Wetenschap
1897
De staat moet nu echt effectieve maatregelen nemen Na het arrest van het Europese Hof is het tijd om op te treden tegen de SGP Gina de Graaff en Alinda Vermeer1
Met de bevestigende uitspraak van het Europese Hof is de stand van zaken dezelfde als na de uitspraak van de Hoge Raad: de staat dient effectieve maatregelen te nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent. Een van de mogelijkheden is een aanpassing van de Kieswet waarbij wordt gewaarborgd dat bij het opstellen van de kieslijsten niet wordt gediscrimineerd. Hoewel deze maatregel niet direct de facto discriminatie tegengaat en een minder vergaande maatregel is dan het invoeren van een quotum, zal de maatregel op de lange termijn vermoedelijk wel effect sorteren. Belangrijk is dat als er SGPvrouwen zijn die zich kandidaat willen stellen, zij hiertoe straks het recht hebben. Het is vervolgens aan de SGP-vrouwen zelf om te bepalen hoe zij van dit recht gebruik willen maken.
D
eze zomer is met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hopelijk een einde gekomen aan een jarenlange juridische strijd van onder andere de Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichmann en het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten over het standpunt van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) met betrekking tot de verkiesbaarheid van vrouwen.2 Vrouwen dienen volgens de SGP geen politieke functies te bekleden, zodat aan hen het passief kiesrecht in de algemeen vertegenwoordigende organen niet toekomt. Toen Riet Grabijn-van Putten in 1984 lid werd van de SGP, en meer vrouwen haar voorbeeld volgden, werd besloten het lidmaatschap niet meer aan vrouwen toe te kennen. Dit was voor de Stichting proefprocessenfonds Clara Wichmann aanleiding om een procedure te starten. Duidelijk is nu dat een politieke partij haar doelen slechts mag nastreven binnen de grenzen van fundamentele democratische principes, aldus het Europese Hof. Deze uitspraak betekent dat de staat, conform het VN-Vrouwenverdrag, effectieve maatregelen moet nemen om discriminatie van vrouwen door de SGP te beëindigen. Hoewel de uitspraak van de Hoge Raad in april 2010 de staat daar al toe verplichtte, zijn deze maatregelen nog niet genomen. De SGP wordt zelfs nog steeds door de
2272
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
staat ondersteund met subsidie. Het op de lange baan schuiven van het nemen van maatregelen leidt ertoe dat Nederland, meer dan twee jaar na de uitspraak van de Hoge Raad, het passief kiesrecht voor vrouwen nog altijd niet waarborgt. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad is veel verwarring ontstaan over de maatregelen die de staat zou moeten nemen. De uitspraak van het Europese Hof noch van de Hoge Raad verplicht de staat ertoe om SGPvrouwen te dwingen zich verkiesbaar te stellen; de staat dient wel het recht van SGP-vrouwen te waarborgen om zelf te bepalen of zij zich bij de SGP kandidaat willen stellen voor vertegenwoordigende organen of niet. In de navolgende beschouwing zullen wij allereerst een korte samenvatting geven van de nationale procedures, vervolgens ingaan op de uitspraak van het EHRM, en tot slot een voorzet geven ten aanzien van de maatregelen die de staat nu dient te nemen om het passief kiesrecht ook voor SGP-vrouwen te garanderen.
Nationale procedures Een aantal organisaties, waaronder de Stichting proefprocessenfonds Clara Wichmann en het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten, vordert een verklaring
voor recht dat de staat onrechtmatig handelt door het tolereren en ondersteunen van de SGP. De Rechtbank Den Haag wijst de vordering toe bij vonnis van 7 september 2005.3 Voorts legt de rechtbank de staat een verbod op om de SGP te subsidiëren zolang de partij vrouwen niet toestaat om op dezelfde voet als mannen lid te zijn. De minister acht zich aan deze uitspraak gebonden en weigert vervolgens de SGP subsidie te verstrekken. Hiertegen heeft de SGP bezwaar gemaakt, welke procedure uiteindelijk uitmondt bij de Afdeling.4 De Afdeling hecht doorslaggevend belang aan een brede weerspiegeling in de politiek van allerlei stromingen in de samenleving. De Afdeling komt tot de slotsom dat art. 7 aanhef en onder a en c van het Vrouwenverdrag niet noopt tot het buiten toepassing laten van de Wet subsidiëring politieke partijen (Wspp), en dat de minister de aanvraag van de SGP niet had mogen afwijzen. Onderwijl loopt de hoger beroepsprocedure tegen voornoemd vonnis van de rechtbank. Het Hof Den Haag weegt de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en vereniging uitvoerig af tegen het discriminatieverbod op grond van geslacht en komt tot het oordeel dat het belang van handhaving van het discriminatieverbod het zwaarst moet wegen, omdat vrouwelijke leden van de SGP worden belemmerd in de uitoefening van een fundamenteel politiek recht.5 Het hof overweegt evenwel dat het hof de staat niet kan gelasten specifieke maatregelen te nemen. De staat stelt cassatieberoep in tegen het arrest. De Hoge Raad verwerpt het beroep en overweegt eveneens dat het discriminatieverbod zwaarder weegt dan de overige in het geding zijnde grondrechten.6 Volgens de Hoge Raad is het hof terecht tot het oordeel gekomen dat de staat gehouden is om maatregelen te nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent, maar dat de rechter de staat niet kan bevelen bepaalde maatregelen te treffen. Wel dienen de maatregelen (i) effectief te zijn en (ii) zo min mogelijk inbreuk te maken op grondrechten van de (leden van de) SGP. In het licht van het voornemen van de SGP om haar geluk bij het Europees Hof te beproeven, besluit de staat om een uitspraak van het Hof af te wachten alvorens zich te bezinnen op de maatregelen die zouden moeten worden getroffen.7 Deze beslissing is kritisch ontvangen. Het instellen van beroep bij het Europees Hof heeft immers geen schorsende werking, zodat de beslissing van de staat om (voorlopig) geen gehoor te geven aan de uitspraak van de Hoge Raad als onrechtmatig moet worden beschouwd.
