1 NRC Handelsblad 17 augustus 1985 Indonesia Merdeka ’45-‘85 De PROKLAMASI van de Republik Indonesia kwam op 17 augustus 1945 voor de meeste Nederlanders volstrekt onverwacht. Een bloedige strijd en moeizame onderhandelingen volgden. Een terugblik op de traumatische breuk met 'ons Indië'.
DE NADAGEN VAN ONZE KOLONIALE POLITIEK H.J.A. Hofland BIJNA IEDERE Nederlander die ouder is dan vijftig draagt de koloniale erfenis met zich mee. Het is niet zijn schuld, hij heeft het meegekregen zoals allerlei dingen waar je niet om gevraagd hebt. Het is een bundeltje dierbare herinneringen en dierbare gevoelens, waarmee je op gezette tijden genereus wordt bedeeld, of je wilt of niet. De specerijen die je persoonlijk gestolen konden worden, de oude, kale aardrijkskundeleraar en de toewijding waarmee hij het woord Boeroeboedoer uitsprak — hij zei niets anders — oud-indischgasten die steen en been klagen over de regen en de kou en het bekrompen Holland, vrienden die in het Jappenkamp hadden gezeten, de Max Havelaar en Du Perrons Land van Herkomst, de heldendaden van de voorouders, en ‘de jongens’ die er tussen 1945 en 1949 zelf zijn geweest. Het heeft me altijd verveeld. Alleen die oudste zonen van Vader Drees hebben me werkelijk geïnteresseerd, en nog! Naar de rest heb ik beleefd geluisterd, geen ambitie gehad om mee te praten, niet gedeeld in de dierbaarheid van de nostalgie. Het was voor de oorlog, heel Indië is wat dat betreft een album vol overbelich- te foto’s. De ware koloniale erfenis heb ik blijkbaar gemist; tussen 1940 en 1945 hadden we hier als jongens andere dingen aan ons hoofd. Dat is andere nostalgie die me inmiddels ook gaat vervelen, maar toch: ’t is dichter bij. Voor de generaties die ouder zijn dan ik, is de oorlog meer een onderbreking dan een breuk geweest; voor ons was het andersom. Wij, twaalfjarigen, zijn de eersten geweest die dankzij de wanorde in het middelbaar onderwijs aan die erfenis zijn ontsnapt. Een heel klein graantje heb ik er nog van meegepikt. Gelukkig! Anders had ik helemaal buitenspel gestaan. In 1949, toen ik 22 was, kwam ik aan boord van de Kota Inten als lid van de ‘vaste staf. Het was een roestig troepenschip, met ijzerwerk alsof het gespataderd was en ruikend naar een mengsel van olie en muffe kelders. Een paar duizend man heen en een paar duizend man terug. Ze woonden ïn de ruimen waar de overheid hangmatten had bevestigd. Op de heenreis hadden ze alleen een cursus Indonesische Gevechtsopleiding achter de rug (de hei van de Veluwe was de jungle) en ze kenden dertig woorden maleis om eventuele krijgsgevangenen te ondervragen. Ze wasten zich vier weken met zout water, kleefden als suikergoed
en gingen in Priok overdekt met open puisten van boord. Ze wisten van niets, gingen de rimboe in en leerden daar de werkelijkheid van de Staat der Nederlanden kennen. De passagiers op de terugreis waren andere mensen. De ziekenboeg lag vol, sommigen hadden in de Gordel van Smaragd een been of een arm achtergelaten en een ongeteld aantal had geslachtsziekte. Een paar durfden in Rotterdam niet van boord omdat op de kade hun familie stond te wachten. In Nederland werd met man en macht gewerkt aan de wederopbouw en de samenleving der alomvattende sociale rechtvaardigheid; in Indonesië werd dagelijks gegraven op de militaire kerkhoven, aan beide kanten van de linies. Dat was mijn directe ervaring met de nationale opdracht in de Oost. Ik kan niet zeggen dat ik me toen op reis heb verveeld, maar het was iets anders dan de aardrijkskundeles. Zo komt het misschien dat ik de nadagen, de laatste praktijken van onze koloniale politiek altijd onbegrijpelijk en absurd heb gevonden. De Verenigde Oostindische Compagnie, Daendels, de Postweg door Java, desnoods nog de Atjeh-oorlog: dat is de expansie van de oude wereldmacht, het negentiende eeuwse imperialisme. Vaderlandse geschiedenis die tot ieders ongevraagde bagage hoort. Maar met wat gebeurd is vanaf het jaar waarin je zelf bent geboren, is het anders gesteld. Dat is bezit van je leven, en daarom heb je het recht, zelf te rangschikken, te