De Rooms Katholieke parochie in Makkum
Op 30 maart 1580 vaardigden de Staten van Friesland een verbod op alle “pauselijke exercitiën” uit, met andere woorden tegen elke vorm van katholieke godsdienstoefening.
Sancties bij overtreding hiervan werden niet genoemd, maar kennelijk kwam het verbod dusdanig over dat verschillende priesters ijlings het land verlieten. Een hiervan was pastoor Regnerus van Makkum, die enkele jaren later, als de rust is weergekeerd, terugkomt naar Friesland. De pastoor van Wons heer Petrus, die tevens deken was, nam de wijk, evenals de pastoors Paulus van Allingawier en Meinardus Andreas van Piaam. Van heer Jeremias, pastoor van Engwier is bekend dat hij met vrouw en kinderen, naar Groningen vluchtte. Geen gelukkige keuze, want als de stad in 1581 door de pest wordt geteisterd komt het hele gezin om. Begin november 1580 viel Makkum en omgeving weer in handen van ‘s konings leger en is een week of tien bezet gebleven. Waarschijnlijk werd in die periode, net als op andere plaatsen die de Spanjaarden terugveroverden, de katholieke godsdienst meteen hersteld. Helaas zijn daarover geen geschreven berichten nagelaten.
Boven en onder: Tweemaal de St. Martinuskerk te Machom. De oudste bekende afbeeldingen van de RK kerk in Makkum. Beide afbeeldingen afkomstig uit de z.g. Roblesatlassen (1572). De oudste bekende afbeelding van de RK kerk in Makkum. Na de reformatie in 1580 kwam de kerk op de St. Maartensterp in handen van de protestantse gemeente. In 1652 vervingen zij de zadeldaktoren door een exemplaar met spits en in 1660 werd de kerk geheel vernieuwd.
Aldnijs 39/40 - december 2005
De stilte werd pas verbroken in 1597. Een onbekende briefschrijver meldde aan Sasbout Vosmeer, het hoofd van de langzaam weer op gang komende missiekerk in de Verenigde Provinciën, dat een neef en nicht, Matthaeus Lieucama (Lieuwkema) en Jelca Donija, elkaar veel in het huis van de moeder van Jelca ontmoetten, en dat zij “door de zwakheid van het vlees verstrikt” te intiem met elkaar geworden waren, en dat het meisje nu een kind verwachtte. Zij hadden ernstig berouw en kwamen uit gegoede familie. In het ontredderde Friesland hadden zij temidden van ketters en halfslachtige katholieken steeds goed katholiek geleefd. Het zou het meisje verder te schande komen en zij zou nooit zou kunnen trouwen. Wellicht zou het misschien zelfs zo ver wel komen dat zij bij de ketters terecht-kwamen. Daarom vroegen beide smekelingen nu vergeving voor hun daad, en verlangden zij dispensatie van de verboden graad van bloedverwant-schap, opdat hun kroost als wettig beschouwd zou worden. Hoe Sasbout dit verzoek heeft opgenomen? Niet gunstig: in 1601 had hij nog geen beslissing genomen, en intussen zal het paar al lang voor gerecht of predikant getrouwd gewestzijn.
6
Van katholieke gezindheid op Lieuwkemastate heb ik verder dan ook niets gemerkt.
Katholiek Makkum en ook de rest van Friesland heeft het in die periode moeten doen met rondreizende priesters. Deze werden in Wonseradeel over het algemeen niet veel in de weg gelegd door de grietman. Zeker niet, door de in 1624 nieuw benoemde grietman Tjaerd van Aylva, die de meeste klachten van de in de classis vergaderende predikanten, over papistische vergaderingen en andere paapse handelingen, naast zich neer legde. Ook de vermeende mishandeling van dominee Walsweer in Idsegahuizum door paapse oproerlingen, kon hem niet verontrusten. De gereformeerde classis besloot zich, buiten de weigerachtige grietman om, rechtstreeks tot de Staten van Friesland te wenden. Dominee Johannes Scröderus van Makkum schreef in 1628 de gloedvolle verhandeling “Contra pontificios” waarin hij fel van leer trok tegen de “godtlose papistige vergaderinge en hunne afgoderije”. Maar verder werden de rondreizende priesters in de verdraagzame handelsen zeevaarders-plaats met rust gelaten.
Ordinaire ruziezoekers In 1637 komt Makkum weer in de annalen voor, als ene heer Henricus de Plaet genoemd wordt, hij beoefend het priesterschap aldaar, en in een drietal omringende dorpen. In 1657 wordt als pastoor genoemd Ab Alma, of voluit magister Dominicus ab Alma. Maar de Makkumer parochianen waren nogal ‘zinnig’. Zo vermeldt de schrijver van Oudheden en Gestigten van Friesland, dat deze Ab Alma op verzoek van bewoners door de kerkoversten gezonden, een geleerd prediker en knap filosoof was, maar hij had de uitspraak niet. Hiermee zal wel bedoeld zijn, dat de parochianen hem, die in Leuven had gestudeerd, moeilijk konden volgen. Ze zonden hem terug en zeiden: Indien zijne geleerdheid inwendig was, zij konde uitwendig niet te pas komen. Ze zullen wel bedoeld hebben: Het zit er misschien wel in, maar het komt er niet uit! Toen zonden de kerkoversten Johan Spangius, een Fries. Deze werd ook wel Johannes Spangen of Spangerdijck genoemd en was afkomstig uit Weststellingwerf, wellicht uit het dorpje Spanga. Ook hij kon de parochie niet boeien, wat de kerkoversten deed verzuchtten: Die Makkumers houden de schijn van vroomheid op, maar het zijn gewoon koppige ordinaire ruziezoekers.
