NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE KWETSBARE VERZORGINGSSTAAT • Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht
• Vele wegen leiden naar Rome: ook
die van de voorgestelde Voetbalwet?
• Koudwatervrees voor het Biogeneeskundeverdrag
P. 1278-1333 JAARGANG 90 15 MEI 2015
10311902
19
Punitive Damages In deze dissertatie beschrijft Meurkens het verschijnsel punitive damages. Zij geeft een uitgebreide schets van het Amerikaanse recht: Achtergronden;
Huidig recht;
Evaluatie.
Situatie in Europa Vervolgens komt de situatie in Europa aan bod. De auteur noemt de redenen voor het vrijwel ontbreken van punitive damages in Europa, alsmede de oorzaken van de toenemende belangstelling.
Nieuwe inzichten en toekomstvisie Dit boek biedt nieuwe inzichten in het aansprakelijkheidsrecht. Het geeft openingen voor discussie over manieren van sanctioneren binnen Europa. Daarnaast biedt dit boek een verdieping en verbreding van het denken over sanctiemogelijkheden. Dit proefschrift is interessant voor: Advocaten die zich bezighouden met aansprakelijkheidsrecht; Medewerkers bij het OM; De rechterlijke macht.
Redactie:
R.C. Meurkens
Druk:
1
ISBN:
9789013126952
Datum verschijning:
17 december 2014
Aantal pagina’s:
476
Prijs:
€ 75,- (incl. btw)
Ook als e-book beschikbaar
www.wolterskluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Inhoud
1279
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Het herdenken waard
Wetenschap 913
1280
1288
Mr. dr. A.P. den Exter Koudwatervrees Biogeneeskundeverdrag
Praktijk 915
1289
1297
Prof. dr. J.G. Brouwer Prof. mr. A.E. Schilder Vele wegen leiden naar Rome Ook die van de voorgestelde Voetbalwet?
Rubrieken 917-930 Rechtspraak 931 Boeken 932-945 Tijdschriften 946-952 Wetgeving 953-955 Nieuws 956 Universitair nieuws 957 Personalia 958 Agenda
DE KWETSBARE VERZORGINGSSTAAT
VERDRAGEN te danken,
• Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht
• Vele wegen leiden naar Rome: ook
die van de voorgestelde Voetbalwet?
• Koudwatervrees voor het
waarvan ik me wel eens
Biogeneeskundeverdrag
P. 1278-1333 JAARGANG 90 15 MEI 2015
19
afvraag of die in de HUIDIGE politieke omstandigheden NOG
Prof. dr. D.J.G. Visser Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht
Focus 916
NEDERLANDS JURISTENBLAD
onze MENSENRECHTEN
Prof. dr. G.J. Vonk Kwetsbare verzorgingsstaat Over juridische aspecten van ernstige armoede in Nederland
Opinie 914
Aan WO II hebben we
1301 1313 1314 1322 1328 1330 1331 1331
TOT STAND zouden zijn gekomen
10311902
Vooraf 912
Pagina 1279
Als er iets GEGEVEN moet worden aan BEHOEFTIGEN dan wordt dit beschouwd als GENADE in plaats van RECHT, terwijl met veel tromgeroffel de STERKE ARM wordt ingeroepen als iets wordt AFGENOMEN
Pagina 1285
Door AFWIJZING van dit verdrag MISKENT Nederland het BELANG van onderlinge afstemming en het creëren van een minimum beschermingsniveau aan MENSENRECHTEN in de GEZONDHEIDSZORG
Pagina 1288
Wanneer een GEMEENTE een niet rechtmatig verblijvende VREEMDELING aantreft, kan de gemeente deze ook AANMELDEN bij de DT&V. De vreemdeling kan dan door de dienst worden OPGEHAALD en naar ter Apel worden gebracht
Pagina 1325
Het VOORSTEL waarover de EERSTE KAMER zich op dit moment buigt, is NIET DOELMATIG en onvoldoende Pagina 1300 EFFECTIEF
Als Inger Nilsson in Nederland haar SUCCESSEN had beleefd na het INWERKING TREDEN van de WET Auteurscontractenrecht had zij mogelijk NOOIT meer hoeven Pagina 1289 te WERKEN
NAAST aandacht voor de ONAFHANKELIJKHEID van accountantsorganisaties en het tegengaan van PERVERSE PRIKKELS in de beloning introduceert het voorstel ook een nieuw BEROEPSPagina 1329 VERBOD
De A-G betwijfelt of het op de WEG van de Hoge Raad ligt voor gehoorde getuigen een eigen BUITENWETTELIJKE beroepsmogelijkheid te creëren
Pagina 1328 Omslag: © Andy Bridge / Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Collectie Bedrijfsjurist Basis
PROBEER COLLECTIE BEDRIJFSJURIST BASIS NU 4 WEKEN GRATIS!
MEER EFFICIËNTIE VOOR BEDRIJFSJURISTEN Onmisbare online basisinformatie Collectie Bedrijfsjurist Basis is een unieke online informatiebron die speciaal is afgestemd op de dagelijkse praktijk van bedrijfsjuristen. U vindt er niet alleen wet- en regelgeving, maar ook jurisprudentie en commentaren op voor u relevante onderwerpen - van arbeidsrecht en intellectueel eigendom tot pensioenrecht en bijvoorbeeld de WABO.
Waarom Collectie Bedrijfsjurist Basis? Toegang tot Tekst & Commentaar-boeken, Lexplicatie wet- en regelgeving, Rechtspraak.nl en Bedrijfsjuridische berichten Snel en eenvoudig zoeken Toegespitst op het werkterrein van bedrijfsjuristen Eenvoudig uit te breiden voor verdieping en specialisatie
GRATIS proefabonnement Overtuig uzelf van de voordelen en neem een gratis proefabonnement op wolterskluwer.nl/bedrijfsjuristbasis* * Uw proefabonnement stopt automatisch na 4 weken
Meer informatie? wolterskluwer.nl/ bedrijfsjuristbasis
Vooraf
912
Het herdenken waard
19
Terwijl ik dit schrijf herdenken wij het einde van de Tweede Wereldoorlog. Zeventig jaren vrede en vrijheid. Althans voor ons, want in het Midden Oosten, de Oekraïne en delen van Afrika woedt het oorlogsgeweld voort. Wat blijft er hangen na een week van gedenken? Heeft het nog zin, na zoveel tijd weer terug te kijken? Wat draagt dat bij aan ons perspectief op de wereld hoe die er nu uitziet en hoe we daarin staan? Op de Amerikaanse Begraafplaats in Margraten, waar ik vlakbij woon, kregen in een zee van 8000 witte kruisen, 3000 soldaten een gezicht door een foto bij hun kruis. Vlak bij mijn huis zijn in 1944 vier Canadese militairen neergestort. Resten van het vliegtuig komen nog steeds aan de oppervlakte als het veld wordt geploegd. Ieder jaar leggen schoolkinderen begin mei bloemen en gedichten in de berm van de holle landweg waar de namen van de piloten in een zwerfkei zijn gebeiteld. Er zijn er niet meer zoveel die deze oorlog hebben meegemaakt en meer dan ooit is er in de aanloop naar bevrijdingsdag aandacht voor de ooggetuigen die nog in leven zijn. Het is zoals Bert Wagendorp in de Volkskrant schrijft: ‘het onverdraaglijke van de persoonlijke getuigenis is onze sterkste bescherming tegen herhaling’. Maar ook in de verbeelding kunnen herinneringen in leven worden gehouden, zoals in de theatertekst ‘In vrede’ die Rik van den Bos voor de herdenking schreef. In een interview in het radioprogramma Kunststof zei hij over de zin van het herdenken na 70 jaren, dat in ons hoofd een andere tijd geldt dan die van de klok. Het zijn de gebeurtenissen waarmee we in ons innerlijk blijven worstelen, die de maat van de tijd aangeven. Op de Duitse televisie zag ik een gesprek van schoolkinderen met een negentigjarige joodse man, die vijf concentratiekampen had overleefd. Met onvoorstelbare precisie, eerlijkheid en mededogen wist hij te verwoorden wat hij had beleefd. Of hij de Duitse kampbeulen had gehaat, wilden de kinderen weten. Nee, haat had hij nooit gevoeld. Hij was na de bevrijding wel een aantal keren psychisch aan de rand van de afgrond geweest, maar dat had niet te maken met haat. Hij zou niet weten hoe hijzelf zou hebben gehandeld als hij in een Duits gezin geboren was en in die tijd opdrachten had moeten uitvoeren waar hij zelf het slachtoffer van was geworden; of hij dan de moed had gehad tegen de stroom in te gaan. Wat hem nog motiveerde om op negentigjarige leeftijd scholen te bezoeken en zijn verhaal te vertellen? Het belang van de democratie en de rechtsstaat, was zijn antwoord. Vertellen wat er in een dictatuur kan gebeuren. Omdat we het verleden niet kunnen veranderen, maar wel verantwoordelijk zijn voor de toekomst. David Grossman brengt in zijn 5 meilezing over vrijheid een vergelijkbare boodschap. Doordat wij in Nederland zo lang geen oorlog gekend hebben, rea-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
