De Nederlandse betalingsbalans: nieuwe cijfers en presentatie
Inleiding Vanaf heden publiceert DNB betalingsbalanscijfers conform de zesde versie van het Manual on Balance of Payments and International Investment Position (BPM6), het door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) opgestelde statistische handboek voor de betalingsbalans en de externe vermogenspositie. De compilatie van de externe rekeningen volgens de nieuwe standaard is verplicht voor alle EU-landen. De cijfers voor Nederland zijn aangepast voor de periode vanaf 2008.1
DNB heeft de introductie van BPM6 aangegrepen om ook andere verbeteringen door te voeren. Ten eerste zijn, daar waar het CBS dient als bron voor de betalingsbalans, de gereviseerde cijfers van het CBS over de nationale rekeningen verwerkt. Dit betreft vooral het goederenverkeer, de primaire inkomens (voor zover deze niet voortkomen uit grensoverschrijdende financiële activa en passiva) en de secundaire inkomens. Ten tweede wordt voor het grensoverschrijdende dienstenverkeer voortaan aangesloten op het niveau in de nationale rekeningen. Voor het goederenverkeer was hier al sprake van, maar voor het dienstenverkeer sloten de betalingsbalansgegevens tot nu toe aan op de bronstatistiek van de dienstenhandel. Ten derde zijn op onderdelen revisies doorgevoerd als gevolg van nieuw beschikbare informatie en wijzigingen in de compilatiemethode. Een belangrijk onderdeel daarvan betreft de verbeterde compilatie van de betalingsbalanscijfers voor Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s), waarbij in samenwerking met het CBS het saldo lopende rekening voor deze sector is geharmoniseerd.
Nieuwe statistische standaarden BPM6 is reeds in 2009 gepubliceerd door het IMF. Al sinds 1948 brengt deze instelling in haar Balance of Payments Manuals internationale richtlijnen uit voor de compilatie van betalingsbalansstatistieken. Het nieuwe handboek vervangt BPM5, dat in 1993 werd uitgebracht. BPM6 is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het Balance of Payments Statistics Committee van het IMF en na uitgebreide consultaties met nationale statistiekmakers en internationale organisaties als de Europese Centrale Bank (ECB) en het statistiekbureau van de Europese Commissie (Eurostat).
1 Op een later tijdstip worden de gegevens teruggelegd tot 2003, het moment waarop DNB is overgestapt op een stelsel van directe
rapportages en steekproeven.
1
De revisie van het betalingsbalanshandboek van het IMF heeft parallel plaatsgevonden aan de herziening van het System of National Accounts van de Verenigde Naties (SNA 2008), dat de basis vormt voor het Europese System of Accounts (ESA 2010) en daarmee de nationalerekeningenstatistiek in Europa. Ook dit handboek wordt dit jaar in alle Europese landen geïmplementeerd. De richtlijnen voor de betalingsbalans en nationale rekeningen sluiten nu methodologisch volledig aan. In de presentatie blijft de betalingsbalans wel zijn specifieke functionele indeling, naar onder andere directe investeringen en effectenverkeer, behouden.
De overstap op BPM6 binnen de Europese Unie is gezamenlijk voorbereid door de ECB en Eurostat. Deze instellingen delen de verantwoordelijkheid voor de samenstelling en publicatie van de externe rekeningen voor het eurogebied en de EU en hebben de relevante regelgeving – guidelines van de ECB en regulations van de Europese Commissie – aangepast. De aanpassingen reflecteren in de eerste plaats de methodologische aanpassingen in BPM6. Daarnaast wordt ook meer detail voorgeschreven in de aan de ECB en Eurostat op kwartaalbasis te rapporteren posities en transacties. Dit extra detail wordt door DNB ook gepubliceerd.
