ARTIKEL
ILKA PESKENS
Werkzaam als AIO bij de vakgroep strafrecht en criminologie van de Universiteit Maastricht
De rol van het battered woman syndrom bij strafuitsluiting1
Ik hou toch van jou Langdurig mishandelde vrouwen kunnen geen andere uitweg meer zien om een eind te maken aan het geweld dan door hun partner te doden. Het Hof 's-Hertogenbosch heeft zeer onlangs een vrouw, die haar partner het finale schot gaf, toen hij zei: 'Ik hou toch van jou' ontslagen van alle rechtsvervolging. De auteur geeft in dit artikel een overzicht van de rol die het battered woman syndrom kan spelen bij de verschillende strafuitsluitingsgronden. Het battered woman syndrom kan slechts van betekenis zijn bij de schulduitsluitingsgronden, in het kader van de vraag of de vrouw in kwestie een verwijt kan worden gemaakt. De rechtvaardigingsgronden hebben alleen betrekking op de strafbaarheid van het feit en eisen een meer objectieve benadering.
Op 15 maart 1997 verscheen er een artikel in de Telegraaf met als titel Battered Woman Syndrome pleit volgens raadsman moordenares vrij. De strafzaak die in dit artikel centraal gesteld werd, betrof een (langdurig) mishandelde vrouw die in augustus 1996 haar (niet met haar samenwonende) partner doodde. De situatie op deze avond laat zich als volgt omschrijven: de dader (A) en haar achterneef zijn samen in huis als de hond van de buren aanslaat. Daarop gaat de achterneef op onderzoek uit. Op hetzelfde moment dringt het slachtoffer (S) via de achterdeur de woning van A binnen. Als hij A naar de keel grijpt haalt zij de trekker over. Nadat A de deur heeft geopend voor de inmiddels gealarmeerde achterneef, roept de op de grond liggende S 'Ik hou toch van jou'. Daarop schiet A voor de tweede keer en wordt het slachtoffer dodelijk getroffen. Het is niet de eerste keer dat het battered woman syndrome in Nederland door de verdediging wordt gebruikt teneinde strafuitsluiting of strafvermindering te bewerkstelligen. Toch bestaat er nog steeds onvoldoende duidelijkheid omtrent de vraag in hoeverre het battered woman syndrome een rol kan spelen bij een beroep op bestaande strafuitsluitingsgronden als ontoerekeningsvatbaarheid, psychische overmacht, noodweer en noodweer-exces. Derhalve zal ik in dit artikel, na een korte beschrijving van het battered woman syndrome, ingaan op de vraag wat de rol van dit syndroom kan zijn bij de in dit kader relevante strafuitsluitingsgronden: ontoerekeningsvatbaarheid; psychische overmacht en noodweer(-exces). Tenslotte zal ik mijn visie geven op de mogelijkheden die de verdachte uit de door de Telegraaf beschreven zaak heeft om bestraffing te voorkomen. Toetsing van het battered woman syndrome aan het bestaande recht Het battered woman syndrome kan worden gedefinieerd als een begrip dat de symptomen beschrijft die karakteristiek zijn voor langdurig mishandelde vrouwen. Deze symptomen zijn onder meer verregaande apathie, voortdurende angst voor het geweld van de partner, het terechtkomen in een sociaal isolement en aangeleerde hulpeloosheid. Dit laatste symptoom ontstaat als gevolg van de vruchteloze pogingen van de vrouw om de mishandelingen te beheersen of te stoppen. Juist door de combinatie van symptomen zullen veel mishandelde vrouwen hun partner niet verlaten. Zij berusten derhalve in de situatie.2 Het geweld binnen de relatie vertoont meestal een cyclus, die uit drie fasen bestaat. De eerste fase wordt gekenmerkt door groeiende spanning bij de mishandelende partner, die zich openbaart in diverse vormen van lichte mishandelingen. In de volgende fase nemen de mishandelingen in ernst toe. De laatste fase kenmerkt zich door relatieve kalmte. De mishandelende partner toont zich berouwvol en tracht door middel van romantisch gedrag zijn partner terug te winnen. In deze fase herleeft voor de vrouw de hoop dat haar partner zijn leven
1. Met dank aan D.M.H.R. Gare voor haar commentaar op een eerdere versie van dit artikel. 2. Walker, L. (1983), Victimology and the psychological perspectives of battered woman, Victimology: An international Journal, 8, p. 82-104.
