ENDEGEESTE Anecdote after Ortega y Gasset Through my windows and across the lawn I look to Endegeeste, now an insane Asylum, whence the elms lenghen their huge Shadows, all afternoon, over my page. In that same house, three hundred years gone out, Lazy Descartes described the modern thought. Now on his lawn the mindless come and go In the State’s hand, and the stately elms grow. I live in a great and terrifying time, As Descartes did. For both of us the dream Has turned like milk, and the straight, slender tree Twisted at root and branch hysterically. I keep my reasonable doubt as gay As any – though on the lawn they seem to say Those patient, nodding heads, “sum, ergo sum.” The elms’ long shadows fall cold in my room.
Howard Nemerov 1958
De opstand van de massa’s en de opkomst van de massamens1 Er is een nieuwe vertaling, door Diederik Boomsma, van José Ortega y Gasset, La rebelión de las masas: De opstand van de massamens. Het moest er eens van komen na de “horden”, “het grauw”, “de grote hoop” in De opstand der horden, de vertaling van Johan Brouwer uit 1933. Brouwer had bovendien zinnen gekortwiekt, hele passages geschrapt, en wijsgerig geladen begippen lukraak vertaald. De proloog die Ortega in 1937 in Oegstgeest voor de Franse vertaling schrijft is in Boomsma’s vertaling gelukkig ook weer opgenomen. Het effect ervan is versterkt doordat ook het nawoord voor Engelsen er in staat. Proloog en epiloog laten Ortega op zijn scherpst zien. In de loop der decennia is er uiterst divers op La rebelión de las masas (1930) en zijn vele vertalingen gereageerd. Het boek is geprezen om zijn krachtige, heldere stijl, zijn toegankelijkheid, zijn actualiteit (in verschillende tijden), zijn vooruitziende blik. Maar het is ook verguisd om het eurocentrisme, de naïviteit van de politieke inzichten, de warrige boodschap en de pedante toon – E. Du Perron vond de auteur maar een schoolmeesterachtige ouwehoer. Diederik Boomsma beperkt zich in zijn inleiding bij de vertaling wijselijk tot de loftuitingen, waaronder het door alle fans altijd weer aangehaalde oordeel van de recensent, wie dat ook geweest moge zijn, van de Atlantic Monthly: “Wat Rousseau’s Du contrat social was voor de achttiende eeuw en Marx’ Das Kapital voor de negentiende eeuw, zou señor Ortega’s The Revolt of the Masses moeten zijn voor de twintigste.”
La rebelión de las masas bestaat goeddeels uit stukken die in 1929 en 1930 in de Madrileense krant El Sol waren verschenen, maar die Ortega voor dit boek – “als we het zo mogen noemen”, “dit bijna-boek” – duchtig heeft geredigeerd. In de nieuwe Nederlandse uitgave is die redactie dankzij de verklarende noten van de vertaler enigszins te volgen. Het laatste hoofdstuk zet “de kern van de zaak” nog eens neer en verwijst naar een grotere vraag dan die in het boek behandeld is: de radicale tekortkomingen van de Europese cultuur. “Misschien zal die theorie spoedig luidkeels worden verkondigd”, luidt de laatste zin. Heel Ortega’s filosofische werk is een reactie op het probleem dat hij aan het eind van De opstand van de massamens opvoert. Maar zo luidkeels als in De opstand is Ortega nooit meer geworden. Zijn wijsgerige werk is relatíef onbekend gebleven. De ‘Proloog voor Fransen’ gaat overigens kort in op die radicale gebreken van Europa. En in zijn inleiding informeert Boomsma ons bondig en helder over Ortega’s filosofie. Deze nieuwe vertaling heeft flink wat aandacht gekregen in onze kwaliteitspers. In de recensies vallen woorden als ‘uiterst actueel’ en ‘urgent’. Boomsma schrijft in de inleiding dat het boek “in hoge mate van toepassing is op de wereld van nu”. De opstand van de massamens is een intrigerend boek, zoveel is zeker. Maar het is ook een warrig en dubbelzinnig boek. Ortega’s titel is La rebelión de las masas, Boomsma vertaalt: De opstand van de massamens. Mijn vraag is: gaat het boek nu over de opstand van de massa’s of over de opkomst van de massamens? En vervolgens: hoe adequaat is Ortega’s diagnose? De opstand van de massa’s Iedere samenleving, aldus Ortega, bestaat uit een massa en een selecte minderheid. De minderheid stelt zichzelf eisen en taken, de massa kan dat niet en moet daarom door een minderheid geleid worden. Typerend voor de samenleving