DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF
EEN ONDERZOEK NAAR DE TENUITVOERLEGGING VAN DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF IN NEDERLAND IN HET LICHT VAN EHRM VINTER E.A. VS. VERENIGD KONINKRIJK EN DE EISEN VAN ART. 3 EVRM
ARCHENA BIEKRAM
TILBURG
DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF
EEN ONDERZOEK NAAR DE TENUITVOERLEGGING VAN DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF IN NEDERLAND IN HET LICHT VAN EHRM VINTER E.A. VS. VERENIGD KONINKRIJK EN DE EISEN VAN ART. 3 EVRM
DOOR ARCHENA BIEKRAM ANR 484370 SCRIPTIE REHTSGELEERHEID, ACCENT STRAFRECHT
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN TEN OVERSTAAN VAN DE
EXAMENCOMMISSIE VAN DE FACULTEIT RECHTSWETENSCHAPPEN AAN DE UNIVERSITEIT VAN TILBURG
( DR. MR. A.L.M DE BROUWER) ( DR. MR. B. VAN DEN VORM)
OP
VRIJDAG 26 SEPTEMBER 2014 OM 12:00 UUR ( ZAAL: WZ206)
2
Nelson Mandela levenslang gestraft.1
Our human compassion binds us the one to the other - not in pity or patronizingly, but as human beings who have learnt how to turn our common suffering into hope for the future – Nelson Madela (1918-2013) -
1
N. Mandela, De lange weg naar de vrijheid (oorspronkelijke titel: Long Walk to Freedom. The Autobiography of Nelson Mandela). Olympus, Amsterdam: 1995, 2008, p. 19.
3
Inhoudsopgave
Voorwoord
6
Afkortingenlijst
7
1. Introductie
8
1.1 Aanleiding
8
1.2 Probleemstelling
11
1.3 Theoretische kader
13
1.4 Afbakening en opbouw van het onderzoek
13
2. Levenslange gevangenisstraf in Nederland 2.1 Historie 2.1.1 Beknopte historische omschrijving
14 14 14
2.2 Het wettelijke kader
15
2.3 Voormalige gratiebeleid
17
2.4 Huidige gratiebeleid
18
2.5 Cijfers
19
2.5.1 Gratieverlening
20
2.5.2 Dokter O.
22
2.5.3 Hans van Z.
24
2.5.4 A.C
24
2.6 Strafdoeleinden
25
2.6.1 Generaal- preventieve werking
26
2.6.2 Speciaal- preventieve werking
27
2.6.3 Vergelding
28
2.7 Resocialisatiebeginsel
28
2.8 Conclusie
30
3. Europa
31
3.1 Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
31
3.2 Art. 3 EVRM
32 4
3.2.1 ‘Minimum level of severity’
32
3.3 Glijdende schaal
34
3.4 Foltering
35
3.5 Onmenselijke –en vernederende behandeling of bestraffing
36
3.5.1 Onmenselijke behandeling of bestraffing
36
3.5.2 Vernederende behandeling of bestraffing
36
3.6 Straffen
37
3.6.1 Lijfstraffen
37
3.6.2 Doodstraf
39
3.6.3 Levenslange gevangenisstraf
39
3.7 Conclusie
4. EHRM Vinter e.a. v. Verenigd Koninkrijk 4.1 Feiten en omstandigheden
43
44 45
4.1.1 Vinter, Bamber en Moore
45
4.1.2 Aard ‘whole life order’
45
4.2 Oordeel EHRM
46
4.3 Review
47
4.3.1 Argumenten review
48
4.3.1.1 Penologische gronden
48
4.3.1.2 Proportionaliteitseis
48
4.2.1.3 Menselijke waardigheid
49
4.4 Algemene beginselen
49
4.5 Conclusie
51
5. Toetsing en eindconclusie
52
Literatuurlijst
56
5
Voorwoord
Voor u ligt de masterscriptie die ik heb geschreven voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, accent Strafrecht. De levenslange gevangenisstraf is een straf die je geheel kan afsluiten van de normale wereld en waar je als criminele burger voor de rest van je leven een ander mens kan worden in een geheel andere omgeving, waaruit je bijna niet meer kunt ontkomen. De reden dat ik voor het onderwerp levenslange gevangenisstraf heb gekozen is te danken aan de periode dat ik werkzaam ben geweest voor Prison Project Leiden. Voor het schrijven van de scriptie heeft een jaar gesprekken voeren met ex- gedetineerden mij getrickerd. Het gevolg daarvan was dat ik aan het einde van de masterstudie ervoor heb gekozen om ook over het onderwerp detentie te schrijven.
Bij het schrijven van mijn scriptie merkte ik dat ik vaak de motivatie had om aan mijn scriptie te zitten. Niet alleen om de studie af te ronden, maar ook omdat het onderwerp erg boeiend is. Tijdens het schrijven viel me duidelijk op dat ik tijdens de studie veel heb geleerd maar ook het schrijven zich ontwikkelde. Deze vaardigheden als kwalitatief analyseren, informeren en beschrijven heb ik tijdens het schrijven van de masterscriptie dan ook goed benut. Zo heb ik ook tijdens het schrijven nieuwe vaardigheden opgedaan, waaronder mijn eigen werk beoordelen maar ook om niet te snel een mening te vormen. Mijn begeleider Anne- Marie de Brouwer heeft mij op zoveel mogelijk vlakken geadviseerd en geholpen door goed mee te denken. In het kader daarvan wil ik haar daarvoor ontzettend bedanken. Daarnaast wil ik mijn tweede lezer Benny van der Vorm bedanken voor het plaatsnemen in de Examencommissie als tweede beoordelaar en Sylvia Walther die mij altijd het vertrouwen heeft gegeven dat het mij wel gaat lukken met het schrijven van de masterscriptie. Mijn dankwoord gaat in het bijzonder uit naar alle lieve dierbare mensen om mij heen. In de dagen dat ik voor mijn scriptie werkzaam was in de bibliotheek of thuis op de laptop stonden zij te allen tijde voor mij klaar en stimuleerden zij mij enorm bij het afronden van mijn studie c.q. het schrijven van mijn scriptie.
Tilburg, 2 september 2014
6
Afkortingenlijst
Appl. No
Application Number
Art.
Artikel
CPT
European Committee for Prevention of Torture
D.d.
De datum
Dd
Delikt en Delinkwent
E.a
En andere
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
E.v
En verder
EVRM
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
HR
Hoge Raad der Nederland
NJD
Nederlandse Juristen Dagblad
Nr.
Nummer
O.m
Onder meer
P.
Pagina
Par.
Paragraaf
Rb.
Rechtbank
R.o
Rechtsoverweging
Stb.
Statenblad
Trb.
Traktatenblad
T.
Tegen
VI
Voorwaardelijke invrijheidsstelling
Vol.
Volume
7
1. Introductie
1.1 Aanleiding
Binnen de huidige samenleving heeft de strafrechtelijke sanctie levenslange gevangenisstraf een steeds uitdrukkelijkere rol gekregen. Denk aan de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam in 2005 waarin de rechtbank Mohammed B. veroordeelt tot levenslange gevangenisstraf voor onder andere de moord op Theo van Gogh.11 Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt sinds de afschaffing van de doodstraf in 1870 op een aantal delicten de mogelijkheid om naast de tijdelijke duur van gevangenisstraf een levenslange gevangenisstraf op te leggen.2 In ons politieke klimaat brengt de oplegging van de levenslange gevangenisstraf veel aandacht met zich mee. Voor de samenleving is het vaak onduidelijk wat onder de levenslange gevangenisstraf wordt verstaan. Een vraag die rijst is of de levenslang gestrafte alleen vrijkomt als hij terminaal ziek is of bestaat er een mogelijkheid dat hij eerder vrij komt.3 In het Kamerdebat van 2004 stelde de toenmalige minister van Justitie Donner ter vergelijking met de tijdelijke gevangenisstraf dat ‘levenslang gewoon voor de rest van het leven is’.4 Ook heeft minister Teeven van Justitie en Veiligheid zich hierover uitgesproken: ‘levenslang is levenslang’. Van terugkeer in de samenleving is geen sprake tenzij in een uitzonderlijk geval aan een levenslang gestrafte gratie is verleend.5 In de praktijk wordt door de rechter, bij de oplegging van de sanctie levenslange gevangenisstraf rekening gehouden met de duur van de straf. Er zijn rechters die er uitdrukkelijk voor kiezen om geen levenslange gevangenisstraf op te leggen vanwege het feit dat deze straf onvoldoende perspectief op invrijheidsstelling biedt.6 In 2012 overweegt de rechtbank in de Baflo-zaak het volgende: ‘De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte wegens het doodschieten van een motoragent en doodslaan van vriendin een levenslange gevangenisstraf
1
Rb. Amsterdam 26 juli 2006, LJN AU0025. Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. 3 >http://www.nrcnext.nl/blog/2009/08/14/kan-mohammed-b-nog-vrijkomen/< (geraadpleegd op 19 juni 2014). 4 Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 4, p. 30-31. 5 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464 (brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 april 2012, ‘Modernisering penitentiaire arbeid, Samenplaatsing (levens)langgestraften’). 6 Zie o.m. Rb. Utrecht 28 april 2010, LJN BM2730, Hof Den Haag 3 maart 2011, LJN BP6640 en Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 39. 2
8
zal opleggen. Een dergelijke vrijheidsbeneming biedt, gelet op de aard ervan, geen enkel perspectief ooit nog terug te keren naar de samenleving. De rechtbank overweegt dat het om die reden aangewezen is om in beginsel op humanitaire gronden terughoudend te zijn met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank acht daarom, hoewel er sprake is van zeer ernstige delicten, een levenslange gevangenisstraf voor deze verdachte een te zware straf.’7 Op dit moment is gratie de enige mogelijkheid in Nederland tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf. Met de gratieprocedure heeft de veroordeelde op basis van art. 2a Gratiewet twee gronden om herziening omtrent de straf te vragen. Dit kan op grond van een omstandigheid waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan. Bijvoorbeeld indien de veroordeelde een ongeval heeft gekregen of ernstig ziek is geworden.8 Maar ook is gratieverlening mogelijk indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doelen worden gediend. Bijvoorbeeld als de veroordeelde psychisch en/of fysiek dus zodanig veranderd is dat het recidiverisico sterk is afgenomen.9 Door het forse aantal stijgingen levenslange gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging van het huidige beleid is in 2009 door W. Van Hattum het Forum “Humane tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf” opgericht. Het Forum zet zich in voor een meer humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en richt zich daarbij op het voorkomen van detentieschade als het bieden van een perspectief op invrijheidsstelling.10 De meeste omliggende Europese landen kennen een regeling tot verkorting van de levenslange gevangenisstaf door voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI), verplichte invrijheidsstelling en gratie. Zo kennen België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Zwitserland een vervroegde invrijheidsstellingmogelijkheid na 10 of 15 jaar gevangenisstraf.11In Zweden bestaat de mogelijkheid van een verplichte invrijheidsstelling na tweederde deel van de straf.12 Er zijn slechts vijf landen (IJsland, Litouwen, Malta, Nederland en Oekraïne) die geen rechterlijke herzieningsprocedure kennen en daarmee verbonden de voorwaardelijke invrijheidstelling. In deze landen biedt alleen gratie de mogelijkheid tot 7
Rb. Groningen 5 maart 2012, LJN BZ3265. Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 23. 9 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 82. 10 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 44. 11 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 43. 12 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 44. 8
9
invrijheidsstelling.213 De meeste landen kennen de mogelijkheid om na 20 of 25 jaar voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld.14 Uit rapporten van de European Committee for the Prevention of Torture (hierna: CPT) blijkt dat in onder meer Bulgarije, Hongarije, Italie, Letland, Oekraine, Slowakije, Rusland en Turkije laten zien dat in veel landen de levenslange gevangenisstraf wegens de detentieomstandigheden niet genoeg menswaardig is.15In veel landen betekent levenslang namelijk ook echt levenslang. Een overgrote deel van de Raad van Europa kent een dergelijk wettelijke herzieningsmechanisme.16
Op 9 juli 2012 heeft de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het Hof ) in Vinter and others v. Verenigd Koninkrijk een opmerkelijke uitspraak gedaan omtrent de levenslange gevangenisstraf.17 In deze zaak zijn Vinter, Bamber en Moore wegens (veelvoudige) moord veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. In Engeland betekende dat, dat levenslang gestraften alleen konden worden vrijgelaten op basis van compassionate grounds, waaronder medische gronden. Volgens het Hof vormt de mogelijkheid van vrijlating een belangrijk criterium om te beoordelen of een levenslange gevangenisstraf in strijd komt met het folterverbod.18 Het staat de lidstaten wel vrij om bij het plegen van ernstige misdrijven zoals moord om bij volwassenen een levenslange gevangenisstraf op te leggen.19 Een eerdere uitspraken van het Hof, Kaykaris vs Cyprus oordeelt het Hof dat levenslange gevangenisstraf mag worden opgelegd, maar dient de straf verkortbaar te zijn om deze alsnog als humaan te kunnen beschouwen.20 In Vinter and others v Verenigd Koninkrijk oordeelt het Hof onder andere naar aanleiding daarvan dat een door de rechter opgelegde ‘whole life order’ in strijd is met het folterverbod zoals is bepaald in art. 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen (hierna: EVRM). Het Hof formuleert daar een aantal eisen bij. Vereist is dat naast de eis dat de levenslange gevangenisstraf de iure en de facto ‘irreducible’ is en dat bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf een mechanism of review moet bestaan:
13
Noot prof. Dr. A.M. van Kalmthout, Europees hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/ 10, p. 4. 14 Noot prof. Dr. A.M. van Kalmthout, Europees hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/ 10, p. 2-3 (Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk). 15 Aanbeveling Bulgarije CPT/Inf (2012) 32, onder punt 32, http://www.cpt.coe.int/ documents/bgr/2012-32-infeng.htm (geraadpleegd op 1 september 2014). 16 Noot prof. dr. A.M. van Kalmthout, Europees hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/ 10, p. 4. 17 EHRM 17 januari 2012, nrs. 66069/09 en 130/10 en 3896/10. 18 EHRM 12 februari 2008 nrs. 21906/04 par. 97. 19 J. Claassen, Redactioneel 283, NBSR, 26-9-2013, aflevering 10, SDU Uitgevers, p. 1111. 20 EHRM 12 februari 2008 nrs. 21906/04 par. 97 en 98.
10
‘A whole life prisoner is entitled to know, at the outset of his sentence, what he must do to be considered for release and under what conditions, including when a review of his sentence will take place or me be sought. Consequently, where domestic law does not provide any mechanism or possibility for review of a whole life sentence, the incompatibility with article 3 already arises at the moment of the imposition of the whole life sentence and not at a later stage of incarceration’.21 Uit de formulering van het Hof blijkt dat de levenslang gestrafte dient te weten op welk moment een review zal plaatsvinden en onder welke voorwaarden de veroordeelde daarvoor in aanmerking komt om strijdigheid met art. 3 EVRM te voorkomen.22
1.2 Probleemstelling
Voor levenslang gestrafte is gratieverlening sinds 1870 de enige mogelijkheid tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf.23 Door velen wordt de levenslange gevangenisstraf in Nederland daardoor gezien als een gevangenisstraf dat een absolute karakter heeft gekregen.24 Uit de uitspraak van Vinter and others v. Verenigd Koninkrijk blijkt dat bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf rekening moet worden gehouden met een mogelijkheid van vrijlating. Volgens het Hof is een levenslange gevangenisstraf een humane behandeling in de zin van art. 3 EVRM, indien er juridisch en feitelijk een perspectief op invrijheidsstelling is. Zoals het Hof dit verwoordt dient de levenslange gevangenisstraf de iure en de facto ‘irreducible’ te zijn om niet in strijd met art. 3 EVRM te kunnen handelen.25 Daarnaast is in ons huidige gratiebeleid niet duidelijk of een review er is dan wel op welk moment een review zal plaatsvinden. In 2009 heeft de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: HR) een uitspraak gedaan over de vraag of de levenslange gevangenisstraf in Nederland de iure en de facto ‘irreducible’ is.26 Uit deze zaak blijkt dat er geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar het huidige gratiebeleid. De HR oordeelt dat de iure- mogelijkheid aanwezig is in die zin dat aan de veroordeelde gratie kan worden verleend.27 Volgens de conclusie van Knigge in deze zaak
21
EHRM (GK) 9 juli 2013, appl. Nrs. 66069/09, 130/10, par. 122 (Vinter e.a. vs. VK). EHRM (GK) 9 juli 2013 appl. Nrs. 66069/09, 130/10, par. 122 (Vinter e.a. vs. VK). 23 W.F. van Hattum Levenslang ‘Post Vinter’ Nederlands Juristenblad 2013 nr. 29, p. 1960. 24 W.F. van Hattum. ‘De levenslange gevangenisstraf en de toevalsfactor’ Delikt en Delinkwent 2006, afl. 7/5 P. 755 – 776. 25 J. Claassen, Redactioneel 283, NBSR, 26-9-2013, aflevering 10, SDU Uitgevers, p. 1110. EHRM 17 januari 2012, nrs. 66069/09 en 130/10 en 3896/10. 26 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602. 27 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602. 22
11
is er onvoldoende materiaal om vast te stellen of aan de facto- eis is voldaan.28 Hij meent dat het een ‘zorgwekkende kloof tussen het recht en politieke wil is om het recht meer in praktijk te brengen’. Hij stelt dat het nog onduidelijk is of de levenslange gevangenisstraf een perspectief biedt. Hierdoor is het nog te vroeg om te kunnen stellen dat de levenslang gestrafte in Nederland de iure en de facto geen perspectief op vrijlating heeft.29 De HR oordeelt ten aanzien van van de facto- mogelijkheid tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf het volgende: ‘Indien evenwel vast zou komen te staan dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, kan dat van betekenis zijn bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een levenslange gevangenisstraf dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf zich verdraagt met de uit artikel 3 EVRM voortvloeiende eisen’, aldus de HR.30 Daaruit blijkt dat in Nederland een opgelegde levenslange gevangenisstraf nimmer wordt verkort dat dan de mogelijkheid de facto feitelijk gezien niet bestaat.