liseren we ons niet meer echt hoe belangrijk vrede voor vrijheid is. Daarbij gaat het vooral om innerlijke vrijheid, zegt hij, waarbij wij ons voortdurend moeten blijven afvragen wat wij zelf zouden doen als we slachtoffer zouden worden van racistische of extremistische visies, of we bereid zijn om te vechten voor democratie en tolerantie en of we ons kunnen verplaatsen in de situatie van de ander, ook als dat de vijand is. Dat is niet gemakkelijk, schrijft ook Thomas von der Dunk, maar als wij de kille houding tegenover vluchtelingen in de jaren dertig hekelen, dan moeten we ook verantwoordelijkheid nemen voor de vluchtelingenstroom uit de overzijde van de Middellandse Zee. Hoe schrijnend is het, dat in Nederland een probleem wordt gemaakt van een paar honderd Syrische vluchtelingen extra onder het mom dat ‘opvang in de regio’ de enige oplossing is, terwijl de regio al miljoenen vluchtelingen herbergt? Vaak onder erbarmelijke omstandigheden, maar toch. Aan de Tweede Wereldoorlog hebben we onze mensenrechtenverdragen te danken. Verdragen, waarvan ik me wel eens afvraag of die in de huidige politieke omstandigheden nog tot stand zouden zijn gekomen. Het is de naar binnen gekeerde blik die maakt dat we het latente racisme dat ook in onze samenleving rondwaart niet meer (willen) zien of het goedpraten door het te behandelen als een legitiem probleem, met de nadruk op ‘legitiem’, want een probleem is het. Brenninkmeijer noemde de ‘Bed, bad en brood’ regeling in zijn Utrechtse oratie op 20 april 2015 als een van de voorbeelden van schendingen van rechtsstatelijke waarden. Is dit overdreven ‘opgeblazen ongenoegen’ zoals Martin Sommer in de Volkskrant schrijft? Is het onrealistisch steeds weer ‘het kanon van de rechtsstaat’ in stelling te brengen als mensenrechten het onderspit dreigen te delven? De politieke tweedeling waar we mee te maken hebben draait voor een groot deel om de vraag voor welke idealen we staan en of we bereid zijn daar iets voor op te offeren. Daarom hebben ontmoetingen met overlevenden die daar een hoge prijs voor hebben betaald en toch niet gebroken zijn, zo’n impact. Er is een neiging om idealen af te doen als fantastische sprookjes die in de werkelijkheid nooit waar kunnen worden gemaakt. Maar wat is werkelijkheid en wat is waarheid? In zijn prachtige voorstelling ‘Na de pauze’ zegt Herman Finkers: ‘Het oog ziet niet, wat op het netvlies valt. Het oor hoort niet, wat het trommelvlies doet trillen. Het ziet en het hoort wat in het hart ligt. Fijnzinnigheid is altijd waar, kwetsbaarheid ook. Lompheid en wreedheid zijn dagelijkse werkelijkheid, maar een werkelijkheid, nooit de waarheid. De werkelijkheid verdwijnt en de waarheid blijft.’ Taru Spronken
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1279
913
Wetenschap
Kwetsbare verzorgingsstaat Over juridische aspecten van ernstige armoede in Nederland
Gijsbert Vonk1
Deze bijdrage gaat in op juridische beperkingen die in de weg staan aan een beroep op het sociale vangnet voor de allerarmsten. Het gaat hierbij om categorische uitsluitingen, drempels in de wet en de uitvoeringspraktijk en de gevolgen van een rigide handhavingsbeleid. Hierdoor raken kwetsbare personen afhankelijk van allerlei restvoorzieningen, zoals de maatschappelijke opvang, de bed-bad-broodregelingen en de voedselbank. De kwaliteit van dit ‘vangnet onder het vangnet’ is niet om over naar huis te schrijven: juridisch slecht gearticuleerd, versnipperd en vatbaar voor erosie. Wat kan worden gedaan om de kwaliteit van het vangnet voor de allerarmsten te verbeteren?
1. Inleiding Na mijn vorige NJB-bijdragen over de lokale verzorgingsstaat2 en de repressieve verzorgingsstaat3 voltooi ik met deze bijdrage over de kwetsbare verzorgingsstaat de trilogie over hedendaagse ontwikkelingen in het stelsel van sociale zekerheid. We gaan het in deze bijdrage niet hebben over de aandeelhouder, bankier of commissaris, noch over de gewone hardwerkende Nederlander, maar over de langdurige werkloze, de zwerver, de dakloze, de junk, de drop-out, de onaangepaste, de schuldenaar, de ‘fraudeur’, de moeilijk hanteerbare jongere, de uitgeprocedeerde asielzoeker, kortom al diegenen die ergens in hun leven op een zijspoor terecht zijn gekomen of voor wie de bus niet wilde stoppen. De bijstand is voor hen al lang niet meer het laatste vangnet zoals dat in de boeken beschreven staat. Voor velen geldt dat ze een beroep moeten doen op een subminimaal stelsel van aanvullende statelijke en (al dan niet gesubsidieerde) private voorzieningen: toeslagen, opvang voor dak- en thuislozen, bed-bad-broodregelingen, verslaafdenzorg, het Leger des Heils, de voedselbank, de familie en de kerk. Het belang van dit ‘vangnet onder het vangnet’ is groeiende, maar de kwaliteit ervan is gebrekkig. Het stelsel is beperkt toegankelijk, versnipperd, juridisch slecht gearticuleerd en vatbaar voor erosie. Vandaar de verwijzing in de titel naar een ‘kwetsbare verzorgingsstaat’. Maar de kwetsbaarheid heeft ook betrekking op de situatie van behoeftigen die afhankelijk zijn van het sub-
1280
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
minimale vangnet. Voor de doeleinden van deze bijdrage identificeer ik hun situatie met de staat van ernstige armoede (par. 2). Doelstelling van deze bijdrage is na te gaan in hoeverre het recht zelf een factor is die deze vorm van kwetsbaarheid in de hand werkt (par. 3), welke juridische en organisatorische tekortkomingen bestaan in het vangnet voor kwetsbare groepen (par. 4) en welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden om de kwetsbare verzorgingsstaat te harnassen (par. 5). Gedacht kan worden aan het herwaarderen van de bijstand als universeel vangnet, het expliciteren van het (sociaal)grondrechtelijk toetsingskader of zelfs de invoering van EU-maatregelen voor de bescherming van kwetsbare personen. In het laatste deel van deze bijdrage wordt hiertoe een aantal mogelijkheden aangestipt.
2. Ernstige armoede: aard en omvang van het probleem Het definiëren van armoede is een eigen tak van sport. Talloze benaderingen en technieken concurreren voor de eer het armoedeverschijnsel in kaart te brengen. Er zijn absolute armoedegrenzen die uitgaan van vaste bedragen, relatieve armoedegrenzen die nagaan wat het besteedbaar inkomen is (bijvoorbeeld ‘de relatieve-deprivatieindex’) en subjectieve armoedegrenzen die meten wat de beleving van armoede is. Om uit deze wirwar van benaderingen te komen, spraken Europese leiders in 2001 tijdens de top van Laken een gemeenschappelijke norm af. Iedereen met een inkomen van minder dan 60% van het mediane inko-
men van een land wordt beschouwd als arm en vatbaar voor sociale uitsluiting. De Nederlandse norm voor het sociaal minimum (70% en 50% van het minimumloon voor respectievelijk een alleenstaande en een gehuwde) wijkt hier overigens niet veel van af. Volgens deze Lakenindicator is momenteel maar liefst 24% van alle Europeanen (ruim 120 miljoen mensen) arm.4 De SCP houdt sinds 1997 een eigen armoedemonitor bij, tegenwoordig het armoedesignalement geheten.5 Volgens het laatste signalement van 2014 waren er in Nederland nog nooit zo veel armen als nu. Van de zeven miljoen huishoudens moesten er 726 000 (10,3%) rondkomen van een inkomen onder de armoedegrens. Daarmee is sinds 2008, het jaar van het uitbreken van crisis, de armoede inmiddels met een derde gestegen.
Volgens het laatste signalement van 2014 waren er in Nederland nog nooit zo veel armen als nu Als je het net maar breed genoeg maakt, vang je vanzelf voldoende vissen, hoor ik de cynicus denken. Het is inderdaad de vraag wat deze ruime armoedegrens zegt over de mate waarin de betrokkenen in de problemen zitten of kwetsbaar zijn. Om de omvang van deze groep in kaart te brengen worden weer andere begrippen gehanteerd, zoals ‘destitution’ en ‘severe material deprivation’; in deze bijdrage zeggen we: ernstige armoede. In Europa wordt de omvang van deze groep geschat op 9% van de bevolking. In ons eigen land hanteert het SCP een eigen norm, te weten die van het basisbudget. Het gaat hier om het geld dat nodig is om de meest essentiële goederen aan te schaffen zoals kleding, energiekosten, voedsel enz. maar met uitsluiting van op bezoek gaan, hobby, vakantie of bibliotheek. 5,4% van de bevolking leeft op of onder dit niveau. In 2007 lag het percentage nog op 3,7.6 De uiterste vorm van ernstige armoede is dak- en thuisloosheid. Het gaat hierbij om mensen die zwerven van het ene adres naar het andere, een beroep moeten doen op de nachtopvang of hun tijd doorbrengen in portieken, parken en parkeergarages. Voor zover ze daar niet worden weggejaagd. De omvang van de daklozenpopulatie is niet bekend, aangezien een deel ervan zich aan ons
gezichtsvermogen onttrekt. Het verschijnsel is under the radar zoals men zegt. Europese schattingen lopen uiteen al naar gelang de definities die men hanteert. In ons land houdt het CBS een schatting bij. Volgens de laatste cijfers van december 2013 waren er 27 000 daklozen.7 Twee jaar eerder waren dat er 5000 minder. De helft van de daklozen is (hoofdzakelijk niet-westers) allochtoon, de helft verblijft in de grote steden, de meerderheid zijn mannen van middelbare leeftijd. Van de groep dakloze vrouwen is het grootste deel jonger dan 30 jaar.
