1650
DE NIEUWE INFORMATIEVERPLICHTING JEGENS DE FISCUS MR. J.A.R.
VAN
EIJSDEN
EN MEVR.
S.A. VERHAGE M.SC.1
1 Inleiding Naar aanleiding van het verschijnen van het Belastingplan 2012 hebben wij onlangs aandacht besteed aan een belangrijke wetswijziging op formeelrechtelijk gebied, namelijk de nieuwe renteregeling.2 Er is echter nog een ingrijpende formeelrechtelijke wetswijziging voorgesteld, te weten artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.3 Het kabinet heeft een bepaling voorgesteld die de belastingplichtige of inhoudingsplichtige verplicht uit eigen beweging de inspecteur van onjuistheden of onvolledigheden mededeling te doen zodra hij met die onjuistheden of onvolledigheden bekend is of is geworden. De reden voor het kabinet voor de introductie van deze bepaling is dat het kabinet veel waarde hecht aan een actieve, volledige en juiste informatieverschaffing aan de Belastingdienst.4 Het steeds verminderde actieve toezicht van de Belastingdienst leidt ertoe dat de fiscus in toenemende mate afhankelijk wordt van actieve, volledige en juiste informatieverschaffing door belastingplichtigen. De nieuwe informatieverplichting geeft daar invulling aan. De voorgestelde informatieverplichting is een bijzondere bepaling aangezien binnen de huidige wetgeving thans geen wettelijke (algemene) plicht tot verbetering van eerder gemaakte fouten bestaat. Op het eerste gezicht valt tegen deze nieuwe meldingsplicht weinig in te brengen. Als een verklaring of een aangifte – naar later blijkt – onjuist of onvolledig
is, dan heeft de fiscus er recht op om dat te weten. Fouten in verklaringen en aangiftes leiden er uiteindelijk toe dat te weinig belasting wordt geheven. In die zin is het niet onlogisch dat belastingplichtigen verplicht worden om de fiscus hiervan op de hoogte te stellen. Bij nadere lezing blijkt aan de nieuwe informatieverplichting echter een aantal belangrijke bezwaren te kleven. In dit artikel besteden wij aandacht aan de nieuwe informatieverplichting van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In dat kader bespreken wij ook de gevolgen die deze meldingsplicht heeft voor de praktijk.
2 De voorgestelde informatieverplichting 2.1 Art. 10a AWR: een algemene en ongeclausuleerde delegatiebepaling De nieuwe informatieverplichting is opgenomen in artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.5 Op grond van deze bepaling is de belastingplichtige of inhoudingsplichtige verplicht uit eigen beweging de inspecteur van onjuistheden of onvolledigheden mededeling te doen zodra hij met die onjuistheden of onvolledigheden bekend is of is geworden. Binnen de huidige wetgeving bestaat thans geen wettelijke (algemene) plicht tot verbetering,6 met
5 1
Wij zouden verwachten dat de informatieverplichting in de
Beide auteurs zijn verbonden aan Ernst & Young Belasting-
buurt van art. 47 AWR te vinden zou zijn. Er is echter gekozen
adviseurs te Rotterdam en aldaar voorzitter respectievelijk
voor art. 10a AWR omdat deze verplichting nauw betrokken is
lid van de Adviesgroep Fiscale Procesvoering.
bij de aangifteverplichtingen; de aangifteverplichtingen zijn
S.A. Verhage en J.A.R. van Eijsden, ‘De nieuwe renterege-
opgenomen in hoofdstuk II van de AWR. Zie in dit kader NV,
ling’, WFR 2011/1364.
Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 Overig, p. 41 :
3
Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 2.
“De plaatsing van die verplichting in hoofdstuk II van de AWR
4
De voorgestelde wetswijziging past ook volledig binnen de
benadrukt dat de verplichting – evenals de aangifte – ziet op
trend zoals geschetst in het artikel van J.A.R. van Eijsden,
het verzamelen van de initiële gegevens die nodig zijn voor het
2
‘Formeelrechtelijke wijzigingen gedurende het afgelopen jaar: de twee gezichten van de fiscus’, WFR 2010/1090. Zie
bepalen van de belastingschuld.” 6
Zie in dit kader HR 3 december 2010, BNB 2011/59, waarin
ook het recente rapport van Ernst & Young, 2011-12 Tax risk
werd overwogen dat geen plicht bestaat om na het indienen
and controversy survey, A new era of global risk and uncer-
van de aangifte onjuistheden of onvolledigheden aan de in-
tainty, te vinden op http://www.ey.com/GL/en/Services/
specteur te melden. Indien dit wordt nagelaten is geen spra-
Tax/2011-12-Tax-risk-and-controversy-survey.
ke van kwade trouw.
uitzondering van de zogenoemde correctieberichten in de loonbelasting.7 Artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorziet in het opleggen van een vergrijpboete indien de informatieverplichting niet wordt nagekomen. De vergrijpboete bedraagt maximaal 100% van het bedrag aan belasting8 dat als gevolg van het niet nakomen van de informatieverplichting niet is of niet zou zijn geheven.9 Deze informatieverplichting gaat vooralsnog gelden: – voor de verklaring “uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto”, – voor de verklaring “geen privé-gebruik auto”, – in het kader van de bestrijding van de zogenaamde Edelweissroute en – voor suppleties omzetbelasting.