Procedure bij het Hof Slachtofferstatus De SGP klaagt dat haar rechten onder art. 9 (godsdienstvrijheid), 10 (vrijheid van meningsuiting) en 11 (vrijheid
van vereniging) van het EVRM zijn geschonden. Het Hof zet eerst een vraagteken bij de slachtofferstatus van de SGP, nu de staat nog geen maatregelen heeft genomen die de SGP dwingen vrouwen toe te staan zich kandidaat te stellen en zelfs openlijk heeft verkondigd geen maatregelen te zullen treffen voordat het Hof uitspraak heeft gedaan. Het Hof acht het echter niet nodig om deze vraag te beantwoorden, nu het beroep volgens hem op andere gronden als ongegrond moet worden bestempeld. Veronderstellenderwijs gaat het Hof ervan uit dat er een inbreuk is gemaakt op rechten van de SGP, dat die inbreuk voorzien is bij wet, en een redelijk doel nastreeft. Vanuit proceseconomisch oogpunt is dit een praktische keuze van het Hof.
Het oordeel van het Hof wekt de indruk dat geen enkele potentiële maatregel als disproportioneel zou kunnen worden bestempeld Gelet op de opbouw van de redenering, waarbij het Hof – zoals gebruikelijk – eerst beziet of de inbreuk bij wet is voorzien en een redelijk doel nastreeft, lijkt het Hof impliciet te oordelen dat de klacht van de SGP sneuvelt op de klippen van de proportionaliteit. Aangezien nog geen sprake is van een concrete maatregel van overheidswege, is toetsing van de proportionaliteit niet mogelijk. Het oordeel van het Hof wekt de indruk dat geen enkele potentiële maatregel als disproportioneel zou kunnen worden bestempeld, of de staat er nu voor zou kiezen om de subsidie stop te zetten of de SGP te ontbinden. Dit verhoudt zich moeilijk tot de gebruikelijke kritische toets in het kader van de proportionaliteit waaraan het Hof maatregelen die politieke partijen beperkingen opleggen, onderwerpt. Het Hof heeft immers meermaals geoordeeld: ‘The exceptions set out in Article 11 are, where political parties are concerned, to be construed strictly; only convincing and compelling reasons can justify restrictions on such parties’ freedom of association. (…) Drastic measures, such as the dissolution of an entire political party and a disability barring its leaders from carrying on any similar activity for a specified period, may be taken only in the most serious cases.’8 Deze rechtspraak lijkt met zich te brengen dat de proportionaliteit van een inbreuk op de rechten van de
Auteurs
Noten
5. Hof ’s-Gravenhage 20 december 2007,
8. EHRM 13 februari 2003, zaaknrs.
1. Mr. R.L. de Graaff is advocaat te Den
2. Zij werden daarin bijgestaan door advo-
NJ 2008/133.
41340/98, 41342/98, 41343/98 en
Haag. Mr. A.F. Vermeer is advocaat te
caten van Stibbe in het kader van het Stib-
6. HR 9 april 2010, AB 2010/190, m.nt. F.J.
41344/98 (Refah Partisi (de Welvaartspar-
Amsterdam. Beiden zijn bestuurslid van de
be pro-bonoproject.
van Ommeren.
tij) e.a. vs. Turkije), para. 100. Zie ook
Stichting Proefprocessenfonds Clara Wich-
3. Rb. ’s-Gravenhage 5 september 2009, NJ
7. http://www.rijksoverheid.nl/documen-
EHRM 2 mei 2010, zaaknr. 25196/04
mann. R.L. de Graaff is tevens (oud-bestuurs)
2005/473.
ten-en-publicaties/kamerstuk-
(Christian Democratic People’s Party vs.
lid van de Vereniging voor Vrouw en Recht.