Kort na de bovenstaande uitspraak van de HR is in het jaar 2011 aan het Hof de feitelijke stelling voorgelegd of de levenslange gevangenisstraf de facto niet verminderbaar is. Volgens het Hof is het nog te vroeg om te kunnen vaststellen of de levenslange gevangenisstraf de iure en de facto ‘irreducible’ is om in strijd met art. 3 EVRM te handelen.31 De reden hiervan is dat de huidige levenslang gestraften nog niet een aanzienlijk deel van detentie heeft ondergaan om te kunnen bepalen of gratie kan worden overwogen. De HR kan zich hierin vinden en beroept zich tevens op de brief van de toenmalige minister van Justitie, waaruit blijkt dat voor de levenslang gestraften een mogelijkheid van gratieverlening niet wordt uitgesloten en dat een gratieverlening per individueel geval moet worden bekeken.32 Het valt nog niet mee om eenduidig vast te stellen of de levenslange gevangenisstraf in Nederland de iure en de facto ‘irreducible’ is. Immers, sinds 1986 is in 2009 voor het eerst gratie verleend aan een levenslang gestrafte, hier kom ik in hoofdstuk 2 op terug.33
28
HR16 juni 2009, Conclusie A.G. Knigge onder nr. 8.6 e.v. HR16 juni 2009, Conclusie A.G. Knigge onder nr. 8.17, 8.24 en 8.25. 30 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602. 31 HR 22 februari 2011, NJ 2012, 608 m.nt. B.F. Keulen. Zie over deze zaak tevens Mevis in zijn noot bij HR 14 oktober 2011, NJ 2013, 58 m.nt. P.A.M. Mevis. 32 HR 22 februari 2011, NJ 2012, 608 m.nt. B.F. Keulen. Zie over deze zaak tevens Mevis in zijn noot bij HR 14 oktober 2011, NJ 2013, 58 m.nt. P.A.M. Mevis. 33 Rb. ’s-Gravenhage, 25 maart 2009, KG ZA 09-371. 29
12
Echter, hierdoor ontstaat de vraag op of voor levenslang gestraften, door de wijze van afhandeling in het licht van art. 3 EVRM, enig perspectief zichtbaar is bij een levenslange veroordeling. De probleemstelling welke in dit onderzoek centraal staat luidt daarom als volgt:
Voldoet de tenuitvoerlegging van de Nederlandse levenslange gevangenisstraf in het licht van EHRM Vinter and others v. Vereningd Koninkrijk aan de eisen van art. 3 EVRM?
1.3 Theoretische kader In dit onderzoek fungeert als grondthema art. 3 EVRM – het folterverbod – in samenhang met de levenslange gevangenisstraf. Zoals in dit absolute – notstandfeste recht is bepaald mag niemand onderworpen worden aan foltering en onmenselijke - of vernederende behandeling of bestraffing. In het onderzoek zal in het licht van de uitspraak EHRM Vinter and others v. Vereningd Koninkrijk naar voren worden gebracht of de Nederlandse levenslange gevangenisstraf voldoet aan de eisen van art. 3 EVRM.
1.4 Afbakening en opbouw van het onderzoek
Dit onderzoek zal zich louter richten op de levenslange gevangenisstraf in het commune strafrecht van Nederland; enige samenhang met het civiele recht en het jeugdstrafrecht wordt daarbij buiten beschouwing gelaten. In dit onderzoek komt in hoofdstuk 2 de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf aan bod. In paragraaf 1 is een beknopte beschrijving van de historie van de levenslange gevangenisstraf gegeven. Vervolgens is in paragraaf 2 het wettelijke kader van de levenslange gevangenisstraf in kaart gebracht, waarna in de volgende twee paragrafen het voormalige- en huidige gratiebeleid onder de loep is genomen. In paragraaf 5 komen de cijfers en gratieverlening aan bod. In paragraaf 6 en 7 zijn de strafdoeleinden en resocialiteitsbeginsel besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met paragraaf 8 waar een conclusie is gegeven van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Hoofdstuk 3 richt zich op de waarborgen van art. 3 EVRM. De onmenselijke behandeling en bestraffing bij straffen zijn hierin uitgebreid behandeld. In paragraaf 3.6.3 zal worden ingezoomd op de levenslange gevangenisstraf in de lijn met art. 3 EVRM. In hoofdstuk 4 is ingezoomd op de eisen welke voortvloeien uit EHRM Vinter and others v. Vereningd 13
Koninkrijk. Aan de hand van dit onderzoek heeft in hoofdstuk 5 een toetsing plaatsgevonden. Daaropvolgend zal een antwoord volgen op de centrale onderzoeksvraag en is een voorstel gedaan omtrent de verbetering van de huidige situatie.
2. Levenslange gevangenisstraf in Nederland “[De levenslange straf is] eene pijniging, die den mensch kan verlagen tot het peil van het redelooze dier, omdat alle hoop in de toekomst wordt ontnomen. (…) dat is pijniging zoo niet van het ligchaam, dan toch, veel erger, van de ziel’’, aldus Tweede Kamerlid De Brauw bij het afschaffen van de doodstraf en de invoering van de levenslange gevangenisstraf.34
2.1 Historie
2.1.1 Beknopte historie omschrijving Sinds het jaar 1811 kent het Nederlandse strafstelsel de levenslange vrijheidsstraf. De invoering van de levenslange vrijheidsstraf kan worden gezien als gevolg van de inlijving van het Koninkrijk Nederland bij het Franse Keizerrijk in het jaar 1810.35 In de Franse ‘Code Pénal’ – welke vanaf dat moment van toepassing werd verklaard – werd de levenslange vrijheidsstraf in de vorm van eeuwige dwangarbeid gezien.36 Twee jaar later, werd er een einde gemaakt aan de Franse tijd in Nederland, dit had als gevolg dat in het jaar 1813 deze vorm van levenslange vrijheidsstraf werd afgeschaft.37 Sinds dat moment bestond er naast de doodstraf, de lijfstraf en de opsluiting van maximaal 20 jaar. Later werd nogmaals geprobeerd om de levenslange tuchthuisstraf op te nemen. In 1847 heeft de regering ‘poena morti proxima’ voorgesteld, wat betekende dat de levenslange tuchthuisstraf naast de doodstraf zou komen.38 Later in het jaar 1847 heeft de regering besloten om dit wetsvoorstel niet in het nieuw Wetboek van Strafrecht te verwerken en werd het voorstel van tafel geveegd.39 Tot 1870 stond de doodstraf overeind. De
34
Handelingen II 1869/70, p. 1485. Bron: Bleichrodt 2006a, p. 1. Van Laanen 200, p. 413. 36 Art. 7 sub 2 en art. 7 sub 3 jo. art. 17 Code Pénal (Wetboek van het Strafregt) van 1811. Zie voor de tekst: Bilderdijk 1811, p. 4-5. 37 Art. 7 van het Besluit van 11 december 1813 (houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijke Regtsoefening in de Vereenigde Nederlanden), Stb. 1813, 10. 38 Van Laanen 2003, p. 414. 39 Van Laanen 2003, p. 414. 35
14
toenmalige regering had besloten dat tegelijkertijd met het afschaffen van de doodstraf, de levenslange gevangenisstraf in beeld kwam.40De reden voor deze vervanging was tweeledig, aldus Franke. Ten eerste zou de doodstraf in het Wetboek van Strafrecht niet meer dan een dode letter in de wet zijn, omdat er sinds 1860 een moratorium op rustte.41 Er werd namelijk aan de tot aan de dood veroordeelden automatisch gratie verleend. Dit betekende dat de opgelegde sanctie werd omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar. Ten tweede zouden er omtrent de sanctie doodstraf principiële twijfels bestaan.42 De levenslange gevangenisstraf werd hierdoor gezien als een middel om de doodstraf af te schaffen. Bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf ontstond er veel spektakel. Uit politieke debatten blijkt dat de levenslange gevangenisstraf een onrechtvaardige straf is, omdat de sanctie niet voor iedere veroordeelde dezelfde gevolgen zou hebben.43 Ook blijkt dat de levenslange gevangenisstraf zwaarder zou kunnen zijn dan de doodstraf.44 De toenmalige minister van Justitie Van Lilaar benadrukt hierover het volgende: ‘ik wensch dat bij hare toepassing orde en tucht zal gehandhaafd worden, maar ik verlang dat zij menschelijk zal worden toegepast, en pijniging is den mensch onwaardig’.45 Uiteindelijk is in het jaar 1886 de sanctie levenslange gevangenisstraf opgenomen in het Strafwetboek.46
2.2 Het wettelijke kader
Sinds het jaar 1870 stelt het Wetboek van Strafrecht op een aantal zeer ernstige delicten op grond van art. 10 Sr een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf.47 Tot 2006 gold als maximum van de tijdelijke gevangenisstraf een termijn van 20 jaar. Vanaf 2006 is de maximumtermijn met 10 jaar verhoogd. Het doel hiervan is om het ‘gat’ tussen de tijdelijke- en levenslange gevangenisstraf te verkleinen.48 Door de toenmalige minister
40
Art. 3 van de Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. Noot prof. Dr. A.M. van Kalmthout, Europees hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/ 10, p. 2. (Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk). 41 Franke 1990, p. 186-188. 42 Van Laanen 2003, p. 415. 43 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p. 4. 44 Wetsvoorstel tot afschaffing van de doodstraf met MvT, Bijlagen II 1869/70, p. 785-797, Handelingen II 1869/70, p. 1411-1492 (16-20 mei 1870); uitvoeriger over deze geschiedenis: Ten Voorde 2003. 45 Kamerstukken II 1969-1970/ 10329 nr. 1. 46 Kamerstukken II 1969-1970/ 10329 nr. 1. 47 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 1. 48 Wet Herijking strafmaxima; ingevoerd bij Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 en Stb. 2006, 23, Kamerstukken 28484.
15
Donner werd bij de behandeling van dit wetsvoorstel aan de levenslange gevangenisstraf de letterlijke betekenis gegeven. “Levenslang, dat is gewoon voor de rest van het leven”, aldus Donner.49 Zoals in art. 10 lid 1 Sr is bepaald is een sanctie een tijdelijke- of levenslange gevangenisstraf. In lid 3 staat omschreven dat de tijdelijke gevangenisstraf in geen geval met meer dan 30 jaar wordt opgelegd. De levenslange gevangenisstraf kan voor circa 30 delicten uit het Wetboek voor Strafrecht worden opgelegd. Hieronder valt onder andere de gekwalificeerde doodslag (art. 288 Sr), moord (art. 289 Sr), misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (art. 92 e.v. Sr) en algemene veiligheid van personen, misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid (art. 108 e.v Sr) en tegen algemene veiligheid van personen (art. 168 Sr). Tevens kan sinds de inwerkingtreding van de Wet Terroristische Misdrijven een levenslange gevangenisstraf tegen misdrijven met een terroristisch oogmerk worden opgelegd (art. 281b Sr). Naast het reguliere Wetboek van Strafrecht zijn ook in een aantal bijzondere wetten, waaronder de Wet van Militair Strafrecht (hierna: WMS), bepalingen opgenomen die een strafbedreiging van de levenslange gevangenisstraf kennen. Hieronder vallen misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (art. 77 en 78 WMS), schending van krijgsplichten, zonder oogmerk om de vijand hulp te verlenen of de Staat tegenover de vijand te benadelen (art. 84 t/m 87 WMS), misdrijven waardoor de militair zich aan de vervulling van dienstverplichting onttrekt (art 102 en 107 WMS), misdrijven waardoor de militair het functioneren van de krijgsmacht belemmert (art. 120 en 128 WMS), misdrijven tegen de persoon (art. 142 en 143 WMS), misdrijven tegen de openbare orde (art. 151, 153 en 156 WMS), misdrijven met betrekking tot goederen (art. 160 WMS). Ook de Wet Internationale Misdrijven (hierna: WIM) kent strafbepalingen waardoor een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, dit geldt voor genocide (art. 3 WIM ), misdrijven tegen de menselijkheid (art. 4 WIM ), inbreuken op de Verdragen van Genévé (art. 5 WIM), schending van art. 3 Verdragen van Geneve (art. 6 WIM), foltering (art. 8 WIM) en uitbreiding van strafbaarheid (art. 9 WIM). Tevens kent art. 80 WIM (afdeling Handhaving) de mogelijkheid voor het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. Dat geldt ook voor art. 26 van het Besluit Buitengewoon Strafrecht waarin is bepaald dat ‘degene die gedurende de tijd van de huidige oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberoving of -beperking, enige straf of enigen maatregel door of vanwege den vijand, diens helpers of een persoon, zoals is bedoeld in art. 21, kan worden gestraft met een levenslange gevangenisstraf’.
49
Kamerstukken II 2003/04, 28484, nr. 34, p. 30-31.
16
2.3 Voormalige gratiebeleid
Bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1870 heeft de toenmalige minister van Justitie Lilaar besloten om levenslang gestraften tegemoet te komen met een gratieverlening wat deel uitmaakt van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.50 De levenslange gevangenisstraf werd daardoor niet als een straf met absoluut karakter gezien. Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, kwamen levenslang gestraften na 15 jaar in aanmerking voor een eventuele gratieverlening. In de jaren vijftig is deze termijn verkort naar 10 jaar.51 Vervolgens werd in 1957, afkomstig van minister van Justitie Samkalden, voor levenslang gestraften de zogenaamde ‘Samkaldenregeling’ getroffen. De ‘Samkaldenregeling’ heeft ten doel voor lang- en levenslanggestraften re-integratie in de samenleving mogelijk te maken, voordat de duur van de detentie te grote schade heeft toegebracht, namelijk ‘aanzienlijk verminderd recidivegevaar en verstoring van reclasseringskansen’. Met de ‘Samkaldenregeling’ werd door middel van gratie de VI- beslissing in de loop van de jaren naar voren gebracht om de verstoring van goede reclasseringskansen te voorkomen en om de duur van detentie en de schade daarvan te beperken.52 De overige gronden voor gratieverlening waren: goed gedrag, betoond berouw en inzicht, mogelijkheid van reclassering en lichamelijke - en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.53 In 1978 werd de ‘Samkaldenregeling’ voor langgestraften als levenslanggestraften opgenomen in de circulaire ‘Volgprocedure langgestraften’.54 Hierdoor ontstond voor levenslang gestraften die een gevangenisstraf van 6 jaar of meer opgelegd kregen de mogelijkheid om na een bepaald moment vast te stellen of ambtshalve gratie kan worden verleend. Na een derde deel van hun detentie werd een klinisch onderzoek uitgevoerd. Met de onderzoeksresultaten werd in kaart gebracht wat detentie voor de gedetineerde heeft opgeleverd en aan de hand daarvan kon er worden vastgesteld op welke wijze de tenuitvoerlegging kon worden voortgezet.55 Sinds 1998 is aan de Volgprocedure voor langgestraften een einde gekomen. Dit kwam onder andere door de hoge werkdruk van inrichtingspsychologen en de grote toename van langgestraften. Ook speelde de vermindering 50
Handelingen II 1869/70, p. 1487. Handelingen II 1869/70, p. 1487. 52 Handelingen II 1956/57, 4500 (Justitiebegroting), p. 2307-2308. 53 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 17 en Handelingen II, 1956/57, 4500, p. 2307,8. 54 Circulaire d.d. 7 juni 1978, nr. 133/378. 55 Kamerstukken I 1994/95, 22 855 (R 1451), nr. 22a. 51
17
van aanbod die er was om de detentie in te vullen een rol bij de afschaffing.56
2.4 Huidige gratiebeleid In Nederland kennen we sinds 1988 de Gratiewet.57 De gratiewet geeft veroordeelden de mogelijkheid om als gevolg van het onherroepelijke vonnis de strafoplegging door middel van een Koninklijk Besluit te verminderen dan wel te beëindigen.58 Op basis van art. 2 Gratiewet kan gratie op twee gronden worden verleend. De belangrijkste grond waarop gratie wordt verleend is a.‘op grond van een omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen - of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan’. De tweede grond welke in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast is b. ‘indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.’59 De tweede gratiegrond wordt ook wel de doelmatigheidsgrond genoemd, dit omdat de grond is voorgesteld ‘met het oog op de voortzetting van het beleid zoals geformuleerd in de ‘Volgprocedure langgestraften’. Vaak kan er bij langere vrijheidsstraffen een situatie worden ontwikkeld waarin met de verdere tenuitvoerlegging van de straf geen enkel in ons strafrecht erkend doel in redelijkheid meer wordt gediend, zodat verkorting van de straf door middel van gratie verantwoord wordt geacht.’60 Vanaf 1986 heeft in 2009 gratieverlening plaatsgevonden aan de levenslang gestrafte die zich in het terminale fase van zijn ziekte verkeerde.61 De minister heeft besloten om enkele weken voor zijn overlijden de levenslang gestrafte in vrijheid te stellen. De gratieverlening had dus ten doel om de veroordeelde de gelegenheid te geven om thuis te sterven.