1998 nr 2
39
I
zal beteren. Dit doet haar besluiten de relatie voort te zetten.3 Uiteindelijk zal de cyclus zich echter herhalen. Zo nu en dan zijn er echter vrouwen die de cyclus doorbreken door hun partner te doden. In de strafzaken die daarop volgden is het battered woman syndrome wel aangevoerd om strafuitsluiting of strafvermindering te bewerkstelligen.4 Een beroep op het syndroom wordt dan door de rechter beschouwd als een beroep op een strafuitsluitings- of strafverminderingsgrond. Welke strafuitsluitingsgrond in aanmerking komt, wordt bepaald door de concrete omstandigheden van het geval. Dat kan zijn ontoerekeningsvatbaarheid, psychische overmacht, noodweer en noodweer-exces.5 Als strafverminderingsgrond komt verminderde toerekeningsvatbaarheid in aanmerking.6 Ontoerekeningsvatbaarheid 'Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend', zo bepaalt art. 39 Sr. Een psychische afwijking vormt op zichzelf geen grond voor straffeloosheid. Vereist is namelijk dat er sprake is van een zodanige afwijking dat het feit daardoor niet aan de dader is toe te rekenen. Maar zelfs indien aan die eis is voldaan, wil dat niet automatisch zeggen dat een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid slaagt. De verdachte die opzettelijk of door eigen schuld in een toestand terecht is gekomen, waarin hij niet bewust heeft gehandeld, wordt immers geacht verantwoordelijk te zijn voor de in die toestand bedreven handelingen, omdat zij aan zijn schuld te wijten zijn ('culpa in causa'). 7 De vraag is of een vrouw die de symptomen van het battered woman syndrome vertoonde op het moment dat zij haar partner doodde, daarmee leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Van een gebrekkige ontwikkeling zal geen sprake kunnen zijn, nu de wetgever daarbij gedacht heeft aan aangeboren gebreken als idiotie en debiliteit.8 Of het syndroom evenwel kan leiden tot een ziekelijke stoornis van het geestvermogen is een vraag die door deskundigen zal moeten worden beantwoord. Wordt dat voor mogelijk gehouden, dan zal veelal de causaliteit tussen deze stoornis en het doden 3. Walker, L. (1984), The battered woman syndrome. New York Springer Publishing Company. 4. Zie voor een strafzaak waarin het battered woman syndrome expliciet door de verdediging aan de orde is gesteld, Hof Amsterdam 30 december 1992, RN 1994,408. 5. De strafuitsluitingsgronden 'uitvoering van een wettelijk voorschrift' (art. 42 Sr), '(on)bevoegd gegeven ambtelijk bevel' (art. 43 Sr), 'Overmacht iri de zin van noodtoestand', 'ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid' en 'AVAS' lijken immers niet voor de hand te liggen. Zij zullen derhalve niet of slechts summier aan de orde worden gesteld. 6. Verdachten zullen vaker verminderd toerekeningsvatbaar zijn, dan dat zij volledig ontoerekeningsvatbaar zijn. Echter beide vormen van ontoerekeningsvatbaarheid zijn gebaseerd op art. 39 Sr, zodat verder niet expliciet aandacht zal worden besteed aan dit verschil. 7. Noyon, TJ. & Langemeijer, G.E., Het Wetboek van Strafrecht, (zevende druk, voortgezet door J. Remmelink), Arnhem, aant. 4 bij art. 39. 8. Strijards, G.A.M. (1987), Strafuitsluitingsgronden, Studiepockets strafrecht nr. 14, Zwolle, p. 82. 9. Wellicht dat het verlaten van de partner ook in werkelijkheid geen
40
ILKA PESKENS
IK HOU TOCH VAN JOU
van de partner gemakkelijk kunnen worden aangetoond. Aan de vrouw zou kunnen worden tegengeworpen dat zij haar psychische afwijking heeft veroorzaakt door zelf in de relatie te blijven. Hierbij zal echter rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat het verlaten van haar partner in haar perceptie9, en in die van vele andere langdurig mishandelde vrouwen, nu juist géén reële optie is. Het verwijt dat de vrouw de psychische afwijking heeft veroorzaakt doordat zij in de relatie is gebleven, zal dan ook betrekking moeten hebben op de beginfase van de mishandelingen. Op dat moment immers zal zij nog niet lijden aan de symptomen van het battered woman syndrome. Het is echter maar de vraag of van een vrouw die voor het eerst geconfronteerd wordt met mishandeling geëist kan of mag worden dat zij haar partner verlaat. Het is immers twijfelachtig of het voor de vrouw voorzienbaar is dat zij, door in de relatie te blijven, uiteindelijk niet meer bij machte zal zijn om haar partner te verlaten. Voorts kunnen vele andere aspecten een rol spelen bij de beslissing haar partner te verlaten.10 Psychische overmacht Overmacht wordt in art. 40 Sr als volgt gedefinieerd: 'niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen'. Overmacht doelt op elke van buiten komende kracht, dwang of drang waaraan men geen weerstand heeft kunnen bieden. Het gaat hierbij niet om een absolute onmogelijkheid om weerstand te bieden, maar om een relatieve. Het gaat er dus om dat het bieden van weerstand tegen een van buiten komende kracht redelijkerwijs niet te verlangen is, gezien de omstandigheden waarin iemand zich bevindt.11 Daarbij heeft de wetgever vooral12 gedacht aan de psychische dwang waarbij de wilsvrijheid verloren gaat.13 Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht zal er op de eerste plaats sprake moeten zijn van een van buiten komende dwang ten gevolge waarvan er een verandering optreedt in de innerlijke gesteldheid van de dader. Daarbij kan gedacht worden aan het oproepen van gevoelens zoals angst en paniek. Vervolgens zal onder invloed van deze innerlijke gesteldheid een strafbaar feit gepleegd moeten zijn.14 Daarnaast zullen zowel de innerlijke reactie op de van buiten komende reële optie is, nu veel mishandelde vrouwen nog jarenlang door hun (ex-)partner worden lastig gevallen. 10. Hierbij valt te denken aan de maatschappelijke positie van de vrouw, de aanwezigheid van eventuele kinderen en vele sociale en economische aspecten. 11. Hazewinkel-Suringa, D. (1995), Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht, (veertiende herziene druk, door J. Remmelink), Arnhem, p. 288. 12. 'Fysieke dwang' en 'overmacht in de zin van noodtoestand' vallen eveneens onder de waaier van art. 40 Sr. Zij zullen echter buiten beschouwing worden gelaten nu het aannemelijk is dat deze vormen van overmacht zich niet zullen voordoen bij een langdurig mishandelde vrouw die haar partner doodt. 'Fysieke overmacht' speelt immers met name een rol bij omissiedelicten, terwijl noodtoestand een objectieve afweging van waarden en belangen veronderstelt alsmede een terechte wetsovertreding teneinde een duidelijk zwaarder wegend rechtsbelang te beschermen. 13. Smidt, H.J. (1891), Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel I, (tweede herziene druk, J.W. Smidt), Haarlem, p. 404. 14. Strijards, G.A.M., (1987), a.w. p. 91-92.