4. ABRvS 5 december 2007, AB 2008/35,
ken/2011/04/08/kamerbrief-uitspraak-
Moldavië) para. 24, en EHRM 29 juli 2007,
Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
m.nt. R.J.B. Schutgens.
hoge-raad-over-sgp.html.
zaaknr. 26733/02 (Sobaci vs. Turkije).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
2273
Wetenschap
SGP kritisch beoordeeld zou moeten worden. Het Hof lijkt echter aan te nemen dat het kan oordelen over de klacht van de SGP zonder dat duidelijk is welke maatregel de staat in de toekomst zal nemen. Deze redenering lijkt in eerste instantie wat merkwaardig, maar is begrijpelijk indien men de klacht van de SGP nader beziet. De SGP stelt zich immers op het standpunt dat de uitspraak van de Hoge Raad een inbreuk op haar rechten onder het EVRM oplevert. Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Hoge Raad overwogen dat hij niet bevoegd was om de staat te bevelen een specifieke maatregel te nemen, en heeft zich beperkt tot het oordeel dat de staat effectieve maatregelen dient te nemen. De klacht van de SGP impliceert mitsdien dat iedere maatregel die de staat zou kunnen nemen een (ongeoorloofde) schending van haar rechten onder het EVRM zou opleveren. Het Hof oordeelt hier kennelijk dat de rechten waarop de SGP zich beroept, niet per definitie aan het opleggen van een maatregel door de staat in de weg staan. Dit lijkt ons juist. Kennelijk ongegronde klacht Vervolgens licht het Hof toe waarom sprake is van een kennelijk ongegronde klacht. Het Hof begint met een herhaling van zijn vaste rechtspraak over het belang van de democratie. Democratie is volgens het Hof niet alleen een fundamenteel aspect van de Europese politieke orde, maar het Verdrag zelf is ook ontworpen om de idealen en waarden van een democratische maatschappij uit te dragen en te onderhouden. Volgens het Hof is democratie het enige politieke model dat verenigbaar is met het Verdrag. Dit impliceert dat een politieke partij onder het Verdrag slechts onder twee voorwaarden haar doelen mag nastreven: ‘[F]irstly, the means used to those ends must be legal and democratic; secondly, the changes proposed must themselves be compatible with fundamental democratic principles.’9 Het gewicht dat het Hof toekent aan de idealen en waarden van een democratische maatschappij stemt – in het licht van de nationale procedures – tot nadenken. De Afdeling heeft in haar uitvoerig gemotiveerde oordeel dat de verplichtingen van de staat op grond van het Vrouwenverdrag niet met zich brengen dat de minister de SGP subsidie moet weigeren, juist (ook) doorslaggevend belang gehecht aan het belang van politieke partijen voor het democratisch staatsbestel. Volgens de Afdeling dient het subsidiëren van politieke partijen ‘het algemeen belang dat is betrokken bij een brede weerspiegeling in het geheel van politieke partijen van de maatschappelijke, levensbeschouwelijke, ideologische en religieuze stromingen in de samenleving’.10 De Afdeling gaat ervan uit dat het algemeen belang vereist dat het binnen (al) die stromingen levende gedachtegoed ook wordt verwoord binnen het politieke debat (behoudens de beperkingen die de wet zelf kent). Haar visie op de democratie lijkt in zoverre van formele aard te zijn: de democratie wordt het beste gediend door een brede weerspiegeling van denkbeelden, ongeacht de aard en inhoud van deze denkbeelden. Net als de Afdeling is het Hof, blijkens zijn vaste rechtspraak, van oordeel dat politieke partijen en pluralisme essentieel zijn voor het functioneren van de democratie. Het Hof meent dat de rechten van het (Europees) Ver-
2274
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
drag daarom ook gelden voor partijen die ideeën vertolken die aanstootgevend, choquerend of verontrustend zijn.11 Anders dan de Afdeling gaat het Hof er echter van uit dat politieke partijen slechts de bescherming van het Verdrag kunnen inroepen indien hun gedachtegoed aan bepaalde (inhoudelijke) criteria voldoet. Dit zet het Hof uitgebreid uiteen in een (hiervoor geciteerde) uitspraak, Refah Partisi e.a. vs. Turkije.12 Daarin overweegt het Hof: ‘The possibility cannot be excluded that a political party, in pleading the rights enshrined in Article 11 and also in Articles 9 and 10 of the Convention, might attempt to derive therefrom the right to conduct what amounts in practice to activities intended to destroy the rights and freedoms set forth in the Convention and thus bring about the destruction of democracy. (…) In view of the very clear link between the Convention and democracy (…), no one must be authorised to rely on the Convention’s provisions in order to weaken or destroy the ideals and values of a democratic society.’13