“Op deze manier kan de meldplicht zonder inhoudelijke parlementaire behandeling eenvoudig worden uitgebreid” Deze wettelijke actieve informatieplicht past volgens het kabinet bij de gedeelde verantwoordelijkheid die de Belastingdienst en de belastingplichtige hebben voor de beschikbaarheid van de voor de belastingheffing relevante informatie.10 De reden voor het opnemen van de voorgenoemde vier situaties is dat de belastingplichtige bij uitstek bekend is met de volledige en juist relevante informatie.11 Opmerkelijk is dat de informatieverplichting is vorm gegeven als een algemene delegatiebepaling. Het kabinet heeft er dus niet voor gekozen om voor elk van de hiervoor genoemde (vier) gevallen een afzonderlijke wettelijke regeling te treffen. De delegatiebepaling is drieledig. Bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) worden de gevallen aangewezen waarvoor de informatieverplichting geldt (zie art. 10a lid AWR), eveneens bij AMvB kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling moet worden gedaan (zie art. 10a lid 1
AWR) en bij AMvB kan het niet nakomen van de informatieverplichting als een overtreding worden aangemerkt (zie art. 10a lid 3 AWR). Deze ongeclausuleerde delegatiebevoegdheid achten wij onwenselijk aangezien op deze manier de meldplicht zonder inhoudelijke parlementaire behandeling eenvoudig kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld met de meldplicht van fiscale constructies.12 In de nota naar aanleiding van het verslag13 geeft het kabinet aan dat het niet voornemens is om binnen afzienbare termijn meer gevallen onder de informatieverplichting te brengen. Dit lijkt een geruststellende toezegging, maar meer dan dat is het niet. Het staat de staatssecretaris geheel vrij om alsnog te besluiten om meer gevallen onder de informatieverplichting te brengen; tegen een dergelijke beslissing kan geen rechtsmiddel worden aangewend.14 Voorts merkt het kabinet op, in reactie op het NOB-commentaar, dat de informatieverplichting niet is bedoeld om een plicht tot het melden van fiscale constructies in het leven te roepen en zich daarvoor ook niet leent. Ook deze toezegging stelt enigszins gerust, maar biedt geen enkele garantie. In aanvulling op het voorgaande lijkt de ongeclausuleerde delegatiebevoegdheid op gespannen voet te staan met aanwijzingen 23 en 24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving van 18 november 199215. Hierin is namelijk opgenomen dat voorschriften waarin een sanctie is geregeld, in de wet moeten worden opgenomen. Ten aanzien van het voorgestelde artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kunnen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen hun verplichtingen niet (volledig) uit de wet kennen. De NOB acht dit, naar onze mening terecht, onwenselijk met name aangezien het niet voldoen aan deze verplichting kan leiden tot het opleggen van een vergrijpboete van 100% van de te weinig geheven belasting.16 De vergelijking die het kabinet ter
12 Zie tevens het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) op het Belastingplan 2012 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 van 7 oktober 2011 (hierna aangeduid als het NOB-commentaar), onderdeel 33, p. 29. 13 NV, KamerstukkenII 2011/12, 33 004, nr. 5, p. 22. 14 Zie tevens het aanvullend NOB-commentaar op de nota’s naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2012, het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 en de eerste en de derde nota van wijziging bij het Belastingplan 2012 van 28 oktober 2011 (hierna aangeduid als het aanvullend NOB-commentaar). 15 Zie Stcrt. 2005, 87 voor de meest recente wijzigingen in
7
Art. 28a en 28b Wet LB 1964.
8
En premies sociale verzekeringen.
16 Zie het NOB-commentaar, onderdeel 33, p. 29.
9
Art. 10a lid 3 AWR.
17 NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 11.2
10 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, par. 11.3 Informatieverplichting, p. 18. 11 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, par. 11.3 Informatieverplichting, p. 18.
deze aanwijzingen.
Informatieverplichting, p. 22. 18 Zie ook schriftelijke antwoorden tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012. Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 29.
1651
1652
verdediging maakt met de aangifteverplichting17,18 overtuigt ons niet aangezien de aangifteverplichting wel degelijk uit de wet voortvloeit. Uitsluitend nadere elementen van die verplichting zijn opgenomen in uitvoeringsbesluiten en uitvoeringsregelingen, zoals de verplichting om langs elektronische weg aangifte te doen.19
“In het kader van de omzetbelasting zal veelvuldig twijfel bestaan over de vraag of al dan niet sprake is van een onjuistheid of onvolledigheid”
Op grond van het bovenstaande pleiten wij er dan ook voor om voor elk van de vier expliciet genoemde informatieverplichtingen een afzonderlijke wettelijke regeling te treffen in plaats van de nu opgenomen ongeclausuleerde delegatiebevoegdheid. De desbetreffende uitvoeringsbesluiten zijn overigens inmiddels in concept voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer toegezonden.20 Deze uitvoeringsbesluiten worden hierna besproken.21
2.2 “Bekend zijn of bekend zijn geworden” De informatieverplichting houdt in dat de belastingplichtige mededeling moet doen zodra hij bekend is of is geworden met onjuistheden of onvolledigheden in de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen. Onduidelijk is wat nu precies moet worden verstaan onder de woorden “bekend zijn of bekend zijn geworden”. In dit kader heeft het kabinet slechts opgemerkt dat het niet goed denkbaar is dat de belastingplichtige de relevantie van nieuwe informatie niet di-
rect beseft. Alleen bij suppleties voor de omzetbelasting is een nuancering mogelijk, voor zover ten minste niet uit de jaarstukken voortvloeit dat er nog een te betalen bedrag of te ontvangen bedrag aan omzetbelasting is. Voor die situatie moedigt het kabinet belastingplichtigen aan om contact op te nemen met de inspecteur. Het delen van twijfel kan niet leiden tot het verwijt van het grofschuldig niet nakomen van de informatieverplichting, aldus het kabinet.22 Het initiatief wordt daarmee weer bij de belastingplichtige gelegd. Wij verwachten dat met name in het kader van de omzetbelasting veelvuldig twijfel zal bestaan over de vraag of al dan niet sprake is van een onjuistheid of onvolledigheid. In de fiscaliteit is nu eenmaal niet alles wit of zwart, maar zal een bepaalde positie juist vaak als grijs kunnen worden aangemerkt. Naar onze mening kan in geval van twijfel niet gezegd worden dat de onjuistheid of onvolledigheid “bekend is of bekend is geworden”. Overigens verwachten wij dat de meeste belastingplichtigen in gevallen van twijfel toch zullen melden, omdat anders hen mogelijk een vergrijpboete zal worden opgelegd. Een andere vraag is wat het verschil is tussen bekend zijn en bekend zijn geworden. Naar onze mening betekenen deze woorden precies hetzelfde en kan volstaan worden met de woorden bekend zijn geworden.