In 1648 werd Spangen teruggeroepen en naar Leeuwarden gestuurd, één van de kerkoversten zelf, Vitus Jacobi, volgde hem op. Deze hield het ook niet lang uit en stuurde zijn oomzegger Wilhelmus Petri, Willem Pyters dus. Ook hij ondervond de nodige tegenstand, maar wijs geworden door zijn voorgangers trachtte hij, door behoedzaam en vriendelijk optreden de gemoederen te sussen. Het lukte niet, het werd alsmaar erger in Makkum. Toen hij in een preek uitsprak dat de Makkumers hem niet wilden, en daarmede kennelijk het eeuwige leven niet zochten, raapte hij demonstratief zijn spullen bijelkaar om te vertrekken, Dit was de omslag, toen duurde het niet lang of de gehele gemeente wilde opeens Heer Willem houden. Wilhelmus Petri bediende niet alleen Makkum, maar ook Gaast, Piaam, Skuzum, Allingawier, Exmorra, Longerhouw, Schraard, Engwier, Wons, Cornwerd en Zurich met in totaal 703 communicanten. Van hem is bekend dat hij tijdens een predikbeurt
in Wons door de wetsdienaren van de grietman werd gearresteerd. Een paar dagen later, op Paas-zondag, werd hij tegen een betaling van 1000 gulden! weer losgelaten. Het juiste jaar is helaas niet vermeld, maar gezien de hoogte van het bedrag, was Wilhelmus Petri toen waarschijnlijk al kerkoverste of hoger in functie, dus zal het na 1660 geweest zijn. In 1656 werd hij namelijk geroepen tot het ambt van kerkoverste. Dit was niet alleen te danken aan zijn familierelatie, maar zonder twijfel aan zijn succes in Makkum. Had hij niet een al jarenlange, opstandige, parochie in het gareel gebracht ? Petri had echter een aantal mededingers en de benoeming liet enige tijd op zich wachten. Toen dit eenmaal een feit was, steeg zijn ster snel want in 1660 werd hij erkend als hoofdpriester van de katholieke kerk in heel Friesland. Hoewel hij nu een hoge functie in de kerk bekleedde, bleef hij Makkum en omgeving trouw, getuige een verslag van augustus 1664 aan zijn directe baas bisschop Johannes Neercassel. De pest heerste, in zijn eigen gemeente had vooral Cornwerd te lijden. Het was die maand zo erg dat er bijna geen sterke, gezonde mensen te vinden waren om de doden te begraven. Zelf had hij de kracht gevonden om bij 45 zieken, hoe verspreid ze ook woonden, de communie en andere sacramenten te geven. Slechts bij één geval, een jong meisje, kwam hij te laat. Toen hij ‘s nachts om 2 uur bij haar kwam, was zij net gestorven. Maar, zo schreef hij, ik ken haar gewetenswereld en heb alle vertrouwen in haar zieleheil. Van andere priesters had hij gehoord dat er ook in IJlst veel ziekte heerste, en hij verwachtte nog veel slachtoffers rondom.
In 1667 schreef Neercassel aan Willem, dat hij zich gezien zijn hoge functie niet langer in Makkum kon ophouden maar zich in Leeuwarden te woon diende te zetten. Willem mocht zelf een opvolger voor Makkum aanwijzen. Hij wilde echter de Vlecke niet verlaten, en beriep zich op het verzet van zijn gemeente dat dan zou volgen. De bisschop vond dit geen argument, de liefde van de gemeente voor zijn pastoor kwam volgens hem alleen maar voort uit het feit dat de Makkumers beslist niet achtergesteld wilden worden bij Leeuwarden. Als de mensen daar in de liefde van Christus
7
Afbeelding op een van de Makkumer lijkbaren. Zeer primitief geschilderd en waarschijnlijk talloze malen overgeschilderd. Opmerkelijke detail: de hoekstukken-kantelen van de zadeldaktoren. De drie vensters zouden correct kunnen zijn, het was maar een kleine kerk en qua afmetingen vergelijkbaar met die van Piaam en Engwier die beide ook drie vensters bezaten. De herbouw in 1660 was ook ingegeven door ruimtegebrek.
Het getal der katholieken in Makkum nam zo toe, dat men om een godvruchtig en geleerd priester vroeg. Hun werd toen gezonden, Eylardus ab Alma, die aan de universiteit van Leuven de eerste plaats in de philosophie verwierf. Hij was echter bij het volk niet gezien ''omdat hij de uytspraak niet en had'' en zijn ''inwendige'' geleerdheid niet aan de man kon brengen. Zij vroegen om een anderen priester. Pastoor ab Alma vertrok naar Enkhuizen en werd pastoor aan de St.Gommarisstatie. Meermalen werd hij zwaar beboet en in de gevangenis gezet. Bij een overval in zijn bedehuis brak hij een arm, toen hij aan zijne vervolgers trachtte te ontkomen. Op 6 april 1660 werd hij tot kannunik van het zogenaamde Haarlemse Kapittel gekozen en 6 juli geïnstalleerd, nadat hij beloofd had binnen het jaar de graad van licentiaat te verkrijgen. Hij overleed te Enkhuizen 2 jan. 1662. (Arch. Aartsb. Utr. XI, 151; XII, 421; Bijdr. Haarl. VI, 295; XIV, 15; XV, 383 v.v.; XVIII, 58; XXXVI, 34-39; XXXVIII, 341).