Achtergrond voor de vernieuwingen De vernieuwingen in BPM6 zijn voor een belangrijk deel ingegeven door economische ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden sinds het verschijnen van de vorige editie van het betalingsbalansmanual in 1993. De globalisering is sindsdien verder voortgeschreden, met toenemend gebruik van grensoverschrijdende productieprocessen, meer complexe internationale bedrijfsstructuren en grotere grensoverschrijdende arbeids- en kapitaalstromen. Daarnaast is de aandacht toegenomen voor grensoverschrijdende vorderingen en verplichtingen, die tot uiting komen in de internationale investeringspositie (IIP). Financiële innovatie tot slot heeft nieuwe en complexere financiële instrumenten voortgebracht, die adequaat in de statistieken dienen te worden meegenomen2.
Gevolgen voor de presentatie BPM6 heeft diverse gevolgen voor de presentatie. Een daarvan is dat de betalingsbalanstabellen voortaan, tenzij anders vermeld, cijfers bevatten waarin ook transacties en posities van Nederlandse BFI’s zijn meegenomen. Daarnaast wordt binnen de lopende rekening, naast de
2 In appendix 8 van BPM6 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste methodologische wijzigingen die zijn doorgevoerd. Ook
de door de ECB opgestelde FAQ’s bieden een nuttig overzicht (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/external/bpm6/html/BPM6-faqECB.pdf?dad2e270978bb6eb8393bbefd94c7dc7).
2
goederenrekening en de dienstenrekening, gesproken over de primaire inkomens (voorheen inkomensrekening) en de secundaire inkomens (voorheen inkomensoverdrachten). Deze wijziging is niet louter een naamsverandering, maar gaat gepaard met enkele herclassificaties van bestaande betalingsbalansposten en toevoegingen van nieuwe posten. Zo zijn bijvoorbeeld belastingen op productie en invoer en subsidies overgeheveld van de secundaire naar de primaire inkomens. De ingehouden (herbelegde) winsten uit beleggingen in beleggingsfondsen vormen, binnen de primaire inkomens, een nieuw element in de betalingsbalans dat al wel werd meegenomen in de nationale rekeningen. In de financiële rekening verandert de classificatie van sectoren en van sommige financiële activa en passiva. In plaats van over monetaire autoriteiten wordt voortaan gesproken over de centrale bank, en de binnenlandse BPM5-sector ‘overige sectoren’ is onder BPM6 verder uitgesplitst in ‘overige financiële sectoren’, ‘niet-financiële instellingen’ en ‘huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens’. Al met al is met deze wijzigingen in terminologie en classificatie sprake van een vrijwel volledige aansluiting op de nationale rekeningen.
In de financiële rekening introduceert BPM6 een nieuwe tekenconventie. Hierbij draagt zowel de toename van financiële activa als de toename van financiële passiva een positief teken. De afname van financiële activa en passiva dragen beiden een negatief teken. Door deze nieuwe presentatiewijze hebben financiële transacties in de betalingsbalans en in de IIP voortaan hetzelfde teken. In de BPM5-opstelling van de betalingsbalans was dit niet het geval; hierin werd een toename van financiële activa met een negatief teken geboekt en een afname juist met een plus. Kort samengevat: in BPM6 wisselt de presentatie van transacties in financiële activa van teken. Een andere belangrijke verandering in de financiële rekening is de overstap naar bruto registratie van grensoverschrijdende directe investeringen. Het zogenoemde ‘directional principle’, waarbij directe investeringen in de eigen aandeelhouder (“reverse investment”) werden gesaldeerd met de directe investering in de dochteronderneming, wordt in BPM6 niet langer toegepast.
