Van de redactie Kent u Evert Kremer? Harmen Oosterhof uit Almelo heeft het verhaal geschreven over iemand die geen Evert mocht heten. Uit verschillende jaargangen van de Oprechte Ommer Courant hebben we enkele lezenswaardige artikelen gehaald. In het ene artikel gaat het niet over burgerlijke ongehoorzaamheid, maar ongehoorzaamheid van wethouders. Dieks Horsman schreef een artikel over Erve Oude Mullink, beter bekend als manege Schwieters. Uit het archief van wijlen Dieks Makkinga hebben we een artikel uit “Het Nieuws van Ommen” van 5 januari 1952, nr. 16. Dit past naadloos in deze tijd van het jaar. Ben Wösten schreef een artikel over de gevelplaat in de NH-kerk op het Kerkplein in Ommen. De werkgroep boerderij– en veldnamen leverde een korte beschrijving over Erve Siegerink in Junne. G. Steen beschreef voor zijn dochter Ineke een groot aantal van zijn herinneringen. Op haar beurt heeft zij deze boekjes uitgeleend aan de HKO om daar passende verhalen uit te publiceren. In dit geval hebben we oude gebruiken uit de periode november tot en met januari overgenomen. Mevrouw Biesmeijer-Bouwman heeft in de oorlogsjaren ondergedoken gezeten bij Schutte in Giethmen. Daarbij heeft ze haar herinneringen uit die periode in haar leven beschreven. Wij hebben het deel Kerstmis 1944 overgenomen.
De redactie van De Darde Klokke wenst u goede feestdagen en een gezond en voorspoedig 2009.
Omslagfoto: Van de familie J.M. Pel aan de Markt komt deze foto. De foto is in de winter van 1956 aan de Voormars gemaakt.
Inhoudsopgave Waarom hij geen Evert mocht heten .................................. Harmen Oosterhof ...... pag. 2 De Oprechte Ommer Courant ............................................ .................................... pag. 3 Erve Mullink ....................................................................... Dieks Horsman ........... pag. 4 Het verleden herleefde op oudejaarsavond ........................ Dieks Makkinga .......... pag. 9 Het mysterie onthuld ......................................................... Ben Wósten ................. pag. 10 Erve Siegerink in Junne...................................................... .................................... pag. 12 Uit mijn leven ..................................................................... G. Steen ....................... pag. 14 Kerstmis 1944..................................................................... B. Biesmeijer ............... pag. 17 Buurtvereniging Gasthuisstraat naar Schiphol .................. .................................... pag. 20
1
Waarom hij geen Evert mocht heten door Harmen Oosterhof
Stegeren—1946
Lange tijd heeft de traditie bestaan om kinderen naar hun grootouders te vernoemen en daarbij een bepaalde volgorde in acht te nemen. Als van deze gewoonte werd afgeweken had men daarvoor we1 een verklaarbare reden. Het volgende geval is daar een voorbeeld van. Hendrik Vrielink (geb. 28 januari 1829 te Ambt Ommen) is in 1860 te Ambt Ommen gehuwd met Jennigjen Scholten (geb. 26 november 1837 te Bergentheim). Hij was landbouwer te Stegeren. Uit dit huwelijk zijn te Stegeren geboren: 1. Alberta Vrielink, geb. 13 november 1860 (vernoemd naar Alberta Noeverman, grootmoeder van vaderszijde) 2. Gerrit Jan Vrielink geb. 12 juni 1862 (vernoemd naar Gerrit Jan Scholten, grootvader van moederszijde) 3. Gerrit Vrielink, geb. 8 oktober 1863 (vernoemd naar Gerrit Vrielink, grootvader van vaderszijde) 4. Gerritdina Vrielink geb. 2 april 1865 (vernoemd naar Gerritdina Kamphuis, grootmoeder van moederszijde) 5. Geziena Vrielink, geb. 30 mei 1868. Na het overlijden van haar man Hendrik Vrielink op 10 februari 1872 te Stegeren moest Jennigjen Scholten een wettelijke wachttijd van minimaal 300 dagen in acht nemen om te kunnen hertrouwen. Zij hertrouwde op 9 januari 1873 te Ambt Ommen met een broer van haar overleden man, te weten Jan Vrielink (geb. 5 april 1830 te Ambt Ommen). Uit dit huwelijk zijn te Stegeren geboren: 1. Hendrik Vrielink, geb. 2 februari 1873 2. Berendina Vrielink, geb. 28 februari 1879. Bij Jan Vrielink was de boerenknecht Jan Harm Kremer (geb. 8 september 1877 te Bergentheim) in dienst. Hij was een zoon van Evert Kremer en Janna Hutten. Hij kreeg toen - in het geheim - verkering met diens stiefdochter Geziena, die 9 jaar ouder was. Toen de boer van deze relatie kennis droeg, ontstak hij in woede en gaf deze knecht op staande voet ontslag. Geziena werd daarop ziek van liefdesverdriet en aangezien ze ziek bleef werd dokter Care1 Johan Warnsinck geraadpleegd. Deze gaf aan de stiefvader/oom te kennen, dat er voor hem twee mogelijkheden waren. of hij zou zijn stiefdochter binnenkort naar het kerkhof moeten brengen, of hij zou de knecht als schoonzoon terug moeten nemen. Boer Vrielink koos voor het laatste en liet Jan Harm terugkomen. Geziena en Jan Harm trouwden op 30 maart 1900 te Ambt Hardenberg. Jan Vrielink huurde voor zijn schoonzoon een boerderij te Bergentheim en in mei 1903 schonk hij hem een andere boerderij (Stegerdijk 11 te Stegeren), dicht bij hem in de buurt, nadat hij zijn bezit, het "Vijftig Bunder Land" onder zijn kinderen en stiefkinderen had verdeeld. Uit het huwelijk van Jan Harm Kremer en Geziena Vrielink is op 28 juli 190 1 te Bergentheim een zoon geboren, die enig kind zou blijven Volgens de traditie zou hij eigenlijk naar zijn vaders vader Evert hebben moeten heten, maar.. . dat vond de familie Vrielink - Scholten, die nog we1 het een en ander in de melk had te brokkelen, toch we1 iets te ver gaan. Het geld was immers van hun kant afkomstig, zodat het niet meer dan billijk werd geacht om hem Jan Hendrik (naar de stiefvader en vader van moederskant) te noemen. De naam Evert ging dus aan zijn neus voorbij en hij is als Jan Hendrik Kremer door het leven gegaan. 2
De Oprechte Ommer Courant
3
* Thans manege Laarbrug, Nieuwedijk 7, bewoond door de familie P. Schwieters.