3. Recht als oorzaak van kwetsbaarheid Het socialezekerheidsstelsel speelt een belangrijke rol in het bestrijden van armoede. Dat is ook een van de doelstellingen van dit stelsel, de zogenoemde waarborgfunctie. Volgens Europese statistieken wordt door het socialezekerheidsstelsel het armoederisico met 37% verminderd.8 In Nederland ligt het percentage op 50%. Dit soort EU-statistieken hebben iets ongenaakbaars. Je weet ook niet welke veronderstellingen en variabelen er precies aan ten grondslag liggen. Maar we kunnen het ons ook anders voorstellen. In ons land fungeert de bijstand op grond van de Participatiewet in theorie als financiële vangnet onder het stelsel. In verband met dit vangnetkarakter kun je zelfs bijstand krijgen als je er geen recht op hebt. Dit is de noodbijstand uit hoofde van artikel 16 Participatiewet: ‘aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college (…) bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken’. Bijzondere bescherming voor specifieke behoeften wordt ook geboden, al dan niet in natura of in geld. Deze bescherming wordt geregeld in bijzondere regelingen zoals de Wmo 2015, de Wet langdurige zorg, en allerlei toeslagenregelingen voor wonen, zorg, kinderen en studeren. Deze voorzieningen voor de minima hebben een universeel karakter, dat wil zeggen, ze staan in beginsel open voor de gehele in Nederland woonachtige en/of werkzame bevolking. We zouden nu kunnen zeggen dat voor zover een persoon toegang heeft tot (nood)bijstand en bijzondere voorzieningen voor specifieke behoeften, er juridisch gesproken van armoede geen sprake is: de betrokkene leeft op het sociale minimum dat in Nederland is afgesproken. Feitelijk maakt echter lang niet iedereen gebruik van de minimumvoorzieningen. Het kan zijn dat gerechtigden nalaten uitkeringen aan te vragen, een situatie die wordt aangeduid met de term niet-gebruik,9 of er zijn juridische beperkingen die de toegang tot het stelsel in de weg staan. Als dan de bijstand als bodem er tussen uitvalt, raakt de behoeftige afhankelijk van de resterende bijzondere voorzieningen waarvan het maar de vraag is of daar in alle gevallen een beroep op kan worden gedaan. In dat
Auteur
3. G. Vonk, ‘Repressieve verzorgingsstaat’,
7. www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevol-
9. Zo werd bijvoorbeeld in 2007 het niet-
1. Prof. dr. G.J. Vonk is hoogleraar sociale
NJB 2014/80, afl. 2, p. 95-102.
king/publicaties/artikelen/
gebruik van ouderen in de bijstand nog
zekerheidsrecht aan de Rijksuniversiteit
4. Zie bericht van de Europese Commissie
archief/2013/2013-4026-wm.htm, geraad-
geschat op bijna 35% maar wellicht dat dit
Groningen.
http://ec.europa.eu/social/main.
pleegd op 5 mei 2015. Inmiddels is het
percentage inmiddels is gedaald doordat de
jsp?catId=751, geraadpleegd op 5 mei
aantal daklozen in de statistieken van CBS
SVB de uitvoering van de bijstand voor
Noten
2015.
weer enigszins dalende.
personen met gekort AOW-pensioen ter
2. G. Vonk, ‘Lokale verzorgingsstaat, nieu-
5. De laatste versie is Armoedesignalement
8. ec.europa.eu/europe2020/pdf/the-
hand is gaan nemen. Zie beleidsdoorlichting
we uitdaging voor de sociale rechtsstaat’,
2014, SCP/CBS.
mes/33_poverty_and_social_inclusion.pdf,
art. 49 AOW, Anw, TW en aanvullende
NJB 2012/2172, afl. 38, p. 2686-2693.
6. Ibid.
geraadpleegd op 11 maart 2015.
bijstand, Ministerie van SZW, maart 2010.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1281
Wetenschap
geval dreigt het risico van ernstige armoede. Om de juridische beperkingen die de toegang tot het stelsel in de weg staan, is het mij hier te doen. We nemen een aantal ervan onder de loep. 3.1. Categorische uitsluitingen De meest in het oog springende, juridische beperking is de consequente uitsluiting van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen, niet alleen van de sociale verzekerin-
1282
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
gen en de reguliere bijstand, maar zelfs van de noodbijstand ex artikel 16 Participatiewet en van de toegang tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo. Deze uitsluiting heeft nu al vijftien jaar lang het rechtssysteem op scherp gezet. Het categorisch ‘nee’ van de Koppelingswet blijkt niet houdbaar. In de rechtspraak werden uitzonderingen geformuleerd voor personen in medische nood en voor kinderen.10 Opmerkelijk genoeg heeft dit niet geleid tot heropname van de desbetreffende groepen in
het (nood)bijstandsstelsel. Voor kinderen van niet-rechtmatig verblijvende ouders zijn twee ‘gezinslocaties’ in het leven geroepen waar men mag verblijven, een in Katwijk en de andere in Amersfoort. Personen in een medische noodsituatie zijn aangewezen op een individueel besluit van de gemeente om de deuren van de maatschappelijke opvang uit hoofde van de Wmo te openen. Voor andere niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen is nog steeds geen enkele opvang geregeld, anders dan het verblijf in het uitzetcentrum. Daar gaan de meesten liever niet naar toe. In plaats daarvan trekt men rond tussen zelf-gefabriceerde tentenkampen, asielkerken en vluchtgarages.
Het vrije verkeer van personen is beperkt tot hen die beschikken over voldoende middelen van bestaan Juridische beperkingen ten aanzien van de toegang tot het vangnet zijn er ook voor armlastige EU onderdanen die in een andere lidstaat verblijven. Het vrije verkeer van personen is beperkt tot hen die beschikken over voldoende middelen van bestaan. Ook deze uitzondering is veelvuldig het voorwerp van rechterlijke interventies maar uiteindelijk kan het HvJ EU geen ijzer met handen breken. Aldus bevestigde het HvJ EU op 11 november 2014 dat een Roemeense moeder die met haar zoontje naar Duitsland was gekomen, zonder dat zij daar ooit gewerkt had, zich niet op het EU-recht kon beroepen teneinde in Duitsland een bijstandsuitkering te krijgen.11 Deze rechtssituatie levert naar het oordeel van het Hof geen strijd op met onder meer het principe van menselijke waardigheid van art. 1 Handvest van de Grondrechten van de EU, aangezien de situatie van een burger zoals Dano, die niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, buiten het bereik van het gemeenschapsrecht valt. Het arrest het HvJ EU in de zaak Dano laat zien hoe hardnekkig de uitsluiting van bijstand van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen is, ook in het EU-recht. Intussen kan niet worden verheeld dat er een groep mensen is die aan grote risico’s wordt blootgesteld. Hierop wijst ook het ESRC. De uitspraak in de zaak Dano kwam namelijk een dag nadat het ECSR in een collectieve klacht, aangespannen door de Raad van Europese kerken over de opvangsituatie van illegalen, Nederland in stellige bewoordingen had beschuldigd van schending van het ESH, in het bijzonder van het recht op gelijke behandeling bij de toegang tot de sociale bijstand (art. 13 lid 4 ESH) en het recht op opvang (art. 31 lid 2 ESH).12 Volgens de (nu oud-)
Staatssecretaris van Justitie moest de beslissing van het ECSR zonder gevolgen blijven want dergelijke beslissingen hebben geen bindende rechtskracht, maar de voorzieningenrechter van de CRvB droeg alvast bij wijze van voorlopige voorziening de gemeente Amsterdam op om tijdens de winterperiode nachtopvang te bieden met een douche, maaltijd en ontbijt.13 Dit is bed-bad-en-broodopvang waar ook daklozen gebruik van maken. De Rechtbank Den Haag ging nog een stapje verder en zag in de beslissing van het ECSR aanleiding om te oordelen dat het weigeren van elke vorm van opvang voor illegalen in strijd komt met artikel 8 EVRM.14 Inmiddels heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa zich over beslissing van het ECSR (en de brief op poten hierover van de Nederlandse regering) gebogen. Het Comité legde de bal handig terug waar die in wezen thuishoort: bij de Nederlandse regering. Het werd bijna een kabinetscrisis. Het politieke compromis dat deze crisis moet afwenden, bestaande uit het omtoveren van de spontane gemeentelijke bed-bad-en-broodopvang in een tijdelijke, gedeconcentreerde uitzetvoorziening maakt een wanhopige indruk. Zo wordt er maar doorgemodderd met een even koppige als kwetsbare groep vreemdelingen die het land maar niet wil verlaten. 3.2. Rigide handhaving Een andere juridische oorzaak die toegang tot het vangnet in de weg staat is het strenge handhavingsbeleid. Dit vertaalt zich in de verplichting om teveel betaalde uitkeringen volledig terug te vorderen, uitkeringen te korten als niet wordt voldaan aan telkens strenger geformuleerde medewerkingsverplichtingen en boetes op te leggen als de inlichtingenverplichting wordt overtreden. Het wettelijke systeem dwingt deze consequenties mechanisch af, zodat elk verschil van inzicht over wat van een uitkeringsgerechtigde mag worden gevraagd, onmiddellijk uitmondt in een ernstige fraudezaak. Het is een wijdverbreide praktijk geworden; nu en dan borrelt er een geval naar de oppervlakte. Zo kwam in maart van dit jaar de zaak van de schoonmoeder van de Amsterdamse rapper Lange Frans in de media.15 Zij had vrijmoedig toegegeven aan de DWI van Amsterdam dat ze veelvuldig op de kleinkinderen paste. Daarvoor had zij volgens het college van B&W geld moeten vragen. Terecht of niet (het gaat hier om oppassen bij de eigen kinderen), in plaats van de schoonmoeder duidelijk te maken wat van haar in de toekomst verwacht wordt, vorderde de gemeente Amsterdam het volledige bedrag aan uitkering terug van bijna € 35 000. Daarnaast wordt een overtreding van de inlichtingenverplichting geconstateerd hetgeen onverbiddelijk een boete opleverde van nagenoeg hetzelfde bedrag. De rechtbank hield de terugvordering in stand als een consequentie van het wettelijk systeem. De boete werd gematigd aangezien de overtreding nog niet onder de per 1 januari 2013 in werking getreden Fraudewet viel. Maar juridisch blijft staan: fraude omdat oma zonder daar geld voor te vragen op de kleinkinderen heeft gepast. Dit mechanisch beboe-
10. Vergelijk Paul Minderhoud, ‘Scheurtjes
ECLI:EU:2014:2358.
ber 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4178.
in-nederland/290_92214-sociale-dienst-
in de Koppelingswet’, NJCM-bulletin 2012,
12. ESRC 10 november 2014, Complaint nr.
14. Rb. Den Haag 23 december 2014,
duwt-oppas-oma-lange-frans-de-schulden-
p. 391-407.
