KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT LETTEREN MASTEROPLEIDING GESCHIEDENIS
DE MILIEUBEWEGING IN BELGIË EN VLAANDEREN: EEN NIEUWE SOCIALE BEWEGING? Een geschiedenis van Bond Beter Leefmilieu (1971-1991)
Promotor
Masterproef
Prof. dr. L. VOS
ingediend door KRISTOF VETS
Leuven 2008
Inhoudsopgave Inleiding................................................................................................................................................4 Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)........................................................................................................................................12 a) Voorgeschiedenis.......................................................................................................................12 b) Ontstaanscontext van BBL en de oprichting in 1971................................................................13 c) Een ingewikkelde organisatiestructuur......................................................................................16 d) Ideologie in de beginjaren en de relatie met politiek en industrie.............................................19 e) Eerste campagnes van de milieukoepel.....................................................................................22 f) Conclusie....................................................................................................................................24 Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981).........................................................26 a) Stellingname rond kernenergie..................................................................................................26 b) Federalisering van de milieukoepel...........................................................................................29 c) Ideologische radicalisering?......................................................................................................31 d) Campagnes in de tweede helft van de jaren zeventig................................................................32 e) Relatie met de politiek en de oprichting van Agalev.................................................................34 f) Conclusie....................................................................................................................................40 Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)..................................................................42 a) Oorzaken en gevolgen van de voortdurende financiële crisis...................................................42 b) Heroriëntering van de milieubeweging en Bond Beter Leefmilieu...........................................43 c) Machtsovername van de milieuactiegroepen?...........................................................................47 d) Campagnes in de jaren tachtig...................................................................................................49 e) Conclusie...................................................................................................................................51 Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)....................................................................................53 a) De MiNa-raad en het einde van de financiële problemen.........................................................53 b) De vraag naar de ideologie........................................................................................................55 c) BBL, een relatief succes?..........................................................................................................56 d) Conclusie...................................................................................................................................57 Conclusie............................................................................................................................................58 Bijlagen...............................................................................................................................................60 Bibliografie.........................................................................................................................................64 Samenvatting......................................................................................................................................66 Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
2
Summary.............................................................................................................................................67 Résumé...............................................................................................................................................68
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
3
Inleiding
Inleiding Het milieu, milieuverontreiniging en milieuvriendelijkheid zijn thema's die vandaag de dag niet meer weg te denken zijn uit onze maatschappij. Zeker het voorbije decennium is er opnieuw een versterkte milieugevoeligheid gegroeid. De nationale overheden hebben beseft dat zij een belangrijke rol kunnen spelen en hebben hun goodwill getoond met het Kyoto-protocol uit 1997 dat door de meeste landen reeds ondertekend werd. Het Kyoto-protocol is zeker geen wondermiddel, maar het toont op zijn minst aan dat men ook op internationaal vlak bezig is met de milieuproblematiek. Ook in de industrie giet men tegenwoordig over alles een groen sausje. Bijna elk groot bedrijf heeft een milieuafdeling die zich dient bezig te houden met de negatieve impact die het bedrijf op zijn omgeving heeft. Daarnaast worden ook de consumenten aangespoord hun gedrag te veranderen. Zowel vanuit de industrie, die dus blijkbaar geld ziet in de hernieuwde milieugevoeligheid van de consument, als vanuit de overheid, die het consumentengedrag probeert te veranderen via allerlei sensibiliseringscampagnes, milieupremies en verhoogde belastingen op vervuilende producten, wordt de burger bewust gemaakt van de milieuproblematiek. Afval sorteren is inmiddels gemeengoed geworden en de burger wordt nu ook aangespoord om zuinig om te springen met nutsvoorzieningen als water, gas, elektriciteit en andere energiebronnen. Dat de industrie potentieel ziet in de milieugevoeligheid van de consument, kon men vaststellen op het voorbije autosalon alsook het bouwsalon te Brussel die respectievelijk in het teken van ecologisch personenvervoer en ecologisch en duurzaam bouwen stonden. Er is dus al een hele weg afgelegd sinds het milieuprotest in België in de jaren zestig van de vorige eeuw. Milieu is niet langer iets voor die enkele groene ridders met geitewollensokken, maar het is geëvolueerd naar een problematiek waarmee elke burger bijna dagelijks in contact komt. Dat het milieu niet alleen als een van boven opgelegde last ervaren wordt, bewijst het grote succes van een film als An Inconvenient Truth (2006) van voormalig Amerikaans presidentskandidaat Al Gore. Er bestaat dus binnen de bevolking ook een steeds groeiende interesse in de milieuproblematiek. Heeft de milieubeweging in Vlaanderen hiermee haar doel bereikt of is er louter een stap gezet? Het staat vast dat de milieubeweging in Vlaanderen een heel proces heeft doorgemaakt sinds de eerste acties in de jaren zestig. De huidige vorm komt nauwelijks nog overeen met die van dertig of veertig jaar geleden. Hoog tijd dus om eens na te gaan wat er gebeurd is in die drie decennia. Aangezien het onmogelijk is de versnipperde milieubeweging als één geheel te vatten en het eveneens onmogelijk is elke beweging apart te beschrijven, heb ik er voor gekozen om de evolutie Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
4
Inleiding
van de koepelorganisatie Bond Beter Leefmilieu (BBL) te schetsen. Onder Bond Beter Leefmilieu verstaan we de unitaire nationale koepelorganisatie Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement tot bij de federalisering in 1976 waarna we ons uitsluitend zullen concentreren op de vanaf dan onafhankelijke Vlaamse vleugel Bond Beter Leefmilieu vzw. Bij BBL zijn de belangrijkste milieuorganisaties uit Vlaanderen aangesloten. De Bond fungeert onder meer als forum voor de Vlaamse milieubeweging en coördineert de acties van de verschillende verenigingen. Door de evolutie van BBL te schetsen kan men bijgevolg dus wel een aantal zinnige conclusies trekken over de Vlaamse milieubeweging in het algemeen. De keuze om alleen de Vlaamse milieubeweging te bekijken is een beperking die voortvloeit uit het feit dat er vrij weinig interactie bestaat tussen het Vlaamse en het Waalse bewegingsleven. De maatschappelijke condities, zoals de aanwezige politieke partijen, de verzuiling en de sociaal-economische toestand in beide landsdelen verschillen sterk zodat er in beide delen een aparte en autonome groep bewegingen is gegroeid. Deze verschillen werden ook in de aanvankelijk nationale koepel Bond Beter Leefmilieu duidelijk, waarna in 1976 reeds geopteerd werd voor een splitsing van de koepel in een Vlaamse (Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen) en Waalse component (Inter-Environnement Wallonie). De tijdsafbakening tussen 1971 en 1991 is een logische keuze aangezien BBL(/IE) sinds de oprichting in september 1971 een hele evolutie doormaakte en heel wat woelige watertjes doorzwom. Het jaar 1991 kan als logisch eindpunt gezien worden aangezien BBL dan een belangrijke periode in haar geschiedenis afsluit. Vanaf dan wordt ze eigenlijk ten volle erkend en geïntegreerd in het politieke bestel via geïnstitutionaliseerde milieuraden. Haar voortbestaan is sindsdien door middel van gegarandeerde subsidies verzekerd. Sinds 1991 is BBL een stabiele en professionele organisatie geworden die nauwelijks nog te vergelijken valt met de vereniging die in 1971 opgericht werd. Aan de hand van de beschrijving van BBL(/IE) zal ik trachten een beeld te schetsen van de evolutie van de milieubeweging in Vlaanderen sinds de jaren zestig. Traditioneel onderscheidt de literatuur vier periodes in de geschiedenis van de milieubeweging. Een eerste periode, van in de jaren zestig tot halfweg de jaren zeventig, wordt de ontstaansfase genoemd. In deze fase ontstaan een groot aantal milieubewegingen en zien we het eerste lokale milieuprotest. De milieugroeperingen zijn dan nog in volle ontwikkeling en op zoek naar zichzelf. De tweede periode omvat de tweede helft van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig. Deze periode wordt vooral gekenmerkt door twee grote thema's. Langs de ene kant is er de kernenergieproblematiek die een aantal verenigingen doet radicaliseren. De milieubeweging evolueert richting een conflict movement. Langs de andere kant doet de opkomst van Agalev de milieubeweging nadenken over
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
5
Inleiding
haar eigen ideologie en wat de beste strategie is om haar doelen te bereiken. De milieubeweging wordt in deze periode dus radicaler en zelfbewuster. Een derde fase, die de lange jaren tachtig overspant, omvat de lange crisis in de milieubeweging. De acties en sympathie voor de milieubeweging liepen terug en de roep tot hervorming en heroriëntering van de milieubeweging kwam sterk op. Deze fase is vooral een tijd van overleven en herstructureren. Een laatste fase die begint in de jaren negentig, laat een nieuwe wind over het milieulandschap waaien. Door het MiNadecreet, dat voorzag in een oprichting van een geïnstitutionaliseerde adviesraad voor milieu- en natuurzaken, raakte de milieubeweging uit het slop. Door een subsidieregeling die vervat zat in het decreet, raakte men ook eindelijk uit de financiële malaise en kon de milieubeweging verder professionaliseren. Doorheen deze vier periodes zullen de acties, de ideologie, de relatie met de politiek en de interne organisatie de rode draad vormen. Naargelang de periode kunnen één of meerdere factoren de bovenhand halen. Naast het beschrijven van deze evoluties, wil ik ook trachten enkele uitspraken te doen over het relatieve succes van de milieubeweging in Vlaanderen. Heeft de milieubeweging veel verwezenlijkt of waar waren zij te beperkt? Zijn de veranderingen op vlak van milieubeleid louter toe te schrijven aan de milieubeweging of speelden nog andere factoren mee? Algemener gezien wil ik ook bijdragen tot de discussie rond nieuwe sociale bewegingen. Deze term die nu al decennia lang ronddwaalt in de literatuur is meer dan ooit gecontesteerd door zowel historici als sociologen. Wanneer we echter uitspraken willen doen over de term 'nieuwe sociale bewegingen', dienen we natuurlijk wel te weten waarover we juist praten. Ook wanneer men het wil hebben over de evolutie van de milieubeweging in het algemeen of een welbepaalde milieuvereniging zoals Bond Beter Leefmilieu in het bijzonder, is het noodzakelijk even stil te staan bij deze problematiek. De milieubeweging en de aandacht voor het milieu, die een grote opgang kenden in de jaren zestig van vorige eeuw, vallen samen met onder andere de vredesbeweging, derdewereldbeweging en vrouwenbeweging onder de noemer van wat men in de wetenschappelijke literatuur de 'nieuwe sociale bewegingen' is gaan noemen. Met deze benaming wil men een onderscheid maken met de klassieke sociale bewegingen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het nieuwe karakter van deze sociale bewegingen wordt door historici wel in vraag gesteld. De terminologie voor de studie van dit fenomeen is ontwikkeld door sociologen en politicologen die volgens sommige historici misschien te snel de neiging hebben om iets als nieuw te beschrijven. Historici daarentegen reageren dan weer omgekeerd, door meteen te wijzen op het steeds terugkerende karakter van fenomenen.1 Dit werd nogmaals duidelijk gesteld op de workshop “Historische en 1 HOOGHE, M. en BILLIET, J., 'Tussen vernieuwing en continuïteit; sociologen en historici over nieuwe sociale Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
6
Inleiding
sociologische benaderingen van nieuwe sociale bewegingen” die op 22 november 2002 gehouden werd te Brussel. Deze workshop was een ontmoeting en een debat tussen sociologen, politicologen en historici. Er werd tevens gesuggereerd dat de politicologen en sociologen dit thema beu waren en het nu op deze workshop overdroegen aan hun collega's historici.2 Het feit dat in de literatuur van de laatste jaren een tendens bestaat om de uniciteit van de nieuwe sociale bewegingen wat te nuanceren, kan misschien bevestigen dat de politicologen en sociologen uit de jaren zeventig en tachtig misschien iets te snel waren met het etiket 'nieuw' te plakken op het fenomeen van de nieuwe sociale bewegingen.3 Niettemin valt er voor beide standpunten wel een lans te breken. Oude en nieuwe sociale bewegingen hebben heel wat punten gemeenschappelijk, zoals sommige auteurs terecht aanhalen. Het gaat in beide gevallen, zoals de naamgeving al doet vermoeden, over sociale bewegingen. Een goede definitie vinden we bij Stefaan Walgrave in zijn werk Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen uit 1994. Deze definitie is volgens mij de meest complete en overzichtelijke. Hij stelt dat een sociale beweging een geheel is van organisaties en losse actoren, waaronder domeinspecifieke, autonome organisaties, die door middel van collectieve actie buiten de geïnstitutionaliseerde politieke kanalen druk uitoefenen op de politieke beleidsvoerders met de bedoeling om bindende maatschappelijke veranderingen of het behoud van een toestand te realiseren. Deze strijdpunten maken volgens Walgrave tevens deel uit van een maatschappelijk plan van de beweging. Een laatste kenmerk is de massaliteit van de collectieve actie.4 Aan deze definitie beantwoorden zowel de oude als nieuwe sociale bewegingen. Ze maken beide deel uit van het maatschappelijke middenveld dat als bemiddelaar fungeert tussen de overheid en de bevolking. Sociale bewegingen willen de overheid beïnvloeden of zelf doordringen tot de hoogste besluitvormingskringen.5 Zowel oude als nieuwe sociale bewegingen hebben volgens Walgrave en andere sociologen ook een belangrijke rol gespeeld bij de uitbouw van de democratie in België. De oude sociale bewegingen, met name de socialistische en christelijke arbeidersbeweging, hebben op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een belangrijke rol gespeeld in de doorbraak en consolidatie van de massademocratie in België.6 Zij zorgden voor de integratie van de arbeidersklasse in het Belgische politieke systeem. De nieuwe sociale bewegingen zorgden dan in bewegingen', Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 319. HOOGHE en BILLIET, 'Tussen vernieuwing en continuïteit', BTNG, 323-324. Ibidem, 320. WALGRAVE, S., Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, Leuven, 1994, 2-3. HELLEMANS, S. en HOOGHE, M. Red., Van 'mei 68' tot 'Hand in Hand'. Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995, Leuven, 1995, 9. 6 DENECKERE, G., Sire, het volk mort. Sociaal protest in België, 1831-1918, Gent, 1997, 383. 2 3 4 5
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
7
Inleiding
de jaren zestig en zeventig voor een uitdieping van de democratie. Zij brachten nieuwe thema's -waaronder het milieu- en nieuwe maatschappelijke groepen op het voorplan van de politieke discussie in België.7 Sociale bewegingen, oud of nieuw, kunnen dus algemeen gezien worden als uitdagers van de politieke elite.8 Een ander gemeenschappelijk kenmerk van oude en nieuwe sociale bewegingen is hun internationaliteit. Beide bewegingsgolven vonden bijna tegelijkertijd in verschillende westerse landen plaats. Blijkbaar was er dus op deze twee momenten in de geschiedenis een onvrede bij brede lagen van de bevolking, die niet gestuit werd door nationale grenzen.9 De oprichting en organisatie van de nieuwe sociale bewegingen wijkt wel af van die van de oude sociale bewegingen. Terwijl bewegingen zoals de christelijke arbeidersbeweging duidelijk een top-down initiatief was (denk hierbij ondermeer aan de pauselijke encycliek Rerum Novarum uit 1891), was de opkomst van de nieuwe sociale bewegingen eerder een bottom-up beweging. 10 Dit stelt ook de internationale gelijktijdigheid in een ander daglicht. Bij de oude sociale bewegingen is het elite-initiatief de verklarende factor, maar bij de nieuwe sociale bewegingen moeten we dus zoeken naar een meer culturele gevoeligheid in brede lagen van de bevolking. We kunnen dus toch wel stellen dat er een aantal grote gelijkenissen bestaan tussen de oude en nieuwe sociale bewegingen. Dit is misschien ook niet zo verwonderlijk aangezien het beide sociale bewegingen zijn. Bijgevolg is de kritiek van de historici op de sociologen en politicologen terecht, aangezien de bewegingen uit de jaren zestig en zeventig kunnen gezien worden als een tweede bewegingsgolf. Het etiket 'nieuw' is hierbij wel problematisch, aangezien er vanzelfsprekend in de toekomst nog andere bewegingsgolven kunnen voorkomen. Toch is het etiket 'nieuw' dat op de sociale bewegingen van ongeveer vier decennia oud wordt gekleefd niet helemaal onterecht. Het gaat wel degelijk om een nieuw fenomeen dat zich evenwel niet zo eenvoudig laat verpakken in een definitie. De vage, in de jaren tachtig ontstane en soms fel gecontesteerde, maar inmiddels algemeen gebruikte term wordt door elke auteur op een eigen wijze ingevuld. Er bestaat geen eenduidige definitie over wat nieuwe sociale bewegingen zijn. Dit is niet zo verwonderlijk aangezien men een in essentie zeer heterogene groep van bewegingen tracht te vatten in één onderzoeksterm. In de loop van de jaren zijn er in de literatuur wel een aantal punten opgesomd die kenmerkend zijn voor nieuwe sociale bewegingen. Deze kenmerken zijn zeker geen 7 HOOGHE, M., 'Een bewegend doelwit; de sociologische en historische studie van (nieuwe) sociale bewegingen in Vlaanderen', Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 331. 8 HOOGHE en BILLIET, 'Tussen vernieuwing en continuïteit', BTNG, 321. 9 HOOGHE, 'Een bewegend doelwit', BTNG, 332. 10 Ibidem, 332. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
8
Inleiding
strenge afbakening van het onderzoeksdomein, maar geven eerder een indicatie van wat een ideaaltypische nieuwe sociale beweging is. In de praktijk zal men waarschijnlijk nooit een beweging tegenkomen die perfect aan deze kenmerken voldoet. Ook niet alle kenmerken worden door alle auteurs aanvaard of als evenwaardig beschouwd. De scheidingslijn tussen wat men tot de nieuwe sociale bewegingen kan rekenen en wat niet, kan dus soms erg flou zijn en hangt af van hoe breed men de term nieuwe sociale beweging hanteert. Sociologen en politologen hebben een zestal kenmerken geformuleerd die volgens hen typerend zijn voor nieuwe sociale bewegingen en waarmee ze zich van de oude sociale bewegingen onderscheiden. De zes kenmerken zijn achtereenvolgens: een ontstaan in de jaren zestig, een linkslibertaire ideologie, een zwakke organisatiestructuur, een postmaterialistisch publiek, nieuwe en ludieke actiemiddelen en hun relatie met de politiek.11 Niet iedereen aanvaardt deze zes kenmerken; sommige auteurs houden het bij de eerste drie. Ten eerste is er de ontstaanscontext. Nieuwe sociale bewegingen ontstaan bijna allemaal in de late jaren zestig. Opmerkelijk is, zoals reeds vermeld, dat zij allemaal los van elkaar ontstaan, over landsgrenzen en themagrenzen heen. In dit opzicht kan gewezen worden op het feit dat de dragers van de bewegingen opgegroeid zijn in een relatieve welvaart die hun ouders niet kenden. Vanuit deze achtergrond gaan zij zich dus niet richten op het verwerven van een materiële verbetering van hun leven zoals hun ouders hen dat hadden voorgedaan, maar gaan zij nieuwe thema's aankaarten die voor deze nieuwe generatie belangrijk waren. Het ontstaan van nieuwe sociale bewegingen in de jaren zestig kan dus gezien worden als een resultaat van een sterk veranderde sociaal-economische toestand en een daarbij horende nieuwe culturele gevoeligheid.12 We moeten evenwel opmerken dat de thema's die deze generatie naar voren bracht niet volledig nieuw waren, maar wel hun oorsprong hadden in de negentiende eeuw. Deze thema's waren echter nog niet volledig doorgedrongen.13 Een tweede specificiteit betreft de links-libertaire ideologie van nieuwe sociale bewegingen. Dit criterium behoort tot de canon van meest essentiële kenmerken van nieuwe sociale bewegingen, maar toch is ook dit omstreden.14 In de literatuur bestaat hierover heel wat onenigheid. Het is evenwel zo dat de ideologie nooit een echt vaststaand ideologisch systeem is bij nieuwe sociale bewegingen. Het gaat eerder om een aantal vage waarden dan om een uitgewerkte ideologie zoals bij bijvoorbeeld politieke partijen. Toch wordt de term links-libertair door bijna alle auteurs aanvaard, zij het genuanceerd. De term links 11 HOOGHE en BILLIET, 'Tussen vernieuwing en continuïteit', BTNG, 321-322. ; HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 10-12. 12 HOOGHE en BILLIET, 'Tussen vernieuwing en continuïteit', BTNG, 321. 13 DUYVENDAK, J.W. red., Tussen verbeelding en macht. 25 jaar nieuwe sociale bewegingen in Nederland, Amsterdam, 1992, 16. 14 HOOGHE en BILLIET, ‘Tussen vernieuwing en continuïteit’, BTNG, 321-322. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
9
Inleiding
wordt als verzamelnaam genomen voor een aantal vage waarden zoals sociale gevoeligheid en rechtvaardigheid, of een kritische houding tegenover de vrije markt. Onder ‘libertair’ wordt het antiautoritaire wantrouwen tegenover grote hiërarchische organisaties verstaan.15 Ten derde is ook de zwakke organisatiestructuur kenmerkend. Nieuwe sociale bewegingen zijn eerder kleine en zwak uitgebouwde organisaties omdat ze omwille van hun ideologische keuze (libertair-links) en hun kritische achterban nooit zijn kunnen uitgroeien tot institutioneel verankerde organisaties.16 Dit in tegenstelling tot de oudere sociale bewegingen. Hellemans en Hooghe onderscheiden drie soorten organisatiestructuren. Een eerste soort betreft kleine lokale actiegroepen die vaak slechts een kort leven beschoren zijn. Een tweede vorm zijn de grote en goed uitgebouwde internationale organisaties die geen echte volksbewegingen zijn, maar eerder rekenen op gelddonaties vanuit het publiek. In Nederland is men dit fenomeen postgiroactivisme gaan noemen. Een laatste typische organisatievorm is de koepelorganisatie zoals Bond Beter Leefmilieu. Deze blijven over het algemeen ook relatief zwak.17 Het vierde typerende kenmerk hangt in sterke mate samen met het tweede, de ideologie. Het publiek van nieuwe sociale bewegingen wordt vaak in het vakje van het postmaterialisme of postmodernisme geduwd. Het zou voornamelijk gaan om mensen uit de nieuwe middenklasse, die actief zijn in de sociale en culturele sector.18 Door hun veelal hogere opleiding en relatief stabiele financiële toestand, zouden zij zich meer richten op universalistische, immateriële maatschappelijke problemen.19 Een voorlaatste eigenschap betreft de nieuwe actievormen die nieuwe sociale bewegingen hanteren. Het gaat hier dan om vaak om ludieke of originele acties die de aandacht moeten trekken van de verschillende media. Voorbeelden hiervan zijn onder andere bezettingen of de acties van de Groene Fietsers in de jaren zestig. Toch zijn de nieuwe sociale bewegingen niet de bedenkers van dit soort acties. Zij haalden hun inspiratie ondermeer bij de acties van de zwarte burgerrechtenbeweging in de jaren vijftig en zestig in de Verenigde Staten. 20 Het zesde en laatste kenmerk betreft de relatie met de politiek en de afkeer van de verzuiling van nieuwe sociale bewegingen. Deze eigenschap is vooral van toepassing op Belgische bewegingen. Oude sociale bewegingen groeiden uit tot machtige organisaties die hun leden van de wieg tot de dood in een geheel van zuileigen organisaties verankerden. De nieuwe sociale bewegingen zijn niet uitgegroeid tot een nieuwe zuil. Oorzaken hiervan zijn ondermeer hun kritische achterban die wat sceptisch staat tegenover deelname aan de politiek. Daarnaast is sociaal en politiek engagement naar 15 16 17 18 19 20
HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 11. HOOGHE en BILLIET, ‘Tussen vernieuwing en continuïteit’, BTNG, 322. HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 12. DUYVENDAK, Tussen verbeelding en macht, 18. HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 12. DUYVENDAK, Tussen verbeelding en macht, 17. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
10
Inleiding
een steeds individuelere aangelegenheid geëvolueerd. Dit alles kan gezien worden als een deel van een ruimer proces van individualisering en deïnstitutionalisering.21 Dit heeft ook als gevolg dat de groene partijen in België, Agalev (inmiddels Groen!) en Ecolo, nooit de volle steun van de nieuwe sociale bewegingen hebben gekregen. Zij hebben steeds een kritische afstand bewaard. Al deze eigenschappen in acht genomen, kan men toch stellen dat er een duidelijk onderscheid is tussen de oude en nieuwe sociale bewegingen. Hoewel een zekere mate van continuïteit verdedigd kan worden, kan het wel zinvol zijn om het geheel van nieuwe sociale bewegingen af te bakenen als onderzoeksdomein aan de hand van deze zes kenmerken. Men dient dan wel te beseffen dat deze kenmerken het domein niet streng afbakenen, maar louter een pragmatische grens stellen die het onderzoek ten goede kan komen.
