De oprichting van Erica in 1896 Deel drie van de serie over muziekvereniging Erica
Jan Kraak
Alvorens met de oprichting van Erica in 1896 te beginnen, zal kort worden ingegaan op de muziek die vóór de oprichting in Zuidlaren heeft geklonken en bij welke gelegenheden. Over de muziek vanaf 1898, toen de het weekblad Oostermoer-Noordenveld werd opgericht, zijn we redelijk geïnformeerd. Veel minder weten over wat er daarvóór gebeurde. Het Erfgoedpunt in de Openbare Bibliotheek is gewijd aan Erica.
Muziek op Laarwoud in de negentiende eeuw
Voorstel om amateur muziekgezelschap in Zuidlaren te vormen door Sigismund Jacques van Heiden Reinestein, 1802
In de huizen van de sociale bovenlaag van Zuidlaren, met name op de havezate Laarwoud waar vanaf halverwege de achttiende eeuw de familie Van Heiden Reinestein woonde, kregen kinderen vermoedelijk al muziekles en werd er gemusiceerd. In het uitgebreide archief van de familie Van Heiden Reinestein in het Drents Archief in Assen bevinden zich twee documenten over muziek. Het eerste dateert van 1802. Dat was in de tijd van de Franse overheersing. Zoals bekend verloor de bekende S.P.A. van Heiden Reinestein in 1795 aan het begin van de Bataafse Republiek al zijn lucratieve functies in dienst van de Oranjes, waaronder dat van drost van Coevorden en de landschap Drenthe. Samen met zijn familie zocht hij zijn toevlucht op Laarwoud. Daarvóór verbleef de familie de meeste tijd in Den Haag, waar ongetwijfeld gemusiceerd is. Op Laarwoud hadden ze niet veel om handen en moesten ze zich bovendien wat gedeisd houden. Bij het niet mee doen aan het sociale leven speelde ook mee dat ze hun loyaliteit aan de Oranjes wilden tonen. Daar kwam in 1801 een einde aan toen de verdreven stadhouder Willem V vanuit Engeland aan zijn vroegere
medewerkers, waaronder S.P.A., liet weten dat er “voor personen die zich uit het openbare leven hadden terug getrokken teneinde trouw aan het Oranjehuis te tonen, geen reden bestond dit nog langer te doen.” Het hangt vermoedelijk samen met deze grotere bewegingsvrijheid dat S.P.A. ’s zoon Sigismund Jacques van Heiden Reinestein (1771-1830), die bij zijn ouders op Laarwoud woonde, in 1802 het plan opvatte om in Zuidlaren een amateur muziekgezelschap te vormen. Hij schreef daartoe in het Frans, de taal van de hogere kringen in die tijd, een plan voor zo’n muziekgezelschap: “Plan d ‘un concert ou etude de musique à Zuidlaren”. Hoe het verder is gegaan en wie er aan deelnamen leren we niet uit het archief. Een tweede document uit het Drents Archief is een programma van een muziekvoorstelling in het (nog bestaande) Concerthuis in Groningen in 1838, dat vermoedelijk werd bijgewoond door één of meer leden van de familie Van Heiden Reinestein. Op het programma stonden onder meer een symfonie van Beethoven en een aria uit de opera la Juive (de Jood) van Havely. Op de achterkant van het programma staat de Franse tekst van de aria.
Programma van concert in het Concerthuis in Groningen in 1838, dat vermoedelijk werd bezocht door bewoners van Laarwoud.
Wat hoorde ‘gewone man’? Voor de rest van de Zuidlaarder bevolking was samen musiceren en een bezoek aan een concert in Groningen hoogst waarschijnlijk niet weggelegd. Er zullen wel mensen zijn geweest die viool speelden en als speelman optraden. En er zal zeker veel meer dan tegenwoordig zijn gezongen en gefloten. De viool was
vroeger een populair en goedkoop instrument, te vergelijken met de gitaar nu. Later kwam de accordeon. Ook zal de rommelpot of foekepot, een primitief instrument gemaakt van een varkensblaas, hebben geklonken als begeleiding van zang. Nadat er een garnizoen in Assen kwam, speelde er vermoedelijk wel eens een militair orkest in Zuidlaren. Zeker is echter dat de meeste mensen orgelmuziek hoorden in de kerk, waar toen nog vrijwel iedereen trouw naar toe ging, en dansmuziek tijdens de Zuidlaardermarkt en andere kermissen. Daar kon men ‘voor de viool’ dansen op de muziek van één of twee speelmannen, die de hele avond stonden te fiedelen. Omdat ze meestal niet door de kastelein werden betaald, stopten de speelmannen af en toe en riepen dan: “De heren die dansen, worden verzocht voor de muziek te betalen.” Lang was de ‘boeren-plof’ een populaire (groeps)dans, in Friesland de ‘Skotse Trije’ genoemd. Verder zal er zo nu een straatzanger aan de deur zijn gekomen, zoals Harm Drenth die met zware stem zijn liederen zong, zoals het ‘Drentse volkslied’. Veel ouderen zullen zich straatzanger Jan de Roos nog herinneren, hij was de laatste professionele straatzanger. Tegenwoordig zijn er Oost-Europeanen als straatmuzikant werkzaam in Zuidlaren. En elke zaterdag kunnen we Joris horen met zijn draaiorgel! Het zal duidelijk zijn dat je vroege, in tegenstelling tot tegenwoordig, waar overal muziek is te horen, slechts af en toe en bij speciale gelegenheden muziek hoorde. Met de oprichting van Erica op 22 november 1896 brak er een nieuwe fase aan in het openbare muziekleven in Zuidlaren. Erica is een oud corps, maar niet het oudste van Drenthe. Vier maanden eerder, op 26 juli 1896, werd de muziekvereniging UDI uit Dwingeloo opgericht, daarvan zijn helaas de notulen door brand verloren gegaan. Daarom vormen de notulen van Erica belangrijke documenten!