Effecten op saldo lopende rekening en netto extern vermogen Over de gehele periode wijzigen de omvang en het beloop van het saldo op de lopende rekening niet substantieel (zie grafiek). Voor 2013 komt het overschot op de lopende rekening conform BPM6 uit op EUR 66 miljard (11% van het BBP). Het netto extern vermogen van Nederland ligt door de inzet van nieuwe en gewijzigde bronnen gemiddeld over de periode 2008-2013 zo’n EUR 90 miljard (ofwel rond de 15% van het BBP) lager. Eind 2013 heeft Nederland een netto
3
extern vermogen van EUR 200 miljard, opgebouwd uit EUR 6.634 miljard (11 maal het BBP) vorderingen op het buitenland en EUR 6.434 miljard verplichtingen aan het buitenland. De met enkele honderden miljarden verhoogde standen, vooral het gevolg van het niet langer toepassen van het “directional principle”, illustreren de grote openheid van de Nederlandse economie. Indien de directe investeringen overigens tegen marktwaarde worden gewaardeerd, bedraagt het netto extern vermogen eind 2013 EUR 388 miljard.3
Lopende rekening Zowel het handelssaldo als de secundaire inkomens dragen bij aan een verhoging van het overschot op de lopende rekening. Daartegenover zijn de primaire inkomens per saldo structureel neerwaarts bijgesteld. Hoewel het handelssaldo, het gecombineerde saldo van het goederen- en dienstenverkeer, maar licht is gestegen, is onderliggend sprake van verschuivingen tussen goederen en diensten in de orde van enkele tientallen miljarden per jaar.
Saldo Lopende rekening na revisie(EUR miljoen) Saldo goederenrekening Saldo dienstenrekening Saldo primaire inkomens Saldo secundaire inkomens Saldo lopende rekening
2008 59.701 -6.657 -15.469 -11.925 25.651
2009 53.716 -7.420 -2.745 -9.492 34.060
2010 60.229 -7.416 5.439 -10.716 47.536
2011 64.920 -10.017 12.411 -10.510 56.804
2012 68.793 -10.568 17.478 -11.070 64.632
2013 74.569 -8.160 13.604 -14.079 65.935
Bijstelling saldo Lopende rekening (EUR miljoen) Saldo goederenrekening Saldo dienstenrekening Saldo primaire inkomens Saldo secundaire inkomens Saldo lopende rekening
2008 18.136 -15.352 -3.924 -204 -1.343
2009 19.325 -11.275 -4.264 -897 2.889
2010 20.255 -16.478 -2.243 1.185 2.719
2011 21.708 -21.594 -1.223 2.033 924
2012 24.865 -20.854 -657 2.622 5.975
2013 24.413 -23.963 -2.598 989 -1.159
3 De methode die DNB hanteert voor het ramen van de marktwaarde van de netto externe vermogenspositie is beschreven in
DNBulletin "Nederland rijker dankzij betere cijfers”, dd 26 maart 2012 (zie http://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-enarchief/dnbulletin-2012/dnb270308.jsp).
4
Een belangrijke wijziging in de lopende rekening betreft de bijdrage van BFI’s. Deze is neerwaarts bijgesteld met circa EUR 3 miljard. Tot op heden werd een vast bedrag à EUR 1,5 miljard ingezet, gebaseerd op een eenmalige (inmiddels gedateerde) raming van de binnenlandse kosten van BFI’s in de vorm van belastingen, diensten en lonen. Dit vaste bedrag is vervangen door een op nieuwe brongegevens gebaseerde raming. Daarnaast is nu ook rekening gehouden met binnenlandse kapitaalinkomens van BFI’s. Dit zijn inkomens die Nederlandse BFI’s ontvangen van binnenlandse dochtermaatschappijen (geen BFI’s)4 en die deze BFI’s vervolgens uitkeren aan hun buitenlandse moedermaatschappijen. In 2013 bedroeg deze laatste stroom, die voorheen niet in de uitgaande primaire inkomens was opgenomen, EUR 3,0 miljard. Voor 2013 resulteert per saldo een negatieve bijdrage van BFI’s op de lopende rekening van EUR 1,4 miljard.5