oordelen en te beslissen over datgene wat je als het meest nabij zult kiezen. Wat mij betreft stond ik in 1940 al dichter bij Hitler en Berlijn dan bij Si Pepsodent en Batavia, en de vijf jaar daarna hebben dat gevoel van ‘historische nabuurschap’ alleen versterkt. Absurd, onbegrijpelijk en weerzinwekkend heb ik het dus gevonden, na de oorlog een paar honderdduizend soldaten naar de andere kant van de aarde te sturen. Omstreeks 1960 heb ik er nog naar vermogen aan meege* werkt dat ‘we’ Nieuw Guinea zc vlug mogelijk kwijt zouden raken. Ik heb gezien dat van al die militaire krachtsinspanningen die ‘we’ toen ten beste moesten geven, geen enkel resultaat is overgebleven, dat er geen ‘deelstatenstructuur’ is gekomen, geen ‘NederlandsIndonesische Unie* en dat de Nederlandse koningin
2 dan ook geen staatshoofd is geworden van zo’n wanstaltig wereldrijk. Daarmee was Indonesië buitenland, net als ieder buitenland, bovendien in Azië, en ik had er niets mee te maken. HET WAS donker toen het vliegtuig aankwam. Dat speet me omdat ik had gehoopt, vanuit de Lucht een stukje van de kaart van Java te kunnen herkennen. Beneden op aarde regende het alsof er een nieuwe zondvloed in voorbereiding was. Natte moesson! Duisternis verzadigd met waterdamp. Op de voorgrond achter de hekken buiten het vliegveld onder de lantarens was het een enorm gedrang van mensen die m’n koffer wilden dragen en me in hun taxi naar de stad vervoeren. In het vliegtuig was me al verzekerd dat je daarbij onontkoombaar stevig wordt afgezet. Zo wordt de reiziger in het vreemde land overweldigd. Het beste is het, je het met mate te laten welgevallen; iedere onderneming heeft haar aanloopkosten, dat is het leergeld. Een hotel, airconditioned van de drempel tot de nok, veertien soorten drank in een verleidelijke uitstalling van kleine flesjes voor reuzenprijzen, twee soorten shampoo in de badkamer, een trosje bananen en een boeket met ‘Welcome’ Voor het laatst dacht ik nog even aan de Nederlands-Indonesische Unie. Eigenlijk was ik gekomen om mensen te spreken die konden vertellen over het proclameren van de Republiek Indonesia en de eerste maanden na de 17de augustus 1945. De tijd van het vacuüm, de schemertoestand van de geschiedenis. Wij hebben het ook gehad, eerst na 14 mei 1940 toen de Nederlandse Unie werd opgericht en het verzet zijn moeizame ontwikkeling begon, en de tweede keer na 5 mei 1945, in de dagen van hoop en wraak, toen Bijltjesdag niet doorging en in plaats daarvan tienduizenden verdachten, schuldig of niet, in de kampen terecht kwamen, daarbuiten iedereen zijn eigen droom van eenheid, doorbraak en vernieuwing droomde, er meer dan ooit in Nederland met geestdrift gedrukt en gelezen werd, en de teleurstelling in voorbereiding was. Op die manier heeft ook Indonesië zijn vacuüm gehad, maar met langer voorgeschiedenis, ingrijpender en met groter gevolgen dan wij hier toen hebben vermoed, al hadden we het kunnen weten. Bij wijze van voorzichtige terreinverkenning ben ik eerst naar het Militair Museum gegaan. Het was zondag en het park er HET NUT van het geheel is, dat het duidelijk maakt in welk perspectief de makers de geschiedenis van hun land zien; dat is, denk ik, het officiële perspectief waarin de Japanners, de Britten, de communisten en de Nederlanders de overwonnen vijanden zijn. De Souvereiniteits-overdracht in 1949 komt in dat drama niet voor. Dat is meer een wapenfeit in onze eigen binnenlandse politiek voor een diorama in Madurodam. Ervan afgezien dat het museum de moeite waard is om wat er wel en niet in staat, vertelt het ook iets door zijn huisvesting. De hele verzameling diorama’s, wapentuig, oude vliegtuigen, kanon- nèn, raketten, tanks en pantserwagens is ondergebracht