Oude Erve Mullink, later Mollink in de marke Giethmen* Een historisch overzicht van de eeuwen door Dieks Horsman
In onze werkgroep Boerderij- en veldnamenonderzoek zijn wij inmiddels bijna tien jaar bezig om in de gemeente Ommen de historie van de boerderijen (ook van de zogenaamde woonboerderijen) te registreren. Daarvoor zijn reeds enige honderden boerenfamilies of nieuwe bewoners bezocht door vrijwilligers van onze werkgroep. Uit oude familiedocumenten zoals koopakten, overzicht van boedelscheidingen, oude foto’s en mondelinge overleveringen, geschiedschrijvingen zoals oude markeboeken, komen wij steeds meer te weten over de vaak rijke historie van boerderijen en hun families; soms generaties lang. Zo las ik onlangs in een uitgave van de Stichting IJsselacademie in Kampen, het lezenswaardige boek “Jonker op de Heerenbrink onder Liederholthuis” (bij Heino) waarin drs. G. A. Hutten een uitgebreide briefwisseling weergeeft over de periode 1734-1773 tussen twee adellijke families van Hendrik Arent Van Oldeneel en Alexander W.D. van Hugenpoth. Uitgave 2000. De familie van Oldeneel op de havezate De Heerenbrink en de familie van Hugenpoth op het Huis Aerdt in de Over-Betuwe. Uit de briefwisseling blijkt dat toen tussen 1734 en 1773 de familie van Oldeneel eigenaar was van de Erven Wolfscamp, Misvoorde en Mollink, in de marke Giethmen. Over de erven Wolfcamp en Misvoorde schreef ik eerder in dit blad. Erve Mollink Deze erve in het schoutambt Ommen, buurschap Giethmen, was een leengoed van de provincie Overijssel. In 1379 werd Hugo van der Laer er mee beleend. Het draagt dan de naam “dat goet ter moelen ter Laer”. In 1473 werd meester Hendrik Knoppert er mee beleend. Het blijft dan tot 1745 in bezit van de familie Knoppert. Op 8 december 1745 werd de weduwe van Oldeneel er mee beleend en daarmee eigenaresse. Het erve heet in de volksmond “Mollink” met een whare (een erfdeel) in de marke Dalmsholte, eveneens een halve whare in de Marke Vilsteren en in de “Nieuwe Voorslagen” tezamen gelegen in het Carspel van Ommen. Tot 1779 blijft het in bezit van de Van Oldeneels. De weduwe van Oldeneel had een zakelijke instelling. Het is frappant hoe zij als stadsvrouw op de hoogte is van het gewas op het platteland. In de brief d.d. 20 juni 1743 schrijft zij dat de boerin van het erve Mollink trouwplannen heeft; zij moet nu een regeling treffen met de nieuwe pachter inzake de achterstallige en de nieuwe pacht.
Erve Mollink
Het leenstelsel In de middeleeuwen komt het leenstelsel tot stand, waarin vorsten een deel van hun macht afstaan aan leenmannen. Zo waren riddermatigen tevens leenmannen van een Bisschop van wie zij landerijen, boerenerven in leen hadden. In tijden van nood zou de vorst of Bisschop hen beschermen en als tegenprestatie moesten zij als leenmannen met een bereden paard, harnas, speer of ander verweer gereed staan om de leenheer van dienst te zijn. En zo was in 1379 Hugo van der Laer ook beleend met het erve Mollink wat ik al noemde in dit verhaal. De veepest De hele brief van 25 maart 1745 gaat over de verschrikkelijke ziekte onder het vee; de veepest. Deze ziekte heeft in de achttiende eeuw in Nederland nare gevolgen gehad. De boeren leden door de massale sterfte onder het vee grote financiële schade en natuurlijk ging dit gepaard met grote 4
zorgen en verdriet in de boerengezinnen. De jaarlijkse pacht kon niet meer op tijd worden betaald, waardoor ook de eigenaren, meestal de adellijke families veel minder inkomsten verkregen. In 1752 is er ook sprake van veepest in de marke Dalmsholte en de boeren in Giethmen maken zich grote zorgen, vooral ook omdat in de toen nog onbewoonde marke Dalmsholte weidevee liep uit het gehele kerspel Ommen en daardoor het gevaar van verspreiding van deze ziekte nog meer kans kreeg. Met tussenpozen soms van enkele jaren heerste zo van 1750-1795 deze langdurige ziekte onder het vee, waarbij soms de hele veestapel verloren ging. Oorlogsdreiging en onvrede bij de bevolking Tot overmaat van ramp maakte ons land toen een periode door vol van oorlogsdreiging en ontevredenheid bij het gewone volk. Men maakte zich boos en ongerust over allerlei zware belastingen en roofovervallen van rondtrekkende troepen soldaten. Volkstelling 1748 In 1748 woonden op het Erve Mollink Hendrik Mullink en Geertje Harms met 4 kinderen, Agnis, Hendrik, Jenne en Harm. Akkermaalshout In één van de brieven gaat het over het hakken en “bossen” van Akkermaalshout op de boerenerven. Dit hout komt van een eikenhakhoutbos. Het kappen van eikenhout (het beste resultaat werd geleverd na een houtstand van ongeveer negen jaar) moest vakkundig worden uitgeoefend om verwonding van boomwortels te voorkomen en nieuwe groei van loten niet te vertragen. Het kappen diende bij voorkeur in maart te geschieden. Het eikenhout werd geschild. Dit leverde eek op voor de leerlooierijen. Het hout werd daarna in verschillende maten gezaagd en verkocht als takhout o.a. aan bakkerijen voor het stoken van de oven, of als aanmaakhout van de kachels. Het hout werd ook gebruikt voor omheiningen en voor palen rond weilanden. Het bezit van een akkersmaalsbos was dus een goede bron van inkomen. In de Oprechte Ommer Courant van januari 1917 kwam ik nog een advertentie tegen over de verkoop van Akkermaalshout in Arriën. Zieke schapen In juli 1764 wordt geschreven over zieke en gestorven schapen op erve Mollink. “Onder het schrijven hore ik dat Mollink al 20 schapen aan Galle (waarschijnlijk een leverziekte of geelzucht) verloren heeft en hoe het op erve Misvoorde en de Wolfscamp gaat weten wij niet, maar die sullen ook wel niet vrij sijn. Voor twee maanden was Mollink nog hier, toen zei hij dat zijn schapen nog gaaf waren, maar dit komt nu voor de dag na het scheren van de schapen, die boeren sijn capot, voor twee jaar verloren zij hun vee en nu hun schapen.” Erve Mollink opnieuw verhuurd Op 31 januari 1765 heeft Hendrik Aren van Oldeneel deze erve verhuurd aan Marten Jansen en Agnis Hendriks, zijn toekomende huisvrouw, zodat het thans bemeijert wordt bij de stiefvader en moeder van Agnis Hendriks voor de tijd van zes jaar. De meijers (huurders) moeten jaarlijks de pacht betalen, deels in natura en deels in geld. Jaarlijks moet de huurder 29 mudde klare rogge en 15 mudde klare boekweit als pacht leveren en zes “Goud guldens” en als “toepacht” een vet schaap en twee vette ganzen, zes paar hoenders en 60 eieren. Deze goederen moet de huurder jaarlijks naar Zwolle brengen. Hiervan mag hij elk jaar vijf mudde rogge en drie mudde boekweit betalen met arbeid voor de landheer. Een mudde rogge is 70 kg. In deze periode komen er berichten dat in juni door een nachtvorst de boekweit is bevroren. In 1722 heerste er in geheel Overijssel hongersnood. Rogge en paardebonen werden door de regering overal tegen verlaagde prijzen aan de armen gedistribueerd. En het was in de 17de en 18de eeuw toch de landbouw die voor de meeste mensen de belangrijkste bron van inkomsten was. Heel vaak onder barre omstandigheden. De gemiddelde bedrijfsgrootte in de akkerbouw bedroeg ca. 5 tot 8 ha. Het klein bedrijf 1 tot 2 ha. Hierbij waren de woeste gronden niet inbegrepen. Hiervan bezaten de grotere boeren, als gezamenlijke bezit in de marke, zo’n 25 à 30 ha. 5