2.3 Autoverklaringen 2.3.1 Algemeen In het wetsvoorstel Wet uitwerking autobrief23 wordt de verklaring “uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto” geïntroduceerd. De verklaring “geen privégebruik auto” bestaat reeds en is terug te vinden in de Wet op de loonbelasting 1964.24 Indien een dergelijke verklaring is afgegeven, geldt voor de loonheffingen en de inkomstenbelasting geen bijtelling.25 Op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 respectievelijk de Wet inkomstenbelasting 200126 geldt de verplichting om onder omstandigheden de verklaring,
22 Zie NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 11.2 Informatieverplichting, p. 24. 23 Kamerstukken II 2011/12, 33 007, nr. 2. Zie het voorgestelde art. 3.20 lid 11 e.v. Wet IB 2001 en art. 13bis, lid 18 e.v.
19 Art. 20 Uitv.reg. AWR 1994. 20 Zie de bijlage ‘Concept uitvoeringsbesluiten informatieverplichting’ bij de schriftelijke antwoorden tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012, Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 29. 21 Opmerkelijk is dat in de uitvoeringsbesluiten niet met zoveel woorden wordt verwezen naar art. 10a AWR.
Wet LB 1964 24 Art. 13bis lid 12 Wet LB 1964. 25 Art. 13bis lid 12 Wet LB 1964 en art. 3.20 lid 4 Wet IB 2001. 26 Zie voor de ib-ondernemer: art. 3.20 lid 12 Wet IB 2001. Zie voor de werknemer: art. 13bis lid 14 Wet LB 1964 en art. 13bis lid 19 Wet LB 1964.
lopende het belastingtijdvak in te trekken. Indien gedurende het belastingtijdvak niet (meer) uitsluitend27 zakelijk wordt gereden, moet de verklaring worden ingetrokken zodra bekend is dat niet (meer) uitsluitend zakelijk wordt gereden (zie ook hierna). Aangezien het wel of niet (meer) uitsluitend zakelijk rijden voor de ibondernemer of voor de werknemer een bekend feit is, mag het van deze belastingplichtigen worden verwacht dat zij dit met de Belastingdienst delen, aldus het kabinet.28,29 Het intrekken van de verklaring leidt ertoe dat degene aan wie de auto ter beschikking is gesteld alsnog een belast voordeel geniet.30 De informatieverplichting van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen houdt in dat de belastingplichtige of inhoudingsplichtige mededeling doet van het intrekken van de betreffende verklaring.31 Zoals besproken, kan een vergrijpboete worden opgelegd indien niet wordt voldaan aan de voorgestelde informatieverplichting. Artikel 10a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vereist ook dat binnen een bepaalde tijd moet zijn voldaan aan de informatieverplichting om een eventuele sanctie te voorkomen. In dit kader is een verschil te onderkennen tussen enerzijds de hiervoor genoemde autoverklaringen en anderzijds de Edelweisssituatie en de suppletie omzetbelasting. De mededeling van de intrekking van de autoverklaringen vindt plaats gedurende het belastingtijdvak vóór het doen van de aangifte. Bij de Edelweisssituaties en de suppletie omzetbelasting heeft de informatieverplichting betrekking op in het verleden reeds gedane aangiften.32 Dit verschil wordt verklaard door
27 Ten aanzien van de verklaring “geen privé gebruik” geldt
het vervallen van de verplichting om een rittenadministratie te voeren.33 Indien de belastingplichtige verklaart een bestelauto niet voor privédoeleinden te gebruiken, hoeft geen rittenadministratie meer bijgehouden te worden.34 Volgens het kabinet moet de Belastingdienst uiteraard in staat zijn om te controleren of de voorwaarde voor het verlenen van deze faciliteit – geen privégebruik - nageleefd wordt. Door de belastingplichtige te verplichten wijzigingen in de status van de bestelauto door te geven, beschikt de Belastingdienst over een actueel databestand waarmee toezicht gehouden kan worden, aldus het kabinet.35 Hierna wordt nog afzonderlijk ingegaan op de informatieplicht in het kader van de verklaring geen privé gebruik auto respectievelijk de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto. Daarbij wordt ingegaan op de concept uitvoeringsbesluiten waarin de informatieverplichting van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen nader is uitgewerkt.36 2.3.2 Verklaring geen privégebruik auto In artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is een nadere uitwerking gegeven van de informatieverplichting met betrekking tot de verklaring geen privégebruik auto. De werknemer is verplicht vóórdat hij meer dan 500 km voor privédoeleinden heeft gereden, mee te delen dat hij de verklaring intrekt.37 De werknemer dient deze mededeling elektronisch te doen via een modelformulier dat beschikbaar is op de website van de Belastingdienst en dient het ingevulde modelformulier toe te zenden aan de inspecteur.38 Het niet, niet tijdig of het niet op de juiste wijze39 doen van de mededeling wordt aangemerkt als een overtre-
een grens van 500 km per jaar die voor privédoeleinden mag worden gereden. Dit kan gelden voor zowel de bestelauto als voor de gewone auto. De verklaring uitsluitend zakelijk gebruik geldt alleen voor bestelauto’s. 28 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik, p. 64. 29 De werknemer moet overigens de verklaring intrekken en de inhoudingsplichtige is gehouden de inspecteur te informeren dat de werknemer ten onrechte de verklaring nog niet heeft ingetrokken (zie hierna). Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen de voorgaande verplichting geldt. 30 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik, p. 64. De ib-ondernemer moet dit voordeel aangeven in de aangifte inkomstenbelasting. Indien sprake is van een door een werkgever aan zijn werknemer ter beschikking gestelde (bestel)auto, wordt bij de werknemer loonbelasting nageheven over de verstreken belastingtijdvakken. 31 Zie NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 11.2 Informatieverplichting, p. 21. 32 NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 11.2 Informatieverplichting, p. 23.