90/2013.
ECLI:NL:RBDHA:2014:15958.
in, geraadpleegd op 5 mei 2015.
11. HvJ EU 11 november 2014, C-333/13,
13. Voorzieningenrechter CRvB 17 decem-
15. journalistiek.npo.nl/dossiers/armoede-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1283
Wetenschap
Het rigide handhavingsbeleid met zijn opgeschroefde verplichtingen en ernstige terugvorderingen en boetes duwt mensen in de armoede ten wordt er niet beter op als gevolg van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 waarin het boeteregime werd gematigd voor niet-opzettelijk gepleegde fraude,16 want ook nu moeten er in dergelijke situaties nog steeds fikse boetes betaald. Hoe meer ik mij verdiep in de individuele biografieen van bijstandsgerechtigden, hoe meer ik ervan doordrongen raak dat het rigide handhavingsbeleid met zijn opgeschroefde verplichtingen en ernstige terugvorderingen en boetes mensen in de armoede duwt. Niet mag worden vergeten dat over de schulden die ontstaan ten gevolge van overtredingen van de inlichtingenverplichtingen geen schuldsanering mag worden gegeven. Dit dwingt mensen langdurig te leven op de beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm. Maar zelfs die grens is niet heilig, want niet zo lang geleden vernamen we van de Nationale ombudsman dat deze norm in de praktijk nauwelijks wordt gerespecteerd.17 Gerechtsdeurwaarders laten na onderzoek te doen naar de beslagvrije voet of interpreteren wettelijke voorwaarden te restrictief of lijnrecht in strijd met de bedoelingen van de wetgever en de jurisprudentie van kantonrechters. Als verweer stelt de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders dat de wettelijke bepalingen inderdaad nogal ingewikkeld zijn.18 Dat zou de bijstandsgerechtigde eens moeten zeggen als hem weer eens het verwijt naar zijn hoofd wordt geslingerd te hebben gefraudeerd. Sommige bijstandsgerechtigden met schulden raken zo erg in de knoop dat een bewindvoerder wordt aangewezen die toeziet op de goede besteding van de bijstandsuitkering. De schuldenaar krijgt dan slechts zakgeld van enkele tientjes per week. Dan wordt de weg naar de voedselbank snel gevonden. Wat zorgen baart is het aantal anekdotes over bijstandsgerechtigden die in conflict komen met hun klantmanager en wier uitkering dan geheel wordt geweigerd in verband met onvoldoende medewerking. Art. 54 lid 4 Participatiewet biedt voor deze handelwijze een grondslag. Ook kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten op grond van art. 4:5 Awb. Hoe dan ook, de consequentie is dat wie weigert in de pas te lopen, het risico loopt afhankelijk te worden van het alternatieve opvangcircuit. De burgemeester van de gemeente Midden-Drenthe bood een dergelijke weerspannige inwoonster aan de uitkering weer te laten herleven op voorwaarde dat ze zou ophouden met de negatieve publiciteit over de gemeente:19 au! Hoe vaak komt het voor dat dit soort situaties de oorzaak vormt van ernstige armoede? We weten het niet, althans niet precies. 20 Duizenden pagina’s papier heeft de evaluatie van de WWB 2004-2007 opgeleverd over in- en uitstroomcijfers. Hoe minder de instroom en groter de uitstroom hoe succesvoller de wet, is daarbij steevast de redenering. Maar geen enkel gegeven over de gevolgen van het strenge sanctiebeleid voor de inkomenspositie van hen die dat treft en over eventuele klachten die hierover zijn ingediend. Voor de komende evaluatie van de Participatiewet
1284
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
zou het de parlementariërs sieren erop toe te zien dat gekeken wordt naar de effecten van het handhavingsbeleid in termen van sociale uitsluiting en ernstige armoede en daarbij niet alleen de gemeenten aan het woord te laten, maar ook bijstandsgerechtigden zelf. Ook de Inspectie SZW zou nog eens onderzoek kunnen naar dit onderwerp. 3.3 Juridische drempels Onder juridische drempels versta ik hier wettelijke constructies of uitvoeringsmodaliteiten die al dan niet bewust worden ingevoerd om een beroep op voorzieningen te frustreren en ‘de instroom’ te beperken. Rechtzoekenden kunnen daarover struikelen. Een voorbeeld hiervan vormt het systeem van de wachttijd van vier weken voor jongeren (personen onder 27 jaar) die bijstand aanvragen. Op grond van art. 41 lid 4 Participatiewet moet de jongere zich melden bij het UWV en tijdens deze wachttijd zelf op zoek gaan naar werk of scholing. Pas na afloop van de maand mag de aanvraag voor de bijstand worden ingediend. Het kabinet was zo te spreken over het gunstige effect van dit regime, dat deze de wachttijd wilde invoeren voor alle bijstandsaanvragen, maar de Kamer stak hier een stokje voor. Intussen zijn er gemeenten die de wachttijd de facto toch gewoon toepassen. De praktijk in Enschede komt er bijvoorbeeld op neer dat de DWI aanvragers steevast te kennen geeft pas over een maand terug te komen. In de tussentijd moet men zelf maar zien rond te komen. Pas als er een rechtshulpverlener aan te pas komt, wordt er een aanvraagformulier uitgereikt en een eventueel voorschot verstrekt. Een advocaat in Enschede schreef hierover een open brief aan de gemeenteraad. Zij wijst erop dat door de wachttijd mensen in financiële problemen komen, met alle gevolgen van dien (schulden, incassokosten, schuldsaneringstrajecten lopen spaak, zodat nieuwe schulden worden opgebouwd, beroep op de voedselbank).21 Naar verluidt, is de Nationale ombudsman een onderzoek gestart naar de Enschedese praktijken. De Staatssecretaris van SZW houdt zich op de vlakte.22 Een ander voorbeeld van drempels die worden opgeworpen in de uitvoeringspraktijk heeft betrekking op het zogenoemde regionale-bindingsvereiste. Dit is een vereiste dat door gemeenten wordt gehanteerd in het kader van de opvang van dak- en thuislozen op grond van de Wmo. Het vereiste houdt in dat de betrokkene een band moet hebben met de regio waarin de gemeente is gevestigd, blijkend uit een aantal jaren ingeschreven staan bij het BRP en het hebben van een ‘positief sociaal netwerk’. Omdat de Wmo eist dat er een landelijke dekking van de maatschappelijke opvang wordt gerealiseerd, worden gemeenten geacht een ieder die zich meldt op te vangen om hem of haar vervolgens zo spoedig mogelijk door te sturen naar de gemeente waarmee de sterkste binding bestaat. De Europese koepel van daklozenorganisaties, Feantsa, diende een klacht in tegen Nederland in verband met het regionale-bindingsvereiste. Sommige dak- of thuislozen hebben nu juist de rug toegekeerd aan de regio waarmee ze de meeste binding
hebben, terwijl het vereiste steevast nadelig uitwerkt voor personen afkomstig uit andere landen. De regering verdedigde zich aanvankelijk met verve totdat tijdens de procedure een onderzoeksrapport verscheen van het Trimbosinstituut over de opvang van daklozen. Het rapport was geschreven in opdracht van het Ministerie van VWS.23 De onderzoekers hadden zich voorgedaan als zwervers en aangeklopt bij verschillende gemeenten voor hulp. In bijna alle gevallen werd die hulp geweigerd, omdat men niet afkomstig was uit de regio. Van een ‘warme overdracht‘ naar een andere plaats waarover de VNG-handleiding ‘Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang, 2011’ repte, was geen sprake. Logisch dat met dit rapport achter de hand het ESRC weinig moeite had de klacht van Feantsa volledig gegrond te verklaren.24 Inmiddels bepaalt de Wmo 2015 uitdrukkelijk dat de gemeente aan de ingezetene ‘tot welke hij zich wendt’ opvang moet verstrekken.25
4. Juridische en organisatorische zwaktes in het beschermingssysteem voor kwetsbare personen 4.1. Een gebrek aan juridische articulatie De laatste voorbeelden met betrekking tot het regionale bindingsvereiste en de praktijken van de vier weken wachttijd leggen een probleem bloot dat kenmerkend is voor de opvang van behoeftigen, namelijk de constante neiging om voorzieningen buiten de sfeer van het recht te houden. Ik noem dat gemakshalve de ex-juridiseringsreflex. Zo blijkt uit het reeds genoemde onderzoek van het Trimbosonderzoek dat cliënten vrijwel nooit een beschikking krijgen uitgereikt waarin staat of men wordt toegelaten of afgewezen voor de maatschappelijke opvang, met als gevolg dat er naderhand ook niet meer door rechtshulpverleners eventuele bezwaar- of beroepsprocedures worden ingesteld. Kennelijk beschouwen de gemeenten de opvang als iets feitelijks en niet als iets juridisch. Dit standpunt is door hen overigens ook in rechte aangehangen in procedures over de weigering dakloze personen tot de opvang toe te laten, totdat de CRvB hierover in 2010 oordeelde dat de weigering van de opvang gewoon moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van art. 1:3 Awb, ook al is de opvang geen individuele voorziening.26
De neiging om het recht zoveel mogelijk buiten de deur te houden, is overigens ook zichtbaar bij de wetgever zelf. Gewezen kan worden op de voorprocedure die de Wmo 2015 in petto heeft voor mensen die een beroep doen op maatschappelijke ondersteuning (art. 2.3.2 lid 1 Wmo). Deze procedure, die ertoe dient de hulpvraag te identificeren en ‘kracht van het eigen netwerk’ te onderzoeken, moet leiden tot een eventueel aanbod om een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen. Maar komt een dergelijk aanbod niet dan is toegang tot de rechter uitgesloten, zo begrijp ik althans de bedoeling van de wetgever. Met andere woorden, het wordt niet op prijs gesteld dat tijdens het gesprek met de cliënt een rechter door het keukenraam staat te gluren. Deze kruik zal wel niet lang te water gaan
Kenmerkend voor de opvang van behoeftigen is de constante neiging om voorzieningen buiten de sfeer van het recht te houden voordat hij barst, want hoe kan worden volgehouden dat een weigering iemand toe te laten tot het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, geen beschikking is in de zin van de Awb?27 De ex-juridiseringsreflex krijgt een extra dimensie als we ons realiseren dat deze zich vooral voordoet bij positief optreden, dus als er iets aan de burger moet worden gegeven. Bij negatief overheidsoptreden waarbij rechten van burgers worden beperkt, zien we juist de tegenovergestelde trend van toenemende juridisering. Een voorbeeld daarvan vormt de steeds verder om zich heen grijpende praktijk van bedelarijverboden. Terwijl het verbod op landloperij en bedelarij in 1980 uit het Wetboek van Strafrecht werd verwijderd, gaan steeds meer gemeenten ertoe over bedelarij (en soms ook muziek maken op straat) te verbieden in de APV. De verboden worden strafrechtelijk gehandhaafd door het OM dat strafbeschikkin-
16. CRvB 24 november 2014,
verzoek van de Kamer een onderzoek
staat zijn de gewenste informatie te geven of
nr. 86/2012.