Van de Sande 2007, p.10: “Sinds 1998 is er aan het ‘systematisch volgen’ van langgestraften een eind gekomen. De hoge werkbelasting van inrichtingspsychologen, de grote toename van het aantal langgestraften en het steeds verder verdwijnen van mogelijkheden om de detentie in te vullen speelden hierin een rol”. 57 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 april 2005, Stb. 2005, 194 (Kamerstukken 29 413). 58 Kamerstukken II 1979/80, 16 126, nr. 3, p. 23-24 (MvT). 59 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 6. 60 Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr. 3, p. 15. 61 Factsheet Forum Levenslang 2011 p. 23; Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 maart 2009, KG ZA 09 371. 56
18
2.5 Cijfers
Tussen het jaar 1889 en het jaar 1970 werden 49 levenslange gevangenisstraffen uitgesproken, waarvan 1 tweemaal tegen dezelfde persoon (Dokter O.). Gesteld kan worden dus dat er in 48 zaken levenslange gevangenisstraffen zijn uitgesproken. Van de 49 levenslange gevangenisstraffen zijn er 40 omgezet; de levenslange gevangenisstraffen werden omgezet van levenslang naar een tijdelijke gevangenisstraf van tussen de 15 en 30 jaar. Van de 49 levenslang gestraften zijn er 5 levenslang gestraften na een korte detentie periode overleden en 2 levenslang gestraften zijn overleden als verpleegden in ‘Rijks Krankzinnigengesticht in Eindhoven. Tevens is één levenslang gestrafte daaruit ontsnapt. Onder het oude gratiebeleid werd gratie verleend bij gronden als leeftijd, slechte gezondheidstoestand en toekomstig perspectief.62 In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was het normaal dat levenslang gestraften in behandelklinieken verbleven als tussenstap naar de VI en ter versoepeling van een terugkeer naar de vrije maatschappij.63 Doordat er een mogelijkheid bestaat voor een VI vielen het moment van gratieverlening en van de vrijlating in de meeste gevallen niet samen. Aan de hand van de VI- datum werd de levenslange gevangenisstraf omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. In 1969 werd Hans van Z. veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Onder het oude gratiebeleid werd zijn straf in 1986 na 17 jaar nog omgezet in voorwaardelijke vrijlating. Het oude gratiebeleid was gericht op een terugkeer in de maatschappij. Dit werd door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie als volgt geformuleerd: ‘In het Nederlandse strafstelsel wordt een levenslange gevangenisstraf opgelegd aan commune delinquenten in het algemeen niet tot het einde toe ten uitvoer gelegd. Naar onze opvatting behoort een dergelijke tot vrijheidsstraf veroordeelde uitzicht te houden op terugkeer in de samenleving, zo dit mogelijk is. Tijdens de detentie van iemand die tot levenslange vrijheidsstraf is veroordeeld komt ooit een moment waarop er zich een zodanige ontwikkeling heeft voorgedaan dat aan de hand van een behandelingsplan de terugkeer in de samenleving moet worden voorbereid. Wanneer die voorbereiding is voltooid zal er een beslissing moeten worden genomen.’64
Vanaf 1987 werd de vervroegde invrijheidsstelling vervangen door een automatische VI. Per 1 juli 2008 is de mogelijkheid weer terugveranderd in de vervroegde invrijheidsstelling.65
62
Factsheet Forum Levenslang 2011, p.17. Factsheet Forum Levenslang 2011, p.19. 64 Brief van Staatssecretaris van Justitie Glastra van Loon ‘aan de Hoofdredacteur’, d.d. 13 februari 1975 ter gelegenheid van de vrijlating van ‘dokter O.’, zie Van Hattum, ‘In de daad een mens. De gratieprocedure levenslanggestraften: departementaal beleid en magistratelijk toezicht, vroeger en nu’, Delikt en Delinkwent 2009, p. 325-352. 65 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 16 en 36. 63
19
Tussen het jaar 1970 en 2012 is in Nederland 57 keer een voor levenslang gevangenisstraf opgelegd. Van de 57 onherroepelijke veroordelingen hebben er, tot het jaar 2000, 33 onherroepelijke veroordelingen plaatsgevonden. Tussen het jaar 2000 en 2012 hebben er 24 onherroepelijke veroordelingen plaatsgevonden.66 Daarnaast hebben er vanaf het jaar 2012, 5 niet-onherroepelijke veroordelingen plaatsgevonden.67 De drie langstzittende levenslang gestraften op dit moment zijn Koos H, Cevdet Y en Loi Wah C. Zij zijn in 1982, 1983 en 1987 veroordeeld en zitten op dit moment 32, 31 en 27 jaar gevangen.68 Loi Wah C. eist eind augustus 2014 een kort geding omdat hij meent geen enkel perspectief te hebben op de terugkeer in de samenleving. Het kort geding zal op 4 september plaatsvinden.69
2.5.1 Gratieverlening
De Koning kan op voorstel van de minister van Justitie gratie verlenen. Als de gedetineerde ernstig of doodziek is bestaat de mogelijkheid om op verzoek van de gedetineerde of ambtshalve de strafoplegging (voorwaardelijk) te beëindigen dan wel (voorwaardelijk) gratie te verlenen. Immers art. 2 onder b van de Gratiewet omschrijft dat gratie kan worden verleend indien de waarschijnlijkheid dat met de (verdere) tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing geen met de strafrechttoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.70 Als strikte criterium hanteert de Medische Adviseur dat het penitentiair systeem voldoende in staat dient te zijn om op dat moment of in de nabije toekomst de medische - of verpleegkundige zorg te geven. Indien dit niet het geval is dan kan de minister van Justitie ambtshalve op basis van medische gronden een gratieverzoek indienen en kan er gratie worden verleend. Hierbij kan gedacht worden aan gevallen van ernstig hartlijden, kanker en aids met complicaties maar ook ernstige psychoses. Kan er bij een ernstige situatie zorg worden geboden, maar zal de gedetineerde naar verwachting op korte termijn komen te overlijden dan wordt een gratieverzoek om humanitaire redenen door de Medische Adviseur ondersteund.71
66
Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 21-22. Rb. 11-10-2012 LJN: BX9919, Rb. 29-01-2013 LJN: BZ0392, Rb. 29-01-2013 LJN: CA4041, Rb. 29-01-2012 LJN: BZ3412, Rb. 25-7-2013 LJN: 5762. 68 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 36. 69 http://nos.nl/artikel/692445-moordenaar-gezin-tang-eist-vrijlating.html (geraadpleegd op: 29 augustus 2014). 70 R. Schutgens en J. Sillen ‘Constitutionele toetsing in West’ NJB, 28 februari 2014 aflevering 8 p. 511. 71 C. Kelk, Nederlands detentierecht Kluwer, Deventer: 2008 p. 268. 67
20
Uit de praktijk van het oude gratiebeleid blijkt dat sinds 1986 er éénmaal gratie is verleend aan een levenslang gestrafte, die zich in een terminaal stadium bevond. De minister hield in 2009 een kort geding, waarin hij had vermeld dat invrijheidsstelling pas kan plaatsvinden als de allerlaatste fase van zijn ziekte is bereikt. De gratieverlening werd vervolgens enkele weken voor overlijden genomen met het doel dat veroordeelde de gelegenheid kreeg om thuis te sterven.72
Volgens Albayrak en Hirsch Ballin kan er geen standaardbeleid worden voorgeschreven met betrekking tot het verlenen van gratie. De reden hiervan is dat de regering vindt dat gratieverlening per individueel geval moet worden beoordeeld.73 Het Forum “Humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf” heeft in het jaar 2011 het wetsvoorstel “Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de Rechterlijke Organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van VI voor levenslanggestraften” ingediend. Dit wetsvoorstel maakt het voor levenslang gestraften mogelijk om na minimaal 20 jaar in aanmerking te komen voor een VI.74 In 2011 is dit wetsvoorstel aan alle fracties aangeboden. Tot op heden is dit wetsvoorstel nog niet verder uitgewerkt. De Kamer neemt de situatie omtrent levenslanggestraften en mogelijke VI nog steeds in het ogenschouw. In maart 2014 heeft de Kamer naar aanleiding van het arrest van het Constitutionele Hof van Sint Maarten het onderwerp tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf behandeld.75 In het onderhavig arrest bevestigt het Hof dat een periodieke toetsing na 20 jaar detentie voldoet aan de criteria dat het Hof heeft geformuleerd in het Vinter arrest.76 De periodieke toetsing van art. 1:13 Wetboek van Strafrecht geeft de mogelijkheid indien met de tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer wordt gediend dat de levenslang gestrafte in vrijheid wordt gesteld. Daarnaast zal bij afwijzing vanaf dat moment om de vijf jaar een herbeoordeling plaatsvinden. Door Kamerleden van de PvdA is afgevraagd of een dergelijke bepaling ook in
72
Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 23 en 24. Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 VI, nr. 10, pag. 4-5. 74 Forum Levenslang, ‘Wetsvoorstel - wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslanggestraften’ (2011), p. 11. Digitaal te raadplegen via:
(geraadpleegd op 19 juni 2014). 75 Constitutioneel Hof van Sint- Maarten tussenbeslissing van 15 augustus 2013 in zaak 2013/1. Kamervragen 2013Z25341 van het lid Recourt (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (ingezonden 20 december 2013) Beantwoording Kamervragen over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf 4 maart 2014, p. 6. 76 Constitutioneel Hof van Sint- Maarten tussenbeslissing van 15 augustus 2013 in zaak 2013/1 R.o. 3.5.3.EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 73
21
Nederland zou moeten worden opgenomen worden in het Wetboek van Strafrecht.77 De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie geeft aan dat Nederland met de gratiemogelijkheid is voorzien in een mechanisme dat de mogelijkheid biedt tot een nieuwe beoordeling van de doelen die met de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf wordt gediend. De uitspraak van het EHRM in het Vinter arrest hoeft daarom geen consequenties te hebben voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften. Ook ziet hij geen aanleiding om een bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen die voorziet in de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften.78
Opmerkelijk is dat van de tientallen onherroepelijke levenslang gestraften er sinds 1970 slechts driemaal gratie is verleend; namelijk in het jaar 1975, 1986 en in 2009. In het onderstaande is daar uitgebreid op in gegaan. In de zaak van Dokter John O. en Hans van Z. is de levenslange gevangenisstraf op basis van het oude gratiebeleid omgezet in een VI. In de zaak van A.C. heeft invrijheidsstelling plaatsgevonden op grond van art. 2a Gratiewet. Gratieverlening aan A.C. heeft plaatsgevonden vanwege de laatste fase van zijn terminale ziekte.79
2.5.2 Dokter John O. John Opdam was een gehuwde arts uit Berkel en Rodenrijs (provincie Zuid-Holland). In 1951 begint hij een relatie met zijn dienstmeisje Nellie Aaldering. Zijn echtgenote Arnolda van Opdam-van Eijl kwam hier achter en zij hebben toen besloten om de relatie te verbreken.80 In 1952 kwakkelde Arnolda met haar gezondheid. Uiteindelijk viel zij op 24 september 1952 dood op haar bed in bijzijn van haar partner, moeder en schoonmoeder. Volgens John O. zou zijn vrouw aan een hersentumor zijn overleden. Na een obstructie door pathaloog dr. Huls bleek dat Arnolda door cyaankalivergiftiging is omgekomen. John werd als verdachte gezien en is vervolgens gearresteerd. Op 6 mei 1954 startte de rechtszaak tegen John O. op de moord van zijn vrouw. Bij de rechtszaak gaf John O. als argument aan dat hij als dokter een ander middel zou gebruiken om 77
Kamervragen 2013Z25341 van het lid Recourt (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (ingezonden 20 december 2013) vraag 6, p. 5. 78 Kamervragen 2013Z25341 van het lid Recourt (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (ingezonden 20 december 2013) Beantwoording Kamervragen over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf 4 maart 2014, p. 6. 79 Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 maart 2009, KG ZA 09-371. 80 R. Boost: Dokter O. Levenslang vergiftigd, Uitgeverij Ridderhof 1973, p. 19.
22
iemand te vermoorden. De officier van justitie wist zijn argument te weerleggen. Hij gaf aan dat in het verleden er meerdere artsen geweest zijn die voor moord zijn veroordeeld door cyaankalivergiftiging. De officier van justitie eiste uiteindelijk een levenslange gevangenisstraf. Op 8 juni 1954 werd John O. schuldig verklaard van moord op zijn vrouw en veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Naar aanleiding daarvan stelde hij hoger beroep in. Ook het Hof achtte John schuldig. Op 1 december 1954 veroordeelde het Hof John tot levenslange gevangenisstraf van moord met voorbedachten rade.81 In cassatie werd de zaak bevestigd. John O. zat zijn straf uit in de gevangenis in Leeuwarden. In de gevangenis kwam hij in aanraking met een medegedetineerde Arie Lodder. Arie Lodder werd op 15 april 1954 voor levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens het ombrengen van zijn vrouw met arsenicum. Op 5 februari 1958 vond de bewaarder Arie Lodder dood in zijn cel. Hij bleek te zijn vergiftigd met cyaankali. John O. werd in de zaak van Arie Lodder als hoofdverdachte gezien. Hij werd vervolgens overgebracht naar de Huis van Bewaring op verdenking van gifmoord van Arie Lodder. Op 27 april startte de zaak op de moord van Arie Lodder tegen John O. Op 31 maart 1961 werd John O. voor de tweede keer veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Ook het Hof oordeelde dat John O. schuldig is bevonden voor de dood op Arie Lodder.82 John wordt na een paar jaar uitzitten van zijn straf in de Koepel te Breda overgebracht naar de gevangenis in Winschoten. Vanuit de gevangenis schreef John in zijn brief aan journalist Leo Uittenboggaard het volgende: ‘De doodstraf is verkieselijker dan levenslange gevangenisstraf, want dat laatste houdt één verschrikkelijk lijden in en zeker als je, zoals ik, onschuldig zit’.84 Dertien jaar later, in 1965, bekende John O. de dood op zijn vrouw en gaf hij aan dat hij Lodder heeft geholpen bij het ontstaat van zijn dood. John O. diende vervolgens een gratieverzoek in. Op 24 augustus 1966 werd zijn gratieverzoek afgewezen. In 1968 werd John O. overgebracht naar de strafgevangenis in Scheveningen. Zijn therapeut Dorpmans was ervan overtuigd dat hij kon worden voorbereid om terug te keren in de maatschappij. Na 21 jaar te hebben vastgezeten is aan John in 1975 voorwaardelijk gratie verleend onder het oude gratiebeleid met een proeftijd van 8 jaar. Daarbij kreeg hij als voorwaarde opgelegd nooit meer de artsenpraktijk te mogen uitoefenen. De 8 jaren gingen voorbij zonder enige incidenten. Zijn arts stelde vast dat de resocialisatie van hem goed was
Hof ’s-Gravenhage 1 december 1954 (niet gepubliceerd), HR 3 mei 1955, NJ 1955, 684, m.nt. BVAR.) Hof Leeuwarden 5 juni 1962 (niet gepubliceerd), HR 18 juni 1963, NJ 1962, 92. 84 R. Boost: Dokter O. Levenslang vergiftigd, Uitgeverij Ridderhof 1973, p. 114. 81 82
23
verlopen.85 In 1975 had Glastra Van Loon als staatssecretaris van Justitie het onderwerp gratie in zijn portefeuille. Hij schreef ter gelegenheid van de VI van meervoudig moordenaar en tweemaal tot levenslang veroordeelde ‘dokter O.’ – in het besef dat het nieuws tot publieke verontwaardiging en onrust zou kunnen leiden – aan de landelijke media: ‘In het Nederlandse strafstelsel wordt een levenslange gevangenisstraf, opgelegd aan commune delinquenten, in het algemeen niet tot het einde toe ten uitvoer gelegd. Naar onze opvatting behoort een dergelijke tot vrijheidsstraf veroordeelde uitzicht te houden op terugkeer in de samenleving, zo dit mogelijk is.’86
John is na zijn vrijlating werkzaam geweest in de bibliotheek van de Katholieke Universiteit in Nijmegen en op 14 oktober 1983 overleed hij in Leiden.87
2.5.3 Hans van Z. Op 13 december 1967 werd Hans van Z. in zijn woning gearresteerd in Utrecht. Hij zou in 10 dagen meerdere moorden hebben gepleegd met een zelfgemaakte loden pijp. Naar aanleiding van een psychiatrisch onderzoek werd Hans van Z. ontoerekeningsvatbaar verklaard. In maart 1970 werd Hans van Z. tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens 2 moorden, roofmoord en poging tot moord. In 1986 vroeg hij met succes gratieverlening aan. In 1986 is aan Hans van Z gratie verleend onder het oude gratiebeleid. Hij werd na 17 jaar in vrijheid gesteld waarna hij 12 jaar later is komen te overlijden door een maagbloeding.88 Zijn straf is in 1986 omgezet naar een straf van 28,5 jaar zodat hij met 1 been in de maatschappij kon functioneren en na 19 jaar werd hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.89
2.5.4 A.C A.C was een 50- jarige van oorsprong Turkse man uit Voorne- Putten (provincie Zuid-Holland). In 1992 werd hij in Duitsland tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld voor het plegen van een dubbele moord. Hij zou twee mannen hebben 85
De praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Hoofdstuk 2: John Opdam. Tweemaal veroordeeld tot levenslang en kreeg op het einde van zijn leven gratie; http://www.blikopdewereld.nl/rechtspraak/levenslang/boek-de-praktijk-van-de-levenslange-gevangenisstraf-innederland/3532-hoofdstuk-2-john-opdam-tweemaal-veroordeeld-tot-levenslang-en-kreeg-op-het-einde-van-zijnleven-gratie (geraadpleegd op 11 augustus 2014). 86 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 36. 87 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 30. 88 De praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Hoofdstuk 3: Hans van Zon, levenslang en kreeg gratie na 19 jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht: http://www.blikopdewereld.nl/rechtspraak/levenslang/boek-de-praktijk-van-de-levenslange-gevangenisstraf-innederland/3533-hoofdstuk-3-hans-van-zon-levenslang-en-kreeg-gratie-na-19-jaar-in-de-gevangenis-te-hebbendoorgebracht (geraadpleegd op 11 augustus 2014). 89 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 30.