Het gewicht dat het Hof toekent aan de idealen en waarden van een democratische maatschappij stemt tot nadenken In de visie van het Hof is democratie mitsdien een materieel begrip: indien het gedachtegoed antidemocratisch is, kan de uitdrager van dat gedachtegoed geen beroep doen op de bescherming van het Verdrag. Het Hof impliceert dat de veranderingen waar de SGP naar streeft niet verenigbaar zijn met fundamentele democratische principes, maar licht niet toe waarom. De algemene beschouwing over democratie worden meteen gevolgd door enkele – eveneens algemene – overwegingen over het gelijkheidsbeginsel. Het Hof stelt dat het tot stand brengen van de gelijkheid van man en vrouw een belangrijk doel is van de lidstaten van de Raad van Europa. Dit brengt met zich dat zeer zwaarwegende gronden zouden moeten worden aangevoerd om een verschil in behandeling op grond van geslacht te kunnen aanmerken als verenigbaar met het Europees Verdrag, en dat de staat niet dient bij te dragen aan een standpunt waarin de rol van de man als primair wordt beschouwd, en die van de vrouw secundair. In samenhang bezien, suggereren de overwegingen van het Hof dat de SGP geen beroep kan doen op haar rechten onder het Verdrag, omdat hetgeen zij nastreeft – namelijk het uitsluiten van vrouwen van het bekleden van politieke functies – niet verenigbaar is met fundamentele democratische principes. In het licht van de betekenis die men thans in Europa (doorgaans) aan het begrip ‘democratie’ toekent, komt dit oordeel ons begrijpelijk voor. De consensus binnen de lidstaten van de Raad van Europa luidt immers dat het passieve en actieve kiesrecht (in beginsel) aan zowel mannen als vrouwen toekomt,
zodra zij een bepaalde leeftijdsgrens hebben bereikt. Het Hof beschouwt het uitgangspunt dat vrouwen hun politieke rechten op gelijke voet met mannen kunnen uitoefenen kennelijk als een van de fundamentele principes van de democratische maatschappij, en niet als een standpunt dat op democratische wijze weer zou kunnen worden afgeschaft. De grenzen die hiermee aan de democratische besluitvorming worden gesteld, zijn ook al in eerdere rechtspraak van het Hof getrokken. Zo heeft het Hof in (onder meer) het arrest Christian Democratic People’s Party vs. Moldavië geoordeeld dat democratie niet slechts betekent dat de ideeën van de meerderheid bepalend zijn. Een balans moet worden gevonden waarbij ook minderheden eerlijk behandeld worden en de dominante positie van de meerderheid niet wordt uitgebuit.14 In dit licht bezien dient ons inziens de – overigens ongemotiveerde – overweging van het Hof, dat niet doorslaggevend is dat geen vrouw de wens heeft uitgesproken om zich via de SGP verkiesbaar te stellen, te worden begrepen. Indien het uitgangspunt dat vrouwen op gelijke wijze als mannen hun politieke rechten kunnen uitoefenen, als fundamenteel democratisch principe wordt beschouwd, kan hierop immers geen inbreuk worden gemaakt met een beroep op de gevoelens die in (een deel van) de maatschappij leven. In het eerder genoemde arrest Refah Partisi heeft het Hof voorts stilgestaan bij de mogelijkheid dat totalitaire bewegingen, georganiseerd in politieke partijen, het afschaffen van de democratie nastreven.15 Dit gevaar kan niet worden afgewend indien met de Afdeling wordt uitgegaan van een formele benadering van het begrip democratie. Door de meer materiële benadering van het Hof is dit wel mogelijk. Het Hof ontzegt politieke partijen met antidemocratische ideeën de bescherming van het Verdrag om het voortbestaan van de democratie te waarborgen. Dat zulke bewegingen de bescherming van het Verdrag niet kunnen inroepen, is – mede in het licht van art. 17 EVRM, waarin (kort gezegd) is bepaald dat de rechten van het Verdrag niet mogen worden gebruikt om de rechten en vrijheden van het Verdrag te vernietigen – niet verrassend.
De te nemen maatregelen Vrouwen moeten bij de eerstvolgende verkiezing na 12 september gewoon verkiesbaar kunnen zijn op SGP-lijsten, aldus de PvdA in Trouw van 21 juli 2012.16 Met de bevestigende uitspraak van het Europese Hof is de stand van zaken dezelfde als na de uitspraak van de Hoge Raad: de staat dient effectieve maatregelen te nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent. De SGP ziet zelf geen juridische beletselen voor een vrouw om haar passief kiesrecht uit te oefenen binnen
9. EHRM 10 juli 2012, zaaknr. 58369/10
EHRM 30 januari 1998, zaaknr.
13. Para. 99.
15. EHRM 13 februari 2003, zaaknrs.
(SGP vs. Nederland), para. 71.
133/1996/752/951 (United Communist
14. EHRM 7 juli 2009, zaaknr. 18491/07
41340/98, 41342/98, 41343/98 en
10. ABRvS 5 december 2007, AB 2008/35,
Party of Turkey e.a. vs. Turkije), para.
(Hyde Park e.a. vs. Moldavië), para. 51,
41344/98 (Refah Partisi (de Welvaartspar-
(m.nt. R.J.B. Schutgens), ro. 2.14.2.
43-44.