Het oogsten van granen Rond Sint-Michiel (29 september) werd de winterrogge gezaaid. Omstreeks 25 juli (Sint Jacobus of Sint Joapik) begon de roggeoogst. 24 augustus het feest van Bartholomeus moest de haveroogst zijn binnengehaald. Op deze datum 24 augustus begon ook “het Krönnenzommer” genoemd naar het trekken van de kraanvogels. Boekweit verbouwen Dit gewas was eeuwenlang een heel belangrijk gewas, een soort graan, voor de boeren op de schrale zandgronden en op het hoogveen. Eigenlijk is het geen echte graansoort. De plant behoort tot de duizendknoopfamilie, terwijl de echte granen tot de grassenfamilie behoren. Het bloeit met witte bloemen, die zijn zeer honingrijk, waardoor er tijdens de bloei een intensief insectenbezoek is. Boekweithoning was dan ook een zeer welkom nevenproduct van deze teelt. Deze bloeiende boekweitakkers gaven ’s zomers prachtige “sneeuwwitte boekweitvelden”. De bruine vruchtjes zien er uit als kleine beukennootjes. De gewestelijke naam voor beuk is boek: het klankverschil berust op een oude umlautwerking. En weit of weite is een klankvariant van wit. Boekweit zonder bemesting Inderdaad dit waardevolle voedselproduct vraagt bijna geen bemesting. Hetgeen belangrijk was, toen er van kunstmest nog geen sprake was. Waren de zandgronden al niet zo vruchtbaar, op het hoogveen kon men nagenoeg niets verbouwen. Het enige gewas dat nog enige oogst kon opleveren was boekweit. Op de hoogveengronden werden greppels gegraven voor het ontwateren. Het materiaal uit de greppels werd op de tussenliggende akkertjes verspreid en op een gunstig moment in brand gestoken, zo omstreeks maart tot in mei. Dit gaf een gigantische rookontwikkeling die soms over honderden kilometers de zon kon verduisteren. Toch werd er niet of nauwelijks geklaagd over de overlast. Blijkbaar accepteerde men dit als een noodzakelijke kwaad om iets goeds tot stand te brengen. Veenbranden Toch was het niet altijd zonder gevaar; vooral als de ondergrond erg droog was had men er grote moeite mee om het beoogde gebied onder controle te houden. Dit gaf soms ernstige gevolgen, waardoor grote veenbranden zijn ontstaan, waardoor grote schade werd veroorzaakt aan mensen, dieren, en ook wel aan huizen, bijvoorbeeld aan de toen nog bestaande plaggenhutten. Als alles echter goed was verlopen, werd het boekweitzaad in de soms nog warme as gezaaid. Deze as bevatte de onmisbare meststoffen voor de boekweitplant, hoewel die met een schraal minimum tevreden was. In de 17de en 18de eeuw beleefde de boekweitcultuur zijn hoogtepunt. De breedte van de akkertjes in het hoogveen waren ca. zeven meter breed, soms samengevoegd tot een meervoud van dit geval. Deze akkertjes deden ongeveer vijf jaar dienst en leverden oogsten met zeer wisselende resultaten. Op het zand De grond werd voor het zaaien klaargemaakt door het ondiep te ploegen of te eggen. Het zaad werd breedwerpig gezaaid en ingeëgd, zaaitijd begin mei. De plant was heel gevoelig voor nachtvorst, wat heel vaak grote schade opleverde. De oogst was vier maanden na het zaaien. Het juiste oogstmoment was een kwestie van goed inschatten. De rijpe zaden zaten nogal los aan de plant, zodat er vaak ’s avonds werd geoogst, om zoveel mogelijk zaadval te voorkomen. Bij voorkeur bij lichte maan. Het dorsen gebeurde soms met een vlegel maar meestal met een dorsstok. Na het dorsen werd het zaad verzameld in kisten met een vlakke bodem waarna het getreden werd met een “slichte”; een 6
vlak afgesleten klomp om daardoor het zaad te ontdoen van het kelkvlies. Het zaad werd daarna gezuiverd met een wanne en door de molenaar gemalen en gebuild. De zaaddoppen werden gebruikt voor het opvullen van kussens of voor het vullen van legnesten van de kippen. Het stro deed dienst voor strooisel in de veestallen. In de keuken Het boekweitmeel was niet geschikt voor brood. Het bevatte geen gluten, een eiwitachtige kleefstof die wel in het broodkoren voorkwam. Het werd veel gebruikt voor pap en pannenkoeken. Het was ook een uitstekend bindmiddel bij de bereiding van leverworst en balkenbrij of hoofdkaas. Eeuwenlang moet boekweit een vitaal onderdeel hebben uitgemaakt van de dagelijkse voeding. Het boerenontbijt bestond immers uit pannenkoeken, die ook wel werden meegenomen naar het land om daar in de schafttijd te worden opgegeten. Zo vertelde mijn vader (1886-1990) dat hij als boerenknecht ’s morgens vóór het melken eerst moest helpen met het dorsen op de deel met de dorsstok en na het melken volgde dan een stevig ontbijt met boekweitpannenkoek. Teelt voor eigen gebruik Voor de plattelander was deze teelt belangrijk voor wat betreft de zelfvoorziening. Rogge werd vooral verbouwd voor de verkoop, boekweit teelde men voor eigen gebruik. Een akker van een halve ha. was vaak al genoeg. Omstreeks 1840 verdrongen de aardappelen de boekweit van de tweede plaats als landbouwproduct. Boekweitteelt is verleden tijd geworden Naast de reeds genoemde voordelen had deze teelt toch ook wel nadelen, zoals het grote bezwaar is de onzekerheid van deze teelt; bijvoorbeeld een late nachtvorst of te natte grond. Kortom een gewas en verbouw met veel risico’s. Door de komst van de kunstmest konden andere graansoorten steeds makkelijker worden geteeld. In de loop van de 20ste eeuw verdween heel geleidelijk deze teelt. In 1931 was er niet meer dan 8 ha. boekweit gezaaid. In een advertentie uit de Oprechte Ommer Courant blijkt dat in de buurtschap Arriën toen nog boekweit is verbouwd. Verkoop Erve Mollink Na deze uiteenzetting over de granenteelt in het verleden, richten wij ons weer naar de erve Mollink. Uit de briefwisseling blijkt dat Hendrik Arent van Oldenneel is overleden in 1773. Tijdens zijn leven heeft hij erve Mollink niet verkocht. Toch is dat wel het geval geweest, want in een uittreksel van het Rechtelijk Archief der 50ste penning wordt vermeld dat op 25 juni 1779 de Heer W.A. Grootveld te Vilsteren de erve