21 HOOGHE, 'Een bewegend doelwit', BTNG, 347. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
11
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
a)
Voorgeschiedenis
In tegenstelling tot wat de term 'nieuwe sociale bewegingen' ons wil doen geloven, is de milieubeweging niet echt nieuw. De thema's die door nieuwe sociale bewegingen naar voren werden gebracht, zijn evenmin nieuw te noemen. Dit geldt ook voor de milieubeweging. De vroegste milieu- en natuurverenigingen in Europa duiken op in de laatste decennia van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. De eerste natuurbehoudsvereniging van Europa was waarschijnlijk de in 1854 opgerichte Franse Société Nationale de Protection de la Nature. Vanaf de jaren 1890 zien we dan een sterk toegenomen groei van natuurbehoudsverenigingen met onder andere de Engelse National Trust in 1895, de Nederlandse Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in 1905 en de Belgische Vereniging voor Natuur- en Stedeschoon in 1910.22 Dergelijke verenigingen bleven zich ontwikkelen en in de twintigste eeuw ontstonden er ook nog een aantal nieuwe. Te vermelden zijn onder andere De Wielewaal (1934), die zich toen nog vooral concentreerde op vogelbescherming. Later volgde de vereniging Belgische Natuur- en Vogelreservaten (BNVR, 1951), het Nationaal Verbond voor Natuurbescherming (1952), het Coördinatiecentrum voor de Bescherming van Vogels (CCBV, 1961), het Centrum voor Natuurbeschermingseducatie (CVN, 1965), en ook jongerenorganisaties als de Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie (1959).23 Hoewel sommige van deze natuurbehoudsverenigingen bijna gelijktijdig ontstaan met sommige milieubewegingen, vallen deze echter helemaal niet te vergelijken met de milieubewegingen van de jaren zestig en zeventig. Ideologisch gezien waren deze bewegingen weinig geprofileerd, om maar niet te zeggen dat er geen ideologie was. De traditionele natuur- en vogelbeschermingsverenigingen zijn ontstaan vanuit een eerder romantische bezorgdheid van individuen en groepen uit de (veelal hogere) burgerij omwille van de esthetische, recreatieve en natuurwetenschappelijke functies van de natuur.24 De eerste groene jongens handelden eerder vanuit een ideaal van pure schoonheid van de 22 VAN DER HEIJDEN, H.A., 'De milieubeweging in de twintigste eeuw', Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 455. 23 LEROY, P. en DE GEEST, A., Milieubeweging en milieubeleid, Antwerpen, 1985, 30-31. 24 VAN DER HEIJDEN, ‘Milieubeweging’, BTNG, 455. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
12
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
natuur. Dergelijke visie werd ook ingegeven door de opkomst van het toerisme. Van politieke motieven was dus zeker nog geen sprake.25 Hun acties beperkten zich ook vaak louter tot het inzamelen van geld om natuurgebieden op te kopen en deze te onderhouden. Daarnaast hield men zich ook bezig met de observatie en studie van de natuur. Natuurbescherming was een soort van vrijetijdsbesteding. Deze organisaties kunnen natuurlijk nog lang niet beschouwd worden als nieuwe sociale bewegingen, maar ze vormen wel de voorlopers én collega’s van de modernere milieuactiegroepen die in de jaren zestig en zeventig ontstaan. Zij leverden tevens een deel van de kaders van de latere militante milieubeweging.26 De natuurbehoudsorganisaties verdwenen niet met de opkomst van de nieuwe milieubeweging, ze bleven ijveren voor hun belangen en kwamen later vaak in botsing met de radicalere, progressievere milieuactiegroepen.
b)
Ontstaanscontext van BBL en de oprichting in 1971
In het vorige deel hebben we gezien dat de milieubeweging zeker geen nieuw fenomeen was in de jaren zestig en zeventig. Toch ontstaan in de periode 1968-1972 heel wat nieuwe milieubewegingen. In Vlaanderen alleen zou het gaan om zesendertig verenigingen.27 Hoe komt het dan dat er net in die jaren zestig en zeventig een nieuw soort milieubeweging naar voren komt? Volgens Hooghe zijn er twee duidelijke redenen waarom net dan het milieuveld zo'n ongelofelijke boom kent. Ten eerste haalt hij de economische wedloop van na de Tweede Wereldoorlog aan. 28 De economie was het allerbelangrijkste voor zowel de overheid als de gewone man in de straat. In de jaren vijftig en zestig kende die economie en enorme bloei die evenwel voor een zware druk op het milieu zorgde. Niettemin was de oorlogsgeneratie bereid het milieu deels op te offeren om economische groei te realiseren. De jongere generatie, die de oorlog niet meer had meegemaakt en opgegroeid was in relatieve welvaart, was hiertoe veel minder bereid. Zij stelde zich ernstige vragen bij het opofferen van de natuur voor vooruitgang en welvaart.29 Als tweede belangrijke reden haalt Hooghe de protest- en mobilisatiebereidheid aan die voortkwam uit wat men Mei '68 noemt.30 Een 25 DUYVENDAK, Tussen verbeelding en macht, 31. 26 WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 47. 27 PEETERS, A. en VERMEIREN, I., De jaren zeventig, van groen naar groenen, Borgerhout, 1980, 137. 28 HOOGHE, M., De milieukoepel in Vlaanderen: Bond Beter Leefmilieu vzw 1971-1996, Brussel, 1996, 4. 29 HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 5. 30 Ibidem, 5. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
13
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
klimaat van onvrede en protest, dat zijn oorsprong kende in het studentenprotest, deinde uit naar de bredere samenleving. Hierdoor konden jonge bewegingen makkelijker groeien. Dit laatste punt dient toch genuanceerd te worden. De roots van de milieubeweging in Vlaanderen liggen zeker niet in het studentenprotest van de jaren zestig, maar eerder in het lokale burgerlijke milieuprotest.31 De eerste milieubewegingen in Vlaanderen zijn lokale bewegingen die ontstaan als een reactie op de bedreiging van de eigen leefomgeving. Men spreekt in dit verband soms over het ‘NIMBY-fenomeen’ (Not In My BackYard) of neutraler het ‘LULUfenomeen’ (Locally Unwanted Land Use).32 Het gaat dus niet om mensen die handelen vanuit een morele overtuiging, maar wel mensen die rechtstreeks getroffen worden een probleem gerelateerd aan het milieu. Deze bewegingen hadden vaak slechts een tijdelijk karakter, maar samen vormden zij wel een brede sociale beweging.33 Terwijl er in België en andere West-Europese landen sprake was van een bottom-up ontwikkeling van de milieubeweging, was er ook in de hogere echelons van de politieke besluitvorming aandacht gegroeid voor het milieu. De Raad van Europa had 1970 uitgeroepen tot het jaar van het natuurbehoud en de Verenigde Naties hielden twee jaar later een top te Stockholm over het menselijk leefmilieu.34 In 1972 publiceerde de Club van Rome, een genootschap van particulieren van over de hele wereld, het rapport van een studie door het MIT (Massachusetts Institute of Technology) rond het leefmilieu, getiteld Grenzen aan de Groei. 35 Er was dus ook sprake van een topdown sensibilisering van de maatschappij inzake het milieu. Het milieu werd als probleem gesignaliseerd aan de publieke opinie.36 De eerste acties in Vlaanderen van de nieuwe milieubeweging waren echter volgens NIMBYof LULU-signatuur. Het protest tegen de aanleg van de E-10 autosnelweg door het Peerdsbos in Brasschaat in 1968 wordt traditioneel gezien als het eerste wapenfeit. Deze actie zou al snel gevolgd worden door andere protestacties zoals deze tegen het Duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet door de Antwerpse Kempen, de aanleg van de A-24 autosnelweg door Limburg, de vervuiling door het bedrijf Bayer-Rickmann in de omgeving van Brugge en de bodemverontreiniging door Metallurgie Hoboken-Overpelt te Hoboken.37 Het gaat dus zeer duidelijk om erg lokale problemen die aangekaart worden door bewoners die zichzelf bedreigd voelen in hun eigen omgeving. Het is in deze context dat Bond Beter Leefmilieu/Inter-Environnement ontstaat. In 31 WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 123. 32 HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 52-53. 33 VAN DER HEIJDEN, ‘Milieubeweging’, BTNG, 457. 34 HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 4. 35 MEADOWS, D.L., e.a., Rapport van de Club van Rome; Grenzen aan de Groei, 1972, 9. 36 LEROY, P. en DE GEEST, A., Milieubeweging en milieubeleid, 1985, 27. 37 HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 52. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
14
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
tegenstelling tot de meeste milieubewegingen is BBL/IE niet ontstaan vanuit lokale initiatieven, maar ontstond het, net zoals de oudere natuurbehoudsorganisaties, van bovenaf. Sterker nog, de oprichters hadden zelfs helemaal geen banden met de milieubeweging. Eén van de pioniers was Marc Dubrulle. Dubrulle ontwikkelde zijn interesse in milieuproblematiek in de periode dat hij in de public relations werkzaam was. Zijn opdracht was het minimaliseren van de ontluikende milieubekommernis, wat hem verontwaardigde.38
Via de Franstalige uitgever Dominique de
Waseige, uitgever van het blad ‘Environnement’, ontmoetten een aantal mensen met een gelijkaardige visie elkaar. Het waren naast Dubrulle en de Wasseige, Michel Didisheim (economisch adviseur van Prins Albert), Pierre Dulieu (kabinetschef van staatssecretaris voor stedenbouw A. Califice), Jan Tanghe (stedenbouwkundige) en Baudouin du Bus de Warnaffe, die eveneens werkzaam was in de public relations. Ze kwamen tot het besluit iets tegen het lakse milieubeleid in België te doen.39 Bond Beter Leefmilieu/Inter-Environnement is dus zeker niet ontstaan vanuit de lokale milieuacties van eind jaren ’60. Niemand van de zeven stichters had enige banden met die milieubewegingen. De organisatie zou dus zowel op zoek moeten gaan naar erkenning van bovenaf, als naar steun van onderuit. Het was aanvankelijk zelfs de bedoeling een vereniging op te zetten sui generis; het idee om de bestaande krachten te bundelen om zo tot een verandering van het milieubeleid te komen, kwam pas later. 40 Men besefte dat al die losse initiatieven wel lovenswaardig waren, maar dat hun eigenlijke impact vrij beperkt was, vooral op politiek vlak. Er was dus nood aan een of andere vorm van samenwerking.41 Na de beslissing om de bestaande milieukrachten te bundelen, was het doel van de stichters een sterke, nationale drukkingsgroep op te richten als tegengewicht tegen de machtige, economische belangengroepen.42 Er bestond al wel zo’n koepelorganisatie, het Nationaal Verbond voor Natuurbescherming, maar deze organisatie hield zich enkel bezig met natuurbescherming.43 BBL/IE wilde een ruimere en meer politiek gerichte koers varen, maar daardoor was de achterdocht van vooral de natuurbehoudsorganisaties zeer groot. Daarnaast wilde BBL/IE erg breed actief zijn; zowel in het domein van natuurbehoud, als van ruimtelijke ordening, als van milieuhygiëne, wat in die tijd toch vrij uniek was. Onder milieuhygiëne verstaan we alles wat met de verontreiniging van het milieu en het voorkomen daarvan te maken heeft. Deze aandacht voor milieuverontreiniging mag toch niet overdreven worden. BBL/IE kan in deze fase zeker nog niet omschreven worden als een radicale 38 39 40 41 42 43
‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, 11-12. Ibidem. Ibidem. HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 5. WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 58. PEETERS en VERMEIREN, Van groen naar groenen, 136. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
15
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
beweging; het leefmilieu was slechts een onderdeel van het ruimere doel om de levenskwaliteit van de mens te verbeteren.44 Uiteindelijk werd Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement officieel opgericht op 25 september 1971 met het specifieke doel om al die lokale milieu-initiatieven te overkoepelen en hun krachten te bundelen. Achtendertig vertegenwoordigers van (milieu-)organisaties ondertekenden mee de statuten die op 9 november 1971 gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad.45 Onder deze milieuorganisaties waren zowel grote gevestigde natuurbehoudsverenigingen als kleinere lokale milieuactiegroepen.46 Het aantal aangesloten verenigingen zou in de loop der jaren nog sterk groeien, maar niet alle aangesloten verenigingen zouden een echt actieve werking kennen.47 Het voorzitterschap van BBL/IE werd bekleed door Michel Didisheim, terwijl Herman Delaunois van de Koninklijke Vereniging voor Natuur- en Stedeschoon (KVNS), voorzitter werd van de Vlaamse vleugel BBL Vlaanderen. Marc Dubrulle werd nationaal secretaris.48
c)
Een ingewikkelde organisatiestructuur
Zoals reeds gesteld in de inleiding, is een zwakke organisatiestructuur een belangrijk kenmerk voor nieuwe sociale bewegingen. Iets oudere natuurbehoudsbewegingen zoals De Wielewaal of Natuur- en Stedeschoon voldoen niet aan dit criterium. Hun organisatiestructuur was veelal ingewikkelder dan die van de recentere milieuactiegroepen uit de jaren zestig en zeventig. Natuurbehoudsorganisaties waren ook vaker aangesloten bij een koepelorganisatie en hadden bijgevolg de noodzakelijke structurele organisatie. Bij milieuactiegroepen was dit veel minder het geval. Zij hadden vaak een informele, anarchistische organisatie. Dit kwam natuurlijk mede door hun ontstaan. De voorzitters of secretarissen, als die er al waren, waren vaak niet verkozen, maar hebben de functie naar zich toe geschoven gekregen.49 Voor Bond Beter Leefmilieu als koepelorganisatie lag dit uiteraard anders. Een degelijke interne organisatie was natuurlijk inherent verbonden aan het doel van BBL/IE. Daarnaast waren de oprichters van BBL/IE geen jonge idealisten zoals zo vak bij nieuwe sociale bewegingen, maar het waren voornamelijk dertigers en 44 DIDISHEIM, M., Ethische grondslagen voor de aktie van bond beter leefmilieu, Basistekst van Bond Beter Leefmilieu, Brussel, 1970. 45 Statuten BBL/IE, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 9/12/1971, nr. 7908, 4025-4034. 46 HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 6-7. 47 WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 65. 48 Statuten BBL/IE, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 9/12/1971, nr. 7908, 4025-4034. 49 WALGRAVE, Nieuwe Sociale Bewegingen, 157. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
16
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
veertigers met een aanzienlijke carrière in het bedrijfsleven, die BBL/IE uit de grond stampten. Een losse organisatiestructuur was dus zo goed als ondenkbaar gezien de achtergrond van de oprichters en het doel dat ze voor ogen hadden. Er werd tevens beslist dat individuele personen geen lid konden worden van BBL/IE. Op die manier zou de koepel geen concurrentie vormen voor de andere milieubewegingen.50 Wanneer we dus spreken over leden van BBL/IE, gaat het hier altijd om organisaties, niet om personen. Bijgevolg kreeg BBL/IE vanaf het begin al een vrij ingewikkelde interne structuur mee. Bij de oprichting in 1971 werd aan de Belgische nationale koepel BBL/IE een dubbele indeling gegeven. Ten eerste was er een gewestelijke indeling. Onder de nationale koepel stonden drie gewestelijke federaties: Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen (BBL), Inter-Environnement Wallonie (IEW) en Inter-Environnement Bruxelles (IEB). Deze drie federaties waren toen nog geen aparte entiteiten, zij waren onderdeel van één rechtspersoon, BBL/IE.51 De drie gewestelijke federaties werden opgericht naar aanleiding van de regionalisering van België. Het doel was deze drie vleugels op nationaal vlak sterk te laten samenwerken, maar ze toch toe te staan een gewestelijke organisatie te laten uitbouwen.52 Elk van de gewestelijke federaties bestond uit een gewestelijke raad, een gewestelijk uitvoerend comité en een gewestelijk secretariaat. De drie gewestelijke raden samen vormden de Algemene Vergadering van BBL/IE.53 Naast die gewestelijke indeling was er ook nog een inhoudelijke opdeling.54 Deze opdeling kwam overeen met de drie actieterreinen waarop BBL/IE wenste actief te zijn: de bescherming van de natuur, maar ook van de stedelijke leefomgeving (sector A), de bevordering van een beter stedelijk milieu en de herwaardering van het onroerend cultuurpatrimonium (sector B), en de bestrijding van verontreiniging en hinder (sector C). Deze werden de drie functionele sectoren natuurbescherming, ruimtelijke ordening en milieuhygiëne genoemd.55 Binnen deze drie functionele sectoren konden werkgroepen opgericht worden die zich met één bepaald thema bezighielden. Dit nieuwe element stamde uit 1972 en was aanvankelijk uitsluitend bedoeld voor sector C, maar werd al snel uitgebreid naar de andere sectoren. Deze werkgroepen zouden zich vooral met wetenschappelijke studie bezighouden.56 De hoogste beslissingsmacht binnen BBL/IE lag bij de Algemene Vergadering. Zij bestond uit 50 51 52 53 54 55 56
LEROY en DE GEEST, Milieubeweging en milieubeleid, 37. Zie Bijlage 2: Organigram 1 : Organisatie van de unitaire koepel BBL/IE (1971-1981). - p.59. Jaarverslag BBL/IE 1972, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1973. Statuten BBL/IE, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 9/12/1971, nr. 7908, 4030. Zie Bijlage 4: Organigram 3: Functionele Organisatie van BBL(-Vlaanderen) (1971-1990). - p.60 Jaarverslag BBL/IE 1972, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1973. Bericht over werkgroepen, Mededeling BBL aan haar leden over de oprichting van werkgroepen, Brussel, 1972. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
17
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
de drie gewestelijke raden van de federaties. Hierin waren alle afgevaardigden van de aangesloten verenigingen vertegenwoordigd. De AV kwam minstens één maal per jaar samen om de algemene strategie op te stellen. De Algemene Vergadering stelde dan een Raad van Beheer aan, bestaande uit een aantal van haar leden. Deze Raad van Beheer werd voor drie jaar verkozen en zette de krijtlijnen van het beleid uit. De samenstelling was aan heel wat voorwaarden onderworpen. De drie functionele sectoren moesten telkens door vier afgevaardigden uit elke sector vertegenwoordigd worden; twee Franstaligen en twee Nederlandstaligen. Verder moest elke gewestelijke federatie nog eens drie afgevaardigden leveren. Daarnaast kon de Raad van Beheer nog uitgebreid worden met adviserende of gewone leden. Voor de concrete uitvoering zorgde de Algemeen Secretaris. Binnen de drie gewestelijke federaties was er een gelijkaardige organisatie. Zij kenden per gewest ook een soort Algemene Vergadering (de Gewestelijke Raad) en een Raad van Beheer (Gewestelijk Uitvoerend Comité).57 Bij gebrek aan financiële middelen bleef het Nationaal Secretariaat ook functioneren als het secretariaat voor de Vlaamse gewestelijke federatie BBL-Vlaanderen. Het lidmaatschap van BBL/IE was niet vrij, men kon dus niet zomaar toetreden tot de Algemene Vergadering. De aansluiting van leden moest vooraf worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering.58 De aanstelling van nieuwe leden werd reeds meermaals geweigerd. Indien een vereniging toegelaten werd als lid van BBL/IE, dan wilde dit nog niet automatisch zeggen dat haar afgevaardigde ook een stem krijgt in de Algemene Vergadering. Er werd nog een bijkomend onderscheid gemaakt tussen gewone leden, adviserende leden en sympathisanten. De gewone leden waren ledenorganisaties die gemeenschappelijke doelen hadden met BBL.59 Zij beschikten over een afgevaardigde in de Algemene Vergadering en beschikten ook elk over één stem. 60 Adviserende leden waren organisaties die nuttige steun konden verlenen aan BBL, alsook de oprichters.61 Zij beschikten over één adviserende stem.62 Sympathisanten waren organisaties die BBL wensten te steunen, maar daarom geen gemeenschappelijke doelen hadden.63 De leden konden zich inschrijven in minstens één, maar ook in alle functionele sectoren. Dit konden zij zowel doen bij de Vlaamse, Waalse als Brusselse federaties.64 Het was ook mogelijk bij meerdere of bij alle federaties aan te sluiten. Aangesloten verenigingen dienden een nationale of minstens een regionale werking te kennen. Kleinere organisaties met louter een lokale werking konden geen lid worden van BBL/IE. 57 58 59 60 61 62 63 64