Het saldo primaire inkomens is ook gedaald, met gemiddeld ruim EUR 1 miljard, doordat het negatieve saldo uit hoofde van belastingen op productie en invoer en subsidies is overgeheveld van de secundaire inkomens (de inkomensoverdrachten) naar de primaire inkomens. Daartegenover staat een toename van het saldo primaire inkomens omdat, conform BPM6, ook het grensoverschrijdende deel van het ingehouden resultaat van buitenlandse en Nederlandse beleggingsfondsen in de betalingsbalans moet worden geregistreerd. Daar waar tot nog toe alleen het uitgekeerde resultaat is opgenomen, schrijft BPM6 voor dat ook het niet-uitgekeerde inkomen van beleggingsfondsen aan de aandeelhouders wordt toegerekend. Deze wijziging is van invloed op zowel de inkomensrekening (‘ingehouden winsten’) als op de financiële rekening (‘herinvestering van winsten’). Omdat de beleggingen van Nederlandse ingezetenen in buitenlandse beleggingsfondsen fors groter zijn dan omgekeerd, resulteert deze wijziging in een stijging van het primaire inkomenssaldo. Tegenover hogere inkomsten van rond de EUR 2 miljard per jaar staan hogere uitgaven van minder dan EUR 200 miljoen.
Het saldo goederenverkeer komt voor de afgelopen jaren circa EUR 20 miljard per jaar hoger uit. 4 Hoewel de vorderingen van BFI’s voornamelijk buitenlands zijn, kunnen BFI’s ook een beperkt percentage aan binnenlandse
vorderingen bezitten. 5 Overigens moet dit cijfer niet verward worden met de bijdrage van de aanwezigheid van BFI’s aan de Nederlandse economie. De
uitstroom van kapitaalinkomens van dochtermaatschappijen van BFI’s aan het buitenlandse moederconcern lopen weliswaar via de BFI’s, maar zouden zonder de aanwezigheid van BFI’s ook plaatsvinden. Daarnaast ontvangt de Nederlandse overheid bronbelasting van de moedermaatschappijen van Nederlandse BFI’s op de inkomens die deze maatschappijen ontvangen van hun Nederlandse BFIdochters. Deze bronbelasting is juist wel gerelateerd aan de aanwezigheid van BFI’s, maar is niet zichtbaar in de cijfers van de sector BFI maar in de ontvangen inkomensoverdrachten van de sector Overheid.
5
Deze toename vloeit voor het grootste deel voort uit de opname van transitohandel in het goederenverkeer en de revisie van de goederencijfers van het CBS. Van transitohandel is sprake wanneer een ingezetene goederen aankoopt van een niet-ingezetene en vervolgens weer doorverkoopt aan een andere niet-ingezetene, zonder dat deze goederen aanwezig zijn geweest in de rapporterende economie. De netto marge die op dergelijke handel wordt gerealiseerd, werd voorheen geregistreerd onder het dienstenverkeer als onderdeel van de overige zakelijke dienstverlening. In BPM6 is transitohandel onderdeel van het goederenverkeer, waarbij de aan deze handel verbonden import in mindering wordt gebracht op de uitvoer. Zowel de uitvoer van goederen als het goederensaldo stijgt als gevolg van deze wijziging sinds 2008 met rond de EUR 9 miljard per jaar, terwijl het saldo op de dienstenrekening met een vergelijkbaar bedrag is afgenomen. De revisie van de goederencijfers van het CBS is onder andere het gevolg van de aanpassingen die het CBS heeft doorgevoerd voor illegale handel en aansluiting op de bron6. Voor 2010, het nieuwe basisjaar voor de nationale rekeningen, droegen deze aanpassingen EUR 1 miljard respectievelijk EUR 14,5 miljard bij aan de verhoging van het goederensaldo.