24
doodgeschoten bij een eetcafé in Frankfurt.90 Zijn straf was door Nederland overgenomen en door de Nederlandse strafrechter – in een zogenaamde ‘exequaturprocedure’ – omgezet in een levenslange straf naar Nederlands recht. Na 17 jaar in detentie te hebben gezeten, dient hij een verzoek tot gratie. De minister wees gratieverlening af en verwijst daarbij naar beleidsregels inzake terminale ziekte.91 Er vond een kort geding plaats op verzoek van de minister waaruit is gebleken dat de invrijheidstelling pas kan plaats vinden als de allerlaatste fase van de ziekte is bereikt. Op basis van art. 2 onder b van de Gratiewet heeft er kort voor zijn overlijden een toewijzing van gratieverzoek plaatsgevonden.92 Betrokkene is vervolgens kort na zijn invrijheidstelling overleden.93
2.6 Strafdoeleinden
Met de invoering van de levenslange gevangenisstraf is er sprake van een uitbreiding in het Nederlandse sanctiearsenaal. Voor de praktijk en het strafrechtelijk denken is de verenigingstheorie in ons strafrecht een belangrijke uitgangspunt. Dit maakt immers een onderscheid tussen de rechtsgrond en het doel van het straffen.94 Een reactie op een strafbaar gedrag kan inhouden dat de dader levenslange gevangenisstraf opgelegd krijgt. In het strafrechtelijke systeem worden bij de straf en bestraffing grondslagen in acht genomen die te maken hebben met de doelen van het straffen. In de verenigingstheorie dient er enerzijds gestraft te worden ter vergelding van de gepleegde criminaliteit, en anderzijds ter preventie van de toekomstige criminaliteit.95 Wat hier kan worden afgevraagd is of een persoon die niet meer gevaarlijk is te blijven opsluiten waneer de vergeldingsdrang door de jaren heen is afgesloten. In het Vinter arrest wordt dit nader aangestipt.96 Gesteld wordt dat door de gepleegde daad er een deuk in de maatschappelijke samenleving is dat moet worden hersteld. Door deze benadering wordt de straf die wordt opgelegd, gerechtvaardigd door het gepleegde onrecht dat zich heeft voorgedaan.97 Als grondslag van het strafrecht wordt de vergelding gezien als een soort van rechtvaardiging van het strafrecht. Het biedt een bescherming aan de veroordeelde en daarbij dient rekening te worden gehouden met de proportionaliteit bij de 90
http://nos.nl/artikel/91002-zieke-gevangene-krijgt-gratie.html (geraadpleegd op 11 augustus 2014). Gratiewet - BWBR 0004257. 92 Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 maart 2009, KG ZA 09-371. 93 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 9. 94 C. Kelk, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht, Gouda Quint BV Arnhem 1994, p. 5. 95 Kamerstukken II, 2000/01, 27 419, nr. 1, p. 3. 96 I. Casies, P. De Hert. De levenslange gevangenisstraf: geen evident mensenrechtenartikel voor de doodstraf, p. 9. 97 P.A.M. Mevis Capita Strafrecht Een thematische inleiding 6 e druk Ars Aequi Nijmegen: 2009 p. 150. 91
25
straftoemeting. Dit is echter wel afhankelijk van de ernst van de daad en het verwijt dat kan worden gemaakt. Bij de veroordeling houdt de rechter rekening met wat voor persoon hij te maken zal hebben en wat beoogt met de strafoplegging te bereiken. De doeleinden kan zijn gericht op gedragsbeïnvloeding in de zin van speciale preventie (recidive) dan wel generale preventie (categorie/groep).98 Naast vergelding worden de straf en bestraffing ook gerechtvaardigd door het preventieve karakter dat geacht wordt aanwezig te zijn. De speciale preventie is erop gericht dat de gestrafte burger niet nogmaals de strafbare feiten zal begaan. Bij de generale preventie wordt er gestraft vanwege haar doel dat de straf dient om de criminaliteit in de samenleving te voorkomen. De rechtvaardiging van de straf richt zich erop dat de burger geholpen wordt niet te recidiveren.99 Bij de levenslange gevangenisstraf wordt er, zoals reeds eerder is vermeld, gesteld dat de gevangenisstraf voor het leven is. De vraag die hier opkomt is of deze sanctie wel voldoet aan de strafdoeleinden, zoals de verenigingstheorie deze omschrijft. Binnen de wereld van strafrechtexperts wordt er regelmatig gedebatteerd of met de oplegging van de levenslange gevangenisstraf alle strafdoelen worden behaald. Ten Voorde betoogt dat het bij de levenlange gevangenisstraf gaat om een ‘negentiende-eeuwse farce, die beter uit ons strafarsenaal kan worden gehaald’.100
2.6.1 Generaal-preventieve werking Met de generaal-preventieve werking wordt bedoeld dat het gedrag van bepaalde risicogroepen door middel van strafoplegging wordt beïnvloed.101 Volgens Ten Voorde heeft de levenslange gevangenisstraf een afwezige generaal-preventieve werking. Het is nog de vraag of een toekomstige dader zich laat afschrikken om een strafbaar feit te plegen met als gevolg een levenslange gevangenisstraf. Van Laanen twijfelt erover of met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf een generaal-preventieve werking van de sanctie wordt behaald. Van Laanen beargumenteert zijn stelling aan de hand van een recent onderzoek naar moord en doodslag in Nederland, in de periode tussen 1992-2001, waar een onderverdeling is gemaakt in vier hoofdcategorieën van opgeloste zaken: dodingen in de familiesfeer (35%), crimineel circuit (23 %), ruzies (25%), seksueel motief (5%). Volgens van Laanen is het gezien de motieven die daarbij een rol speelden, de vraag of de dreiging met een levenslange gevangenisstraf ook maar enige rol heeft gespeeld in de afwegingsfase die aan de dodingen 98
C. Kelk, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht, Gouda Quint BV Arnhem 1994, p. 5. P.A.M. Mevis Capita Strafrecht Een thematische inleiding 6 e druk Ars Aequi Nijmegen: 2009 p. 150-151. 100 J.M. Ten Voorde 2002, Weer die levenslange gevangenisstraf, NJB 2002, p. 1294-1295. 101 Van Laanen 2003, p. 418. 99
26
vooraf ging. Dat wordt bevestigd door eerder onderzoek, waarin al was gebleken dat het overgrote deel van de partnerdodingen tussen 1950 en 1980 voortvloeiden uit passie (verbroken relatie, ontrouw etc.), jarenlange mishandeling (battered women syndrom) en psychiatrische stoornissen.102 Volgens Van Laanen wordt hierdoor sterk getwijfeld of aan de generaal preventieve werking van de levenslange gevangenisstraf is voldaan.103 Volgens Van der Grinten gaat er wel degelijk een generaal-preventieve effect uit van de levenslange gevangenisstraf. Volgens haar zou het idee van de tijdelijke gevangenisstraf, die tevens een preventieve werking heeft, niet te hoeven betekenen dat er een verminderende werking aanwezig is als het gaat om een levenslange gevangenisstraf. Het opleggen van een gevangenisstraf heeft sowieso een generaal-preventief effect en zo ook de levenslange gevangenisstraf, aldus Van der Grinten.104
2.6.2 Speciaal-preventieve werking Bij de afschaffing van de doodstraf en invoering van de levenslange gevangenisstraf blijkt uit de Kamerstukken dat de veiligheid van de samenleving het belangrijkste strafdoel is dat de wetgever in de negentiende eeuw had voorgenomen.105 Ook bij de invoering van het huidige Wetboek van Strafrecht werd dit uitgangspunt nogmaals herhaald.106 Desondanks kan als tegenargument worden gesteld dat met de levenslange gevangenisstraf geen speciaalpreventieve werking wordt bereikt. Ten Voorde stelt dat bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf het vaak om gebrekkig ontwikkelde personen gaat. Zij zouden vaak niet in staat zijn om de inhoud en achterliggende gedachte van de straf te doorgronden. De levenslange gevangenisstraf zou geen speciaal-preventieve werking hebben, aldus Ten Voorde.107 In tegenstelling tot de afwezige speciale preventie werking stelt Van Laanen dat de levenslange gevangenisstraf vanuit speciaal-preventief perspectief slechts beperkt gerechtvaardigd is.108 Hij is van mening dat het belang van de beveiligingsgedachte moet worden gerelativeerd. Van Laanen baseert dit op een Duits empirisch onderzoek waaruit blijkt dat recidive onder levenslang gestraften in zijn algemeen beperkt is, uit dit onderzoek blijkt
102
G. Leistra en P. Nieuwbeerta, 2003, Moord en doodslag in Nederland. Prometheus, Amsterdam. Van Laanen, a.w. p. 418. 104 L. H. Van der Grinten, Geen streepjes op de muur, Celsus Juridische Uitgeverij, Tilburg: 2013 p. 26. 105 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p. 796: “Er zijn misdaden zoo afschuwelijk en voor de algemeene rust en veiligheid zoo gevaarlijk, dat de openbare orde vordert hen, die zich daaraan schuldig maken, voortdurend uit de burgerlijke samenleving te verwijderen, zonder dat deze straf, hoe verschrikkelijk ook, als eene te zware en daardoor onregtvaardige kastijding kan worden aangemerkt.” 106 Door de regering: Smidt 1891, p. 208; door de Commissie van Rapporteurs: Smidt 1891, p. 213. 107 Aldus volgens Van Laanen de definitie van speciale preventie, zie Van Laanen 2003, p. 420. 108 Van Laanen 2003, p. 422. 103
27
met betrekking tot moordenaars dat 0,6% opnieuw een levensdelict pleegde en 5% pleegde een andere delict.109
2.6.3 Vergelding De levenslange gevangenisstraf is ook bedoeld als vergeling omdat er een afschrikwekkende affect vanuit gaat. De resocialisatie speelt daarin tegen geen rol meer omdat de levenslange gevangenisstraf voor de rest van het leven is.110 Of daadwerkelijk met de levenslange gevangenisstraf een vergelding wordt bereik is discutabel. Als tegenargument kan immers worden gesteld dat de onbepaaldheid van de straf elke maat uit de vergelding wordt gehaald.111Als voorargument kan men stellen dat bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf degelijk aan vergelding wordt toegekomen. Zoals Van Laanen dit heeft verwoord: “De strafrechter die de levenslange gevangenisstraf oplegt functioneert als spreekbuis van de maatschappij die wenst dat aan de veroordeelde voor eeuwig het rechtsgoed wordt weggenomen dat hij van het slachtoffer heeft weggenomen, te weten zijn recht op een wereldlijk leven in de samenleving.”112Daarnaast kan er gesteld worden dat er meer punitief wordt gestraft en ook
mede om slachtoffers vormt vergelding een belangrijke rol.
2.7 Resocialiteitsbeginsel
In het Penitentiaire Beginselenwet (hierna: PBW) omvat art. 2 de resocialiteitsbeginsel. Daarbij wordt met de handhaving van het karakter van de vrijheidsheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Gesteld wordt dat de levenslange gevangenisstraf voor het leven is. Echter, in de politiek werd zich afgevraagd of de resocialiteitsbeginsel zoals is bepaald in art. 2 PWB ook geldt voor de levenslang gestraften. Minister Teeven bepaalt dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk dienstbaar moet worden gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel “met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf”, als uit het zinsdeel “zo veel mogelijk” moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding. Van de terugkeer in de samenleving op 109
Van Laanen 2003, p. 423; Van Dijk/ Sagel-Grande/ Toornvliet 2002 a.w. p.235. Levenslang betekent levenslang, vooral in Nederland, NJD, 2008, p. 1. 111 J. Ten Voorde 2002, p. 1295 112 Van Laanen 2003, p. 426. 110
28
een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.113 Gesteld kan worden dat de resocialiteitsbeginsel ook van toepassing kan worden verklaard voor de levenslang gestraften.
113
Kamervragen 2013Z25341 van het lid Recourt (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (ingezonden 20 december 2013) Beantwoording Kamervragen over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf 4 maart 2014, p. 6.
29
2.8 Conclusie
Uit de geschiedenis van de levenslange gevangenisstraf van Nederland is gebleken dat de levenslange gevangenisstraf in plaats van de doodstraf is gekomen. Één van de redenen hiervan was dat er bij de doodstraf principiële twijfels bestaan. Niet zonder slag of stoot is de levenslange gevangenisstraf ingevoerd. Gebleken is dat bij de invoering vanuit meerdere bewindslieden twijfels ontstonden. Bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf werd door bewindslieden aangevoerd dat de sanctie op een menswaardige manier moet worden uitgevoerd. In de huidig samenleving wordt de levenslange gevangenisstraf als levenslang gezien. Uit hoofdstuk 1 blijkt dat onder het voormalige gratiebeleid de regering er duidelijk voor openstond dat er enig toekomstperspectief aan de levenslang gestraften moet worden gegeven. De Volgprocedure is daar het gevolg van geweest. Echter op dit moment zijn beiden regelingen niet meer van toepassing en kennen we de Gratiewet waar twee gronden van gratieverlening zijn geformuleerd. Het beleid vroeger en het huidige beleid brengen een groot verschil met zich mee. Ook strafrechtkenners spreken zich hierover uit door te bekijken of met de sanctie de strafdoeleinden vanuit de verenigingstheorie worden behaald. De meningen over de levenslange gevangenisstraf en de generaal-preventieve werking, sociaal- preventieve werking en vergelding, zijn hierover verdeeld. Uit de cijfers van het gratiebeleid blijkt dat gratieverlening sporadisch voorkomt. Gesteld kan worden dat sinds 1986 éénmaal sprake is geweest van een gratieverlening aan een levenslang gestrafte, die in een terminale fase verkeerde. Door veel ophef en discussie is getracht een wijziging te brengen omtrent de huidige tenuitvoerlegging voor levenslang gestraften, echter is daar nog geen uitwerking van geweest. De vraag is of het huidige gratiebeleid in Nederland menswaardig is in die zin dat het niet in strijd komt met het folterverbod. In het volgende hoofdstuk komen de waarborgen van art. 3 EVRM aan bod. Er zal met name gekeken worden naar de onmenselijke behandeling en bestraffing in detentie.
30
3. Europa
Uit hoofdstuk 2 blijkt dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland weinig mogelijkheden biedt tot gratieverlening. Gratie komt in Nederland echter maar zelden voor. Het is de vraag of dit wel menswaardig genoeg is. De veroordeelde kan in de loop van de tijd geen bedreiging voor de maatschappij vormen. Daarnaast kunnen er ook andere ontwikkelingen voordoen zoals andere vergeldingsbehoeften waar de rechter bij het opleggen van de straf geen rekening mee kan houden. Dit hoofdstuk zal zich voornamelijk richten op het folterverbod ex. art. 3 EVRM. In paragraaf 1 is een korte inleiding gegeven omtrent het EVRM. Paragraaf 2 richt zich op het folterverbod zoals is bepaald in art. 3 EVRM en het vereiste minimum level of severity. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de glijdende schaal die art. 3 EVRM omvat. In paragraaf 4 zal de zwaarste vorm van het folterverbod besproken worden. In paragraaf 5 worden de twee meest lichte vormen van het folterverbod besproken. In paragraaf 6 wordt art. 3 EVRM in lijn met verschillende soorten straffen besproken. Hierin worden de lijfstraffen, doodstraf en de levenslange gevangenisstraf behandeld waarna in paragraaf 7 een conclusie zal volgen.
3.1 Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Na de Tweede Wereldoorlog is de aandacht voor de bescherming van de rechten van de mens in een hoog tempo geraakt. Dit kwam mede omdat de bescherming op nationaal niveau voor individuen onvoldoende was. Als een reactie op de Tweede Wereldoorlog is in 1949 de Raad van Europa tot stand gekomen.114 Nederland is vanaf het begin van de oprichting betrokken geweest bij de oprichting van de Raad van Europa. De Raad heeft in haar Statuut een aantal kerndoelstellingen geformuleerd waaronder: het bevorderen van de rechtsstaatgedachte, het vergroten van de eenheid tussen de lidstaten en het garanderen van mensenrechten.115 Op 10 december 1948 is door de Verenigde Naties de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens aanvaard.116Als gemeenschappelijk streefdoel van de verklaring staat in de preambule het volgende omschreven: “voor alle volkeren en naties”. In de verklaring wordt dit weergegeven met mensenrechten en vrijheden zoals het recht op leven, verbod op slavernij, 114
Zie over (het ontstaan van) de Raad van Europa en het EVRM met nadere verwijzingen uitgebreider o.a. Y.S. Klerk, Het ECRM-toezichtmechanisme, verleden, heden, toekomst (diss. Maastricht), Nijmegen 1995, p. 9 e.v.; R.A. Law- son, Vijftig jaar EVRM in vogelvlucht, in: 50 jaar EVRM, p. 3-21. 115 Statuut van de Raad van Europa; Londen, 5 mei 1949. 116 A/RES/217, 10 december 1948.
31
het recht op gelijke behandeling, het folterverbod en het recht op privacy.117 Op 4 november 1950 is het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden ondertekend. Hiermee werd beoogd om de Europese Verklaring van de Rechten van de Mens een juridisch bindend karakter te geven. Bijna alle landen die bij de Raad van Europa zijn aangesloten hebben sinds de inwerkingtreding daarvan, het Verdrag geratificeerd. In Nederland is het verdrag op 31 augustus 1954 in werking getreden.118 De rechten en vrijheden van het EVRM of componenten daarvan kunnen we in sommige gevallen in onze nationale wetgeving terugvinden. Een van de kortste formuleringen van het EVRM is art. 3 EVRM waarin het folterverbod is verankerd: “ Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen”. In dit onderzoek staat dit artikel centraal en is in het onderstaande nader uitgewerkt.