NEMESIS
I
IK HOU TOCH VAN JOU
dwang als ook de uiteindelijke gedraging moeten beantwoorden aan redelijkheidsmaatstaven. Of dat zo is hangt af van subjectieve factoren, zodat nagegaan moet worden wat mag worden verwacht van een normaal mens, vergelijkbaar met de verdachte wat betreft leeftijd, beroep en maatschappelijke positie en levend in vergelijkbare omstandigheden.15
Het is twijfelachtig of het voor de vrouw voorzienbaar is dat zij, door in de relatie te blijven, uiteindelijk niet meer bij machte zal zijn om haar partner te verlaten. Voor de vraag of een vrouw die lijdt aan het battered woman syndrome een geslaagd beroep kan doen op psychische overmacht, zal de uitgangssituatie beslissend zijn. Zoals reeds is uiteengezet, kenmerkt de innerlijke gesteldheid van een vrouw die lijdt aan het syndroom zich door berusting in de situatie. Het is dan ook deze gesteldheid die als uitgangspunt moet worden genomen. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht dient deze (voor een battered woman) normale gesteldheid een wijziging te ondergaan, als gevolg van een van buiten komende kracht. Deze van buiten komende kracht zal veelal ook gelegen zijn in een vorm van mishandeling, welke zich echter van de eerdere mishandelingen dient te onderscheiden, om de omslag in de innerlijke gesteldheid te kunnen verklaren. Daarbij moet mijns inziens vooral gedacht worden aan veranderingen ten aanzien van de aard, frequentie of intensiteit van de mishandeling. Dat doet zich bijvoorbeeld voor indien de mishandelende partner in zijn geestelijke of fysieke mishandelingen voor het eerst hun/haar kinderen betrekt. Het geestelijk evenwicht van de vrouw, bestaande uit berusting, gaat hierdoor verloren. De vrouw voelt zich ineens wel genoodzaakt om zich actief te weer te stellen tegen de mishandelende partner. De volgende vraag is nu in hoeverre de omslag in de innerlijke gesteldheid van de battered woman redelijkerwijs kan voortvloeien uit deze veranderde mishandeling. Het antwoord zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval en zal door deskundigen moeten worden gegeven. Bij de beantwoording van deze vraag mogen subjectieve factoren in aanmerking worden genomen, zodat de voorgeschiedenis van de vrouw als verklaring voor deze omslag mag meewegen. Tenslotte zal vastgesteld moeten worden of de vrouw onder invloed van de veranderde innerlijke gesteldheid haar partner heeft gedood, en zo ja, of deze gedraging eveneens voldoet aan redelijkheidsmaatstaven. Het aantonen van causaliteit tussen de veranderde innerlijke gesteldheid van de vrouw en de partnerdoding zal 15. Zie voor een soortgelijke opvatting: Noyon-Langemeijer-Remmelink, a.w., aant. 6 bij art. 40. 16. HR 26 mei 1992, RN 1994, 374. Naar aanleiding van deze zaak vergelijkt J. Tigchelaar de rechterlijke reactie op euthanasie door een arts en de reactie op partnerdoding door een langdurig mishandelde vrouw; Tigchelaar, J. (1995), De overgevoeligheid van het recht:
1998 nr 2
ILKA PESKENS
normaliter weinig problemen opleveren. Het probleem zal meer gelegen zijn in de vraag of de vrouw handelde onder invloed van een zodanige kracht dat zij daaraan geen weerstand meer kon of behoorde te bieden. Ook bij deze redelijkheidsmaatstaf mogen subjectieve factoren in aanmerking worden genomen. Ik ben dan ook van oordeel dat een beroep op psychische overmacht in het geval van een battered woman niet bij voorbaat kansloos is. In de rechtspraak heb ik daarvoor vooralsnog geen steun, zoals ook de beschrijving van het volgende geval aantoont. Het ging daarbij om een vrouw die jarenlang door haar partner mishandeld en verkracht werd en die uiteindelijk haar partner doodde in diens slaap. Enkele uren daarvoor had hij gedreigd haar de volgende dag te zullen doden en haar dochter te zullen verkrachten.16 De vrouw deed een beroep op psychische overmacht maar dit verweer werd door het hof niet gehonoreerd, omdat verdachte had moeten inzien dat hetgeen zij deed volstrekt ongeoorloofd was en dat er andere wegen en middelen waren om zich te onttrekken aan de directe macht van haar partner.17 De vraag is echter of het beroep op psychische