EHRM 2 mei 2010, zaaknr. 25196/04
tij) e.a. vs. Turkije), para. 99.
11. EHRM 13 februari 2003, zaaknrs.
12. EHRM 13 februari 2003, zaaknrs.
(Christian Democratic People’s Party vs.
16. Trouw 21 juli 2012 ‘SGP moet vrouwen
41340/98, 41342/98, 41343/98 en
41340/98, 41342/98, 41343/98 en
Moldavië) en EHRM 29 april 1999, zaaknrs.
op kieslijst zetten’.
41344/98 (Refah Partisi (de Welvaartspar-
41344/98 (Refah Partisi (de Welvaartspar-
25088/94, 28331/95 en 28443/95 (Chas-
tij) e.a. vs. Turkije), para. 87-89. Zie ook
tij) e.a. vs. Turkije).
sagnou e.a. vs. Frankrijk).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
2275
Wetenschap
Het Hof ontzegt politieke partijen met antidemocratische ideeën de bescherming van het Verdrag om het voortbestaan van de democratie te waarborgen de SGP.17 Bij het vaststellen van de kieslijsten hanteert de SGP naar eigen zeggen geen formele selectiecriteria, anders dan dat het dient te gaan om leden die trouw zijn aan de beginselen en geschikt geacht kunnen worden om zich verkiesbaar te stellen.18 De beginselen van de partij zijn vastgelegd in het Program van Beginselen, dat ook het zogeheten ‘Vrouwenstandpunt’ bevat, namelijk de opvatting dat vrouwen geen politieke functies dienen te bekleden, zodat aan hen het passief kiesrecht in de algemeen vertegenwoordigende organen niet toekomt. Iemand die vindt dat een vrouw ook kan regeren is dus niet in staat de beginselen van de partij uit te dragen en zal niet op de SGP kieslijst worden geplaatst. De Hoge Raad constateerde dat dit juridisch bindend is: men kan alleen lid worden van de SGP als men haar grondslag en doelstelling (waaronder het Program van Beginselen) onderschrijft, zodat de (vrouwelijke) leden juridisch zijn gebonden aan onder andere het Vrouwenstandpunt.19 Indien de SGP haar reglementen zodanig zou aanpassen dat het Vrouwenstandpunt niet meer uitdrukkelijk hoeft te worden onderschreven, worden de SGP-vrouwen niet langer door het interne recht van de SGP uitgesloten van het passief kiesrecht.20 De SGP lijkt niet genegen haar reglementen zelf aan te passen. Uit de reactie van de SGP op de uitspraak van het Europese Hof blijkt dat zij de uitkomst zeer betreurt en bij het bepalen van haar vervolgstappen van belang acht hoe de staat zal reageren.21 Daarmee is de staat dus aan zet. De Stichting proefprocessenfonds Clara Wichmann c.s. zullen er nauw op toezien dat de staat ook daadwerkelijk zal optreden en zullen niet schromen om verdere actie te ondernemen indien de staat het nemen van effectieve maatregelen nog langer uitstelt. De criteria waaraan de door de staat te nemen maatregelen moeten voldoen, volgen uit zowel de uitspraak van de Hoge Raad als de aanbevelingen bij het VN-Vrouwenverdrag. De Hoge Raad bepaalde dat het onaanvaardbaar is dat een politieke groepering bij het samenstellen van de kandidatenlijst in strijd handelt met een grondrecht dat de kiesrechten van alle burgers waarborgt, ook al berust dit handelen op een voor die groepering in haar godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging wortelend beginsel.22 Hiertegen moeten volgens de Hoge Raad, en het Europese Hof bevestigt deze uitspraak, maatregelen worden genomen die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent. De staat moet daarbij een maatregel inzetten die effectief is, maar tegelijkertijd ook de minste inbreuk maakt op de grondrechten van de (leden van de) SGP.23 Daar dient direct het eerste probleem zich aan. Zoals Van Ommeren terecht opmerkt in zijn annotatie bij de uitspraak van de Hoge Raad, kunnen deze twee criteria gemakkelijk met elkaar op gespannen voet staan:
2276
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