3.2 Art 3. EVRM 3.2.1 ‘Minimum level of severity’
In het EVRM kan het folterverbod onder de absolute notstandsfeste rechten worden geplaatst, het sterkste regime van het verdrag. Dit regime is dus zodanig sterk dat er in geen enkel geval van het artikel kan worden afgeweken of een beperkingsclausule kan worden toegepast, ook niet in geval van oorlog of een algemene noodtoestand zoals is bepaald in art. 15 lid 2 EVRM.119 Het Hof heeft bepaald dat ook in geval van terroristische aanslagen het folterverbod een absoluut recht is en niet opschortbaar is.120 Echter is het folterverbod niet zodanig absoluut dat in alle gewelddadige - of dreigende gevallen sprake is van schending van het folterverbod. Het Hof heeft daartoe een ondergrens vastgesteld. Als ondergrens heeft het Hof aangeduid dat een handeling een bepaalde mate van ernst moet hebben. De vraag die hier dan wordt afgevraagd door het Hof is of the minimum level of severity is behaald. Het Hof heeft dit als volgt geformuleerd: “ill treatment must attain a minimum level of severity if it is
117
Universal Declaration of Human Right. Het verdrag werd op 4 november 1950 te Rome ondertekend (in het Palazzo Barberini) en de tekst is bekend gemaakt in Trb. 1951, 154; een herziene vertaling is bekend gemaakt in Trb. 1990, 156. De goedkeuring voor Nederland vond plaats bij Wet van 28 juli 1954, Stb. 1954, 335. Zie voor de ratificatiegegevens Trb. 1954, 151 119 O.m. EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93 (Chahal/ Verenigd Koninkrijk); EHRM 4 juli 2006, nr. 59450/00 ( Ramirez Sanchez/ Frankrijk). 120 EHRM 18 december 1996, Aksoy t. Turkije, nr. 21987/93. 118
32
to fall within the scope of Article 3”.121 Om te kunnen bepalen of the minimum level of serverity is behaald betrekt het Hof de relatieve elementen.122 Daarbij wordt er gekeken naar de omstandigheden van het geval, zoals de duur en frequentie van de behandeling, de fysieke -of mentale effecten. Ook wordt er in sommige gevallen gekeken naar de sekse, leeftijd en gezondheidstoestand van het slachtoffer.123 Opvallend is de zaak van Wainwright waar de relatieve elementen duidelijk zichtbaar zijn. Een moeder en haar verstandelijk gehandicapte zoon moesten tijdens een bezoek aan de gevangenis een visuele lichaamsinspectie ondergaan. Het Hof bepaalt dat er sprake is van ‘a regrettable lack of courtesy’, en dat de behandeling ‘undoubtedly caused the applicants dis-tress’, maar dat het vereiste minimum level of severity niet is bereikt.124 Enkele voorbeelden waar het Hof het noodzakelijke minimumniveau weergeeft is in de zaak van Costello- Roberts t. Verenigd Koninkrijk waar op een Britse particuliere school lijfstraf werd toegepast. De lijfstraf bestond uit drie slagen met een gymschoen op het in korte broek gehulde achterwerk van de betrokken leerling. Door het Hof werd dit niet als ernstig genoeg gezien dat het een schending van art. 3 EVRM zou opleveren.125 In de zaak van Ocalan t. Turkije werd het bezoek van de veroordeelde, die op een eiland in detentie verbleef, bemoeilijkt. Volgens het Hof leverde dat geen schending van art. 3 EVRM op. In dezelfde zaak werd de veroordeelde geboeid en geblinddoekt naar de plaats van detentie gebracht; dit leverde eveneens geen schending van art. 3 EVRM op. Het Hof oordeelde dat het boeien en blinddoeken niet tot doel had om de veroordeelde te vernederen maar het diende tot doel om de veiligheid van de betrokken overheidsfunctionarissen te garanderen.126
121
EHRM 18 januari 1978, Ierland t. VK, A-25, nr. 5310/71, § 162. Zie voor een analyse, M.K. Addo & N. Grief, ‘Does the Article 3 of the European Convention on Human Rights enshrine absolute rights?’, European Journal of International Law (EJIL), 1998, p. 510-524. Ook J. Callewaert, ‘L’article 3 de la Convention européenne: une norme relativement absolu ou absolument relative ?’, in Liber Amicorum M.C. Eissen, Brussel: Bruylant 1995, p. 13-38. 123 EHRM 18 januari 1978, Ierland t. VK, A-25, nr. 5310/71, § 162. 124 EHRM 26 september 2006, Wainwright t. VK, Reports 2006-X, nr. 12350/04. 125 EHRM 25 maart 1993, nr. 13134/87 ( Costello- Roberts/ Verenigd Koninkrijk). 126 EHRM 12 mei 2005, nr. 46221/00 (Ocalan/Turkije). 122
33
3.3 Glijdende schaal
Zoals uit art. 3 EVRM blijkt, heeft het folterverbod een opbouw in de ernst van foltering. Het folterverbod omvat drie onderdelen: ‘foltering’, ‘onmenselijke behandeling of bestraffing’ en ‘vernederende behandeling of bestraffing’. In 1978 heeft het Hof in de zaak Ierland t. Verenigd Koninkrijk de drie onderdelen nader uitgewerkt. In deze zaak werden er door Britse autoriteiten bij de vermeende IRA-terroristen verschillende ondervragingstechnieken gehanteerd, waaronder het gedurende lange tijd rechtop op hun tenen tegen de muur laten staan van de ondervraagden, het plaatsen van een donkere zak over de hoofden van de ondervraagden, het blootstellen van de overvraagden aan voortdurend lawaai en het onthouden van slaap en onthouden van voldoende eten en drinken. Het Hof oordeelde over de ondervragingstechnieken het volgende: ‘they were applied in combination, with premeditation and for hours at a stretch; they caused, if not actual bodily injury, at least intense physical and mental suffering to the persons subjected thereto and also led to acute psychiatric disturbances during interrogation’. Het Hof concludeerde dat met het toepassen van de ondervragingstechnieken er sprake is van onmenselijke - en vernederende behandeling. Volgens het Hof is bij foltering de intensiteit van het lijden van doorslaggevend belang is. Bij foltering dient sprake te zijn van ‘deliberate inhuman treatment causing very serious and cruel suffering’ en bij onmenselijke behandeling dient er slechts sprake te zijn van ‘the infliction of intense physical and mental suffering’.127 Het Hof oordeelde dat de verhoortechnieken doelbewust zijn toegepast om informatie te verkrijgen maar acht in casu de intensiteit niet van doorslaggevend belang om aan te nemen dat er sprake is van foltering. Volgens het Hof zou er naast het verkrijgen van informatie een andere factor moeten zijn, zoals de ernst van de gedraging en daardoor veroorzaakte leed, om foltering aan te nemen.128 Gesteld kan worden dat foltering onder de meest zware vorm van het folterverbod valt en dat vernederende behandeling of bestraffing de meest lichte vorm van foltering is. Om te kunnen bepalen waarvan sprake is, dient er te worden gekeken naar de ernst van het toegebrachte leed.129 Volgens jurisprudentie blijkt dat dit ook wel wordt aangeduid als de glijdende schaal, omdat foltering als de zwaarste variant kan worden gekenmerkt en vernederende behandeling of bestraffing als lichtste. Uit jurisprudentie blijkt dat in ieder geval de minimum level of
127
EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ierland/ Verenigd Koninkrijk). Y. Ginbar, Why not torture terrorists? Moral, Practical and Legal Aspects of the ‘Ticking Bomb’ Justification for Torture, New York: Oxford University Press 2008, p. 288). 129 Murdoch, The Treatment of Prisoners (2006), p. 118; Vande Lanotte & Haeck, Handboek EVRM. Deel 2, vol. I (2004), p. 135. 128
34
severity moet worden bereikt om binnen het bereik van art. 3 EVRM te vallen. In ernstige gevallen, waar kan worden vastgesteld dat er sprake is van fysiek of mentaal lijden, komt foltering aan bod. Maar ook mindere ernstige vormen van onmenselijke - of vernederende behandeling kan een schending van art. 3 EVRM opleveren.
3.4 Foltering
Voor de betekenis van het begrip foltering heeft het Hof in de zaak Ierland t. Verenigd Koninkrijk geformuleerd dat bij foltering sprake moet zijn van ‘deliberate inhuman treatment causing very serious and cruel suffering’.130 Het Hof verstaat daaronder dat foltering kan worden opgesplitst in twee elementen namelijk: de ernst van de mishandeling en de kenbaarheid van het opzettelijk toebrengen van ernstige pijn of lijden. In 1996 heeft het Hof in de zaak Aksoy t. Turkije voor het eerst vastgesteld dat sprake is van foltering.131 Deze zaak ging om een conflict in het zuidoosten van Turkije tussen de Turkse regering en de Koerdische vrijheidsstrijders (PKK). I.c. werd de 19- jarige Aksoy wegens verdenking van een lidmaatschap bij de PPK, bijna 4 dagen lang ondervraagd en mishandeld door de Turkse veiligheidstroepen. Aksoy werd ontkleed en bij zijn ondervraging werd gebruik gemaakt van de ‘Palestina hanging’. Hierbij werd de verdachte ontkleed, geblinddoekt en aan zijn armen, die achter zijn rug waren gebonden, opgehangen. In deze positie werd hij 35 minuten blootgesteld aan stroomstoten. Het gevolg hiervan was dat hij verlamd raakte aan zijn armen. Het Hof formuleert door vast te stellen dat er sprake is van een behandeling, die als wreed kan worden gekenmerkt en ernstig van aard is en dat in casu sprake is van een schending van foltering zoals omschreven in art. 3 EVRM. Tevens stelt het hof dat de wijze van behandeling als opzettelijk kan worden aangemerkt, omdat de behandeling als een zekere mate van voorbereiding en inspanning acht.132
3.5 Onmenselijke - en vernederende behandeling of bestraffing
3.5.1 Onmenselijke behandeling of bestraffing In de lijn met art. 3 EVRM speelt de ernst van de behandeling en het veroorzaakte leed een belangrijke rol om vast te stellen of er sprake is van foltering en in welke mate het geschiedt.
130
EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ierland/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 18 december 1996, Aksoy t. Turkije, nr. 21987/93. 132 EHRM 18 december 1996, Aksoy t. Turkije, Reports 1996-VI, nr. 21987/93 § 64. 131
35
Bij onmenselijke behandeling of bestraffing is er sprake van foltering op een minder ernstig niveau. In 2003 heeft het Hof in de zaak Elci e.a t. Turkije vastgesteld dat mishandeling onvoldoende is om foltering aan te nemen en dat er sprake is van onmenselijke behandeling. Het Hof overweegt in deze zaak het volgende: “The Court further finds that the applicants (…) were also subjected during their detention to ill-treatment in violation of Article 3, although of somewhat less severity. The Court finds that the treatment to which these five applicants suffered was sufficently serious to render it inhuman and degrading.”133 Gesteld kan worden dat bij de onmenselijke behandeling of bestraffing een ernstige vorm van lijden aanwezig moet zijn. Daarbij gaat het naast fysiek lijden ook om mentaal lijden.134 Daarnaast kan een bedreiging van een handeling in strijd met art. 3 EVRM ook een onmenselijke behandeling of bestraffing zijn.135
3.5.2 Vernederende behandeling of bestraffing Bij de vernederende behandeling of bestraffing zou men kunnen voorstellen dat er sprake moet zijn van vernederend gevoel. De Commissie heeft in 1969 vastgesteld dat een gedraging of straf als vernederend wordt aangemerkt “if it grossly humiliates him [the applicant] before others or drives him to act against his will or conscience”.136 Later in 1973 is dit nader ingevuld en geeft de Commissie aan dat ‘degreading’ een bepaald niveau van ernst moet bevatten.137 Vijf jaar later in 1978 heeft het Hof in de voetsporen van de Commissie in het reeds genoemde arrest Ierland t. Verenigd Koninkrijk vastgesteld dat de verhoortechnieken die in casu werden toegepast als vernederende behandeling kunnen worden aangemerkt.138 Het Hof overweegt het volgende hierover: “They were such as to arouse in their victims feelings of fear, anguish and inferiority capable of humiliating and debasing them and possibly breaking their physical or moral resistance”.139 Hieruit blijkt dat bij een vernederende behandeling een gevoel van angst en minderwaardigheid ontstaat. Dit kan tot gevolg hebben dat het slachtoffer fysiek en/of geestelijk zal lijden en gedwongen wordt om tegen zijn wil of geweten te 133
EHRM 13 november 2003, Elci e.a. t. Turkije, nrs. 23145/93 en 25091, § 647. Ierland t. VK (1978), § 174; EHRM 7 juli 1989, Soering t. VK, A-161, § 161. 135 EHRM (GC) 1 juni 2010, Gäfgen t. Duitsland, nr. 22978/05, § 108. 136 ECRM, ‘Griekse zaak’ (1969), p. 186 (hoofdstuk IV), § 2; ECRM (report), 25 januari 1976, Ierland t. VK, B-23, p. 388; ECRM (report), 14 december 1976, Tyrer t. VK, B-24, p. 23. 137 ECRM (report) 14 december 1973, East African Asians t. VK, nrs. 4403/70-4419/70, 4422/70, 4423/70, 4434/70, 4443/70, 4476/70-4478/70, 4486/70, 4501/70 and 4526/70-4530/70, p. 189. 138 EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ierland/ Verenigd Koninkrijk). 139 EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ierland/ Verenigd Koninkrijk) § 167. 134
36
handelen. Het gevolg hiervan is dat het slachtoffer op basis van art. 3 EVRM vernederend wordt behandeld.
3.6 Straffen
In bepaalde gevallen acht het Hof het aannemelijk dat straffen een schending van het folterverbod kan opleveren. Hieronder is besproken wat voor houding het Hof hierover heeft aangenomen ten opzichte van lijfstraffen, de doodstraf en de levenslange gevangenisstraf.
3.6.1 Lijfstraffen Het Hof heeft zich in 1978 in de zaak Tyrer t. Verenigd Koninkrijk uitgelaten over lijfstraffen. Hierin wordt bepaald dat als iemand op grond van de wet lichamelijk geweld gebruikt tegen een ander dan nog wel op last van de rechter, dit in strijd wordt geacht met art. 3 EVRM.140 In casu had de vijftienjarige A. Tyrer bier binnengesmokkeld in zijn school. Een oudere leerling had dit gezien en gemeld aan de prefect van de school. Als straf kreeg A. Tyrer vier slagen met een rietje. Uit wraak wachtte A. Tyrer samen met een vriend de oudere leerling op. Daar gaven ze hem een pak slaag, waar hij enkele verwondingen aan overhield. Naar aanleiding daarvan is A. Tyrer op 7 maart 1972 door de Jeugdrechtbank veroordeeld tot 3 slagen met een roede op de blote billen. In de namiddag werd de straf uitgevoerd. Naar aanleiding van het verzoekschrift van A. Tyrer heeft het Hof geoordeeld dat de rechterlijke veroordeling als vernederend kan worden aangemerkt in de zin van art. 3 EVRM. Naar aanleiding van deze uitspraak kwam de vraag op of lijfstraffen verboden moesten worden. Het Hof heeft in 1982 met betrekking tot lijfstraffen geoordeeld dat het toepassen van lijfstraffen op een openbare school niet in strijd wordt geacht met art. 3 EVRM maar met het recht op onderwijs zoals is bepaald in art. 2 Eerste Protocol.141In casu werd de zes jarige G. Campbell door zijn ouders naar een plaatselijke school gestuurd. In de school was het normaal dat ongehoorzame kinderen lijfstraffen kregen. Mevrouw Campbell vroeg aan de school om haar zoon niet te straffen. De school ging daar niet mee akkoord. Hoewel G. Campbell nooit gestraft werd, diende de moeder een klacht in. Later, in 1991, oordeelde de ECieRM dat het toepassen van een fikse lijfstraf echter wel in strijd is met art. 3 EVRM.142
140
EHRM 25 april 1978, nr. 5856/72 (Tyrer/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 25 februari 1982, nr. 7511/76 (Campbell/ Verenigd Koninkrijk). 142 ECieRM 8 oktober 1991, nr. 14229/88 (Y/ Verenigd Koninkrijk). 141
37
In tegenstelling tot lijfstraffen op scholen is het voor het Hof moeilijker om lijfstraffen toegepast door de ouders bij de opvoeding van kinderen vast te stellen. De overheid geeft ouders de ruimte hierin. In de zaak A t. Verenigd Koninkrijk heeft het Hof vastgesteld welke consequenties het toepassen van lijfstraffen door (pleeg)ouders bij de opvoeding van kinderen voor gevolgen kan hebben. In deze zaak oordeelt het Hof dat het toepassen van lijfstraffen door (pleeg)ouders in Groot Brittannië niet aanvaardbaar is. Het Hof oordeelde dat de Britse jury lijfstraffen niet bekritiseerden en dat zelden werd aanvaard dat de openbare aanklager voldoende had bewezen dat de door ouders toegediende lijfstraf als mishandeling moet worden gezien. Hierdoor oordeelt het Hof dat het Britse systeem in strijd is met art. 3 EVRM.143
In het Tyrer arrest ziet het Hof duidelijk een overtreding van art. 3 EVRM. Het Hof stelt immers vast dat er sprake is van een vernederend karakter. In casu moest Tyrer lang wachten totdat zijn straf werd uitgevoerd. Volgens het Hof heeft Tyrer door het wachten psychische schade opgelopen. De rechters Fitzmaurice en Zellick in deze zaak bevestigden beiden dat dit kan worden gezien als een onmenselijk karakter van lijfstraffen en er geen sprake is van een vernederend karakter.144 Volgens het Hof bevat de veroordeling en de uitvoering van lijfstraffen een vernederend supplementaire. Dit is een relatief begrip, omdat dit afhangt van de omstandigheden van het geval.145 In casu moest A. Tyrer zijn broek laten zakken bij het ondergaan van de stokslagen. Volgens het Hof is dit een vernederende omstandigheid en kan er worden vastgesteld dat er sprake is van een schending van art. 3 EVRM.146 Zoals reeds eerder genoemd is werd in de zaak van Costello-Roberts t. Verenigd Koninkrijk geen schending van art. 3 EVRM vastgesteld. Echter, in casu bestond de lijfstraf uit drie slagen met een gymschoen op het in korte broek gehulde achterwerk van de betrokken leerling. Door het Hof werd dit niet als ernstig genoeg gezien om een schendig van art. 3 EVRM op te leveren.147
3.6.2 Doodstraf Bij het uitvoeren van de doodstraf kan de omstandigheid in conflict met art. 3 EVRM komen. Denk aan het jarenlang wachten op de executie van de doodstraf. In 1989 heeft het Hof in de 143
EHRM 23 september 1998, nr. 25599/94 (A/ Verenigd Koninkrijk). ZELLICK, G., 'Corporal punishment in the Isle of Man', Intern. & Comp. Law Quarterly, 1978, 670 (in het vervolg vermeld als: ZELLICK). 145 Tyrer, reeks A, par. 30. 146 Tyrer, reeks A, par. 30. 147 EHRM 25 maart 1993, nr. 13134/87 ( Costello- Roberts/ Verenigd Koninkrijk). 144
38
zaak Soering v. Verenigd Koninkrijk daar een uitspaak over gedaan. Het Hof oordeelde dat de bijkomende omstandigheden bij de voltrekking van de doodstraf een onmenselijke - of vernederende behandeling kan opleveren, zoals is bepaald in art. 3 EVRM.148 In casu ging het om een jonge Duitser die in Virginia de ouders van zijn Canadese vriendin had vermoord. Als hij aan de USA zou worden uitgeleverd zou hij de doodstraf krijgen na een zeer langdurig verblijf op ‘death row’. Dit mogelijk verblijf op ‘death row’, voorafgaand aan de voltrekking van de doodstraf, werd een onmenselijke behandeling gezien. Er zijn ook andere nadelige bijkomende omstandigheden die bij de voltrekking van de doodstraf kunnen voorkomen. In Oekraïne oordeelde het Hof dat er sprake is van een schending van art. 3 EVRM in verband met de omstandigheden op ‘death row’. Bij de ‘death row’ werd men 22 uur per dag opgesloten in een kleine cel, zonder daglicht, met slechts beperkte toegang tot water en sanitaire voorzieningen, zonder mogelijkheden voor sportactiviteiten in de buitenlucht of contact met andere mensen. Het Hof oordeelde dat deze gevangenisomstandigheden op ‘death row’ een schending van art. 3 EVRM opleveren.149
3.6.3 Levenslange gevangenisstraf In de hiervoor behandelde jurisprudentie is louter gekeken naar art. 3 EVRM in verband met de lijfstraf en de doodstraf. Echter ook de toepassing van de levenslange gevangenisstraf dient zich ook aan de rechten die uit art. 3 EVRM voortvloeien te houden. In art. 3 EVRM is bepaald dat: “niemand mag onderworpen worden aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing”.