in het vroegere verblijf en de tuinen van Dewi Soekarno, de vierde vrouw van de president. Zo komt de bezoeker al wandelend ook nog iets te weten over de persoonlijkheid van deze vader des vaderlands. Onze Willem is trouwens ook vier keer getrouwd geweest. voor zat vol met mensen die iets aan het picknicken waren. Ik wil wel zeggen dat ik me daar bijna veertig jaar na de historische datum niet helemaal op mijn gemak voelde. In Jakarta zie je niet zoveel mensen die op mijn manier tegelijkertijd kaal en grijs zijn, maar dat voelde ik minder dan de last van de jongste vaderlandse geschiedenis. Ze keken en ik wist niet hoe ik terug moest kijken. Later went het en toen ik na veertien dagen weer vertrok, merkte ik er niets meer van. De inventaris van het museum bestaat uit twee delen: het eerste is de verzameling historisch wapentuig van het soort dat overal in dergelijke instellingen is verzameld — in dit geval misschien belangwekkender dan ergens anders omdat met het een en ander nog op ‘onze jongens’ geschoten kan zijn; en het tweede deel waarin de nationale geschiedenis wordt verteld met behulp van een stuk of veertig diorama’s. Ieder diorama bestaat uit het vierde deel van een bol met een diameter van ongeveer twee meter; op de voorgrond is de voorstelling vervaardigd in drie dimensies en aan de horizon begint het schilderij dat daar een boog van 180 graden beslaat. Veertig maal een half Panorama van Mesdag, maar minder vredig. Om te beginnen: het is prachtig gedaan, de overgang' van drie naar twee dimensies is vaak nauwelijks te zien. Maar behalve dat lijkt deze methode me de beste om het publiek van jong tot oud het verhaal van zijn geschiedenis te vertellen. Ik begon m’n bezichtiging met bange voorgevoelens: ik vroeg me af hoe het me zou bevallen, in zo’n diorama als vijand van het volk te kijk te staan. Dat viel mee. De nationale historie begint op 17 augustus, als Soekarno met Hatta naast zich de Proklamasie voorleest. In de eerste tijd daarna komen de Nederlanders er niet aan te pas; de ware vijanden zijn de Japanners tegen wie op 14 oktober 1945 in Semarang bloedig slag wordt geleverd, en de Britten die op 10 november hun verraderlijke aanval op Soerabaja beginnen. De krijgsverrichtingen van de Nederlanders worden over het algemeen in gematigde bewoordingen beschreven, „the Dutch created an unfavourable situation” meestal lijkt het er nogal sportief toe te gaan, eerst wint de een wat dank zij het overwicht aan moderne wapens, en dan weer de ander, door list, moed en doorzettingsvermogen. Dat laatste gebeurt als de Indonesische troepen onder leiding van luitenant-kolonel Soeharto op 1 maart 1949 het spoorwegemplacement van Djogja aanvallen. Op dit diorama hebben de kunstenaars hun uiterste best gedaan, dat is te zien. De daar in beeld gebrachte slag staat bekend als ‘de zes uren van Djogjakarta’. In één voorstelling komen we er uitgesproken slecht af. Dat is als op 29 juli 1947 twee Nederlandse jagers een onbewapende Dakota
3 van het Rode Kruis van Maleisië hebben neergeschoten waarbij de bemanning is gedood. Verreweg het gruwelijkste tafereel is dat waarop te zien is welk bloedbad de communisten bij de opstand van Madioen in september 1948 hadden aangericht. Bekijk je het niet op zijn historische maar zijn artistieke verdiensten dan is het Karei Appel in zijn rode periode. HET NUT van het geheel is, dat het duidelijk maakt in welk perspectief de makers de geschiedenis van hun land zien; dat is, denk ik, het officiële perspectief waarin de Japanners, de Britten, de communisten en de Nederlanders de overwonnen vijanden zijn. De Souvereiniteits-overdracht in 1949 komt in dat drama niet voor. Dat is meer een wapenfeit in onze eigen binnenlandse politiek voor een diorama in Madurodam. Ervan afgezien dat het museum de moeite waard is om wat er wel en niet in staat, vertelt het ook iets door zijn huisvesting. De hele verzameling diorama’s, wapentuig, oude vliegtuigen, kanonnèn, raketten, tanks en pantserwagens is ondergebracht in het vroegere verblijf en de tuinen van Dewi Soekarno, de vierde vrouw van de president. Zo komt de bezoeker al wandelend ook nog iets te weten over de persoonlijkheid van deze vader des vaderlands. Onze Willem is trouwens ook vier keer getrouwd geweest. De gedachte aan de mogelijkheid van een machtsvacuüm ontstond in Indonesië na de Nederlandse capitulatie voor de Japanners in maart 1942. Het was duidelijk