de meest effectieve maatregelen kunnen een aanzienlijke inbreuk maken op de grondrechten van de (leden van de) SGP.24 Het VN-Vrouwenverdrag spreekt van het nemen van ‘all appropriate measures to eliminate discrimination against women in the political and public life of the country (…)’.25 Het CEDAW-Comité (het ‘Comité’), dat onder andere toezicht houdt op de naleving van het Vrouwenverdrag en hierover aanbevelingen opstelt, gaat nader in op de vraag wat passende maatregelen zijn in de zin van het Vrouwenverdrag. Dit zijn maatregelen die garanderen dat vrouwen, gelijk aan mannen, zowel de iure als de facto gebruik kunnen maken van het recht om zich verkiesbaar te stellen.26 Volgens Holtmaat en Timmer wil dat zeggen dat zowel formele als materiële gelijkheid is beoogd door het Vrouwenverdrag.27 Het Vrouwenverdrag heeft dus duidelijk maatregelen voor ogen met een bredere reikwijdte dan maatregelen die slechts de formele barrières wegnemen. Het Comité noemt enkele concrete maatregelen die de verdragspartijen kunnen nemen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het gebruik van quota.28 Deze maatregel zou recht doen aan het doel en de strekking van het Vrouwenverdrag doordat niet alleen de iure maar ook de facto discriminatie wordt bestreden. Hierbij geldt echter hetzelfde als ten aanzien van de door de Hoge Raad geformuleerde criteria al is opgemerkt: maatregelen ter voorkoming van de facto discriminatie zijn weliswaar effectiever dan wettelijke bepalingen die een einde maken aan de iure discriminatie, maar zijn ook het meest ingrijpend met betrekking tot de grondrechten van de leden van de SGP. Volgens Schutgens en Sillen weegt dat laatste zwaarder dan de effectiviteit van de maatregelen, waardoor de staat het zou moeten laten bij maatregelen die een einde maken aan de de iure discriminatie.29 Vele maatregelen die in meer of mindere mate binnen deze criteria passen zijn de revue inmiddels gepasseerd. Het is nu tijd dat de staat een keuze maakt uit deze maatregelen. In het hiernavolgende geven wij aan welke maatregelen onze voorkeur hebben. Wijziging Kieswet (1) – quotum Ten eerste kan worden gedacht aan het opnemen van een bepaling in de Kieswet die voorschrijft dat op iedere kieslijst zowel mannen als vrouwen voorkomen. Tevens kunnen eisen worden gesteld aan het aantal personen op de lijst dat van hetzelfde geslacht is (een quotum) en/of hun welke plek zij krijgen toebedeeld op de kieslijst.30 In België en Frankrijk bestaan al dergelijke systemen. In België is wettelijk bepaald dat het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen op een kieslijst niet groter mag zijn dan één. De eerste twee plaatsen op de lijst mogen daarnaast niet worden bezet door personen van gelijk geslacht.31 In Frankrijk dienen mannen en vrouwen om en om op de kieslijst te worden geplaatst.32
Deze maatregel wordt ook voorgesteld in de aanbevelingen van het Comité omdat het de facto discriminatie het meest effectief bestrijdt.33 Vrouwen zullen na een dergelijke wetswijziging daadwerkelijk op de kandidatenlijst moeten worden geplaatst. In zoverre is de maatregel effectiever dan bijvoorbeeld het eerder overwogen intrekken van de subsidie.34 Met deze maatregel voldoet de staat dus aan de verplichting om maatregelen te nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP vrouwen het passief kiesrecht toekent. Daarnaast heeft het Comité zijn zorg uitgesproken over het feit dat vrouwen in Nederland onvoldoende zijn vertegenwoordigd in hoge posities en dat Nederland het instellen van quota niet ondersteunt.35 Het instellen van quota in België en Frankrijk heeft in deze landen in ieder geval geresulteerd in meer vrouwen in de politiek.
Maatregelen ter voorkoming van de facto discriminatie zijn het meest ingrijpend met betrekking tot de grondrechten van de leden van de SGP Aan deze wijziging van de Kieswet zitten echter ook haken en ogen. Er gaan stemmen op dat deze maatregel wel een ernstige inperking is van de politieke verenigingsvrijheid, die niet alleen de SGP treft, maar ook andere politieke partijen.36 Bovendien is niet duidelijk hoe effectief de maatregel in de praktijk zal zijn. Indien de SGP gedwongen vrouwen op de lijst plaatst, zonder de verplichting dat vrouwen en mannen om en om op de lijst moeten staan, is het niet waarschijnlijk dat de vrouwen in kwestie op een verkiesbare plaats terecht zullen komen. Zo zij al bovenaan de lijst zouden worden geplaatst of door middel van voor-