33 Deze verklaring gaat alleen maar op ten aanzien van de bestelauto. Immers, alleen voor de bestelauto hoeft geen rittenadministratie bijgehouden te worden indien uitsluitend zakelijk wordt gereden. Wordt wel voor privédoeleinden gereden met de (bestel)auto is die verplichting nog wel aanwezig, om aan te tonen dat minder dan 500 km voor privédoeleinden wordt gereden. 34 Zie ook schriftelijke antwoorden tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012. Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 29. 35 Schriftelijke antwoorden tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012. Zie: Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 29. 36 Zie de bijlage ‘Concept uitvoeringsbesluiten informatieverplichting’ bij de schriftelijke antwoorden tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012. 37 Art. 8 lid 1 Uitv.besl. LB 1965. 38 Art. 8 lid 2 Uitv.besl. LB 1965. 39 Daarbij gaat het om de voorgeschreven wijze van het doen van de mededeling, zoals bedoeld in art. 8 lid 2 Uitv.besl. LB 1965 (zie hiervoor).
1653
1654
ding waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd.40,41 Een vergrijpboete kan worden opgelegd tot vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de informatieplicht is ontstaan.42 2.3.3 Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto In artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en artikel 12bis van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 is een nadere uitwerking gegeven aan de informatieverplichting met betrekking tot de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto. Volgens artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 moet de werknemer, door tussenkomst van de inhoudingsplichtige, vóórdat hij voor privédoeleinden met de bestelauto43 heeft gereden, verplicht meedelen dat hij de voornoemde verklaring intrekt. Net als beschreven in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 dient deze mededeling elektronisch te worden gedaan via een modelformulier dat beschikbaar is op de website van de Belastingdienst en dient het ingevulde modelformulier te worden toegezonden aan de inspecteur.44
“Op wie rust de verantwoordelijkheid binnen een bedrijf om aan de meldingsplicht van de inhoudingsplichtige te voldoen?”
verklaring door de werknemer.45,46,47 Wat opvalt, is dat de tekst van artikel 9, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 ook een informatieplicht aan de inhoudingsplichtige oplegt in situaties dat de werkgever een vermoeden heeft omtrent het ten onrechte door de werknemer niet intrekken van de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto. In de eerste plaats rijst de vraag hoe dit zich verhoudt tot de wettekst van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Artikel 10a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen stelt immers dat alleen als de inhoudingsplichtige “bekend is of bekend is geworden” met onjuistheden of onvolledigheden de informatieverplichting van toepassing is. Het hebben van vermoedens omtrent onjuistheden of onvolledigheden valt naar onze mening niet onder de woorden “bekend zijn of zijn geworden”. Daarvoor is wetenschap vereist.48 Verder rijst de vraag in welke situatie men van een vermoeden kan spreken. Stel dat een HR-medewerker die verantwoordelijk is voor het bestelautobeleid van de onderneming op zaterdagmorgen een bestelauto van het eigen bedrijf ziet staan op de parkeerplaats bij de voetbalvereniging van zijn zoontje, of op donderdagavond op de parkeerplaats van Ikea. Moet deze HR-medewerker dan het kenteken noteren en als hij op kantoor is checken of de desbetreffende werknemer al dan niet een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto heeft ingediend? En als dat laatste inderdaad het geval is, moet de HR-medewerker dan direct tot melding overgaan omdat alsdan het vermoeden gewettigd is dat voor
45 Art. 9 lid 4 Uitv.besl. LB 1965. 46 Overigens geldt dat de mededeling die de inhoudingsplichtige moet doen minimaal de volgende gegevens moet bevatten; de naam, het adres en het burgerservicenummer van de werknemer en het kenteken van de bestelauto. 47 Opvallend is dat de inhoudingsplichtige alleen een informatieplicht heeft in het kader van de verklaring uitsluitend za-
Daarnaast is de inhoudingsplichtige (de werkgever) die weet of vermoedt dat de werknemer voor privédoeleinden heeft gereden, gehouden schriftelijk mededeling te doen van het ten onrechte niet intrekken van de
kelijk gebruik bestelauto. De inhoudingsplichtige heeft geen meldplicht ten aanzien van de verklaring geen privégebruik auto. Wij zien hier twee verklaringen voor. De eerste is dat bij een gewone auto 500 km voor privédoeleinden mag worden gereden alvorens een bijtelling plaatsvindt. Het is voor een werkgever lastig in te schatten of de werknemer die grens al is gepasseerd. (Dit kan echter ook gelden voor een bestelauto, dus deze verklaring komt ons niet erg overtuigend over). De tweede verklaring is dat bij bestelauto’s
40 Art. 8 lid 3 Uitv.besl. LB 1965.
makkelijker te achterhalen is of werknemers voor privédoel-
41 Artikelsgewijze toelichting op art. 8 Uitv.besl. LB 1965.
einden rijden. Een bestelauto is immers makkelijker te
42 Art. 8 lid 4 Uitv.besl. LB 1965. 43 Met de bestelauto mag de belastingplichtige geen enkele
herkennen als een auto van de zaak. 48 In dat kader lijkt de tekst van art. 10a AWR niet aan te slui-
kilometer voor privédoeleinden rijden, wil hij de fiscale bij-
ten bij de tekst van art. 13bis lid 19 tweede volzin, Wet LB
telling voorkomen tenzij hij er voor kiest om een ritten-
1964. Laatstgenoemde bepaling luidt als volgt: “De inhou-
administratie bij te houden. Dan mag de belastingplichtige
dingsplichtige kan de inspecteur melden dat hij weet of
nog 500 km voor privédoeleinden rijden.