In de jaren zeventig heeft het ECRM aangegeven dat het toepassen van de sanctie levenslange gevangenisstraf per definitie niet in strijd is met art. 3 EVRM.150 Het Hof oordeelde dit aan de hand van de zaak Kotalla t. Nederland.151Na de Tweede Wereldoorlog werden 18 oorlogsmisdadigers ter dood veroordeeld. Van de 18 veroordeelden zijn er vier weten te ontsnappen, zijn 5 vonnissen tot de doodstraf voltrokken en werd bij 9 veroordeelden de doodstraf omgezet in een levenslange gevangenisstraf. In 1959 werden er van de 9 veroordeelden, 5 veroordeelden vrijgelaten en de overige 4 veroordeelden inclusief Kotalla
148
EHRM 7 juli 1989, nr. 14038/88 (Soering/ Verenigd Koninkrijk), paragraaf 103. EHRM 29 april 2003, nr. 38812/97 (Poltoratskiy/Oekraïne); EHRM 29 april 2004, nr. 39042/97 (Kuznetsov/Oekraïne)Vgl. ook EHRM 8 juli 2005, nr. 48787/99 (Ilascu e.a./ Moldavië en Rusland). 150 p. 165 Gerards 151 ECRM 6 mei 1978, nr 7991/77, D&R 1978, 14 (Kotälla t. Nederland). 149
39
verbleven in gevangenis De Koepel in Breda.152 Kotalla was administratiehoofd en plaatsvervangend commandant van Kamp Amersfoort en stierf in 1979 in de Bredase gevangenis. Door zijn gedrag stond Kotalla bekend als een van de beruchtste kampbeulen van Amersfoort en had als bijnaam ‘de Beul van Amersfoort’. Kotalla klaagde bij het Hof erover dat het executeren van de levenslange gevangenisstraf tot de dood onmenselijk en onwaardig is.153 Het Hof oordeelde dat zijn klacht ongegrond was.154De motivering hiervan is tweeledig. Aan de ene kant motiveert het Hof dat een “lawful sentence of life imprisonment” niet per se in strijd is met art. 3 EVRM – ook niet ter vervanging van de doodstraf. Aan de andere kant motiveert het Hof dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard omdat de Nederlandse overheid niet tekort was geschoten in de medische zorg bij lichamelijke - of geestelijke zwakte van Kotalla. Uit deze zaak blijkt dat volgens de Europese Commissie bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf een mogelijkheid tot invrijheidsstelling wenselijk wordt geacht. Echter, uit art. 3 EVRM vloeit geen recht op herziening voort met als doel strafvermindering of vrijlating.155
In de volgende uitspraken gaat het erom dat bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf een mogelijkheid tot invrijheidsstelling wenselijk is. In de zaak van T en V t. Verenigd Koninkrijk achtte het Hof dat er geen sprake was van een schending van art. 3 EVRM.156 In casu werd de 2-jarige peuter James Bulger door de 10-jarige Thompson en Venables vermoord en vervolgens achtergelaten op de treinspoor. Beiden zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Na 8 jaar zijn beiden vervolgens voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het Hof oordeelde dat in deze zaak de sanctie levenslange gevangenisstraf ongeacht het doel van de sanctie niet in strijd is met art. 3 EVRM. Het Hof merkte in deze zaak wel op dat wanneer komt vast te staan dat als de gedetineerde in onzekerheid komt te staan omtrent zijn toekomst dit kan leiden tot een schending van art. 3 EVRM.157 Later, in 2006, heeft het Hof bekeken of een omstandigheid, als het ontbreken van een rechtsmiddel dat kan leiden tot vervroegde invrijheidsstelling, een schending op art. 3 EVRM kan opleveren. In de zaak Leger t. Frankrijk werd Lucien Leger veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor de moord op de 11-jarige Luc Taron. Na 40 jaar in de gevangenis in Frankrijk te hebben 152
H. Smits, Strafrechthervormers en hemelbestormers, Uitgeverij Askant Amsterdam: 2008, p. 58-60. HR 11 februari 1977, LJN AC1827, NJ 1977, 255, r.o. 29. 154 Application 7994/77. 155 ECRM 6 mei 1978, nr 7991/77, D&R 1978, 14 (Kotälla t. Nederland). 156 EHRM 16 december 1999, V t. Verenigd Koninkrijk, appl. no. 24888/94, § 98; EHRM 16 december 1999, T. t. Verenigd Koninkrijk, appl. no. 24724/94, § 97 e.v. 157 EHRM 16 december 1999, nr. 24888/94 (V/Verenigd Koninkrijk), onder § 100. 153
40
vastgezeten deed Leger een verzoek tot VI. Zijn verzoek werd geweigerd, omdat onder andere uit onderzoek bleek dat Leger nog steeds een gevaar voor de samenleving kon vormen. Naar aanleiding van de weigering van het verzoek klaagde Leger erover dat het inhumaan is om de straf op grond van art. 3 EVRM voort te zetten.158 Het Hof bekeek in deze zaak of voor levenslange gestraften een reëel perspectief op vrijheid bestaat. Als dat niet het geval is, zou dat een schending van art. 3 EVRM kunnen betekenen. Het Hof concludeerde dat er geen sprake is van een onmenselijke behandeling. Leger heeft na 15 jaar detentie met regelmaat kunnen toetsen of detentie moest worden voortgezet. De gevolgen als angst en onzekerheid, die de levenslange gevangenisstraf in casu met zich meebrengen, zijn niet zodanig dat daarmee ‘ the minimum level of severity’ werd bereikt.159 Het Hof oordeelde dat Leger wel enig uitzicht op vrijlating had en daarmee geen sprake is van een onmenselijke behandeling in de zin van art 3 EVRM.160 Vervolgens gaf het Hof in 2009 in de zaak Kafkaris t. Cyprus een nadere invulling over een reëel perspectief tot vrijlating. Kafkaris werd veroordeeld van moord en kreeg levenslange gevangenisstraf opgelegd. In casu had Kafkaris een bom geplaatst onder een auto. Het gevolg hiervan was dat zowel P als zijn twee kinderen om het leven zijn gekomen. Bij de veroordeling zou Kafkaris volgens het toenmalige reglement na het uitzitten van twintig jaar in vrijheid worden gesteld. Het reglement werd vervolgens ingetrokken, waarna Kafkaris de levenslange gevangenisstraf tot aan zijn dood zou moeten uitzitten. Volgens Kafkaris zou dit in strijd met art. 3 EVRM zijn. Het Hof oordeelde in deze zaak dat als een straf ‘ irreducible’ is, dit in strijd is met art. 3 EVRM. Volgens het Hof moet bij levenslang gestraften een mogelijkheid zichtbaar zijn tot een verkorting van de straf. Het Hof omschrijft dit als volgt: 1) het voortduren van de gevangenisstraf moet te rechtvaardigen zijn op enige penologische grond; 2) de mogelijkheid tot verkorten moet zowel wettelijk (de iure) als feitelijk (de facto) bestaan. Wanneer dit niet het geval is wordt de straf als ‘irreducible’ gekenmerkt, waarmee sprake is van een schending van art. 3 EVRM.161 Aangezien Kafkaris de mogelijkheid heeft om een gratieverzoek in te dienen is er een mogelijkheid om de straf de iure als de facto te verkorten en is geen schending van art. 3 EVRM aangenomen.162
158
EHRM 11 april 2006, (Application no. 19324/02),(Léger vs. Frankrijk) r.o.7 tot en met r.o. 33. EHRM 11 april 2006, (Application no. 19324/02), (Léger vs. Frankrijk) r.o. 90. 160 EHRM 11 april 2006, (Application no. 19324/02), (Léger vs. Frankrijk) r.o. 92. 161 EHRM 12 februari 2008, Application no. 21906/04), (GK), nr. 21906/04 (Kafkaris/ Cyprus). 162 EHRM 12 februari 2008, Application no. 21906/04), (GK), nr. 21906/04 (Kafkaris/ Cyprus) r.o. 100-105. 159
41
In 2010 werd in de zaak Iorgov v. Bulgarije de criterum afkomstig van de zaak EHRM Kafkaris v. Cyprus nader toegepast.163 In casu kreeg Iorgov de doodstraf opgelegd wat werd omgezet in een levenslange gevangenisstraf tot aan zijn dood. Het Hof toetst door middel van de Kafkaris criterium of de levenslange gevangenisstraf de iure als de facto ‘irreducible’ is. Volgens Iorgov is in Bulgarije tot 2010 geen gratie verleend, waardoor hij weinig hoop heeft op gratieverlening. Volgens het Hof wil dat niet zeggen dat de gratie de facto niet verleend wordt. Het Hof verwoordt dit als volgt: “In the light of the information in its possession, the Court does not consider that the applicant's allegation that he has no hope in practice of his sentence ever being reduced has been proved beyond reasonable doubt”.164 Om vast te stellen dat art. 3 EVRM wordt geschonden moet volgens het Hof dus een ‘beyond reasonable doubt’ zijn dat er geen enkel gratiebeleid aanwezig is.
In 2012 heeft het Hof in de zaak Vinter e.a. t. Verenigd Koninkrijk een uitspraak gedaan over de verdere ontwikkeling van een al dan niet verplicht toetsingsmoment bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf. In casu krijgen Vinter, Bamber en Moore in het Verenigd Koninkrijk de levenslange gevangenisstraf met een tariff van een ‘whole life order’ opgelegd. In het Verenigd Koninkrijk is vrijlating bij een ‘whole life order’ alleen mogelijk indien de veroordeelde in aanmerking komt voor de compassionate grounds. De klagers betoogde dat aan hun geen enkel hoop op vrijlating was gegeven en dat daarom in strijd met art. 3 EVRM werd gehandeld. Zij menen namelijk dat zij niet in vrijheid moeten worden gesteld maar dat ze op dat moment geen mogelijkheden hadden tot vrijlating in de toekomst.165 Waar het hier om gaat is of de veroordeelde bij een ‘whole life order’ een mogelijkheid tot review heeft om een schending van art. 3 EVRM te voorkomen.166 In hoofdstuk 4 zal de zaak Vinter e.a. t. Verenigd Koninkrijk uitgebreid aan de orde komen waarbij de feiten en rechtsoverwegingen van deze zaak uitvoering aan bod zullen komen.
3.7 Conclusie
Om te kunnen bepalen of art. 3 EVRM van toepassing is dient in alle gevallen de minimum level of severity te zijn bereikt. Gesteld wordt dat het folterverbod in 3 gradaties aanwezig is. 163
EHRM 2 september 2010, (Application no. 36295/02), (Iorgov vs. Bulgarije II). EHRM 2 september 2010, (Application no. 36295/02), (Iorgov vs. Bulgarije II) r.o. 59. 165 W.F. van Hattum Levenslang ‘Post Vinter’ Nederlands Juristenblad 2013 nr. 29, p. 1956. 166 EHRM 17 januari 2012, (Applications nos. 66069/09 and 130/10 and 3896/10), (Vinter e.a. vs. VK). 164
42
Het Hof heeft dit in het jaar 1978 in de zaak Ierland t. Verenigd duidelijk naar voren gebracht. Het Hof formuleert daarbij dat bij foltering er sprake moet zijn van een opzettelijk onmenselijke behandeling waarbij het slachtoffer wreed en ernstig zal lijden. In tegenstelling tot de onmenselijke - en vernederende behandeling waarbij het toebrengen van fysieke - en mentale schade centraal staan. Ten opzichte van lijfstraffen en het folterverbod acht het Hof dat als een persoon op basis van de wet lichamelijk geweld gebruik tegen een ander of op last van de rechter dit strijdig kan zijn met 3 EVRM. Echter, ook (pleeg)ouders die lijfstraffen gebruiken bij de opvoeding van kinderen acht het Hof niet aanvaardbaar. Het Hof acht dat een margin of appreciation daarbij mogelijk is en dat de lidstaten zelf kunnen bepalen in hoeverre lijfstraffen bij opvoeding toelaatbaar is. Met betrekking tot de doodstraf merkt het Hof naar aanleiding van het Soering-arrest op dat de bijkomende omstandigheden bij de voltrekking van de doodstraf een schending van art. 3 EVRM kan opleveren. Het Hof heeft vastgesteld dat de levenslange gevangenisstraf in beginsel geen schending van art. 3 EVRM oplevert. Het Hof heeft zich in de loop der jaren steeds meer verdiept in de levenslange gevangenisstraf. In verschillende arresten formuleerde het Hof haar concretiseringen over de uitvoering van de levenslange gevangenisstraf. Het Hof acht het van belang dat de onzekerheid over de toekomst van de gedetineerde afwezig blijft. Echter, kan dit leiden tot een schending van het folterverbod zoals is bepaald in art 3 EVRM. Indien er een rechtsmiddel ontbreekt dat kan leiden tot een vervroegde invrijheidsstelling stelt het Hof dat art. 3 EVRM eveneens in beeld komt. In de zaak Frankrijk vs. Leger bevestigde het Hof in 2006 het voorgaande uitgangspunt door te stellen dat enig uitzicht op vrijlating een schending van art. 3 EVRM oplevert. Later, in het jaar 2009, heeft het Hof in Kafkaris t Cyprus bepaald dat de levenslange gevangenisstraf tot de dood ‘irreducible’ moet zijn. Het Hof stelt dit vast door te bekijken of er een penologische grond is. Daarnaast dient de levenslange gevangenisstraf de mogelijkheid te hebben om de levenslange gevangenisstraf te verkorten ,zowel wettelijk (de iure) als feitelijk (de facto). Een jaar later wordt dit laatste nader geconcretiseerd. Het Hof stelde in de zaak Iorgov t. Bulgarij II vast dat als er weinig hoop tot gratieverlening is, dat beyond reasonable doubt moet zijn om te kunnen vaststellen dat in strijd met art. 3 EVRM wordt gehandeld. Recent heeft het Hof in 2012 in het Vinter arrest zich uitgelaten over een al dan niet verplicht toetsingsmoment bij het opleggen van een ‘whole life order’. In het volgende hoofdstuk zal dit nader worden uiteengezet en besproken.
