De Naardense Bijbel
Ds. Pieter Oussoren – vertaler van de ‘Naardense Bijbel’ Het lag aanvankelijk niet in zijn bedoeling om de hele Bijbel te vertalen, maar toen Pieter Oussoren voor eigen gebruik in zijn kerkdiensten gedeelten had vertaald en hem werd gevraagd het werk compleet te maken, deed hij dat. Zo werkte hij in totaal tweeëndertig jaar aan wat nu de Naardense Bijbel heet. Inmiddels zijn er ruim 25.000 exemplaren verkocht. In 2008 verscheen ook Buiten de Vesting, een woord-voor-woord vertaling van alle deuterocanonieke en vele apocriefe bijbelboeken. Beide boeken zijn liefdevol ‘handwerk’ (Oussoren schrijft met de hand) en vooral de Naardense Bijbel wordt veelal geprezen, ook door mensen uit reformatorische en evangelicale kringen. Het leest als poëzie, hoewel het Oussoren niet in de eerste plaats ging om schoonheid: primair wilde hij boven water halen wat de lezer niet ziet als hij geen Hebreeuws en Grieks kent.
Pieter Oussoren werd in 1943 in Portengen (het land tussen Breukelen en Kockengen) geboren in een boerengezin. Hoewel hij grote affiniteit heeft met het boerenbedrijf, het land en de aardsheid ervan, koos hij ervoor om theologie te gaan studeren en werd predikant. Officieel is hij met emeritaat, maar hij gaat nog regelmatig voor in kerkdiensten. Hij vertaalt ook poëzie. Zelf heeft hij zich niet aan dichten gewaagd, maar hij voelt zich ‘de zoon van Huub Oosterhuis en Ida Gerhardt, en de onechte zoon van Willem Barnard’. Als heilige tekst koos hij een gedicht van Oosterhuis dat begint met de regels: ‘Niet om te oordelen zijt Gij gekomen, God/maar om te zoeken wat verloren is’.
De Naardense Bijbel wordt vaak geprezen als ‘literaire vertaling’, al heeft Pieter – de vertaler – zelf een hekel aan die benaming omdat deze zo pretentieus is (net als ‘literaire thriller’). De Naardense Bijbel biedt poëzie omdat de grondtekst, waar deze vertaling tegenaan schuurt, daar alle aanleiding toe geeft. Taal en werkelijkheid De concordant-ideolecte vertaling van Pieter Oussoren is niet alleen bedoeld om de bron zo onberoerd mogelijk te laten. Het wil ook iets onthullen van de eigen aard van denken, leven en beleven in de Bijbelse geschriften. Ritme, klank en idioom van de Bijbeltaal laten ons namelijk proeven aan een heel andere levensbeschouwing, een andere manier van kijken naar de wereld. Woordvolgorde, uitdrukkingswijze en beeldtaal weerspiegelen een wereldervaring die ons op een ander, misschien wel het verkeerde, been zet. In het Hebreeuws hebben de dingen bijvoorbeeld geen voorkant, zijkant of achterkant, maar een ‘aanschijn’, een ‘rug’, een ‘heup’ en een ‘voet’. De Bijbelverhalen tonen niet alleen een ruige wereld van bergkammen, wadi’s, steenbokrotsen, spelonken, cederwouden, verzengende vlaktes en honingdauwende wouden (“ Het lijkt Tolkien wel”, zei pleegzoon Bart altijd). Het is ook een wereld die heel anders, vooral lijfelijk wordt ervaren. Het zand ligt “op de lip van de zee”, het zwaard heeft een “bek die vreet” en huizen hebben niet alleen vleugels, maar ook hoofden, buiken en schouders. Zelfs over Degene-die-niet-afgebeeld-mag-worden spreekt de Bijbel in onbekommerd lijfelijke termen. De Ene heeft handen, armen, voeten, een neus, een mond, ogen, oren en een hart. De Allerhoogste laat bovendien een rijk scala aan aardse emoties zien (van jaloersheid en woede/toorn/gramschap/razernij tot aan ontroering en verliefdheid). Deze manier van spreken, deze eigen taligheid, is meer dan een linguïstische toevalligheid. Lange tijd was de dominante opvatting onder linguïsten dat taalgevoel bij mensen aangeboren is en dat het leren van een taal bestaat in het leren uitdrukken van een universele grammatica (Chomsky). Taalkundigen putten zich uit in het blootleggen van