overmacht terecht is afgewezen. Nu de vrouw jarenlang mishandeld was, is het zeer waarschijnlijk dat zij de symptomen van het battered woman syndrome vertoonde. Voorts had de innerlijke gesteldheid van de vrouw kennelijk een zodanige wijziging ondergaan als gevolg van de bedreiging met doodslag van haarzelf en de verkrachting van haar dochter, dat zij het noodzakelijk achtte zich actief te weer te stellen tegen haar belager. Uitgaande van het feit dat deze ernstige bedreigingen nog niet eerder waren geuit en de man in het verleden zijn bedreigingen daadwerkelijk uitvoerde, zou men kunnen stellen dat de bedoelde wijziging in de innerlijke gesteldheid van de vrouw aan de redelijheidsmaatstaven voldeed. Beantwoording van de vraag of de vrouw naar aanleiding van deze gewijzigde gesteldheid redelijkerwijs tot het doden van haar partner mocht overgaan is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij kan een rol spelen dat de vrouw geen kans had om ongemerkt weg te lopen, of dat het voor haar bijvoorbeeld onmogelijk was om haar kind mee te nemen. In een dergelijk geval zou een beroep op psychische overmacht mijns inziens wel degelijk voor honorering in aanmerking moeten kunnen komen. In een ander, vergelijkbaar, geval wordt eveneens gesteld dat de mishandelde vrouw andere wegen en middelen ter beschikking stonden om zich te onttrekken aan de macht van haar partner, zonder dat dit standpunt nader werd toegelicht.18 Daarbij werd eigenlijk niet of nauwelijks aandacht besteed aan de vraag of er voor de vrouw inderdaad redelijkerwijs een dergelijke uitweg bestond. De rechtspraak lijkt dan ook een strenger en meer absoluut criterium te hanteren dan de wetgever oorspronkelijk bedoeld heeft voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
Overmacht bij partnerdoding en euthanasie, Nemesis, nr. 1, p. 1-2. 17. De HR achtte in cassatie 's hofs oordeel niet onbegrijpelijk en zozeer verweven met aan de feitenrechter voorbehouden waardering van de feiten dat het in cassatie niet met vrucht kon worden bestreden. 18. Zie bijvoorbeeld RN 1994,408.
41
I
IK HOU TOCH VAN JOU
Noodweer en noodweer-exces 'Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding', zo bepaalt art. 41 lid 1 Sr. Aangezien noodweer het karakter van een rechtvaardigingsgrond heeft, betreft het niet een verontschuldigbare daad, maar een daad waartoe men het recht heeft. Deze uit zelfverdediging gestelde daad is rechtmatig en moet worden gezien als een recht om onrecht te bestrijden. Hierbij zullen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moeten worden genomen, opdat de verdediging tegen de aanranding aanvaardbaar is gezien het te verdedigen rechtsbelang en de daartoe ter beschikking staande verdedigingsmiddelen.19 Indien de grenzen der noodzakelijke verdediging worden overschreden, kan art. 41 lid 2 Sr uitkomst bieden. De daar verwoorde schulduitsluitingsgrond noodweerexces kan echter niet worden gezien als een situatie die zich kan voordoen los van een toestand waarin noodweer is gerechtvaardigd. Van noodweer-exces kan derhalve alleen worden gesproken indien er sprake is (geweest) van een noodweersituatie; van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.20
Het probleem zal meer gelegen zijn in de vraag of de vrouw handelde onder invloed van een zodanige kracht dat zij daaraan geen weerstand meer kon of behoorde te bieden. Bij de vraag in hoeverre het battered woman syndrome een rol kan spelen bij het al dan niet aanvaarden van een beroep op noodweer(exces), dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de volgende twee situaties: (a) de situatie waarin een vrouw haar partner doodt tijdens de mishandeling en (b) de situatie waarin een vrouw haar partner doodt op een moment dat er van een directe fysieke mishandeling geen sprake is, zoals bijvoorbeeld gedurende diens slaap. Zoals gezegd, geldt voor beide situaties dat er sprake moet zijn of zijn geweest van een noodweersituatie, wil een beroep op noodweer(-exces) kunnen slagen. In de literatuur bestaat geen consensus over de vraag of bij het vaststellen van een noodweersituatie gebruik mag worden gemaakt van een subjectieve benadering, dat wil zeggen dat de situatie wordt beoordeeld aan de hand van het subjectieve oordeel van de dader.21 Dit gegeven is echter van ondergeschikt belang op het moment dat er sprake is van een directe fysieke aan19. Noyon-Langemeijer-Remmelink, a.w., aant. 2 bij art. 41. 