Aldnijs 39/40 - december 2005
B
C
A
De situatie in 1832. De schuilkerk (1001) is in zwart aangegeven. Aan de Wijde Steeg in grijs de woningen van de Roomsche Armvoogdij. Nr. 1003 (Kerkstraat) was het pastoriehuis met daarachter een afgescheiden tuin. De steeg vanuit de Wijde Steeg. langs nr. 1002 vormde vermoedelijk de hoofdtoegang naar de kerk, waarbij men dus het laatste deel door het woninkje moest om de kerk te betreden. Het perceel naast de pastorie was onbebouwd en hoorde bij de woning van goudsmid Johannes Jelles Hiemstra (A). Aan de noordzij-de werd de kerk begrensd door het weeshuis van de diaconie van de Geref. kerk (latere NH kerk). De gehele hoek Wijde Steeg-Kerkstraat (C) was eigendom van kaarsenmaker Tabe Johannes Borkes.
Aldnijs 39/40 - december 2005
geloofden zouden ze ook zijn zachtmoedigheid moeten navolgen, en niet opstandig zijn en zeker niet mogen dreigen. Dreigen? Ja, dat deed de Makkumer gemeente, als Willem Pyters vertrok, dan haalden ze desnoods een pater. Dit was kennelijk erg, maar bisschop Neercassel raakte hier niet van onder de indruk, en schreef koeltjes, dat geen enkel goed lid van welke paterorde danook zoiets zou aangaan, hij gelastte Willem onmiddellijk naar Leeuwarden te komen. Een opvolger had hij ook al aangewezen, de Rotterdammer Johannes Rosa. Deze was al enkele maanden in Makkum, toen de bisschop, en nu voor de laatste maal, Willem dringend verzocht naar Leeuwarden af te reizen, hetgeen hij tenslotte deed. Rosa deed zeven jaar zijn plicht, ontving de weer opgeleefde oude gebruikelijke tegenwerking en ruilde tenslotte zijn baantje in 1674 met de pastoor van Boven-karspel. Het bisdom begreep hier niets van, weliswaar feliciteerde men Bovenkarspel met deze ruil, maar Makkum? Uit de diverse briefwissellingen zou men kunnen opmaken dat het bisdom steeds de problemen met de Makkumer gemeente probeerde op te lossen door een hooggeleerde, theologisch goed onderlegde pastoor te zenden, daar, waar men in Makkum kennelijk alleen behoefte had aan een herder die de menselijke waarden meer in het oog had en daarmee dichter bij het volk stond. Het duurde ruim een jaar voordat deze Michaël Burgers ook daadwerkelijk bevestigd werd in Makkum. Na diens overlijden in 1678 kwam Michiel Vincent.
Het is moeilijk te zeggen waar de pastoors na de hervorming woonden en waar ze hun diensten hielden. Het is wel zeker dat ze voor dat laatste vaak van locatie verwisselden. De plakkaten tegen de pauselijke ceremoniën waren lang van kracht - maar korter van toepassing. Hun woning vonden ze waarschijnlijk in het doolhof van stegen op de voormalige ‘Molenacker’, het gebied ten noorden van de Rige (Markt) en tussen Kerkstraat en Bleeksrige. Zo trof Nicolaas Vincent het aan bij zijn komst in 1678.
De schuilkerk
In 1678, met de komst van pastoor Nicolaas Vincent kocht een van de katholieken, de brouwer Jan Douwes, wel haast zeker met geld van de ge-
8
meente, het huis naast de zijne. Op de verdieping van beide huizen werd een schuilkerkje ingericht. Er konden vrij veel mensen in want rondom was ook nog een ‘kreake’ (balustrade) getimmerd. Dit werd voortaan de plaats waar “de vergaderingen der pausgezinden ordinaris sijn gehouden, de misse gecelebreert ende andere plechtelijckheeden waergenomen”. Door de verschillende steegjes konden de mensen in de kerk komen zonder al teveel op te vallen. Geheim kon dit vanzelf niet blijven, en de wetsdienaren zullen het begin 1686 dan ook gemakkelijk gevonden hebben. Pastoor Vincent werd toen in de kerk gevangen genomen en in maart van dat jaar werd hij veroordeeld tot 600 gulden boete, plus de gerechtskosten en levenslange verbanning uit Friesland. De katholieke gemeenschap in Makkum bracht het losgeld op in de hoop Vincent terug te krijgen, maar zag haar pastoor niet meer terug. De verbanning was onherroepelijk, en nogmaals de kans lopen op een dergelijke financiële aderlating, was teveel gevraagd van de gemeenschap. Die had toch al de nodige geldelijke tegenslag te verwerken, want de overheid eiste ook dat de beide huizen, waarin de kerk was ondergebracht, weer in hun oorspronkelijke staat werden gebracht. Dit is waarschijnlijk gebeurd, maar voor hoe lang? Het is jammer dat hierover niets is beschreven, maar het zal niet al te lang geweest zijn. Reeds twee maanden nadat duidelijk werd dat Nicolaas Vincent niet zou terugkeren werd Gerardus Ubius tot pastoor benoemd. Hij zou zeven jaar lang zijn ambt uitvoeren en werd toen opgevolgd door Anno Willibrodus Etma die van 1693 tot 1713 de Makkumer katholieke gemeenschap leidde.