Omgekeerd maken industriële bewerkingen aan goederen van derden (veredeling) niet langer deel uit van het goederenverkeer. Dit komt doordat in de nieuwe handboeken eigendomsoverdracht tussen ingezetenen en niet-ingezetenen strikt bepalend is voor de vraag of sprake is van internationale handel. Daarop worden dus geen uitzonderingen meer gemaakt. Omdat bij veredeling geen sprake is van eigendomsoverdracht, worden de bruto-handelsstromen niet langer geregistreerd onder het goederenverkeer. In plaats daarvan wordt de toegevoegde waarde die met de industriële bewerking wordt gerealiseerd opgenomen als dienst. De daling die dit met zich meebrengt voor het goederensaldo (en navenante stijging van het dienstensaldo) ligt, op 2008 na, onder de EUR 1 miljard.
Naast overhevelingen tussen goederen en diensten is ook binnen de goederenrekening sprake van herschikkingen. Bunkeren en provianderen vormen voortaan onderdeel van de (“overige”) goederenhandel. Dergelijke herschikkingen komen ook voor binnen de dienstenrekening. Zo worden post- en koeriersdiensten, die voorheen impliciet onderdeel uitmaakten van de vervallen post communicatiediensten, tot de vervoersdiensten gerekend. Telecommunicatiediensten, die het resterende deel van de communicatiediensten vormden, zijn samengevoegd met computer- en informatiediensten. Tot slot heeft ook binnen de zakelijke diensten een herschikking plaatsgevonden. 6 Zie voor een toelichting hierop CBS (2014), Nationale rekeningen Revisie 2010.
6
De neerwaartse bijstelling van het dienstenverkeer vloeit, naast de eerder genoemde overhevelingen tussen goederen- en dienstenverkeer, voort uit een lagere raming voor de bijdrage van BFI’s. Deze is neerwaarts bijgesteld met jaarlijks circa EUR 1 miljard. Deze bijstelling wordt veroorzaakt door de gewijzigde waardering van de export van BFI’s. Conform internationale afspraken wordt de waarde van transacties met entiteiten binnen hetzelfde concern berekend als som van de binnenlands gemaakte kosten (binnenlands verbruikte goederen en diensten en lonen). Voorheen werden hiervoor de daadwerkelijke intra-concernprijzen aangehouden. Ook de strategische keuze om voor het totale dienstenverkeer in de betalingsbalans te gaan aansluiten op de nationale rekeningen, conform de bestaande praktijk voor het goederenverkeer, draagt bij aan een daling van het geregistreerde dienstensaldo.
Kapitaalrekening De naamgeving voor deze deelrekening is in de Nederlandse opstelling van de betalingsbalans gewijzigd. Daar waar onder BPM5 was gekozen voor de term ‘vermogensoverdrachtenrekening’, wordt met de term kapitaalrekening aangesloten op de internationale term capital account, die al in BPM5 was geïntroduceerd om aan te sluiten op het SNA. De inhoudelijke gevolgen van BPM6 voor de kapitaalrekening zijn marginaal.
Financieel verkeer en netto extern vermogen Evenals bij de lopende rekening is er in de financiële rekening geen sprake van een structurele verhoging of verlaging van het saldo van alle transacties. De soms aanzienlijke bijstellingen in de verschillende deelrekeningen worden veroorzaakt door verbeterde broninformatie.