verborgen overeenkomsten – universalia – tussen talen en beschouwden verschillen als weinig betekenisvol. De Inuit hebben vijftien woorden voor sneeuw, maar wat zegt dat? Het Nederlands heeft al zeven verschillende sneeuwtermen en het Engels telt er twaalf (snow, sleet, slush, flurry, hardpack, dusting, hail, blizzard, frost, ice, crust, snowflake). Het Hebreeuws heeft zes verschillende woorden voor leeuw, maar met enige moeite weet de Naardense Bijbel ook zes verschillende vertaalwoorden te presenteren. De verschillen zijn minder groot dan je denkt, zo luidde jarenlang de Chomsky-doctrine. Sinds een jaar of tien is er echter onderzoek dat laat zien dat taalkundige eigenaardigheden een grote betekenis hebben, omdat de specifieke taal die we spreken een grote invloed heeft op ons denken en dus op de wijze waarop we tegen de wereld aankijken. Taal beïnvloedt bijvoorbeeld ons denken over ruimte en tijd. Er zijn talen waarin geen woorden bestaan voor links en rechts (relatieve ruimtelijke termen), maar alleen woorden voor de vier windstreken (absolute termen). Iemand staat in die taal ten oosten van mij in plaats van rechts en dat blijft zo als ik me omdraai. In sommige talen, zoals het
Hebreeuws, ga je nooit rechtdoor of ‘ergens heen’, maar klim je altijd op of daal je af. Andere talen hebben geen telwoorden, maar alleen veelheidswoorden die duiden op ‘weinig’, ‘meer’ en ‘veel’. Dus zeggen ze: “Ik heb een troep eieren” of “Daar staat een menigte speren”. In het Hebreeuws betekent duizend of duizendtal vooral ‘veel’ en duidt het niet op een bepaald aantal, zoals veel getallen (40, 7, 12, 5) een betekenis hebben – volheid, gemeente, wereldtijd – die weinig met een precieze telling te maken heeft. Zelfs kleuren worden niet in alle talen op dezelfde wijze onderscheiden en benoemd, zoals lange tijd werd gedacht. Voor Japanners is groen een variant van blauw, – ze spreken over ‘blauwe appels’. Dat heeft direct invloed op de culturele betekenis van kleurtermen. Wij onderscheiden rood van roze (vrouwelijk, homoseksueel). In het Russisch en het Hebreeuws bestaat geen aparte term voor roze, maar krijgen blauw en lichtblauw wel verschillende woorden, waarbij lichtblauw wordt geassocieerd met vrouwelijk (het Russische woord voor lichtblauw is slang voor ‘homoseksueel’).[i] Ander onderzoek laat zien dat het geslacht van een zelfstandig naamwoord in belangrijke mate de associaties vastlegt die we bij een begrip hebben. Duitstaligen beschrijven bruggen (die Brücke) als elegant, fragiel, mooi, smal en ‘openinggevend’, terwijl Spaanstaligen een brug (el puente) eerder associëren met groot, gevaarlijk, sterk, stevig en boven ons uittorenend. Een sleutel (la llava) is voor Spaanstaligen vooral goudkleurig, klein, kunstig, lieflijk en glanzend terwijl Duitstaligen (der Schlüssel) eerder denken aan hard, zwaar, ijzer, puntig en nuttig. Die associaties hebben niets te maken met het object zelf, maar met de taal waarin we over dat object spreken. Idioom en syntaxis bepalen mede de wijze waarop culturen de wereld beschouwen en hun leefwereld betekenis geven. Zo ook in de Bijbel. Het Nieuwtestamentisch Grieks is niet het handels-Grieks van de toenmalige beschaafde wereld (Koinè), maar het Hebraïserende Grieks van het Helleense Jodendom. Vrijwel elk evangelie-vers bevat een impliciete verwijzing naar de zegswijzen en beeldtaal van de Hebreeuwse Bijbel, als het al geen direct citaat is. Dus als Jezus ten hemel wordt “opgenomen” (Lucas 24,51), gaat hij weg door “op te klimmen”. Wij stellen ons misschien een verticaal opstijgen voor, maar in de taal van de Bijbel is het een ‘hogerop gaan’ (de berg op, tot een wolk hem aan het oog onttrekt). De Hebreeuwse werkwoordstijden vertegenwoordigen geen