Pastorie in de Kerkstraat
Pas in de tijd van pastoor Bartholomeüs Beyer (1713-1719) lezen weer eens iets over het kerkgebouw c.a. Pastoor verhuist dan naar “een Huis op ‘t beste van gansch Makkum”. Zonder twijfel werd hiermee het huidige pand Kerkstraat 4 bedoeld, (het latere Hemeltje) daarna onderdeel van zaal “De Waag”en tegenwoordig van Supermarkt v.d. Wal. Op sinter-klaasdag 1719 kwam ook hier zijn opvolger Henricus Vorster te wonen. Binnendoor kon hij gemakkelijk in het schuilkerkje komen. De tussengelegen, nu leegstaande, voormalige pastoorswoning kon mooi
bij het kerkgebouw worden getrokken. Aan de gereformeerde diakonie werd bovendien een stukje grond te koop gevraagd om wat meer ruimte te hebben. (een strook grond grenzend aan het Diakonie Armenhuis, het latere “Ons Gebouw”) Dit stuitte uiteraard op de nodige bezwaren, de classis vond dit weer een typisch staaltje van “paapse stoutigheid” en wilde het geval voorleggen aan de synode. Eerst werd contact gezocht met de toenmalige grietman Cornelis baron van Aylva. Van hem eisten ze dat het gebouw zeker niet groter mocht worden dan het bestaande. Deze vond dat een redelijk voorstel en stelde verder voor om voorlopig de synode niet in te schakelen. De bouwerij was intussen voortvarend aangepakt. Het liep tegen de winter en de reismogelijkheden waren beperkt. De synode kon door het oponthoud van grietman Aylva niet meer ingelicht worden en toen het voorjaar werd, was, wat eerst een provocatie leek, al weer gewoon. De nieuwe kerk stond er, en er werd niet meer over die brutale papisten van Makkum gesproken. Het zou mooi geweest zijn als wij iets meer wisten over deze kerk. Maar er is niets meer van te vinden. De parochie heeft nog wat rekeningposten betreffende het schilderwerk en dergeljke. In de Tegenwoordige Staat van 1788, komt een korte mededeling voor dat de katholieke kerk aan de zuidkant van de Wide Steech staat, dat hij bedient wordt door een priester die soms bijgestaan wordt door een kapelaan, en dat vanouds bij deze kerk een groot aantal kostbaarheden behoorden, maar dat onlangs een deel daarvan is gestolen.
Honderd jaar na de bouw van het schuilkerkje was de glans er wel af. In een rapport aan koning Willem I van minister Goubau, welke de toestand beschrijft van een groot aantal katholieke kerken, wordt die van Makkum genoemd als zijnde te klein en zo vervallen, dat er voor minsten 1000 rijksdaalders aan verbouwd zou moeten worden. Bovendien loopt de ingang door een armenwoning dit zou zeker eerst verbeterd moeten worden. Gedeputeerde Staten van Friesland wilden chter niet meebetalen en de door de minister toegezegde subsidie van f. 1700,00 was bij lange na niet toereikend om nieuwbouw te kunnen plegen. Zo rommelde men door in het gammele en zwaar vervallen gebouwtje.
Van pastoor Bernardus Christianus Heskamp is een brief aan het bisdom Utrecht bewaard gebleven die hij schreef op 30 mei 1858, een jaar nadat hij vanuit Zwolle naar Makkum was gekomen. “De Kerk, of liever het Kerkhuis dezer gemeente is in zoodanig eenen toestand, dat het gezegd moet worden met den uiterlijken eerbied, aan God verschuldigd, te strijden. Het is een gebouw, zigtbaar uit den tijd der verdrukking, voor het zoekend oog nog verborgen, van buiten een pakhuis, van binnen ingerigt om in een klein bestek betrekkelijk veel menschen te bergen, en met eenen ingang welke door een oud versleten armhuis loopt”. Hij gaat nog even door en klaagt over de kleine ruimte die de priester heeft, de preekstoel staat naast het altaar, men kan de communiebank niet naderen zonder dat eerst tien tot twaalf mensen van plaats moeten veranderen. Een biechtstoel is onmogelijk te plaatsen, enz. enz. Bovendien is alles, vooral van binnen in een vervallen staat. Alles is verf- en kleurloos vanaf het houten gewelf tot het kleinste plekje beneden wat ooit geverfd is geweest. De houten vloer is uiterst gebrekkig en hier en daar totaal versleten. De kozijnen zijn verrot en de beelden vermolmd, het altaarstuk is gedeeltelijk vergaan, de tabernakel is onfatsoenlijk, de sacristie is ellendig, enz. enz. Kortom er was geen redden meer aan.