20. Van Bemmelen, J.M. & Van Veen, Th. W. (1995). Ons strafrecht, deel 1, het materiële strafrecht, algemeen deel. (twaalfde druk, bewerkt door D.H. de Jong en G. Knigge), Arnhem, p. 134. 21. Zie voor verschillende meningen: Strijards, G.A.M. (1987). a.w., p. 62-63; Noyon-Langemeijer-Remmelink. a.w., aant. 5 bij art. 41 en Verrijn Stuart, H.M. (1995), Meer dan vrees alleen; Partnerdoding in noodweer, Nemesis essays, p. 177-179. 22. Van 'putatieve noodweer' is sprake indien een dader meende in
42
ILKA PESKENS
randing van de vrouw (situatie a). Dat er in een dergelijk geval immers sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zal weinig aanleiding geven tot discussie. Dit wordt anders indien de vrouw haar partner bijvoorbeeld doodt tijdens diens slaap (situatie b). Mijns inziens zal in een dergelijk geval de meer objectieve benadering gevolgd moeten worden ter beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van een noodweersituatie. Het karakter van noodweer als rechtvaardigingsgrond noopt daartoe. Noodweer is immers een ter zelfverdediging gestelde daad, die rechtmatig is en gezien moet worden als een recht om onrecht te bestrijden. Derhalve zal moeten worden vastgesteld of er sprake is van een onrechtsituatie, hetgeen onafhankelijk is, of zou moeten zijn van het subjectieve oordeel van de dader. Bovendien schuilt in de subjectieve benadering het gevaar tot vereenzelviging met de dader, hetgeen zou kunnen leiden tot een wel erg gemakkelijke aanvaarding van een beroep op noodweer. Voorts kan de verdachte, indien deze te goeder trouw heeft gedwaald en zodoende (objectief beschouwd) ten onrechte heeft gemeend in een noodweersituatie te verkeren, een beroep doen op de schulduitsluitingsgronden 'putatieve noodweer'22 of 'psychische overmacht'. Op deze wijze kan het subjectieve oordeel van de dader dan toch een rol spelen bij de vraag of bestraffing mogelijk is. Maar dan op de plaats waar dat hoort, namelijk bij de vraag naar de schuld van de dader en niet bij de vraag naar de wederrechtelijkheid van de daad. Ik ben het dan ook niet eens met Verrijn Stuart.23 Zij is van mening dat een beroep op noodweer, ook in situaties waarin een langdurig mishandelde vrouw haar partner doodt in diens slaap, wel kans van slagen heeft. Zij stelt dat het daartoe wel noodzakelijk is om begin en einde van de aanranding vast te stellen.24 De vraag wanneer de aanranding begint acht zij vervolgens echter toch weer van ondergeschikt belang, nu bij partnerdoding door vrouwen die zijn mishandeld de aanranding al lange tijd aan de gang was. Met deze gedachtengang heb ik moeite, aangezien hiermee de indruk gewekt wordt dat er in dergelijke gevallen sprake is van een aanhoudende aanranding en daarmee van een aanhoudende noodweersituatie. Deze indruk wordt versterkt wanneer Verrijn Stuart een vergelijking trekt tussen een gijzelingssituatie en de situatie waarin een vrouw zich bevindt als zij voortdurend door haar man wordt mishandeld. Een belangrijk verschil tussen beide situaties is echter het feit dat een vrouw in een relatie wordt mishandeld mijns inziens objectief beschouwd geen zelfstandig en voortdurend strafbaar feit oplevert, in tegenstelling tot de gijzelingssituatie. De mishandelingen op zich leveren wel zelfstandige strafbare feiten op en zullen dan ook steeds als afzonderlijke strafbare feiten benaderd moeten worden. Verder is Verrijn Stuart van mening dat art. 41 Sr van een noodweersituatie te verkeren en zich moest verweren, terwijl daarvan objectief bezien geen sprake was. Art. 41 Sr kent hieraan weliswaar geen strafuitsluitende werking toe, maar wanneer de dwaling niet aan de dader valt te verwijten, neemt men aan dat dit leidt tot niet-strafbaarheid van de dader wegens afwezigheid van alle schuld. 23. Verrijn Stuart, H.M. (1995). a.w. 24. Verrijn Stuart, H.M. (1995). a.w., p. 169.