keursstemmen een zetel zouden bemachtigen, dan nog zou de benoeming niet hoeven te worden aangenomen door de betreffende vrouw. Onder druk van partijgenoten of omgeving kan de zetel bijvoorbeeld alsnog worden afgestaan aan een mannelijke collega. Bovendien is niet zonder meer gezegd dat vrouwen binnen de SGP die vóór vrouwen op de kieslijst zijn, zich ook daadwerkelijk kandidaat zullen stellen indien dit wordt mogelijk gemaakt door invoering van een quotum. In Trouw van 21 juli 2012 reageerde Maaike Langelaar, een van de jonge vrouwelijke talenten binnen de SGP, dat hoewel zij vindt dat vrouwen politieke functies moeten kunnen bekleden namens de SGP en zij zelf een plek op de lijst zou overwegen indien zij zou worden gevraagd, zij niet thuis geeft als de partij een vrouw voor op de lijst zoekt omdat het nu eenmaal moet van de staat.37 Wijziging Kieswet (2) – geen discriminatie bij opstellen van de kieslijst Als tweede optie kan worden gedacht aan wijziging van de Kieswet door het opnemen van een bepaling die voorschrijft dat het centraal stembureau een kieslijst weigert indien deze is samengesteld op grond van een procedure waarin onderscheid wordt gemaakt, al dan niet naar geslacht. Een variatie van deze maatregel zou zijn het weigeren van registratie van een politieke vereniging indien uit haar statuten of daarop gebaseerde reglementen blijkt dat de partij onderscheid maakt, al dan niet naar geslacht. Deze maatregel behoeft zich niet te beperken tot het onderscheid op basis van geslacht. Politieke partijen moeten dus ook kunnen aantonen dat niet op andere gronden is gediscrimineerd. De kieslijstvariant verdient waarschijnlijk de voorkeur, omdat de andere variant gemakkelijk te omzeilen is. Een partij kan van registratie als partij afzien en de via een discriminatoire procedure tot stand gekomen lijst door de lijsstrekker op persoonlijke titel laten indienen.38 Bij deze maatregel kan de kanttekening worden geplaatst dat niet zeker is of er vrouwen op de kieslijst komen te staan: met de juridische gelijkstelling van mannen en vrouwen binnen de SGP, en daarmee de beëindi-
Discrimination against Women: Nether-
17. http://www.rijskoverheid.nl/documen-
session 1997, http://www.un.org/women-
april 2010, JB 2010/115, en R.J.B. Schut-
ten-en-publicaties/brieven/2011/04/08/
watch/daw/cedaw/recommendations/
gens en J.J.J. Sillen, ‘De SGP, het rechterlijk
lands, 37th session 2007, www.un.org/
antwoordbrief-sgp-kiesrecht-vrouwen.html.
recomm.htm, par. 18.
bevel en het kiesrecht’, NJB 2010/855, afl.
womenwatch/daw/cedaw/cedaw25years/
18. Ibid.
27. R. Holtmaat en A. Timmer, ‘De SGP-
17, p. 1114 e.v.
content/english/CONCLUDING_COM-
19. Hoge Raad 9 april 2010, AB 2010/190,
zaak anders bekeken. Naar een holistische
31. Art. 117bis Algemeen Kieswetboek.
MENTS/Netherlands/Netherlands-CO-4.
m.nt. F.J. van Ommeren, rov. 4.1.3.
uitleg van art. 7 VN-Vrouwenverdrag’,
32. Art. L300 Code Électoral jo. art. 1 Con-
pdf, par. 17.
20. R.J.B. Schutgens en J.J.J. Sillen, ‘De SGP,
NTM/NJCM-Bulletin 2011/nr. 4, p. 445-
stitution de la République Française, zie ook
36. Annotatie van J.L.W. Broeksteeg bij
het rechterlijk bevel en het kiesrecht’, NJB
457.
J. Peters en K. Bleeker, ‘Staat moet SGP
Hoge Raad 9 april 2010, Gst. 2010/63,
2010/855, afl. 17, p. 1114 e.v.
28. CEDAW-Comité, General Recommen-
aanpakken maar ook subsidiëren. Over
R.J.B. Schutgens en J.J.J. Sillen, ‘De SGP, het
21. http://sgp.nl/Actueel/Ingrijpend/
dation 23 on Political and Public Life, 16th
botsende grondrechten’, NJB 2008/494.
rechterlijk bevel en het kiesrecht’, NJB
wli#content.
session 1997, http://www.un.org/women-
33. CEDAW-Comité, General Recommen-
2010/855, afl. 17, p. 1114 e.v.
22. Hoge Raad 9 april 2010, AB 2010/190,
watch/daw/cedaw/recommendations/
dation 23 on Political and Public Life, 16th
37. Trouw 21 juli 2012 ‘Geen vrouw die
m.nt. F.J. van Ommeren, ro. 4.5.5.
recomm.htm, par. 29.
session 1997, http://www.un.org/women-
klaagt, dus waar hebben we het over?’
23. Ro. 4.6.1.
29. Annotatie van R.J.B. Schutgens en J.J.J.
watch/daw/cedaw/recommendations/
38. R.J.B. Schutgens en J.J.J. Sillen, ‘De SGP,
24. Annotatie van F.J. van Ommeren bij
Sillen bij Hoge Raad 9 april 2010, JB
recomm.htm, par. 29.
het rechterlijk bevel en het kiesrecht’, NJB
Hoge Raad 9 april 2010, AB 2010/190.
2010/115.
34. Annotatie van J.L.W. Broeksteeg bij
2010/855, afl. 17, p. 1114 e.v.
25. Art. 7 VN-Vrouwenverdrag.
30. Zie voor een bespreking van deze maat-
Hoge Raad 9 april 2010, Gst. 2010/63.
26. CEDAW-Comité, General Recommen-
regel onder andere de annotatie van R.J.B.