dat de Nederlandse strijdkrachten geen kans hadden tegen de Japanse overmacht, maar zeker de Indonesiërs hadden niet verwacht dat de koloniale macht zo snel zou worden gebroken. Ik heb nooit iets gemerkt van een gevoel zoals Nederlanders dat tegen Duitsers kunnen hebben – haat, of ’haat’ – maar de Indonesiërs die toen in onze capitulatie de eerste tekenen van het aanstaande vacuüm hebben geroken, hebben nog een blik van beheerste voldoening als ze hun herinneringen ophalen. We weten dat in de Japanse bezetting onder de Indonesiërs twee stromingen zijn geweest die, hoewel principieel verschillend, tenslotte hetzelfde doel hadden: de onafhankelijkheid. Nederland heeft toen de beslissende vergissing gemaakt; dat was ‘ons’ noodlot, ‘we’ hebben waarschijnlijk niet anders gekund. Tussen de twee wereldoorlogen hadden de Nederlandse regering en het koloniale gezag zich al afgesloten van de nationalistische beweging, door degenen die daarin als gesprekspartners hadden moeten optreden, op te sluiten, te verbannen of te negeren. Het Nederlandse gezag heeft stelselmatig gedaan alsof het enige serieuze Indonesische nationalisme zich weerloos in de isoleercel zou laten plaatsen. Daarna werd de tweede onherstelbare fout gemaakt: nadat de Japanners de archipel hadden bezet, gingen ‘wij’ de situatie daar beoordelen met de
maatstaven van goed en fout, die op het Europese toneel golden. Het verschil tussen de twee Indonesische groepen die naar onafhankelijkheid streefden, werd door ‘ons’ belangrijker gevonden dan hun gemeenschappelijke doel, terwijl hij daar precies andersom was. Sjahrir heeft nooit met de Japanners samengewerkt maar hij heeft na 1945 wel steeds de noodzaak gezien om met Soekarno verder in zee te gaan. Sjahrir wilde, zei hij, onder geen voorwaarde deel uitmaken van het Japanse systeem, de kadaver-discipline, de op militaire leest geschoeide politiek. Dat, vertelde zijn naaste medewerker Subarjo, vond hij tegen de menselijke waardigheid. De menselijke waardigheid. Hoe lang had ik die uitdrukking niet gehoord, en zonder een spoor van ironie uitgesproken. In Nederland hoorde Sjahrir tot de medewerkers van het socialistisch tijdschrift De Nieuwe Kern, van Jacques de Kadt en Sal Tas, en zij waren weer geestverwanten van Ter Braak en Du Perron. Ik heb nooit precies geweten wat voor dunk ik van de Nederlandse culturele erfenis moest hebben. Asbak blijft in het Indonesisch asbak, en in oud-Jakarta zie je soms opeens huisjes waardoor je je in een achterlaantje van Driebergen waant. Ik had me niet gerealiseerd dat Ter Braak misschien nog een rol heeft gespeeld in de tijd van de Japanse bezetting, en het is jammer dat de geschriften van Sjahrir nooit met zoveel vrucht in Nederland zijn geraadpleegd. Als zijn Indonesische Overpeinzingen — gedeeltelijk geschreven in Digoel — bijtijds in voldoende hoeveelheid aan het kabinet Schermerhorn-Drees en de politieke leiders van toen waren uitgereikt, was het misschien wat beter met ‘ons' afgelopen in het Verre Oosten. Sjahrir geloofde in de overwinning van de geallieerden. Hij voorzag het ontstaan van een machtsvacuüm tussen de Japanse capitulatie en de landing van de westelijke strijdkrachten. Dat interregnum zou moeten worden gebruikt om de onafhankelijke Republiek uit te roepen. Soekarno en zijn omgeving waren ervan overtuigd dat Japan zou winnen. Indonesië zou dan volgens Japans ontwerp deel moeten gaan uitmaken van de groot-Aziatische welvaartssfeer om daarin zijn onafhankelijkheid te verwezenlijken. Samenwerking met de Japanners zou daarom uit taktische overwegingen niet vermeden kunnen worden. DE BEZETTER begon vriendelijk en veelbelovend, zoals dat van bezetters blijkbaar de gewoonte is. Indonesië werd een mooie plaats in de nieuwe welvaartssfeer beloofd, en meteen werden ook al ingrijpende veranderingen in het dagelijks leven ingevoerd. Wie kan als Europeaan met zekerheid zeggen van hoeveel belang die veranderingen zijn geweest voor een bovenlaag van Indonesische intellectuelen die toen al 30 jaar nul op het request had gekregen bij het gematigd streven naar een beetje onafhankelijkheid? Hoeveel mensen waren in 1940 in Nederland, bereid om samen te werken met de Duitsers in hun