Statuten BBL/IE, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 9/12/1971, nr. 7908, 4030. Statuten BBL/IE, BS, 9/12/1971, nr. 7908, 4027. Ibidem, 4028. Ibidem, 4029. Statuten BBL/IE, BS, 9/12/1971, nr. 7908, 4028. Ibidem, 4029. Ibidem, 4028. Statuten BBL, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 7/6/1976, nr. 5404, 2444. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
18
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
Zij moesten eerst aansluiten bij een regionale koepel en zo konden zij ook vertegenwoordigd worden binnen BBL/IE. Sinds 1992 kunnen lokale groepen wel rechtstreeks aansluiten.65 Een ander opvallend kenmerk was dat de lidorganisaties slechts een beperkt bedrag, namelijk tweeduizend Belgische frank, als lidgeld moesten betalen.66 Individuele personen konden eveneens geen lid worden van BBL/IE. Dit was een van de weinige punten waarover de natuurbehoudsorganisaties en de milieuactiegroepen het eens waren. De eersten vreesde een deel van hun aantrekkingskracht te verliezen, terwijl de actiegroepen niet zo gewonnen waren voor een echt sterke koepelorganisatie.67 We moeten in dit verband ook opmerken dat lang niet alle milieubewegingen toenadering zochten tot BBL/IE. Vooral militante milieuactiegroepen stonden weigerachtig tegenover elke vorm van verlies van hun autonomie. Dergelijk ingewikkeld systeem bemoeilijkte uiteraard wel het contact met wat er echt leefde bij de basis van de milieubeweging, wat later nog voor problemen zou zorgen. Van een zwakke organisatiestructuur was dus, zoals verwacht, helemaal geen sprake. Opvallend is wel dat de derde functionele sector, die van de milieuhygiëne, een vaststaand aantal vertegenwoordigers kreeg. Dit is opmerkelijk te noemen, aangezien het merendeel van de aangesloten verenigingen van BBL/IE tot de natuurbehoudsvleugel van de milieubeweging behoorde.68
d)
Ideologie in de beginjaren en de relatie met politiek en industrie
Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement kan zeker in de beginjaren niet als een radicale milieubeweging beschouwd worden. Terwijl we in het eerste deel gezien hebben dat nieuwe sociale bewegingen vaak een links-libertair profiel hebben, is dit bij de milieubeweging enigszins gematigd. De pragmatische ingesteldheid neemt vaak de bovenhand. Daarenboven dient men te beseffen dat de milieubeweging in de jaren zeventig in Vlaanderen nog voor een groot deel bestond uit de conservatieve natuurbehoudsorganisaties. De ideologie van BBL/IE dient men bijgevolg als zeer gematigd te beschouwen, vooral in de beginjaren. Hiervoor kunnen een heel aantal redenen aangehaald worden. Ten eerste was er de 65 VANDECASTEELE, C., Financiële studie van de Bond Beter Leefmilieu, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen, Departement Toegepaste Wetenschappen, 1996, 16. 66 GENT, AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, nr 68: Nota betreffende het huishoudelijk reglement [1974]. 67 LEROY en DE GEEST, Milieubeweging en milieubeleid, 104-106. 68 Zie Bijlage 1: Grafiek 1: Verhouding van de aanwezige leden in de algemene vergadering van BBL (1976-1989). - p. 59. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
19
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
koepelfunctie die men wilde vervullen. Radicale ideologische standpunten kan men niet verwachten van een koepelorganisatie zoals BBL/IE die wenste te zijn. Teneinde al haar lidorganisaties tevreden te houden, waren radicale standpunten uit den boze. Ten tweede behoorde in de jaren zeventig meer dan zestig procent van de leden van BBL/IE tot natuurbehoudsvleugel. 69 Zoals reeds in het Deel I besproken, behoren deze organisaties niet echt tot de nieuwe sociale bewegingen en ontberen zij eveneens een duidelijk ideologisch profiel. Het gaat om bewegingen die hun oorsprong hebben in de hogere burgerij. Minder dan tien procent van de aangesloten leden van BBL/IE in de jaren zeventig behoorde tot de meer radicale milieuactiegroepen, waar een meer uitgesproken ideologisch profiel te verwachten is.70 Men kan dus van deze leden, die allen een stem in de Algemene Vergadering hebben, moeilijk verwachten dat zij een radicaal ideologisch programma zouden voorstellen of steunen. Volgens Leroy en De Geest was het niet louter hun numerieke overwicht dat hen de bestuursfuncties opleverde, maar hadden de vertegenwoordigers van de natuurbehoudsbewegingen gewoonweg de meeste ervaring en deskundigheid.71 Dit maakte hen tot betere kandidaten voor bestuursfuncties dan de jonge, ambitieuze leiders van de milieuactiegroepen. Ten derde waren de oprichters van BBL/IE geen idealistische actievoerders uit de milieubeweging maar wel mensen met een achtergrond in het bedrijfsleven en de politiek. Marc Dubrulle, één van de zeven pioniers, omschreef zijn interesse voor milieu vanuit een romantisch natuurgevoel, maar ook vanuit een diepe verontwaardiging over het toenmalige milieubeleid en de milieumentaliteit. 72 Hoewel er bij de stichters inderdaad sprake was van een soort verontwaardiging, wilde men de economie of de overheid toch niet met vinger wijzen. Michel Didisheim stelt in één van de grondteksten van BBL/IE zelfs duidelijk dat de Bond economische groei wilde verzoenen met respect voor het milieu.73 Deze erg gematigde houding leverde wel heel wat steun op voor de jonge milieukoepel, voornamelijk vanuit de industrie en de politiek. Men kan dus stellen, zoals Hooghe dat doet, dat BBL/IE in de beginjaren als een consensusbeweging kan beschouwd worden.74 De enige inkomsten die de koepel kon vergaren waren afkomstig uit de industrie. De stichters van de Bond hadden hun eigen contacten uit het bedrijfsleven en politiek om steun verzocht en vaak ook gekregen. Tot de geldschieters behoorden ondermeer Petrofina en de Unie van Elektriciteitsexploitanten.75 Daarnaast 69 Zie Bijlage 1: Grafiek 1: Verhouding van de aanwezige leden in de algemene vergadering van BBL (1976-1989). - p. 59. 70 Ibidem. 71 LEROY en DE GEEST, Milieubeweging en milieubeleid, 37-38. 72 ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, 11-12. 73 DIDISHEIM, Ethische grondslagen voor de akties van BBL, 1970. 74 HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 8. 75 Ibidem, 8. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
20
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
steunden ook verschillende vooraanstaande, maar niet nader genoemde, mensen uit politieke, sociale, culturele en artistieke wereld de Bond.76 Zelfs de toenmalige Prins Albert, de huidige koning Albert II, zou het initiatief hebben gesteund, al dan niet financieel. Op die manier kon voor de eerste werkjaren een aanzienlijk bedrag bekomen worden. In 1973 kon BBL/IE rekenen op een bedrag van zo'n drie miljoen Belgische frank van het bedrijfsleven.77 Het lijkt vandaag de dag wel een ondenkbare situatie; een milieubeweging die vervuilers moet aanklagen waar ze zelf steun van krijgt. Hubert David, destijds secretaris van BBL-Vlaanderen verklaart dit enigszins in een interview met Marc Hooghe: “Misschien, in het begin was iedereen voor een beter leefmilieu, en meer groen, en een betere leefomgeving en zo. Zolang het niet echt concreet wordt is iedereen daar voor.”.78 Deze steun was overigens erg nodig aangezien de inkomsten van lidgelden erg beperkt waren. Zoals reeds gezegd dienden lidorganisaties slechts een jaarlijkse bijdrage van tweeduizend Belgische frank te betalen.79 De gematigde houding was ook gunstig voor de relatie van de koepelorganisatie met de politieke overheid. De initiatiefnemers hadden banden met de overheid en hadden zich ook als doel gesteld een goede relatie met die laatste te ontwikkelen. Men was van plan de Bond als spreekbuis van de milieubeweging naar de overheid te laten fungeren. Er was dus, zoals vaak bij milieubewegingen, een gerichtheid op de overheid. Men stond helemaal niet weigerachtig tegenover overheidsoptreden, men was net gericht op het beïnvloeden er van. Bij BBL/IE was dit vanaf de oprichting zelfs een expliciet doel. Men wilde een dialoog tot stand brengen tussen de brede en versnipperde milieubewegingen en de overheid.80 De erkenning van BBL/IE door de overheid kwam er dan ook al vrij snel. De Verenigde Naties organiseerden in 1972 een internationale milieuconferentie in Stockholm, waar ook België vertegenwoordigd diende te worden. Omdat in de delegaties van sommige landen ook milieubewegingen zaten, mocht ook BBL/IE met de Belgische delegatie naar Stockholm afreizen.81 Dit hield in dat BBL/IE minstens impliciet erkend werd door de overheid als de vertegenwoordiger van de milieubeweging in België. We kunnen bijgevolg besluiten dat net door die relatief vage ideologie BBL/IE als koepel van de grond is kunnen komen. Met meer radicale standpunten had men nooit een publiek kunnen aanspreken dat breed genoeg was om met een groen front te kunnen starten. Daarnaast zorgde de gematigdheid en de goede contacten van de oprichters voor de broodnodige financiële steun in de 76 77 78 79 80 81
LEROY en DE GEEST, Milieubeweging, 36. Jaarverslag BBL/IE 1972, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1973. Interview met Hubert David, in: HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 7. GENT, AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, nr 68: Nota betreffende het huishoudelijk reglement [1974]. LEROY en DE GEEST, Milieubeweging, 34-36. ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, 13. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
21
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
beginjaren. Zonder die financiële middelen had BBL/IE nooit een degelijke werking kunnen uitbouwen. Ten derde zorgde dit ook voor een goede relatie met de overheid. Een radicale gesprekspartner is weinig aantrekkelijk voor de gevestigde politieke orde. Met een meer gematigde beweging had men dus meer kans een effectieve invloed te verwerven op de politieke besluitvorming en dit was reeds vanaf het begin één van de doelen van de Bond.
e)
Eerste campagnes van de milieukoepel
De milieukoepel had zich vanaf het begin als doel gesteld een breed milieufront te vormen. Zij wilde op vele fronten actief zijn, getuige de drie functionele sectoren. Naast het klassieke natuurbehoud wilde men ook aandacht besteden aan ruimtelijke ordening en het stedelijk cultuurpatrimonium. De derde sector die de milieuhygiëne omvatte, was vrij nieuw en daarin situeren we dan ook de meeste nieuwe milieubewegingen aangezien het milieuhygiënische probleem het meest recente was. Daarnaast wilde men met alle mogelijke middelen actie voeren. Als men vandaag de dag denkt aan milieuacties uit de jaren zeventig, dan denkt men vooral aan betogingen en spandoeken. BBL/IE wenste echter op alle mogelijke manieren een kentering door te voeren inzake milieubeleid, maar ook inzake het milieubesef bij de gewone man in de straat. Naast die klassieke, actieve bescherming van de natuur, stedelijk schoon en onroerend cultuurpatrimonium, wilde men ook particuliere instellingen helpen met hun eigen acties. BBL/IE mat zich dus vanaf zijn oprichting ook een sterke ondersteunende rol aan. Teneinde professioneel en deskundig advies te verstrekken, nam BBL/IE zich ook voor om gegevens betreffende het milieu en het milieubeleid te verzamelen en zelf te onderzoeken. De resultaten hiervan zouden ter beschikking staan van zowel particulieren als van de overheid. Een laatste doelstelling die men wilde bereiken was het sensibiliseren van de burger door allerhande campagnes.82 Een heel gamma aan ambities en doelstellingen dus. Dubrulle vatte dit in 1973 concreter samen in vijf punten in het jaarverslag van het eerste werkingsjaar van BBL/IE.
Ten
eerste
wilde
men
het
publiek
informeren
en
sensibiliseren
rond
de
milieuproblematiek.83 Deze doelstelling klinkt zelfs vandaag nog vrij modern. Men besefte reeds zeer goed dat de burger één van de belangrijkste vervuilers was. Daarnaast wilde men ook de 82 Statuten BBL/IE, BS, 9/12/1971, nr. 7908, 4027. 83 Jaarverslag BBL/IE 1972, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1973. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
22
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
overheid voorlichten. Men geloofde sterk dat de overheid diende op te treden als controlerende en corrigerende factor. De nobele milieugevoelens van de burger zouden weleens overstemd kunnen worden door het eigenbelang.84 De overheid had echter niet genoeg ervaring en kennis inzake leefmilieu. Daar lag de derde doelstelling van BBL/IE. Door onderzoek te stimuleren en zelf onderzoek te doen, moest men tot een betere kennis van het leefmilieu komen en kon men de overheid en burger dus beter voorlichten. Natuurlijk dienden ondertussen ongeoorloofde praktijken van zowel de overheid als de burger bestreden te worden door actie te voeren. Dit hield in dat men defensieve acties ging voeren indien er zich een milieugerelateerd probleem voordeed op het grondgebied van België. De vijfde en laatste doelstelling omvatte eigenlijk alle andere. Men wilde komen tot een geïntegreerd en algemeen milieubeleid van de overheid dat in theorie alle andere doelstellingen van BBL/IE overbodig zou moeten maken.85 De beheerders van BBL/IE kwamen zelf al snel tot de conclusie dat het realiseren van deze doelstellingen geen sinecure was. Het opzetten van de organisatie en het beheer van de grote koepel nam meer tijd in beslag dan verwacht en men moest zijn tijd al snel verdelen tussen het actie voeren en het beheerswerk.86 Daarnaast beperkte ook de niet aflatende zoektocht naar financiële middelen de echte ambities van de Bond. Toch werden er in de beginjaren al enkele acties ondernomen. Ten eerste was er het lobbywerk bij de overheid. In eind 1971 en begin 1972 werd aan de toenmalige formateur Gaston Eyskens de eis tot de oprichting van een coördinatie- en beheersorgaan inzake leefmilieu overgemaakt.87 Deze eis werd ingewilligd, al is het onduidelijk in welke mate de lobbying van de Bond hiervoor verantwoordelijk was. In ieder geval was een eerste succesje geboekt. Ook op vlak van het onderzoek was BBL/IE verdienstelijk. Zij gaven in 1972 een boekje uit met een inventaris van de Belgische wetgeving inzake leefmilieu. Dit werd gedaan om meer duidelijkheid te scheppen voor milieuverenigingen inzake milieuwetgeving, maar ook voor de overheid zelf.88 De eerste echte actie op het terrein betrof de afschaffing van de vogelvangst. Deze actie kwam tot stand via één van de leden; het CCBV (CoördinatieComité voor de Bescherming van Vogels). Via manifestaties, briefschrijfacties en 105.000 handtekeningen werd de afschaffing bekomen.89 Daarnaast begon men ook met (hoofdzakelijk juridische) acties tegen de duinenverkaveling in De Panne en protesteerde BBL/IE tegen de geplande aanleg van het duwvaartkanaal Oelegem84 85 86 87 88 89
WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 154. Jaarverslag BBL/IE 1972, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1973. Ibidem. Ibidem. Jaarverslag BBL/IE 1972, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1973. Ibidem. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
23
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
Zandvliet. Deze drie acties situeerden zich duidelijk in de functionele sector A: het natuurbehoud. Ook de sector B, belast met het stedelijk milieu, roerde zich met acties tegen geplande metro- en spoorwegwerken te Gent en de herinrichting van de Brusselse agglomeratie. Deze vier laatste acties zouden jaren aanslepen. De rol die BBL/IE speelde bij deze acties, was vooral die van coördinator. Zij mobiliseerden weliswaar een aantal mensen via hun lidverenigingen, maar de directe actie werd gedragen door één of enkele leden die zich specifiek met het probleem bezighielden. Bij het duinenprobleem ging dit om de Vereniging Leefmilieu Westhoek, terwijl bij de acties rond het geplande duwvaartkanaal Red de Voorkempen het voortouw nam.90 BBL/IE mat zich dus van begin af aan een ondersteunende functie aan. Een typische actievorm van BBL/IE was het formuleren van een aantal constructieve eisen en alternatieven die wetenschappelijk onderbouwd zijn, zoals bijvoorbeeld de bundel met richtlijnen voor de herinrichting van de Brusselse agglomeratie uit 1973.91 Ook voor andere acties zoals die tegen het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet, werden lijvige, wetenschappelijk onderbouwde dossiers aangelegd.92 Deze dossiers waren vaak zo goed dat de BBL beter geïnformeerd was dan het bevoegde ministerie, zoals minister van Openbare Werken Jos Chabert moest toegeven bij een interpellatie in de Kamer.93 Opvallende afwezige bij de eerste wapenfeiten van de milieukoepel, was de sector C, die instond voor de milieuhygiëne. Zij ondernamen geen opvallende acties. Dit is niet zo heel verwonderlijk gezien het overwicht van de natuurbehoudsorganisaties in de Algemene Vergadering van BBL/IE. In de beginjaren legde men zich dus toe op veelal bravere acties die in de lijn lagen van de acties die natuurbehoudsverenigingen reeds vroeger hadden ondernomen.Van die natuurbehoudsverenigingen namen zij tevens de thema's over. Niettemin waren er in BBL/IE wel kiemen aanwezig die de koepel, en bij uitbreiding de hele milieubeweging, meer in de richting van professionalisering en politieke oriëntering duwden.
f)
Conclusie
BBL/IE sloot midden jaren zeventig een eerste fase in zijn ontwikkeling af. Er was een milieukoepel
opgericht
die
het
hele
milieuveld
overspande,
van
conservatieve
90 GENT, AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, nr. 162: Verslag betreffende richtlijnen voor de democratische inrichting van de Brusselse agglomeratie [1973]. ; GENT, AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, nr. 163: Dossier betreffende het protest tegen de bouw van het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet [1973]. 91 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 162, Verslag betreffende richtlijnen voor de democratische inrichting van de Brusselse agglomeratie [1973]. 92 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 163, Dossier betreffende het protest tegen de bouw van het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet [1973]. 93 HOOGHE, De milieukoepel in Vlaanderen, 13. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
24
Hoofdstuk I: De opkomst van het lokale milieuprotest en de oprichting van Bond Beter Leefmilieu (1968-1974)
natuurbehoudsverenigingen tot de jonge, ambitieuze milieuactiegroepen. In deze beginperiode hadden de natuurbehoudsverenigingen duidelijk de overhand. Zij waren het grootst in aantal en bijgevolg het best vertegenwoordigd in de Algemene Vergadering. Bestuursfuncties gingen ook naar afgevaardigden van deze verenigingen. Het is dus niet verwonderlijk dat de eerste acties vrij gematigd waren en dat ook op ideologisch vlak geen radicale dingen werden voorgesteld. Deze gematigdheid stelde de koepel wel in staat de nodige fondsen uit de economische en politieke wereld te verwerven voor de uitbouw van haar werking. Daarenboven kon ze door haar weinig radicale werking een goede relatie uitbouwen met de overheid en zodoende haar ambities om te wegen op het milieubeleid trachten te realiseren.
