De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
In het kader van een afstudeeronderzoek voor de opleiding Master Klinische Psychologie aan de Universiteit Utrecht Onder begeleiding van Dhr. Drs. J. Lancee Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. J. van den Bout
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
1
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Summary Insomnia is prevalent and produces distress. Sleep efficiency and total sleep time are in studies commonly used as a measure for insomnia. This study takes all of the relevant psychological factors and background data into account to explain sleep efficiency and total sleep time in an insomnia population. As part of a large self-help intervention study for insomnia 768 filled out an online sleep diary and survey on sleep complaints, depression, anxiety and neuroticism. Multiple regression analyses showed that total time in bed, insomnia, age, stress and anxiety significantly accounted for 32,8% (p < .001) of the variance in total sleep time and for 33,1% (p < .001) of the variance in sleep efficiency. The same, but smaller, relationships were found. The variables sleep satisfaction and how much the well-being of the participant is affected by insomnia on a day were not measured, these could be the ones that correlate high with sleep efficiency and total sleep time. Insomnia did not correlate high with sleep efficiency and total sleep time. Sleep efficiency and total sleep time might be somewhat independent and not complete measurements for insomnia.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
2
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Samenvatting Insomnie komt bij vijf procent van de Nederlandse bevolking voor en zorgt voor lijden of beperkingen in het dagelijks functioneren. In onderzoek worden vaak slaapefficiëntie en slaapduur als uitkomstmaat gebruikt. In dit onderzoek wordt gekeken naar de samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomniepopulatie. Als onderdeel van een grootschalige internet-interventiestudie vulden 768 participanten een online vragenlijst en dagboek in over slaapklachten, depressie, angst en neurotisicme. Multipele regressie laat zien dat 32,8% (p < .001) van de variantie in slaapduur significant wordt verklaard en dat de variabelen het aantal minuten in bed gelegen, insomnie, leeftijd in jaren, stress en angst significant zijn. Voor slaapefficiëntie laat de multipele regressie zien dat 33,1% (p < .001) van de variantie in slaapefficiëntie significant wordt verklaard en dat dezelfde variabelen als bij slaapduur significant zijn. De verklaarde variantie was minder dan verwacht. Een verklaring kan zijn dat de niet gemeten variabelen slaaptevredenheid en de hoeveelheid last dat de participant die dag van de insomnie had, de twee variabelen zijn die hoog correleren met slaapefficiëntie en slaapduur. Ook insomnia verklaarde niet de variabelen slaapefficiëntie en slaapduur volledig. Een verklaring voor deze bevinding kan zijn dat slaapefficiëntie en slaapduur variabelen zijn die gedeeltelijk op zichzelf staan in een insomniepopulatie en geen volledige maat voor insomnie zijn.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
3
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Voorwoord Toen ik voor mijn afstuderen een onderzoek uit moest zoeken zag ik daar erg tegenop. Ik heb tijdens mijn studie gemerkt dat ik het lastig vind om goed onderzoek uit te kunnen voeren. Vooral de statistische analyses en methoden zijn af en toe struikelblokken geweest. Gelukkig ontmoette ik Jaap Lancee. Hij kwam meteen aardig en ondersteunend over. Nadat ik hoorde dat hij mij wilde begeleiden bij een onderzoek naar insomnie was ik dan ook erg blij. Het onderwerp sprak mij zeer aan en ik kon mij geen betere begeleider voorstellen. Tijdens het gehele onderzoek heeft Jaap mij zeer goed begeleid en ondersteund. Ik wil hem dan ook als eerste erg bedanken voor deze goede begeleiding en ondersteuning. Hij is vriendelijk in zijn commentaar gebleven, ook al moest hij deze regelmatig geven. Daarnaast wil ik graag mijn verloofde, familie en vrienden bedanken dat zij mij op alle mogelijke manieren hebben gesteund. Dit door mee te denken of juist voor afleiding te zorgen en ontspanning. Achteraf gezien is het onnodig geweest om op te zien tegen het uitvoeren van een onderzoek. Het was een zeer leerzame en fijne tijd!