43
Hoofdstuk 4. EHRM Vinter e.a. t. Verenigd Koninkrijk
In de zaak Vinter e.a. t. Verenigd Koninkrijk zijn 3 verdachten wegens (veelvoudige) moord veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.167 In casu zijn er drie klagers, te weten Vinter, Bamber en Moore. De klagers zijn van mening dat de opgelegde levenslange gevangenisstraf in strijd is met art. 3 EVRM. In het Verenigd Koninkrijk kan naast een minimale gevangenisstraf met vervroegde invrijheidsstelling in uitzonderlijke gevallen een ‘whole life order’ worden opgelegd. Het gevolg hiervan is dat de gevangene tot aan zijn dood gevangen blijft, tenzij een van de compassionate grounds van toepassing wordt verklaard. In 2012 heeft het Hof met vier stemmen tegen drie stemmen voor gestemd dat bij het opleggen van een ‘whole life order’ sprake is van een schending van art. 3 EVRM. Volgens de drie rechters is de straf onmenselijk en vernederend omdat alle hoop aan de veroordeelden werd ontnomen. Aan de hand van de rechtsformulering, afkomstig van de zaak Kafkaris t. Cyprus, is getoetst of de ‘whole life order’ de iure en de facto ‘irreducible’ is. Volgens vier rechters is aan de facto ‘irreducible’ voldaan. De drie andere rechters vonden dat te snel aan zich voorbij gaan, omdat er volgens hen een beoordelingsmechanisme ontbreekt. De verkorting was alleen mogelijk op basis van compassionate grounds. Zij zijn van mening dat er geen vast toetsingsmoment aanwezig is, waardoor er sprake is van een schending van art. 3 EVRM.168 Later, in 2013, heeft de Grote Kamer op grond van art. 43 EVRM de zaak herbeoordeeld. Aan de hand van dit arrest zijn de normen van de levenslange gevangenisstraf omtrent de verenigbaarheid met art. 3 EVRM vastgesteld.169 De klagers in deze zaak waren van mening dat bij het opleggen van de ‘whole life order’ er geen enkele hoop op vrijlating wordt gegeven en daarom niet werd voldaan aan de verkortbaarheid van de straf. Naar aanleiding daarvan heeft de Grote Kamer bekeken of de ‘whole life order’ voldoet aan het vereiste prospect of release en of daarmee een review in het vooruitzicht wordt gesteld om een schending van art. 3 EVRM te voorkomen.170
167
EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). Joint partly dissenting opinions van Judges Garlicki, David Thor Björgvinsson en Nicolaou. 169 R. Schutgens en J. Sillen ‘Constitutionele toetsing in West’ NJB, 28 februari 2014 aflevering 8 p. 511. 170 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 168
44
4.1 Feiten en omstandigheden
4.1.1 Vinter, Bamber en Moore In casu heeft Bamber zijn beide ouders en zusje en haar twee kinderen doodgeschoten. Op 28 oktober 1986 is Bamber hiervoor veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf. Gezien het aantal moorden dat Bamber met voorbedachten rade heeft gepleegd, legt de minister van Buitenlandse Zaken in 1988 een levenslange gevangenisstraf met een ‘whole life order’ op. De minister van Buitenlandse Zaken heeft voor deze sanctie gekozen ter vergelding en rechtvaardiging van zijn daad.171
Moore werd veroordeeld van 4 moorden op homoseksuele mannen die hij met meerdere messteken had gedood. Na het plegen van de moorden heeft Moore zichzelf aangegeven bij de politie. De rechter legt op advies van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken op 27 september 2002 een ‘whole life order’ op. Het Hof vond het gezien het aantal moorden en de aanzienlijke mate van voorbedachten rade, gerechtvaardigd om een ‘whole life order’ op te leggen.172
Vinter werd in 1996 veroordeeld voor levenslange gevangenisstraf voor moord op zijn collega. Hij kreeg een gevangenisstraf met een looptijd van minimaal 10 jaar opgelegd. Na zijn vrijlating in 2005 is Vinter betrokken geweest bij geweld van zijn vrouw. Dit had tot gevolg dat Vinter in 2007 is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Eind 2006 is Vinter vrijgelaten en woont hij weer samen met zijn vrouw en kinderen. In 2008 heeft Vinter zijn vrouw vermoord en gaf hij zichzelf aan bij de politie. Op 21 augustus 2008 oordeelt de rechter dat Vinter permanent van zijn vrijheid moet worden beroofd. De rechter passeert de levenslange gevangenisstraf en legt een ‘whole life order’ op. Het Hof is van mening dat voor iemand die al een veroordeelde moordenaar was een ‘whole life order’ toereikend is.173 4.1.2. Aard ‘whole life order’ De drie klagers krijgen in resp. 2008, 1986 en 1999 een levenslange gevangenisstraf met een ‘whole life order’ opgelegd. De herziening van de straf vindt plaats op basis van het nieuwe
171
EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 20-25. EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 26-32. 173 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 15-20. 172
45
systeem, Criminal Justice Act, dat in 2003 in Groot Brittannië in werking is getreden. Volgens dit systeem is verkorting van de straf louter mogelijk als de minister van Justitie daarvoor toestemming geeft.174 Deze vorm van vrijlating wordt de compassionate release genoemd. De gevangene wordt dan vrijgelaten op basis van compassionate grounds zoals medische gronden. Dit is het geval wanneer de veroordeelde aan een terminale ziekte lijdt en de dood kort daarna zal volgen, bij bedlegerigheid of arbeidsongeschiktheid door verlamming of een ernstige beroerte.175 Tot de invoering van de Criminal Justice Act 2003 was de High Court bevoegd om de levenslange gevangenisstraf op te leggen en bepaalde de minister van Binnenlandse zaken het minimaal uit te zitten periode tariff. In de gevallen waar de minister van Binnenlandse zaken besloot om een whole life tariff op te leggen werd de zaak automatisch na 25 jaar opnieuw bekeken.176 Bij het opnieuw beoordelen van de zaak werd bekeken of de veroordeelde een zodanige vooruitgang had geboekt dat de strafdoelen waren bereikt en verdere voortzetting van de detentie niet langer gerechtvaardigd was.177 Met de inwerkingtreding van de Criminal Justice Act 2003 is het systeem veranderd. Het nieuwe systeem brengt met zich mee dat de looptijd van de straf door de rechter wordt bepaald. Daarnaast zorgt het nieuwe systeem ervoor dat als de rechter bepaalt om een ‘whole life order’ op te leggen de automatische herbeoordeling na 25 jaar komt te vervallen.178
4.2 Oordeel EHRM
In deze zaak gaat het erom of er een mogelijkheid tot vrijlating is om te kunnen bepalen of de levenslange gevangenisstraf een inhumane behandeling vormt, zoals is bepaald in art. 3 EVRM. Zoals reeds is besproken heeft het Hof in de zaak Kafkaris t. Cyprus het criterium geformuleerd dat een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, maar dat de straf de iure en de facto verkortbaar moet zijn. Gezien de nieuwe regeling werd in deze zaak afgevraagd of er een moment aanwezig is om de straf opnieuw te beoordelen. In beginsel oordeelt de meerderheid van de rechters dat het opleggen van een ‘whole life order’ niet strijdig is met het folterverbod, zoals omschreven in art. 3 EVRM.179 Het hof oordeelt in deze zaak het volgende over a mandatory sentence of life imprisonment: The 174
EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 35-36. EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 39-44. 176 Noot prof. Dr. A.M. van Kalmthout, Europees hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/ 10, p. 4. 177 P. De Hert p.7. 178 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 13-14. 179 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 14. 175
46
Chamber found that an Article 3 issue would only arise when it could be shown: (i) that the applicant’s continued imprisonment could no longer be justified on any legitimate penological grounds; and (ii) that the sentence was irreducible de facto and de jure (see paragraph 92 of the judgment).180 Om niet in strijd met art. 3 EVRM te handelen moet worden aangetoond dat de gevangenisstraf een legitiem penologisch doel bevat en dat de straf de facto en de iure ‘irreducible’ is. Naast het toepassen van het criterium in de zaak Kafkaris t. Cyprus gaat het Hof in deze zaak nog een stap verder. Het Hof stelt dat wanneer de nationale wet niet voorziet in de mogelijkheid dat de levenslange gevangenisstraf op enige moment kan worden herzien, ook het opleggen van deze straf zelf al strijd met art. 3 EVRM kan opleveren. De Grote Kamer van het Hof bekeek naar aanleiding van een klacht op basis van art. 43 EVRM de zaak opnieuw. Bij de herbeoordeling van de zaak werd bekeken of de veroordeling van levenslang gestraften vanaf de oplegging van de straf het vereiste prospect of release (uitzicht op vrijlating) en een review (herziening) in het vooruitzicht wordt gesteld om een schending van art. 3 EVRM te voorkomen.181 Het Hof komt na de herbeoordeling tot de conclusie dat de klagers inderdaad geen zekerheid hebben omtrent een mogelijkheid om hun straf te verkorten.182
4.3 Review Volgens het Hof moest in deze zaak worden bekeken of de ‘whole life order’ strijdig is met art. 3 EVRM. Het Hof oordeelt dat wanneer er geen penologisch doel aanwezig is, detentie niet langer gerechtvaardigd is. Zoals in de Bieber zaak is geoordeeld werd er anders in strijd met art. 3 EVRM gehandeld.183 Het twistpunt in deze zaak is of de ‘whole life order’ een review bevat. Het Hof oordeelt in haar conclusie het volgende: een irreducible straf zou grillig zijn, omdat er aan revalidatie wordt gewerkt zonder enige vooruitzicht. Er zou ergens naartoe moeten worden gewerkt alleen weet men niet wanneer dat moment zal plaatsvinden. De levenslang gestrafte heeft het recht om te weten hoe hij in aanmerking komt voor een vrijlating en onder welke
180
EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 87. Noot prof. Dr. A.M. van Kalmthout, Europees hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/ 10, p. 5. 182 W.F. van Hattum Levenslang ‘Post Vinter’ Nederlands Juristenblad 2013 nr. 29, p. 1956. 183 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 125. 181
47
voorwaarden een review zal plaatsvinden.184 Het Hof bepaalt dat als de nationale wetgeving hier geen mechanisme voor biedt dan ontstaat er bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf een onverenigbaarheid met art. 3 EVRM. Volgens het Hof dienen de compassionate grounds tot een mogelijkheid van een “prospect of release” te leiden.185 De Grote Kamer twijfelt erover of de compassionate release louter voor een terminaal zieke of bij fysieke arbeidsongeschiktheid als een release kan worden gezien. Het Hof oordeelde dat de compassionate release van onvoldoende waarde is om te kunnen spreken van de prospect of release. De vrijlating ziet er namelijk naar uit om de veroordeelde thuis te laten sterven.186
4.3.1 Argumenten review In de loop van de tijd kunnen de strafdoelen voor levenslang gestraften veranderen. Het Hof acht de review procedure van belang om de veranderingen in de gaten te houden.187 In het Vinter arrest brengt het Hof drie gronden naar voren waarom een perspectief op invrijheidsstelling en een mogelijkheid van review moeten worden geboden.
4.3.1.1 Penologische gronden Het Hof oordeelt dat bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf er legitieme penologische gronden aanwezig moeten zijn. Bij levenslange gestraften zullen dat vaak vergelding, afschrikking, bescherming of rehabilitatie zijn.188 Volgens het Hof kan in de loop van de tijd een verandering komen in het evenwicht tussen de straf en de rechtvaardiging daarvan. Een review biedt voor de levenslang gestrafte een rechtvaardiging omtrent de voorzetting van de detentie en kan tevens verschuivingen in de penologische gronden evalueren.189
4.3.1.2 Proportionaliteitseis Het Hof geeft aan dat de straf van de levenslange gestrafte evenredig moet zijn. Bij het opsluiten van een gevangene zonder uitzicht op vrijlating of review bestaat het risico dat hij zijn daad nooit zou kunne n uitboeten. Hij blijft immers jaren vast en krijgt niet de mogelijkheid om zijn situatie te verbeteren.190 184
EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 121-122. W.F. van Hattum Levenslang ‘Post Vinter’ Nederlands Juristenblad 2013 nr. 29, p. 1957. 186 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 126-127. 187 W.F. van Hattum Levenslang ‘Post Vinter’ Nederlands Juristenblad 2013 nr. 29, p. 1959. 188 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 93-94. 189 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 111. 190 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 112. 185
48
4.3.1.3 Menselijke waardigheid Het Hof beargumenteert op basis van een uitspraak van de Bundesverassungsgericht (Life Imprisonment case (lebenslange Freiheitsstrafe) of 21 June 1977, 45 BVerfGE 187) dat een irriducible straf in strijd is met de menselijke waardigheid. De gevangenisautoriteiten hebben de plicht om te streven naar revalidatie van de veroordeelde. Immers, reclassering wordt als een grondwettelijke vereiste gezien waar de menselijke waardigheid als kernwaarde wordt gezien.191
4.4 Algemene beginselen
Bij de veroordeling van een levenslange gevangenisstraf dient een mogelijkheid tot beoordeling aanwezig te zijn.192 Het Hof heeft dit bepaald in de zaak Kafkaris t. Cyprus, waarbij de levenslang gestrafte een vooruitzicht op vrijlating dient te hebben en de zaak opnieuw moet worden beoordeeld. De beoordeling dient plaats te vinden met het oog op commutatie, vermindering, beëindiging of VI. Het Hof acht het menswaardig als aan deze voorwaarden is voldaan.193 De veroordeelde dient immers op het moment van zijn veroordeling te weten wat hij moet doen om zijn straf te kunnen verkorten en om zijn leven te verbeteren. Het Hof oordeelt dat zonder een mogelijkheid van herziening van de straf en uitzicht op de invrijheidstelling de Grote Kamer van mening is dat er niet volgens art. 3 EVRM wordt gehandeld. Het Hof beargumenteert haar standpunt onder andere op basis van verschillende Europese regelgeving en aanbevelingen waaronder the European Prison Rules en De Committee of Minister Resolutions (Resolutions 76 (2)).194 Art. 103.8 European Prison Rules bepaalt dat: “Particular attention shall be paid to providing appropriate sentence plans and regimes for life sentenced and other long-term prisoners”.195 Er dienen dus plannen te worden gemaakt voor een release.
191
EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 112-114. EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 110. 193 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 109. 194 Recommendation Rec (2006)2
of the Committee of Ministers to member states
on the European Prison Rules. Resolution (76) 2 of the Committee of Ministers of the Council of Europe (18 February 1976). 195 Recommendation Rec (2006)2
of the Committee of Ministers to member states
on the European Prison Rules. 192
49
Volgens de Committee of Ministers Resolutions 76 dient op een zo vroeg mogelijk moment te worden bepaald of VI moet worden gegeven. Ook bepaalt Resolutions 76(2) dat er na 8 tot 14 jaar van detentie een toetsing moet plaatsvinden. Resolutions 76 (2) bepaalt in art. 60 onder 9 dat het volgende over een release: “ Ensure that the cases of all prisoners will be examined as early as possible to determine whether or not a conditional release can be granted”. Belangrijk is dat de gedetineerde niet mag worden beroofd over enige hoop van vrijlating.196 De CPT heeft vastgesteld dat een levenslange uitzichtloze gevangenisstraf in strijd is met art. 3 EVRM. In het CPT- rapport over Bulgarije uit 2012 wordt het volgende gesteld: “ The CPT considers that it is inhuman to imprison a person for life without any realistic hope of release. Consequently, the CPT must reiterate that it has serious reservations about the very concept according to which life-sentenced prisoners are considered once and for all to be a permanent threat to the community and are deprived of any hope of being granted conditional release. Reference should also be made to paragraph 4.a of the Committee of Ministers’ Recommendation Rec (2003) 22 on conditional release (parole) of 24 September 2003, which clearly indicates that the law should make conditional release available to all sentenced prisoners, including life-sentenced prisoners ”.197
Volgens de CPT is het onmenselijk om een persoon op te sluiten zonder enige uitzicht op vrijlating. De CPT heeft haar bedenkingen over de levenslange gevangenisstraf zonder een VI. De CPT verwijst naar de hiervoor genoemde aanbeveling over een release bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. Volgens het Hof hebben de lidstaten een margin of appreciation om te bepalen wanneer een evaluatie zal plaatsvinden.198 De gemiddelde termijn voor een review heeft het Hof op 25 jaar vastgesteld. Ook het Internationale Strafhof houdt deze termijn aan bij een veroordeling tot levenslange gevangenisstraf.199 Zonder een mogelijkheid van herziening van de straf en uitzicht op invrijheidstelling is de Grote Kamer van oordeel dat de levenslange gevangenisstraf niet in overeenstemming is met art. 3 EVRM.
196
Resolution (76) 2 of the Committee of Ministers of the Council of Europe (18 February 1976). EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 116. 197 Report to the Bulgarian Government on the visit to Bulgaria carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 4 to 10 May 2012. 198 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 120. 199 EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) r.o. 118. Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, Rome, 17-07-1998.
50
4.5 Conclusie
Naar aanleiding van de toetsing van het Engelse recht aan de uitgangspunten van het EHRM omtrent de levenslange gevangenisstraf heeft het Hof een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid bij de oplegging van de ‘whole life order’. Het Hof oordeelt dat in het Engelse recht een release on compassionate grounds , zoals een terminale patiënt, een beperkte mogelijkheid is omtrent een vooruitzicht op vrijlating, het biedt de veroordeelde de mogelijkheid om thuis te sterven en verder is er geen mogelijkheid tot uitzicht op vrijlating om zijn leven te verbeteren. Het gevolg hiervan is dat daardoor twijfel ontstaat omtrent een invrijheidstelling bij veroordeelden van een ‘whole life order’. Het Engelse recht bevat daarnaast geen enkel beoordelingsmechanisme bij de oplegging van een ‘whole life order’. De vereiste omtrent een mogelijke verkorting op de straf wordt aan de veroordeelden onthouden. Hierdoor is niet voldaan aan de eis dat de straf ‘reducible’ is. Dit betekent dat het opleggen van een ‘whole life order’ een schending van art. 3 EVRM oplevert, omdat een release alleen mogelijk is op basis van compassionate grounds. Hierdoor is de Grote Kamer van het Hof er niet van overtuigd dat de levenslange gevangenisstraffen van de drie klagers in overeenstemming waren met art. 3 EVRM en zijn de klachten van Vinter e.a. gegrond verklaard.