4 Nieuwe Orde. Lees het Manifest van de Nederlandse Unie erop na. In 1945 heb ik Soekarno hier de Mussert van Indonesië horen noemen. Op dit gebied zijn alle vergelijkingen onzinnig, maar had men met alle geweld gewild, dan was De Quay nog beter geweest, wel belachelijk maar niet helemaal ernaast. De Japanners, zei professor Sartono Kartodirdjo, historicus aan de Universiteit van Djogjakarta, hebben Indonesië de ruimte gegeven; dat is, tussen aanhalingstekens, hun verdienste geweest. Er kwam na de Nederlandse capitulatie al vlug contact tot stand tussen de leiders en het volk, en dat was onder de Nederlanders altijd verboden geweest. De Japanners hebben een constructie waarin Indonesiërs leiding gaven aan Indonesiërs altijd als functioneel en nuttig voor Japan gezien. De vraag was alleen: wie gebruikte wie? Achteraf gezien, na veertig jaar, was het toen een mooi politiek spel. De Japanners zijn het instrument geweest in het rijper maken van het volk, ze hebben het collectieve politieke bewustzijn bevorderd, ook door hun drill, discipline, regimentatie. Onze revolutie, zei prof. Sartono, is pas mogelijk geworden door de Japanners. Met behulp van hun organisatievorm konden de jeugd, het dorp, het platteland worden bereikt. De Nederlanders hebben daar niets van gemerkt, dat kon ook niet want ze zaten in de kampen. In zekere zin was hun positie in 1945 wel begrijpelijk: ze hadden geïsoleerd geleefd, ze wilden weer beginnen waar ze op 10 maart 1942 waren opgehouden. Wij hebben ten slotte de Japanners gebruikt en de Nederlanders hebben daar drie jaar lang niets van gemerkt. Dat is het saldo. Sartono zelf: iemand op de grens van twee tijdvakken. Hij is geboren in 1921. Juist voor de oorlog uitbrak had hij de kweekschool af gemaakt en een goede betrekking gevonden. In maart 1942 bleek dat allemaal vergeefs te zijn geweest, hij had voor niets Nederlands geleerd, zijn best gedaan voor een toekomst die niet meer bestond. Hij moest helemaal opnieuw beginnen, Japans leren wat hem tegenstond omdat de Japanse cultuur hem ‘te fysiek’ was. Ook toen, zei hij, was ik al geen krachtpatser. In de oorlog heb ik maar een beetje gevegeteerd; jammer misschien, want anders was ik nu wel generaal geweest, hahaha. In 1945 woonde hij in Salatiga. In de eerste tijd van het vacuüm was het daar rustig, tot Nederlandse vliegtuigen de stad ‘bestookten’. Daarop brak de chaos uit: plundering en brandstichting. Sartono, die toen een functie in de Indonesische jeugdbeweging had, besloot te vluchten, voornamelijk uit vrees voor de Nederlandse inlichtingendienst. ‘De NEFIS was berucht in onze kringen. Als ik gearresteerd was, had ik een niet al te benijdenswaardig lot gehad.’ Per ongeluk of opzettelijk, met welk doel dan ook, maar de Japanners hebben zowel de politieke als de militaire ontwikkeling van de Indonesische massa bevorderd. De jeugd werd op 'militaire leest georganiseerd. Generaal Nasution was bij het begin
van de bezetting 23 en vaandrig in het KNIL. Na de Nederlandse capitulatie heeft hij eerst een paar maanden rondgezworven, maar zich daarna gemeld bij een van de paramilitaire organisaties die onder Japanse auspiciën waren opgericht ‘Door de Japanners’, zei hij, ‘heb ik eigenlijk pas begrepen wat militaire opleiding is.’ Het was harder maar ook efficiënter dan alles wat hij in het KNIL had meegemaakt. ‘Soekarno en Hatta hebben lang geloofd in de Japanse overwinning, maar ik als militair niet. Politici hebben geen verstand van strategie. Ik zag hoe de Japanners eiland na eiland moesten ontruimen zonder de kans, daar ooit nog eens te zullen terugkeren. Maar intussen werden onze eigen organisaties steeds sterker en zelfbewuster. ‘Tegen het einde van de oorlog was een, machtsvacuüm onvermijdelijk. De Japanners zouden zich overgeven, de geallieerden zouden nog niet zijn geland, en dan zouden wij de onafhankelijkheid moeten uitroepen, op basis van een militaire macht, gevormd door de 55 of 60 regionaal gevestigde bataljons die wij inmiddels hadden. ‘In een politieke daad die niet zou worden geschraagd door militaire macht, heb ik van het begin af niet geloofd. Maar toen werden we allemaal verrast, want KLAP!, daar kwam de atoombom, daar hadden we geen van allen op gerekend. Opeens kregen we verschrikkelijke haast. Toen is het de zeventiende augustus geworden. En de Nederlanders hebben zich vergist: ze hebben gedacht dat er moreel niets bij de indonesiërs was veranderd en dat het militair ook allemaal hetzelfde was gebleven.’ DE NOODZAAK van het vacuüm: ‘De Republiek bestaat dank zij het vacuüm’ zei Sjahrirs vriend en Medewerker Subarjo, die toen tot de ‘jongelui’ hoorde. Sjahrir had het nieuws van de miraculeuze bom via de radio gehoord. Het moet daar in Indonesië nog een heel andere indruk gemaakt hebben dan bij ons. De bom was niet alleen dichter in de buurt gevallen; de ontploffing zou regelrecht over de toekomst van de natie beslissen. Zo snel mogelijk na de negende augustus zou het moeten gebeuren, maar Soekarno en Hatta wilden bevestiging van het nieuws. Soekarno wilde inwendig nog niet geloven dat Japan was verslagen, zei Subarjo. We zijn toen met een delegatie van de jongelui naar hem toegegaan; drie man en ik was er een van. ‘De Republiek moet nu worden uitgeroepen,’ zeiden we. ‘De massa’s vragen erom!’ ‘Waar zijn de massa’s?’ zei Soekarno in het Nederlands. ‘Hier is mijn strot,’ en hij tilde zijn kin op. Ten slotte hebben ze het op de zeventiende gedaan. De militaire toestand eiste dat zo vroeg mogelijk na Hirosjima en Nagasaki de onafhankelijkheid zou worden geproclameerd, dat ten eerste. De Japanse bezetter was volledig gedemoraliseerd. ‘Die wrede lui, ze waren mak en radeloos als kinderen,’ zei
5 Nasution. ‘Een Japanse kapitein die stond te huilen! Ik had dat nooit voor mogelijk gehouden.’ Ten tweede vroeg de politieke toestand om zo snel mogelijk handelen. De geallieerden, maar de Nederlanders in het bijzonder, zouden niet de gelegenheid mogen krijgen, bij voorbaat een politiek front te maken om het uitroepen van de Republiek te verhinderen. Ten derde dwong het niveau van het moreel in Indonesië tot de Proklamasie. ‘Het was een periode van de grootste geestdrift en de diepste achterdocht,’ zei Mochtar Lubis. ‘Ik geef toe dat er toen verschrikkelijke dingen zijn gebeurd, maar aan de andere kant heerste er saamhorigheid zoals ik die later niet meer heb gekend. We wilden economische gelijkheid en rechtvaardigheid. Iedereen hielp iedereen, zonder ook maar een ogenblik aan zijn eigen voordeel te denken. ‘Veel mensen hier hebben daar nog heimwee naar. Het komt niet meer terug, het is uitgelopen op een bittere teleurstelling.’ Ik had dat al meer gehoord, maar Lubis was degene die me het meest deed denken aan de ontgoochelde Nederlandse verzetsman; de toon van Henk van Randwijk, een paar jaar na onze bevrijding. Niemand ontkent dat in het vacuüm gruwelijke dingen zijn gebeurd. Het wantrouwen, zei Lubis, was soms zo groot dat iedereen die werd aangetroffen met iets dat scheen te wijzen op zijn koloniale gezindheid, de strot werd afgesneden. Een merkje met het rood-wit-blauw in je kleding was voldoende. Het moreel was kostbaar, en daardoor gaf het soms problemen, zei Nasution. ‘In Jakarta vochten we ook tegen de Ghurka’s. Op een ochtend kwam een meisje m’n kantoor binnen met het afgehakt hoofd van een Ghurka, dat ze zó, triomfantelijk voor m’n neus op mijn bureau zette. Ik keek naar het gezicht van die jongen, een mooi regelmatig gezicht, het korte haar. Hij was 24 misschien en ik dacht aan zijn ouders die van niets wisten. Maar ik kon dat niet laten