ECLI:NL:CRVB:2014:3754. Zie over deze
gedaan naar de positie van mensen die
te laat komen). Het gaat daarbij volgens het
25. Art. 1.2.1 onder c Wmo 2015. Of de
uitspraak P. Fluit, ‘De ‘Wet aanscherping
afzien van een WWB-uitkering of deze niet
rapport om mensen die psychische proble-
praktijk zich hier naar richt? We weten het
handhaving en sanctiebeleid SZW-wetge-
krijgen toegekend. Zie het rapport R09/01
men hebben, verslaafd zijn of ziek. Zie p. 17.
niet.
ving’ gewogen en te streng bevonden’,
Buiten de bijstand. Slechts 30% van de
21. Brief van P. Gerritsen van Bolwerkadvo-
26. CRvB 19 april 2010,
TRA, 2015/14, p. 14-18.
respondenten in de onderzochte groep gaf
caten aan de Gemeenteraad van Enschede
ECLI:NLCRVB:2014:BM0966.
17. Nationale ombudsman, Met voeten
aan werk te hebben gevonden. Het rapport
van 13 februari 2015, in mijn bezit.
27. In die zin ook M. Vermaat, ‘Maatwerk
getreden, schendingen van de beslagvrije
spreekt van precaire omstandigheden bij de
22. Zie bericht M. Limburg, ‘Geen sancties
in het Wetsvoorstel maatschappelijke
voet door gerechtsdeurwaarders,
resterende groep, blijkend uit het feit dat een
onwettige wachttijd Enschede’ Binnenlands
ondersteuning 2015’, NJB 2014/1018, afl.
2013/150.
deel niet aan het bestaansminimum komt,
Bestuur, 13 november 2014.
20, p. 1374-1379, p. 1376.
18. Brief van de KBvG aan de Ombudsman
moeilijk rond komt en meer dan € 5000
23. M. Tuyan, C. Muusse, M. Planje,
van 11 februari 2014, KMW/902-0211
schulden heeft. Overigens bleek dat van de
Opvang landelijk toegankelijk? Onderzoek
19. www.eenvandaag.nl/politiek/51480/
611 onderzochte gevallen de grootste groep
naar regiobinding en landelijke toeganke-
misstanden_sociale_dienst_midden_dren-
van aanvragen voor bijstand (278) is gewei-
lijkheid van de maatschappelijke opvang,
the, geraadpleegd op 5 mei 2015.
gerd vanwege het feit dat deze aanvragen
Trimbosinstituut, Utrecht, 2013.
20. In 2009 werd door de inspectie nog op
buiten behandeling wordt gesteld (niet in
24. ECSR 10 November 2014, Complaint
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1285
Wetenschap
gen kan geven of de zaak kan voorbrengen bij de rechter. Alleen al in de stad Groningen is vanaf de instelling van het lokale bedelarijverbod in 2003 meer dan 1500 keer formeel proces-verbaal opgemaakt tegen bedelaars.28 Het is een interessante vraag waar dit (ex-)juridiseringseffect bij positief en negatief overheidsoptreden vandaan komt. Deze vraag brengt ons in het vaarwater van mogelijke verklaringen voor de opkomst van de repressieve verzorgingsstaat waarover eerder in dit blad is geschreven. Hier beperk ik mij tot de constatering dat het effect als zodanig een zwakke schakel vormt in de beschermingsketen, want als er iets gegeven moet worden aan behoeftigen dan wordt dit beschouwd als genade in plaats van recht, terwijl met veel tromgeroffel de sterke arm wordt ingeroepen als iets wordt afgenomen. 4.2. Eenzijdige afhankelijkheid van het mensenrechtelijk beoordelingskader Een andere structurele zwakte is dat de bescherming van veel kwetsbare personen eenzijdig rust op interventies die worden gepleegd vanuit het Europees mensenrechtelijk beoordelingskader. Dit doet zich sterker voelen naarmate een beroep op het reguliere beschermingsstelsel meer wordt gefrustreerd. Als de wet verstek laat gaan, zijn mensenrechten nog het enige anker waar men voor kan liggen. Deze situatie is nog wel het meest symptomatisch voor de niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die in ons land van elke vorm van steun zijn uitgezonderd. De afhankelijkheid van de bescherming van mensenrechten is verre van ideaal voor degenen die het aangaat. Vaak moeten er eerst Europese rechters of toezichthoudende organen aan te pas komen voordat de nationale
Mensenrechten gaan functioneren als vijgenbladeren die de schaamte van een tekortschietende bescherming moeten afdekken rechter de schellen van de ogen vallen. Ook is het systeem sterk afhankelijk van goedwillende advocaten die bereid zijn met schamele toevoegingen te procederen voor de kanslozen in de samenleving; gelukkig zijn er in Nederland nog enkelen. Voor zover het gaat om het afdwingen van bindende positieve verplichtingen, moeten we ons bij het niveau van bescherming dat voortvloeit uit het mensenrechtelijk beoordelingskader ook niet al te veel voorstellen. Gaat het om de sociale grondrechten dan worden dergelijke verplichtingen niet aangenomen vanwege het feit dat ze niet geacht worden rechtstreeks te werken, terwijl de positieve beschermingsverplichtingen in het kader van de klassieke grondrechten beperkt blijven tot de ernstigste noodsituaties. Zo werd door de CRvB een beroep op art. 8 EVRM van een vrouw uit Estland met een ernstig gehandicapte dochter die in aanmerking wilde komen voor maatschappelijke opvang afgewezen: het blijf-vanmijn-lijf huis gaf voldoende bescherming.29 Evenzeer beschouwt de CRvB een verblijf in een vrijheidsbeperken-
1286
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
de locatie (VBL) als een goed alternatief voor de maatschappelijke opvang, ondanks het feit dat het hier een halve gevangenis betreft.30 Bij die eenzijdige afhankelijkheid van het mensenrechtelijk beoordelingskader valt tenslotte ook nog een andere opmerking te maken, namelijk dat mensenrechten gaan functioneren als vijgenbladeren die de schaamte van een tekortschietende bescherming moeten afdekken. Daar zijn ze niet voor bedacht, mag je hopen. 4.3. Local dumping Ten slotte wijs ik hier op het verschijnsel dat veel voorzieningen voor de allerarmsten door de wijze waarop ze zijn georganiseerd en gefinancierd het voorwerp vormen van onderlinge concurrentie en afschuifmechanismen. Zo is er een verband tussen de opkomst van het regionale-bindingsvereiste en de beslissing die in 2010 werd genomen om gemeenten zelf verantwoordelijk te maken voor de financiering van de maatschappelijke opvang. Hierdoor zijn gemeenten minder geneigd daklozen op te vangen die niet van hen zelf zijn.31 Maar ook daarvoor al leidde de financieringssystematiek tot afschuifgedrag. Veelzeggend is bijvoorbeeld de uitspraak van een Rotterdams collegelid in 2005 die erover klaagde dat er daklozen komen uit gemeenten die hun eigen rijksmiddelen krijgen voor daklozenopvang. ‘Nu krijgen we nog cadeautjes uit Groningen met een briefje erop: veel plezier in Rotterdam. Maar die mensen vangen we niet meer op. Desnoods brengen we ze zelf terug.’32 Het terugsturen van armen naar de plaats waar ze vandaan komen om de eigen middelen te beschermen, is geen nieuw gegeven. Deze praktijk was al aan de orde van de dag bij de oude armenwet en dreigt nu weer terug te keren. Ten gevolge van de decentralisatie ontstaat er ook nog een andere vorm van concurrentie: namelijk die tussen goede doelen binnen de gemeente zelf. In hoeverre is de gemeente nog bereid geld te investeren in de opvang van de allerarmsten als er zoveel andere aantrekkelijke bestemmingen gloren waaraan het geld kan worden uitgegeven? Dat een dergelijk effect kan optreden blijkt in het geval van de Participatiewet. In de WWB is een langdurigheidstoeslag ingevoerd voor mensen die langere tijd in de bijstand zitten. Dit houdt ermee verband dat men steeds meer op het inkomen gaat interen en uiteindelijk verpaupert. De Participatiewet maakte van deze toeslag een individuele voorziening, met andere woorden de toekenning moet het voorwerp vormen van maatwerk. Het blijkt echter dat sommige gemeenten dit zo invullen dat ze overgaan tot een categorale verlaging of zelfs tot afschaffing. Rotterdam heeft besloten de individuele inkomenstoeslag alleen nog maar te geven aan jeugdigen die zich scholen. Het lijkt me een schone taak voor de Inspectie SZW om dit te onderzoeken want maatwerk bieden waartoe artikel 36 Participatiewet oproept, is wat anders dan niets bieden. Het verantwoordelijk maken van gemeenten voor voorzieningen, zonder dat er op nationaal niveau voldoende organisatorische en financiële garanties bestaan voor de continuïteit, kan ertoe leiden dat deze voorzieningen gaan eroderen. Decentralisatie komt dan neer op een verraderlijke vorm van ‘local dumping’. Binnen de kortste keren spoelen de voorzieningen weg, of omdat er geen geld meer is of omdat er een nieuwe politieke constellatie is ontstaan die niet geporteerd is van het beschermen van de ‘dropouts’ waar wij het in deze bijdrage toch over hebben.