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
4
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Inhoudsopgave SUMMARY.....................................................................................................................................................................2 SAMENVATTING.........................................................................................................................................................3 VOORWOORD..............................................................................................................................................................4 INHOUDSOPGAVE......................................................................................................................................................5 DE SAMENHANG VAN PSYCHOLOGISCHE FACTOREN MET SLAAPEFFICIËNTIE EN SLAAPDUUR IN EEN INSOMNIE POPULATIE...................................................................................................6 2. METHODE.................................................................................................................................................................9 2.1. PARTICIPANTEN..................................................................................................................................................9 2.2. MATERIALEN...................................................................................................................................................11 2.3. DAGBOEK.......................................................................................................................................................12 2.4. PROCEDURE ....................................................................................................................................................12 2.5. DATA ANALYSE...............................................................................................................................................12 3. RESULTATEN.........................................................................................................................................................14 DISCUSSIE...................................................................................................................................................................16 REFERENTIES:..........................................................................................................................................................18 BIJLAGE 1...................................................................................................................................................................22 BIJLAGE 2...................................................................................................................................................................28
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
5
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie Een kwart van de Nederlandse bevolking heeft problemen met in slaap vallen of te vroeg wakker worden. Maar liefst vijf procent heeft hier al zo lang en zo hardnekkig last van dat er sprake is van de slaapstoornis insomnie (Ford & Kamerow, 1989; Ohayon & Smirne, 2002; Spoormaker & van den Bout, 2005). Insomnie wordt in de DSM-IV als volgt beschreven: “de voornaamste klacht is moeite met inslapen of doorslapen, of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende ten minste één maand. De slaapstoornis (of bijbehorende vermoeidheid overdag) veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen” (American Psychiatric Association, 2001). Omdat deze definitie nogal breed is, wordt in interventiestudies vaak andere criteria gehanteerd, namelijk inslaaptijd, slaapduur of slaapefficiëntie1, wat gemeten wordt met een slaapdagboek. Interventiestudies gebruiken slaapefficiëntie en slaapduur als maat voor hun resultaten, want er wordt verondersteld dat deze meer objectief meetbaar zijn (Khalsa, 2004; Morin, Blais & Savard, 2002; Morin et al., 2009). Er is ook een significant lagere slaapefficiëntie gevonden bij insomniepatiënten (Haimov et al., 1994). Echter in correlatieonderzoek wordt er gebruik gemaakt van insomniescores. In de onderzoeken die correlaties met insomnie bekijken blijkt dat factoren die overdag plaats vinden, zoals stress, invloed kunnen hebben op insomnie (Le Blanc, et al., 2007; Nakata et al., 2004; Ota et al., 2005). Ook blijkt dat mensen met insomnie meer negatieve gedachten hebben dan mensen zonder insomnie (Jansson & Linton, 2007; Morin et al., 2002; Wicklow & Espie, 2000). Ze zijn eerder prikkelbaar en functioneren minder goed (Thase, 2005). Het hebben van negatieve gedachten is een kenmerk dat hoort bij de persoonlijkheidstrek neuroticisme (Roelofs, Huibers, Peeters, Arntz & van Os, 2008), net zoals het minder goed om kunnen gaan met stress (Hutchinson & Williams, 2007). Desondanks is er tussen insomnie en neuroticisme een relatief zwakke samenhang gevonden (Armona, Shiroma, Shapirab & Melamed, 2008; Le Blanc, et al., 2007). Factoren die ook een rol kunnen spelen bij insomnie zijn psychische klachten. Uit veelvuldig onderzoek blijkt er een relatie te zijn tussen insomnie en depressie (Benca & Peterson, 2008; Buysse, 2004; Cukrowicz et al., 2006; Jansson-Fröjmark & Lindblom, 2008; Slaapefficiëntie is het percentage dat de patiënt werkelijk slaapt van de tijd dat diegene in bed ligt (Lahti, Leppämäki, Lönnqvist & Partonen, 2006). Dit kan onder andere vastgesteld worden door gebruik te maken van een slaapdagboek. Hierin houdt de participant bij hoeveel uur diegene heeft geslapen op een dag en hoeveel uur diegene in bed heeft gelegen (Harvey, Stinson, Whitaker, Moskovitz & Virk, 2008). 1
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
6
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Johnson, Roth & Breslau, 2006; Liu et al., 2007; Ohayon & Roth, 2003; Riemann & Voderholzer, 2003) en angst (Jansson-Fröjmark et al., 2008; Johnson et al., 2006; Liu et al., 2007; Ohayon et al., 2003). Ook de factoren geslacht (Buysse et al., 2008; Hamilton et al., 2007; Ohayon et al., 2002) en leeftijd (Buysse et al., 2008; Hamilton et al., 2007; Kamel & Gammack, 2006; McCrae et al., 2003; Ohayon et al., 2002; Thase, 2005) blijken samen te hangen met insomnie. Zie figuur 1 voor het overzicht van de relaties met insomnie. +.18 Stress overdag +.49
+.24 +.49
+.57
Depressie
+.32
+.43 +.32
Neuroticisme
+.46
Angst
Insomnie
+
.33 +.35
+.13 +.43
Last van insomnie
+.33
Figuur 1. Relaties die gevonden zijn tussen neuroticisme, stress, depressie, angst, last van insomnie en insomnie met de daarbij behorende correlaties (r).
