___________________________________
___________________________________
De meervoudige ecologische crisis en de noodzaak van een drastische ommekeer Ullrich Melle Het menselijke huishouden op aarde verkeert in een globale ecologische crisis. De ecologische crisis betreft zowel de verhoudingen van het menselijke huishouden met de niet-menselijke natuur alsook de interne verhoudingen tussen de mensen en de menselijke collectiviteiten onderling. De ecologische crisis omvat een milieu-crisis, een sociaal-culturele crisis en een mentale crisis. De mensheid zit gevangen in een haast uitzichtloze spiraal van vernietiging, roofbouw en geweld. De natuur raakt uitgeput, ze bezwijkt onder de collectieve menselijke agressie. Ze kan al dat vergif, al die afval, al dat beton niet langer aan. De wereld-samenleving wordt geteisterd door schrijnende armoede, moordende kapitalistische concurrentie en racisme, politiek en religieus fanatisme, oorlog en georganiseerde misdaad. Overal slaat de brand uit van een helse barbarij.
gang’. Noord-Amerika, West-Europa en Japan zijn de maatstaf waaraan het niveau van ontwikkeling van een land wordt gemeten. Zuid-Korea, Singapore, Taiwan, Thailand: dit zijn de stralende voorbeelden voor de onderontwikkelde landen en voor de economische rampgebieden in Oost-Europa. Een wereld, een mensheid, dat betekent vandaag vooral een kapitalistische wereldmarkt en wereldhandel, een globale industriële civilisatie, een mondiale consumptiemaatschappij, met wereld-omvattende computernetten, intercontinentale financiële transacties, McDonalds in Moskou en Peking, satellieten-tv en pop-music, kortom, een gecommercialiseerde, tot in de diepste poriën gemonetariseerde en gekapitaliseerde technisch-industriële wereldcultuur op weg naar de ene kapitalistische wereld-stad. De rijkdom in deze stad zal oogverblindend zijn, maar de krottenwijken zullen zich over hele continenten uitstrekken.
Op weg naar de kapitalistische wereldstad Wetenschap, techniek en kapitaal zijn de motoren van de industriële rijkdoms-machine en van haar onophoudelijke expansie. Het geloof in de heilige drievuldigheid van wetenschappelijke vooruitgang, van voortdurende technische innovatie en van economische groei, is de wereldreligie van de moderne tijd. Vanuit West-Europa en Noord-Amerika verspreidde zich de blijde boodschap over de hele wereld: met de ontplooiing van de industriële produktiekrachten zijn wij op weg naar het aards paradijs. Heel de mensheid is ondertussen in de ban van, en is onderworpen aan de dwang van de wetenschappelijktechnisch-industriële en economische ‘vooruit-
Wetenschap en techniek in dienst van het produktivisme Wetenschap en techniek staan vandaag bijna volledig in dienst van de economische expansie en de mondiale concurrentiestrijd. Staat en industrie investeren gigantische bedragen in onderzoek en ontwikkeling: het enige doel daarbij is de voortdurende modernisering van de produktiemachine om daarmee nieuwe produkten te kunnen ontwikkelen en zodoende te kunnen standhouden in de economische concurrentie-slag. Deze industriële produktiemachine creëert een eindeloze stroom van steeds weer nieuwe produkten, nieuwe modes en levensstij-
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 3 (1993)2, p. 62
___________________________________
len. Een wereldwijd communicatiesysteem in handen van commerciële belangen draagt de produktivistische boodschap van de gelukkige consument tot in de laatste hut. De industriële produktiemachine kan de vraag niet afwachten, de behoeften zelf moeten geproduceerd worden. De goederen mogen zich niet opstapelen: mode en produkt-verandering moeten de consumptie voortdurend aanwakkeren. Wie vandaag bescheiden, gezond, redelijk, met zorg voor de toekomst en het milieu wil leven, moet een heroïsche strijd leveren tegen de alomtegenwoordige verleiding tot overmaat en verspilling. De technisch-industriële