Roberto J. PAYRO (1867-1928) werkte als Argentijnse journalist van La Nación in België, tussen 1909 en 1923. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, was hij tegen de neutraliteit van Argentinië omdat de Duitsers de Argentijnse vertegenwoordiger neergeschoten hadden. De Duitsers hebben dan PAYRO belet als journalist verder te werken. Hij is dus begonnen Belgische legenden te verzamelen. Hij werd vriend, o. a., van Oscar COLSON. De tekst « Los ogros de Fresnés » werd tijdens het leven van PAYRO niet uitgegeven maar, nadien, wel in El Diablo en Bélgica (1953) verzameld. Die tekst bestaat al in het Frans in Le Diable en Belgique (IEA3637).
De menseneters van Frenes. (*) Omdat de streek van Duitsland waar ze leefden te koud naar hun zin werd, verhuisden Og met zijn echtgenote, hun twee kinderen en de draak die dienst deed als waakhond. De reuzen kozen, als nieuwe woonplaats de toppen van de rotsen van Frênes, in de bergachtige en woeste streek van Lustin. Het was een strategisch punt, bijna onbereikbaar, en had als bijkomend voordeel rijke jachtterreinen in de nabijheid, in dit geval de agglomeraties van Bouvignes en Dinant. Og en de zijnen waren namelijk menseneters en voedden zich het liefst met mensenvlees. 1
Ze hadden zich nog nooit van zo een prooi meester gemaakt, toen de reus, die aan het jagen was, heel toevallig de ingang van de grot van Tieux ontdekte en stelde vast dat ze door een stam van nutons bewoond werd. Deze waren tot in Duitsland bekend voor hun kracht en hun handigheid in kunst en ambacht. Hij ging op de loer liggen en legde zich zo plat op de grond dat hij op een van de enorme rotsen aan de ingang leek. Hij verzamelde de nutons, de ene na de andere toen ze buiten kwamen om zich met hun dagelijkse taken bezig te houden. Maar, ondanks hij een grote eetlust had, was het niet de bedoeling ze op te eten, maar ze als dienaars te gebruiken. Daar had hij erge nood aan want zijn echtgenote was ijdel, lui en slordig, zijn kinderen brachten het grootste deel van hun tijd met spelen en wandelen door terwijl de draak alleen maar kon waken, veel eten en vlammen spuwen. De nutons vielen een voor een in de macht van Og, gedwongen tot trieste slavernij en verplicht zich bezig te houden met de huishoudelijke taken van zijn woonst. Van toen af kon Og zich rustig met jacht en visvangst bezig houden. Op een dag, toen hij stroopte langs de kant van het water wat verder van Frênes, betrapte hij twee jonge meisjes, de zusjes Marthe en Marie, die de was in de Maas deden. Hij nam er een in elke hand en nam ze mee naar zijn hol om ze daar als twee lijsters op te eten. De juffertjes, versteend van de schrik, verdedigden zich niet en schreeuwden zelfs niet. Hij 2
bakte eerst Marthe, tot grote verontwaardiging van de verschrikte nutons, die hem zonder dat hij het wist gade sloegen. Hij verslond ze, bijna zonder te kauwen, in twee happen. Marie ging hetzelfde lot tegemoet, maar de kleine reuzen, die aan het feestmaal niet deelgenomen hadden, vroegen om met haar te spelen, omdat ze haar zo schattig vonden. Ze drongen zo hard aan, huilden en klopten met vuisten en hun voeten dat Og hen haar gaf opdat ze hem met rust zouden laten. Het leven van het ongelukkige jonge meisje was alleen maar voortdurende marteling. De kleine menseneters hadden niet de bedoeling haar pijn te doen, ze wilden enkel met haar spelen, zoals een kind met zijn hond. Maar ’s nachts toen de reuzen snurkten en de heuvels trilden, gingen de nutons haar in het geheim troosten en gaven haar veel strelingen. In Bouvignes, de eerste die de twee zusters miste was de jonge Philibert, de verloofde van Marie, die hen langs de oevers van de Maas was gaan zoeken toen ze niet naar huis kwamen. Hij vond ze natuurlijk niet, en ook niet de sporen van de menseneter omdat die er altijd goed opgelet had zijn voet niet op de grond maar op de rotsen en de stenen te zetten. Hij haastte zich om alarm te slaan in de stad waar men nog altijd van de aanwezigheid van de reuzen in de omgeving en nog erger het droevige einde van Marthe in de ingewanden van Og niets wist. De ouders en de vrienden van de jonge meisjes, door Philibert vergezeld, zochten overal en, omdat ze niets vonden, was het hele dorp van 3