35. CEDAW-Comité, Concluding comments
dation 23 on Political and Public Life, 16th
Schutgens en J.J.J. Sillen bij Hoge Raad 9
of the Committee on the Elimination of
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
2277
Wetenschap
ging van de formele ongelijkheid, is niet gezegd dat ook een einde wordt gemaakt aan de de facto discriminatie. Vrouwen die zich kandidaat willen stellen kunnen bijvoorbeeld afgewezen worden op andere gronden dan hun geslacht, terwijl hun geslacht feitelijk de doorslag heeft gegeven. Daarnaast kan het lastig zijn om te beoordelen of een kieslijst door middel van een discriminatoire selectie(procedure) is samengesteld.
Op dit moment zijn drie van de vijf
wen voortbrengt die zich verkiesbaar zouden willen, en dan ook kunnen, stellen. Het is daarnaast een relatief eenvoudige oplossing waar de SGP en andere Nederlandse politieke partijen zonder al te veel moeite aan kunnen voldoen. Bovendien blijft de inbreuk op de grondrechten van (de leden van) de SGP en andere politieke partijen tot een minimum beperkt. In zoverre past deze maatregel het beste binnen de door de Hoge Raad geformuleerde criteria. Meerdere auteurs zijn eveneens van mening dat het wegnemen van de formele barrières voor de hand ligt en/of de voorkeur verdient.43
leden van het dagelijks bestuur van
Slotsom
de SGP-jongeren nota bene vrouw Anderzijds zijn door deze maatregel de formele barrières verwijderd zodat, wanneer er vrouwen binnen de SGP zijn die zich kandidaat willen stellen, zij daartoe de mogelijkheid hebben. Zoals Riet Grabijn-van Putten in 1984 uitwees door, voordat het lidmaatschap van vrouwen werd verboden, lid te worden van de SGP, blijken er vanzelf vrouwen in SGP-kringen naar voren te komen die actief willen zijn binnen de partij. Uit onderzoek van Barbara Oomen c.s. blijkt dat onder de SGP-stemmers 31% van de SGP-leden en 46% van de niet-leden het niet eens is met het Vrouwenstandpunt.39 Uit een onderzoek uit 2003 van de SGP-jongeren onder gereformeerde jongeren blijkt dat onder de jongere generatie zelfs een ruime meerderheid (70,5% van alle geïnterviewde jongeren, 57,8% van de jonge SGP-stemmers) voor een vrouwelijk Kamerlid is.40 Het ledenbestand van de SGP-jongeren bestond in 2003 al voor de helft uit vrouwen.41 Op dit moment zijn drie van de vijf leden van het dagelijks bestuur van de SGP-jongeren nota bene vrouw.42 In zoverre is er dus al een beweging gaande waarbij vrouwen een actievere rol innemen binnen de partij. Wellicht dat deze jongere generatie, die volgens eigen onderzoek in meerderheid vóór de toelating van vrouwen op de kieslijst is, op den duur vanzelf vrou-
2278
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-09-2012 – AFL. 33
Voor wat betreft de effectieve maatregelen die nu door de staat dienen te worden genomen om ervoor te zorgen dat de SGP het passief kiesrecht daadwerkelijk aan vrouwen toekent, lijkt de voorkeur uit te gaan naar de aanpassing van de Kieswet waarbij wordt gewaarborgd dat bij het opstellen van de kieslijsten niet wordt gediscrimineerd. Hoewel deze maatregel niet direct de facto discriminatie tegengaat en een minder vergaande maatregel is dan het invoeren van een quotum, zal de maatregel op de lange termijn vermoedelijk wel effect sorteren. Belangrijk is dat als er SGP-vrouwen zijn die zich kandidaat willen stellen, zij hiertoe straks het recht hebben. Hiervan dient geen verplichting te worden gemaakt. Het is vervolgens aan de SGP-vrouwen zelf om te bepalen hoe zij van dit recht gebruik willen maken.
39. B. Oomen, J. Guijt, I. Meijvogel, M.
hoofdpunten/jongeren_sgp_voor_vrouwe-
Ploeg en N. Rijke, ‘Van Walswetten en de
lijk_kamerlid_1_411412.
Wil van God. Orthodox-protestantse per-
41. ‘Meerwaarde van een Minderheid’:
spectieven op de gelijkebehandelingszaken’,
http://sgpj.sgp.wiscentral.com/Page/nctrue/
NJB 2010/165, afl. 4, p. 216 e.v.
sp775/letter=m/standid=3228/index.html.
40. ‘Meerwaarde van een Minderheid’:
42. http://www.sgpj.nl/over-sgpj/bestuur.
http://sgpj.sgp.wiscentral.com/Page/
43. R.J.B. Schutgens en J.J.J. Sillen, ‘De SGP,
nctrue/sp775/letter=m/standid=3228/
het rechterlijk bevel en het kiesrecht’, NJB
index.html en het artikel in het Reformato-
2010/855, afl. 17, p. 1114 e.v., annotatie
risch Dagblad over de uitkomsten van het
van F.J. van Ommeren bij Hoge Raad 9 april
onderzoek: http://www.refdag.nl/nieuws/
2010, AB 2010/190.