5. Het harnassen van de kwetsbare verzorgingsstaat Wat kan er worden gedaan om de kwetsbare verzorgingsstaat te harnassen? Het belangrijkste – in mijn ogen – is ervoor te zorgen dat een halt wordt toegeroepen aan het sluipende proces van ondermijning van de vangnetfunctie van de bijstand, onder wat voor aantrekkelijke banieren dit ook gebeurt: de activeringsfilosofie, de bestrijding van fraude en misbruik, de participatiesamenleving of een geïntegreerd vreemdelingenbeleid. Er is ook nog zoiets als een sociale vangnetfunctie. Deze vormt de essentie van de bijstand en mag niet voortdurend ten grabbel worden gegooid aan een volgende gril van de politiek. Herstel van de vangnetfunctie vraagt om het schrappen van de categoriale uitsluiting van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen van noodbijstand, kritische reflectie en onderzoek naar de gevolgen van het strenge handhavingsbeleid en een lossere binding tussen uitkering en arbeid. Formele drempels moeten worden geslecht en beperkende uitvoeringspraktijken moeten kritisch tegen het licht worden gehouden. De bijstand is een instrument om te voorkomen dat mensen in armoede geraken in plaats van een experimenteerfabriek voor gedragsprikkels. De bijstand moet er zijn als vorm van compassie in plaats van repressie. Ik ben bang dat er nog heel wat water door de Rijn moet stromen voordat de politiek gehoor geeft aan mijn oproep. Misschien helpt het om elke politicus en beleidsmedewerker een gratis exemplaar te verstrekken van de biografie van Marga Klompé. Maar dan nog, mijn pleidooi voor restauratie van de vangnetfunctie van de bijstand gaat – ik geef het toe – tegen de stroom in van het hedendaagse (meerderheids)denken. Een andere weg die kan worden verkend heeft betrekking op de versterking en explicitering van het mensenrechtelijk beoordelingskader. Een interessante aanzet hiertoe is gegeven door het College voor de Rechten van de Mens die in het kader van de decentralisatie een folder heeft gemaakt over de mensenrechten in het sociale domein. Dit is de zogenoemde BAAT-folder. BAAT staat voor Beschikbaarheid, Aanvaardbaarheid, Aanpasbaarheid en Toegankelijkheid, alle vier noties waaraan naar het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens het lokale sociale stelsel moet voldoen wil het beantwoorden aan de systeemeisen die voortvloeien uit de sociale grondrechten. De folder besteedt onder meer aandacht aan het beginsel van non-discriminatie en pleit voor de toegankelijkheid van het stelsel voor groepen die extra beschermwaardig zijn, zoals: ‘vrouwen en meisjes,
migranten, mensen met diverse godsdienstige overtuigingen en levensbeschouwing, mensen met een beperking en chronisch zieken’. Het is maar een klein foldertje, maar toch is de boodschap duidelijk: als de wet zelf niet langer een eenduidig voorzieningenniveau voorschrijft dan moeten de gemeenten eigen afwegingen maken, waarbij zij zich moeten laten leiden door het mensenrechtelijk denkkader. Het BAAT-initiatief kan worden uitgebouwd tot een volwaardig programma van eisen waaraan de lokale verzorgingsstaat moet voldoen en dat erkenning krijgt van de regering. Een dergelijk programma moet in samenspraak met de gemeenten worden ontwikkeld. Geheel vrijblijvend is het niet, want als gemeenten beleidsbeslissingen nemen omdat het programma van eisen hen daartoe dwingt, moet dit consequenties hebben voor de middelen die hen door het Rijk worden aangeboden. Ten slotte wil ik in de beperkte ruimte die mij rest (de woordenteller kijkt mee) nog benoemen dat de versterking van de kwetsbare verzorgingsstaat ook een EUverantwoordelijkheid is. Dit is niet alleen het geval omdat de EU in het kader van de Lissabonstrategie armoedebestrijding tot prioriteit heeft verklaard, maar ook omdat het met de kwaliteit van het sociale vangnet in veel lidstaten nog veel slechter is gesteld dan in Nederland, gewoon omdat een universeel bijstandsprogramma ontbreekt (Zuidelijke lidstaten) of omdat het uitkeringsniveau zeer laag is (Moe-landen). De crisis en de aanhoudende hoge werkloosheid duwt hele volksmassa’s in ernstige armoede. De EU kan daar niet van wegkijken en moet op zijn minst minimale voorwaarden voorschrijven waaraan het opvangstelsel voor de allerarmsten – hoe decentraal ook georganiseerd – moet voldoen. Initiatiefvoorstellen voor een Europees minimuminkomen dat dergelijke voorwaarden bevat, zijn gedaan vanuit leden van het Europese Parlement maar in de knop gebroken in verband met ontoereikende bevoegdheden in het VWEU.33 In een rapport uit 2014 van de Europese Commissie over ‘migration, mobility and destitution’, voorbereid door Regioplan, is een ander voorstel uitgewerkt dat betrekking heeft op de opvang van kwetsbare personen in nood. Dit voorstel heeft betrekking op het sub-minimale opvangsysteem.34 Het betreft voorwaarden die universeel toegankelijk zijn, analoog aan die welke reeds van toepassing zijn in de opvangrichtlijn voor asielzoekers (huisvesting, kleding, voedsel, toegang tot medische voorzieningen, scholing voor minderjarigen enz.). Ook de rechtsgrondslag van dat tweede voorstel is precair, maar hier geldt uiteindelijk het simpele gezegde: waar een wil is, is een weg.
28. Zie K. Bandsma, ‘Is begging a crime? A
ECLI:NL:2013:173, RV20130090 m.nt. G.J.
aangehaald in de masterscriptie van Jochem
and social protection in the EU: interactions
case from the Netherlands’, in: G.J. Vonk &
Vonk.
Westert, ibid.
between law and policy, Antwerpen,
A. Tollenaar (eds.), Homelessness and the
31. Uitgebreid geanalyseerd in de master-
33. Zie A. van Lancker, Working Document
Oxford, Portland, Intersentia 2012, p. 205-
law, Oisterwijk, 2014, p. 85-95, p. 93.
scriptie van Jochem Westert, Eigen daklo-
on a Framework Directive on Minimum
2013.
29. CRvB 26 februari 2014,
zen eerst (diss. RUG), Groningen: Rijksuni-
Income, EAPN, Brussels, 2010. Hierover ook
34. European Commission, Study on Mobili-
ECLI:NL:CRVB:2014:863, AB 2014/195
versiteit 2014, te raadplegen op www.
H. Verschueren, ‘Union law and the fight
ty, Migration and destitution in the European
m.nt. A. Tollenaar.
straatjurist.nl.
against poverty: which legal instruments?’,
Union, report prepared by Regioplan, 2014,
30. CRvB 10 september 2013,
32. Algemeen Dagblad 24 september 2005,
in: B. Cantillon e.a. (eds.), Social inclusion
te downloaden bij bookshop.europa.eu.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1287
914
Opinie
Koudwatervrees Biogeneeskundeverdrag André den Exter1
Na achttien jaar overdenken is het kabinet eruit: Nederland ziet definitief af van ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag (Oviedo Conventie). Dit verdrag, opgesteld door de Raad van Europa in 1997, werd opgesteld om de mensenrechten in de gezondheidszorg te waarborgen en een grotere eenheid tussen de 47 lidstaten te bereiken. Ambitieus, maar niet onhaalbaar gezien het huidige aantal landen (35) dat zich inmiddels heeft gecommitteerd aan dit belangwekkend verdrag. Door afwijzing van dit verdrag miskent Nederland het belang van onderlinge afstemming en het creëren van een minimum beschermingsniveau aan mensenrechten in de gezondheidszorg.