Japanse kampen tijdens het vacuum veel is gebeurd dat niet had mogen gebeuren. Maar het voltrok zich terzijde van de hoofdlijn van de Indonesische geschiedenis. Prof. Sartono heeft regelmatig contact met zijn Nederlandse collega dr. L. de Jong. Die stelde hem voor, de delen van zijn Geschiedenis van het Koninkrijk die betrekking hebben op Indonesië te laten vertalen. Het gaat zoveel over de kampen, zei Sartono. Het is Nederland-centrisch. Dat wil geen mens hier nog lezen. Op 17 augustus 1945 werd de Republiek uitgeroepen en in de vier jaar daarna de oorlog gewonnen: dat zijn de voornaamste feiten voorzover het de Indonesische geschiedenis aangaat. De vraag is hoe het met de onze is gesteld. Op de weg van Djogjakarta naar het vliegtuig, niets vermoedend uit de bus kijkend, zag ik opeens een militair kerkhof met de roodwitte vlag erboven. Aan zulke kerkhoven ben je gewend. De Grebbe, Margraten, heel Noord- Frankrijk. Altijd zijn het de
anderen geweest die de dodelijke schoten hebben gelost. Voor het eerst zag ik zo’n kerkhof dat tot stand was gekomen doordat 'wij' de trekker hadden overgehaald. Dat was een eigenaardige ervaring. Links en rechts van de landwegen begint meteen de dichte, ondoorzichtige begroeiing. Het is moeilijk vechten hier, heb ik vaak gedacht. Tussen de heggen van Normandië werden de geallieerde landingstroepen door de Duitsers gedecimeerd. Dit moet erger zijn geweest. ‘Ik had vaak medelijden met de Nederlandse miliciens,’ zei Nasution, die als commandant van de Siliwangi-divisie de tegenstander van generaal Spoor was. Jongens van een jaar of twintig, in een vreemde cultuur en een vreemd landschap aan de andere kant van de wereld geplompt. Iets zeer simpelNederlands als ‘een frisse neus halen’ kan niet: het hele jaar is het binnen en buiten even warm. Tot januari 1943 heeft een Indonesiër deel uitgemaakt van de Nederlandse regering in Londen: Raden Adipati Ario Soejono. Op verzoek van het kabinet had hij een nota geschreven ten behoeve van de verklaring over de toekomst van Indonesië, die door koningin Wilhelmina op 7 december 1942 is afgelegd. Soejono heeft nauwelijks een spoor van zijn nota in üie verklaring teruggevonden. Dat, zei Subarjo, is de oorzaak geweest van de hartaanval die hem een maand later het leven heeft gekost. Het wordt aan onze kant tijd voor een revisie van de laatste periode van onze koloniale geschiedenis; in ieder geval voor een inventarisatie van de waarschuwingen die ‘wij’ in de twintig jaar die aan de Proklamasie voorafgaan, hebben verwaarloosd. Van het congres tegen het kolonialisme, in 1928 in Brussel en de muiterij op de Zeven Provinciën, tot de geschriften van Sjahrir en de nota van Soejono. Dan wordt ook voor ‘ons’ de betekenis van het vacuüm duidelijk. Het belangrijkste van het vacuüm is, dat ‘wij’ het niet hebben begrepen. Dat was geen incidenteel falen; het was de logische apotheose van twintig jaar constant gederailleerde koloniale politiek. Uit het feit dat die tienduizenden het leven heeft gekost, volgt dat de verantwoordelijkheid daarvoor aan Nederlandse kant door Nederlandse historici dient te worden vastgesteld. £ De militaire toestand eiste dat zo vroeg mogelijk na Hirosjima en Nagasaki de onafhankelijkheid zou worden geproclameerd, dat ten eerste. De Japanse bezetter was volledig gedemoraliseerd. ‘Die wrede lui, ze waren mak en radeloos als kinderen,’ zei Nasution. ‘Een Japanse kapitein die stond te huilen! Ik had dat nooit voor mogelijk gehouden.’ Ten tweede vroeg de politieke toestand om zo snel mogelijk handelen. De geallieerden, maar de Nederlanders in het bijzonder, zouden niet de gelegenheid mogen krijgen, bij voorbaat een politiek front te maken om het uitroepen van de Republiek te verhinderen. Ten derde dwong het niveau van het moreel in Indonesië tot de Proklamasie. ‘Het was een periode van de grootste geestdrift en de diepste achterdocht,’ zei Mochtar Lubis. ‘Ik geef toe dat er toen verschrikkelijke dingen zijn gebeurd, maar aan