NEMESIS
I
IK HOU TOCH VAN JOU
ILKA PESKENS
II
toepassing blijft als de daadwerkelijke aanranding is beëindigd, maar hervatting daarvan dreigt.25 Nu noodweer een rechtvaardigingsgrond is, heeft een consequente toepassing van haar visie tot gevolg dat elke langdurig mishandelde vrouw, elk slachtoffer van meermalen gepleegde zedendelicten etc, hun belager mag doden in diens slaap, zolang maar verwacht kan en mag worden dat er nog geen einde is gekomen aan de serie aanrandingen. Resumerend kan worden gesteld dat het battered woman syndrome naar mijn mening geen rol mag spelen bij beantwoording van de vraag of er sprake is van noodweer, noch in het geval een vrouw haar partner doodt tijdens of kort na een aanranding, noch in het geval zij haar partner doodt in diens slaap. Rekening houden met het syndroom, bij beantwoording van de vraag of er sprake is van noodweer, impliceert immers het accepteren van de subjectieve benadering bij de beantwoording van deze vraag. Noodweer moet echter gekwalificeerd worden als een rechtvaardigingsgrond en heeft derhalve betrekking op de niet strafbaarheid van het feit, en niet, zoals een schulduitsluitingsgrond, op de niet strafbaarheid van de verdachte. Mede gezien dit feit ben ik van mening dat (zo) objectief (mogelijk) moet worden vastgesteld of er omstandigheden aanwezig zijn die leiden tot de conclusie dat er sprake was van een noodweersituatie.26 Ook voor de vaststelling van de vraag of het doden van de partner geschiedde ter noodzakelijke verdediging zal een objectief criterium
Mocht echter los van het battered woman syndrome, op objectieve gronden, worden vastgesteld dat er sprake was van een noodweersituatie (hetgeen zich vrijwel alleen zal kunnen voordoen in situatie a), maar dat de grenzen der noodzakelijke verdediging daarbij zijn overschreden, dan kan lid 2 uitkomst bieden. Op grond van art. 41 lid 2 Sr is een dergelijke overschrijding immers niet strafbaar als zij het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging, welke op haar beurt weer het gevolg is van de aanranding. Bij een hevige gemoedsbeweging moet niet alleen gedacht worden aan passieve gevoelswaarden als angst, vrees en radeloosheid, maar ook aan actieve gevoelswaarden als woede en verontwaardiging.27 Nu noodweer-exces een schulduitsluitingsgrond is, kunnen bij de beoordeling van een beroep op noodweer-exces ook subjectieve elementen betrokken worden. Het is derhalve bij noodweer-exces goed mogelijk aan het battered woman syndrome wel een rol van betekenis toe te kennen. Zo kan het syndroom van belang zijn voor het aannemen van de hevige gemoedsbeweging alsmede voor het aannemen van de causaliteit tussen de aanranding en de gemoedsbeweging enerzijds en tussen de gemoedsbeweging en het overschrijden van de grenzen der noodzakelijke verdediging anderzijds. Het is immers aannemelijk dat een
25. Hierbij zoekt Verrijn Stuart (Verrijn-Stuart, H.M. (1995). a.w., p. 169) aansluiting bij Van Hamel (Van Hamel, G.A. (1927). Inleiding tot de studie van het Nederlandsche Strafrecht, (vierde druk, bewerkt door J.V. van Dijck) Haarlem, 's-Gravenhage, p. 231). Van Hamel stelt echter dat noodweer niet meer is toegelaten zodra er voor hervatting niet meer valt te vrezen. A contrario geredeneerd kan daar inderdaad uit worden afgeleid dat art. 41 lid 1 Sr nog wel van toepassing is als de aanranding is afgelopen, maar hervatting dreigt. Gezien het door hem gegeven voorbeeld 'de slag is toegebracht, de dader is door de omstanders gevat', heeft hij hierbij het oog gehad op een zeer korte tijdsspanne. Een mishandelende partner levert pas
gevaar op voor nieuwe mishandelingen indien hij ontwaakt. Hervatting dreigt in een dergelijk geval dan ook niet in de door Van Hamel bedoelde tijdsspanne, in tegenstelling tot hetgeen Verrijn Stuart lijkt te beweren. 26. Een andere mening wordt verwoord door Ewing, C.P. (1990), Psychological self-defense: a proposed justification for battered women who kill, Law andHuman Behavior. Vol. 14, nr. 6, p. 579594. De schrijver is van mening dat het begrip noodweer moet worden opgerekt voor gevallen waarin vrouwen hun mishandelaar vermoorden uit psychische zelfverdediging. 27. Hazewinkel-Suringa-Remmelink. (1995). a.w., p. 325-326.
1998 nr 2
moeten gelden, te weten: wat had een redelijke burger onder de gegeven omstandigheden behoren te doen.
43
I
IK HOU TOCH VAN JOU
ILKA PESKENS
langdurig mishandelde vrouw door de zoveelste aanranding van haar partner en vanwege haar voorgeschiedenis wordt overmand door gevoelens van angst, woede en radeloosheid waardoor zij bij haar verdediging de grenzen der noodzakelijke verdediging overschrijdt.28 Doodt een langdurig mishandelde vrouw haar partner echter in diens slaap dan is, zoals reeds gezegd, van een noodweersituatie geen sprake. Aan art. 41 lid 2 Sr komt men in een dergelijk geval dan ook niet toe.
de aanranding van S, terwijl de rechtbank begrijpt dat verdachte, na de aanranding door S, in een geëmotioneerde toestand verkeerde. Hiermee lijkt de rechtbank met betrekking tot het eerste schot het beroep op noodweer-exces te honoreren.