De oprichting
Op de eerste pagina van de notulen wordt de oprichting in 1896 beschreven, let op het bijschrift in de kantlijn
Volgens de eerste notulen was het de heer W. Andringa Pzn. die het initiatief nam voor de oprichting van Erica. Dat men later vond dat de eer daarvoor niet naar Andringa mocht gaan, blijkt uit een notitie in de kantlijn: “Door de heer J.E. Klaucke en A.J. van Wijngaarden was de heer Andringa verzocht, de oprichting eener muziekvereniging ter hand te nemen, waarvan de vergadering 22 november 1896 het gevolg was.” Hoe dan ook, Andringa was een man van aanpakken die in het begin veel werk heeft verzet. Hij bedacht ook de naam Erica – een heidebloempje. Het was de tijd dat de omgeving van Zuidlaren nog enkele heidevelden kende, zoals op de plaats van de huidige wijk Zuides. Maar die werden in die tijd in rap tempo ontgonnen, de schapen verdwenen immers nadat de kunstmest was uitgevonden. Uit de romantische naamgeving spreekt een verheerlijking van het verleden met zijn ‘grote stille heide’. Oprichter Waling Andringa
Schoolfoto van Meester Andringa (links boven) met zijn schoolklas, 1918
Zoals zijn naam Waling Andringa al suggereert kwam hij uit Friesland, waar hij in 1860 in Berlikum, Menaldumadeel, werd geboren. Ongetwijfeld was hij één
van die getalenteerde jongens die zich, bij afwezigheid van studiebeurzen waardoor een universitaire opleiding niet voor hem was weggelegd, via de onderwijzersopleiding kon ontplooien. Ik vermoed dat Andringa, gezien de streek waar hij vandaan kwam en waar al vroeg de socialistische beweging aansloeg, later lid was van de SDAP, de voorganger van de latere PvdA. Veertig jaar lang, van 1882 tot 1922, was hij onderwijzer aan de lagere school van Zuidlaren die bij de kerk stond. In 1885 trouwde hij met Bernedina van Bon. Zij was lid van een bekende Zuidlaarder familie, Andringa was aldus verankerd in de samenleving. Hij gaf veel bijlessen en was voorzitter van de Commissie Schoolverzuim. In Henk Brink’s boek over het onderwijs in Zuidlaren is Andringa op enkele schoolfoto’s te zien. Gezien zijn mogelijke politieke achtergrond is het verklaarbaar dat hij zich wilde inzetten voor de muzikale verheffing van de Zuidlaarders. Deel zes in deze serie gaat over het ‘tijdperk Andringa 1896-1910’. Bezetting van tien man Er werd besloten om een fanfarecorps op te richten met een tienmans bezetting: 2 cornet-pistons, 3 bugels, 2 alten, 1 bariton, 1 bombardon en 1 tuba. Blijkbaar was dat de standaardbezetting voor een beginnend fanfarecorps. Op de vergadering werden de volgende acht personen werkend lid: B. Karlien, A.J. van Wijngaarden, K. Sikkens, H.Weites, R. Bootzema, H. de Waal, J.E. Klaucke en J. Post. Men achtte het geen probleem om nog twee spelers te vinden. Andringa, die geen blaasinstrument bespeelde maar die tijdens zijn onderwijzersopleiding ongetwijfeld de muzikale beginselen zal hebben geleerd, was op verzoek bereid om zowel als directeur en als president van de muziekvereniging te fungeren – een combinatie van functies die tot 1906 stand hield. Andere bestuursleden waren A.J. van Wijngaarden (vice-president), J. Post (secretaris) en J. E. Klaucke (penningmeester). Van Wijngaarden, de enige die vroeger bij een muziekkorps was geweest, zocht de instrumenten uit voor de leden: Karlien en Post kregen cornet-pistons, de Waal en Klaucke bugels, Sikkens kreeg de alt, Bootzema de bariton, Weites de bombardon en hijzelf de tuba. Voor de alt en de bugel moesten nog leden worden gezocht.