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
25
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
a)
Stellingname rond kernenergie
Slechts enkele jaren na haar oprichting werd de milieukoepel voor enkele zware problemen gesteld. De oliecrisis van 1973-1974 had de belangstelling voor het milieu danig getemperd. Milieuproblematiek werd opnieuw als een luxeprobleem gezien en vanuit de industrie werd de steun aan BBL/IE fors verminderd. Langs de andere kant werd de oliecrisis gezien als het bewijs dat de voorspellingen van de Club van Rome geen verzinsels waren en er dus dringend nood was aan actie. De energiesector propageerde kernenergie als een onuitputtelijke en milieuvriendelijke energiebron.94 Maar wat vanuit de energiesector als een oplossing voor de oliecrisis werd gezien, was voor BBL/IE een nieuw groot probleem. Al snel vond er een polarisatie plaats binnen de milieubeweging. De gematigde natuurbehoudsvleugel stond op zich niet noodzakelijk weigerachtig tegenover de nieuwe energievorm, terwijl de milieuactiegroepen radicaal tegen de plannen voor nieuwe kerncentrales waren. In België werd in 1974 een koepel opgericht die alle krachten tegen kernenergie bundelde; het VAKS (Verenigde Actiegroepen voor KernStop) onder leiding van Guido Steenkiste. De actiemiddelen van de anti-kernenergiebeweging weken wel wat af van de optimistische en ludieke acties die milieubewegingen in het begin van de jaren zeventig voerden. De toon werd pessimistischer en men begon zich meer en meer af te zetten tegen de overheid. 95 De kernenergieproblematiek zorgde voor de doorbraak van een nieuw soort milieubeweging. Een meer militante, radicale en op actie gerichte vleugel van de milieubeweging maakte hier zijn opwachting. Binnen BBL/IE was er twijfel en verdeeldheid over het nieuwe probleem. Langs de ene kant smeekte een deel van de milieubeweging om een optreden van de koepel, langs de andere kant kon men zich niet helemaal identificeren met de radicalere vleugel. Los hiervan moesten de beheerders van BBL/IE ook rekening houden met het financiële aspect. Samenwerken met de militante vleugel zou wel eens heel wat bedrijven er van kunnen overtuigen hun donaties stop te zetten. Daarnaast zou het de politieke contacten ook niet ten goede komen als BBL/IE de kant koos van bewegingen die zich net tegen die overheid keerden. De Bond twijfelde over de te volgen strategie. In 1973 94 LEROY en DE GEEST, Milieubeweging en milieubeleid, 42-43. 95 Ibidem, 41-42. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
26
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
werd een werkgroep opgericht rond kernenergie, maar het duurde nog tot 1975 vooraleer BBL/IE voor het eerst met een erg voorzichtig standpunt naar voren kwamen. Men eiste een kernstop, verdere studie en een publiek debat rond kernenergie.96 De eis tot een kernstop dient toch wel met een korrel zout genomen te worden en lijkt louter aanwezig om de meer radicale milieuactivisten te paaien. De gematigdheid van BBL/IE kwam nogmaals naar voren in het jaarverslag van 1975 waarin de Raad van Beheer stelde dat BBL/IE “een zeer voorzichtige houding heeft aangenomen omdat de vereniging zich er van bewust was dat zij met het op gang brengen van een opiniebeweging het hele [kern]programma sterk zou afremmen, hetgeen verreikende gevolgen zou kunnen hebben op economisch vlak.”.97 Niet bepaald een radicaal standpunt inzake kernenergie dus. Een kernstop was niet realistisch, maar de verdere studie kwam er wel. BBL/IE kreeg de opdracht een rapport samen te stellen voor de overheid met de vragen en verzuchtingen van de bevolking in verband met kernenergie. Het rapport bevatte ook een commentaar op het gebruik van kernenergie. Het ging hier wederom om een sterk wetenschappelijk onderbouwd rapport, maar het stelde weinig eisen en sprak zich niet ondubbelzinnig tegen kernenergie uit. Wel stelde men zich heel wat vragen bij de veiligheid en noodzakelijkheid, maar radicale standpunten waren niet te vinden.98 Ondanks de erg gematigde houding inzake kernenergie, zag BBL/IE haar inkomsten uit de industrie fel slinken. Vooral vanuit de elektriciteitssector kreeg de koepel heel wat boze brieven. Marc Dubrulle citeert uit een van deze brieven in een interview in met het BBL-tijdschrift Milieurama: “een milieuorganisatie
dient
zich
bezig
te
houden
met
vogeltjes
en
bomen,
niet
met
energievraagstukken.”99 De gematigde houding van de milieukoepel stelde een aantal bewegingen teleur. Niet in het minst VAKS en haar voorzitter Guido Steenkiste. Door de voorzichtigheidsstrategie van de Bond zou VAKS het centrum van de antikernenergiestrijd worden. Kernenergie was toen voor BBL/IE een iets te politieke aangelegenheid. Het merendeel van de leden van de Raad van Beheer van BBL/ IE waren toen nog erg gematigde mensen; volgens hun tegenstanders was het een conservatief clubje van het establishment.100 De werkgroep rond kernenergie bleef echter verderwerken en begon in de tweede helft van de jaren zeventig meer en meer sympathie te krijgen. Het ongeval in de kerncentrale van Three Mile Island in Harrisburg in 1979, zorgde voor een blijvende doorbraak van 96 Jaarverslag BBL/IE 1975, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1976. 97 Ibidem. 98 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 155, Verslag van de werkgroep Kernenergie betreffende de vragen en het commentaar op sommige economische, technische en institutionele aspecten van het kernenergieprogramma in België, 1976. 99 ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, 13. 100 Interviews met Guido Steenkiste en Tine Heysen; in: HOOGHE, De milieukoepel, 11. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
27
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
de kernenergieproblematiek. De relaties tussen BBL en VAKS waren ondertussen verbeterd en er werd soms zelfs duchtig samengewerkt. In 1977 waren beide mede-organisatoren van de grootste antikernenergiebetoging in België ooit, met maar liefst vijfduizend aanwezigen. Toch bleef BBL vooral achter de schermen actief. Verdere studies, persberichten en lobbying maakten het leeuwendeel van alle acties van BBL uit.101 Terwijl VAKS en haar lidorganisaties zich meer richtten op het 'veldwerk', hield BBL zich dus vooral bezig met het opstellen dossiers en rapporten ter beïnvloeding van politici.102 Het naar elkaar toegroeien van de beide koepels is niet eenvoudig te verklaren. Langs de ene kant was de interesse voor kernenergie bij de BBL in de tweede helft van de jaren zeventig wel toegenomen. Het bleef een actueel thema waar veel verzet tegen was bij de bevolking. Om haar functie als milieukoepel te kunnen handhaven was BBL genoodzaakt aandacht te besteden aan dit thema. Zij deed dit op haar eigen gekende manier. Langs de andere kant was ook VAKS gegroeid. De actieve veldwerking werd meer overgelaten aan de leden, terwijl de top zich, net als BBL, meer bezig hield met studies en beïnvloeding van politici en burgers via de media.103 We zien hier voor het eerst dat BBL/IE gestuurd wordt door haar achterban. Hoewel de contacten niet zo heel erg nauw waren als bij sommige andere bewegingen, lag er toch een zekere macht bij die achterban. Terwijl de top van BBL aanvankelijk niet erg veel voelde voor de kernenergieproblematiek, waren zij genoodzaakt later bij te sturen. Het is natuurlijk niet met zekerheid te zeggen dat dit door rechtstreekse invloed van de achterban kwam. Een achterban die trouwens erg moeilijk te omschrijven is. Wel kan men met zekerheid stellen dat een groot deel van de milieubeweging, en met uitbreiding een aanzienlijk deel van de Belgische bevolking, zich tegen kernenergie keerde. Bond Beter Leefmilieu was gedwongen te volgen als zij haar status als koepel van de hele milieubeweging wilde behouden. Een belangrijk gevolg van de strijd tegen kernenergie was wel dat de BBL haar inkomsten uit het bedrijfsleven, voornamelijk de energiesector, in de jaren zeventig drastisch zag verminderen.104
101 AMSAB, Archief van Bond Beter Leefmilieu vzw, nr 618: Verslag van de vergaderingen van de Nationale Coördinatie Kernenergie 1979. 102 AMSAB, Archief van BBL vzw, nr 621: Persnota's van BBL en IE betreffende het beleid rond kernenergie 1979-1980. 103 AMSAB, Archief van BBL vzw, 626, Ontwerp beleidsnota VAKS, 1983. 104 Jaarverslag BBL/IE 1975, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1976. ; Jaarverslag BBL vzw 1976, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu, Brussel, 1977. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
28
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
b)
Federalisering van de milieukoepel
Reeds bij de oprichting van BBL/IE in 1971 was er een gewestelijke opdeling in drie gewestelijke federaties: Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen (BBL), Inter-Environnement Wallonie (IEW) en Inter-Environnement Bruxelles (IEB) die allen onderdeel waren van de nationale koepel Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement vzw (BBL/IE).105 Elk lid van BBL/IE moest in minstens één van de drie federaties zetelen. De gewestelijke raden van de drie federaties vergaderden altijd al apart, met uitzondering van de nationale vergadering die meestal slechts één maal per jaar werd gehouden. Vele acties werden ook slechts door één van de drie federaties gevoerd. Dit bevorderde natuurlijk de identiteitsvorming binnen de gewestelijke federaties. De autonomie van de gewestelijke raden groeide sterk en het was eigenlijk louter de nationale structuur die de drie gewestelijke federaties nog samen hield. Dit werd reeds in 1973 opgemerkt en tegen 1974-1975 hadden de drie gewestelijke raden reeds het overwicht op het vlak van beleidsvorming.106 Met het vertrek van voorzitter Michel Didisheim in 1976, viel nog een unificerende factor weg. Deze tweetalige en diplomatische persoon wist vaak de tegengestelde visies binnen de milieukoepel te verzoenen.107 Hij werd vervangen door een college van voorzitters van de federaties. Daarnaast waren er tussen de Vlaamse en Waalse vleugel van de milieukoepel nog andere verschillen. Terwijl in er in Vlaanderen een duidelijke opdeling was tussen milieuactiegroepen en natuurbehoudsverenigingen, was dit in Wallonië minder het geval. Deze opdeling was er wel, maar daarnaast waren er ook een heel aantal gemengde groepen, met mensen uit de oudere natuurbehoudsvleugel en de jongere, meer radicale vleugel.108 Ook de taal speelde soms een vervelende rol in het overleg. Los daarvan waren er tussen de taalgroepen ook meningsverschillen over ideologie en strategie. Marc Dubrulle erkent dit ook duidelijk: “Er waren geregeld grote spanningen tussen Walen, Vlamingen en Brusselaars, maar ook tussen zeer conservatieve organisaties en echt geëngageerde, linkse groeperingen.”109 Volgens Guido van Steenbergen speelde deze factor slechts heel beperkt mee in de regionalisering van BBL/IE en waren de financiële en organisatorische component veel sterker.110 In 1976 kwam het dan tot een eerste hervorming van de organisatiestructuur van de koepel. 105 Cf. Bijlage 2: Organigram 1: Organisatie van de unitaire koepel BBL/IE 1971-1981. - p. 59. 106 Jaarverslag BBL/IE 1975, Jaarverslag Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement, Brussel, 1976. 107 ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, 14. 108 RIHOUX, B. en MOLITOR, M., 'Nieuwe sociale bewegingen in franstalig België; Eenheid in verscheidenheid?', HELLEMANS en HOOGHE red., Nieuwe sociale bewegingen in België, 118. 109 Interview met Dubrulle, Milieurama, 13. 110 VETS, K., Interview met Guido van Steenbergen, 04/06/2008. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
29
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
Ten eerste bekwamen de federaties een eigen juridisch statuut. Zij werden nu alle aparte vzw's. Dit hield in dat zij nu beschikten over een ideologische en financiële autonomie. 111 Elke gewestelijke federatie moest dus zelf op zoek naar haar eigen middelen, maar had nu nog meer de mogelijkheid haar eigen accenten te leggen. Doordat de federaties nu een eigen rechtspersoon waren, maakten ze ook kans op overheidssubsidies van de culturele gemeenschappen. Daar kwam nog bij dat milieubevoegdheden meer en meer overgeheveld werden naar Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Een andere verandering was het ontstaan van een vierde gewestelijke federatie, namelijk de Brusselse Raad voor het Leefmilieu (BRaL). Deze organisatie was afgesplitst van InterEnvironnement Bruxelles (IEB), die nu als de Franstalige milieukoepel van Brussel ging fungeren, terwijl BRaL de taak als Brussels Nederlandstalige milieukoepel kreeg. In feite werd BBL/IE dus in 1976 in sterke mate gefederaliseerd. Een opmerkelijke evolutie aangezien België zelf toen nog niet gefederaliseerd was en het milieu voornamelijk een nationale aangelegenheid was.112 Ondanks de verregaande federalisering bleef BBL/IE toch bestaan en werd het contact tussen de federaties niet verbroken. De vier federaties kwamen onderling overeen om nauw te blijven samenwerken en een gemeenschappelijk secretariaat in stand te houden.113 Regelmatig was er ook overleg tussen de vier. Waar voor 1976 de federaties ondergeschikt waren aan BBL/IE, was de situatie nu omgekeerd. De vier federaties hielden de nationale koepel recht en beschouwden haar als een gezamenlijk overlegplatform. BBL/IE was getransformeerd tot een confederatie van de vier gewestelijke federaties. Om verwarring en overlappingen te vermijden zal het onderzoek zich hierna concentreren op de Vlaamse vleugel van de milieukoepel, de Bond Beter Leefmilieu vzw (BBL). De confederatie BBL/IE was echter geen lang leven beschoren. De financiële toestand van de vier federaties verslechterde in de tweede helft van de jaren zeventig. Hoewel de federaties de nationale werking wilden behouden, werd deze voor hen een steeds zwaardere financiële last, terwijl de zoektocht naar inkomsten niet eenvoudiger werd. Om kosten te besparen werd in 1979 het nationaal secretariaat afgeschaft.114 Nationaal secretaris Mark Dubrulle zou voortaan enkel nog het secretariaat van BBL Vlaanderen leiden. De financiële situatie verbeterde echter niet en er begonnen stemmen op te gaan om de confederatie te ontbinden wegens geldgebrek. Op de Algemene Vergadering van 23 januari 1981 werd beslist de nationale koepel BBL/IE te ontbinden, 111 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 65, Voorstellen tot conventies tussen de gewestelijke federaties, 1977. 112 HOOGHE, De milieukoepel, 9. 113 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 65, Voorstellen tot conventies tussen de gewestelijke federaties, 1977. 114 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 66, Activiteitenverslag 1979. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
30
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
nadat een ultieme poging tot het bekomen van extra subsidies had gefaald.115 Twee weken later, op 5 februari 1981 was de ontbinding een feit. De organisatiestructuur bleef na de verzelfstandiging van de drie federaties nagenoeg onveranderd.116 In 1984 vielen de oude interne benamingen van BBLVlaanderen weg. Men nam de oude benamingen van de nationale koepel over. De Gewestelijke Raad werd omgedoopt tot Algemene Vergadering en het Gewestelijk Uitvoerend Comité tot Raad van Beheer.117 Hiermee gaf BBL-Vlaanderen duidelijk aan dat het in Vlaanderen de rol van de oude koepel ten volle op zich neemt. Samengevat kunnen we voor de federalisering van de nationale milieukoepel BBL/IE een drietal redenen aanhalen. Ten eerste zat een verdere federalisering reeds ingebakken in de gewestelijke organisatiestructuur van BBL/IE. Het aparte overleg van de gewestelijke federaties vormde een eigen identiteit bij elk van de federaties. Ten tweede waren er de ideologische verschillen tussen de Vlaamse en Waalse groeperingen, en het eigen stedelijke karakter van de Brusselse federaties. Toch kwam het einde van de nationale koepel niet door ideologisch geruzie, maar lag de financiële toestand van de federaties aan de basis van het verdwijnen van de nationale koepelorganisatie Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement.
c)
Ideologische radicalisering?
In de literatuur rond milieubewegingen en Bond Beter Leefmilieu wordt vaak gesproken over een ideologische radicalisering tegen het einde van de jaren zeventig. Hiervoor worden twee belangrijke redenen aangehaald. Ten eerste is er de strijd tegen kernenergie. De grimmige sfeer en de hardere actievormen stonden in fel contrast met de ludieke acties in het begin van de jaren zeventig. Daarnaast verslechterde de relatie tussen de milieubeweging en de overheid; de milieubeweging evolueerde van een consensusbeweging naar een conflictbeweging. Terwijl BBL eerst twijfelde over de kernenergieproblematiek, werd er uiteindelijk toch meegewerkt met de meer radicale vleugel van de milieubeweging. Ten tweede wordt de federalisering van BBL/IE aangehaald. Door de toegenomen autonomie konden BBL, IEW en de Brusselse federaties IEB en BRAL zich meer en meer toeleggen op wat er in hun eigen achterban leefde. De Vlaamse achterban van BBL zou radicaler zijn en meer gericht 115 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 66, Notulen van de 15e algemene vergadering op 23 januari 1981. 116 Zie Bijlage 3: Organigram 2: Interne Organisatie van BBL-Vlaanderen (1971-1991). - p.60. 117 Statuten BBL, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 28/12/1984, nr. 48829, 4059. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
31
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
zijn op directe actie, terwijl de Waalse milieubeweging een meer gezapige ideologie vertoonde.118 Tevens was het aantal milieuactiegroepen in Vlaanderen relatief hoger dan in Wallonië, waar een procentueel hoger aantal natuurbehoudsverenigingen gemeten werd. Daarnaast kunnen we ook nog aanhalen dat de milieubeweging in Wallonië zwakker stond dan in Vlaanderen.119 Een verklaring hiervoor ligt volgens Hellemans en Hooghe in het industriële verleden van Wallonië, dat tot op de dag van vandaag de politieke mobilisatie beïnvloedt.120 Daardoor hadden nieuwe sociale bewegingen zoals de milieubeweging het moeilijker om door te breken. Toch mag deze radicalisering zeker niet overdreven worden. De federalisering en deelname aan de anti-kernenergiestrijd van eind jaren zeventig transformeerden Bond Beter Leefmilieu zeker niet tot een harde actieorganisatie die op de barricaden ging staan en het waterkanon trotseerde. Het campagnestramien bleef grotendeels hetzelfde en BBL werd nog steeds bestuurd door dezelfde mensen als voorheen. Daarnaast was de federalisering ook niet alleen een resultaat van onderlinge meningsverschillen tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars, maar speelden andere factoren, zoals de financiële problemen, een grotere rol.121 Het belangrijkste gevolg van de deelname aan antikernenergieacties was te situeren op financieel vlak, eerder dan op ideologisch of strategisch vlak. We kunnen ook zeker niet stellen dat er na de federalisering een fundamenteel andere koers werd gevolgd door BBL of IEB. Hun ontwikkeling verliep min of meer gelijkaardig. 122 Eerder dan een radicalisering eind jaren zeventig zou ik bijgevolg eerder stellen dat er toen een aantal factoren die een eventuele radicalisering zouden kunnen afremmen of voorkomen, waren weggevallen. BBL was na de conservatieve periode in het begin van de jaren zeventig zichzelf nu in vraag gaan stellen. De radicalisering kwam er voorlopig nog niet, maar de ogen van sommige mensen waren door de kernenergieproblematiek geopend.
d)
Campagnes in de tweede helft van de jaren zeventig
Een exhaustieve opsomming geven van alle acties die BBL(/IE) in de periode 1974-1981 ondernomen heeft, is weinig zinvol en is tevens zo goed als onmogelijk. Het is daarom mijns 118 HOOGHE, De milieukoepel, 9. 119 ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, 14. 120 RIHOUX en MOLITOR., 'Nieuwe sociale bewegingen in franstalig België', HELLEMANS en HOOGHE, Van Mei '68 tot Hand in Hand, 125. 121 VETS, K., Interview met Guido van Steenbergen, 04/06/2008. 122 RIHOUX en MOLITOR., 'Nieuwe sociale bewegingen in franstalig België', HELLEMANS en HOOGHE, Van Mei '68 tot Hand in Hand, 125-126. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
32
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
inziens nuttiger om even stil te staan bij de uiteenlopende thema's waarop BBL(/IE) zich in deze periode toelegde, alsook het gehanteerde actiestramien. Ondanks de financiële problemen en de federaliseringsperikelen, slaagde BBL(/IE) er toch in een breed scala aan acties tot stand te brengen. Het meest in het oog springend waren natuurlijk de acties tegen kernenergie, maar daarnaast hield BBL(/IE) zich ook nog met andere thema's bezig. Acties zoals deze tegen het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet, die begonnen waren begin jaren zeventig, zouden opgevolgd worden. Maar ook nieuwe problemen in de drie functionele sectoren kregen aandacht. Wanneer we kijken naar de sector van de bescherming van de natuur, zien we dat de acties eind jaren zeventig vooral werden toegespitst op de bescherming van bomen en vogels.123 Verder werd er ook werk gemaakt van milieu-educatieprojecten en werd er gevraagd om meer aandacht te besteden aan het verzoenen van toerisme met natuurbehoud. 124 Ook op het vlak van de open ruimte en ruimtelijk ordening roerde BBL(/IE) zich. Zo sprak BBL/IE zich in 1975 ondubbelzinnig uit tegen de aanleg van bijkomende autosnelwegen in België. Hier werd in juni 1975 ook een grote betoging tegen gehouden.125 Men ageerde ook sterk tegen de nieuwe gewestplannen en onnodige verkavelingen.126 Het is ook in deze periode dat we de eerste acties zien van de functionele sector C, die zich moest bezighouden met de bestrijding van milieuverontreiniging en hinder. Zij ondernamen acties tegen de toenemende afvalberg in Vlaanderen en ijverden voor meer recyclage van gebruikte materialen, in het bijzonder papier. 127 Ook tegen de geplande inplanting van verbrandingsovens werd gereageerd.128 Een andere grote campagne was die tegen de loodvergiftiging in Hoboken in 1978-1979. Er waren ook acties die we niet meteen van een milieuorganisatie zoals BBL verwachtten. Zo werd er begin jaren tachtig fel actie gevoerd tegen het gebruik van hormonen in vetmesterijen.129 Dit korte overzicht illustreert heel duidelijk het erg brede veld waarin BBL actief was. Het stramien van de acties was grotendeels hetzelfde als in de voorgaande periode. De vermeende radicalisering door de antikernenergiebeweging en de federalisering, bracht dus in de 123 AMSAB, Archief van BBL, 836, Dossier betreffende publicatie 'Boombewust'. ; AMSAB, Archief van BBL, 838, Dossier betreffende de vogelbescherming en tegen de vogelvangst. 124 AMSAB, Archief van BBL, 841, Krachtlijnen voor een toeristisch beleid over natuurbehoud en toerisme, 1978. ; AMSAB, Archief van BBL, 845, Dossier betreffende milieueducatieprojecten, 1975-1977. 125 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 150, Nota betreffende de 1e jaarlijkse ontmoetingsdag van de milieubeweging met als thema 'milieubescherming en het autosnelwegenbeleid in Vlaanderen, 1975. 126 AMSAB, Archief van BBL, 917-957, Ruimtelijke ordening. 127 AMSAB, Archief van BBL, 316-317, Dossiers betreffende de Werkgroep Vaste Afval. ; AMSAB, Archief van BBL, 411-414, Dossiers betreffende Recyclage en recuperatie. 128 AMSAB, Archief van BBL, 964-967, Dossiers betreffende verbrandingsovens te Lier, Diksmuiden, Houthalen en Bree. 129 AMSAB, Archief van BBL, 635-641, Stukken betreffende Hormonen. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
33
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
praktijk weinig veranderingen. De acties die BBL voerde, werden nog steeds grotendeels gedragen door lokale verenigingen, terwijl BBL dossiers aanlegde om hun acties te ondersteunen. Door het uitvaardigen van persberichten met de resultaten van hun studies en het lobbyen achter de schermen, zette men de politici onder druk om toegevingen te doen aan de lokale afdelingen die het 'veldwerk' verrichtten. De enige keer dat er van die actiestramien werd afgeweken, was in 1977 toen BBL samen met VAKS een betoging op poten zette tegen kernenergie. BBL bleef zich dus beperken tot coördineren, bestuderen, informeren en delegeren.