De casus uit de Telegraaf nader bekeken
Het tweede schot levert, naar mijn mening, echter meer problemen op bij de vraag of A een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond kan doen. Voor de vraag of zij een beroep op noodweer(-exces) kan doen is het van belang om vast te stellen of zich op dat moment (nog) een noodweersituatie voordeed. Nu de vraag of er sprake is van een noodweersituatie objectief beantwoord moet worden, ligt het mijns inziens niet voor de hand om de woorden 'ik hou toch van jou' op te vatten als een onmiddellijk dreigende aanranding. Wil men in dit geval derhalve aan een beroep op noodweer(-exces) toekomen, dan zal vastgesteld moeten worden dat de oorspronkelijke noodweersituatie nog niet geëindigd is. Een dergelijke vaststelling is sterk verweven met de feiten, waarbij het met name van belang zal zijn om vast te stellen hoe lang A onderweg is geweest om de deur te openen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer-exces echter verworpen. Daarbij is opvallend dat de rechtbank op beantwoording van de vraag of nog van een noodweersituatie sprake was niet expliciet is ingegaan.31 De rechtbank heeft volstaan met de constatering dat van een hevige gemoedsbeweging geen sprake meer was bij het lossen van het tweede schot. Dit zou dan voortvloeien uit hetgeen tussen het eerste en het tweede schot is voorgevallen. Verdachte heeft de deur geopend voor haar achterneef; vervolgens liepen beiden de gang en de woonkamer binnen, S zei 'ik hou toch van jou' waarop verdachte dacht dat het nooit meer op zou houden; daarop liep verdachte langs haar achterneef en vuurde van dichtbij het tweede schot af. Het bevreemdt mij dat de rechtbank zonder nadere motivering uit deze feiten afleidt dat van een hevige gemoedsbeweging geen sprake kan zijn, zeker nu aan de vraag voorbij wordt gegaan of er überhaupt een noodweersituatie was.
Wat levert het voorgaande op voor de in de inleiding genoemde zaak, die mij mede aanleiding gaf tot het schrijven van dit betoog? De zaak betreft verdachte A en slachtoffer S, tussen wie een met geweld gepaard gaande problematische relatie bestond.29 Hoewel A diverse malen heeft gepoogd de relatie te verbreken neemt S daar geen genoegen mee en blijft hij haar opzoeken. Als A hem opnieuw te kennen geeft dat de relatie echt afgelopen is, wordt hij woest. Hij trapt de deur in en mishandelt haar. De verhouding ontaardt helemaal als A door S naar diens huis gelokt wordt, alwaar zij wordt opgesloten en gedurende twee uur verkracht. De gespannen situatie resulteert uiteindelijk in een uitbarsting op een zondagavond in augustus 1996. Op deze avond dringt S het huis van A binnen en grijpt haar naar de keel, waarop A hem neerschiet. Nadat A de deur heeft geopend voor haar achterneef, roept de op de grond liggende S 'ik hou toch van jou'. Daarop schiet A voor de tweede keer en wordt S dodelijk getroffen. In de beschreven zaak kunnen twee momenten onderscheiden worden. Het eerste schot, afgevuurd nadat A door S naar de keel is gegrepen, en het tweede schot, afgevuurd nadat A de deur heeft geopend en S heeft gezegd dat hij toch van haar houdt. Indien het bij het eerste schot was gebleven, zou een beroep op noodweer dan wel op noodweer-exces mijns inziens aan bestraffing van A in de weg hebben kunnen staan. Op dat moment was er immers sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf. Mocht aangenomen worden dat de grenzen der noodzakelijke verdediging bij het eerste schot overschreden zijn, dan is dit waarschijnlijk het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die door de aanranding (het naar de keel grijpen) werd veroorzaakt. Bij het aannemen van de hevige gemoedsbeweging zou de voorgeschiedenis tussen A en haar slachtoffer mogen meespelen. Deze visie is, weliswaar in andere bewoordingen, ook terug te vinden in het vonnis van de rechtbank betreffende deze zaak.30 De rechtbank stelt immers vast dat het eerste schot is gelost als reactie op 28. Zie voor een soortgelijk geval RN 1992, 293, waarin een battered woman haar partner doodschiet tijdens een conflict in haar woning, terwijl zij wordt aangevallen door haar partner. Het beroep op noodweer-exces slaagt, omdat, gezien de voorgeschiedenis, de vrouw zozeer was overmand door gevoelens van angst en radeloosheid dat het schieten een onmiddellijk gevolg is geweest van een door het optreden van de man veroorzaakte hevige gemoedsbewegingDit arrest en de mogelijke consequenties daarvan voor langdurig mishandelde vrouwen wordt nader uitgewerkt door Römkes, R. (1992), Slachtoffers tot het bittere eind? Over mishandelde vrouwen
44
De rechtbank heeft het beroep op noodweer-exces echter verworpen.