Bovengenoemde onderzoeken hebben correlaties gevonden tussen insomnie en de factoren angst, depressie, geslacht, last van insomnie, leeftijd, neuroticisme en stress. Echter deze studies zijn niet gedaan met als afhankelijke variabelen slaapefficiëntie en slaapduur. Ook deze studies hebben niet al deze factoren in één onderzoek meegenomen, maar hebben de relatie met deze factoren en insomnie apart bestudeerd. Huidig onderzoek neemt al deze factoren in één onderzoek mee om antwoord te kunnen geven op de volgende vraag: welke van de factoren angst, depressie, geslacht, insomnie, last van insomnie, leeftijd, neuroticisme en stress heeft de grootste samenhang met slaapefficiëntie en slaapduur gemeten in een slaapdagboek? Slaapefficiëntie en slaapduur worden gebruikt als maat voor insomnie (Khalsa, 2004; Morin et al., 2002; Morin et al., 2009) en de verwachting is dan ook dat insomnie hoog zal correleren met slaapefficiëntie en slaapduur. Verder wordt er verwacht dat wanneer alle factoren mee worden genomen, de factoren van het dagelijks niveau van welbevinden, stress en BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
7
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
last van insomnie, het sterkst samenhangen met slaapefficiëntie en slaapduur. Wanneer iemand namelijk een slechte dag heeft met veel stress en met veel last van de insomnie dan zal dit direct gevolgen hebben op de slaapefficiëntie en slaapduur (Le Blanc, et al., 2007; Nakata et al., 2004; Ota et al., 2005). Aangezien neuroticisme niet een direct gevolg heeft voor insomnie (Armona et al., 2008; Le Blanc, et al., 2007) is deze relatie minder sterk. Ook de psychische klachten en algemene factoren kunnen als achtergrondvariabele beschouwd worden en hebben daarom niet dezelfde directe gevolgen als het dagelijks niveau van welbevinden. Verwacht wordt dan ook dat: -
Het dagelijks niveau van welbevinden en insomnie een groter deel van de variantie verklaart en sterker correleert met slaapefficiëntie en slaapduur in een dagboek gemeten dan psychische klachten, geslacht, leeftijd en persoonlijkheidstrekken.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
8
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
2. Methode 2.1. Participanten In totaal hebben 1237 mensen vragenlijsten voor angst, depressie, neuroticisme en slaapklachten ingevuld. Daarvan zijn er 306 participanten uitgesloten vanwege exclusie criteria (zie figuur 2), 10 zijn vroegtijdig gestopt en 921 hebben de volledige vragenlijst afgemaakt. Aan hen werd gevraagd om een slaapdagboek bij te houden, 28 participanten zijn daar niet aan begonnen, 125 hebben het dagboek niet afgemaakt en 768 participanten hebben het dagboek wel afgemaakt. Deze 768 participanten lagen gemiddeld 494 (SD = 49,4) minuten in bed, waarvan ze 353 (SD = 64,6) minuten sliepen met een slaapefficiëntie van 71,4 % (SD = 13,7). Aan het onderzoek deden 248 (32,3%) mannen en 520 (67,7%) vrouwen mee met een gemiddelde leeftijd van 50,7 jaar (SD = 12,5) met een range van 18-88 jaar. Zie voor de demografische kenmerken van de participanten tabel 1. Inclusie criteria waren: het hebben van insomnie, dit werd vastgesteld door de participanten de vragen behorend bij de schaal voor last van insomnie van de vragenlijst SLEEP-50 (Spoormaker, Verbeek, van den Bout & Klip, 2005) in te laten vullen (zie 2.2.) (score van 19 of hoger). Ook moest de participant over internet beschikken, net zoals een geldig e-mail adres. Exclusie criteria2 waren: apneu, op basis van de SLEEP-50 (Spoormaker et al., 2005) (score van 15 of hoger); meer dan één keer per week gebruik van marihuana; ernstige depressie vastgesteld doormiddel van de CES-D (Bouma, Ranchor, Sanderman & van Sonderen, 1995) (score van 23 of hoger); het drinken van vier of meer glazen met alcohol per dag en dit vaker dan 21 dagen per maand; schizofrenie of psychose; concrete plannen om zelfmoord te plegen en het niet afmaken van de vragenlijst (zie figuur 2). 1237 deelnemers begonnen aan de vragenlijst
931 participanten maken de vragenlijst af - Dagboek niet afgemaakt (n= 125) - Vroegtijdig gestopt (n= 10) - Niet aan dagboek begonnen (n= 28)
768 participanten maken het dagboek af en zijn geanalyseerd
306 participanten verwijderd, omdat: - Apneu (n = 63) - meer dan 1 keer per week gebruik van marihuana - Ernstige depressie - 4+ glazen alcohol per dag > 21 dagen per maand - Schizofrenie / psychose - Zelfmoordplannen - Niet afmaken van vragenlijst
(n = 8) (n= 193) (n= 15) (n= 2) (n= 5) (n= 20)
Figuur 2. Overzicht reden van uitsluiting deelname aan het onderzoek en het aantal participanten. 2
Exclusie criteria zijn gesteld vanwege de interventiestudie.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
9
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Tabel 1. Demografische kenmerken van de participanten. Aantal
Percentage
Man
248
32,3
Vrouw
520
67,7
Geen opleiding voltooid
5
0,7
Lager onderwijs
8
1,0
Vmbo / vbo / mavo / mulo / lts
92
12,0
HAVO / VWO
71
9,2
MBO
89
11,6
HBO / Universiteit