vermoedt dat, ondanks de verklaring, de bestelauto ook voor
44 Art. 9 lid 3 Uitv.besl. LB 1965.
privédoeleinden wordt gebruikt.”
privédoeleinden wordt gereden? Naar onze mening leidt de meldingsplicht in geval van vermoedens tot te veel onzekerheid en kan beter worden aangesloten bij de letterlijke tekst van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Met andere woorden: de inhoudingsplichtige dient alleen te melden, ingeval hij weet dat de werknemer voor privédoeleinden met een bestelauto heeft gereden. Een andere belangrijke vraag in dit kader betreft de toerekening van kennis van werknemers aan de inhoudingsplichtige (de werkgever). Stel dat in het hiervoor gegeven voorbeeld niet de HR-medewerker die verantwoordelijk is voor het bestelautobeleid, maar de bedrijfsfiscalist zaterdagmorgen op het voetbalveld van zijn zoontje staat en een bestelbusje van een (onbekende) collega ziet. Leidt dat ook tot de wetenschap of het vermoeden op grond waarvan gemeld dient te worden? Met andere woorden, op wie rust de verantwoordelijkheid binnen een bedrijf om aan de meldingsplicht van de inhoudingsplichtige te voldoen? Het lijkt ons noodzakelijk dat over deze vragen op korte termijn duidelijkheid wordt gegeven. Als de inhoudingsplichtige mededeling heeft gedaan van de wetenschap of het vermoeden dat de werknemer – in strijd met de ingediende verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto – met de bestelauto voor privédoeleinden heeft gereden, geeft de inspecteur daar blijkens artikel 9, zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 onmiddellijk gehoor aan. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking dat de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto geacht wordt te zijn ingetrokken met ingang van de dag na die van de dagtekening van de beschikking. Kennelijk hecht de inspecteur dus automatisch geloof aan de mededeling van de inhoudingsplichtige, zelfs ingeval de inhoudingsplichtige alleen maar een vermoeden heeft. Zou het niet beter zijn dat de inspecteur, voordat hij de beschikking houdende de intrekking van de verklaring verstuurt, contact opneemt met de werknemer en hem in de gelegenheid stelt met een verklaring te komen (misschien was de werknemer wel met de bestelauto bij Ikea om een bureaulamp voor op kantoor te kopen)? Ook rijst de vraag aan wie de beschikking wordt afgegeven. Is dat aan de inhoudingsplichtige, of aan de werknemer? Zowel artikel 9, zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit 1965 als artikel 13bis, negentiende lid, laatste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1965 geeft geen antwoord op deze vraag. In ieder geval dient duidelijk te zijn dat de werknemer in een dergelijke situatie de mogelijkheid moet hebben om bezwaar aan te tekenen tegen deze beschikking.
einden met de bestelauto wordt gereden de inspecteur mededelen dat hij de verklaring intrekt. Net als beschreven in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 dient deze mededeling elektronisch te worden gedaan via een modelformulier dat beschikbaar is op de website van de Belastingdienst en dient het ingevulde modelformulier te worden toegezonden aan de inspecteur. Voor alle hiervoor genoemde gevallen geldt dat het niet, niet tijdig of het niet op de juiste wijze49 doen van de mededeling wordt aangemerkt als een overtreding waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd.50,51 Een vergrijpboete kan worden opgelegd tot vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de mededelingsplicht is ontstaan.52 2.3.4 Overgangsrecht De informatieverplichting met betrekking tot de autoverklaringen geldt voor tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2012 en heeft dus geen terugwerkende kracht.53 Gelet op de ingrijpende informatieplicht kunnen we een dergelijk overgangsrecht alleen maar onderschrijven.
2.4 Bestrijding van de Edelweissroute 2.4.1 Algemeen De Edelweissroute is erop gericht erfbelasting over zwart vermogen van de erflater te ontduiken. Het ontduiken van erfbelasting werd als volgt gerealiseerd. De executeur verzwijgt54 het zwarte vermogen voor zowel de fiscus, door middel van een onjuiste aangifte erfbelasting, als de erfgenamen.55 Na afloop van de navorderingstermijn brengt de executeur de erfgenamen alsnog op de hoogte van het zwarte vermogen en geeft hen ook toegang hiertoe.56 Tot op heden kon de Belastingdienst hier moeilijk tegen optreden aangezien bij de erfgenamen geen erfbelasting meer kon nagevorderd en de executeur of de erfgenamen niet konden worden ge-
49 Zie noot 38. 50 Art. 9 lid 7 Uitv.besl. LB 1965 en art. 12bis lid 4 Uitv.besl. IB 2001. 51 Zie de artikelsgewijze toelichting bij art. 9 lid 7 Uitv.besl. LB 1965 en art. 12bis lid 4 Uitv.besl. IB 2001. 52 Art. 9 lid 8 Uitv.besl. LB 1965 en art. 12bis lid 5 Uitv.besl. IB 2001. 53 NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 Overig, p. 41. 54 Al dan niet met een beroep op een ambtsgeheim of bankgeheim. 55 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, par. 11.4
Volgens artikel 12bis van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 moet de belastingplichtige (een ib-ondernemer) vóórdat daadwerkelijk voor privédoel-
Bestrijden Edelweissroute, p. 19. 56 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, par. 11.4 Bestrijden Edelweissroute, p. 19.