e)
Relatie met de politiek en de oprichting van Agalev
De relatie tussen nieuwe sociale bewegingen en de politiek is vrij complex. Nieuwe sociale bewegingen hebben volgens de literatuur meestal een links-libertaire ideologie. Het libertaire bestaat er in dat ze erg wantrouwig staan tegenover grote autoritaire systemen zoals politieke partijen dat soms kunnen zijn.130 Daarnaast hebben ze ook vaak een afkeer van de verzuiling, zoals deze in België door de grote politieke families werd uitgebouwd. Er zit in hun ideologie dus een apolitiek kantje. Toch spelen nieuwe sociale bewegingen en de milieubeweging in het bijzonder een politieke rol. Zij bevolken het middenveld en mediëren bijgevolg tussen de overheid en de burgers. Het feit dat ze een apolitiek sausje over hun ideologie gieten, wil niet zeggen dat er binnen het bewegingsveld een afkeer van de politiek bestaat. Vele bewegingen zien de overheid als een instrument om hun programmapunten uit te voeren. Zij willen de politieke elite bewust maken van bepaalde problemen en bijgevolg het beleid beïnvloeden. Of ze het nu willen of niet, nieuwe sociale bewegingen zoals de milieubeweging, zijn politieke actoren. Bond Beter Leefmilieu / Inter-Environnement speelde vanaf zijn oprichting al een vrij politieke rol. De oprichters van de nationale koepelorganisatie hadden goede banden met zowel de politieke wereld als met het bedrijfsleven. Politieke lobbying achter de schermen werd al snel een van de meest gebruikte actiemiddelen van BBL/IE. Het samenwerken met de politieke overheid stond zelfs in de beginselverklaring van de koepel. Men wilde de overheid, die te weinig afwist van het milieu, onderwijzen en tot een beter beleid komen door allerhande acties die hun studies over het leefmilieu kracht moesten bijzetten, en de overheid zodoende beïnvloeden bij het opstellen van
130 HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 11. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
34
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
haar beleid.131 Het was een expliciet doel van BBL/IE om een intermediaire instantie te worden tussen de milieubewegingen en de overheid.132 In de beginjaren hield BBL/IE zich dus zoals gezegd bezig met lobbying, studie en het bespelen van de publieke opinie om haar standpunten kracht bij te zetten. Dit lukte vrij goed en een heel aantal eisen werden door de politieke overheid ingewilligd. Hierbij was BBL/IE altijd neutraal. Elke bevoegde persoon werd even hard of zacht aangepakt, ongeacht de partij waaraan hij of zij verbonden was. Eind jaren zeventig echter zagen we de opkomst van een nieuwe partij die ontstaan was vanuit de herlevingsbeweging 'Anders Gaan Leven' van de jezuïet Luc Versteylen. Deze beweging die eigenlijk zijn ontstaan kende in links-katholieke middens, uitte kritiek op de massaconsumptie en was eveneens bezorgd om het rapport van de Club van Rome, Grenzen aan de Groei, uit 1972. De beweging legde zich meer en meer toe op de ecologische kant van haar programma en evolueerde van religieuze bezinningsgroep naar een ecologische actiegroep.133 Ze waren ondermeer actief in de strijd tegen het Duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet en tegen de verontreiniging door de metaalfabriek te Hoboken.134 De beweging begon zich meer en meer politiek te gedragen en steunde aanvankelijk net zoals BBL/IE enkele milieubewuste kandidaten op de traditionele lijsten. Aangezien die groene lijsten bij de gemeenteraadsverkiezingen niet echt succes kenden, kreeg het idee om een nieuwe progressieve partij op te richten meer aanhang. Hierbij waren niet alleen mensen uit de Anders Gaan Leven-beweging betrokken, maar ook andere mensen uit milieubewegingen. Het betrof vooral activisten uit de anti-duwvaartbeweging.135 Na een experiment in Antwerpen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1977, werd er bij de Europese verkiezingen van 1979 echt aanvang genomen met de nieuwe partij Agalev. Zij trokken enkele belangrijke mensen uit de nieuwe sociale bewegingen aan, waaronder Marc Dubrulle, secretaris van BBL/IE en na de federalisering van BBL Vlaanderen. De nieuwe partij was meteen vrij succesvol en haalde uit het niets 2,6% van de stemmen. Deze nieuwe, progressieve partij wilde natuurlijk graag de steun van de nieuwe sociale bewegingen zoals de milieubeweging. De partij moest immers op zoek naar een achterban. Ook binnen de milieubeweging waren er eerst positieve stemmen te horen bij de oprichting van Agalev. Een partij waarvan één van de belangrijkste programmapunten het milieu was, leek natuurlijk een 131 Statuten BBL/IE, BS, 9/12/1971, nr. 7908, 4027. 132 LEROY en DE GEEST, Milieubeweging, 34-36. 133 HELLEMANS, JANSSENS en DESCHOUWER, 'AGALEV: Van catacomben-christenen tot geïntegreerd politiek alternatief', HELLEMANS en HOOGHE red., Nieuwe sociale bewegingen in België, 129-130. 134 DULLAERS, E., Duwvaart, moord op de Kempen: bewegingen rond het Duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet en het ontstaan van een groene partij in Vlaanderen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2005, 187-189. 135 Ibidem, 193-196. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
35
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
goede zaak en het steunen waard. Toch sprong BBL niet meteen op de groene kar van Agalev. Zoals steeds bij de milieukoepel werd er eerst duchtig nagedacht over welke strategie men diende te volgen. Ondertussen werd de vraag naar duidelijkheid van BBL steeds luider. Zowel vanuit de achterban als vanuit Agalev werd er gevraagd om een duidelijk standpunt van de Bond inzake politiek engagement. Pieter Leroy poneerde in het pas opgerichte tijdschrift van BBL, Milieurama, dat de milieubeweging en BBL een duidelijk standpunt dienden in te nemen. Hij stelt da de milieubeweging beweert apolitiek te zijn, maar genoodzaakt is zich politiek te gedragen, aangezien dit inherent is aan haar doel.136 Milieubewegingen in het algemeen en Bond Beter Leefmilieu in het bijzonder, willen wegen op het milieubeleid, en dit kan enkel via politieke weg. De vraag binnen de milieubeweging was dus de volgende: “Wat is de beste strategie om tot een efficiënt milieubeleid te komen? Volledige steun aan Agalev of politieke neutraliteit?” Naar aanleiding van deze vraag werd er op 6 december 1980 te Mechelen een ontmoetingsdag georganiseerd voor alle geïnteresseerde milieubewegingen. Er werd gedebatteerd over de voor- en nadelen van politiek engagement van de milieubeweging en op welke manier dit dan diende te gebeuren. Binnen BBL werd tevens begin 1981 de werkgroep ‘Milieubeweging en Politiek Engagement’ opgericht. De werkgroep stelde een dossier samen met de pro’s en contra’s. Zij concludeerde dat het gevaarlijk was zich toe te spitsen op één partij. Daardoor zou de milieubeweging en het milieubeleid beperkt worden tot één enkele fractie. Deze zou electoraal niet zwaar genoeg doorwegen en zou het contact met de andere partijen verslechteren. Dit zou negatieve gevolgen hebben op de invloed die BBL zou kunnen uitoefenen op het milieubeleid. 137 Deze dubbele vrees was zeker terecht. Het zou nog vijftien jaar duren vooraleer Agalev zou deelnemen aan de regering en directe invloed kon uitoefenen. Daarnaast was BBL ook in grote mate afhankelijk van overheidssubsidies sinds men vanuit de industrie veel minder steun kreeg door de kernenergieproblematiek midden jaren zeventig. Een te grote vereenzelviging met Agalev zou de subsidiestroom kunnen doen opdrogen. Bevoegde ministers zouden de indruk kunnen krijgen dat ze met die subsidies een politieke concurrent steunden. Daarnaast haalde men ook aan dat door de grote heterogeniteit van de achterban van de milieubeweging, het niet opportuun was om samen te werken met slechts één partij. Het stroomlijnen van de verschillende politieke meningen binnen BBL zou tot een splitsing kunnen leiden.138 Nochtans waren er wel argumenten voor, zoals de falende traditionele partijen die er niet in 136 LEROY, P., ‘Milieu en politiek anders bekeken’, Milieurama, nr. 3, 2 (1981), 5-10. 137 Milieubeweging en Politiek Engagement, Rapport werkgroep Milieubeweging en Politiek Engagement o.l.v. H. Delaunois, Brussel, 1981. 138 Ibidem. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
36
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
slaagden een doordacht milieubeleid te voeren en alleen maar oog hadden voor economische belangen en het verwerven of verstevigen van hun eigen macht. Het systeem dat de milieubeweging tot dan hanteerde, namelijk het steunen van “groene” kandidaten op traditionele lijsten, bood natuurlijk geen enkele garantie. De milieubeweging diende echter wel politiek vertegenwoordigd worden, aangezien zij anders in de marginaliteit zou belanden.139 Hier lagen volgens de werkgroep Milieubeweging en Politiek Engagement dus wel kansen voor een nieuwe, frisse partij. BBL gaf dan ook de volle vrijheid aan de eigen leden en milieusympathisanten om zelf hun standpunt te bepalen.140 BBL zelf zou ten allen tijde neutraal blijven, maar ook aan de BBL-top waren er verschillen tussen mensen die meer voor politiek engagement waren en diegenen die strikte neutraliteit predikten. Zowel Herman Delaunois (voorzitter BBL-Vlaanderen) als Marc Dubrulle (Nationaal Secretaris) bevestigden dit in het tijdschrift Milieurama. “Deze houding [ten aanzien van politiek engagement] kan verschillend zijn naarmate we ons opstellen als individu, milieugroep, of als federatie. Het is bij wijze van voorbeeld goed mogelijk dat iemand gewonnen is voor een groene lijst, maar met mensen van andere politieke partijen wil samenwerken binnen een neutrale aktiegroep. Wat de federatie betreft, moeten we er van uit gaan dat die als koepel optreedt en dus onderdak moet kunnen bieden aan al de organisaties, zowel degene die zich politiek wil binden, als de andere.”141 Delaunois bleef heel neutraal, maar Dubrulle suggereerde toch dat een evolutie in de richting van een bredere ecologische beweging wel kon: “Het is vanzelfsprekend dat koepelorganisaties, zoals BBL en NVNB, neutraal moeten blijven. Het is inherent aan hun opdracht. Niets zou echter deze organisaties mogen beletten om via hun individuele leden sterker aan te leunen bij de ecologische beweging.”142 Dat Dubrulle sympathie had voor Agalev was al in 1979 duidelijk geworden toen hij mee op de kieslijst stond van de kersverse partij. Dit leidde tot de bizarre situatie dat de nationaal secretaris van een milieubeweging politiek actief was, terwijl de beweging zelf neutraal was. Deze situatie was niet houdbaar en Dubrulle stapte dan ook op als nationaal secretaris van BBL/IE. De nationale koepel ging wat later in 1981 over kop wegens de reeds besproken financiële problemen. BBL bleef zijn neutraliteit benadrukken en wees expliciet enige verbondenheid met Agalev van de hand. Op een persconferentie van BBL naar aanleiding van de verkiezingen in 1981 benadrukt Herman Delaunois dit nogmaals. Terwijl BBL er op aandrong bij de kiezer om te stemmen op groene kandidaten, stelde Delaunois expliciet dat “deze oproep los 139 Milieubeweging en Politiek Engagement, Rapport werkgroep Milieubeweging en Politiek Engagement o.l.v. H. Delaunois, Brussel, 1981. 140 Ibidem. 141 DELAUNOIS, H., ‘Milieubeweging en politiek engagement’, Milieurama, nr. 1-2, 2 (1981), 5. 142 DUBRULLE, M, ‘Inspraak’, Milieurama, nr. 3, 2 (1981), 34. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
37
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
staat van eender welke partij, ook van Agalev.”143 Ondanks de neutraliteit van de koepel, waren er bij de aangesloten verenigingen toch heel wat uiteenlopende standpunten. In een antwoord op het verslag van de werkgroep Milieubeweging en Politiek Engagement, gaven vele bewegingen hun visie op de problematiek. Hierbij leek een meerderheid van de aangesloten verenigingen een nauwe band met Agalev af te wijzen, zij het om zeer uiteenlopende redenen. Sommige groepen stonden nog gematigd positief tegenover enige vorm van samenwerking maar plaatsten toch ook meteen al enkele vraagtekens bij een te nauwe relatie met de nieuwe groene partij. Zo liet de Werkgroep Leefbare Noorderkempen (LENK) de meest positieve klank over Agalev horen. Zij wezen een samenwerking met Agalev op lokaal vlak wel af, maar op nationaal vlak zagen zij wel kansen voor de partij. Zij stelden dat goede resultaten van Agalev er voor zouden zorgen dat er bij de andere partijen een vrees zou ontstaan en zij bijgevolg meer rekening zouden houden met het milieu.144 Zij zagen Agalev dus succes hebben als zweeppartij. Ook Natuurbeschermingsactie Limburg vzw was op zich zeker niet gekant tegen Agalev aangezien deze partij volgens hen kon zorgen voor interparlementaire actie inzake het milieu, maar zij wezen wel op het gevaar op isolering van de milieuproblematiek. 145 Andere verenigingen zoals de Verenigde Actiecomité's Netevallei wezen een te sterke band met eender welke politieke partij van de hand en stelden tevens een gebrek aan duidelijkheid van Agalev vast en het feit dat zij zich meer toespitsten op verstedelijkte gebieden. 146 Andere verenigingen lagen niet echt wakker van deze problematiek en waren slechts in de discussie aanwezig door hun lidmaatschap van BBL. De Wielewaal bijvoorbeeld had geen opmerkingen te melden en verraadde slechts een beperkte interesse te hebben in de problematiek.147 Guido Steenkiste van VAKS (Verenigde Aktiegroepen voor Kernstop) voer wel erg uit tegen Agalev. Hij hekelde vooral het gebrek aan openheid, basisdemocratie en het internationalisme. Hij was tevens sterk gekant tegen het partijsysteem. Steenkiste stelde dat de ecologische beweging geen partij kon zijn, aangezien dit progressieve frontvorming bemoeilijkte. Het ontstaan van Agalev, zonder enig overleg, was voor hem wel het ultieme bewijs van de onmondigheid van de milieubeweging. 148 Andere partijen zoals 143 'BBL roept op tot stemmen op 'groene' kandidten', Gazet van Antwerpen, 26/10/1981. 144 Brief van LENK aan BBL, 13/05/1981. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen onder het thema 'Milieubeweging en politiek engagement. 145 Brief van Natuurbeschermingsactie Limburg aan BBL, 18/06/1981. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen. 146 Brief van Verenigde Actiecomité's Netevallei aan BBL, 10/04/1981. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen. 147 Brief van De Wielewaal aan BBL, z.d. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen. 148 Brief van Guido Steenkiste aan BBL, 04/05/1981. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
38
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
Arbeiderstoeristenbond de Natuurvrienden, zagen een samenwerking met Agalev niet zitten aangezien zij zelf sterk verwant zijn met een andere partij, namelijk de Socialistische Partij. Zij pleitten dan ook voor meer lobbying binnen de bestaande, traditionele partijen.149 Er volgde meteen een reactie van Agalev. Zij wilden een open congres beleggen om van gedachten te wisselen en benadrukten dat zij niet “met het vaandel van de natuur- en milieubeweging wil gaan lopen.”150 Deze zienswijze sloot duidelijk niet aan bij wat Agalev naar de buitenwereld wil tonen. In de officiële beginselverklaring van de groene partij uit 1983 staat te lezen: “Agalev wil de spreekbuis zijn van de groene beweging in Vlaanderen, wij willen op politiek toneel de ideeën vertolken van de vredesbeweging, de milieubeweging, de consumentenbeweging, de derde-wereldgroepen, de vrouwenbeweging en vele andere 'nieuwe sociale bewegingen' “.151 Agalev wilde zich opwerpen als de vertegenwoordiger, de politieke vertaling van de nieuwe sociale bewegingen.152 Zij wilden dus duidelijk een achterban van nieuwe sociale bewegingen, ook al waren die laatsten daar veelal niet mee akkoord. In hun uitspraken en teksten werd er veelal gesproken of geschreven over 'een groene partij' of 'groene lijsten', terwijl het woord Agalev slechts sporadisch voorkwam.153 Deze bevindingen van Walgrave komen sterk overeen met wat te vinden is in de archieven van BBL. Ook zij gebruikten het woord Agalev amper en beschouwden Agalev zeker niet als synoniem voor groene partij. Zelfs in de notulen van de werkgroep Politiek Engagement komt de naam Agalev nauwelijks voor.154 Dit is wel opvallend te noemen aangezien het programma van Agalev toch in grote mate overeenkwam met dat van de milieubeweging en BBL. Op sommige punten was Agalev zelfs radicaler dan de BBL. De keuze om toch geen nauwe band met de partij te smeden, kan dus eerder vanuit strategische overwegingen verklaard worden. We zien hier opnieuw dat het pragmatisme voorrang krijgt op de ideologie. De redenen voor het ontbreken van een nauwe band tussen Bond Beter Leefmilieu en Agalev zijn drievoudig. Ten eerste kunnen we de precaire financiële situatie van de Bond aanhalen. Na de kernenergieproblematiek van het midden van de jaren zeventig was BBL in grote mate afhankelijk geworden van overheidssubsidies door het verlies van steun vanuit de industrie. Een te nauwe band met een politieke partij zoals Agalev zou die subsidies sterk kunnen doen verminderen aangezien 149 Brief van ATB de Natuurvrienden aan BBL, 13/07/1981. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen. 150 Brief van Agalev aan de leden van BBL, 13/07/1981. in AMSAB, Archief van BBL, 145, Dossier inzake discussie over het pro en contra van groene partijen. 151 MALCORPS, J., Beginselverklaring van Agalev, 1983, 3. 152 WALGRAVE, S., Tussen loyauteit en selectiviteit; over de ambivalente houding tussen nieuwe sociale bewegingen en de groene partij in Vlaanderen, Leuven, 1995, 6-7. 153 WALGRAVE, Tussen loyauteit en selectiviteit, 7. 154 AMSAB, Archief van Bond Beter Leefmilieu vzw, 144, Stukken betreffende de Werkgroep Politiek Engagement. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
39
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
BBL dan een politieke kleur kreeg. Ten tweede zou het strategisch niet opportuun geweest zijn om zichzelf sterk te identificeren met Agalev. BBL had goede contacten met alle politieke partijen. Men kon dus invloed uitoefenen op een groot aantal politici. Als men zich te sterk op de groene partij zou concentreren, zouden de relaties met de andere politici verslechteren, terwijl Agalev op zich niet sterk genoeg was om zich in de regering te nestelen. Als derde punt kunnen we ook de heterogeniteit van de milieubeweging en de achterban van BBL aanhalen. BBL als koepel bood onderdak aan heel wat verenigingen die met milieu bezig waren, maar die allen een verschillende achtergrond hadden. Zo waren er leden die sterk apolitiek waren, geen interesse hadden in politiek of net een sterke identificatie hadden met een andere politieke partij. Een te nauwe samenwerking met Agalev had dergelijke verenigingen zeker tegen de borst gestoten en had misschien wel een afname van het aantal leden teweeg gebracht.