503
65,5
Ja
72
9,4
Nee
696
90,6
Ja
299
38,9
Nee
468
60,9
266
34,6
Eén keer per maand of minder
3
0,4
Twee a drie keer per maand
16
2,1
Eén keer per week
44
5,7
Twee a drie keer per week
70
9,1
Vier a vijf keer per week
37
4,8
Zes of zeven dagen per week
96
12,5
202
26,3
Ja
56
7,3
Nee
712
92,7
Ja
90
11,7
Nee
678
88,3
Geslacht
Opleiding
In behandeling bij een psycholoog
De laatste drie maanden medicatie gebruikt om beter te slapen
Huidig gebruik medicatie om beter te slapen Ja
Nee Medicatie voor andere psychologische klachten
Een fysieke aandoening als oorzaak voor slaapproblemen
Gemiddeld rapportcijfer voor slaap BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
4,4
SD = 1.1 10
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
2.2. Materialen De SLEEP-50 is gebruikt om slaapklachten, insomnie en last van insomnie te meten. De SLEEP-50 is een Nederlandse slaapvragenlijst met een goede betrouwbaarheidsuitkomst (Cronbach’s alfa = .85, test – hertest betrouwbaarheid r (41) = .78, P < 0.01). De vragenlijst heeft subschalen voor: de gevolgen van insomnie in het dagelijks functioneren, insomnie, slaap apneu, circadiaans ritme, rusteloze benen, slaapwandelen en narcolepsie. De vragenlijst heeft een goede voorspellende validiteit voor verscheidene slaapstoornissen in vergelijking met diagnoses vastgesteld doormiddel van polysomnografische opnames in een slaapkliniek: de algehele sensitiviteit was .79, de specificiteit .77 (Spoormaker et al., 2005). De Center for Epidemiological Studies Depression scale (CES-D) is gebruikt om depressieve klachten vast te stellen. De CES-D is een zelfbeoordelingvragenlijst en telt slechts 20 eenvoudig en bondig geformuleerde items. De interne consistentie van de CES-D totaal schaal is goed te noemen (Cronbach’s alfa’s tussen .79 en .92). De test-hertest correlatie bedroeg .90. De interne consistentie van de CES-D totaal schaal blijkt in een groot aantal onderzoeken zeer hoog te zijn. Er zijn correlaties gevonden in representatieve onderzoeken van .57, .61, .65, .71 en van .64. Ook de (begrips) validiteit is goed, blijkens de zeer hoge significante correlaties van .53 tot .83 met (sub)schalen die een vergelijkbaar domein bestrijken (Bouma et al., 1995). Om angstklachten vast te stellen is er gebruik gemaakt van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS). De HADS bestaat uit een depressie- en een angstschaal. In dit onderzoek zijn alleen de zeven items van de angstschaal gebruikt. De interne consistentie (Cronbach’s alfa) voor de angstschaal ligt tussen de .80 en .84, wat voldoende tot goed is. De test – hertest betrouwbaarheid is .89 (P < 0.001) voor de angstschaal. De validiteit van de HADS is wat aan de lage kant. De HADS kan daarom het beste als screening instrument gebruikt worden (Spinhoven et al. 1997). Voor het meten van neuroticisme is gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de Big Five Inventory (BFI). De Big Five is een van meest gevalideerde modellen van persoonlijkheid en bestaat uit de schalen Extraversie, Neuroticisme, Zorgvuldigheid, Vriendelijkheid en Openheid voor ervaringen. De vijf factoren hebben een hoge interne consistentie met een Cronbach’s alfa van .73 tot .86. De Nederlandse BFI blijkt een goed psychometrisch en valide instrument te zijn (Denissen, Geenen, van Aken, Gosling & Potter 2008). Zie bijlage 1 voor de gebruikte vragenlijst.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
11
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
2.3. Dagboek Voor huidig onderzoek is een slaapdagboek ontwikkeld (zie bijlage 2). Het dagboek werd door elke participant zeven dagen bijgehouden, en bestond uit 16 dagelijkse vragen, met een gedeelte over de nacht en een gedeelte over de vorige avond. In het gedeelte over de nacht werd de slaapduur (hoeveel uren heb je geslapen); bedtijd (hoe laat ging je gisteravond naar bed); tijd wakker liggen (hoeveel minuten heb je wakker gelegen), aantal keer wakker (hoe vaak ben je wakker geworden), bedduur (hoeveel uren heb je in bed gelegen), opstatijd (hoe laat stond je op) en gevoel (ik ben uitgerust, matig uitgerust of vermoeid) uitgevraagd. In het gedeelte over de avond werd gevraagd naar het aantal genuttigde non-alcoholische dranken (hoeveel koppen koffie / thee / cola / warme chocolade heb je gedronken); sigaretten (hoeveel sigaretten heb je gerookt); genuttigde alcoholische dranken (hoeveel glazen alcoholhoudende drank heb je gedronken) en eten (heb je een grote maaltijd gegeten) in de twee uur voor het slapen gaan. Ook werd over de vorige avond gevraagd naar slaappillen (heb je gisteravond of vannacht slaappillen gebruikt om beter te slapen, hoeveel en welke) en over de vorige dag (gisteren voelde ik mij op een schaal van 1 – heel slecht tot 10 – heel goed). Deze laatste vraag is gebruikt om de hoeveelheid welbevinden die iemand heeft ervaren, vast te stellen. 