Saldo Financiele rekening na revisie (EUR mln) Saldo directe investeringen Saldo effectenverkeer Saldo financiële derivaten Saldo overig financieel verkeer Saldo officiële reserves Saldo financiële rekening Bijstelling saldo Financiele rekening (EUR mln) Saldo directe investeringen Saldo effectenverkeer Saldo financiële derivaten Saldo overig financieel verkeer Saldo officiële reserves Saldo financiële rekening
2008 53.679
2009
2010
33.732
58.691
-66.327
2.941
6.033
-28.265
26.444
2011
2012
2013
33.510
440
34.930
-39.807
5.432
56.929
22.987
8.967
6.805
-5.997
-2.738
29.701
14.945
11.919
4.775
8.810
560
4.768
391
1.774
1.991
-56
20.389
42.877
43.187
59.440
58.138
63.932
2008
2009
2010
2011
2012
2013
-8.118
-16.525
-11.798
-5.504
-10.857
10.939
8.881
-11.755
1.402
13.893
-619
-1
48
-20
-7
140
2.209
-932
6.233
27.709
2.214
5.838
1.244
0
4.705
-0
0
1.888
3.342
4.136
-1.894
7
9.015
3.217
0 6.050
Het netto extern vermogen is fors neerwaarts bijgesteld. Deze bijstellingen worden voor het grootste deel verklaard door de inzet van nieuwe, verbeterde bronnen voor de raming van de investeringspositie van de BFI’s en verbeterde ramingen van het buitenlands effectenbezit. Daarnaast resulteert de nieuwe waarneming van het buitenlandse effectenbezit van Nederlandse geldmarktfondsen in een beperkte structurele verhoging van het netto extern vermogen (EUR 1 miljard). Netto extern vermogen na revisie (EUR mln) Saldo directe investeringen Saldo effectenverkeer Saldo financiële derivaten Saldo overig financieel verkeer Saldo officiële reserves Netto extern vermogen Bijstelling Netto extern vermogen (EUR mln) Saldo directe investeringen Saldo effectenverkeer Saldo financiële derivaten Saldo overig financieel verkeer Saldo officiële reserves Netto extern vermogen
2008
2009
2010
2011
2012
2013
448.346
529.371
625.767
658.002
673.003
634.299
-487.492
-500.365
-573.877
-623.599
-584.119
-512.320
38.406
13.229
24.849
69.125
65.525
37.068
-69.591
-64.681
-53.437
-31.397
-31.629
7.752
20.485
27.495
34.649
39.623
41.561
33.639
-49.846
5.048
57.950
111.753
164.341
200.437
2008
2009
2010
2011
2012
2013
44.612
44.558
32.841
27.628
43.255
-471
-43.116
-62.723
-39.515
-47.085
-89.150
-57.997
-1.063
1.326
-423
-75.091
-73.657
-78.454
-74.657
-72.777
-31
2.154
-64.146
-23.175
1
-0
0
8
29
-90.496
-85.552
-92.235
-110.063
-79.461
Tot nog toe werd bij de vaststelling van de investeringsposities van BFI’s gewerkt vanuit de veronderstelling dat de activa en passiva van BFI’s volledig buitenlands zijn. Hoewel deze veronderstelling voor de meeste BFI’s opgaat, is bij een deel van deze instellingen ook sprake van binnenlandse investeringsrelaties. Zo hebben BFI’s deelnemingen in Nederlandse ondernemingen en beleggen ze ook op beperkte schaal in Nederlandse effecten. Tevens beschikken ze over immateriële activa, vooral rechten op intellectueel eigendom, die per definitie binnenlands zijn. Omgekeerd beleggen binnenlandse sectoren ook in door BFI’s uitgegeven effecten. Op basis van verbeterde bronnen zijn dergelijke binnenlandse posities geraamd en in mindering gebracht op de buitenlandse activa van de BFI’s. De laatste jaren gaat dit om een bedrag van ruim EUR 35 miljard.
Dat het saldo van de directe investeringen desalniettemin stijgt wordt verklaard door een andere BPM6-wijziging. Intraconcernleningen tussen BFI’s en bancaire bedrijfsonderdelen worden niet langer tot het overig financieel verkeer gerekend. Hierdoor is er jaarlijks voor gemiddeld EUR 80 miljard aan activa-posities verschoven vanuit het overig financieel verkeer naar de directe
8
investeringen. Aan de passivakant verschuiven er posities ter waarde van ruim EUR 30 miljard.