zoals Ortega die ziet is dat “de gewone man” zijn plaats niet meer kent en de minderheid geen leiding meer geeft. Het verschijnsel dat we moeten ontleden heeft twee aspecten. Ten eerste: de massamens vervult tegenwoordig maatschappelijke en sociale functies die voorheen waren gereserveerd voor minderheden. Ten tweede: de massamens gedraagt zich tegenover de minderheden tegendraads en weerspannig. Hij gehoorzaamt ze niet, volgt ze niet, heeft geen respect voor ze, maar schuift ze aan de kant om vervolgens hun plaats in te nemen. (75) De oorzaak van de opstand ligt uitgerekend in de hoge beschaving die de elites van de moderne tijd in Europa hebben weten te creëren. Denk aan de stand van de wetenschap en de techniek en aan de liberale democratie. Ooit was het leven van de gewone man en van de selecte minderheid zwaar, moeilijk en vol gevaar, maar in Europa is de mens erin geslaagd de cultuur op een niveau te brengen dat aan de vele beperkingen van het leven een einde maakt.. De massa’s zijn geschoold, hun economische situatie is verbeterd, hun leven is makkelijk geworden. De gewone man kent geen beperkingen meer en denkt dat al dat moois van nature gegeven is. Hij heeft geen respect voor de hoge cultuur en erkent geen selecte minderheden. De gewone mens is zelfvoldaan geworden, heeft zo zijn eigen ideeën en wil die onmiddellijk gerealiseerd zien door de politiek. Dat heeft kunnen gebeuren omdat in een wereld die meer mogelijkheden biedt dan ooit tevoren, de elite er niet in is geslaagd nieuwe leidende idealen te scheppen. Met al onze rijkdom aan kennis en mogelijkheden voelen we ons verloren. En als de meester de klas uit is beginnen de kinderen te keten – het beeld is van Ortega.
Opstand van de massa’s? Nu wil het geval dat Ortega zelf het boek in 1937, in het voorwoord voor de Franse vertaling, al door de geschiedenis ingehaald acht. Het was gebonden aan de actualiteit en veel van wat erin werd aangekondigd is alweer verleden tijd. Ortega is in 1937 aan een diepere peiling van de tijd toe, weg van politiek en krant. Hij wil nu een ruimer perspectief op het moderne Europa bieden. Het onderscheid elite-massa boet in de jaren na La rebelión sterk aan belang in. Deze ontwikkeling past goed in de filosofische biografie van Ortega. Vanaf 1928 ontwikkelt hij een denken dat we als zijn volwassen filosofie kunnen beschouwen. Heideggers Sein und Zeit heeft daar vast een rol in gespeeld. Ortega’s centrale idee van het leven neemt nu een andere kleur aan, minder vitalistisch en meer historisch, existentiefilosofisch, ‘narratief’. Ten tijde van de artikelen die ten grondslag liggen aan La rebelión was Ortega nog onderweg naar zijn ‘historische rede’. Het onderscheid elite-massa uit zijn vitalistische periode speelt er nog een rol, maar ‘massa’ is al dubbelzinnig geworden. ‘Massa’ is enerzijds een element in de tweedeling elite-massa, anderzijds duidt het op een nieuw menstype dat in het begin van de twintigste eeuw is ontstaan. Ortega’s titel correspondeert met het eerste, Boomsma’s vertaling van de titel met het tweede, behalve dat we dan beter van ‘opkomst’ dan van ‘opstand’ kunnen spreken.2 De opstand is een veelkleurig boek, journalistiek, filosofisch, politiek, maar het is ook een warrig boek. Dat komt deels door de dubbele overgang waarin Ortega zich aan het einde van de twintiger jaren bevindt: de overgang van een vitalistische filosofie naar een historischer denkwijze, sterk verwant aan de existentiefilosofie, en een toenemende concentratie op filosofie: hij trekt zich terug uit de politiek en het meer journalistieke werk. De opkomst van de massamens Lezers van Ortega’s onverbiddelijke bestseller herkennen allemaal wel iets in zijn beschrijvingen van dat type dat wel op zijn strepen staat, maar van plichten niet wil weten, dat respect eist maar daarvoor geen inspanning wenst te leveren, dat gemakzuchtig is, onbescheiden, zonder oog voor anderen, dat zijn wensen en verlangens vervuld wil zien en wel stante pede, en vindt dat de politiek daarvoor moet zorgen. Zeg ‘het Dikke Ik’. “Verantwoordelijkheidsgevoel is met een lantaarntje te zoeken. En alles wat inspanning vraagt legt het af tegen gemakzuchtige bevrediging en eenvoudig vermaak.” (Ger Groot in zijn bespreking