2.4. Procedure De participanten van dit onderzoek zijn geworven als onderdeel van een grootschalige internetinterventie. De participanten meldden zich vrijwillig aan via de website www.insomnie.nl voor deelname aan een internetinterventie voor insomnie. Voorafgaand aan deze interventie werd gevraagd aan de participant om via de website bovengenoemde vragenlijsten in te vullen. Na het invullen van deze vragenlijsten hield de participant een week lang digitaal het slaapdagboek bij. Alle gegevens van de participanten werden digitaal opgeslagen. Wanneer de participant vragen had kon deze via de email aan de onderzoeker gesteld worden. 2.5. Data analyse Alle uren slaap en uren in bed zijn omgerekend naar minuten. De slaapefficiëntie van elke participant is berekend door het aantal uren slaap te delen door het aantal uren in bed en dit getal met 100 te vermenigvuldigen. Van de mensen die het dagboek hadden gecompleteerd, waren er 125 (14%) participanten die niet elke dag hadden ingevuld. Verder zijn er 27 scores verwijderd van participanten die onmogelijke scores hadden (bijvoorbeeld 900 uur slaap op één dag) en het niet te achterhalen was, welke score er werd bedoeld. Uiteindelijk zijn alle afhankelijke en onafhankelijke variabelen gecontroleerd op uitbijters. Alle z-scores hoger dan BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
12
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
3.29 zijn verwijderd; dit betekende vijf voor slaapduur, vijf voor slaapefficiëntie, zes voor bedtijd, zeven voor stress, vier voor angst, nul voor depressie, nul voor neuroticisme en nul voor last van insomnie. Voor het testen van verbanden tussen de afhankelijke variabelen slaapefficiëntie/slaapduur en de onafhankelijke variabelen angst, depressie, geslacht, insomnie, last van insomnie, leeftijd, neuroticisme en stress, werd er gebruik gemaakt van een multipele regressie analyse, waarbij bloksgewijs variabelen werden ingevoerd. In de eerste stap werden de vragenlijstvariabelen angst, depressie, geslacht, leeftijd in jaren en neuroticisme toegevoegd. Aangezien er werd verwacht dat de dagboekvariabele last van insomnie en de variabele insomnie de grootste samenhang hebben met slaapefficiëntie en slaapduur werden deze in de tweede stap toegevoegd. Om vast te stellen wat de invloed is van de tweede dagboekvariabele stress waarmee ook een hoge samenhang werd verwacht met slaapefficiëntie en slaapduur werd deze in de derde stap toegevoegd. Als laatst werd het aantal minuten in bed toegevoegd om de invloed van deze variabele vast te stellen. Een significantieniveau van p < .05 (tweezijdig) werd door het gehele onderzoek gebruikt.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
13
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
3. Resultaten Uit de multipele regressie blijkt dat het model in het eerste blok 12,0% (p < .001) van de variantie in slaapduur significant verklaart en dat leeftijd in jaren de enige significante (p < . 001) variabele is. In het tweede blok wordt 22,2% (p < .001) van de variantie in slaapduur significant verklaart en zijn de variabelen insomnie, leeftijd in jaren en angst significant (p < . 001). In het derde blok wordt 26,1% (p < .001) van de variantie in slaapduur significant verklaart en zijn de variabelen insomnie, leeftijd in jaren, de toegevoegde variabele stress en angst significant (p < .001). Wanneer de variabele het aantal minuten in bed gelegen in blok vier ook wordt meegenomen blijkt deze samen met insomnie, leeftijd in jaren, stress (p < .001) en angst (p < .01) significant is. Het model blijkt 32,8% (p < .001) van de variantie in slaapduur significant te verklaren. Zie tabel 3 voor een overzicht van de bevindingen. Voor slaapefficiëntie laat de multipele regressie zien dat in het eerste blok 10,0% (p < . 001) van de variantie in slaapefficiëntie significant wordt verklaard en dat de variabelen leeftijd in jaren, depressie (p < .001) en angst (p < .05) significant zijn. In het tweede blok blijkt de toegevoegde variabele insomnie en de variabelen leeftijd in jaren en angst significant (p < .001) te zijn. Het model verklaart voor 21,4% (p < .001) van de variantie in slaapefficiëntie significant. Ook blijkt in het derde blok insomnie, de toegevoegde variabele stress, leeftijd in jaren en angst significant (p < .001) te zijn. Het model blijkt 26,8% (p < .001) van de variantie in slaapefficiëntie significant te verklaren. In het vierde blok zijn insomnie, leeftijd in jaren, de toegevoegde variabele het aantal minuten in bed gelegen, stress en angst significant (p < .001) en het model blijkt 32,8% (p < .001) van de variantie in slaapefficiëntie significant te verklaren. Zie tabel 4 voor een overzicht van de verklaarde variantie en bèta’s voor slaapefficiëntie en de bijbehorende significanties.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
14
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Tabel 3. Regressie coëfficiënten voor de verklaring van slaapduur. Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4
12,0%
22,2%
26,1%
32,8%
Bèta
Bèta
Bèta
Bèta
leeftijd in jaren
-.348***
-.322***
-.301***
-.290***
geslacht