Het lagere netto extern vermogen heeft ook nog een methodologische verklaring, die verband houdt met de registratie van de bijzondere trekkingsrechten (SDR) uitgegeven door het IMF. Deze SDR’s vormden al onderdeel van de officiële reserves. BPM6 schrijft nu voor dat de tegenwaarde hiervan – de allocatie van de bijzondere trekkingsrechten – ook in de cijfers moet worden opgenomen en wel in het overig financieel verkeer. Dit betekent een verhoging van de verplichtingen in het overig financieel verkeer van rond de EUR 5,5 miljard vanaf 2009, het jaar waarin een herziening van de toewijzing plaatsvond van bijna EUR 4,7 miljard.7
Een wijziging die los staat van BPM6, maar ook effect heeft op het netto extern vermogen, betreft de behandeling van chartaal geld. Het gaat hier enerzijds om het verschil tussen de hoeveelheid eurobiljetten die DNB daadwerkelijk in omloop brengt en het deel van de totale hoeveelheid uitgegeven eurobiljetten die aan DNB wordt toegewezen volgens een binnen het Eurosysteem geldende allocatiesleutel. Dit verschil is voor Nederland negatief, waardoor DNB een (boekhoudkundige) vordering heeft op de andere centrale banken binnen het Eurosysteem. Anderzijds gaat het om het verschil tussen het (geraamde) bezit aan chartaal geld van ingezetenen en de uitgifte door DNB. Ook dit verschil is negatief; daarmee ontstaat een verplichting van DNB aan niet-ingezetenen. Beide posities moeten worden geboekt in het overig financieel verkeer. Chartaal geld was nog niet in de cijfers opgenomen vanwege de onzekerheid rondom de raming. Nu is in Europees verband besloten dit voortaan wel te doen, omdat de relevantie van deze post de laatste jaren is toegenomen en in de nationale rekeningen wel al boekingen werden gemaakt. Per saldo hebben beide boekingen een positief effect op het netto extern vermogen van bijna EUR 4 miljard per ultimo 2013.
De laatste herziening in het kader van BPM6 betreft de gewijzigde registratie van inkomende en uitgaande transacties binnen een directe-investeringsrelatie, die niet langer standaard worden gesaldeerd. Hoewel het saldo van de directe investeringen, en dus ook het netto extern vermogen, hierdoor niet wordt geraakt, heeft dit wel forse invloed op de omvang van de Nederlandse directe investeringen in het buitenland en andersom. Deze wijziging in de registratie leidt over de gehele revisieperiode gemiddeld genomen tot een opwaartse bijstelling van zowel de inkomende als de 7 In het verlengde hiervan dienen voortaan zowel de ontvangen als de betaalde rentes op de bijzondere trekkingsrechten geboekt te
worden. Het effect hiervan op de lopende rekening is echter verwaarloosbaar. Daarnaast schrijft BPM6 voor dat een allocatie van SDR’s via een transactie wordt bijgeboekt in de officiële reserves, in plaats van door een “overige volume-mutatie” (hetgeen de bijstelling van EUR 4,7 miljard in de financiële rekening verklaart).
9
uitgaande investeringsposities van tegen de EUR 400 miljard. Dit betreft vooral investeringsposities van BFI’s.
Links IMF Balance of Payments and International Investment Position Manual – Sixth Edition (BPM6). http://www.imf.org/external/pubs/ft/bop/2007/bopman6.htm
ECB Guideline of 9 December 2011 on the statistical reporting requirements of the ECB in the field of external statistics (recast) (ECB/2011/23). http://www.ecb.europa.eu/ecb/legal/1005/1022/html/index.en.html
Regulation (EC) No 184/2005 of the European Parliament and of the Council, establishing a common framework for reporting b.o.p., international trade in services and foreign direct investment data. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2005:035:0023:0055:EN:PDF
Commission Regulation (EU) No 555/2012 , amending Regulation (EC) No 184/2005 in line with BPM6 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2012:166:0022:0066:EN:PDF
10