1655
1656
straft voor het onjuist doen van aangifte erfbelasting.57 Er zijn diverse maatregelen voorgesteld om de Edelweissroute effectief te bestrijden. Eén daarvan is de voorgestelde informatieverplichting van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze bepaling verplicht de erfgenamen de bij hen bekend geworden informatie te melden aan de Belastingdienst.58 Volgens artikel 10c van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 is de belastingplichtige zodra hij ervan kennis neemt dat de aangifte erfbelasting niet, onjuist of onvolledig is gedaan,59 gehouden daarvan mededeling te doen en alsnog de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. De mededeling moet worden gedaan voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden.60 Er geldt dus een dubbele eis ter bepaling van het tijdstip waarop de mededeling moet worden gedaan. Op basis van artikel 10c, eerste lid, eerste volzin, van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 moet de mededeling gedaan worden “zodra de belastingplichtige kennis neemt van de onjuistheid of onvolledigheid”. Op basis van artikel 10c, eerste lid, tweede volzin, van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 moet de belastingplichtige mededeling doen “voordat hij weet of vermoedt dat de inspecteur de onjuistheid of onvolledigheid kent”. Voor het doen van de mededeling wordt gebruik van een modelformulier, dat beschikbaar is op de website van de Belastingdienst, voorgeschreven.61 Het niet of niet tijdig dan wel onjuist of onvolledig doen van de mededeling wordt aangemerkt als een overtreding waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd.62 Wat opvalt, is dat het niet op de juiste wijze mededeling doen (dus niet via het modelformulier) niet als een overtreding wordt aangemerkt, hetgeen bij de autoverklaringen wel het geval is. 2.4.2 Oprekking navorderingstermijn In het kader van de bestrijding van de Edelweissroute is bovendien een bepaling in de Successiewet opgenomen met als gevolg dat in de hierboven beschreven gevallen
de navorderingstermijn wordt opgerekt.63 De bevoegdheid tot het navorderen van erfbelasting over het niet, niet juist of niet volledig aangegeven buitenlandse vermogen vervalt. Aangezien de termijn voor het opleggen van een vergrijpboete bij navordering is gekoppeld aan de termijn voor het vaststellen van de navorderingsaanslag zelf, is de eerst genoemde termijn dus ook onbeperkt. In het verlengde daarvan wordt de vergrijpboete wegens het niet voldoen aan de informatieverplichting evenmin aan een termijn gebonden.64 Dat betekent dat de onderhavige informatieverplichting naar onze mening zeer vergaande gevolgen heeft. Dat geldt te meer nu door het kabinet niet is voorzien in overgangsrecht (zie onderdeel 2.4.3). 2.4.3 Overgangsrecht De informatieverplichting met betrekking tot de Edelweisssituaties ziet ook op periodes vóór 1 januari 2012 en heeft dus terugwerkende kracht. Het kabinet verantwoordt de terugwerkende kracht van de voorgestelde regeling met het argument dat in deze situaties sprake is van fraudebestrijding en derhalve geen reden bestaat voor het opnemen van overgangsrecht. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat oude fraudegevallen niet gemeld zouden moeten worden, aldus het kabinet.65
2.5 Suppletie omzetbelasting 2.5.1 Algemeen Bij de heffing van omzetbelasting komt het veelvuldig voor dat belastingplichtigen na indiening van de reguliere aangifte omzetbelasting, alsnog een bedrag aan te betalen omzetbelasting moeten voldoen of nog een bedrag aan omzetbelasting terug willen krijgen. Hiervoor wordt dan in de meeste gevallen (zo snel mogelijk) een suppletieaangifte gedaan. Een suppletieaangifte kan worden gedaan door middel van een digitaal formulier
57 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, par. 11.4 Bestrijden Edelweissroute, p. 19. 58 Aangezien het geërfde zwarte vermogen ook ontbreekt in de aangiften inkomstenbelasting, zal ook deze aangifte niet juist zijn gedaan. Voor de correctie van de aangiften
63 Art. 66 lid 3 SW 1956 bepaalt dat indien voor de erfbelas-
inkomstenbelasting wordt het gebruik van de Verklaring
ting de aangifte over een bestanddeel van het voorwerp van
vrijwillige verbetering buitenlands vermogen voorgeschre-
die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is op-
ven.
gekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, in afwijking
59 Met betrekking tot een bestanddeel van het voorwerp van de erfbelasting dat in het buitenland wordt gehouden. 60 Art. 10c lid 1 Uitv.besl. SW 1956. 61 Art. 10c lid 2 Uitv.besl. SW 1956. 62 Art. 10c lid 3 Uitv.besl. SW 1956.
van art. 16 lid 4 AWR, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet vervalt. 64 Zie de artikelsgewijze toelichting bij art. 10c Uitv.besl. SW 1956. 65 NV, KamerstukkenII 2011/12, 33 004, nr. 5, p. 41.