.021
.047
.045
.014
depressie
-.081
.001
.001
.030
angst
.073
.124**
.114** .120**
neuroticisme
-.002
-.002
-.002
.014
insomnie
-.333***
-.325***
-.337***
last van insomnie
-.028
.045
.034
.223***
.239***
R2 adj
stress aantal minuten in bed gelegen
.265***
* p < .05; ** p < .01; *** p < .001 Tabel 4. Regressie coëfficiënten voor de verklaring van slaapefficiëntie. Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4
10,0%
21,4%
26,8%
32,8%
Bèta
Bèta
Bèta
Bèta
leeftijd in jaren
-.287***
-.270***
-.246***
-.261***
geslacht
-.033
-.010
-.013
.015
depressie
-.158***
-.051
.004
.020
angst
.096*
.145***
.133***
.131***
neuroticisme
.063
.061
.060
.045
insomnie
-.341***
-.329***
-.323***
last van insomnie
-.071
.015
.028
.261***
.246***
R2 adj
stress aantal minuten in bed gelegen
-.252***
* p < .05; ** p < .01; *** p < .001
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
15
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Discussie Dit onderzoek bekijkt voor het eerst alle voorspellende factoren voor slaapefficiëntie en slaapduur gemeten met een slaapdagboek in één model. In vergelijking met eerder onderzoek is de hoeveelheid verklaarde variantie in dit onderzoek minder sterk (Jansson-Fröjmark et al., 2008; Wicklow et al., 2000; Woodley et al., 2006). Bij geslacht (Buysse et al., 2008; Hamilton et al., 2007; Ohayon et al., 2002) bleven de significante verbanden niet overeind in de regressie analyse en leeftijd had een minder sterk verband met insomnie dan verwacht (Buysse et al., 2008; Hamilton et al., 2007; Kamel et al., 2006; McCrae et al., 2003; Ohayon et al., 2002; Thase, 2005). Ook de achtergrondvariabele angst verklaarde een significant, maar een kleiner deel dan in eerder onderzoek (Jansson-Fröjmark et al., 2008; Johnson et al., 2006; Liu et al., 2007; Ohayon et al., 2003). Depressie verklaarde geen significant deel net als neuroticisme, bij de laatste was er reeds deze verwachting. De variabelen stress (Le Blanc et al., 2007; Nakata et al., 2004; Ota et al., 2005) en insomnie (Haimov, 1994) verklaarden zoals verwacht het grootste deel. Last van insomnie verklaarde in tegenstelling tot onze verwachting geen variantie. Eerdere onderzoeken hebben gebruik gemaakt van de afhankelijke variabele insomnie gemeten met een actigraaf, vragenlijst en/of dagboek (Jansson-Fröjmark et al., 2008; Wicklow et al., 2000; Woodley et al., 2006). De verschillen in resultaten zouden kunnen komen doordat dit onderzoek gebruik heeft gemaakt van andere afhankelijke variabelen, namelijk de variabelen slaapefficiëntie en slaapduur. Insomnie blijkt geen directe relatie te hebben met de variabelen slaapefficiëntie en slaapduur. Waaruit geconcludeerd kan worden dat insomnie niet volledig samenhangt met slaapefficiëntie en slaapduur. Een verklaring kan zijn dat slaapefficiëntie en slaapduur een maat op zich zijn en geen volledige maat voor insomnie zijn. Wat opvallend is dat dezelfde variabelen met dezelfde variantie slaapefficiëntie en slaapduur verklaren. Slaapefficiëntie en slaapduur lijken overeen te komen in een insomniepopulatie. Een andere verklaring voor het vinden van verschillende resultaten kan gevonden worden in een aantal punten waarop dit onderzoek ook afwijkt van eerdere onderzoeken. Zo is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een internetpopulatie. Dit kan gezorgd hebben voor een bias. Net zoals het feit dat alleen mensen hebben deelgenomen aan het onderzoek die geholpen wilden worden voor insomnie. In tegenstelling met eerdere onderzoeken zijn participanten met een hoge score op depressie en angst uitgesloten (Jansson-Fröjmark et al., 2008; Ohayon et al., 2003; Johnson et al., 2006). Hierdoor zijn de resultaten ook niet met zekerheid te generaliseren naar een populatie met hoge depressie- en angstklachten. Ook zijn er geen standaard vragenlijsten die gebruikt kunnen worden om klachten zoals depressie en angst BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
16
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
vast te stellen bij insomniepatiënten (Buysse, Ancoli-Israel, Edinger, Lichstein & Morin, 2006). Er worden in verscheidene onderzoeken verschillende vragenlijsten gebruikt en daardoor stemmen de gebruikte vragenlijsten in huidig onderzoek niet altijd overeen met de vragenlijsten die in eerder onderzoek zijn gebruikt (Buysse, 2004; Cukrowicz et al., 2006; Jansson-Fröjmark et al., 2008; Johnson et al., 2006; Liu et al., 2007; Ohayon et al., 2003). In huidig onderzoek zijn in het dagboek variabelen niet meegenomen. Zo zijn slaaptevredenheid en de hoeveelheid last dat de participant die dag had van de insomnie niet uitgevraagd. Dit kunnen belangrijke toegevoegde onafhankelijke variabelen zijn, omdat er dan vastgesteld kan worden of de participant de slaap als problematisch heeft ervaren of niet en hoeveel last de participant die dag had van de insomnie. Een ander punt is dat de participanten hun eigen slaapduur moesten opgeven in het dagboek. Het is mogelijk dat de participanten hun slaapduur niet