Nieuwbouw
Heskamp had succes met zijn schrijven, ook het kerkbestuur zag de noodzaak, en er werd besloten tot nieuwbouw op de oude plek. Op 30 mei 1858 kreeg men toestemming van de aartsbisschop om een nieuw kerkgebouw te stichtten. Twee maanden later kon pastoor Heskamp al meedelen dat de gegoede ingezetenen van zijn gemeente een bedrag hadden toegezegd van f. 9041,00.
9
Liturgisch vaatwerk (tekeningen uit: D. Duret, ”Mobilier, vases, objects et vetements liturgiques”, Parijs 1932)
Situatie 1860: In donkergrijs aangegeven het perceel van de erven Westendorp. In lichtgrijs de steeg de de verbinding vormde vanuit de Wijde Steeg, dan schuin over het stukje bouwland (nr. 1017) met de Achter Stekkenssteeg (voorheen ook wel Baraksteeg genoemd). De parochie kocht een strookje van perceel 1018 om de steeg te kunnen verleggen.
Aldnijs 39/40 - december 2005
Zuid- en voorgevel (west) van de in 1860 gebouwde nieuwe kerk.
De R.K. kerk gezien vanaf de Waagtoren.
Aldnijs 39/40 - december 2005
Hij verwachtte nog meer, omdat “daglooners, dienstboden, zelfs behoeftige weduwen van tijd tot tijd kleine gaven met blijde harten komen aanbieden”. Bovendien werd nog een staatssubsidie verwacht, dat de kerk zou met Sint Maarten 1859 wel ingewijd kunnen worden. Hier werd duidelijk iets te enthousiast gereageerd, want de gemaakte begroting wees uit dat de bouw minstens f. 14.000,00 zou moeten kosten.
Intussen kwam er ook nog een andere mogelijkheid. De erfgenamen van Gerrit Jans Westendorp, in leven koopman en handelaar in onroerend goed, boden een huis in de Kerkstraat met een tuin gelegen aan de Wijde Steech te koop aan. De tuin alleen was al 37 bij 15 meter, en samen met de naastgelegen steeg, zou het oppervlak groot genoeg zijn voor de nieuwe kerk. Het gemeentebestuur en Gedeputeerde Staten keurden de plaats goed. Wel kwam er bezwaar van de Doopsgezinde gemeente, hun schuilkerkje, de Vermaning lag hier recht tegenover en zij eisten dat er geen klok in het nieuwe kerkgebouw zou komen. Mocht dat wel het geval zijn, dan mocht die in geen geval geluidt wor-
10
den tijdens de diensten in hun gebouw.
Alle Staatsbemoeienissen werden bij Koninklijk Besluit van 15 jan. 1860 geregeld. Men kreeg f. 1250,00 staatssubsidie, met de toezegging dat ook voor volgende jaren een aanvraag kon worden ingediend. Voor de aankoop van de grond van de erven Westendorp leende men f. 2000,00, tezamen met de opbrengst uit de verkoop van gouden- en zilveren siervoorwerpen uit de kerk, waaronder een kelk die op last van de bisschop eerst stuk gemaakt diende te worden, leverde dit genoeg op voor de aankoop van de “dubbele woning, benevens een klein huis en eenen grooten tuin met zomerhuis”, 809 m2. Pier Obes Posthumus verkocht een strookje ‘bleek’ aan de Wide Steech om de Tussenstekkensteech te kunnen verleggen. Prijs voor de hele transactie was 2250 gulden. Nadat het kerkbestuur voor een nieuwe aansluiting van de steeg had gezorgd, ruilde het gemeentebestuur het oude voor het nieuwe stuk, het onderhoud bleef echter bij de kerk. De nieuwe locatie bracht met zich mee dat de begroting aangepast moest
worden. Op woensdag 4 april vond de openbare aanbesteding plaats in de Prins. Er waren zeven inschrijvers, waarvan de laagste, en dit moet het kerkbestuur flink zijn tegengevallen, uitkwam op 17.800 gulden. Na wat schuiven met de betalingstermijnen kreeg deze laagste inschrijver, Frederik Langenhorst uit Harlingen toch het werk. Eigenlijk had het bouwwerk op oudjaarsdag 1860 klaar moeten zijn, maar door de slechte zomer was het nog niet zover. Nu teisterde de felle vorst de verdere afwerking, toen eindelijk de dooi was ingevallen, en ook het stucadoorswerk aan de binnenkant kon worden afgewerkt, werd het nieuwe kerkgebouw in gebruik genomen. De nieuwe kerk krijgt in 1914 een luidklok, dat kon nu de Doopsgezinde Vermaning enige jaren daarvoor verplaatst was naar de hoek Bleekstraat/ Tuinstraat, en in 1929 kwam er een orgel. De bouwkundige toestand van het gebouw was slecht, eigenlijk vanaf het begin volgt er een lange lijst van gebreken, variërend van lekkages door verkeerd geplaatste goten, vochtige muren door de verkeerde steen- en speciekeus, enz. Pastoor Groenestege (1912-1922) verzuchtte al “Als hij morgen plat lag, zou ik er niet om treuren”. De slechte toestand resulteerde in 1935 in het weghalen van de gietijzeren spits, omdat onmiddellijk instortingsgevaar dreigde. Er kwam een lichter houten, maar uiterst vreemd bouwsel voor in de plaats.