waarmee de belastingplichtige de onjuistheid van de aangifte kan melden.66 De suppletie is juridisch gezien geen aangifte en ontbeert elke wettelijke grondslag.67,68
“Bij het correctiebericht voor de loonbelasting wordt een verzuimboete opgelegd en bij de suppletie omzetbelasting wordt een vergrijpboete opgelegd”
De voorgestelde meldplicht in artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verandert daarin niets, maar het doen van suppletie wordt wel verplicht.69 Belastingplichtigen worden verplicht de Belastingdienst te informeren, indien zij ermee bekend worden dat in het verleden een aangifte onjuist of onvolledig is gedaan waardoor te weinig of te veel omzetbelasting is betaald.70,71 We benadrukken dat de ver-
66 MvT, KamerstukkenII 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel Suppleties omzetbelasting, p. 66. 67 MvT, KamerstukkenII 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel Suppleties omzetbelasting, p. 66. 68 De Belastingdienst merkt deze suppleties aan als een ver-
plichte suppletie zowel geldt bij te weinig betaalde omzetbelasting als bij te veel betaalde omzetbelasting.72 Volgens artikel 15, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is de belastingplichtige gehouden, zodra hij constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. De suppletie moet gedaan worden voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden.73 Op grond van artikel 15, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 dient de suppletie zo spoedig mogelijk te geschieden. Er geldt dus een driedubbele eis ter bepaling van het tijdstip waarop de suppletie moet worden gedaan. Het eerste lid stelt: “zodra de belastingplichtige constateert”, volgens het tweede lid moet de belastingplichtige suppletie doen “voordat hij weet of vermoedt dat de inspecteur de onjuistheid of onvolledigheid kent” en het derde lid vereist dat de suppletie “zo spoedig mogelijk” dient plaats te vinden. Enige afstemming tussen deze drie leden kan volgens ons geen kwaad. Er kan in ieder geval niet meer worden gewacht met het doen van een suppletie tot na afloop van het kalenderjaar. Zolang kan worden nageheven of (ambtshalve) kan worden teruggeven,74 blijft de belastingplichtige verplicht onjuistheden te melden.75 De suppletie vindt plaats op de door de inspecteur voorgeschreven wijze.76 Noch uit de wet, noch uit het uitvoeringsbesluit wordt duidelijk wat de door de inspecteur voorgeschreven wijze is. Weliswaar blijkt uit de memorie van toelichting77 dat de suppletie gedaan moet worden door middel van het digitale formulier suppletie, maar
zoek om het opleggen van een naheffingsaanslag of als een (meestal te laat) bezwaar tegen de eigen aangifte. Volgens par. 24 BBBB wordt de belastingplichtigen een verzuimboete opgelegd indien het alsnog te betalen bedrag aan belasting meer bedraagt dan € 20.000 of 10% of meer van de per saldo wel betaalde of terugontvangen belasting. 69 NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 OverigReactie NOB, p. 42. 70 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel Suppleties omzetbelasting, p. 66. 71 Volgens de staatssecretaris past deze informatieverplichting
72 Belastingplichtigen worden dus ook verplicht om btw-teruggaven te verzoeken. 73 Art. 15 lid 2 Uitv.besl. OB 1968. Deze eis kan (in theorie) vervelend uitpakken. Als de Inspecteur een correctie omzetbelasting oplegt en stelt dat sprake is van het opzettelijk niet of niet tijdig betalen van omzetbelasting, dan is per definitie niet voldaan aan de eis van art. 15 lid 2 Uitv.besl. OB 1968. De belastingplichtige kan dan niet meer voldoen aan zijn informatieverplichting. Immers, op dat moment
goed bij de gewenste omgang tussen de Belastingdienst en
weet de belastingplichtige dat de inspecteur met de onjuist-
belastingplichtigen. Hij merkt in dat kader op: “Ik streef
heid bekend is en kan hij nooit meer op tijd de inspecteur
naar een wederzijdse, transparante en coöperatieve hou-
informeren. Deze uitleg kan naar onze mening niet de be-
ding.” Zie de schriftelijke antwoorden tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012, Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 29. Dit zijn termen die tot op heden gebruikt werden in het kader van het Horizontale toezicht. Horizontaal toezicht is echter
doeling zijn. 74 Dat betreft een periode van vijf jaar (zie art. 15 lid 1 Uitv. besl. OB 1968). 75 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel Suppleties omzetbelasting, p. 66.
niet verplicht. Door deze informatieverplichting ontstaat er
76 Zie art. 15 lid 3 Uitv.besl. OB 1968.
in feite – zo zou men kunnen zeggen – een soort verplicht
77 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, onderdeel
Horizontaal toezicht.
Suppleties omzetbelasting, p. 66.
1657
1658
het zou de voorkeur verdienen als dit ook in het uitvoeringsbesluit zou worden vastgelegd. Het niet, niet tijdig of niet doen van de suppletie op de voorgeschreven wijze wordt aangemerkt als een overtreding waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd. De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.78 In het kader van de suppletie voor de omzetbelasting kan de vergelijking worden gemaakt met het indienen van correctieberichten voor de loonbelasting. Het betreft hier namelijk beide aangiftebelastingen waarvan achteraf blijkt dat de ingediende aangifte onjuist was.79 Het verschil is echter dat het correctiebericht voor de loonbelasting wel volledig in de wet is geregeld, terwijl dat bij de suppletie voor de omzetbelasting niet het geval is. Tevens is ook een verschil in strafmaat te onderkennen ingeval niet wordt voldaan aan de informatieverplichting. Bij het correctiebericht voor de loonbelasting wordt een verzuimboete opgelegd en bij de suppletie omzetbelasting wordt een vergrijpboete opgelegd (ingeval van opzet of grove schuld).80 We pleiten ervoor om beide informatieverplichtingen te stroomlijnen.81 Ten aanzien van de verplichte suppleties voor de omzetbelasting heeft het kabinet zich inmiddels uitgelaten over hoe moet worden omgegaan met het innemen van een pleitbaar standpunt in de aangifte.82 Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door een belastingplichtige ingenomen standpunt, gelet op de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat de belastingplichtige redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Het kabinet gaat er vanuit dat in alle situaties waarin sprake is van een pleitbaar standpunt dat (mogelijk) ingaat tegen het standpunt van de inspecteur, de belastingplichtige aangifte doet volgens het standpunt van de inspecteur en vervolgens bezwaar maakt tegen de eigen aangifte. Als de belastingplichtige vervolgens in het ongelijk gesteld wordt – het pleitbare standpunt is onjuist -, is er geen aanleiding om te suppleren. 83 Als de belastingplichtige
78 Art. 15 lid 5 Uitv.besl. OB 1968. 79 Zie ook het NOB-commentaar, onderdeel 37, p. 30. 80 In par. 3 Sanctie bij niet nakoming van informatieverplichting gaan wij hier nader op in. 81 Zie ook het NOB-commentaar, onderdeel 36, p. 30. In onder-
echter niet volgens dit stramien handelt – hetgeen herhaaldelijk voorkomt – en dus het gunstigere standpunt direct in de aangifte opneemt – er is dan geen aanleiding om bezwaar te maken tegen de eigen aangifte – en op een later moment blijkt – bijvoorbeeld uit jurisprudentie – dat het destijds ingenomen standpunt niet juist is, lijkt de informatieplicht dus wel van toepassing te zijn. Dit leidt tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring voor de belastingplichtige. Deze moet immers voortdurend alert zijn. De belastingplichtige dient goed op de hoogte zijn van de standpunten die hij in het verleden heeft ingenomen, maar moet bovendien ook de jurisprudentie goed bijhouden. Als hij dat niet doet, loopt hij het risico grofschuldig (of misschien zelfs (voorwaardelijk) opzettelijk) zijn informatieverplichting te schenden. 2.5.2 Overgangsrecht De informatieverplichting met betrekking tot de suppletie omzetbelasting gaat gelden voor alle suppleties die vanaf 1 januari 2012 gedaan kunnen en moeten worden, ongeacht het tijdvak waarop de suppletie betrekking heeft. Ook voor deze situatie heeft de informatieverplichting dus terugwerkende kracht. Dit gaat behoorlijk ver. Naar onze mening betekent dit zelfs dat als de belastingplichtige naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad in december 2011 constateert dat drie jaar geleden een onjuiste aangifte omzetbelasting is ingediend, per 1 januari 2012 direct een suppletie gedaan moet worden. Belastingplichtigen dienen derhalve in de startblokken te staan. Naar onze mening is dit ongewenst en zouden de suppleties omzetbelasting alleen verplicht moeten zijn voor de belastingjaren 2012 e.v.