goed in kunnen schatten en bijvoorbeeld denken dat ze wakker liggen, terwijl ze slapen. Een actigraaf zou beter zijn, deze kan de activiteit van de participant nauwkeurig meten en zal de werkelijke slaapduur geven (Tang & Harvey, 2006). Hoewel er enkele beperkingen zijn, lijkt het erop dat dezelfde, maar kleinere, significante verbanden worden gevonden voor slaapefficiëntie en slaapduur gemeten in een dagboek als voor insomnie. Er is echter een groot gedeelte van de variantie dat nog niet verklaard wordt. Eventueel zou het includeren van de variabelen slaaptevredenheid en de hoeveelheid last die de participant die dag van de insomnie had helpen om meer van de variantie te verklaren. Het lijkt erop dat slaapefficiëntie en slaapduur geen één op één verband hebben met insomie in een vragenlijst. Het gebruik van deze maten is dus wellicht niet voldoende voor interventiestudies. Het blijvend gebruik van vragenlijsten om insomnie-scores te meten is dan ook ten zeerste aan te raden.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
17
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Referenties: Armona, G., Shiroma, A., Shapirab, I. & Melamed, M. (2008). On the nature of burnout– insomnia relationships: A prospective study of employed adults. Journal of Psychosomatic Research, 65, 5–12. Benca, R.M. & Peterson, M.J. (2008). Insomnia and depression. Sleep Medicine, 9 Suppl., 1 S3–S9. Bouma, J., Ranchor, A.V., Sanderman, R. & van Sonderen, E. (1995). Het meten van symptomen van depressie met de CES-D. Een handleiding. Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, Groningen. Buysse, D.J. (2004). Insomnia, depression, and aging. Assessing sleep and mood interactions in older adults. Geriatrics, 59, 47-51. Buysse, D.J., Ancoli-Israel, S., Edinger, J.D., Lichstein, K.L. & Morin, C.M. (2006). Recommendations for a Standard Research Assessment of Insomnia. SLEEP, 29, 1155-1173. Buysse, D.J., Angst, J., Gamma, A., Ajdacic, V., Eich, D. & Rössler, W. (2008). Prevalence, course, and comorbidity of insomnia and depression in young adults. SLEEP, 31, 473-480. Cukrowicz, K.C., Otamendi, A., Pinto, J.V., Bernert, R.A., Krakow, B. & Joiner, T.E. (2006). The impact of insomnia and sleep disturbances on depression and suicidality. Dreaming, Vol. 16, 1–10. Denissen, J.J.A., Geenen, R., van Aken, M.A.G, Gosling, S.D. & Potter, J. (2008). Development and validation of a dutch translation of the big five inventory (BFI). Journal of Personality Assessment, 90(2), 152–157. Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS, third edition. Sage, Londen. Ford, D., & Kamerow, D. (1989). Epidemiologic study of sleep disturbances and psychiatric disorders. An oppurtunity for prevention? Journal of the American Medical Association, 262, 1479-1485. Haimov, I., Laudon, M., Zisapel, N., Souroujon, M., Nof, D., Shlitner, A., Herer, P., Tzischinsky, O. & Lavie, P. (1994). Sleep disorders and melatonin rhythms in elderly people. BMJ, 309, 167. Hamilton, N.A., Gallagher, M.W., Preacher, K.J., Stevens, N., Nelson, C.A., Karlson, C. & McCurdy, D. (2007). Insomnia and well-being. Journal of Consulting and Clinical Psychology, Vol. 75, 939–946.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
18
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Harvey, A.G., Stinson, K., Whitaker, K.L., Moskovitz, D. & Virk, H. (2008). The subjective meaning of sleep quality: A comparison of individuals with and without insomnia. SLEEP, Vol. 31, 383-393. Hutchinson, J.G. & Williams, P.G. (2007). Neuroticism, daily hassles, and depressive symptoms: An examination of moderating and mediating effects. Personality and Individual Differences, 42, 1367–1378. Jansson, M. & Linton, S.J. (2007). Psychological mechanisms in the maintenance of insomnia: Arousal, distress, and sleep-related beliefs. Behaviour Research and Therapy, 45, 511–521. Jansson-Fröjmark, M & Lindblom, K (2008). A bidirectional relationship between anxiety and depression, and insomnia? A prospective study in the general population. Journal of Psychosomatic Research, 64, 443–449. Johnson, E.O., Roth, T. & Breslau, N. (2006). The association of insomnia with anxiety disorders and depression: Exploration of the direction of risk. Journal of Psychiatric Research, 40, 700–708. Kamel, N.S. & Gammack, J.K. (2006) Insomnia in the elderly: cause, approach, and treatment. The American Journal of Medicine, 119, 463-469. Khalsa, S.B.S. (2004). Treatment of chronic insomnia with yoga: A preliminary study with sleep – wake diaries. Applied Psychophysiology and Biofeedback, 29. Lahti, T.A., Leppämäki, S., Lönnqvist, J. & Partonen, T. (2006). Transition to daylight saving time reduces sleep duration plus sleep efficiency of the deprived sleep. Neuroscience Letters, 406, 174–177. Le Blanc, M., Beaulieu-Bonneau, S., Merette, C., Savard, J., Ivers, H. & Morin, C.M. (2007). Psychological and health-related quality of life factors associated with insomnia in a population-based sample. Journal of Psychosomatic Research, 63, 157– 166. Liu, X., Buysse, D.J., Gentzler, A.L., Kiss, E., Mayer, L. Kapornai, K., Vetró, A. & Kovacs, M. (2007). Insomnia and hypersomnia associated with depressive phenomenology and comorbidity in childhood depression. Sleep, 30, 83-90. McCrae, C.S., Wilson, N.M., Lichstein, K.L, Durrence, H.H., Taylor, D.J., Bush, A.J. & Riedel, B.W. (2003). ‘Young old’ and ‘old old’ poor sleepers with and without insomnia complaints. Journal of Psychosomatic Research, 54, 11-19. Morin, C.M., Blais, F. & Savard, J. (2002) Are changes in beliefs and attitudes about sleep related to sleep improvements in the treatment of insomnia? Behaviour Research and Therapy, 40, 741–752. BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