A.J. van Wijngaarden, een van de oprichters van Erica
Vice-president A.J. Van Wijngaarden Aan vice-president Arie Jacob van Wijngaarden is een levensbeschrijving gewijd in deel 5 van de serie Drentse biografieën (Groningen, 1997). Net als Andringa en Klaucke was ook hij ‘import’. Van Wijngaarden werd geboren in het Zuid-Hollandse Nieuwveen in 1872 en overleed in Groningen in 1958. Hij had alleen lagere school en ontwikkelde zich zelf. Als inkoper van rijshout kwam hij al jong naar Zuidlaren en verdiende later de kost onder meer als assuradeur en depothouder van Turkenburgs zaden. Hij ontpopte zich tot werker voor de gemeenschap en was actief op een breed terrein van het maatschappelijk leven: woningbouw, Groene Kruis, ambachtsonderwijs, harmonie- en fanfaremuziek, paardensport, etc. Van 1915 tot 1945 was hij voor de (progressieve) Vrijzinnig Democratische Bond lid van de gemeenteraad van Zuidlaren en twee perioden wethouder. Van 1936-1956 had hij zitting in het hoofdbestuur van de Ned. Fed. van Harmonie- en Fanfarecorpsen en was hij voorzitter van de afdeling Drenthe van deze bond. Oud-burgemeester Roukema noemde hem “een bijzonder goed mens”. Tijdens de gevangenschap van Roukema in de oorlog weigerde hij als oud-wethouder met de Duitsers samen te werken. In 1956 werd hij onderscheiden met de gouden medaille in de Orde van Oranje Nassau. Het zal niet verbazen dat Van Wijngaarden als echte verenigingsman al in de eerste vergadering van Erica begon over een regelement. Hij werd bij het 50jarig bestaan in 1946 bejubeld en ‘de ziel van de vereniging’ genoemd. Hij spoorde muzikanten aan om dagelijks te oefenen, maar zelf hield hij zich daar niet altijd aan. Op een gegeven moment stopte een van de muzikanten zijn hoed
in de bombardon (bas) van Van Wijngaarden. Deze hoed bleek er op de eerstvolgende repetitie, na twee weken, nog in te zitten! Dit vertelde de heer Meisner uit Midlaren in 1966. In 1950 moest Van Wijngaarden om gezondheidsredenen zijn activiteiten staken. Zijn dochter Minnie was ook lang actief bij Erica als fluitiste. Penningmeester J. E. Klaucke Over medeoprichter Klaucke lezen we in Henk Brink’s ‘Kerspelsoldaten en Veldwachters in Zuidlaren’ (Zuidlaren, 2006) dat hij in 1876 werd geboren als zoon van rijksveldwachter Hendrik Klaucke. In 1894 werd hij ambtenaar op de secretarie in Zuidlaren, en had een mooie carrière. In 1901 volgde zijn benoeming tot eerste klerk op de secretarie van Enschede en in 1926 werd hij burgemeester van Appingedam. Dat bleef hij tot zijn pensioen in 1941. Optimistische tijd Andringa had berekend dat er voor de instrumenten een bedrag van f. 312 nodig was. Daarvoor zouden inwoners van Zuidlaren worden benaderd voor een bijdrage. Daaruit blijkt dat de oprichters een maatschappelijk taak voor de muziekvereniging op het oog hadden. De volgende twee vergaderingen gingen over de vergaren van het geld voor de instrumenten, waarvoor ingezetenen van Zuidlaren zouden worden benaderd. Zoals te verwachten gingen de beurzen niet zo snel open als de Erica-leden hadden gehoopt, maar toch lukte het achteraf gezien erg snel om aan het benodigde geld voor instrumenten te komen. Blijkbaar was het toen, in tegenstelling tot tegenwoordig, een ‘opgaande’ en optimistische tijd. In 1892 was bijvoorbeeld ook de paardentramlijn op Groningen geopend, die toeristen naar Zuidlaren bracht en later ook de bezoekers van de vermaarde muziekfestivals van Erica van 1907-1914. Ik zal de financiële details, die van alle tijden zijn, hier verder niet uit de doeken doen. Een deel van het geld kwam van donateurs, toen ‘kunstlievende leden’ genoemd. Muzikanten heetten ‘werkende leden’. Toen daarna snel de instrumenten uit Tilburg arriveerden, inclusief muzikaal oefenmateriaal kon de pret beginnen. Het volgende artikel gaat over de muzikale leertijd van Erica.