f)
Conclusie
De tweede helft van de jaren zeventig en de eerste jaren van de jaren tachtig waren woelige tijden voor BBL. De beweging verloor haar consensuskarakter tijdens de kernenergiestrijd midden jaren zeventig. Dit zorgde voor een grote daling van de inkomsten. Dit gecombineerd met de toenemende verschillen tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars zorgde uiteindelijk voor de ondergang van de nationale koepel BBL/IE. Deze twee gebeurtenissen, de kernenergiestrijd en de federalisering, staan bekend als radicaliserende factoren. Dit dient echter met een korrel zout genomen te worden aangezien er op het terrein weinig verschillen te merken waren. De opkomst van Agalev in 1979 stelde BBL voor een nieuw strategisch probleem, waarbij er gekozen werd voor strikte politieke neutraliteit. Twee zaken vallen te onthouden uit deze periode. Ten eerste was er de steeds toenemende financiële crisis die voortkwam uit de kernenergiestrijd en nog verdiept werd door de opkomst van Agalev. Ten tweede leidde de kernenergiestrijd en de federalisering tot een vernieuwingsbeweging binnen de milieubeweging. Niet iedereen beoordeelde de rol van BBL in de jaren zeventig positief. Er ontstond een beweging tot heroriëntering van de milieubeweging. De financiële crisis en de vraag naar welke richting men moest uitgaan zouden de jaren tachtig domineren. Toch was BBL begin jaren tachtig nog positief over de toekomst. Roeland Dirks stelt in een verslag over de milieubeweging in 1981 dat “BBL [...] in staat moet zijn om een efficiënt
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
40
Hoofdstuk II: Radicalisering en Anti-kernenergie (1974-1981)
milieubeleid af te dwingen.”.155
155 DIRKS, R., Verslag over de milieubeweging in Vlaanderen, 1981. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
41
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
a)
Oorzaken en gevolgen van de voortdurende financiële crisis
De strijd tegen kernenergie had diepe financiële wonden geslagen bij BBL. De inkomsten vanuit de industrie waren fel teruggelopen en BBL werd in toenemende mate afhankelijk van overheidssubsidies. Deze subsidies waren echter niet vastgelegd zodat BBL bij elke nieuwe minister om werkingsmiddelen moest gaan smeken. Daarnaast werden de subsidies niet bekomen van een of andere milieudienst van de overheid, maar wel van het departement Nederlandse Cultuur.156 De opkomst van een groene partij zoals Agalev, maakte deze taak niet eenvoudiger. Men was steeds afhankelijk van de ministeriële goodwill.157 Zelfs als de subsidies bekomen werden, was door de traagheid van de administratieve molen pas op het einde van het jaar duidelijk wat het eigenlijke budget voor dat jaar was. Daarenboven deed de economische crisis van begin jaren tachtig de milieuproblematiek opnieuw naar de achtergrond verschuiven. Ook vanuit haar achterban kreeg BBL amper inkomsten, aangezien zij geen ledenorganisatie was. De inkomsten aan lidgelden van aangesloten verenigingen was te verwaarlozen. Individuen konden wel een steunabonnement op het maandblad Milieurama van BBL kopen, maar de winst die dit tijdschrift genereerde was ook te beperkt om van belang te kunnen zijn. Al deze factoren zorgden er voor dat BBL gedurende heel de jaren tachtig in een voortdurende financiële crisis verkeerde. De koepel balanceerde meermaals op het randje van het bankroet. In hun tijdschrift Milieurama riep BBL dan ook elke keer op tot schenkingen of donaties aan de koepel. 158 De constante onzekerheid over de inkomsten en het gebrek aan werkingsmiddelen zorgden ervoor dat de milieukoepel zich niet verder kon ontwikkelen. De werking ervan stagneerde. Hoewel er nog wel heel wat acties plaatsvonden, werd de koepel toch grotendeels verlamd door de financiële crisis. Het aantal offensieve acties daalde sterk. Het was vooral een kwestie van overleven.159 Door deze crisis werd de vraag naar de rol van de Bond steeds luider. Vooral milieuactiegroepen waren niet meer tevreden met de toenmalige werking. Deze groeperingen, die een steeds groter aandeel van de aangesloten verenigingen vormden, stonden voor een meer directe 156 DIRKS, Verslag over de milieubeweging, 1981. 157 HOOGHE, 'De milieubeweging', HELLEMANS en HOOGHE red., Nieuwe sociale bewegingen in België, 55. 158 Milieurama, 1981-1990. 159 WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 54. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
42
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
werking. De kernenergiestrijd en discussies rond Agalev hadden een reflectie op gang gebracht. De strategie van de milieubeweging en de rol van BBL daarin, werden in vraag gesteld. Dit gaf aanleiding tot een heel aantal voorstellen tot hervorming en heroriëntering van de Bond.
b) Heroriëntering van de milieubeweging en Bond Beter Leefmilieu Wegens de toenemende ontevredenheid onder de leden van de milieukoepel, verklaarde de raad van bestuur van BBL begin jaren tachtig bereid te zijn zich te buigen over voorstellen vanuit de basis. Deze voorstellen kwamen voornamelijk vanuit de milieuactiegroepen, die ontevreden waren over de vaak te gematigde houding van de BBL. Tevens klonk hun stem steeds luider en luider aangezien hun aandeel in de Algemene Vergadering gestaag groeide. Vooral VAKS-voorzitter Guido Steenkiste en Paul Staes van Red de Voorkempen en Benegora (Belgisch Nederlands Grensoverleg Regio Antwerpen) roerden zich. Paul Staes stelde in een nota in de zomer van 1982 dat de crisis die heerste binnen BBL een grotere crisis was die de gehele milieubeweging trof. De wortels van deze malaise lagen volgens Staes ondermeer in het feit dat BBL zich niet echt duidelijk opstelde. BBL probeerde studie, reflectie en lobbying te combineren met frontvorming en actie. Deze dubbelzinnigheid leidde tot verwarring bij zowel de publieke opinie als bij de milieugroepen zelf. Daarnaast hekelde Staes de houding van BBL wanneer het om hardere acties ging: “Van de BBL ging een zekere steriliteit uit. [...] Het bleef een beetje bij actievoeren op pantoffels.”.160 Volgens Staes was dit te wijten aan het verschil in visie tussen de meer conservatieve natuurbehoudsverenigingen en de meer actiegerichte groepen. Dat de visies van de natuurbehoudsverenigingen vaak de bovenhand haalden, ligt volgens hem aan het feit dat een aantal leden van het Gewestelijk Uitvoerend Comité (GUK, de oude benaming voor raad van beheer, deze zal wegvallen in 1984) louter in de BBL zetelden om de belangen van hun eigen groep te verdedigen en niet gewonnen waren voor een brede groene frontvorming. Hij stelde bijgevolg voor om het GUK van deze individuen te zuiveren.161 Staes wilde de BBL dus meer actiegericht te laten werken, zonder evenwel haar karakter als studiegroep en gesprekspartner van de overheid te verwaarlozen. 160 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 199, Nota Paul Staes betreffende voorstellen en ideeën ivm de beleidsvisie van BBL, 16/07/1982. 161 Ibidem. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
43
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
Na enige beraadslaging werd er dan in 1983 vanuit de BBL-top beslist een studie- en ontmoetingsdag over de rol van BBL in de milieubeweging op te zetten. Deze studiedag werd gehouden op 9 maart 1983 te Antwerpen, met een herhaling in Lokeren ongeveer anderhalve maand later. Op deze studie- en ontmoetingsdag werd er gestemd over een basistekst, geschreven door VAKS-voorzitter Guido Steenkiste. Deze tekst omvatte een aantal verzuchtingen vanuit de milieubeweging, zoals de nota van Paul Staes daar een voorbeeld van was. Op deze studiedag werd beslist dat BBL zich (wegens de financiële crisis) diende toe te leggen op enkele prioriteiten per jaar. De stappen die ondernomen dienden te worden, omvatten zowel directe actie als lobbying en overleg. Er werd nogmaals bevestigd dat de Algemene Vergadering hét beleidsbepalende orgaan was en dat de Raad van Beheer deze diende te volgen. Het waren dus de aangesloten verenigingen die bepaalden wat de strijdpunten van BBL zouden worden, dewelke dan door de Raad van Beheer aan de hand van werkgroepen uitgewerkt dienden te worden. Er werd ook geopperd dat het vaak te lang dezelfde personen waren die zetelen in de Raad van Beheer. Ook kwam er nogmaals de bevestiging dat BBL politiek onafhankelijk moest blijven en deze onafhankelijkheid nog uitgebreid moest worden door financieel minder afhankelijk te zijn van de subsidies.162 Samengevat kunnen we dus stellen dat er een roep was naar decentralisatie en meer macht bij de basis. De stelling dat de Algemene Vergadering het belangrijkste was, kwam meermaals voor. Daarnaast was er kritiek op de werking van de Raad van Beheer, die volgens een aantal leden niet representatief (lees: te conservatief) was en te eigengereid optrad. Een tweede conclusie is dat men meer de nadruk wilde leggen op directere acties, zonder evenwel de lobbying en studie te verminderen. Opvallend is wel dat er op deze studiedag slechts zeventien verenigingen aanwezig waren. Naast de grote gevestigde natuurbehoudsverenigingen, waren het vooral milieuactiegroepen.163 Aan heel wat van de punten die werden besproken op de studiedag, werd gehoor gegeven. Voor de concrete uitwerking werd een nieuwe werkgroep opgericht die vanaf begin 1984 begon te vergaderen. Één van de aanwezigen stelde dat BBL teveel met interne problemen bezig was, en daardoor de voeling met het verenigingsleven verloren had. Er werd tevens een rondvraag naar de verenigingen gestuurd om nogmaals hun visie op de problematiek te geven. Slechts veertien van de vijftig verstuurde brieven werden beantwoord. Wel waren er acht mensen bereid om mee te werken
162 Synthesen en konklusies van de studiedagen te Antwerpen en Steenbergen, 200, Dossier betreffende studiedag over de rol Antwerpen en op 31/05/1983 te Lokeren. 163 Verslag van de studiedag BBL-Vlaanderen te Antwerpen, Steenbergen, 200, Dossier betreffende studiedag over de rol Antwerpen en op 31/05/1983 te Lokeren.
Lokeren. 1983. in AMSAB, Archief van Guido van van BBL in de milieubeweging op 09/04/1983 te 09/04/1983. in AMSAB, Archief van Guido van van BBL in de milieubeweging op 09/04/1983 te
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
44
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
in de pas opgerichte Werkgroep Structuur en Strategie van de Milieubeweging.164 Mogelijk door dit gebrek aan interesse is de werkgroep een stille dood gestorven. De discussie werd in februari 1985 nieuw leven ingeblazen door opnieuw een nota van Red de Voorkempen en Benegora. Zij stelden in de nota dat BBL er niet in slaagt de basiskrachten van de milieubeweging te bundelen en wensten een nieuwe studiedag te organiseren over dit onderwerp.165 Deze ontmoetingsdag op 4 mei 1985 lokte slechts een handvol mensen en kende maar weinig geestdrift, vertelde journalist René Smeets in het BRT radioprogramma Mens en Milieu op 10 mei 1985: “De fut is er uit, zo lijkt het. Er is geen nieuwe generatie om de fakkel over te nemen van de milieuactivisten, en de nieuwkomers die toch de weg naar de milieuverenigingen vinden, zijn niet altijd gelukkig met de bestaande structuren zoals [...] BBL.” 166 Deze stelling werd bevestigd door Guido Steenkiste, die sinds 1983 secretaris van de BBL was. “De fut is er uit” is een treffende, maar ietwat simplistische samenvatting van wat er met de milieubeweging midden jaren tachtig aan de hand was. Op de ontmoetingsdag werd inderdaad gesteld dat de doorstroom van nieuwe activisten niet echt vlot verliep. De milieubeweging werd al vijftien jaar getrokken door steeds dezelfde mensen. Nu hadden enkele van die voortrekkers de stap naar de partijpolitiek gezet en zij lieten grote gaten in de milieubeweging achter en die raakten niet opgevuld met nieuwe krachten. Op de studiedag werden hiervoor een aantal oorzaken aangehaald. Actie voeren op zich heeft al heel wat onaantrekkelijke kanten. Daarnaast kampt de milieubeweging nog met enkele specifieke onaantrekkelijkheden zoals de wetenschappelijkheid van haar thema's, de kleinschaligheid van sommige problemen en het ontbreken van grote, duidelijk afgelijnde uitdagingen.167 Daarbovenop kwam nog de opkomst van Agalev, die vele potentiële actievoerders opslorpte. Zij waren nog wel nuttig voor de milieubeweging, maar waren er niet meer direct bij betrokken. Doordat de milieubeweging door een relatief kleine groep mensen -vele verenigingen steunden op het werk van één of twee personen- gedragen werd, kon het wegvallen van enkele voortrekkers grote gaten nalaten. Daarnaast zagen de deelnemers ook binnen BBL zelf problemen. De koepel was niet echt aantrekkelijk; hij was niet gegroeid vanuit de milieubeweging zelf, maar van bovenaf ontstaan. Door het feit dat men ook geen ledenorganisatie was geworden, bleef de vervreemding tussen top en basis ook een feit. Vele milieuverenigingen waren tegen het feit dat BBL een ledenorganisatie 164 AMSAB, Archief van BBL, 102, Stukken betreffende de Werkgroep Structuur en Strategie van de Milieubeweging. 165 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 202, Nota betreffende een vraag van Red de Voorkempen en Benegora voor een studiedag over de beleidslijnen en de heroriëntering van de BBL. 166 Mens en Milieu, radio-programma, BRT, 10 mei 1985. 167 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 203, Stukken betreffende de ontmoetingsdag van de Vlaamse Milieubeweging in 1985. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
45
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
zou worden, aangezien ze vreesden dat ze zelf hun aantrekkingskracht zouden verliezen. Over de toekomst van BBL en de milieubeweging was men opvallend pessimistischer dan begin jaren tachtig: “Vermits onze beweging een middel is en geen doel op zich, hoeft zij niet per sé het eeuwige leven te bezitten. De milieu-actie, in de vorm zoals wij ze nu kennen, is rond 1970 ontstaan, mede als gevolg van de jaren '60. Misschien wil de tijdsgeest wel dat ze even natuurlijk in het midden of op het einde van de jaren '80 verdwijnt.”.168 Het voortbestaan van de koepel en de milieubeweging in Vlaanderen hing volgens de voortrekker op deze studiedag Red de Voorkempen (RdV) af van twee factoren. Enerzijds dienden er mensen en middelen gevonden te worden, zodat de er opnieuw een degelijke werking kon zijn. Anderzijds hekelden zij het gekibbel tussen de verschillende vleugels van de milieubeweging. Hoewel hun formulering van het probleem in principe neutraal was, verdedigde RdV toch het standpunt van de milieuactiegroepen: “Zolang milieu-actiegroepen moeten constateren dat personen en groeperingen binnen BBL [...] het in eigen beheer hebben van enkele vierkante meters vaderlandse bodem als belangrijkste doelstelling blijven koesteren, [...] zolang zal die Vlaamse milieubeweging niet als één onwrikbaar blok naar buiten komen.”169 Bij de conservatievere natuurbehoudsverenigingen was een ander geluid te horen. Onder andere De Wielewaal klaagde in 1985 dat het accent van de BBL de laatste jaren te sterk op milieuproblemen kwam te liggen. 170 Er waren dus ook stemmen die BBL liever niet in een andere richting zagen evolueren, al waren zij in de minderheid. Eerder dan vanuit interne studiegroepen zoals de Werkgroep Structuur en Strategie van de milieubeweging, kwam het protest vooral vanuit de basis van BBL. Tot een einde van de milieubeweging eind jaren tachtig zou het evenwel niet komen. Enerzijds duiden deze studiedagen op de sterke vrees vanuit de milieubeweging omtrent haar eigen werking. Anderzijds kan de stelling van RdV ook gezien worden als een drukkingsmiddel van de milieuactiegroepen op de natuurbehoudsverenigingen. Men dreigt er mee de overkoepeling op te blazen indien er niet meer samenwerking komt. In dit geval wil men dus meer actie en minder passiviteit van de meer gematigde groepen binnen BBL.
168 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 203, Stukken betreffende de ontmoetingsdag van de Vlaamse Milieubeweging in 1985. 169 Ibidem. 170 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 12, Verslag van de Algemene Vergadering 26/02 en 21/10/1985. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
46
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
c)
Machtsovername van de milieuactiegroepen?
De topmensen van BBL waren sinds haar oprichting steeds afkomstig uit de oudere, beter georganiseerde natuurbehoudsverenigingen ofwel waren het mensen die er van in het begin bij waren zoals Dubrulle en Delaunois. Dit is niet onlogisch aangezien de natuurbehoudsbewegingen in de beginjaren het merendeel van de aangesloten verenigingen uitmaakten.171 Langs de andere kant was de professionaliteit en ervaring van deze mensen ook vaak groter. Dit maakte hen tot geschiktere kandidaten voor beleidsfuncties binnen de BBL.172 Door de verschuivingen in de milieubeweging in de jaren zeventig en begin jaren tachtig, kwam er, zoals in het vorige stuk beschreven, een heroriënteringsbeweging op gang. Één van hun strijdpunten betrof net die beleidsfuncties binnen BBL. De mensen die al jaren de leiding van de Bond uitmaakten, zaten volgens de nieuwere generatie vast in een soort conservatieve visie die de milieubeweging niet vooruit hielp. Bij de voorzittersschapsverkiezingen van 1983 kreeg Herman Delaunois, die sinds de oprichting van de BBL in 1971 voorzitter was, voor het eerst een tegenkandidaat in de persoon van VAKS-voorzitter Guido Steenkiste. Delaunois wist het voorzitterschap makkelijk te behouden, maar overleed al aan het begin van zijn mandaat. Als vervanger van Delaunois werd een andere oudgediende als voorzitter gekozen. Guido van Steenbergen van het Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN) mocht het voorzitterschap uitoefenen. Steenkiste kon wel het secretarisschap van de Bond verwerven. Op één na bleven alle belangrijke functies binnen BBL dus in handen van natuurbehoudsorganisaties. Bij de volgende verkiezingen in 1986, haalde Guido Steenkiste (VAKS) het wel voor Guido van Steenbergen (CVN). Steenkiste werd verkozen met dertien van de vijfentwintig stemmen op de algemene vergadering op 25 februari 1986.173 Steenkistes medestander Paul Staes had toen de BBL reeds verlaten voor een functie bij Agalev. Voor het eerst in de geschiedenis van BBL verloren de natuurbehoudsverenigingen aan invloed en werd de top van de BBL bevolkt door mensen uit de radicalere vleugel van de milieubeweging. De voorzitterschapsverkiezingen van 1986 vormden wel een scharnierpunt voor BBL, maar geen aardverschuiving zoals sommige auteurs wel eens plegen te beweren. Wanneer twee tegengestelde groepen samenkomen in één organisatie, geeft dit natuurlijk spanningen, zoals verschillende beleidsmensen ook aangaven. In het midden van de jaren zeventig was er misschien 171 Zie Bijlage 1: Grafiek 1: Verhouding van de aanwezige leden in de algemene vergadering van BBL (1976-1989). p. 59. 172 LEROY en DE GEEST, Milieubeweging en milieubeleid, 37-38. 173 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 13, Verslag van de Algemene Vergadering 25/02 en 28/05/1986. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
47
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
wel sprake van twee tegengestelde groepen, waarbij de natuurbehoudsverenigingen het numerieke overwicht hadden binnen BBL en de kleine, radicale milieuactiegroepen dus enigszins beknotten. De milieuactiegroepen die nu, na bijna vijftien jaar aan het hoofd van de BBL kwamen, waren niet meer te vergelijken met de radicale groepen uit de jaren zeventig. Ook zij hadden sterk te lijden gehad onder de in het vorige deel genoemde problemen van de milieubeweging. Zelfs voorzitter Guido Steenkiste gaf, in een andere context weliswaar, toe dat het VAKS eigenlijk niet veel meer voorstelde: “Tsjernobyl [1986], ja toen was het VAKS nog niet begraven, maar 't was dood. De werking bestond er uit dat er nog twee mensen in dienst waren, die nog een tijdschrift maakten, maar in feite, de publieke actie, die was afgelopen.”174 Daarnaast waren de milieuactiegroepen die nog
bestonden
in
zekere
mate
geprofessionaliseerd,
naar
het
model
van
de
natuurbehoudsverenigingen. We kunnen dus mijns inziens in 1986 niet echt meer spreken van twee sterk tegengestelde groepen. Guido Steenkiste vertegenwoordigde binnen BBL geen sterke achterban (VAKS) meer, maar wel zijn eigen visie, die weliswaar steun kreeg van de nieuwe generatie binnen de milieubeweging en anders was dan die van de toenmalige BBL-top. Ook Guido van Steenbergen, de tegenkandidaat van Steenkiste, bevestigde deze visie: “Dat is gewoon een kwestie van mensen geweest. Ik geloof niet zo in die tegenstelling van nieuwe sociale bewegingen.”175 Guido Steenkiste stelde wel dat het een expliciet doel was van de milieactiegroepen om BBL in handen te krijgen, maar de gevestigde mensen binnen BBL zoals van Steenbergen hadden niet de indruk dat die actiegroepen iets fundamenteels anders waren.176 Zij zagen de gebeurtenissen in de jaren tachtig eerder als een evolutie dan een revolutie. Er waren dus weliswaar tegengestelde visies binnen de BBL, maar die waren geen resultaat meer van tegenstellingen tussen twee groepen, maar wel louter tussen beleidsmensen met een verschillende visie op wat BBL nu juist diende zijn. Langs de ene kant stonden mensen die uit de conservatievere kant van de oude BBL kwamem, en langs de andere kant de nieuwere generatie uit de milieuactiegroepen. Zij zochten naar een vorm voor BBL die paste op de noden van de milieubeweging van die tijd. De BBL was als een deksel op de pot van de milieubeweging, maar aangezien de milieubeweging zo hopeloos versnipperd was, paste het deksel nooit helemaal op de pot. BBL is nooit afgeraakt van zijn 'erfzonde', namelijk het feit dat de koepel niet ontstaan is vanuit de milieubeweging, maar als iets afzonderlijks is opgericht en bijgevolg nooit op de volledige steun van de ganse milieubeweging kon rekenen. Dit kan men afleiden uit de cijfers van de aangesloten 174 Interview met Guido Steenkiste, 1995. in: HOOGHE, De milieukoepel, 11-12. 175 Interview met Guido van Steenbergen, 1995. in: HOOGHE, De milieukoepel, 17. 176 VETS, Interview met Guido Steenkiste, 03/06/2008. ; VETS, Interview met Guido van Steenbergen, 04/06/2008. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
48
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
verenigingen, die in verschillen van bron tot bron en van studie tot studie. Bij het onderzoek van Walgrave vertoonden vele van de in 1989 aangesloten verenigingen louter een papieren of zelfs helemaal geen werking meer.177 Als we de aantal aangesloten verenigingen van jaar tot jaar op grafiek zetten, dan zien we dat deze rare sprongen maakt. 178 De cijfers verschillen van bron tot bron. De achterban groeide weliswaar gestaag, maar niet alle aangesloten verenigingen waren nog echt actief. Op de nationale ontmoetingsdagen waren slechts een aantal verenigingen aanwezig en ook bij rondvragen van BBL antwoordde slechts een klein deel van de aangeschreven leden. Het aantal aangesloten verenigingen dient dus met een korrel zout genomen te worden. We kunnen besluiten dat de clash tussen de natuurbehoudsbeweging en de milieuactiegroepen in 1986 in de literatuur vaak overdreven wordt. Indien deze situatie zich tien jaar eerder had voorgedaan, zou die stelling misschien wel correct geweest zijn, maar toen de milieuactiegroepen op het toppunt van hun mobilisatiekracht waren, hadden de natuurbehoudsverenigingen nog een sterk overwicht binnen de BBL. Wanneer dit overwicht afnam, waren ook de milieuactiegroepen over hun hoogtepunt heen. De nieuwe generatie milieuactivisten was geëvolueerd naar een meer actie- en basisgerichte visie, maar de slagkracht van de milieubeweging was intussen sterk verminderd. Dit verklaart waarom er op papier over een echte aardverschuiving kan gesproken worden, maar in de praktijk niet. Wat er nu concreet aan de hand was binnen BBL in de jaren tachtig blijft niettemin vaag. Mijn visie is dat de professionaliserende milieuactiegroepen volledig geïntegreerd werden in BBL, eerder dan dat ze BBL overnamen zoals soms gesteld wordt. Terwijl hun intersse in de jaren zeventig misschien nog meer op hun eigen werking lag, zagen ze in de jaren tachtig de voordelen die een koepelorganisatie bood. Velen van hen waren al lid van BBL, maar legden meer de nadruk op hun eigen werking.