19
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Morin, C.M., Vallières, A. & Ivers, H. (2007). Dysfunctional beliefs and attitudes about sleep (DBAS): Validation of a Brief Version (DBAS-16). Sleep, 30, 1547-1554. Morin, C.M., Vallières, A., Guay, B., Ivers, H., Savard, J., Mérette, C., Bastien, C. & Baillargeon, L. (2009). Cognitive behavioral therapy, singly and combined with medication, for persistent insomnia a randomized controlled trial. (Reprinted) JAMA, 301, 2005-2015. Nakata, A., Haratani, T., Takahashi, M., Kawakami, N., Arito, H., Kobayashi, F. & Araki, S. (2004). Job stress, social support, and prevalence ofinsomnia in a population of Japanese daytime workers. Social Science & Medicine, 59, 1719–1730. Ohayon, M. M. & Roth, T. (2003). Place of chronic insomnia in the course of depressive and anxiety disorders. Journal of Psychiatric Research, 37, 9–15. Ohayon, M. M., & Smirne, S. (2002). Prevalence and consequences of insomnia disorders in the general population of Italy. Sleep Medicine, 3, 115-120. Ota, A., Masue, T., Yasuda, N., Tsutsumi, A., Mino, Y. & Ohara, H. (2005) Association between psychosocial job characteristics and insomnia: an investigation using two relevant job stress models— the demand-control-support (DCS) model and the effortreward imbalance (ERI) model. Sleep Medicine, 6, 353–35. Riemann, D. & Voderholzer, U. (2003). Primary insomnia: A risk factor to develop depression? Journal of Affective Disorders, 76, 255–259. Roelofs, J., Huibers, M., Peeters, F., Arntz, A. & van Os, J. (2008). Rumination and worrying as possible mediators in the relation between neuroticism and symptoms of depression and anxiety in clinically depressed individuals. Behaviour Research and Therapy, 46, 1283–1289. Spinhoven, Ph., Ormel, J., Sloekers, P.P.A., Kempen, G.I.J.M., Speckens, A.E.M. & van Hemert, A.M. (1997). A validation study of the hospital anxiety and depression scale (HADS) in different groups of Dutch subjects. Psychological Medicine, 27, 363- 370. Spoormaker, V. I., & van den Bout, J. (2005). The prevalence of sleep disorders in the Netherlands. Sleep-Wake Research in the Netherlands, 16, 155-158. Spoormaker, V.I., Verbeek, I., van den Bout, J. & Klip, E.C. (2005). Initial validation of the SLEEP-50 questionnaire. Behavioral Sleep Medicine, 3(4), 227–246. Tang, N.K.Y. & Harvey, A.G. (2006). Altering misperception of sleep in insomnia: Behavioral experiment versus verbal feedback. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74, 767–776.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
20
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Thase, M.E. (2005). Correlates and consequences of chronic insomnia. General Hospital Psychiatry, 27, 100– 112. Wicklow, A., & Espie, C. A. (2000). Intrusive thoughts and their relationship to actigraphic measurement of sleep: Towards a cognitive model of insomnia. Behaviour Research and Therapy, 38, 679–693.
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
21
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Bijlage 1
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
22
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
23
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
24
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
25
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
26
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
27
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
28
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
29
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
30
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
31
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
32
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
33
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
34
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
35
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
36
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
37
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
38
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
39
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
40
De samenhang van psychologische factoren met slaapefficiëntie en slaapduur in een insomnie populatie
Bijlage 2
BSc. A.M. Fleurke Juni 2009
41