Mollink aankoopt voor de som van ƒ 8510,-. En tegelijk koopt hij de erve Wolfscamp eveneens gelegen in de marke Giethmen voor ƒ 2700,-. In die tijd was het landgoed Vilsteren in eigendom van de familie Grootveld. Eén van de dames Grootveld was gehuwd met Mr. M. Helmich. In 1829 is de erve Mollink in het bezit van deze familie Helmich en dan wordt de pachter op erve Mollink aangesteld tot “geswoorene” (bestuurslid welke onder ede staat) in de Marke Giethmen. Familie Wessel In 1927 kwam de familie Wessel vanuit Varsen hier wonen op deze eeuwenoude hoeve dicht bij de Laarbrug, een boerenplaats van het landgoed Vilsteren. In 1935 trouwde Herman Wessel met Anna Nijenhuis uit Vilsteren. Een boerenbedrijf met melkvee, varkens en kippen en ook akkerbouw. Hun dochter Maria Wessel is in 1963 getrouwd met George Schwieters, een paardenliefhebber met veel kennis van deze dieren waar men ook paardrijden kan leren. Manege Laarbrug en landbouwbedrijf Hun beide zoons Eddie en Peter Schwieters zetten het bedrijf voort, een mooi groot bedrijf deels een landbouwbedrijf met bouw- en grasland en paarden. Oude veldnamen Boeren geven vaak een naam aan bepaalde stukken bedrijfsgrond. Zo kent ook dit boerenbedrijf enkel veldnamen, zoals de huiskavel: Erve Mollink, of ‘Derk zie’n kaampie’. En 7
het stuk ‘de Dunnewind’- ‘de bouwkaamp’, ‘de Koeweide’ en de ‘Piepenplas’; hier liep een oude rivierarm van de Regge waar in 1956 grond is uitgebaggerd voor aanleg en aanvulling voor de provincieweg N48 Boerderijtype Deze boerderij is van ‘Anno 1880’ zoals de voorgevel aangeeft. Het is een zogenaamd ‘Hallehuis’ met een dak- of eindschild met een keurig gerenoveerde rietenkap. Waar voorheen de koeien stonden zijn nu een aantal paardenboxen gebouwd met aansluiting op een grote paardenmanege, gebouwd in 1980. Op het erf staan nog enkele bedrijfsgebouwen. Een manege met veel arrangementen Op deze unieke locatie, in een prachtig natuurgebied, dicht bij de Regge en het voormalige Tolhuis (tot 1942) aan de Laarbrug, ligt dit schitterende bedrijf op een zes hectare groot erf met o.a. stallen voor de manegepaarden, moderne boxen voor pensionpaarden, een binnen- en buitenmanege, een springweide, omringd met ruime weilanden waar de paarden en pony’s zich in vrije tijd kunnen voeden en uitleven. Huifkarren Wie kent niet de witte huifkarren met een pony of een mooie zware Bels ervoor, waar men gezellig in groepsverband, kleine en grotere, de mooie omgeving zoals Vilsteren of Giethmen kan verkennen. Ook kunt u kennismaken met de gezellige bar met restaurant, direct naast de binnen- en buitenmanege. Overnachtingen De logiesmogelijkheden zijn geschikt tot 70 personen, ook de deelnemers aan de ponykampen om rijlessen te volgen kunnen hier terecht. Ook voor familie- of bedrijfsfeestjes is manege Laarbrug een aantrekkelijke accommodatie, eveneens voor de ruime keuze van arrangementen, zoals het picknick-, het pannenkoeken-, het braadvlees-, het puzzel-, het Vilsters dagje-, het boerenklompengolf-, het Salland -, en het kano-doe-arrangement en nog andere gezellige activiteitenmogelijkheden. Kortom een bedrijf dat er zijn mag, waar nu naast het eeuwenoude boerenbedrijf op deze historische plek ook een eigentijds ondernemerschap wordt uitgeoefend en waar sport en spel gepaard gaan met ontspanning en gezelligheid. Bronnen a. ‘Jonker op de Heerenbrink onder Liederholthuis’
b. ‘Rondom den Herdenberch’, jaar 2002 19/1, Tijdschrift voor de Historie van Hardenberg en omgeving. Verder met dank aan Eddie en Peter Schwieters.
8
HET VERLEDEN HERLEEFDE OP OUDEJAARSAVOND Loffelek idee van de “Gemienschop van Oll’Ommer Umme 11 uur begön’n ze bi’j Merinus van Karel Garrets’n te loop’n en ie konn’n an de luu zien dat t’r wat biezönders an de knikker was. Iene leup met n’oald’n klepper noar binn’n, n’aander kwaamp met ’n mantel ömme, zo as vrogger bi’j arge koalde ‘e draag’n wörd’n en goat maar veerder. Binn’n koj heur’n wat het zol wee’n. De “Gemienschop van Oll’Ommer” had beslött’n de nachtwacht op oaldejoarsaovend zien ronde weer te loat’n doen. Dat gebeur’n ömme half twalm’n (Onder ’t genot van ’n borrel was de weg uut’estippeld woar Getjaan langs zol). De eerse moal dat de nachtwacht zien “half twaalef heeft de klok” leut heur’n köj mark’n dat ‘e niet ‘e rekk’nd had op zo volle meelopers. Maar bi’j Appelhof op ’n hoek kon iederiene ‘em al wel verstoan. Zo gönk ‘e heel Omm’n deur. Aj niet achterömme keek’n en de oor’n dichte deun’n, veur et gekwebbel van de meelopers ( wonneer zöll’n die luu now is heer bek dichte hoal’n ?) dach’ ie an zo’n viefteg joar terugge. Bi’j ankomst an ’t klokk’nhuus, zat t’r bòòm’n in ’n toor’n van de Grote Karke een stellegien te spöll’n. Dat was zo’n menute of zeuv’n veur twalv’n. Zie spöll’n twie varsies van “Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen”. Iederiene was stille op ’n paar van die opgeschött’n bungels noa (maar doar wil ik mi’j now niet helleg oaver maak’n). Precies umme twa’lf uur sprök de veurzitter van de Gemienschop van Oll’Ommer een paar woord’n, woar ‘e uutiene zett’n wat de bedoeling van diss’n oavend was. Noa dat de twa’lf slaag’n ‘eklönk’n hadd’n, bleus ‘t stellegien, bòòv’n in ‘n toor’n, het oalde vaderlaandsche lied: “O Heer die daar des hemels tenten spreit”. Doarnoa wörd’n deur de nachtwacht bekend ‘e maakt dat ‘t 12 uur ‘ewes’ was en sprök ‘e zien Ni’jjaorswèènse uut, den wí’j hier helemaol loat volg’n : De Gemienschop van Oll’Ommer hef zien ronde now ‘e doan. Zo as vrogger Dieks van Steven en nog aander’n bint ‘e goan. Oalde tied’n, oalde zeed’n, och zie bint nog niet zo mis. Zo as de Gemienschop van op heed’n, ok in ien-en-vieftig is. Wi’j wèènst dat alle Ommer’ mens’n, van now en marg’n en van aaltied, All’n met de zelfde wèèns’n, geluk en zeeg’n in dis’n tied. Ondaanks de verdield’heid, van Poletiek en Godsdienstzin, goat wi’j as oalde Ommer’, as ien man de twie-en-viefteg in. Geluk en veurspoed is de wèènse, van Klepperman en d’aand’re luu. Geluk en vrede veur d’Ommer mens’n, veur Kark en veur oons Stadsbestuur. Alleman wèènse wi’j ‘t beste, van ’n groot’s’n keerl töt ’t kleinste bloed. Dus nog is veur t allerleste : “ ’t Giet oe goed bi’j al waj doet ”. Disse woord’n waar’n de luu uut ’t harte ‘egreep’n, dat köj mark’n an ’t geklap, maar ok an de waardeer’nde woord’n die aj later konn’n heur’n met ‘t op huus an goan. De “Gemienschop van Oll’Ommer” hef met diss’n oav’nd weer een stuk geschiedenis terugge e‘haald en dat is aaltied de muujte weerd, want t is zo as de klepperman ok zegg’’n : “Oalde tied’n, oalde zeed’n, och, zie bint nog niet zo mis !”. 9