Dingsdag, den 13 December 1859
Gehoord het gerapporteerde, ter voldoening aan de apostillaire beschikkingen van den heer Commissaris des Konings,van den 1 en 29 Oktober 1859, 3e afd. Nr. 2678 en 2983, op: 1e: eene misfive van den Kerkeraad der doopsgezinde gemeente te Makkum, van den 27 September bevoren houdende, ten gevolge van het daartoe bij resolutie dezer Vergadering van den 20 September jl. No. 2, toezending van het besluit van Burgemeester en wethouders van Wonseradeel van den 2 Augustus jl., waartoe betrekkelijk is zijn adres van den 20 dier maand; 2e: een schrijven van het Roomsch Catholiek Parochiaal Kerkbestuur te Makkum, van den 28 Oktober jl. houdende, ter voldoening mede aanbovenvermelde resolutie, mededeling zijner opmerkingen en beschouwingen betreffende evengenoemde adres; nader gelet op den inhoud van het adres, op daarin aangevoerde gronden het verzoek behelzende, dat geene uitvoering moge worden gegeven aan het voormelde besluit van Burgemeerster en Wethouders van Wonseradeel van 2 Augustus dezes jaars, zoomede op dat besluit zelven, waarbij aan het Roomsch Catholiek Parochiaal Kerkbestuur te Makkum toestemming is verleend tot de oprigting eener Kerk op de daarbij aangeduide kadastrale perceelen; Gelet eindelijk op de artt. 7 en 8 der wet tot regeling van het toezigt op de onderscheidene Kerkgenootschappen, van den 10 september 1953 (Staatsblad No. 102); Is, na overweging besloten: Aan den Kerkeraad der Doopsgezinde Gemeente te Makkum te kennen te geven, zoo als geschiedt bij deze, dat deze Vergadering de door hem aangevoerde bezwaren tegen meergezegd besluit van Burgemeester en Wethouders van Wonseradeel van 2 Augustus 1859 niet van dien aard heeft bevonden, dat ze voldoende termen zouden kunnen opleveren voor haar om bij weg van gunstige beschikking op het gedaan verzoek, de uitvoering van dat besluit tegen te gaan. Aan genoemden Kerkeraad intusfchen verder te kennen te geven, gelijk mede geschiedt bij deze, dat, voor zoo ver te eenigertijd na de stichting van het bedoelde Kerkgebouw eene klok daarop mogt worden gesteld en het gelui daarvan aanleiding mogt geven tot klagten of bezwaren, door hen tot opheffing daarvan kan worden ingeroepen de tusfchenkomst van den heer Commisfaris des Konings in de provincie, als de naar de wet aangewezene Staatsmagt, tot welker kennisneming dat onderwerp behoort. Afschrift dezer resolutie zal daartoe worden gezonden aan de Kerkeraad des Doopsgezinde Gemeente te Makkum, zoomede aan Burgemeester en Wethouders van Wonseradeel, zoo tot hunne informatie, als om mededeling van den inhoud te doen aan het Roomsch Catholiek Parachiaal Kerkbestuur te Makkum
Accordeert met voorst. resolutieboek De Griffier der Staten
Foto links: Op 8 maart 1935 werd de onderbouw van het achtkant waarop de zware gietijzeren torenspits rustte door een deskundig architect onderzocht en afgekeurd. De gehele hoge ijzeren spits werd vervangen door een kleiner houten exemplaar. Aannemer was timmerman M. Hellingwerf. Precies op 30 april was hij klaar en werd meteen weer omhooggestuurd om de vlag uit te steken ter gelegenheid van de verjaardag van H.K.H. prinses Juliana.
11
Aldnijs 39/40 - december 2005
Het priesterkoor met daarvoor het altaar werd in de loop der jaren steeds rijker versierd en uitgebreid (foto rechts). De gebrandschilderde glasramen van het priesterkoor, voorstellend de geheimen van de rozenkrans moesten, voor de sloop, aan het bisdom worden afgestaan, en men vraagt zich nog af waar die thans gebleven zijn.
Het doorsukkelen met een wrak gebouw nam een einde toen pastoor Nieuwstadt (1936-1940) meteen in de eerste kerkbestuursvergadering die hij voorzat met de andere leden Ferdinand Bergsma en Rein Teernstra (boer op Engwier) op 1 maart 1937, meedeelde dat de aartsbisschop hem de opdracht had meegegeven in Makkum een nieuwe kerk en pastorie te bouwen, waarbij het Bisdom de helpende hand zou bieden. De zaak was deze, het bisdom had een legaat van anderhalve ton gekregen om daarvoor 3 kerken te bouwen, Makkum was één van de gelukkige parochies. Tegen het einde van dat jaar had bouwinspecteur J. Starmans het ontwerp gemaakt in de stijl van de vrijere neogotiek met ruim gebruik van baksteen. Vreemd genoeg plaatste hij de nok van het zadeldaktorentje haaks op die van het kerkdak inplaats van evenwijdig daaraan.