d)
Campagnes in de jaren tachtig
De campagnes van de milieukoepel in de jaren tachtig gingen voortdurend gebukt onder een gebrek aan financiële middelen. Sommige campagnes die al jaren liepen, zoals die tegen de duinenverkaveling in De Panne, moesten stopgezet worden wegens geldgebrek.179 Het is ook om deze reden dat er na de vermeende aardverschuiving van 1986 op het terrein weinig grote 177 WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 65. 178 Cf. Bijlage 6: Grafiek 3: Evolutie van het aantal aangesloten vereningen bij BBL(/IE) 1971-2000. - p.62. 179 HOOGHE, De milieukoepel, 14. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
49
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
veranderingen te merken waren. De mensen uit de milieuactiegroepen, die nu het hoofd van de Bond uitmaakten, legden weliswaar andere accenten, maar van een radicale ommekeer in het actiestramien van BBL is geen sprake. Guido Steenkiste haalde de financiële problemen aan als een van de redenen waarom hij uit de Bond stapte: “Ik was als voorzitter meer bezig met het zoeken van financiële middelen dan met het milieu. Dat is een van de redenen waarom ik opgestapt ben.”.180 Ondanks die financiële problemen slaagde BBL er in om in de jaren tachtig net zoals voorheen een groot aantal milieuproblemen aan te kaarten in de verschillende sectoren. Een exhaustieve opsomming van alle acties zou veel tijd en ruimte in beslag nemen en zou tevens weinig zinvol zijn. Daarom pikken we er enkele belangrijke acties uit. Hoewel in het begin van de jaren tachtig de bouw van nieuwe autosnelwegen en bijgevolg ook het protest daartegen afnam, laaide het in de periode 1986-1987 opnieuw in alle hevigheid op naar aanleiding van de geplande aanleg van TGV(Train à Grande Vitesse)-verbindingen.181 In het kader van deze problematiek werd mede door BBL het Anti-TGV-Front opgericht dat alle krachten trachtte te bundelen. BBL verspreidde pamfletten waarin de bevolking opgeroepen werd zich tegen de plannen uit te spreken en er werd geargumenteerd dat het zowel voor de natuur als voor de doorsnee treingebruiker een slecht idee was.182 Er werden ook betogingen georganiseerd, met als hoogtepunt betogingen te Halle en te Herentals met meer dan achtduizend mensen. 183 Aan het anti-TGV-front namen, naast de BBLleden, erg uiteenlopende bewegingen deel, waaronder ook heel wat politieke partijen. Zo verklaarden afdelingen van de Volksunie (VU), de christelijke vakbond ACW, de Kommunistische Partij Vlaanderen en zelfs het Vlaams Blok zich bereid de BBL te steunen.184 De frontvorming en directe actiemiddelen zoals betogingen, waren invloeden die wel vanuit de nieuwe generatie binnen BBL kwamen, maar van een echte radicalisering was zoals gezegd geen sprake. Ook de functionele sector B van BBL, die zich bezighield met Ruimtelijke Ordening, had heel wat werk in de jaren tachtig. Het beleid van CVP-minister Akkermans van Ruimtelijke Ordening lokte heel wat kritiek uit van de milieubeweging.185 Zijn prioriteiten lagen volgens BBL vooral bij de industrie en zij zagen hem als een grote bedreiging voor de natuur in Vlaanderen. Binnen de thematiek van BBL zien we in de jaren tachtig ook een verschuiving naar de functionele sector C. Milieuhygiëne kreeg meer en meer aandacht van de Bond, een trend die ook werd vastgesteld op de Algemene 180 VETS, K., Interview met Guido Steenkiste, 03/06/2008. 181 HOOGHE, De milieukoepel, 13-14. 182 AMSAB, Archief van BBL, 1154, Bekendmaking van BBL tegen de aanleg van de TGV door België, z.d. 183 AMSAB, Archief van BBL, 1160, Nieuwsbrief Anti-TGV-Front, 1986. 184 AMSAB, Archief van BBL, 1156, Dossier inzake de ondertekening van het 'Basisplatform Anti-TGV-Front in Vlaanderen' van BBL, 1986-1987. 185 HOOGHE, De milieukoepel, 13-15. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
50
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
Vergadering in oktober 1985.186 Guido van Steenbergen verklaarde in het interview dat hij in de periode van zijn voorzittersschap ook al met milieuhygiëne bezig was.187 Deze evolutie valt dus zeker niet toe te schrijven aan de verkiezing van Steenkiste tot voorzitter, want deze verandering vond al plaats aan het begin van de jaren tachtig. Afvalproblematiek, zure regen, asbestverontreiniging en waterverontreiniging kregen een steeds prominentere rol. Waar in de vorige jaren de sector C een beetje achter bleef, nam zij nu bijna de helft van de acties voor haar rekening. Ook de kernenergieproblematiek stak in 1986 ook weer even de kop op als gevolg van de ramp met de kerncentrale in Tsjernobyl, maar meer dan een schrikreactie was dit niet.188 Een nieuwe strijd zoals in het midden van de jaren zeventig kwam er dan ook niet. Samengevat kunnen we stellen dat de werking van BBL in deze periode sterk beknot werd door de aanhoudende financiële problemen, waardoor BBL zich genoodzaakt zag zich te beperken tot enkele themapunten per jaar. Sommige acties werden dus omwille van geldgebrek opgegeven. Er waren enkele veranderingen in het actiestramien, zoals ondermeer in de strijd tegen de HSTverbindingen, maar over het algemeen werkte BBL verder zoals in de jaren daarvoor. We zien in deze periode wel dat er een groeiende aandacht is voor milieuhygiëne, die een grotere rol opeist en het natuurbehoud en ruimtelijke ordening meer naar de achtergrond verdrijft.
e)
Conclusie
In de lange jaren tachtig zien we binnen BBL heel wat verschuivingen. De kernenergieproblematiek en de opkomst van Agalev hadden een reflectie binnen de milieubeweging teweeggebracht over de te volgens strategie en rol die BBL diende te spelen binnen de milieubeweging. Deze dynamiek werd vooral op gang gebracht door de milieuactiegroepen die genoeg hadden van de volgens hen te gematigde opstelling van BBL. Door de afname van het overwicht van de natuurbehoudsvereningingen, konden de milieuactiegroepen eindelijk een rol van betekenis beginnen spelen in de leiding van de BBL. In 1983 veroverden ze het secretarisschap en drie jaar later het voorzitterschap van de Bond. Dit bracht echter geen revolutie teweeg aangezien de milieuactiegroepen zichzelf in vergelijking met de jaren zestig en zeventig, veel gematigder en pragmatischer opstelden. De aanhoudende financiële problemen drukten zwaar op de werking van 186 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 12, Verslag van de algemene vergaderingen 26/2 en 21/10/1985. 187 VETS, Interview met Guido van Steenbergen, 04/06/2008. 188 HOOGHE, De milieukoepel, 11-12. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
51
Hoofdstuk III: Crisis in de milieubeweging (1982-1990)
BBL. Toch werden er nog heel wat acties ondernomen en lag voor het eerst de nadruk meer en meer op milieuhygiëne. De subsidieregeling bleef echter een probleem en BBL was niet in staat zich te professionaliseren.
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
52
Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)
Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)
a)
De MiNa-raad en het einde van de financiële problemen
BBL had sinds zijn oprichting altijd getracht een goede relatie met de overheid te onderhouden, al was dit sinds de kernenergieproblematiek midden jaren zeventig en de oprichting van Agalev ietwat bemoeilijkt. In het begin van de jaren tachtig was er al wel een stroming waar te nemen die een constructievere relatie met de overheid predikte, maar deze werd enigszins overstemd door de roep voor directe actie.189 Eind jaren tachtig groeide er binnen de milieubeweging wel een sterke tendens naar een sterkere participatie in de besluitvorming en een constructievere houding ten opzichte van de overheid.190 Steenkiste, die zowat als de exponent van de tendens naar directe actie gezien werd, was dan ook geen kandidaat meer voor de voorzitterschapsverkiezingen van 1989, aangezien hij naar eigen zeggen meer vrije tijd wilde en een gebrek aan steun voelde. Hij werd opgevolgd door Luc Hens, die sinds 1986 vice-voorzitter was en tevens een achtergrond had in VAKS.191 De houding van de beweging louter toeschrijven aan haar voorzitter is wat kort door de bocht. Steenkiste had in 1986 ook al verklaard in een interview met De Standaard dat hij overlegstructuren wou uitbouwen naar het politieke leven, het bedrijfsleven en de werknemers.192 In ieder geval luidde het einde van zijn mandaat een nieuwe fase van de geschiedenis van BBL in, maar de discussie over meer overheidsoverleg was al midden jaren tachtig, onder het mandaat van Steenkiste, gevoerd. Het werk dat BBL leverde doorheen haar geschiedenis, leek in 1989 eindelijk door de overheid erkend te worden. De milieubeweging werd door de politiek stilaan ernstiger genomen. Eind jaren tachtig zien we dus zowel vanuit de milieubeweging als vanuit de overheid een tendens tot integratie van de milieubeweging in de besluitvorming. De Bond zetelde sinds de jaren tachtig al in drie officiële adviesorganen, namelijk de Vlaamse Raad voor het Leefmilieu, de Consultatieve Commissie voor Wedstrijden met Motorvoertuigen en de Coördinerende Werkgroep Tessenderlo.193 De echte erkenning voor de milieukoepel kwam er echter pas in 1989, wanneer minister voor 189 AMSAB, Archief van Guido Steenkiste, 1, Jaarverslag 1983. 190 DE CONINCK, R., VRIELYNCK, S. en VANDENBROUCKE, M., Hoe het groeide: inventarissen van archieven van de milieubeweging, Gent, 2005, 33-34. 191 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 16, Verslag van de Algemene Vergadering 20/02 en 19/10/1989. 192 HOOGHE, De milieukoepel, 22. 193 Ibidem. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
53
Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)
Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud Theo Kelchtermans (CVP, Christelijke VolksPartij) met zijn MiNa 2000 – plan (Milieu en Natuur) lanceerde. Dit plan voorzag in de oprichting van een adviesraad waarin naast de milieubeweging ook andere drukkingsgroepen zoals vakbonden, werkgeversorganisaties, de Boerenbond en middenstandsorganisaties zetelden. Deze raad, die de Vlaamse Raad voor Leefmilieu zou vervangen, zou zich bezighouden met uiteenlopende milieugerelateerde thema's en op eigen initiatief of op verzoek van de overheid haar advies verstrekken. Doordat naast de milieubeweging ook andere drukkingsgroepen actief waren in de raad, was haar impact groter. Dit initiatief werd erg positief onthaald binnen BBL, al waren er ook tegenstanders die vonden dat overleg met de overheid zou leiden tot de inkapseling van de milieubeweging.194 Deze discussie was, zoals gezegd, al eerder in de jaren tachtig gevoerd en bijgevolg werd het voorstel van de minister om BBL toe te laten tot de besluitvorming binnen BBL gezien als het culminatiepunt van de zoektocht naar meer overheidsoverleg.195 Bijgevolg was het rapport dat BBL in 1989 naar aanleiding van het plan publiceerde, erg positief en kreeg het plan van de minister veel steun. Er waren echter wel twee belangrijke punten van kritiek. Ten eerste vroeg BBL een uitbreiding van het werkterrein van de MiNa-raad, dat volgens hen te beperkt was en niet alle thema's omvatte waaraan de milieubeweging aandacht wilde besteden.196 Ten tweede zag BBL hier een kans om uit haar financieel precaire situatie te komen en eiste in ruil voor haar eventuele prestaties in de raad een degelijke subsidieregeling voor de milieubeweging.197 Beide eisen werden ingewilligd. Jacobs stelt dan ook dat “BBL geëvolueerd is van een speler die stond te roepen aan de zijlijn, naar een verantwoordelijke partner van de overheid.”.198 De financiële toestand van BBL was sinds de kernenergiestrijd midden jaren zeventig steeds alarmerend. Doorheen de jaren tachtig kwam er geen degelijke oplossing. BBL overleefde grotendeels door een jaarlijkse subsidie van het ministerie van Cultuur die ongeveer drie miljoen Belgische frank besloeg. Dit zorgde ervoor dat BBL doorheen de jaren tachtig steeds over een budget van ongeveer vijf miljoen frank per jaar kon beschikken. 199 Deze situatie was echter verre van optimaal omdat BBL elk jaar opnieuw diende te lobbyen om de subsidie te bekomen. Daarenboven maakte dit BBL volgens huidig directeur Danny Jacobs wel heel erg afhankelijk van de politieke goodwill.200 Nog voor de gesprekken inzake het MiNa-plan waren afgerond, schrapte 194 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 92, Dossier betreffende de oprichting van de Mina-raad. 195 VETS, K., Interview met Danny Jacobs, 30/05/2008. 196 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 90, Verslag betreffende het standpunt van de milieubeweging ten opzichte van het Mina-plan 2000. 197 Ibidem. 198 Ibidem. 199 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 11-16, Verslagen van de Algemene Vergadering 1984-1989. 200 VETS, Inteview met Danny Jacobs, 30/05/2008. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
54
Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)
de liberale minister van Cultuur Patrick Dewael (PVV, Partij voor Vrijheid en Vooruitgang) de subsidie van BBL aangezien hij vond dat BBL subsidies diende te krijgen uit het departement Leefmilieu in plaats van Cultuur. Minister van Leefmilieu Theo Kelchtermans verklaarde zich meteen bereid de subsidies over te nemen en in het MiNa-plan werd een vaste subsidieregeling voor milieubewegingen opgenomen.201 Hiermee kwam een einde aan de voortdurende financiële crisis van BBL. Toch waren niet alle problemen van de baan, want doordat de administratieve molen zo traag maalde, kwamen de subsidies vaak te laat. De subsidies lieten BBL echter wel toe verder te professionaliseren. Door de verzekerde en vergrootte inkomsten kon BBL een professionelere organisatie uitbouwen met betaalde specialisten. Het advies dat de Mina-raad diende te verstrekken, slokte echter wel veel tijd op zodat het actievoeren een beetje naar de achtergrond verdween. Financieel ging het BBL dus wel voor de wind, want waar ze in de jaren tachtig moesten rondkomen met ongeveer vijf miljoen frank aan inkomsten, was het budget in de jaren negentig maar liefst vier maal zo hoog.202 De MiNa-raad begon haar werking in 1991, met op twaalf van de vierentwintig zetels vertegenwoordigers van de milieubeweging. Zes van die twaalf zetels waren voorbehouden aan BBL. Hiermee had de Bond een van haar lang gestelde doelstellingen gerealiseerd. Ze was nu in een positie waarin ze actief met de overheid kon samenwerken om te komen tot een geïntegreerd milieubeleid.
b)
De vraag naar de ideologie
Langs de andere kant kan men ook wel stellen dat dit voor het MiNa-plan ook het geval was en misschien kan men het zelfs nog sterker stellen. Voor de decretale subsidieregeling die er met het MiNa-plan kwam, was BBL volledig afhankelijk van de goodwill van één ministerie. Na de subsidieregeling van het MiNa-plan vergrootte op papier de afhankelijkheid van de overheid wel, maar doordat de subsidies sindsdien verkregen werden via objectieve, vastgelegde criteria, stelt Danny Jacobs dat de onafhankelijkheid van BBL groter is dan voordien.203 Hij geeft wel toe dat indien de overheidssubsidies zouden stoppen, het meteen ook zo goed als gedaan zou zijn met BBL. 201 AMSAB, Archief van Guido van Steenbergen, 92, Dossier betreffende de oprichting van de Mina-raad. 202 VANDECASTEELE, C., Financiële studie van de Bond Beter Leefmilieu, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen, Departement Toegepaste Wetenschappen, 1996, 21. 203 VETS, Interview met Danny Jacobs, 30/05/2008. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
55
Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)
Er werd in de jaren tachtig wel gezocht naar een diversifiëring van de inkomsten, maar het merendeel bleef dus zoals gezegd afkomstig uit subsidies. Het risico op afhankelijkheid van de overheid blijft dus zelfs anno 2008 nog, maar in de praktijk stelt dit probleem zich niet.204 Daarbovenop komt nog het feit dat ideologie binnen BBL nooit echt een punt is geweest. De toenadering tot de overheid heeft volgens Jacobs dus zeker geen neutralisering van de ideologie tot gevolg gehad, aangezien die toenadering een bewuste keuze was. Deze keuze is eerder strategisch dan ideologisch te noemen. Dat pragmatisme is volgens Jacobs ook te wijten aan de doelstellingen van de milieubeweging. “De discussie die BBL voerde en voert gaat niet over grote ideeën, maar over harde feiten.”205 Het pragmatisme dat kenmerkend was voor de hele milieubeweging, geldt a fortiori voor BBL. Op papier kan men dus wel stellen dat BBL opnieuw meer geëvolueerd was naar een consensusorganisatie zoals in de jaren zeventig. Het militante was wat verdwenen (voor zover er dat ooit geweest is), maar dat is misschien eerder een strategische keuze dan een ideologische. Het pragmatisme dat al kenmerkend was voor de milieubeweging doorheen heel haar geschiedenis, herhaalt zich nu nogmaals.
c)
BBL, een relatief succes?
De vraag of dit alles nu invloed heeft gehad op het milieubeleid blijft open. Er zijn natuurlijk wel stappen ondernomen en projecten niet doorgegaan, maar het is zeer de vraag in welke mate dit door de invloed van de milieubeweging was. Marc Hooghe spreekt in dit verband over een blackbox-deficit. Hij stelt dat de milieubeweging wel de mogelijkheid heeft om een thema te definiëren en op de politieke agenda te plaatsen. Dit kan door allerhande acties. De besluitvorming zelf verloopt vrij gesloten. Hierop heeft de milieubeweging eigenlijk geen enkele greep. Na het besluit kan ze nog wel reageren tegen het besluit, maar daar blijft het bij. De milieubeweging kan er dus wel voor zorgen dat een probleem op de politieke agenda belandt, maar richting kan ze er niet aan geven.206 Het is bijgevolg erg moeilijk om het succes van BBL en de milieubeweging te achterhalen. Als we kijken naar de evolutie van het aantal wetten en regels aangaande het milieu die door
204 VETS, Interview met Danny Jacobs, 30/05/2008. 205 Ibidem. 206 HOOGHE, M., ‘De invloed van de milieubeweging op het milieubeleid’, Res Publica, 1 (1995), 95-103. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
56
Hoofdstuk IV: Een nieuwe adem? (1991 - ...)
de Belgische overheid werden gestemd, merken we een spectaculaire groei sinds de jaren zestig.207 Er is een enorme stijging waar te nemen van het aantal wetten en bepalingen omtrent het milieu, maar daarom kunnen we nog niet rechtstreeks spreken van een verdienste van de milieubeweging. Er is wel een correlatie tussen de acties van de milieubeweging en de aandacht die er in het politieke leven was voor het milieu, maar of er ook van causaliteit sprake is, kunnen we niet nagaan wegens het hierboven besproken blackbox-deficit. Toch kunnen we wel stellen dat de inspanningen van de milieubeweging niet zonder gevolg zijn gebleven. Zoals ik reeds in de inleiding heb aangehaald, zijn vele milieubekommernissen ondertussen een onderdeel geworden van het dagdagelijkse leven van zowat iedere burger. De techniek die BBL steeds hanteerde is hier niet vreemd aan. Zij probeerde zowel van bovenaf iets aan het milieu te doen, door lobbying bij de overheid en het bewustmaken van politici, als van onderuit door de burger te sensibiliseren en aan te sporen tot individueel verantwoordelijk gedrag. Beide manieren werken ook nog eens versterkend in die zin dat de een bewuste overheid milieumaatregelen zal nemen en haar burgers zal trachten aan te sporen tot een bepaald gedrag, terwijl langs de andere kant milieubewuste burgers hun stem zullen geven aan milieubewuste politici. Op die manier heeft de milieubeweging een dynamiek in gang kunnen zetten die ook vandaag nog doorloopt. Het is echter heel moeilijk dergelijke dynamiek empirisch vast te stellen en met harde bewijzen voor de dag te komen.
d)
Conclusie
De MiNa-regeling zorgde voor het einde van de financiële problemen van BBL en liet de organisatie toe een professionele werking uit te bouwen. De Bond kon nu ook één van haar belangrijkste doelstellingen realiseren. Ze kon nu met de overheid actief meewerken aan het opzetten van een geïntegreerd milieubeleid.