in NRC Handelsblad, 8 mei 2015) Diederik Boomsma vertaalt de titel niet als De opstand van de massa’s, maar als De opstand van de massamens. “De massamens zit in ons allemaal”, schrijft hij, en, ter toelichting bij het begrip massamens: “Kort gezegd is hij een mens zonder bescheidenheid.” Hans Achterhuis merkt in zijn recensie in de Volkskrant (30 mei 2015) op dat de titel niet fout vertaald is. Het gaat tenslotte om een nieuw menstype, het type dat aan het einde van de negentiende eeuw ontstaat en waarover ook Auke van der Woud schrijft in zijn recent verschenen De nieuwe mens: de culturele revolutie in Nederland rond 1900. De gretigheid waarmee het boek in de vertaling van Boomsma in de vaderlandse pers is binnengehaald als briljant en visionair, actueel en urgent, lijkt mede te danken aan de suggestie dat het over ons allemaal, als nieuw menstype, gaat. Dat raakt zeker een aspect van het boek. Democratie en technologie hebben in de negentiende eeuw de voorwaarden geschapen voor het ontstaan van een nieuw menstype, aldus Ortega. De hoge beschaving faciliteert haar eigen verval. De mens die op de schouders van een hoogstaande beschaving staat, die het
resultaat daarvan is en daarvan de vruchten plukt, vergeet waar die vruchten vandaar komen. Hij vergeet dat hij op sterke schouders staat, accepteert welvaart en beschaving als vanzelfsprekend. Grote groepen mensen krijgen onderwijs, worden op het niveau van de cultuur gebracht, maar versagen in het onderhouden en doorgeven van die cultuur. Met meer mogelijkheden dan ooit, zijn we verdwaald. ‘Proloog voor Fransen’ De proloog voor zijn Franse lezers schrijft Ortega in 1937. In 1936 is hij uitgeweken uit Spanje en op uitnodiging van Johan Huizinga verblijft hij in Leiden, om precies te zijn: in Oegstgeest, hotel Het witte huis – op kamer 10 herinnert een bordje aan Ortega’s bezoek –, tegenover het “gekkenhuis” Endegeest. De Amerikaanse dichter Howard Nemerov heeft een prachtig gedicht geschreven over Ortega’s uitzicht daar, geïnspireerd door diens beschrijving van de locatie in de proloog. De proloog toont Ortega in vol ornaat: ernstig, spits, ironisch, erudiet, geestig, en uiteraard bezig de Fransen met de Engelsen om de oren te slaan. Hij neemt zijn cultuurkritiek van ‘29/’30 op, buigt die om – niet zo vreemd gezien zijn opmerkingen over het gedateerd zijn van de tekst – en plaatst haar in een breder ideeënhistorisch kader. Zijn vitalistische veren heeft hij afgeschud. Zijn historische rede heeft hij in 1936 voor het voetlicht gebracht in ‘Historie als systeem’.3 ‘Homogeniteit’ is nu het centrale begrip waar de ‘opstand van de massa’s’ om draait. Ortega licht het begrip uit het elite-massa-discours, haalt het naar voren en stelt zich wijsgeriger op dan in het meer politiek-journalistieke betoog van 1930. De bron van de homogeniteit situeert Ortega in 1750, in Frankrijk, in de opkomst van de revolutionaite rede, de pretentie de geschiedenis en de concrete omstandigheden te kunnen negeren. Die rede moet wel op een mislukking uitlopen. “De geschiedenis is de realiteit van de mens. Hij heeft geen andere.” (51) Omdat de moderne tijd dat is vergeten, zijn we nu getuige van “de opkomst van de massamens” [cursief O.Z.]. Ten aanzien van de opkomst van de massamens waar dit boek over gaat – een type mens dat razendsnel is opgekomen onder invloed van enkele simpele abstracte principes – speelt in elke uithoek van Europa hetzelfde, en dat verklaart het treurige gegeven dat er nu een verstikkende deken van gelijkheid over ons continent ligt. De massamens is de uitgeholde mens, bij wie de geschiedenis uit zijn buik is gerukt (...). Hij lijkt minder op een mens dan op een lege huls gevuld met idola fori. Hij heeft geen innerlijk leven, geen onafhankelijk en onvervreemdbaar ‘ik’ (...). (47) Aan het slot van De opstand kon Ortega nog schrijven dat hij een psychologisch portret van de massamens heeft geschetst, maar dat daarmee de radicale tekortkomingen van de Europese cultuur nog niet aan de orde zijn geweest. Dat kan nu niet meer. De opstand van de massa’s is de opkomst van de massamens geworden en dat ís het fundamentele tekort van de Europese cultuur. Descartes is “de man aan wie Europa het allermeest te danken heeft”, maar hij staat, als grootvader, ook aan de wieg van de revolutionaire rede. Ortega komt erop omdat hij nu, in hotel Het witte huis, tegen Endegeest aankijkt, “de plek in Holland waar in 1642 de ontdekker van de nieuwe raison woonde (...) tegenwoordig een gekkenhuis”. Drie eeuwen van ‘rationalistische’ ervaring verplichten ons om nog eens goed na te denken over de pracht en grenzen van die fabelachtige cartesiaanse raison. Deze raison is louter