Omdat voor de nieuwbouw meer ruimte nodig was, zei het kerkbestuur de huur van de huizen bij de kerk op. Dit betrof de dubbele woning aan de Kerkstraat, die voor de kerk stond. In deze huisjes woonde ook koster Sybren Weldering, die in 1883 Jan Altena was opgevolgd. Zijn taak was duidelijk omschreven. Hij had vrij wonen, en mocht 2 centen houden van iedere dubbeltje plaatsgeld dat hij ontving van vreemden. Zoals in alle kerken was één van de inkomstenbronnen de jaarlijkse verkoop van de zitplaatsen. Bovendien had hij tot taak, “het wekelijks schoonhouden der kerk, altaar en communiebank, en zoo nodig de kerk om de 14 dagen te schrobben; als kerkoppasser tot het handhaven der orde achter in de kerk, Aldnijs 39/40 - december 2005
12
zoowel onder de voormiddags- als namiddags godsdienstoefeningen”.
Een andere bewoner was Sjoerd Rolsma die zich verdienstelijk maakte bij het uitspannen van de paarden van kerkgangers en er ook weer voor zorgde dat de paarden voor het rijtuig stonden als dezelfde mensen na afloop van de kerk lang genoeg in de herberg hadden gezeten. Tezamen met zijn vrouw Anke zorgde hij ‘s winters voor de stoven in de kerk. Verwarming had de kerk niet, en als het echt koud was, lag er voor pastoor een warm kruikje op het altaar, waar hij zo nu en dan de handen op kon warmen. Voor de tijd dat de bouw zou duren huurde men een voormalige gebouw van
Vallaat, met rechts het `Lenige pakhuis´.Voormalig kantoor van de firma Kingma. Na de hulpkerk-periode tot de fatale brand in 1949 in gebruik bij de fa. Gebr. van den Berg als koelpakhuis.
Kingma’s Bank (het z.g. “Lenige pakhuis”) aan het Vallaat. Op 17 maart 1938 werd deze hulpkerk ingezegend. Een jaar lang speelde alles zich hier af, voorin werd ruimte gemaakt voor het zangkoor. Met voor- en achterin een kachel was het er goed warm te stoken, en de gezellige beslotenheid van dit gebouw werd door velen als aangenaam beschouwd.
Het sloopwerk van de oude kerk werd op 6 april 1938 door de gebrs. E. en Sj. Eekma van Parrega aangenomen. Zij gaven er nog 725 gulden voor, en waren verplicht de haan met kruis van de toren, de klok en twee tegeltableaus onbeschadigd te verwijderen en op te bergen tot zij weer geplaatst konden worden.
Zeldzame opname van de sloop. Links de in 1875 gebouwde Openbare lagere school (huidige openbare bibliotheek). Rechts uitbouw behorend bij de mineraalwater- en likeurfabriek van F.G. Bergsma.
De glasramen van het priesterkoor, voorstellende de geheimen van de rozenkrans moesten aan het bisdom worden afgestaan, en men vraagt zich nog af waar die thans gebleven zijn. Bouwer werd Herman Ahrens van Dronrijp, voor f. 37.750,00 zou hij kerk, pastorie en een schuurtje bouwen. Op 22 augustus werd de eerste steen gelegd door deken Van Galkom uit Sneek. Hoewel formeel het kerkbestuur opdrachtgever was, werd de hele bouw door het bisdom bekostigd. Bij het werk stuitte men echter spoedig op een lelijke tegenvaller. De ondergrond van het bouwterrein was erg slecht doordat er vroeger een aantal putten van leerlooiers gezeten hadden. Dat bracht naast tijdverlies nogal wat extra kosten aan de fundering met zich mee. Deze extra kosten werden opgevangen door in de kerk minder natuursteen te gebruiken dan voorzien was. Het tijdverlies werd nog verergerd door de vrij strenge winter. Pas op 18 februari 1939 kon de pastoor aan het bisdom melden dat de kerk klaar
was. Op maandag 17 april verrichtte aartsbisschop De Jong de kerkconsecratie. De oude pastorie werd nu kosterswoning, Lolke Halma woonde hier lange tijd. Na 1955 werd het gebouw ingericht als parochiehuis, en raakte nadien onder de Makkumers al gauw bekend als ‘t Hemeltje. Na 1955 is, volgens ooggetuigen ook het archief op minder elegante wijze van de zolder verwijderd, en zoekgeraakt? De exploitatiekosten van het parochiehuis liepen nadien zo hoog op dat het kerkbestuur zich in 1968 genoodzaakt zag het pand aan Siebe Adema, exploitant van het aangrenzende Hotel Café Restaurant “De Waag”, te koop aan te bieden, deze trok het pand later bij zijn zalencomplex. Dit omvatte verder nog de voormalige groentezaak/supermarkt van Kamstra op de hoek Kerkstraat / Middenstraat en de tussenliggende kleine woning.