Tenslotte kan de vraag worden gesteld of een beroep op psychische overmacht nog uitkomst had kunnen bieden aan A. De van buiten komende kracht waardoor haar innerlijke gesteldheid van berusting omslaat, zal dan gezocht moeten worden in de woorden 'ik hou toch van jou'. Wanneer deze woorden, gezien de intonatie, voor A het bewijs waren dat de mishandelingen nooit zouden ophouden, zullen zij als oorzaak kunnen die hun partner doden, Nemesis, nr. 6, p. 10-15. 29. Telegraaf 15 maart 1997. 30. Rechtbank Maastricht 28 mei 1997, RN 1998, 861. 31. Opmerking verdient dat de Telegraaf op 4 december 1997 het volgende berichtte 'Vrouw vrijgesproken door Hoge Raad; DOODSCHIETEN VAN MINNAAR WAS NOODWEER'. Ondanks het feit dat deze titel vele fouten bevat, kan uit het bericht worden afgeleid dat de verdachte in beschreven zaak op vrije voeten is gesteld. Het vonnis was bij het ter perse gaan van dit artikel echter nog niet beschikbaar, zodat ik helaas niet in staat ben hier verder op in te gaan.
NEMESIS
IK HOU TOCH VAN JOU
worden aangemerkt van de bij haar onstane innerlijke gesteldheid bestaande uit angst, woede en wraak en de onweerstaanbare drang om zich aan de mishandelingen van S te onttrekken. De vraag is echter of het ontstaan van deze innerlijke gesteldheid naar aanleiding van de van buiten komende drang in het onderhavige geval redelijk geacht mag worden. Het is jammer dat het oordeel van de rechtbank over het beroep op psychische overmacht nauwelijks gemotiveerd is. De rechtbank merkt slechts op dat van psychische overmacht geen sprake is nu - op grond van dezelfde feiten als bij noodweer-exces aangehaald - niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zodanige drang dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Het vonnis verschaft derhalve nauwelijks inzicht in de werkelijke reden waarom er geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Samenvatting en conclusie In dit betoog stond de vraag centraal of het battered woman syndrome een rol kan spelen ter invulling van een aantal reeds bestaande strafuitsluitingsgronden. Het syndroom is in het voorgaande omschreven als een begrip dat de symptomen beschrijft die karakteristiek zijn voor langdurig mishandelde vrouwen. Het betreft daarbij symptomen die betrekking hebben op de innerlijke gesteldheid van de vrouw. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het battered woman syndrome slechts van betekenis kan zijn bij de schulduitsluitingsgronden. Deze zien immers op de strafbaarheid van de dader, op de vraag of hem/haar een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het gepleegde delict. De rechtvaardigingsgronden hebben daarentegen betrekking op de strafbaarheid van het feit. Zij geven een ieder het recht om in bepaalde situaties op bepaalde wijze te reageren. De rechtvaardi-
1998 nr 2
IL.KA PESKENS
gingsgronden eisen om die reden een meer objectieve benadering, waardoor de betekenis van het syndroom nihil zal zijn. Bij de schulduitsluitingsgronden kan aan het battered woman syndrome echter wel betekenis worden toegekend, zij het een beperkte. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is van ontoerekeningsvatbaarheid, kan het syndroom voor de deskundigen als leidraad dienen bij beantwoording van de vraag of er bij de mishandelde vrouw sprake is van verstoorde geestvermogens. Bij psychische overmacht zal de rol van het syndroom beperkt zijn tot het invullen en verklaren van de innerlijke gesteldheid van de vrouw, alsmede bij de beoordeling of de innerlijke reactie op de van buiten komende kracht als ook de uiteindelijke gedraging aan de redelijkheidsmaatstaven beantwoorden. Bij noodweer-exces zal de betekenis van het battered woman syndrome eveneens beperkt zijn. Voor noodweerexces is immers vereist dat er een noodweersituatie bestaan heeft. Dit zal objectief bepaald moeten worden, zodat het syndroom daarbij geen rol mag spelen. Pas nadat objectief is bepaald dat er sprake was van een noodweersituatie kan het syndroom van belang zijn voor het aannemen van de hevige gemoedsbeweging en voor het aantonen van de vereiste causaliteit tussen de aanranding en de gemoedsbeweging enerzijds en tussen de gemoedsbeweging en het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging anderzijds. Resumerend kan worden gesteld dat de rol van het battered woman syndrome is beperkt tot de herkenning en erkenning van een bepaalde innerlijke gesteldheid bij de dader en tot de verklaring van de uit die gesteldheid voortvloeiende handeling, te weten het doden van de partner. De betekenis van het syndroom is mijns inziens het grootst bij de beoordeling van een beroep op psychische overmacht, hoewel hier in de jurisprudentie nauwelijks aandacht aan wordt besteed.
45