Het mysterie onthuld Het verhaal van een uil en een kat door Ben Wösten
O Uil, gy doet mij onregt de muis is my toe gelegt. Ja kat gy moet weten, ongegunt broot word meest gegeten. AN 1766
De kerk met links, net achter de coniferen is de steen
De steen ingemetseld in de gevel van de Nederlandse Hervormde kerk(foto Jan v.d. Kooy)
Wie de oude Nederlandse Hervormde kerk midden in Ommen nader bekijkt ontdekt al gauw in de zijgevel van de toren een geheimzinnige steen met daarop een raadselachtige tekst. Al eeuwenlang worden op allerlei stenen teksten ontdekt en ontcijferd. Altijd willen wij mensen weten wat vroegere aardbewoners ons willen vertellen over hun leven en over hun strijd. Die oude gevonden teksten vertellen ons de geschiedenis vanaf de vroegste tijden der mensheid. Zodoende komen wij er achter hoe al die mensen gewerkt geleefd en gestorven zijn. We zouden niets geweten hebben van bijvoorbeeld het leven van de Farao’s tijdens de hoogstaande beschaving van het vroegere Egypte. Door de ontdekking van muurteksten in de piramides hebben archeologen getracht het leven van die tijd vast te leggen. De meest beroemde en besproken stenen zijn wel de stenen tafelen die Mozes volgens het bijbelverhaal ontving van God op de berg Sinaï met daarop de tien geboden. Een andere bekende tekst die op een steen is gevonden was van een onbekende soldaat van de laatste Kruistocht bij de stad Akko nabij Jeruzalem. Het zwijgende gedenkteken voor leven en dood in het Heilige Land droeg de tekst; Voorbijganger, ik smeek u, bid voor mijn ziel. Ook veel oorlogsherinneringen zijn verwerkt in en op stenen. We kennen allemaal het stenen monument in Stegeren waarop de bewoners van die plaats geprezen worden voor hun hulpvaardigheid. Aan de Janmansweg in de Eerder Achterbroek is op een stenen gedenkteken aandacht besteed aan een jonge Australische vliegenier die daar in de oorlog met zijn bommenwerper is neergestort. Maar niet op alle stenen, die men verspreid in ons land nog kan aantreffen, staan even serieuze opschriften. Zo ook de samenspraak tussen kat en uil op de steen in de zijgevel van de toren van de oude Nederlands Hervormde kerk in Ommen, draagt een veel luchtiger karakter. Uit een gesprek met de nu 98 jarige oud-dierenarts Hartgers uit Den Ham is mij de betekenis ervan duidelijk geworden. Zijn grootvader van moederszijde was Jan Lindenhovius die als arts gevestigd was in Ambt-Ommen en wonend in de “Voorbrug” op welke plaats later hotel “De Zon” is ontstaan. Het was zijn wens, dat zijn oudste zoon Willem, nog studerend in Groningen, zich na afstuderen zou vestigen in StadOmmen. Daarop vooruitlopend kocht Lindenhovius in 1822, toen de gelegenheid zich voordeed, alvast een woning in de Brugstraat. Medegegadigde voor dat pand was een andere arts, die zich kort tevoren in Stad-Ommen had gevestigd. De sfeer tussen beide heren zal wel niet al te vriendelijk zijn geweest, gezien de tekst op de steen, die Jan Lindenhovius liet aanbrengen in de gevel van een nieuw huis wat hij op dezelfde plek liet bouwen. De eerder genoemde steen stamt uit 1766 zoals te lezen is in de tekst. Het zal duidelijk zijn, dat Lindenhovius niet zelf de tekst op deze steen bedacht en aangebracht heeft, aangezien hij geboren is in 1795. Hij zal ongetwij10
feld ergens in den lande deze steen op de kop hebben getikt en bedacht hebben, dat hij er een leuke sneer mee uit kon delen.
De feiten van het pand aan de Brugstraat op een rij: Dit pand met huisnummer 22 stond op de hoek Brugstraat en Kerkplein. Het pand heeft diverse bewoners gekend. In 1863 woonde er de zoon van Lindenhovius, Willem. Deze zoon was evenals zijn vader geneesheer. In 1936 werd het pand verkocht aan ‘s lands grootste kruidenier Albert Heijn, die het vervolgens liet afbreken om er een nieuw filiaal te openen. In 1979 vertrekt AH en in . 1980 wordt opticien Oegema de nieuwe bewoner. Thans bevindt zich in het pand de winkel van opticien en juwelier Bastiaans. Na verbouwing van de woning tot winkelpand werd de bovengenoemde steen verwerkt in de muur van het klokkenhuis van de Nederlandse Hervormde kerk precies tegenover de voormalige woning van geneesheer Jan Lindenhovius. Informatie: de heer J.E.G.J. Hartgers te Den Ham, G. Steen (uit “Ommen rond de 19e eeuw” en fotobewerking door Jan van de Kooy.
Op de aloude begraafplaats aan de Dr. Van Raaltestraat treft men nog graven aan van de familie Lindenhovius. Voor zover bekend wonen er verder geen familieleden meer in Ommen van deze voormalige geneeshe-
Brugstraat 22. Waar ooit AH gevestigd was
11
Erve Siegerink in Junne Werkgroep boerderij– en veldnamen
Derk Veldman en Grietje Thomassen
Ontstaan Aan de Junnerweg 5 in Junne staat de boerderij “Erve Siegerink”. Op een "bedelijst" van het jaar 1457 wordt al een Seijgerink vermeld. Het vuurstedenregister van 1675 noemt men al een Evert op 't Siger en een Derk Siger Waarschijnlijk is de naam afkomstig van een van de eerste bewoners en wel Evert Siegerinck of Siegerink die daar gewoond heeft tot 1690. Bij de volkstelling van 1748 woonden Hannes Siegerink er met Grietje Jans en 3 kinderen Derkje, Henke en Marijgje. In 1890 heeft de heer Lups, toenmalige eigenaar van Junne, de familie Thomassen vanuit Velp naar de boerderij Siegerink gehaald. Derk Veldman woonde op het Rottenklooster in Junne een boerderij, die in 1959 door brand verwoest is. Derk trouwde in 1906 met Griet Thomassen en zo woont op Siegerink alweer 100 jaar de familie Veldman. Momenteel wonen Henk en Ria Veldman op Siegerink. De oude boerderij is waarschijnlijk gebouwd rond het jaar 1700. Naast de oude boerderij stond een potstal vast aan het huis. In de oude boerderij was een kelder met gewelf en een opkamertje er boven.
Kadasternummer 4387, sektie F9
12
V.l.n.r. Griet VeldmanThomassen, Hilligje van der Vegt-Ribberink en Albert van der Vegt.
Herbouw boerderij In 1960 is de boerderij opnieuw opgebouwd tot het type hallehuis met onderschoer, waarvan de voorgevel nog met stenen van de oude boerderij is opgetrokken. Ook de oude kapschuur, aan de zuidkant, is afgebroken en in 1960 op een andere plaats aan de noordkant, weer opgebouwd. Eerst deed het als werktuigberging, varkens- en paardenschuur dienst en sinds 1979 als werkschuur en berging voor grote landbouwmachines. Tot 1979 was de boerderij een veehouderij met ca. 20 koeien, 12 zeugen en 200 kippen. Na 1979 is het een agrarisch bedrijf geworden met een oppervlakte van het erf van 35 ha verdeeld over vele stukken grond. Veel van de gronden hebben namen zoals De Essen, Buntevlakte en Junnerveld.