expansie als noodlot Het wetenschappelijk-technisch-economische systeem volgt zijn eigen inherente expansieve logica. Het is een techniek van de onophoudelijke grensoverschrijding en een economie van het nooit-genoeg. De ontwikkeling van dit systeem is als een noodlot, dat zich boven de hoofden en achter de rug van de mensen voltrekt. Het ontwikkelingstempo versnelt onophoudelijk. De technisch-industriële evolutie lijkt op een maalstroom die de tijd zelf dreigt te verslinden. Hoe sneller wij aankomen des te sneller moeten wij weer vertrekken, hoe meer geproduceerd kan worden per tijdseenheid, des te kostbaarder is deze tijdseenheid, dus des te meer kostbare tijd moet bespaard worden enzovoort. De vakkennis veroudert steeds sneller. In sommige beroepen is de halfwaarde-tijd van het verworven weten reeds minder dan tien jaar. Ondanks of juist omwille van al de tijdsparende machines wordt het leven in de produktieve sektor van de kapitalistische wereldstad steeds gejaagder. Alles valt uit elkaar. Er is geen tijd meer om uit te maken of het nieuwe echt beter is, of wij het echt willen, of het past bij onze cultuur en onze traditie. Er is geen tijd meer om de stroom van nieuwe uitvindingen te assimileren, er heerst immers een permanente revolutie. Steeds meer mensen kunnen het tempo van deze razernij van
___________________________________
verandering niet meer aan. Zij voelen zich overgeleverd aan een totaal ondoorzichtig en anoniem raderwerk. Levensvijandige techniek en technocratie Deze stuurloze industriële produktiemachine heeft een techniek voortgebracht die grootschalig, onoverzichtelijk complex en levensbedreigend is. Zo zijn wij met behulp van de nucleaire en chemische industrie erin geslaagd de aarde in rekordtempo te vergiftigen, een aanzienlijk gat in de ozonlaag te slaan en onze nazaten tot in de verste toekomst op te zadelen met grote hoeveelheden radioactief afval. De risico-technologieën zijn in handen van een wetenschappelijk-technische elite, een moderne priesterorde die zich weet af te schermen tegen democratische controle van buitenaf. Als er iets misgaat, dan is dit nooit de fout van de betreffende techniek maar altijd van de mensen die, spijtig genoeg, nog niet zo perfect zijn als de techniek. Discussies over de aan de technische ontwikkeling te stellen ethische grenzen zijn altijd al achterhaald door de feiten van de technologische ontwikkeling zelf, en waar multinationale ondernemingen reeds miljarden in een bepaalde technologie hebben geïnvesteerd kan men zich ethische discussies besparen. De utopische droom van een almachtige techniek in handen van de mens en bewust gebruikt in dienst van de mens, lijkt te eindigen in een nachtmerrie van een doel- en stuurloze metastatische groei van het wetenschappelijktechnisch-economische systeem, een nachtmerrie van totale onmacht en grenzeloze manipulatie in een geheel en al geïndustrialiseerde en gecommercialiseerde wereld. De psychische ellende in de wereldstad Het valse optimisme en de hedonistische levensvreugde die worden voorgespiegeld in de irreële paradijzen van de alomtegenwoordige reclame
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 3 (1993)2, p. 63
___________________________________
staan in schril contrast met het massale lijden onder de zinledigheid van het leven in de kapitalistische wereldstad. Een stijgend aantal mensen is gewoon overbodig, dient tot niets meer, is afgeschreven. Gemeenschapsverbanden vervallen, steeds meer mensen vereenzamen. Een groot deel van de jeugd gaat gebukt onder toekomstdruk en toekomstangst. Hoe kleurrijker en oogverblindender de fictieve werelden op tv en in de reclame worden, des te lelijker wordt de echte wereld. Psychische aandoeningen, alcoholisme, tv-verslaving, drugverslaving, pornografie, zelfdoding bij jongeren, zinloos geweld en criminaliteit zijn zoveel symptomen van de wanhoop, de eenzaamheid, het