207 cf. Bijlage 5: Grafiek 2: Evolutie van het aantal wetgevende en reglementerende bepalingen in België met betrekking tot het milieu (1944-1990). - p. 61. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
57
Conclusie
Conclusie
Wanneer we dan uiteindelijk de bevindingen rond Bond Beter Leefmilieu en de milieubeweging confronteren met wat in de literatuur als kenmerkend voor nieuwe sociale bewegingen beschouwd wordt, zien we op heel wat vlakken geen sterke overeenkomsten. Wanneer we de acties die BBL in de jaren zeventig en tachtig ondernam bekijken, zien we dat ze soms wel “nieuwe” actiemethoden gebruiken als petities en heel soms een betoging, maar lobbying en overleg stonden veel centraler. Ook sensibilisering en juridische actie behoorden meer tot het actiepatroon van BBL dan directe acties. Ook wanneer de afgevaardigden van de milieuactiegroepen, die traditioneel als voorbeelden van nieuwe sociale bewegingen gezien worden, in de tweede helft van de jaren tachtig aan het hoofd van BBL stonden, zien we geen grote veranderingen op vlak van de acties. Evenmin kunnen we spreken over een sterke ideologische kleuring van de milieubeweging. Het pragmatisme haalde steeds de bovenhand. Er waren weinig grote verhalen te vinden; de milieubeweging was meer bezig met het hier en nu. De soms pittige discussies die in het midden van de jaren tachtig plaatsvonden, waren geen gevolg een verschil in ideologie tussen de milieuactiegroepen en de natuurbehoudsorganisaties, maar waren eerder een strategisch dilemma waar de milieubeweging mee worstelde. De belangrijkste doelstelling van beiden was het komen tot een geïntegreerd milieubeleid. Omdat de ideologie niet echt sterk aanwezig was in de milieubeweging, stond er ook geen rem op het uitbouwen van een sterke organisatiestructuur. De grote techniciteit van de milieuproblematiek en de koepelfunctie van BBL maakte het uitbouwen een degelijke organisatie noodzakelijk. Dit was ook inherent aan het realiseren van een andere doelstelling van de milieubeweging; namelijk het onderhouden van een goede relatie met de overheid. Hoewel sommige verenigingen na de oprichting van Agalev zich sterk met de nieuwe partij associeerden, bleef het grootste deel van de milieubeweging met BBL op kop zich pluralistisch opstellen. Die onafhankelijkheid was opnieuw een strategische keuze, eerder dan een ideologische. Op die manier kon BBL een goede relatie blijven onderhouden met alle democratische partijen, wat uiteindelijk ook resulteerde in erkenning, participatie in de besluitvorming en een subsidieregeling in de vorm van het MiNa-plan. Wanneer we dan de terugkoppeling maken naar de problematiek van de nieuwe sociale bewegingen, valt het op dat één van de grootste takken van de nieuwe sociale bewegingen in België, in casu de milieubeweging, eigenlijk nauwelijks voldoet aan het model dat politicologen en Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
58
Conclusie
sociologen voorop hebben gesteld. Zelfs de milieuactiegroepen, die in de literatuur als de meer radicalere vleugel van de milieubeweging afgeschilderd worden, blijken in de praktijk zich vrij professioneel en pragmatisch op te stellen. Op die manier komt het concept nieuwe sociale bewegingen onder druk te staan. Natuurlijk biedt het begrip nieuwe sociale bewegingen geen stringente afbakening van zijn inhoud, maar wanneer dergelijk grote afwijkingen de kop op steken, kan men nog moeilijk het begrip staande houden. Het aantal milieuverenigingen dat in afdoende mate voldoet aan het begrip nieuwe sociale bewegingen is vrij klein. Het valt echter niet te ontkennen dat er op het einde van de jaren zestig en begin van de jaren zeventig een fenomeen plaatsvond dat relatief nieuw was. Het ontstaan van een groot aantal verenigingen die zich bezighielden met thema's zoals het milieu, de derde wereld, vrede en vrouwenrechten, stond in contrast met eerdere bewegingen zoals de arbeidersbeweging. Deze nieuwe verenigingen plaatsten onderwerpen die voordien slechts marginaal in de maatschappij aanwezig waren, opnieuw of voor het eerst in de belangstelling. Deze verenigingen had één ding gemeenschappelijk, namelijk het feit dat ze welzijn boven welvaart verkozen. Doordat dit zo massaal en gelijktijdig gebeurde in verschillende Westerse landen, kunnen we wel spreken van een min of meer afgebakend fenomeen. Maar eerder dan al deze bewegingen in het keurslijf van nieuwe sociale bewegingen te dwingen en van nieuwe sociale bewegingen een bewegingstype te maken, zou men misschien beter kunnen spreken van een culturele dynamiek in de Westerse landen. Deze dynamiek leidde tot het ontstaan van verenigingen van wie de diversiteit groter is dan het concept nieuwe sociale bewegingen doet uitschijnen. Nieuwe sociale bewegingen zouden dan ook gezien moeten worden vanuit een soort culturele dynamiek in West-Europa en Noord-Amerika, eerder dan vanuit een bewegingsconcept. Op deze manier kan men de grote diversiteit van dergelijke bewegingen eenvoudiger plaatsen. 'Nieuwe sociale bewegingen' zou dan een containerbegrip worden dat erg verscheiden organisaties omvat die op een of andere manier deel uitmaken van het fenomeen dat eind jaren zestig de kop op stak. Dit begrip zou dan te plaatsen zijn in een hele lijn van dergelijke bewegingen. Van de antislavernijbeweging tot de anti-globaliseringsbeweging anno 2008. De anti-globaliseringsbeweging anno 2008 zou kunnen gezien worden als een nieuwe opstoot van dit fenomeen. Of deze beweging zal leiden tot een nieuwe golf van organisaties die zich inzetten voor dergelijke thema's of dat de beweging een vrij marginaal bestaan zal kennen, valt natuurlijk nog af te wachten.
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
59
Bijlagen
Bijlagen Bijlage 1: GRAFIEK 1: Verhouding van de aanwezige LEDEN in de Algemene Vergadering van BBL (1976-1989)208 100%
6 19 30
80%
31
38
60%
32
40% 62 42
20%
37
0% 1976-1977
1983
Natuurbehoudsorganisaties
1988-1989
Regionale koepels
Milieuactiegroepen
Bijlage 2: ORGANIGRAM 1 : Organisatie van de UNITAIRE koepel BBL/IE (1971-1981)
BBL/IE
BBL-Vlaanderen
Algemene Vergadering
Raad van Beheer
IE-Wallonie
IE-Bruxelles
Nationaal Secretariaat
208 BRON: WALGRAVE, S., Nieuwe Sociale Bewegingen in Vlaanderen, 62. Eigen berekeningen. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
60
Bijlagen
Bijlage 3: ORGANIGRAM 2: INTERNE ORGANISATIE VAN BBL-vlaanderen (1971-1991)
BBL-Vlaanderen
Gewestelijke Raad*
Gewestelijk Uitvoerend Comité (GUK)*
Secretariaat*
*Opmerking: - Tot 1981 had BBL-Vlaanderen geen apart secretariaat. Het nationaal secretariaat fungeerde ook als gewestelijk secretariaat voor Vlaanderen. - Naamsverandering 28/12/1984:209 “Gewestelijke Raad” wordt “Algemene Vergadering” “Gewestelijk Uitvoerend Comité” wordt “Raad van Beheer”
Bijlage 4: ORGANIGRAM 3: FUNCTIONELE ORGANISATIE VAN BBL(-vlaanderen) (1971-1990)
BBL Sector A: Natuurbehoud
Sector B: Ruimtelijke Ordening
Sector C: Milieuhygiëne
Werkgroepen
Werkgroepen
Werkgroepen
209 Statuten BBL, Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, 28/12/1984, nr. 48829, 4059. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
61
Bijlagen
Bijlage 5: GRAFIEK
2:
EVOLUTIE
VAN
HET
AANTAL
WETGEVENDE
EN
REGLEMENTERENDE BEPALINGEN IN BELGIË MET BETREKKING TOT HET MILIEU (1944-1990).210
350
300
250
200
150
100
50
0 Tot 1944
1945-1960
1961-1970
1971-1980
1981-1990
210 BRON: LEROY en DE GEEST, Milieubeweging en Milieubeleid, 116. Eigen berekeningen. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
62
Bijlagen
Bijlage 6: GRAFIEK 3: EVOLUTIE VAN HET AANTAL AANGESLOTEN VERENIGINGEN BIJ BBL (/IE) (1971-2000).211 140
120
100
80
60
40
20
0 1971
1976
1981
1986
1991
1996
211 BRON: HOOGHE, De milieukoepel, 27. ; WALGRAVE, Nieuwe sociale bewegingen, 59. ; HELLEMANS en HOOGHE, Nieuwe sociale bewegingen in België, 55. ; BOND BETER LEEFMILIEU, Tekstmap Vier milieufederaties, Brussel, 2001, 9. Gecombineerde resultaten. Eigen berekeningen. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
63
Bibliografie
Bibliografie Literatuur: BOND BETER LEEFMILIEU, Tekstmap Vier milieufederaties, Brussel, 2001. DE CONINCK, R., VRIELYNCK, S. en VANDENBROUCKE, M., Hoe het groeide: inventarissen van archieven van de milieubeweging, Gent, 2005. DENECKERE, G., Sire, het volk mort. Sociaal protest in België, 1831-1918, Gent, 1997. DULLAERS, E., Duwvaart, moord op de Kempen: bewegingen rond het Duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet en het ontstaan van een groene partij in Vlaanderen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2005. DUYVENDAK, J.W. red., Tussen verbeelding en macht. 25 jaar nieuwe sociale bewegingen in Nederland, Amsterdam, 1992. HELLEMANS, S. en HOOGHE, M., Van mei ’68 tot Hand in Hand. Nieuwe sociale bewegingen in België, Leuven, 1995. HOOGHE, M., De milieukoepel in Vlaanderen : Bond Beter Leefmilieu vzw 1971-1996, Brussel, 1996. HOOGHE, M., ‘De invloed van de milieubeweging op het milieubeleid’, Res Publica, 1 (1995), 93-108. HOOGHE, M. en BILLIET, J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit. Sociologen en historici over nieuwe sociale bewegingen’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 321-322. HOOGHE, M., 'Een bewegend doelwit; de sociologische en historische studie van (nieuwe) sociale bewegingen in Vlaanderen', Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 331-357. HOLDERBEKE, J., Ekologische partij, ekologische beweging en milieubeweging in Vlaanderen, licentiaatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, departement Communicatiewetenschappen, 1984. LEROY, P. en DE GEEST, A., Milieubeweging en Milieubeleid, Antwerpen, 1985. MEADOWS, D.L., e.a., Rapport van de Club van Rome; Grenzen aan de Groei, 1972. PEETERS, A. en VERMEIREN, I., De jaren zeventig, van groen naar groenen, Borgerhout, 1980. VAN DER HEIJDEN, H.A., ‘De milieubeweging in de twintigste eeuw’, Belgisch Tijdschrift Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
64
Bibliografie
voor Nieuwe Geschiedenis, 34 (2004), 445-483. VAN OVERSTRAETEN, G., Inventaris van het archief van Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw (1972-2003), Gent, 2008. VANDECASTEELE, C., Financiële studie van de Bond Beter Leefmilieu, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen, Departement Toegepaste Wetenschappen, 1996 WALGRAVE, S., Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen : een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging, Leuven, 1994. WALGRAVE, S., Tussen loyauteit en selectiviteit; over de ambivalente houding tussen nieuwe sociale bewegingen en de groene partij in Vlaanderen, Leuven, 1995
Bronnenmateriaal: GENT, AMSAB Instituut voor Sociale Geschiedenis, archiefummer 293, Archief van Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw (1972-2003). GENT, AMSAB Instituut voor Sociale Geschiedenis, archiefunnmer 295, Archief van Guido Steenkiste (1976-1992). GENT, AMSAB Instituut voor Sociale Geschiedenis, archiefnummer 299, Archief van Guido van Steenbergen (1968-1999). Milieurama, tijdschrift van Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen, 1981-1991. VETS, K., Interview met Danny Jacobs, 30/05/2008. VETS, K., Interview met Guido Steenkiste, 03/06/2008. VETS, K., Interview met Guido van Steenbergen, 04/06/2008.
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
65
Samenvatting
Samenvatting Sinds de workshop rond nieuwe sociale bewegingen in september 2002 te Brussel, staat het concept nieuwe sociale bewegingen meer en meer onder druk. In deze masterproef wordt het concept getoetst aan de milieubeweging in België en Vlaanderen in de periode 1971 tot 1991. Omdat de milieubeweging erg versnipperd is, is het onderzoek gevoerd aan de hand van de koepelorganisatie Bond Beter Leefmilieu (BBL). In de bestudeerde periode kunnen we de geschiedenis van BBL ruwweg opdelen in vier fasen. De eerste fase, die de eerste helft van de jaren zeventig omvat, werd gekenmerkt door het ontstaan van BBL als koepel. De nog erg gematigde vereniging onderhield goede contacten met zowel de politiek als het bedrijfsleven en kon op die manier aan de nodige fondsen raken om een werking uit te bouwen. In de tweede helft van de jaren zeventig echter, kreeg de koepel af te rekenen met een aantal grote problemen. De beweging verloor haar consensuskarakter doordat ze gedwongen werd een standpunt in te nemen in de strijd rond kernenergie. Hierdoor verminderde de steun vanuit de industrie fors. Dit veroorzaakte financiële problemen die, gecombineerd met toenemende verschillen tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars, leidden tot het uiteenvallen van de Belgische milieukoepel in vier milieufederaties. Dit wordt vaak gezien als een periode van radicalisering, maar in de praktijk waren weinig verschillen merkbaar. Een tweede probleem was de opkomst van een groene partij in Vlaanderen, Agalev, die de milieubeweging deed nadenken over haar politieke opties. Er werd duidelijk gekozen voor een pluralistische opstelling. De financiële crisis en de onvrede met de soms te gematigde beleidskeuzes van BBL zouden zorgen voor de crisis van de milieubeweging in de jaren tachtig. De financiële problemen bleven aanslepen en de onvrede van de meer radicale groepen binnen BBL wakkerde aan. Er kwam een hervormingsbeweging op gang en geleidelijk aan veroverden de radicaleren enkele beleidsfuncties binnen BBL. Dit bracht echter op het terrein geen veranderingen teweeg, waardoor men kan stellen dat de vermeende radicalisering in deze periode met een korrel zout moet genomen worden. In 1991 begon een nieuwe fase voor BBL. Met de MiNa-raad werd voor de milieubewegingen een subsidieregeling uitgewerkt die de Bond toeliet zich sterk te professionaliseren. BBL kon nu via een geïnstitutionaliseerd orgaan het milieubeleid beïnvloeden. Wanneer we de terugkoppeling maken naar de problematiek rond nieuwe sociale bewegingen, zien we dat de Belgische milieubeweging helemaal niet in dit concept past. Zelfs de radiclaere milieuactiegroepen voldoen in de praktijk nauwelijks. Het is misschien daarom beter om af te stappen van nieuwe sociale bewegingen te bekijken als een bewegingsconcept en te evolueren naar een behandeling van nieuwe sociale bewegingen als een culturele dynamiek. Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
66
Summary
Summary Since the workshop on new social movements in September 2002 in Brussels, the concept of new social movements has come under increasing pressure. In this master paper the concept is tested to the environmental movement in Belgium and more specifically Flanders over the period 1971 to 1991. As the environmental movement is quite scattered, the research has been confined to the umbrella organisation Bond Beter Leefmilieu (BBL). Over the period examined the history of BBL can roughly be divided into 4 phases. The first phase, which covers the first half of the seventies, is characterised by the origin of BBL as umbrella. The organisation, which was still very moderate, had good contacts with both politics and business and was therefore able to get the necessary funding to set up its activities. In the second half of the seventies however, the umbrella organisation encountered a number of serious problems. The movement lost its nature of consensus because it was forced to take position in the dispute on nuclear energy, which greatly reduced the business support. This resulted in financial problems which, combined with the growing differences between the Flemish, Walloon and Brussels branches, led to the split of the Belgian environmental organisation into four environmental federations. This is often regarded as a period of radicalisation, but in practice there were very few differences. A second problem was the rise of a green party in Flanders, Agalev, which forced the environmental movement to reflect on her political options. They clearly took the pluralistic position. The financial crisis and the dissatisfaction with the sometimes too moderate choices of BBL with regard to their policy lead to the crisis of the environmental movement in the eighties. The financial problems persisted and the dissatisfaction of the more radical groups within BBL became stronger. A reformatory movement arose and the more radical members gradually took over a number of policy positions within BBL. However, this did not result in any changes in the field, which leads us to the conclusion that the so-called radicalisation in this period is to be taken with a pinch of salt. In 1991 a new phase began for BBL. With the MiNa council, a subsidy scheme for the environmental movements was set up and this allowed the Bond to professionalise to a great extent. BBL was now able to influence the environmental policy through an institutionalised body. If we make a comparison with the problems of the new social movements we notice that the Belgian environmental movement does not fit into this concept at all. Even the more radical environmental action groups in practice hardly meet the conditions. It is therefore maybe better to no longer regard the new social movements as a movements concept but to move towards considering them as a cultural dynamism.
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
67
Résumé
Résumé Depuis l’atelier sur les nouveaux mouvements sociaux en septembre 2002 à Bruxelles, le concept de nouveaux mouvements sociaux même a subi de plus en plus de pression. Dans ce mémoire le concept a été mis à l’épreuve du mouvement environnemental en Belgique et, plus spécifiquement, en Flandre pendant la période 1971 -1991. Parce que le mouvement environnemental est très dispersé, l’examen a été limité à l’organisation coupole, Bond Beter Leefmilieu (BBL). Pendant la période examinée l’histoire du BBL peut être largement divisée en 4 phases. La première phase, qui couvre la première moitié des années septante, est caractérisée par l’origine de BBL comme coupole. L’organisation, qui était encore très modérée à cette époque, avait de bons contacts avec la politique et le monde commercial et par conséquent a pu obtenir les fonds nécessaires pour développer ses activités. Pendant la deuxième moitié des années septante, la coupole faisait face à des sérieux problèmes. Le mouvement perdait son caractère de consensus parce qu’il était obligé de prendre position dans la polémique sur l’énergie nucléaire, ce qui a réduit énormément l’appui du côté commercial. Ceci a amené des problèmes financiers qui, liés aux différences grandissantes entre les branches Flamande, Wallonne et Bruxelloise, ont mené à la division de l’organisation environnementale belge en quatre fédérations environnementales. Ceci est souvent considéré comme une période de radicalisation mais en pratique il y avait peu de différence. Un deuxième problème est survenu avec l’arrivée du parti vert en Flandre, Agalev, qui faisait réfléchir le mouvement environnemental sur ses options politiques. On a clairement choisi pour une position pluraliste. La crise financière et l’insatisfaction avec les choix parfois trop modérées du BBL dans leur politique a entrainé le mouvement environnemental dans une crise dans les années quatre-vingts. Les problèmes financiers persistaient et l’insatisfaction des groupes plus radicaux dans le BBL devenait plus forte. Un mouvement réformateur est apparu et les membres les plus radicaux commençaient petit à petit à occuper les postes de décision dans le BBL. Cependant il n’y avait pas de changement sur le terrain, ce qui nous fait conclure que la prétendue radicalisation de cette période ne doit pas être prise trop au sérieux. En 1991 une nouvelle phase commençait pour le BBL. Avec le conseil MiNa un système de subventions était mis en place pour les mouvements environnementaux et ceci permettait au BBL de se professionnaliser énormément. Le BBL maintenant était capable d’influencer la politique environnementale via un organisme institutionnalisé. Si on fait la comparaison avec les problèmes des nouveaux mouvements sociaux on remarque que le mouvement environnemental belge ne s’intègre pas du tout dans ce concept. En pratique même les groupes d’action environnementale les plus radicaux ne satisfont pas aux Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
68
Résumé
conditions. Peut-être vaut-il mieux abandonner la façon de regarder les nouveaux mouvements sociaux comme concept de mouvement, et évoluer vers l’appréciation de ces nouveaux mouvements sociaux comme étant une dynamique culturelle.
Kristof Vets - De milieubeweging in België en Vlaanderen: een nieuwe sociale beweging?
69