Erve Siegerink
13
Uit mijn leven door G. Steen November - slachtmaand Bij ons aan de Markt werden het hele jaar door één of meer varkens gemest. Dus moest er in november geslacht worden. Dat was altijd een hele gebeurtenis. Meestal vond dit plaats op de deel. Vooraf werd een fornuispot met heet water klaar gemaakt. Dan kwam de huisslachter om het beest panklaar te maken. Eerst deed dat Harm Horsman, later Van der Linde. Het geslachte varken hing altijd een tijd aan de ladder buiten om “of te starven”. Dan kwamen de buren en familieleden vet “priezen”. Dat was nog een oude gewoonte en werd beloond met een borrel. Op de dag na de slacht werd het varken afgehakt, dat wil zeggen in stukken gesneden, zodat het gereed was om in te zouten of te roken. Later kwamen de weckflessen en werd er geweckt. Ook moest er metworst worden gemaakt. Enkele vrouwen die daarin bedreven waren kwamen dat karwei opknappen, zoals Middendorps “Dientie”en Henduk-Meu’je, een zuster van mijn grootvader. Een deel van het vlees werd dan in stukjes gesneden. Met behulp van een worsthorentje werd het “met”in de vooraf schoon gemaakt darmen gestopt. Van het vele worstmaken dat zij gedaan had, had Henduk-Meu'je haar rechter duim helemaal achteroverliggen. De einden van de worst werden aan mekaar bevestigd door middel van een houten worstepin, die wij van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis haalden. Met het maken daarvan verdienden de mannen daar een kleinigheid. Verder werd er leverworst, bloedworst, balkenbrij , hoofdkaas en hoe dat verder allemaal mag heten gemaakt. De mensen die zelf geslacht hadden, aten er eerst goed van. Iedere avond kwam bij ons de koekepan met bloed- en leverworst op tafel. Naderhand werd er weer zuinig aan gedaan. Het jaar duurde nog lang! Het spek kwam in de "wieme" aan de zolder en werd soms zo lang bewaard tot het ranzig van ouderdom was. Dan at je het met tegenzin op. In deze streek was het ook de gewoonte om een of meer worsten of een stuk vlees weg te brengen naar familieleden en kennissen. Dat noemde men een "hutspöttien". Ik heb er veel moeten wegbrengen. Maar wanneer anderen geslacht hadden kreeg je daar weer wat van terug . Ook de dominee kreeg wat van de slacht . Die behoefde in het najaar niet meer naar de slager , want hij had de kelder vol vlees! Wintertijd In mijn jongensjaren vielen de winters al vroeg in en waren dan vaak heel streng. Al voor november kwamen de sneeuwbuien. De straten en de Markt lagen onder een dik sneeuwpak, die het verkeer belemmerde. De mensen waren wel verplicht hun stoepen enz. sneeuwvrij te maken, maar daar kwam veelal weinig van terecht . Het was dan stil in Ommen. Op de markten was geen aanvoer, vooral niet wanneer het ook nog hard begon te vriezen en de koude wind door de straten joeg. Zij, die voor hun werk niet buiten behoefden te zijn , bleven in huis bij de warme kachel. Enkele verenigingsfestiviteiten brachten nog wat afwisseling , zoals de muziekuitvoeringen, die werden gehouden bij de Kogge1 in de Voorbrug. En dan had je het ijsvermaak , tenminste wanneer het niet al te koud was. Bij de gebrekkige petroleumlamp probeerde je ‘s avonds wat te lezen. Verder moesten wij tot in den treure dammen met oom Jan. Dat dwong hij ons zo vaak af, dat het dammen je de keel uithing. Wanneer hij dan naar de kast ging om het dambord te voorschijn te halen , maakte ik dat ik de achterdeur uitkwam. Maar dat gelukte mij niet altijd. Alleen in het woonvertrek brandde de grote petroleumlamp. Verder i n het huis hier en daar een klein pitje. In de meeste vertrekken en op de deel moest je op de tast de weg zoeken. Maar daar 14
was je aan gewend en je vond overal de weg. Alleen in de woonkamer stond een kachel. Die werd gestookt met hout , turf of hondeplaggen. Die laatste stak mijn grootvader op een nog niet ontveend stuk grond in het Ommerveld. Daar ging hij nog lopende naar toe, want het fietsen had hij nooit geleerd. 's Morgens vroeg ging hij dan op weg met de schop op de schouder. Daaraan bungelde een zakje met boterhammen. Hij bleef de hele dag weg. Zodra hij terug was zochten wij naar het zakje om te zien of er nog brood overgebleven was. Meestal had hij er spek tussen. Zo'n "veldbruggien" smaakte bijzonder lekker vonden wij. Na het steken van de hondeplaggen werden die op hoopjes gezet om door de zon en de wind te drogen. Van tijd tot tijd ging grootvader er weer naar toe, om de omver gevallen hopen weer overeind te zetten. De hele voorraad plaggen lag opgestapeld in de hilde. Er zat nog veel zand in en de kachellade was dan ook regelmatig vol. Maar warmte gaven ze wel! Sinterklaas was het eerste feest in de winter. Toen wij nog achter de kerk woonden mochten wij op de avond er voor op de markt een klomp zetten In die klomp lag wat hooi en een stuk brood voor het paard. Die klomp kwam te staan onder de schoorsteen, omdat Sinterklaas over het dak reed en door de schoorsteen naar binnen kwam. Daar geloofden wij stellig in. De andere morgen waren wij al vroeg ,met de wasmand op pad om te kijken wat hij had gebracht. Dat waren dan enkele spelletjes en verder wat nuttige dingen. En dan de nodige "zute plassies " alsmede een grote "mölle” van taai-taai van Geldom-Hendrik Jan, de bakker. Ook buitenshuis was het in de Sinterklaasweek erg gezellig De duisternis viel al om vier uur in. Hier en daar brandde een petroleumlamp van de straatverlichting. Maar de winkels waren met Sinterklaas meer verlicht dan anders. In een kamer naast de winkel, die anders alleen op zondag werd gebruikt, bevond zich de Sinterklaas-etalage. Op tafels lagen allerlei lekkernijen uitgestald en aan de muur hingen poppen van taai-taai en speculaas. Als jongens renden wij van de ene winkel naar de andere om ons voor de ramen aan de uitstelling te vergapen. Speelgoed kwam pas later. Daarvan had Jan Dijks een etalage. Op de Tweede Kerstdag , mijn grootmoeder noemde die dag " Sunt-Steffen" vond de Kerstfeestviering van de zondagschool plaats. Maar in de gezinnen werd aan die viering nog niet veel gedaan. Kerstbomen waren er nog niet. Die kwamen pas later . Aangenomen mag worden dat dit gebruik uit Duitsland is overgekomen. In Ommen hadden ze in het gezin Nattermann aan de Markt de eerste Kerstboom. Maar die mensen waren Duitsers . Voor een cent mocht je die boom komen bekijken. Doch dat was voor mijn tijd. In de kerk werden nog geen nachtdiensten gehouden, behalve dan bij de Katholieken. Daar gingen ook wel Protestanten naar toe. De viering van Ouden Nieuwjaar stond meer in de belangstelling. Dat begon al op Silvester, zoals mijn grootmoeder de Oudejaarsdag noemde. Men bakte "öliekrappies " in grote hoeveelheden, waarvan nog dagen later gegeten werd. Voor Oud- en Nieuw werden ook de zg." knieperties"of "iezerkoeken" gebakken. Daartoe werd het oude familieijzer voor de dag gehaald . Oorspronkelijk bakte men deze koeken in het haardvuur. Maar die bestonden niet meer en daarom deden ze dat bij ons in de heet gestookte kachel. Aangenomen wordt dat zowel de zute plassies, als de knieperties in vroegere jaren werden gebakken uit een deel van de graanoogst als feestgerecht. Van de avondmaaltijd op Oudejaarsavond, "teufelen” genoemd, werd bijzonder veel werk gemaakt. Van de slacht in november was een deel van de worst en het vlees daarvoor bewaard. Veel mensen kookten "poddek” of "Jan in 'n zak" . Een gerecht van meel dat met saus werd gegeten. De middagpot werd soms maar overgeslagen, om de ‘s avonds zo veel te meer te kunnen eten. Sommigen hadden er de andere dag nog “’n banke van in ‘t lief!” Tot twaalf uur bleef men het Oudejaar “uitzitten”. Familie en kennissen werden daarbij uitgenodigd. Tegen elf uur werd de fles te voorschijn gehaald en natuurlijk weer de nodige "öliekrappies”. Bij ons aan de markt kwamen dan ook twee oude mannen, Dieks en Jansen 15