gebrek aan perspectief, de vervreemding en de zinledigheid die onze industriële samenleving kenmerken. De nood aan een milieu-revolutie en een alternatief welvaart-concept Het menselijke huishouden op aarde bevindt zich in een impasse. De verdere blinde metastatische groei van het wetenschappelijk-technischindustrieel bestel vernietigt voor de overgrote meerderheid van de mensen zowel de natuurlijke alsook de sociaal-culturele voorwaarden voor een echt menselijk leven. Het Worldwatch-rapport van 1992 eist daarom niet meer en niet minder dan een ‘milieurevolutie’ die vergelijkbaar zal zijn met de agrarische en de industriële revolutie1. Deze milieurevolutie is ook het thema van het invloedrijke boek ‘Erdpolitik’ van Ernst U. von Weizsäcker2. Volgens von Weizsäcker staan wij thans op de drempel van de eeuw van het milieu, de eeuw van de economie achter ons latend. De kern van de milieurevolutie moet volgens von Weizsäcker een nieuw welvaartsmodel zijn. Het huidige overheersende welvaartsmodel staat haaks op het principe van de ecologische duurzaamheid. Als heel de wereld het welvaarts- en ontwikkelingsmodel van de triade Noord-Amerika, West-Europa en Japan achterna blijft jagen is het ecologische inferno
___________________________________
onvermijdbaar. Het rijke Noorden moet zo vlug en zo radicaal mogelijk zijn welvaartsmodel veranderen in richting van duurzaamheid, van efficiënt en spaarzaam verbruik, van hernieuwbare energie-bronnen, van militaire en industriële ontwapening, van zelf-voorziening, van decentralisering en van bewuste begrenzing. Een radicale koerswijziging is vooreerst echter niet in het zicht. Twee miljoen auto’s moeten in het jaar 2000 bij Volkswagen in Shanghai jaarlijks van de band komen. Dit zijn meer auto’s dan er vandaag in China rondrijden. En Volkswagen zal niet de enige auto-producent in China zijn. Een miljarden-volk is op weg naar de automobiele maatschappij3. Hoe meer de oude welvaart in de rijke landen zelf wordt bedreigd des te vuriger wordt zij verdedigd, des te hartstochtelijker wordt zij nagestreefd. Van een trend-breuk, van een revolutie, van een radicale koersverandering in richting van ecologische duurzaamheid en mondiale rechtvaardigheid kan vooreerst geen sprake zijn. De gemeenschappelijke doelstelling van rijke en arme landen is thans meer dan ooit kwantitatieve economische groei en het veroveren van meer aandelen aan de wereld-markt door wetenschappelijk-technologische mobilisatie. Zelf-begrenzing als kernidee van een nieuw beschavingsproject Wij kunnen en willen niet meer terug, dus moeten wij verder gaan op de ingeslagen weg. Maar is er geen andere weg? Moet men zich onderwerpen aan een blinde logica van de expansie ook al weet men heel goed wat de ecologische en sociale prijs daarvoor zal zijn? Er moet dringend werk gemaakt worden van een alternatief welvaartsconcept en beschavingsproject. In het middelpunt van een dergelijk beschavingsproject zou het idee van zelf-begrenzing moeten staan. De wetenschappelijk-technische ontwikkeling, de vooruitgang van het weten en het kunnen, kent geen inherente grenzen. De behoeften van
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 3 (1993)2, p. 64
___________________________________
de mens zijn potentieel eveneens onbegrensd, ze laten zich blijkbaar grenzeloos manipuleren en produceren. De industriële samenleving staat, volgens Kurt Biedenkopf, voor een historisch unieke uitdaging: ze moet zich zelf beperken in haar technische en produktieve mogelijkheden. ‘Om de natuur en daarmee onszelf te bewaren, moeten wij de expansiviteit van het technischnatuurwetenschappelijke begrenzen, en daarmee ook de expansiviteit van het materiële.’4 Een agenda voor een radicale koerswijziging De ecologische uitdaging is enorm. Het bestaande produktivistische en consumistische welvaartsmodel en de bestaande kapitalistische wereldeconomie, de onophoudelijke