In de donkere bezettingstijd heeft het kerkgebouw uiteindelijk minder meegemaakt dan vele kerkgangers. In 1943 werd wel, zoals op zovele plaatsen, de klok geroofd en die is niet teruggekomen. In 1950 kwam in de toren een nieuwe te hangen, met als opschrift : “Glorie aan God”. Bij de bevrijding van Makkum en daarbij gepaard gaande beschietingen liep het gebouw wat schade op, maar deze kon spoedig hersteld worden. Buiten het normale onderhoud en de regelmatig terugkerende verwarmingsproblemen, maar van de laatste zou men kunnen zeggen, dat het eigen is aan deze gebouwen, leverde de kerk geen noemenswaardige bouwkundige gebreken op. Dat is ongetwijfeld te danken aan de doelmatige, eenvoudige bouwwijze in combinatie met de veelvuldig gebruikte baksteen. Weliswaar had het gewelf omstreeks 1961 een opknapbeurt nodig maar dat was meer te wijten aan de werking van de nog steeds aanwezige looiersputten. De laatste grote veranderingen dateren van enige jaren terug, toen een lang geuite wens werd verwezenlijkt, en er glas in lood ramen werden geplaatst. Door de eenvoud en strakheid van ontwerp is, en blijft, deze kerk een sieraad voor het dorp. febr. 1996, O. Gielstra bronnen: Oldenhof, H./ Skil fan it tsjerkepaad (1980). Algra, A./ de historie gaat door eigen dorp (1963). archief Ald Makkum/ div. foto’s o.m. van: W. Altena / mevr. G. Pijlman-Bergsma
13
Gedenkbord met afbeelding van de nieuwe RK kerk en pastorie. In 1939 gemaakte door de firma Tichelaar naar bovenstaand ontwerp.
Huidige situatie
Aldnijs 39/40 - december 2005
Voor de reformatie zijn slechts enkele pastoors bij name opgetekend zoals pastoor Jacob, die 4 mei 1508 een koopbrief van Hayo Johansoen te Makkum zegelde, waarin deze verklaart aan de voogden der armen in Leeuwarden twee korengrazen land in de Buweersterafenne voor 16 gouden Rijnguldens verkocht te hebben. (R. Visser, de archieven v.h. St. Anthony Gasthuis te Leeuwarden, Reqesten No. 104)
Jacob Olger was hier in 1543 en 1546 pastoor (Beneficiaalb. 293). Ulpius wordt nog als pastoor vermeld in 1557 (Reg. v. Aanbreng, III, 353)
Toen in 1580 de Friese priesters in ballingschap moesten gaan, nam de laatste pastoor Regnerus de wijk, doch keerde na een korte ballingschap in 1581 naar Makkum terug. (Arch. Aartsb. Utr. YVI, 356; Reitsma. Honderd jaren uit de gesch. d. Hervorming en der Ned. Herv. Kerk in Friesland, blz. 138)
Joseph Maria Verhoef
04-10-1929 tot 11-12-1936
Mart. Steph. M. Reijers
Henr. Jos. Isid. Groenestege 10-11-1912 tot 00-04-1922
Ger. Bern. Sanders
27-09-1946 tot 21-01-1955
21-01-1955 tot 17-09-1956
Johannes Lengers
Gerhardus Chr. Heskamp
04-09-1964 tot 22-06-1967
Aldnijs 39/40 - december 2005
1857 - 1864
Lijst van pastoors
met respectievelijk: installatiedatum / vertrek of overl. eerste of laatste vermelding (Franciscus de Vrese) Henricus de Plaet Dominicus (ab) Alma Johannes Spangen Wilhemus Petri Joannes Rosa Michael Burgers Hypatius Scheltingh ass/ Nicolaas Vincent Gerardus Ubius Anno Willibrodus Etma Johannes v.d. Berg ass Bartholomeus Beyer Henricus Vorster Joannes Eylardus Möller Joannes Jorna Michael v.d. Akker Henricus Hoepermans Joannes Leemkoel Joannes Hoefsloot ass. Bernardus Chr. Heskamp Henricus Jac. Stiphout Reinerus Verhoeven Gerhardus Smithuis Joannes Bern. Groenhage Joannes Ger. Henr. Bentla Henr. Jos. Isid. Groenestege Ber. Willibrodus Dievelaar Joseph Maria Verhoef Theodorus Ant. Nieuwstadt Jan Hilarius Laur.de Jong Mart. Steph. M. Reijers Ger. Bern. Sanders Rudolphus Herm. Wolfs Bern. Lud. Fr. Röben Willem Theod. Boelens Johannes Her. Lengers Th.W. Burgers o.s.a. Franciscus Schmitz Adrianus Petrus Klaver
14
(25-5-1621) (.. -11-1637)
1-1667 2-1675 1678 5-1686 1693 (6-1696) 2-1713 6-12-1719 1753 4-8-1784 28-3-1806 1825 1840 27-9-1857 1857 1-10-1864 (29-1-1873) 7-1878 16-4-1891 7-2-1902 10-11-1912 4-1922 4-10-1929 11-12-1936 16-2-1940 27-9-1946 21-1-1955 1956 (30-8-1959) (10-2-1962) 4-9-1964 9-9-1967 1-12-1976
(9-7-1621) (1640) 1649 1-1667 2-1675 8-3-1678= (1677) 1686 1693 21-1-1713= 24-8-1719= 1752= 26-2-1783= 10-2-1806 10-10-1825= 1840 15-11-1857= 23-12-1857 1864 1-1873 (28-6-1878) 4-1891 4-2-1902 30-10-1912 4-1922 4-10-1929 11-12-1936 1940 (22-9-1946) 21-1-1955 (17-9-1956) 1959 1962 30-8-1964 22-6-1967= 1976