wiskundig, natuurkundig, biologisch. Haar geweldige overwinningen op de natuur (...) onderstrepen des te meer hoezeer de rede heeft gefaald ten aanzien van de meer menselijke onderwerpen. Dat nodigt ons ertoe uit haar te incorporeren in een breder en radicaler concept van de rede: de ‘historische rede’. (62)
Homogeniteit Nu is homogeniteit een abstract begrip, een begrip bovendien dat in de eerste helft van de twintigste eeuw een cultuurkritisch cliché is. Ortega vult het niet erg specifiek in. Wel onderscheidt hij de gewraakte homogeniteit van de gewenste eenheid van Europa. Hij voert een pleidooi voor een eenheid van Europa die er ten diepste al is, omdat de verschillende volken een repertoire aan ideeën, tradities en idealen delen. Die eenheid heeft de diversiteit binnen Europa alleen maar gestimuleerd. Elk nieuw beginsel van eenheid droeg bij aan de diversiteit. Zo bracht bijvoorbeeld het christendom verschillende nationale kerken voort. (42) Tegenover díe eenheid staat “de homogeniteit die ons continent op dit moment in zijn greep krijgt”. (47) Zoals we in bovenstaand uitvoerige citaat uit p. 47 kunnen opmaken is die homogeniteit tweeërlei. De diversiteit der omstandigheden neemt af omdat (1) we overal dat ene type massamens vinden en (2) dat type mens leeg is, abstract, zonder eigen innerlijk en bestemming, omdat zijn geschiedenis is gewist. De vraag is natuurlijk of deze diagnose deugt. Johan Huizinga besluit in 1943, in Geschonden wereld,4 ook denkend over Europa als “een zekere eenheid”, dat het spreken over stijging of daling van cultuur weinig oplevert. Denken in termen van punten van winst en punten van verlies acht hij zinvoller. Hij voegt daar een inhoudelijk criterium aan toe: liefde en menselijkheid. (Zouden Ortega en Huizinga het in 1937 over dat soort zaken gehad hebben?) Ortega, doorgaans dialectisch genoeg om aan elk voordeel ook een nadeel te zien en andersom, vergeet bij de vaststelling van homogeniteit een afweging te maken van oude en nieuwe diversiteiten en homogeniteiten. En een inhoudelijk criterium was ook welkom geweest. Op dit punt doet hij, ook in 1937 nog, zijn historische rede tekort. Die rede heeft immers juist oog voor verschillen, voor het andere,5 het onverwachte, voor wat raadselachtig en nieuw is. Meer begrip en een nauwlettender blik op ‘massa’s’ en ‘homogeniteit’ zal geen spektakelstuk à la De opstand van de massamens opleveren, maar dat is anno 2015 misschien maar beter ook.
aanleiding van de uitgave van José Ortega y Gasset, De opstand van de massamens, Lemniscaat, Amsterdam 2015, ingeleid, vertaald en van verklarende noten voorzien door Diederik Boomsma en met een nawoord van Mario Vargas Llosa. 2 Ortega maakt ook wel, maar niet systematisch, onderscheid tussen “de gewone man” en “de massamens”. Wanneer “de gewone man” niet meer bescheiden is en zich laat gezeggen door een selecte minderheid, ontstaat een nieuw type mens, de massamens. Het opstandige behoort tot het wezen van dit type mens. ‘De opstand van de massamens’ is dan een pleonasme. 1 Naar
3
De Nederlandse vertaling is opgenomen in de bundel José Ortega y Gasset, Bespiegelingen over leven en denken, historie en techniek, Den Haag: Leopold 1965 (tweede druk). 4 Johan Huizinga, Geschonden wereld, Haarlem: Tjeenk Willink 1945 5 Een mooi voorbeeld ervan vinden we in het nawoord voor de Engelsen. Ortega merkt daar op dat we juist bij de huidige communicatiemiddelen moeten oppassen niet te snel te denken dat we de toestand van een ander, i.c. een buitenlander in een noodsituatie, begrijpen. (228) In De taak van de universiteit (Den Haag: Leopold 1959, p. 21) wijst Ortega er op dat de superioriteit van het Engelse onderwijssysteem nog niet impliceert dat je dat overal op de wereld moet gaan invoeren: diversiteit van situaties.