verleden, heden en toekomst, maar duiden eerder op het karakter van de activiteit – voorgaand, present-stellend – en de rol van de actor – protagonist of toeschouwer. Het Hebreeuwse perfectum en imperfectum kunnen zowel het heden weergeven als (beiden!) doelen op een toekomstige handeling of situatie. De Naardense Bijbel vertaalt het perfectum (en de Griekse aoristus) meestal met de onvoltooid tegenwoordige tijd, alsof de handeling nú plaatsvindt, terwijl de verteller vertelt: “Zacheüs zit in de boom. Jezus komt langs en Jezus zegt ...” We zien het voor ons, we zijn deelgenoot van de gebeurtenis, het verhaal wordt actuele werkelijkheid. Zo werd het beleefd door de hoorders en lezers van tóén. In het Hebreeuws spelen woord(-stam-)herhalingen een cruciale rol. Ze bepalen het ritme en soms ook de plot van het verhaal. In Jona 1 komt het woord ‘zee’ (jam) elf keer voor; meer dan in enig ander Bijbelhoofdstuk. Wij leerden onze pleegzonen altijd om mee te tellen, golvend en klotsend op weg naar nummer 12. Maar díé komt pas in hoofdstuk 2 – Jona in de grote vis – als de woordstam slechts eenmaal opduikt en wel in vers 4:
Gij hebt mij uitgezonden de diepte in, in het hart van de zeeën en een rivier omringt mij:
al uw brekers en rollers trokken reeds over mij heen
In vers 6 gaat het over ‘wateren’ en ‘oervloed’. Wat een misser om die onderscheiden Hebreeuwse woorden dan ook met zeeën en zee te vertalen! De zee heeft voor de twaalfde keer zijn afschrikwekkende stem laten horen en dan kan het hoofdstuk eindigen met:
Dan zegt de Ene tot de vis, – dat hij Jona moet uitspuwen op het droge.
In Genesis 1, 2 en 3 voelen we al dat de uit aarde (adama) gevormde mens (adam) bloed (dam) aan zijn handen zal hebben. Daarom zinderen die eerste hoofdstukken in Oussorens vertaling van de ‘roodbloedige mens’ en de ‘bloedrode grond’, “die haar mond moest opensperren om het bloed van je broeder op te nemen uit jouw hand” (Genesis 4,14). Alfabetpsalmen worden weer een plezier als je het alfabet ook hóórt, zodat je er bijna een rap van kunt maken. In Psalm 119 beginnen telkens acht verzen met een nieuwe letter van het alfabet. Zó klink bijvoorbeeld het zevende setje van acht (Psalm 119, 41-48):
Feest!, Ene, als over mij komen uw vriendschap en uw redding gelijk gij toezegt.
Flink sta ik mijn smaders te woord, want ik weet mij veilig in uw woord.
Fier heb ik op uw regels gewacht: ontneem mijn mond het woord der waarheid niet al te zeer!
Ferm zal ik waken bij uw Wet, voordurend, voor eeuwig en altijd.
Fris sta ik op, ik wandel in ruimte, nu ik uw ordeningen ben gaan zoeken.
Frank sta ik met uw overeenkomsten koningen te woord, en niet word ik beschaamd.
’n Festijn zijn mij uw geboden mijn liefde zijn zij geworden.
’t Firmament van uw geboden – die mijn liefde zijn geworden – daarheen hef mijn handpalmen ik op, – uw inzettingen blijf ik overpeinzen!
Frisse tekst, ook al omdat ‘regels’ iets anders zijn dan ‘ordeningen’, ‘geboden’, ‘inzettingen’, ‘woord’ of ‘Wet’. Wat een rijkdom! Wat een ontdekkingen kun je doen als je idiomatische verschillen niet verhult en overeenkomsten blootlegt. De Naardense Bijbel laat de grondtekst klinken, zelfs al is die vreemd of duister. De vertaling legt (mogelijk) schatten bloot en vermijdt om te interpreteren. De vertaling ontregelt onze leesverwachting en maakt een zoektocht naar nieuwe betekenissen mogelijk. Hoezo ‘zondeval’ in Genesis 3? Waarom ‘ooievaar’ vertalen, als ‘vroomvogel’ zoveel letterlijker en betekenisvoller is (net als ‘steppendochter’ in plaats van ‘struisvogel’ of ‘kaalvreter’ en ‘kaalbek’ in plaats van sprinkhaan)? De kracht van poëzie ligt in haar kleurdiepte en meerduidigheid, haar vermogen nieuwe associaties en andere werkelijkheden bereikbaar te maken.