bevolkingsaangroei, de onophoudelijke groei van de complexiteit van de technische en institutionele structuren, de onophoudelijke groei van de snelheid van de technische en maatschappelijke veranderingsprocessen, dit alles houden mens en aarde niet uit. Het gaat om veel meer dan om ecologische modernisering van het produktieapparaat, het gaat om een ander leven aan gene zijde van het superindustrieel wereldmarkt-kapitalisme, van de kapitalistische wereldstad, van McDonalds en Neckermann. — Wetenschap en techniek moeten heroriënteerd worden. Wij hebben nood aan nieuwe technologieën die foutvriendelijk zijn, die beheersbaar zijn en blijven en die desnoods afgeschaft kunnen worden, die kleinschalige, decentrale en zelf-beheerde produktie-processen mogelijk maken, die efficiënt zijn wat het verbruik van energie en grondstoffen betreft en die bepaalde grenzen in acht nemen wat de manipulatie van en de ingrepen in de natuur betreft. — Economisch moet de trend naar steeds meer wereldmarkt worden omgebogen naar meer lokale en regionale economische kringlopen, naar meer lokale en regionale zelf-voorziening. De wetenschappelijke en technische ontwikkeling moet losgekoppeld worden van commerci-
___________________________________
ele belangen. Dat geldt vooral voor de risicotechnologieën. — Het tempo van de technische vooruitgang en de daarmee gepaard gaande culturele veranderingen moet verminderen. Meer democratie, een ruimere publieke discussie over technische en culturele keuzes zou een heilzame vertraging van de maatschappelijke evolutie tot stand brengen. — De rijke landen moeten inleveren, hun verbruiks-niveau inzake grondstoffen en energie moet omlaag. Dit zou tot een sociale katastrofe leiden als inkomens en arbeid niet worden herverdeeld. — Er moet een antwoord gevonden worden op de vraag of een markteconomie mogelijk is zonder produktivistische groei-dwang. Er moet ook gevraagd worden of en hoe de lange-termijn-belangen, de levenskansen van toekomstige generaties en van de niet-menselijke natuur veel sterker vertegenwoordigd kunnen worden in de parlementaire democratie zoals wij die kennen. — De ecologische revolutie en het nieuw welvaartsconcept veronderstellen verder een diepgaande psychologische verandering van de behoeften- en motivatiestructuren. Wij leven in een verslavings-samenleving. Vele mensen in onze samenleving zijn depressief gestemde junkies, die hun gebrek aan echte levensvreugde, aan zelf-vertrouwen en aan gemeenschap, compenseren met de beschikbare drugs uit het groot-warenhuis. Er is nood aan een soort collectieve therapie, wij moeten individueel en collectief afkikken. Wij moeten afscheid nemen van het prometheïsche begrip van emancipatie en zelf-ontplooiing. Naast de langzaamheid moet ook de bescheidenheid herontdekt worden. Emancipatie en zelf-ontplooiing moeten in de toekomst meer in termen van innerlijke en spirituele groei dan in termen van vliegtuig-kilometers worden gevat. — Solidariteit is belangrijk, maar nog belangrijker is het herstel van diepe menselijke relaties, van gemeenschap. Een dieper beleefde natuur-
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 3 (1993)2, p. 65
___________________________________
verbondenheid en meer respect voor de eigen waardigheid van de niet-menselijke wezens zijn verdere voorwaarden van een ecologische levensstijl. Dit zijn slechts enkele elementen van een ecologisch beschavingsproject. De traditionele politiek probeert wanhopig de lekken van de indus-
___________________________________
triële Titanic te dichten. Het schip mag niet zinken: zoveel macht, zoveel prestige, zoveel geld en zoveel beloftes zijn ermee verbonden. Het orkest blijft verderspelen om een paniek onder de passagiers te voorkomen. Meer als uitstel van executie mogen wij van deze reddingspogingen niet verwachten. Daarom wordt het hoog tijd dat met de bouw van reddingsboten wordt begonnen.