Spanjer, familieleden van mijn grootmoeder. De eerste was vermaard om zijn dichtkunst . Er werden verhalen verteld uit vroegere jaren , waar wij met open mond en oren naar zaten te luisteren. Tante Jans had een grote pot met chocolademelk gekookt en daar kregen wij krentebrood bij. Het was toch wel een gezellige boel . Zodra de grote, staande klok in de hoek twaalf slagen deed horen, drukte men elkaar de hand en wenste de een de ander een "Gelukkig Nieuwjaar" toe met de woorden "Al wat wenselijk is" . Het , was een soort wedstrijd wie het eerste was met zijn wens. Men noemde dit elkaar "ni'j jaor of winnen". Buiten werd geschoten met allerlei primitieve middelen zoals een carbidbus of een sleutel. Dit laatste voorwerp werd geladen met luciferskoppen. In enkele winkels , zoals bij Lodewijk Rotman, kon je al rotjes kopen, maar het moderne vuurwerk van deze tijd kwam pas veel later. In de loop van de Nieuwjaarsdag kwamen ook de behoeftige mensen opdagen om langs de huizen "Nieuwjaar te wensen". Dat waren vrouwen als Spanjers Euele, de vrouw van 't Schippertien en anderen. Overal kregen ze een kleinigheid en hadden zo een goede dag. Wij jongens probeerden het ook wel eens om aan geld voor vuurwerk te komen Maar dat kon alleen op de namiddag. "Onder karktied geve wi'j niet", zeiden de mensen. Andere personen zoals de lantaarnopsteker en de nachtwacht boden hun gedrukte nieuwjaarswensen aan. Die kregen dan ook een kleinigheid. Een vaste bezoeker was ook Reins' Gait Jan, die de Enkhuizer Almanak verkocht. De kerkdiensten op Oudejaarsdag werden altijd drukker bezocht dan in de overige weken van het jaar. Ds. Ubbink wees i n zijn preek op de vergankelijkheid van de tijd en van het leven en samen zongen wij het oude kerklied: "Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen". Dan kwamen ook de mensen die je anders nooit in de kerk zag. “Die wilt veur ’t hele joar goed maak’n”, zei men dan. De nieuwjaarsdag was een gezellige dag, omdat je dan veel bezoek kreeg. De fles stond de hele dag op tafel. Na kerktijd was het druk in de straten van Ommen. Veel mensen van buiten ontmoetten elkaar en wisselden een Nieuwjaarsgroet . Jongens en meisjes, die bij de boeren dienden kochten volop nieuwjaarskaarten en stuurden die aan: familie en kennissen . De brievenbus bij het postkantoor was spoedig overvol, zodat de kaarten eruit puilden . Sommige jongens hadden er een vermaak in de kaarten er uit te halen. Na daar allerlei onzin op te hebben bijgeschreven werden ze opnieuw gepost. De cafés hadden een drukke dag en dat ging zo door tot de vroege winteravond in viel. Op 6 januari had je dan ook nog Drie-Koningen. In Katholieke streken werd deze dag meer gevierd. In Ommen ging hij ongemerkt voorbij. Wel werd er van die dag gezegd dat Drie -Koningen "de brugge maakt of brekt". Daar wilde men mee zeggen dat, als het op die dag vroor, het een hele tijd zou doorvriezen.
16
Kerstmis 1944 door B. Biesmeijer-Bouwman Inleiding In nummer 145 van De Darde klokke vertelt Henk Schutte over de joodse familie Max Warburg, die een periode in hun boerderij ondergedoken is geweest. Deze zomer brachten de heer en mevrouw Taneja-Biesmeijer, wiens familie voor- en in de oorlog veel in Ommen heeft vertoefd, een bezoek aan de familie Schutte waarbij ik ook werd uitgenodigd. Het was een interessant gesprek en wij hebben gevraagd of zij het een en ander op papier wilden zetten, vooral over de oorlog. Kort daarop ontving de familie Schutte met de hand geschreven belevenissen van de oorlog, opgetekend door de moeder van Hanneke TanejaBiesmeijer, Clasina Biesmeijer-Bouwman, geboren in 1910 in Rotterdam. Mevrouw Taneja Biesmeijer vertelt dat haar ouders in het boshuisje, “de eenzaamheid” van de familie Palthe op het Zand aan de voet van de Lemelerberg hebben gewoond met twee kleine kinderen. Ook kwamen daar veel familieleden vanuit Rotterdam logeren. Max Warburg was getrouwd met Josi. Het was haar tweede huwelijk. Uit haar eerste huwelijk met een zoon van Albert Einstein, had zij een zoon en een dochter. De jongste zoon was al vroegtijdig naar Amerika vertrokken, omdat Josi de Jodenvervolging ook in Nederland zou hebben zien aankomen. Het zou ook kunnen dat Josi hem naar zijn grootvader, Albert Einstein, in Amerika heeft gestuurd omdat die in 1933 op grond van zijn joodse afkomst, Duitsland op last van het naziregime moest verlaten. De dochter zat ondergedoken bij Clasina en Henk Biesmeijer-Bouwman. Max Warburg zat met zijn vrouw Josi en twee kleine kinderen ondergedoken in een boerderij aan de Besthmener Tol, die later is afgebroken. Waarschijnlijk bevond hij zich voor de veiligheid op verschillende plekken. Wij vonden een deel van de brieven zeer de moeite waard om te publiceren in De Darde Klokke. Het was de bedoeling om de met de hand geschreven velletjes in originele staat te plaatsen, maar helaas was dit technisch onmogelijk. Vandaar dat ze in de oorspronkelijke vorm op tekst zijn gezet. Bij de ouderen onder ons zal dit artikel zeker herinneringen oproepen. En wij hopen dat er nog mensen in de buurtschappen zijn die hiervan meer weten en ons dat willen vertellen. Thea van der Veen-Galenkamp
De handgeschreven tekst van mevrouw Biesmeijer
17
KERSTMIS 1944
Vrouwenbarak in het kamp Auschwitz-Birkenau