Cruciale keuzen De macht die taal heeft om werelden te scheppen blijkt uit de invloed die traditionele vertalingen van de Godsnaam of van het Hebreeuwse ‘jehoediem’ en het Griekse ‘judaioi’ hebben gehad. In de evangeliën vertaalt de Naardense Bijbel consequent ‘Judeeërs’ in plaats van ‘Joden’, omdat Jezus daar nadrukkelijk wordt gepresenteerd als Galileeër tegenover de Judese elites. Dus zijn het de Judeeërs in Jeruzalem die schreeuwen “Kruisig hem!” en houden de discipelen (Galileeërs) in Johannes 20,19 natuurlijk niet de deuren gesloten “uit vrees voor de Joden” (waren ze zelf geen Jood dan?), maar “uit vrees voor de Judeeërs”. In de Hebreeuwse Bijbel zijn ‘jehoediem’ bijna altijd bewoners van Juda. Slechts op enkele plaatsen is het ‘Joden’ in de zin van ‘aanhangers van het Joodse geloof’. (Bijvoorbeeld Esther 8,17 waar mensen Jood worden uit schrik voor de Judeeërs en Handelingen 2,10 waar het gaat over “geboren Joden en nieuwkomers”.) Momenteel heeft de vertaler contact met Duitse theologen die verantwoordelijk zijn voor de herziening van de Lutherbijbel en probeert hen te overtuigen dat dat verschikkelijke ‘Juden’ moet verdwijnen ten gunste van ‘Judäer’. De gebruikelijke vertaling heeft niet alleen Jodenhaat gebaard en sluimerend antisemitisme gevoed, het is ook altijd hand in hand gegaan met de inmiddels omstreden late datering van bijvoorbeeld het Johannesevangelie, waar de tegenstelling tussen de leerlingen en ‘de Joden’ zou duiden op een reeds voltrokken schisma tussen kerk en synagoge. De cirkelredenering is dan dat je juist vanwege die late datering wel moet vertalen met ‘Joden’. Onjuiste vertalingen kunnen onjuiste denkbeelden voeden. In de Naardense Bijbel komen daarom geen heidenen voor, wel ‘volkeren’, in onderscheid van de oema, de gemeenschap van uitverkorenen. Ook ontbreken de ‘goddelozen’: ‘resjaïem’ of ‘poneroi’ zijn booswichten of boosdoeners. Het meest problematische is de vertaling van de Godsnaam. Hier gaat het om een echte vertaalkeuze, omdat JHWH principieel onuitgesproken blijft en de betekenis slechts bij benadering te duiden is. Het vervangende Adonai/Kurios leidt tot het bekende HEER of HEERE, maar het allesdoordrengende paternalisme van die vertaling deed Sienie Strikwerda ooit al verzuchten, ‘De HEER kan echt niet meer!’. De Naardense Bijbel kiest niet voor ‘De Eeuwige’ (te ‘platoons’), maar voor het relatief neutrale ‘De Ene’, met een blik op Deuteronomium 6 en Exodus 20, waardoor niet alleen het strikte monotheïsme van Israëls profeten, maar ook de liefdespsalmen (‘Jij, Ene’) recht wordt gedaan. Het is een keuze die probeert de vanzelfsprekende masculiniteit te doorbreken. De Ene is niet te vangen in enig beeld, begrip of ideologie. Het is nooit ‘God met ons’. De Ene is altijd Anders, Tegenover, Tegendraads en Onverwachts.
Niet met het zwaard maar met het woord Het belijden van de Ene is eerst en vooral ideologiekritiek. “Het eren van de Ene Ware God”, schrijft Marc de Kesel, “bestaat er in de eerste plaats in alle ándere goden – en alles wat zich verder als goddelijk aandient – uitdrukkelijk te wantrouwen. Hij is de enige ware, maar verder ook de blijvend ongekende en onkenbare God. Hem dienen gaat hand in hand met een permanente revolutie ...”;[ii] het vraagt om een bestrijden van alles wat zich als macht, als vanzelfsprekend idee, als beslissend woord aandient. Vanaf de tweede eeuw voor Christus komt dit revolutionaire denken tot bloei in een eschatologischapocalyptische wereldbeschouwing die thema’s uit de profetische geschriften samenbrengt rond een messiasverwachting. De messiasfiguur ontwikkelt zich daarmee tot een bevrijder die niet met conventionele wapens strijdt, maar met het woord, met zijn spreken. In 1 Henoch 37,76 en 62,2 lezen we dat God de Mensenzoon op zijn troon heeft gezet en dat deze met zijn mond de zondaars zal doden.