Bouvignes dat mee zocht. De nacht viel zonder dat ze het kleinste spoor vonden, want Og had in het water van de rivier gestapt dat hem tot aan de gordel kwam. Een week ging voorbij, besteed aan moeilijke en vruchteloze zoektochten. De hele bevolking nam deel, ongerust door dit mysterie. Het was Philibert, de verloofde, die iedere avond als laatste thuis kwam, zwaar vermoeid en gek van de pijn. Op een avond dat hij zijn ongeluk behuilde, verzonken in de duisternis aan de rand van de haard, zonder dat de slaap hem van zijn berdriet kon afleiden, bleek het hem dat er iets in de al afgekoelde asse bewoog. Hij keek maar zag niets, en omdat het geluid bleef duren deed hij het licht aan … Toen zag hij een kleine kabouter met een baard en met een gebruind en fel gerimpeld gezicht. Hij zat op een van de stenen van de schouw. De nuton – want het was er een – zette zijn wijsvinger aan zijn lippen. Hij eiste stilte, deed een heel vreemd gebarenspel, dat Philibert door een wonder helemaal begreep. Hij maakte hem duidelijk dat hij hem op de volgende dag, toen de zon het hoogst zou zijn, bij zijn verloofde zou brengen. Vol ongeduld telde Philibert de minuten, ging honderd keer naar buiten en kwam evenveel keer weer naar binnen. Hij kon niet helder denken tot de schaduw van de bomen, de huizen en de bergen korter werden door de zon. Het was een heel warme dag. Men zag niemand in de straten van Bouvignes en het dorp leek verlaten toen de nuton verscheen. Het was heel 4
bijzonder : slechts een heel belangrijke zaak kon een nuton verplichten zich in volle dag tussen de mensen te vertonen. Het ging er niet alleen om Marie te bevrijden maar ook – en vooral – het hele volk van de nutons. Alsof hij zijn zevenmijlslaarzen aan had, leidde de dwerg Philibert tussen de rotsen, de bosjes en de steile heuvels zo vlug, dat de zon amper haar hoogste punt had verlaten als ze in Lustin aankwamen, niet ver van Frênes, waar het hol van Og was. Tijdens het traject, had de dwerg zich wel honderd keer omgedraaid om de jonge man de grootste stilte aan te bevelen. Struiken en rotsen werden door een doffe beving dooreen geschud, als een vulkaan klaar om uit te barsten : dat waren Og, zijn vrouw en hun kinderen, die snurkten tijdens het dutje. Philibert zou achteruit gegaan zijn, moest hij niet geduwd zijn door de liefde en de wanhoop … In het begin zag hij niets in het hol, tot de dwerg hem aan zijn kleren trok en hem een enorm zwaard toonde op de grond … De jonge man nam het wapen en het vervolg speelde zich af in een bliksemschicht, als in een droom : Sjaak ! en het hoofd van de reus rolde ; Sjaak ! en dat van zijn vrouw ook, als in een spel petanque ; Sjaak ! en nu was het de beurt aan de hoofden van de kleine reuzen, zo groot als een kluwen. De draak sliep ook, de ogen toe en de mond open, hij spuwde geen vlammen en de jonge man stak het zwaard in zijn keel, zodat hij zijn muil niet meer kon toedoen wat betekende dat het dier op korte tijd door uitputting zou sterven. Als Philibert zo een heldendaad 5
had kunnen uivoeren, was het dankzij de nutons, die door magische kunstgrepen aan zijn arm de kracht hadden gegeven en ervoor gezorgd hadden dat Og en zijn metgezellen in een diepe slaap waren. Ondanks de enorme vreugde van weer vrij te zijn en haar verloofde weer te zien, huilde Marie om de dood van Marthe maar niet om het lot van de reuzen. Zij voelde geen medelijden, het waren geen menselijke wezens, zelfs geen dieren, maar wel monsters. Wat de nutons betreft, vierden ze de gebeurtenis met een uitbundige dans en, al dansend, zat van vreugde, vergezelden ze Philibert en Marie tot dicht bij Bouvignes. Nadien gingen ze terug naar hun vroegere woonplaats nog altijd aan het dansen. Men zag ze nog maar af en toe maar nooit overdag … De bewoners van Bouvignes jammerden om het overlijden van Marthe, getuigden hun bewondering voor Philibert en bedankten de nutons. Ze vormden een vrolijke optocht om het hol van de verschrikkelijke Og te vernietigen en de lijken van de reuzen en de draak te slepen tot aan de Maas, die er lange maanden opzette om de stukken tot aan de Noordzee te vervoeren. Sinds die dag, en onlangs nog, vierde men in Bouvignes de verjaardag van deze gebeurtenis en organiseerde men een groot herdenkingsfeest met een schitterende symbolische stoet. Vooraan, Philibert, een jonge man die zwaait met een bebloed zwaard, aan zijn hand het mooiste meisje van de streek. Daarna de reus Og, zijn vrouw en hun kinderen met op hun keel een 6
diepe bloedende snee, gevolgd door de draak die zich in alle richtingen draaide vechtend met de dood. Als laatste kwamen de kinderen verkleed met bladeren, ze sprongen in het rond en speelden de rol van de nutons. Achteraan kwamen de autoriteiten en het volk. ’s avonds was het bal, het feest van de verliefden, die zich verloofden … (*) Nota : De vermoedelijke bron van PAYRO is het artikel « La légende des géants de Bouvignes », in het tijdschrift WALLONIA (X, 1902, blzd. 117-118) uitgegeven. Maar de meest bekende versie daarvan is « Les rochers de Frênes (légende du 9ème siècle) », voorhanden in Légendes de la Meuse van Henri de NIMAL. Extrait de “ Le Diable en Belgique ”, collection “ IDES ... ET AUTRES ”, volume 36-37. (Publication du CENTRE de DOCUMENTATION de l'ETRANGE, en abrégé CDE). Copyright : - voor de Spaanse versie, “ El Diablo en Bélgica ”, 1953, Julio E. Payro et Editorial Quetzal ; - voor de Nederlandse vertaling, 2013, Anne MOERS.
7