51
Hoofdstuk 5. Toetsing en eindconclusie
Uit dit onderzoek is gebleken dat sinds het bestaan van de sanctie levenslang gevangenisstraf er in Nederland een vorm van gratieverlening is. De wetsgeschiedenis geeft aan dat bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf er voor de gestraften een mogelijkheid bestond tot gratieverlening. Dit leidde ertoe om van de straf af te komen of om de straf te verkorten. Sinds de jaren 30 werd de levenslange gevangenisstraf al niet als een absolute straf gezien. De levenslang gestrafte kwam na 15 jaar in aanmerking voor gratieverlening. Later werd dat termijn verkort naar 10 jaar. Vervolgens werd met ingang van 1957 tot en met 1997 de Volgprocedure voor langgestraften in werking gezet. Het doel hiervan was om de re-integratie van levenslang gestraften in werking te zetten. Met de Volgprocedure werd de gratie door middel van VI-beslissing ten behoeve van reclassering mogelijk gemaakt en naar voren gebracht. Het doel hiervan was dat de levenslang gestraften zouden worden begeleid voor een terugkeer in de maatschappij. Sinds het jaar 1975 is onder het oude gratiebeleid slechts driemaal gratie verleend, namelijk in 1975, 1986 en in 2009. Tot 1988 bestond de levenslange gevangenisstraf met een mogelijkheid om binnen een aantal jaren voor een VI in aanmerking te komen. Echter, sinds 1987 is in Nederland de wettelijke gratiemogelijkheid weergegeven met de in art. 2 Gratiewet genoemde gronden. Met dit huidige beleid kan aan de levenslang gestrafte een gratie worden verleend op twee gronden. Er kan gratie worden verleend indien de rechter niet op de hoogte was van bepaalde feiten of omstandigheden die waarschijnlijk tot een lichtere - of geen straf hadden geleid. En als de tenuitvoerlegging of voortzetting van de straf geen enkel redelijk doel meer dient. Onder het huidige gratiebeleid is sinds het jaar 1988 slechts eenmaal gratie verleend, namelijk in het jaar 2009. Uit de cijfers van gratieverlening bij levenslanggestraften blijkt dat gratieverlening sporadisch voorkomt. Gesteld kan worden dat daardoor de hoop voor levenslang gestraften om voor gratieverlening in aanmerking te komen klein is. In ons huidige samenleving brengt dit ophef met zich mee. Men vraagt zich af of het huidige gratiebeleid voldoet aan de normen zoals staat omschreven in art. 3 EVRM. Uit dit onderzoek blijkt dat het Hof zich hierover verschillende keren heeft uitgesproken. In het licht van art. 3 EVRM heeft het Hof verschillende criteria geformuleerd omtrent de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Er kan gesteld worden dat het folterverbod een absoluut recht is. Het Hof bepaalt dat in geen enkel geval een schending van het folterverbod mag plaatsvinden. In de Kotälla zaak heeft het Hof dit geoordeeld door te omschrijven dat een ‘lawful sentence of life imprisonment’ niet per se strijd strijdig is met art. 3 EVRM. Bij de oplegging van de 52
levenslange gevangenisstraf gaat het bij de toepassing van art. 3 EVRM erom of een mogelijkheid tot invrijheidsstelling aanwezig is. In 1999 heeft het Hof vastgesteld dat als de gedetineerde in onzekerheid komt te staan omtrent zijn toekomst dit kan leiden tot een schending van het folterverbod. Later in 2006 heeft het Hof in de zaak Leger t. Frankrijk vastgesteld dat naar aanleiding van een verzoek tot VI het niet inhumaan is om de straf op grond van art. 3 EVRM voort te zetten. Belangrijk hierbij is dat er een reëel perspectief op vrijheid bestaat. Drie jaar later formuleerde het Hof in de zaak Kafkaris t. Cyprus dat de levenslange gevangenisstraf ‘irreducible’ moet zijn om niet strijdig met 3 EVRM te handelen. Het Hof formuleerde daarbij dat 1) het voortduren van de straf gerechtvaardigd is op enige penologische grond en 2) er een mogelijkheid tot verkorten zowel de de iure (wettelijk) als de facto (feitelijk) dient te bestaan. In deze zaak was een mogelijkheid tot gratieverlening aanwezig. Naar aanleiding daarvan stelde het Hof vast dat er niet in strijd met 3 EVRM is gehandeld. In 2010 heeft het Hof in de zaak Iorgov t. Bulgarije geoordeeld dat indien gratie een lange periode niet is verleend, dit niet wil zeggen dat Bulgarije niet aan de de facto- eis voldoet. Er moest volgens het Hof een beyond reasonable doubt zijn dat er geen enkel gratiebeleid aanwezig is om niet aan de de facto- eis te voldoen. Gezien het huidige gratiebeleid in Nederland heeft de HR in 2009 geoordeeld dat indien de facto- mogelijkheid tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf niet zou bestaan, er strijdig zou zijn gehandeld met art. 3 EVRM. Dit is alleen het geval als de levenslange gevangenisstraf nimmer wordt verkort en dat is dus niet het geval. Vervolgens heeft de HR in 2011 vastgesteld dat het te vroeg is om vast te stellen of de levenslange gevangenisstraf in Nederland de facto ‘irreducible’ is. Gesteld wordt dat er wel een mogelijkheid tot gratieverlening bestaat, alleen is nog niet helemaal zichtbaar of gratie aan een levenslang gestrafte kan worden verleend, omdat zij nog geen aanzienlijk deel in detentie hebben gezeten. Tot zover heeft de HR bepaald dat een onderzoek naar het huidige gratiebeleid niet nodig zou zijn. Echter, in het Vinter arrest is Hof verder in gegaan op de eisen omtrent een een toetsmoment voor levenslang gestraften. In dat arrest oordeelde het Hof over de Engelse whole life order waar een verkorting van de straf louter mogelijk is op basis van compassionate grounds. Het Hof oordeelde in deze zaak dat het opleggen van een whole life order in beginsel niet strijdig wordt geacht met het folterverbod. Echter, gaf het Hof aan dat er een review en prospect of release aanwezig moesten zijn. De reden daarvan was dat er penologische gronden moeten zijn om de straf te rechtvaardigen. Tevens moet de straf voldoen aan de proportionaliteitseis en dient de straf menswaardig te zijn. Daarnaast blijkt uit verschillende Europese regelingen dat de 53
veroordeelde niet mag worden beroofd van enige hoop op vrijlating. In het Engelse recht leiden de compassionate grounds bij levenslang gestraften louter tot een mogelijkheid van vrijlating. Naast de compassionate release is er geen enkel beoordelingsmechanische aanwezig wat leidt tot een vrijlating. Volgens het Hof leidt de Engelse ‘whole life order’ met vrijlating op basis van compassionate grounds niet tot een vast toetsingsmoment of een reëel perspectief van vrijlating. Dit is echter wel noodzakelijk om niet strijd met art. 3 EVRM te kunnen handelen. Naar aanleiding van het Vinter arrest heeft het Hof vastgesteld dat de levenslang gestrafte een prospect of release en een review in het vooruitzicht moeten hebben.
Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat uit de wetgeving van Nederland moeten blijken dat er enige uitzicht op vrijlating zichtbaar is om niet strijdig met art. 3 EVRM te handelen. De huidige gratiebeleid moet zijn gericht op een terugkeer in de samenleving en de vrijlating zou beperkt moeten worden. Daarnaast zou er een termijn moeten worden vastgesteld die bij de veroordeelde bekend zou moeten zijn wanneer voor de levenslang gestrafte een review zal plaatsvinden. Uit dit onderzoek is gebleken dat Nederland in grote lijnen voldoet aan de eisen die het Hof stelt aan de levenslange gevangenisstraf. Het huidige gratiebeleid ziet erop toe dat er een prospect of release aanwezig is. Echter, ziet ons gratiebeleid er niet op toe dat er een vast beoordelingsmoment (review) is, zodat de veroordeelde op de hoogte is wanneer een review zal plaatsvinden. Tot op heden kent de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen vast beoordelingsmoment. Dit leidt ertoe dat levenslang gestraften in Nederland, los van de gratieprocedure, geen uitzicht hebben op enige vrijlating. Concluderend, kan er gesteld worden dat de Nederlandse tenuitvoerlegging voldoet aan de eisen van art. 3 EVRM. Echter, naar aanleiding van het Vinter arrest is het van belang dat een beoordelingsmoment zal moeten komen om enig uitzicht op vrijlating duidelijk zichtbaar te maken om niet in strijd met art. 3 EVRM te handelen. Gesteld kan worden dat wanneer Nederland op basis van het gratiebeleid meer gratieverzoeken afwijst het niet onvoorstelbaar is dat het Hof een eventuele schending van art. 3 EVRM zal signaleren. Om de situatie op te lossen zouden de levenslang gestraften in aanmerkingen moeten komen voor een VI. Echter, art. 3 EVRM eist een vorm van een herbeoordeling. Op het moment van het opleggen van de sanctie zou de levenslang gestraften geïnformeerd moeten worden omtrent het moment wanneer de review zal plaatsvinden. De meeste landen hanteren daar een termijn van 20 tot 25 jaar voor. Belangrijk daarbij is dat de levenslang gestraften de strafdoelen wel moeten kunnen worden bereikt. Mocht na de herbeoordeling blijken dat er geen VI zal plaatsvinden dan zou het redelijk zijn om vanaf dat 54
moment, afhankelijk van de situatie, na 5 jaar opnieuw te toetsen of aan VI voorwaarden zijn voldaan. Met dit voorstel wordt niet alleen politieke en maatschappelijk onrust weggenomen. Tevens is hiermee voldaan aan de uitgangspunten welke het Hof in het Vinter arrest heeft geformuleerd voldaan. Met een herbeoordelingmoment is voor de lang gestrafte een prospect of release aanwezig en vindt er een review plaats. Daarnaast leidt invoering hiervan tot de de iure en de facto eis en sluit een dergelijke toetsing beter aan met het resocialitetisbeginsel dat staat omschreven in art. 2 PWB. Overigens kan er gesteld worden dat met de beoordeling als blijkt dat de strafdoeleinden zijn bereikt er op basis van vergelding de persoon niet meer in detentie hoeft omdat dat niet meer effectief zou zijn.
55
Literatuurlijst
Geraadpleegde literatuur
Boost 1973 R. Boost: Dokter O. Levenslang vergiftigd, Uitgeverij Ridderhof 1973.
Franke 1990 H. Franke, Twee eeuwen gevangen, misdaad en straf in Nederland, Utrecht: Het Spectrum 1990.
Y. Ginbar 2008 Why not torture terrorists? Moral, Practical and Legal Aspects of the ‘Ticking Bomb’ Justification for Torture, New York: Oxford University Press 2008.
Van der Grinten L. H. Van der Grinten, Geen streepjes op de muur, Celsus Juridische Uitgeverij, Tilburg: 2013.
Kelk 1994 C. Kelk, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht, Gouda Quint BV Arnhem 1994.
Kelk 2008 C. Kelk, Nederlands detentierecht Kluwer, Deventer: 2008.
Klerk 1995 Y.S. Klerk, Het ECRM-toezichtmechanisme, verleden, heden, toekomst, Nijmegen 1995.
56
Loof 2013 J.P. Loof, Verbod van foltering en recht op bescherming van de lichamelijke en geestelijke integriteit in J. Gerards(Ed.), Grondrechten De nationale, Europese en internationale dementie Ars Aequi Libri, Nijmegen: 2013.
Mevis 2009 P.A.M. Mevis, Capita Strafrecht Een thematische inleiding 6e druk Ars Aequi Nijmegen: 2009.
Murdoch 2006 J. Murdoch, The Treatment of Prisoners, European Standards Strousbourg 2006.
Van de Lanotte & Haeck 2004 J. VANDE LANOTTE & Y. HAECK (ed.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar (2 vols), Intersentia, 2004.
Smidt 1891 H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht: volledige verzameling van regeeringsontwerpen, gewisselde stukken,gevoerde beraadslagingen, enz., Haarlem: 1891.
Smits 2008 H. Smits, Strafrechthervormers en hemelbestormers, Uitgeverij Askant Amsterdam: 2008.
Artikelen Delikt en Delinkwent W.F. van Hattum. ‘De levenslange gevangenisstraf en de toevalsfactor’. Delikt en Delinkwent, 2006.
Delikt en Delinkwent Van Hattum, ‘In de daad een mens. De gratieprocedure levenslanggestraften: departementaal beleid en magistratelijk toezicht, vroeger en nu’, Delikt en Delinkwent 2009.
57
European Journal of International Law M.K. Addo & N. Grief, ‘Does the Article 3 of the European Convention. on Human Rights enshrine absolute rights?’, European Journal of International Law (EJIL), 1998.
Glijdende schalen F. van Laanen, ‘Levenslange gevangenisstraf in het sanctiestelsel van de eenentwintigste eeuw’, in: M.S. Groenhuijsen & J.B.H.M. Simmelink (red.), Glijdende schalen (De Hullubundel), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003.
NJB W.F. van Hattum Levenslang, ‘Post Vinter’. Nederlands Juristenblad, 2013.
NJB R. Schutgens & J. Sillen, ‘Constitutionele toetsing in de West’. Nederlands Juristenblad, 2014.
NJB J.M. Ten Voorde 2002, Weer die levenslange gevangenisstraf, NJB 2002.
NJD Levenslang betekent levenslang, vooral in Nederland, NJD, 2008.
Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch- Juridisch Gezelschap L. van de Sande, ‘De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, een paradoxale taak. Een beschouwing vanuit de praktijk van het Nederlandse gevangeniswezen’, Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, 2007.
Redactioneel J. Claessen & S. Meijer, ‘De levenslange gevangenisstraf, hoe lang nog ?’, Redactioneel 2012.
58
Sancties J.M. ten Voorde, ‘Het ontstaan en de ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf in Nederland’, Sancties 2003.
Tijdschrift voor strafrecht, Criminologie en forensisch welzijnswerk I. Casier, P. de Hert, ‘De levenslange gevangenisstraf: geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf.’ Tijdschrift voor strafrecht, Criminologie en forensisch welzijnswerk, 2012.
Tijdschrift voor Veiligheid P. Nieuwbeerta, & G. Leistra, ‘Moord en doodslag in Nederland. Een overzicht van alle zaken in de periode 1992-2001 [Homicide in the Netherlands: An overview in the period 19922001]’, Tijdschrift voor Veiligheid, 2003.
Jurisprudentie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ierland t. VK). EHRM 25 april 1978, nr. 5856/72 (Tyrer/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 25 februari 1982, nr. 7511/76 (Campbell/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 7 juli 1989 nr. 14038/88 (Soering t. VK). EHRM 25 maart 1993, nr. 13134/87 (Costello- Roberts/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93 (Chahal/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 18 december 1996, nr. 21987/93 (Aksoy t. Turkije). EHRM 23 september 1998, nr. 25599/94 (A/ Verenigd Koninkrijk). EHRM 16 december 1999, nr. 24888/94 (V t. Verenigd Koninkrijk). EHRM 16 december 1999, nr. 24724/94 (T. t.Verenigd Koninkrijk). EHRM 29 april 2003, nr. 38812/97 (Poltoratskiy/Oekraïne). EHRM 13 november 2003, nrs. 23145/93 en 25091 (Elci e.a. t. Turkije). EHRM 29 april 2004, nr. 39042/97 (Kuznetsov/Oekraïne). EHRM 12 mei 2005, nr 46221/00 (Ocalan/Turkije). EHRM 8 juli 2005, nr. 48787/99 (Ilascu e.a./ Moldavië en Rusland). EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger vs. Frankrijk). 59
EHRM 4 juli 2006, nr. 59450/00 ( Ramirez Sanchez/ Frankrijk). EHRM 26 september 2006, nr. 12350/04 (Wainwright t. VK). EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/ Cyprus) EHRM 1 juni 2010, nr. 22978/05 (Gäfgen t. Duitsland). EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02, (Iorgov vs. Bulgarije II). EHRM 17 januari 2012, nrs. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk). EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3869/10 (Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk).
Europese Commissie voor de Rechten van de Mens
ECRM 6 mei 1978, nr 7991/77, D&R 1978, 14 (Kotälla t. Nederland). ECRM, 4 november 1969 nr 3321/67, 3322/67, 3323/67 en 3344/67 (Denemarken e.a. t. Griekenland). ECRM 8 oktober 1991, nr. 14229/88 (Y/ Verenigd Koninkrijk).
Hoge Raad
HR 11 februari 1977, LJN AC1827. HR 16 juni 2009, LJN BF3741. HR 22 februari 2011, LJN BO6341.
Rechtbanken
Rb. Amsterdam 26 juli 2006, LJN AU0025. Rb. ’s-Gravenhage, 25 maart 2009, LJN BP4032. Rb. Utrecht 28 april 2010 LJN BM2730. Rb Amsterdam 29 januari 2012, LJN BZ3412. Rb. Groningen 5 maart 2012, LJN BZ3265. Rb. Dordrecht 11 oktober 2012, LJN BX9919. Rb, Amsterdam 29 januari 2013, LJN CA4041. Rb, Amsterdam 29 januari 2013, LJN BZ0392.
60
Gerechthoven Hof ’s-Gravenhage 1 december 1954 (niet gepubliceerd). Hof Leeuwarden 5 juni 1962, LJN BM2730.
Elektrische bronnen
http://www.nrcnext.nl/blog/2009/08/14/kan-mohammed-b-nog-vrijkomen/ (geraadpleegd op 19 juni 2014). ‘Wetsvoorstel - wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling voor levenslanggestraften’. http://www.forumlevenslang.nl/wetsvoorstel.pdf (geraadpleegd op 19 juni 2014). Forum Levenslang, ‘Wetsvoorstel - wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van VI voor levenslanggestraften’ 2011. http://www.forumlevenslang.nl/wetsvoorstel.pdf (geraadpleegd op 19 juni 2014).
http://www.blikopdewereld.nl/rechtspraak/levenslang/boek-de-praktijk-van-de-levenslangegevangenisstraf-in-nederland/3532-hoofdstuk-2-john-opdam-tweemaal-veroordeeld-totlevenslang-en-kreeg-op-het-einde-van-zijn-leven-gratie (geraadpleegd op 11 augustus 2014).
http://www.blikopdewereld.nl/rechtspraak/levenslang/boek-de-praktijk-van-de-levenslangegevangenisstraf-in-nederland/3533-hoofdstuk-3-hans-van-zon-levenslang-en-kreeg-gratie-na19-jaar-in-de-gevangenis-te-hebben-doorgebracht (geraadpleegd op 11 augustus 2014).
http://nos.nl/artikel/91002-zieke-gevangene-krijgt-gratie.html (geraadpleegd op 11 augustus 2014). http://nos.nl/artikel/692445-moordenaar-gezin-tang-eist-vrijlating.html (geraadpleegd op 29 augustus 2014)
61
Aanbeveling Bulgarije CPT/Inf (2012) 32, onder punt 32. http://www.cpt.coe.int/documents/bgr/2012-32-inf-eng.htm (geraadpleegd op 1 september 2014).
Wet- en regelgeving
Art. 7 van het Besluit van 11 december 1813. Circulaire d.d. 7 juni 1978, nr. 133/378. Art. 7 sub 2 en art. 7 sub 3 jo. art. 17 Code Pénal (Wetboek van het Strafregt) van 1811. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gratiewet. Beleidsregel van Gratiewet, BWBR 0004257
Regeling gratieformulier van 7 mei 2003, nr. 5220137/DBz/03. Regtsoefening in de Vereenigde Nederlanden, Stb. 1813, 10. Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. Statuut van de Raad van Europa; Londen, 5 mei 1949. Penitentiaire Beginselenwet. Het verdrag werd op 4 november 1950 te Rome ondertekend (in het Palazzo Barberini) en de tekst is bekend gemaakt in Trb. 1951, 154; een herziene vertaling is bekend gemaakt in Trb. 1990, 156. De goedkeuring voor Nederland vond plaats bij Wet van 28 juli 1954, Stb. 1954, 335. Zie voor de ratificatiegegevens Trb. 1954, 151 Universal Declaration of Human Right. Recommendation Rec (2006) of the Committee of Ministers to member states on the European Prison Rules. Resolution (76) 2 of the Committee of Ministers of the Council of Europe (18 February 1976). Wet Herijking strafmaxima; ingevoerd bij Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 en Stb. 2006. Wetboek van Strafrecht. Resolution (76) 2 of the Committee of Ministers of the Council of Europe (18 February 1976). Kamerstukken
Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 33. 62
Handelingen II 1869/70. Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3. Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4. Handelingen II 1956/57, 4500 (Justitiebegroting). Kamerstukken II 1969-1970/ 10329 nr. 1. Kamerstukken II 1979/80, 16 126, nr. 3. Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr. 3. Kamerstukken I 1994/95, 22 855 (R 1451), nr. 22a. Kamerstukken II, 2000/01, 27 419, nr. 1. Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 4. Kamerstukken II 2003/04, 28484, nr. 34. Kamerstukken 29 413),7 april 2005, Stb. 2005, 194. Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 VI, nr. 10. Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464. Kamervragen 2013Z25341.
Rapporten
Factsheet 2011 Stichting Forum Levenslang, Factsheet. Feitelijke gegevens over de levenslange gevangenisstraf, Groningen: Stichting Forum Levenslang 2011.
Overige Brief van Staatssecretaris van Justitie Glastra van Loon ‘aan de Hoofdredacteur’, d.d. 13 februari 1975.
63