B EDENKINGEN BIJ DE DISCUSSIE Zoals de bijdrage van P. De Meester diende ook voorgaande bijdrage als discussietekst tijdens de Algemene Vergadering van het ‘Overlegcentrum voor Christelijke Ethiek’ van 15 maart. Deze vergadering was gewijd aan het onderwerp ‘Mens en Techniek’. Volgende bedenkingen werden door de auteur toegevoegd naar aanleiding van enkele pertinente opmerkingen die tijdens de discussie werden gemaakt. Mensen ervaren de wereld verschillend. Maar ik had de indruk dat ik lang niet de enige was met apocalyptische angsten omtrent de verdere onbegrensde wetenschappelijk-technisch-industriële mobilisatie en expansie. Ook P. De Meester wees op grote gevaren en nog grotere vragen die de verdere ontwikkeling van de techniek oproepen. De Meester blijft echter geloven in de (technische) beheersbaarheid van de techniek. Volgens hem is er ook nog geen reden tot ecopaniek. Wetenschappelijk is nog lang niet bewezen dat wij met onze industriële produktie, om met Carl Amery te spreken, een bondgenoot van de woestijn zijn. De Meester zal zich in zijn opvatting bevestigd hebben gezien door een programma op BRTN 2 over het broeikas-effect. Volgens dit programma gaat het hier eerder om een collectieve eco-psychose dan om een wetenschappelijke en op feitenkennis berustende stelling. Er waren nog meer optimistische stemmen te
horen: het hoeft niet te verbazen dat zij van de kant van de vertegenwoordigers van de industrie kwamen. Men blijft vertrouwen in de (technische) bekwaamheid van de mens om de problemen op te lossen, men blijft geloven in de bekwaamheid van de mens om zich aan te passen aan de permanente (r)evolutie van wetenschap en techniek, aan de versnelde en versnellende veranderingen en aan de steeds groeiende complexiteit. De industrie is volop bezig zich met de omschakeling op milieu-vriendelijke technologieen, er is geen twijfel dat wij het tijdperk van de fossiele brandstoffen achter ons zullen laten om in de volgende eeuw in het tijdperk van hernieuwbare energiebronnen te leven. De trein van de technisch-industriële vooruitgang kan door niemand tegengehouden worden, en het is bovendien nog altijd de juiste trein. Wij moeten flexibel, pragmatisch en creatief reageren op de uitdagingen. Met een nieuw groen absolutisme en fundamentalisme zijn wij allerminst gediend. Ik moet bekennen dat dit soort van onverstoorbaar geloof in de verdere wetenschappelijktechnische en economische ‘vooruitgang’ voor mij steeds onbegrijpelijker wordt. Ik kan niet anders dan een dergelijke overtuiging aan een bijzonder selectieve waarneming toe schrijven. Radicaal verschillende wereld-ervaringen en inschattingen blijven echter een uitdaging tot kritische zelf-bevraging. Hoe selectief zijn de eigen waarnemingen? Kan men zich ‘überhaupt’
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 3 (1993)2, p. 66