6 de andere kant heerste er saamhorigheid zoals ik die later niet meer heb gekend. We wilden economische gelijkheid en rechtvaardigheid. Iedereen hielp iedereen, zonder ook maar een ogenblik aan zijn eigen voordeel te denken. ‘Veel mensen hier hebben daar nog heimwee naar. Het komt niet meer terug, het is uitgelopen op een bittere teleurstelling.’ Ik had dat al meer gehoord, maar Lubis was degene die me het meest deed denken aan de ontgoochelde Nederlandse verzetsman; de toon van Henk van Randwijk, een paar jaar na onze bevrijding. Niemand ontkent dat in het vacuüm gruwelijke dingen zijn gebeurd. Het wantrouwen, zei Lubis, was soms zo groot dat iedereen die werd aangetroffen met iets dat scheen te wijzen op zijn koloniale gezindheid, de strot werd afgesneden. Een merkje met het rood-wit-blauw in je kleding was voldoende. Het moreel was kostbaar, en daardoor gaf het soms problemen, zei Nasution. ‘In Jakarta vochten we ook tegen de Ghurka’s. Op een ochtend kwam een meisje m’n kantoor binnen met het afgehakt hoofd van een Ghurka, dat ze zó, triomfantelijk voor m’n neus op mijn bureau zette. Ik keek naar het gezicht van die jongen, een mooi regelmatig gezicht, het korte haar. Hij was 24 misschien en ik dacht aan zijn ouders die van niets wisten. Maar ik kon dat niet laten merken, want onder die omstandigheden had dat meisje blijk gegeven van moreel, daar moest je toen blij mee zijn, je kon niets anders zeggen.’ Niemand ontkent ook dat in de Japanse kampen tijdens het vacuüm veel is gebeurd dat niet had mogen gebeuren. Maar het voltrok zich terzijde van de hoofdlijn van de Indonesische geschiedenis. Prof. Sartono heeft regelmatig contact met zijn Nederlandse collega dr. L. de Jong. Die stelde hem voor, de delen van zijn Geschiedenis van het Koninkrijk die betrekking hebben op Indonesië te laten vertalen. Het gaat zoveel over de kampen, zei Sartono. Het is Nederland-centrisch. Dat wil geen mens hier nog lezen. Op 17 augustus 1945 werd de Republiek uitgeroepen en in de vier jaar daarna de oorlog gewonnen: dat zijn de voornaamste feiten voor zover het de Indonesische geschiedenis aangaat. De vraag is hoe het met de onze is gesteld. Op de weg van Djogjakarta naar het vliegtuig, niets vermoedend uit de bus kijkend, zag ik opeens een militair kerkhof met de roodwitte vlag erboven. Aan zulke kerkhoven ben je gewend. De Grebbe,
Margraten, heel Noord- Frankrijk. Altijd zijn het de anderen geweest die de dodelijke schoten hebben gelost. Voor het eerst zag ik zo’n kerkhof dat tot stand was gekomen doordat ‘wij’ de trekker hadden overgehaald. Dat was een eigenaardige ervaring. Links en rechts van de landwegen begint meteen de dichte, ondoorzichtige begroeiing. Het is moeilijk vechten hier, heb ik vaak gedacht. Tussen de heggen van Normandië werden de geallieerde landingstroepen door de Duitsers gedecimeerd. Dit moet erger zijn geweest. ‘Ik had vaak medelijden met de Nederlandse miliciens,’ zei Nasution, die als commandant van de Siliwangi-divisie de tegenstander van generaal Spoor was. Jongens van een jaar of twintig, in een vreemde cultuur en een vreemd landschap aan de andere kant van de wereld geplompt. Iets zeer simpelNederlands als ‘een frisse neus halen’ kan niet: het hele jaar is het binnen en buiten even warm. Tot januari 1943 heeft een Indonesiër deel uitgemaakt van de Nederlandse regering in Londen: Raden Adipati Ario Soejono. Op verzoek van het kabinet had hij een nota geschreven ten behoeve van de verklaring over de toekomst van Indonesië, die door koningin Wilhelmina op 7 december 1942 is afgelegd. Soejono heeft nauwelijks een spoor van zijn nota in die verklaring teruggevonden. Dat, zei Subarjo, is de oorzaak geweest van de hartaanval die hem een maand later het leven heeft gekost. Het wordt aan onze kant tijd voor een revisie van de laatste periode van onze koloniale geschiedenis; in ieder geval voor een inventarisatie van de waarschuwingen die ‘wij’ in de twintig jaar die aan de Proklamasie voorafgaan, hebben verwaarloosd. Van het congres tegen het kolonialisme, in 1928 in Brussel en de muiterij op de Zeven Provinciën, tot de geschriften van Sjahrir en de nota van Soejono. Dan wordt ook voor ‘ons’ de betekenis van het vacuüm duidelijk. Het belangrijkste van het vacuüm is, dat ‘wij’ het niet hebben begrepen. Dat was geen incidenteel falen; het was de logische apotheose van twintig jaar constant gederailleerde koloniale politiek. Uit het feit dat die tienduizenden het leven heeft gekost, volgt dat de verantwoordelijkheid daarvoor aan Nederlandse kant door Nederlandse historici dient te worden vastgesteld.
<<<>>>