E
rnstiger is de gebrekkige visie op internationale mensenrechten en de misvatting dat de geboden rechtsbescherming zal leiden tot aantasting van het Nederlandse zorgstelsel. Samengevat kan de regering koudwatervrees verweten worden voor het internationale recht, en het mensenrechtenrecht in het bijzonder. In de brief van 20 maart jl. aan de Tweede Kamer baseert de regering de afwijzing op het advies van de Raad van State uit 2000, waarin onder meer gesteld wordt dat ‘een aantal verdragsbepalingen mogelijk rechtstreekse werking heeft’, ofwel direct getoetst kan worden door de rechter. Gewezen wordt op het recht op gelijke toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen (art. 3). Toetsing aan deze bepaling kan er volgens de Raad toe leiden dat de medische zorg voor iedere burger in gelijke mate ter beschikking moet staan, en zo nodig juridisch afdwingbaar is. Gegeven de beperkte middelen, zouden dergelijke claims de door de Staat gemaakte keuzen in de zorg kunnen frustreren. Een opmerkelijke conclusie, omdat juist deze bepaling algemeen uitgelegd wordt als zijnde een instructienorm die Staten een ruime beoordelingsmarge geeft wat betreft de invulling van de beschikbare gezondheidszorgvoorzieningen. Dit heeft alles te maken met de onderlinge verschillen in beschikbare middelen, en de gezondheidsverschillen tussen lidstaten. De gemaakte keuze in de verdeling van schaarse middelen dient vanzelfsprekend objectief, transparant en niet discriminatoir te zijn, maar laat onverlet dat lidstaten zelf bepalen welke zorg wel of niet, en onder welke voorwaarden vergoed wordt. Daar zal geen rechter in treden. Slechts indien de uitkomst van de beleidskeuze apert onredelijk uitvalt, dan ligt rechterlijke toetsing voor de hand (HR 19 december 2014,
1288
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
ECLI:NL:HR:2014:3679). Maar dan nog, daarvoor biedt het recht op gelijke toegang tot zorg de individuele burger onvoldoende steun. Veeleer wordt daarbij een beroep gedaan op andere in het geding zijnde mensenrechten, waaronder het recht op (privé)leven en het verbod op onmenselijke behandeling. In het geval rechterlijke toetsing succesvol mocht zijn, dan krijgt de burger wat hem toekomt: rechtsbescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Is dat niet de essentie van mensenrechten? Door Nederlandse burgers dergelijke aanvullende rechtsbescherming te onthouden, geeft het advies van de Raad van State, overgenomen door de regering, blijk van een onjuiste visie op het recht op zorg, en mensenrechten in het algemeen. Nu omvat het Biogeneeskundeverdrag meer dan alleen het recht op zorg, en betreffen de van regeringszijde gerezen bezwaren ook andere verdragsbepalingen, die onder meer betrekking hebben op de bescherming van wilsonbekwamen, het verbod op de verandering van het menselijk genoom, en het uitsluiten van voorspellend genetisch onderzoek voor niet-gezondheidsdoeleinden. Van regeringszijde wordt gesteld dat deze internationale minimumnormen de vooruitgang in de medische technologie zouden belemmeren. Daarover kan men verschillend denken, maar hoe dan ook, het betreft hier bijkomende bezwaren die ofwel achterhaald zijn door reeds gepasseerde wetswijziging, dan wel oplosbaar zijn door het maken van een verdragsrechtelijk voorbehoud. Andere landen waaronder Frankrijk, Turkije en Zwitserland, gingen Nederland daarin voor. Deze praktijk maakt van ratificatie geen ‘hol gebaar’ zoals de regering beweert, integendeel, het maken van een voorbehoud is verdragsrechtelijk gezien juist noodzakelijk, wil men internationaal tot overeenstemming komen. Daar waar een voorbehoud geen uitkomst biedt, rest alleen het conformeren naar internationale rechtsnormen. En daar zit nu net het pijnpunt, Nederland is beducht voor het begrenzen van toekomstige medische technologieën aan mensenrechten. Daarmee geeft deze regering onomwonden toe dat andere belangen dan mensenrechten kennelijk zwaarder wegen. Zo bezien is afzien van ratificatie wel zo consequent.
Auteur 1. Mr. dr. A.P. den Exter is universitair
Chair EU Health Law aan de Erasmus
docent Gezondheidsrecht / Jean Monnet
Universiteit Rotterdam.
Praktijk
915
Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht Dirk Visser1 ‘Wij hebben geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de rechterlijke macht niet in staat is om redelijkheid en billijkheid op een dusdanige wijze te duiden dat aan het algemeen gevoelen inzake redelijkheid en billijkheid recht wordt gedaan’.2
Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht3 werd op 12 februari 2015 met vrijwel algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer4 en is in behandeling bij de Eerste Kamer.5 Het wetsvoorstel treedt naar verwachting op 1 juli 2015 of op 1 januari 2016 in werking. Het wetsvoorstel bevat bepalingen die auteurs en acteurs verschillende wettelijke instrumenten geven om mee te delen in het succes van hun werk.
Inleiding Karin Inger Monica Nilsson (Kisa, 4 mei 1959) werd als kind wereldwijd bekend door haar hoofdrol in de televisieserie Pippi Langkous, gebaseerd op de verhalen van Astrid Lindgren. De serie liep van 1969 tot 1973 en werd wereldwijd een zeer groot succes. Inger Nilsson zong ook de Zweedse titelsong ‘Har Kommer Pippi Langstrump’. Het lied werd onmiddellijk een hit en is nog altijd een deuntje dat, vertaald naar het Nederlands, bij velen in het hoofd zit: Twee maal drie is vier Wiedewiedewiet en twee is negen ’k Richt de wereld in Wiedewiede naar mijn eigen zin Als volwassen actrice kon Nilsson deze bekendheid echter niet handhaven: zij werd voor vrijwel geen enkele rol meer gevraagd. Zelf wijt zij dat aan haar bekendheid als
Pippi: volgens haar is het voor mensen onmogelijk geworden om nog iemand anders dan Pippi in haar te zien. Tegenwoordig verdient zij de kost als secretaresse, en woont in Stockholm. Destijds kreeg Nilsson ook geen geld. In Zweden was het niet toegestaan kinderen te betalen voor hun werk als kindster.6 Als Inger Nilsson in Nederland haar successen had beleefd na het inwerking treden van de Wet Auteurscontractenrecht had zij mogelijk nooit meer hoeven te werken. Ze had tot 2019 en deels tot 20397 recht gehad op een billijke vergoeding als uitvoerend kunstenaar, een proportionele billijke vergoeding als zangeres van de titelsong, een proportionele billijke vergoeding als hoofdrolspeelster, een aanvullende billijke vergoeding wegens nieuwe exploitatievormen en een aanvullende billijke vergoeding wegens disproportioneel succes.
Auteur
(Nota naar aanleiding van het verslag 22
4. In de Tweede Kamer stemden alle fracties
7. Eind 2013 is in Europa het naburige recht
1. Prof. mr. D.J.G. Visser is hoogleraar
mei 2013), p. 17.
die aan de stemming deelnamen vóór het
van uitvoerende kunstenaars voor geluids-
intellectuele eigendomsrecht in Leiden en
3. Kamerstukken II 2011/12, 33308, 2
wetsvoorstel. 50plus (de heer Krol) en het lid
opnames verlengd tot zeventig jaar na de
advocaat in Amsterdam. De auteur is dank
(Wijziging van de Auteurswet en de Wet op
Van Vliet namen niet aan de stemming deel.
eerste openbaarmaking van het werk. Voor
verschuldigd aan Jacqueline Schaap en Paul
de naburige rechten in verband met de
5. Het voorlopig verslag in de Eerste Kamer
beeldopnames is de beschermingstermijn
Kreijger, beiden advocaat te Amsterdam, en
versterking van de positie van de auteur en
werd uitgebracht op 7 april 2015.
vijftig jaar na eerste openbaarmaking geble-
aan Brian Postma, masterstudent aan de VU.
de uitvoerend kunstenaar bij overeenkom-
6. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Inger_
ven. De naburige rechten op de serie die in
sten betreffende het auteursrecht en het
Nilsson en enkele andere websites. Deze
1969 begon, zouden dus in 2019 beginnen
Noten
naburig recht (Wet auteurscontracten-
tekst is grotendeels letterlijk overgenomen
te vervallen. De rechten op de opname van
2. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6
recht)).
van Wikipedia.
het liedje in 2039.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1289
Praktijk
Inger Nilsson op twaalfjarige leeftijd als Pippi Langkous tijdens een optreden in de RAI in Amsterdam in 1972. (Bron foto: Nationaal Archief, Den Haag, Rijksfoto-archief: Fotocollectie Algemeen Nederlands Fotopersbureau (ANEFO) http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Pippi_Langkous_in_Nederland_2.jpg)
Achtergrond Het doel van het nieuwe auteurscontractenrecht is om de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar te versterken. De achtergrond ervan is dat er een idée reçu is dat de positie van dergelijke kunstenaars zwak is en de veronderstelling is dat daar door wetgeving iets aan veranderd kan worden. Het idee is, nog iets korter gezegd, dat de wet van vraag en aanbod door de auteurswet kan worden beïnvloed. Economen hebben er verschillende malen op gewezen dat dat helemaal niet kan en dat het auteurscontractenrecht vooral veel transactiekosten, rechtsonzekerheid en juridische kosten met zich mee gaat brengen.8 Maar dat maakt niets uit. Politici willen graag de wereld economisch rechtvaardiger maken door wetgeving. De lobbyorganisaties van kunstenaars-belangenorganisaties, die aantrekkelijke acteurs en actrices naar voren kunnen schuiven om hun gelijk te onderstrepen, hebben hun werk goed gedaan. In deze bijdrage wordt niet nogmaals uitgelegd wat de bezwaren zijn tegen deze wetswijziging. Dat is al door velen gedaan, onder andere vier jaar geleden in het NJB door schrijver dezes.9 En dat heeft, zoals toen voorspeld, geen enkel effect gehad. Iedere auteur krijgt recht op een billijke vergoeding. Dat klinkt super sympathiek. Iedereen zou ook recht moeten hebben op geloof, hoop, geluk en eeuwige jeugd. En ‘waarom zou je er als Tweede Kamer “nee” tegen zeggen als het de overheid niets kost, producenten en uitgevers het moeten gaan betalen en de rechter moet gaan bepalen wat een billijke vergoeding is?’10 Nu zijn we in het stadium gekomen van de vraag: hoe gaan we er in de praktijk mee om als de wetswijziging in werking is getreden? Dat kan voor lezers van het NJB om twee redenen van belang zijn. Misschien moeten ze er
1290
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
in de praktijk over adviseren of beslissen. En misschien komen ze er zelf als auteur van boeken of wetenschappelijke artikelen mee in aanraking. In deze bijdrage ligt de nadruk op de betekenis van de belangrijkste onderdelen van het auteurscontractenrecht voor de (min of meer)
Politici willen graag de wereld economisch rechtvaardiger maken door wetgeving ‘algemene praktijk’ én de betekenis ervan voor wetenschappelijke auteurs. Er wordt niet ingegaan op alle kwesties die spelen ten aanzien van audiovisueel werk, oftewel film- en televisie-exploitatie.