___________________________________
nog aan globaliserende uitspraken over de werkelijkheid wagen? Van verschillende deelnemers werden in die zin terecht vraagtekens geplaatst achter mijn betoog. Heeft het zin om op een eenzijdige technocratisch-economistische vooruitgangsvisie met een even eenzijdige apocalyptische visie te antwoorden? Vooral zou men moeten nagaan of deze manier van kritiek en spreken niet zelf nog helemaal in de ban van de technische mobilisatie staat en in feite de macht van het technische bestel versterkt. Een dergelijke radicale kritiek, zo luidde een andere opmerking, die mij blijft bezighouden, moet ofwel tot resignatie ofwel tot een hopeloos utopisme leiden, tot visioenen van uittocht en een nieuwe wereld. Moeten wij ons niet eerder concentreren op het concrete hier en nu, op concrete noden om een strategie van de kleine stappen te volgen? Het is trouwens, zo werd geargumenteerd, niet alles zwart-wit. De technisch-industriële ontwikkeling en expansie heeft ons inderdaad niet het paradijs op aarde gebracht en wij zitten opgeschept met reusachtige problemen en gevaren. Maar als men een open-hart-operatie moet ondergaan, zal men toch wel blij zijn met de mogelijkheden van de moderne techniek. Wie wil nu echt terug leven in de omstandigheden van vroegere eeuwen? Dit zijn zeker terechte opmerkingen en waarschuwingen voor een ongenuanceerd denken. Het genuanceerde denken kan echter ook als een uitvlucht dienen om zich niet meer te moeten confronteren met een werkelijkheid die veelal op een nachtmerrie lijkt.
___________________________________
In de discussie werden nog een aantal andere relevante thema’s aangeraakt, onder andere het antropologische vraagstuk. Wat mogen en kunnen wij verwachten van de mens? Welk mensbeeld veronderstellen wij in onze verschillende houdingen tegenover wetenschap en techniek? De mens als symbiont van de technische apparaten of de mens als vreemdeling verdwaald in een technische wereld? De mens zoals hij altijd al was en wel altijd zal blijven — een geboren zondaar die meestal op zijn eigen klein voordeel uit is — of de mens die op weg is in de geschiedenis, die groeit en zich ontwikkelt van onrijpheid naar volwassenheid? Nauw verbonden met de vraag naar het mensbeeld is de aloude vraag naar het goede leven. Willen wij echt leven in de super-industriële wereldstad? Is dat de plaats waar wij thuis zijn? Moet zich de menselijke creativiteit voornamelijk uiten in technisch-industriële expansie? Tenslotte werd ook nog de belangrijke vraag naar de religieuze dimensie van de behandelde problematiek gesteld. De utopische intentie van de moderne tijd is gericht op de menselijke zelfverlossing en op het aards paradijs. De totale mobilisatie van de produktieve krachten van mens en natuur lijkt echter eerder een wereld van vervreemding en van verbrande aarde voort te brengen. Is er geen nood aan een fundamentele dit wil zeggen religieuze — wat niet noodzakelijk kerkelijke moet betekenen — reflectie over de zingeving, nu de quasi religieuze zingeving van de moderne tijd haar draagwijdte en overtuigingskracht verliest?
Noten 1. Ernst U. VON WEIZSÄCKER, Erdpolitik. Ökologische Realpolitik an der Schwelle zum Jahrhundert der Umwelt, 2. aktualisierte Auflage, Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1990. 2. Cf. Lester BROWN e.a., Hoe is de wereld eraan toe? 1992. Een World-watch Institute-rapport, Berlaar, Pauli Publishing, 1991, p. 245. 3. Hans-Peter MARTIN, Harald SCHUHMANN, ‘Der Feind sind wir selbst’. Die Menschheit auf der Suche nach einem neuen Zivilisationsmodell, in Der Spiegel, Nr. 11(1993)2/47, p. 106. 4. Kurt BIEDENKOPF, Zeitsignale. Parteienlandschaft im Umbruch, Aktualisierte Ausgabe, München, Goldmann Verlag, 1990, p. 103.
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 3 (1993)2, p. 67