Hier wordt een beeld gebruikt uit Jesaja 11,4: Hij zal de aarde slaan met de rede van zijn mond en met de adem van zijn lippen. In de evangeliën komt de figuur van een Messias die met alternatieve wapens strijdt tot volle ontwikkeling: hij is wel zoon van David, maar geen militaire aanvoerder; eerder een charismatische leider, leraar en rechtspreker. De Jezus van Nazareth in de evangeliën is een exorcist, een geestesdrijver, een bestrijder van de demonen – de onderdrukkende vanzelfsprekendheden van zijn tijd (ziek? eigen schuld! arm? dan ook kansloos!). Hij opent mensen de ogen en de oren. Zijn optreden belichaamt een radicale wijze van tegendenken. Hij strijdt met het woord, met het charisma van zijn verhalen en spreuken en met de vlijmscherpe kracht van zijn parabels.
Woorden zijn machtig, nog steeds. Wie denkt dat het geschreven en gesproken woord er niet meer toe doet in een tijd waarin het bewegende beeld en de vluchtige boodschap domineren, vergist zich. Politieke redevoeringen kunnen nog steeds de doorslag geven (Obama). De YouTube-generatie is dol op cabaretiers en stand-upcomedians die in twee zinnen een hele wereld weten neer te zetten. Managers geloven dat ‘new speak’ tot verandering zal leiden. Ze creëren hun eigen werkelijkheid en drukken hun geloof uit met proza zoals:
We kunnen alleen door een kwaliteitsimpuls waarbij prestatieindicatoren gematched worden een win-winsituatie bereiken waarin innovaties worden gevaloriseerd. Als tenminste de benchmark ligt op transparantie en top-excellence! En natuurlijk moet de profielbekostiging duurzaam geborgd worden en dient er een integrale focus te zijn op out-of-the-box-denken.
De meeste bestuurskundigen en bedrijfskundigen menen dat hier iets zinvols wordt medegedeeld. Ze maken een nieuwe wereld met woorden. Maar pas op: taal is imperialistisch! Markttaal verovert de politiek en daarmee wint het geloof in de zegenende werking van de ‘invisible hand’ terrein in het onderwijs, de gezondheidszorg en de nutsvoorzieningen. Het denken in termen van financiële prikkels en concurrentie infecteert praktijken die gekenmerkt worden door interne motivatie en solidariteit. Thuiszorg, diploma’s, culturele evenementen en wetenschappelijke prestaties worden een product en ‘wij’ zijn klanten.[iii] Bedrijfskundestudenten leren vanaf dag één dat mensen rationele egoïsten zijn en onbewust beginnen ze allerlei relaties te definiëren in termen van winst en verlies. Managers móéten werknemers daarom niet vertrouwen maar controleren. Aandeelhouders móéten bestuurders van ondernemingen belonen met aandelenopties zodat ze zich primair richten op het vergroten van de beurswaarde van het bedrijf.
Woorden kunnen werken als gif. ‘Tuigdorp’ was het woord van het jaar 2011. Het past in het rijtje ‘kopvod’, ‘straatterrorist’, ‘Islamitisch varken’ en ‘Beest van Tallin. Woorden die we ongemakkelijk wegslikken en die na een tijdje hun ziekmakende werking doen. Het zijn termen die afkeer oproepen. Ze zorgen dat we anders gaan voelen, dat we gaan walgen. Niet voor niets worden slachtoffers van genocide eerst jarenlang verdierlijkt als kakkerlakken, ratten en andere ‘onderkruipsels’. Woorden die weerzin opwekken maken mensen tot besmettelijke diersoorten die uitgeroeid mogen worden. Krachtige geloofstaal biedt tegengif. Profetische helderheid tegenover managers-balkenbrij. Godengefluister tegenover walgtaal. Poëzie tegenover ‘realistische analyses’. Wonderwoorden tegenover politieke waanzin. Dáárom is Bijbelvertalen zo’n serieuze onderneming. Daarom is de taal van geloof, kerk en traditie zo’n kostbaar goed. Goud ingezet tegen modder.
Theo van Willigenburg is theoloog en filosoof. Eerder schreef hij met Joep Dubbink Van aanschijn tot zaaizaad, over de taal van de Naardense Bijbel (Vught: Skandalon, 2009). Samen met Pieter Oussoren werkt hij aan Bijbelse dwarsdenkers: Morele inspiratie uit oude bronnen dat in 2013 bij Skandalon zal verschijnen.
[i] Zie Jesse J. Prinz, Beyond Human Nature: How Culture and Experience Shape Our Lives, London: Penguin, 2012, p. 186w. [ii] Marc de Kesel, Goden breken, Amsterdam: Boom, 2010, p. 39. [iii] Michael J. Sandel, Niet alles is te koop: De morele grenzen van marktwerking, Utrecht: Ten Have, 2012. Bron: hetvermoeden.tv, kantacademy.nl, thuisinhetnieuws.nl, skandalon.nl Door Johan Maréchal