We wonen de laatste, angstige oorlogsjaren in ’t kleine boerenhuisje in ’t bos. Het huisje is oud, maar door z’n ouderdom steeds mooier geworden, alsof ’t één met het bos is, ermee vergroeid als ’t ware. ’t beschermende, rieten dak heeft de kleuren van de oude bomen rondom aangenomen, heel het huisje doet denken aan een goed, oud moedertje dat op haar kinderen wacht. Rondom haar is de stille harmonie van het bos, de heide, de zandheuveltjes waar de konijntjes komen spelen in ’t warme zand. Als je heel stil bent, kun je soms de sierlijke hertjes als in een sprookje voorbij zien komen, terwijl de hoge naaldbomen buigen door de wind, hun schoonste lied zingen. Zo leeft en beweegt en groeit het er al meer dan honderd jaren. Maar nu zijn er andere geluiden gekomen, boze, wrede, uit door mensen bedachte helse machines, ’t zware geronk van overtrekkende vliegtuigen, beladen met hun moordende bommenvracht, ’t gierende monster, de onbemande raket die afgeschoten wordt vanaf de berg die wij vanaf ons plekje in ’t bos kunnen zien. De V2 die we met angst en afgrijzen over ’t huisje horen razen, moet z’n vernielende werk gaan doen in ’t land van de “vijand”!. Oorlog in ’t land en in vele landen rondom, de duivel, de boze speelt weer eens de baas, dood en verderf zaaiend, overal ondraaglijk leed, eenzaamheid, honger en pijn,bruut geweld van de ene tegenover de andere mens. Duizenden, miljoenen mensen door, God geschapen, worden als vuil de verbrandingsoven ingeworpen! Kan het nu zó wel Kerstmis worden, ’t feest van vrede en licht? Die stille, donkere dag, waarop het in de avond Heiligenavond, zou zijn, gaat het heel zacht, heel stil sneeuwen, witte zuivere vlokken vallen geruisloos op ’t bos en ’t huisje neer, zodat het stilaan een sprookje gaat worden, zo mooi, als mensen niet bedenken kunnen. Wij zijn gevraagd om op Kerstavond bij vrienden van ons te komen, zij wonen tijdelijk op een boerderij, waar ze twee kamers van mogen bewonen, ’t is een Joods Duits echtpaar met hun twee kleine meisjes, ze zijn uit hun vaderland gevlucht met een vals paspoort. Josi, de vrouw had al een zoon en dochter uit haar eerste huwelijk, de zoon was 12 jaar, toen ze aan de kade, waar de grote boot lag, afscheid van hem moest nemen. Hij ging alleen naar Amerika, omdat zij de ramp, de Jodenvervolging aan hadden zien komen, heeft ze hem de kans gegeven naar ’t vrije land te gaan. Ze heeft me eens verteld, “toen de boot het afscheidssein gaf was het alsof m’n hart uit m’n lichaam werd gerukt “. De dochter van 17 zat nu bij ons op het zoldertje van het boshuisje gevangen, of zoals men toen zei, “ondergedoken”. Ze heeft als één van de ontelbaar velen de zonde begaan als Jodin geboren te worden en moet daarom vernietigd worden, volgens de wil van de Führer. We gaan deze avond door ’t stille bos, Kerstavond, onze twee kleine meisjes en ’t Jodinnetje, we hopen en bidden in stilte, dat er deze avond geen strenge controle zal zijn, want ook m’n man mag niet op de weg gezien worden, hij heeft de leeftijd nog dat hij naar Duitsland gedeporteerd kan worden. Als we op het grote bospad lopen, komt in de verte ons een soldaat tegemoet, geweer over de schouder, na onze eerste schrik zien we tot onze geruststelling dat het Poeg is, een Pool, die tegen wil en dank als soldaat in deze gruwelijke, ongewilde oorlog moest meevechten. Hij kwam ’s avonds vaak even bij ons, vóór de kinderen gingen slapen, hij 18
speelt dan even met ze, streelt ze over hun haren en zegt, terwijl z’n ogen soms vochtig worden, dobre notch, goede nacht. Ik zie dan niet ’t gehate uniform dat hij dragen moet, noch het geladen geweer wat in een hoek van de kamer staat, maar ik zie het ingoede gezicht van een trouwe huisvader, die aan z’n eigen, verre kinderen denkt, en ’k wens in stilte over grenzen heen, zijn kindertjes goe-nacht en bid en hoop dat ze eens hun vader wéér zullen zien. We vragen hem nu met ons mee te gaan en komen met elkaar in de warme kamer , waar ’t kacheltje knetterend staat te branden, er is God zij dank nog hout voor hem. We drinken surrogaatkoffie met een stukje roggebrood en we zijn bij elkaar, de boze wereld is buitengesloten, we zingen de aloude Kerstliederen, we zijn ontroerd, er zijn voor elk van ons herinneringen, we denken aan verre familie, er zijn onze verlangens en angst voor de toekomst. Dan plotseling zitten wij allen als verstijfd, er is op de ramen getikt, gestommel bij de deur en dan zijn er twee Duitse soldaten binnen, ach, wat zijn ze nog jong, waar is hun bravoure, hun gewichtig, stoer doen? Hun houding is eerder nederig, schoorvoetend komen ze nader en ik denk: “haast als ééns de herders in de stal kwamen”. Ze zeggen met bewogen stem “Entschüldigung, es ist doch Weihnachten”. Ze hebben wat lekkers bij zich uit hun Kerstpakket, ze zingen ontroerd mee het “stille nacht, heilige nacht”. Als later op de avond de kinderen zachtjes met elkaar spelen, de ouderen praten, zie ik een ogenspel tussen het Joodse meisje en de jonge soldaat, hij ziet niet, dat ze een Joods uiterlijk heeft, zij denkt er even niet aan dat ze een opgejaagde is, ze voelen hun jeugd, denken even aan liefde en goede, mooie dagen. Ik denk wat een wonderlijke Kerstavond, ‘k voel de warmte, de verbondenheid rondom, ’k kijk de kring rond, Duitse soldaten, de vijand, een Pool, Joden, Nederlanders, wie is onze vijand, waarom oorlog? Als we naar huis gaan door ’t vredige, witte bos naar ’t stille huisje, dat ons wacht, zie ’k hoog boven ons, de donkere nachthemel met de miljarden gouden lichtpuntjes en die ene, zuivere grote ster, “Ster, ster, blijf stille staan bij ’t zuivere en ’t goede en wijs ons allen, die uw kinderen toch zijn, de weg erheen, zodat we niet langer verloren lopen”.
Bord van een treinwagon die van Westerbork naar Auschwitz reed.
B. Biesmeijer-Bouwman
Schilderij van een schaapskooi, die de heer Biesmeijer in Giethmen heeft gemaakt.
19
Buurtvereniging Gasthuisstraat naar Schiphol
Van de heer J.H. Stegeman, Van Gentstraat in Ommen ontvingen wij deze foto. Voor veel lezers van nu zal het gaan om hun grootouders of overgrootouders die op de foto staan. Het betreft een uitstapje van de buurtvereniging van de Gasthuisstraat in 1935. Zo te zien is een bezoek gebracht aan Schiphol. Staande van links naar rechts: mevrouw De Vries, mevrouw Ekkelkamp, mevrouw van Pijkeren, mevrouw Hengelaar, de heer G.J. Hengelaar, mevrouw Kramer, de heer G. Ekkelkamp, mevrouw Vos, de heer G. Siero, mevrouw Valk, de heer Joh. Stegeman, mevrouw Stegeman, de heer G. van Keulen, mevrouw van Keulen, de heer Joh Arendsen, mevrouw Makkinga, de heer H. Timmerman, mevrouw Timmerman, de heer J. Kramer, mevrouw van Elburg, mevrouw Kampman, mevrouw Woertink en mevrouw Arendsen. Gehurkt van links naar rechts: de heer J. van Pijkeren, de heer K. de Vries, de heer M. Valk, de heer A. Vos, de heer Makkinga, de heer G.H. Woertink, de heer van Elburg en de heer H.Timmerman
Aardrijkskunde Aj maar genog zegelties van de Spar of de Coöperatiewinkel spoaren, dan kreeg ie eindelijk zo völle kaarten vol ‘eplakt daj met de busse met konnen veur een dag uut. Dit joar gung het noar de bollen. Onderweg mos d’r natuurlijk ook an éleg wödden. De koffiestop was bi’j Schep in Hoevelaken. De dames zaten druk te proaten in de streektaal. De ober kon ze niet verstoan, en vreug: “Waar komen jullie vandaan ?” “Wi’j komt van De Voart”, zee Alie, maar de ober kende dat niet. “Waar ligt dat ? “, vroeg hij. “Bi’j De Balk”, zee Alie, toen mos het wel duudelijk ween. De ober keek bedenkelijk , schudde zijn hoofd en gaf het op.
20