3 Sanctie bij niet-nakoming van informatieverplichting Artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorziet – zoals hiervoor al enkele malen opgemerkt – in de mogelijkheid om het niet-nakomen van de informatieverplichting of van de voorschriften aan te merken als een beboetbaar feit.84 De sanctie op dit feit is blijkens artikel 10a, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete. De vergrijpboete bedraagt maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet-nakomen van de informatieverplichting niet is of niet zou zijn geheven.85
deel 36, p. 30, van het NOB-commentaar merkt de NOB op dat zij niet inziet waarom de suppletie voor de omzetbelasting niet eveneens wettelijk kan worden geregeld en verzoekt dit alsnog te doen. 82 NV, KamerstukkenII 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 OverigReactie NOB, p. 42. 83 NV, KamerstukkenII 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 OverigReactie NOB, p. 42.
84 MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, par. 11.3 Informatieverplichting, p. 18. 85 Art. 10a lid 3 AWR.
“
Door de introductie van deze vergrijpboete kan – in ieder geval gevoelsmatig – een situatie ontstaan van dubbele dan wel excessieve beboeting”
Er moet dan sprake zijn van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. De bewijslast ligt bij de Belastingdienst. Deze bewijslast is tweeledig: de inspecteur zal niet alleen moeten bewijzen dat de onjuistheid of onvolledigheid bekend is (geworden) bij de belastingplichtige, maar bovendien dat het aan opzet of grove schuld is te wijten dat deze kennis niet is gedeeld met de fiscus. Ten eerste vragen wij ons af waarom niet is gekozen voor het opleggen van een verzuimboete, zoals ook in de loonbelasting bij correctieberichten het geval is.86 Zoals eerder besproken, kunnen wij geen rechtvaardiging vinden voor het verschil in strafmaat tussen het niet indienen van een correctiebericht en het niet doen van een suppletieaangifte. Door de introductie van deze vergrijpboete kan – in ieder geval gevoelsmatig – een situatie ontstaan van dubbele dan wel excessieve beboeting. Naast het opleggen van een vergrijpboete wegens het niet voldoen aan de informatieverplichting kan in bepaalde gevallen immers bovendien nog een vergrijpboete van maximaal 100% worden opgelegd voor het niet of te laat betalen van belasting. Het kabinet zag in eerste instantie geen enkele aanleiding om één van beide vergrijpboeten te matigen, omdat het hier gaat om wezenlijk verschillende gedragingen.87 Technisch gesproken moeten wij het kabinet hierin gelijk geven, maar de gedragingen kunnen naar onze mening wel degelijk met elkaar samenhangen. Inmiddels is de staatssecretaris daar ook van doordrongen geraakt. In de brief van 11 november 2011 wordt opgemerkt: “Het opleggen van afzonderlijke boeten voor verschillende feiten neemt niet weg dat er gevallen denkbaar zijn waarbij de samenloop van een vergrijpboete wegens het niet nakomen van de informatieverplichting en bestaande gelijksoortige boetes trekken van dubbele bestraffing zou kunnen hebben. Met de Tweede Kamer ben ik van mening dat dit minder
wenselijk is. Ik kan dan ook toezeggen dat ik in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst die samenloop zal wegnemen.”88 Wij juichen deze toezegging toe, hoewel uiteraard afgewacht moet worden wat deze wijziging concreet zal inhouden.
4 Conclusie In dit artikel is aandacht besteed aan de nieuwe informatieverplichting van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de gevolgen die deze meldingsplicht heeft voor de praktijk. Artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen houdt in dat de belastingplichtige of inhoudingsplichtige verplicht wordt uit eigen beweging de inspecteur van onjuistheden of onvolledigheden mededeling te doen zodra hij met die onjuistheden of onvolledigheden bekend is of is geworden. Deze verplichting gaat vooralsnog gelden voor de verklaring “uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto”, “geen privé-gebruik auto”, in het kader van de bestrijding van de zogenaamde Edelweissroute en voor suppleties omzetbelasting. Artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorziet in het opleggen van een vergrijpboete indien de informatie verplichting niet wordt nagekomen. De voorgestelde bepaling heeft vergaande gevolgen voor de praktijk vanwege onder andere de terugwerkende kracht voor bepaalde gevallen en de sanctie van een vergrijpboete die bij niet nakoming kan worden opgelegd. Naar onze mening gaat de informatieplicht in een aantal gevallen te ver. Bij deze doen we dan ook een oproep om de voorgestelde informatieverplichting nader te bekijken en op onderdelen te verzachten.
88 Zie de brief van 11 november 2011 aan de voorzitter van de 86 Zie ook NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 Overig- Reactie NOB, p. 42. 87 NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 5, par. 17 OverigReactie NOB, p. 43.
Tweede Kamer der Staten-Generaal met schriftelijk antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 7 november 2011, p. 12, zie Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 29.
1659