De grote lijnen Er komt een nieuw hoofdstuk IA in de Auteurswet (Aw) getiteld ‘De Exploitatieovereenkomst’ dat wordt ingevoegd na artikel 25a Aw en genummerd zal worden 25b t/m 25h. Daarnaast wijzigt er iets in artikel 2 Aw en in artikel 45d Aw, die betrekking hebben op filmwerken. In de Wet op de naburige rechten, die met name uitvoerende kunstenaars (acteurs, zangers en musici) beschermt wordt een en ander van overeenkomstige toepassing verklaard. Het is allemaal van dwingend recht en mogelijk van bijzonder dwingend recht. Het heeft grotendeels geen terugwerkende kracht, in die zin dat het niet op bestaande, ‘oude’ contracten ziet, maar deels juist wél.
Wat zijn de belangrijkste punten? 1. Een exclusieve licentie kan alleen nog worden verleend in een onderhandse akte, oftewel een schriftelijk stuk met handtekening (artikel 2 lid 3). 2. De auteur krijgt recht op een contractueel overeen te komen ‘billijke vergoeding’ voor iedere exploitatie (artikel 25c lid 1). 3. De auteur krijgt daarenboven recht op een aanvullende billijke vergoeding als de exploitant overgaat tot een vorm van exploitatie die op het moment van het sluiten van de overeenkomst nog onbekend was (artikel 25c lid 6). 4. De auteur krijgt ook recht op een aanvullende billijke vergoeding als achteraf sprake blijkt te zijn van ‘een ernstige onevenredigheid’ van de billijke vergoeding ‘in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk’ (dit wordt ook aangeduid als de ‘bestsellerparagraaf’) (artikel 26d lid 1). 5. Als het auteursrecht bij het ontstaan van het recht op de aanvullende billijke vergoeding inmiddels aan een derde is overdragen, kan de auteur die aanvullende vergoeding bij die derde claimen (artikel 26d lid 2). 6. De auteur kan de uitgeefovereenkomst ontbinden als de uitgever niet binnen een redelijke termijn het werk in voldoende mate exploiteert (‘non-usus’) (artikel 26e lid 1). 7. Als de uitgever het auteursrecht aan een derde heeft overgedragen kan de auteur dit recht in geval van onvoldoende gebruik ook van de derde-verkrijger terugvorderen (artikel 26e lid 6). 8. Er komt een open-access-bepaling op grond waarvan wetenschappelijke artikelen na een redelijke termijn na publicatie door de auteur gratis op internet kunnen worden geplaatst (artikel 25fa). 9. Bij audiovisueel materiaal blijft het vermoeden van overdracht van de rechten daarop aan de filmproducent bestaan, maar krijgen de belangrijke makers recht op een collectief bij de exploitant te incasseren proportionele billijke vergoeding. Voor uitzenden en kabeldoorgifte loopt de incasso van deze vergoeding verplicht collectief, voor video-on-demand vrijwillig collectief (artikel 45d). 10. Van al deze rechten en aanspraken kan geen afstand worden gedaan (artikel 25h lid 1).
Terminologie In het auteurscontractenrecht heet de auteur ‘de maker’. De uitgever of producent heet ‘de wederpartij’ en soms ‘de exploitant’. Maar de exploitant kan ook een omroep zijn, of een andere uitgever, producent of distributeur die het werk exploiteert. De regels zijn ook van toepassing op uitvoerende kunstenaars (acteurs, zanger en musici), die in het algemeen veelal geen auteursrechthebbenden, maar naburig
rechthebbenden zijn. In deze bijdrage wordt niettemin de aanduiding ‘auteur’ gebruikt, maar meestal valt de uitvoerende kunstenaar daar ook onder. De wederpartij van de auteur wordt voor het gemak aangeduid als ‘de uitgever’, tenzij het alleen gaat om andersoortige ‘producenten’.
Aktevereiste voor exclusieve licentie Buiten en voorafgaand aan het aparte hoofdstuk over de exploitatieovereenkomst is in artikel 2 Aw de nieuwe regel opgenomen dat voor een exclusieve licentie een onderhandse akte, oftewel een schriftelijk stuk met handtekening, vereist is. Tot nu toe gold dit aktevereiste alleen voor de overdracht van het auteursrecht. Dit betekent dat een
Het is allemaal van dwingend recht en mogelijk van bijzonder dwingend recht impliciet, mondeling of per e-mail verleende toestemming voor exploitatie nooit meer exclusief kan zijn (immers niet per akte verleend). Een aldus verleende licentie die de indruk wekt exclusief te zijn is vernietigbaar.11 Dit zal er mogelijk toe leiden dat uitgevers raamovereenkomsten gaan opstellen waarin de exclusiviteit van licentieverlening van hun (toekomstige) werk is vastgelegd, die alle freelancers zullen moeten ondertekenen. Het is echter ook mogelijk dat dat juist niet zal gebeuren, wanneer blijkt dat een freelancer het in de praktijk niet in zijn hoofd zal halen om de evident door partijen bedoelde exclusiviteit te schenden, omdat hij de relatie met de bewuste uitgever dan op het spel zet. Dit is geen theorie: in de Wet op de naburige rechten staat al ruim twintig jaar een aktevereiste voor exclusieve licenties. Mij is geen geval bekend van een artiest die met een beroep op het aktevereiste een overeenkomst vernietigde of de exclusiviteit schond. Maar misschien is in de entertainmentindustrie wel alles al helemaal met ondertekende schriftelijke stukken dichtgetimmerd. Het zal er mogelijk wel toe leiden dat in allerlei andere industrieën nog meer met ondertekende schriftelijke stukken zal worden dichtgetimmerd. Een uitgever zal niet snel meer tot uitgave overgaan zolang het contract niet is getekend.
Waar en voor wie geldt het? Het auteurscontractenrecht geldt voor iedere overeenkomst die een auteur (wanneer deze tevens een natuurlijke persoon is) sluit en die de verlening van exploitatiebe-
8. J.P. Poort & J.J.M. Theewes, ‘Prova
Poort, ‘Auteursrechtdebat: Auteurscontrac-
zoals Kees Schaepman [IEF 14685] het
2011/1587, afl. ,p. 2017-2021.
d’Orchestra. Een economische analyse van
tenrecht: Paasei of lege dop?’, IEF
verwoordde, en zolang dat zo is, heb ik
10. D.J.G. Visser, ‘Alle auteurs krijgen recht
het voorontwerp auteurscontractenrecht’,
2015/14755: ‘Zolang de machtsbalans
weinig fiducie dat het paasei van het
op een ‘billijke vergoeding’’, NJB
AMI 2010/5, p. 137-145, G. Zwart & M.
tussen makers en exploitanten scheef blijft
auteurscontractenrecht meer zal blijken dan
2011/1587, afl. ,p. 2021.
van ’t Riet, Economische argumenten bij
door schaarste versus overvloed, zal het
een lege dop’.
11. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
het voorontwerp auteurscontractenrecht,
moeilijk blijken de onzichtbare hand van de
9. D.J.G. Visser, ‘Alle auteurs krijgen recht
14.
CPB Notitie, Den Haag: CPB 2011 en J.P.
markt te knevelen. “Voor jou tien anderen”
op een “billijke vergoeding”’, NJB
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1291
Praktijk
voegdheid aan een wederpartij tot hoofddoel heeft. ‘De exploitatieovereenkomst ziet op de contractuele relatie tussen maker en exploitanten die als intermediair fungeren bij het voor het publiek op de markt brengen van werken van de maker’. ‘Door te spreken van overeenkomsten met als hoofddoel het verlenen van exploitatiebevoegdheid wordt evenwel duidelijk dat de bepalingen niet van toepassing zijn op licenties met of overdrachten aan eindgebruikers, dat wil zeggen licenties of overdracht die een eindgebruiker, of dit nu een bedrijf of een consument betreft, enkel toestaan het desbetreffende werk te gebruiken. Hierbij kan bij wijze van voorbeeld gedacht worden aan logo’s, huisstijlen, websites of op maat gemaakte software’, aldus de memorie van toelichting (cursivering toegevoegd). 12 Het gaat dus met name om tekst, beeld en geluid dat via een tussenpersoon, de exploitant, op de markt gebracht wordt en waarbij er een publiek van eindgebruikers is dat betaalt voor het genoegen om de bewuste tekst, beeld of geluid te ‘consumeren’. Als het werk in opdracht wordt gemaakt voor een bedrijf dat dat werk niet tegen betaling aan derden beschikbaar gaat stellen, is er geen sprake van verlening van een exploitatiebevoegdheid, maar slechts van een ‘gebruiksbevoegdheid’ voor het betrokken bedrijf. Dan is het hoofdstuk over auteurscontractenrecht niet van toepassing. Natuurlijk zijn er allerlei grensgevallen denkbaar, maar de bedoeling en achtergrond zijn duidelijk. Als een auteur in zee gaat met een uitgever die het werk voor het publiek gaat exploiteren in de betekenis van verkopen aan het publiek, dan moet de auteur daar van mee kunnen profiteren.
Voor wat ‘billijk’ is moet dus wel aansluiting worden gezocht bij wat gebruikelijk is, tenzij wat gebruikelijk is, niet billijk is Het hoofdstuk over auteurscontractenrecht geldt niet voor rechtspersonen die auteursrechthebbende zijn op grond van het werkgeversauteursrecht,13 het ‘rechtspersonenauteursrecht’14 en het ‘modellenauteursrecht’.15 Ook een rechtspersoon die het auteursrecht van de feitelijke maker via overdracht heeft verkregen wordt in zijn relatie met andere exploitanten niet door het auteurscontractenrecht beschermd. Om het ingewikkeld te maken heeft de wetgever wel benadrukt dat ten gunste van bijvoorbeeld een kunstenaar die zijn rechten heeft ingebracht in zijn eigen BV op grond van reflexwerking of via analoge toepassing de bescherming van het auteurscontractenrecht weer wel van toepassing kan zijn.16 De bescherming geldt ook voor de natuurlijke persoon die erfgenaam of legataris is van de auteur.
Billijke vergoeding? Wat is een billijke vergoeding? Dat weet niemand. En dat
1292
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
is natuurlijk de kern van het probleem en het grootste bezwaar tegen de gedachte van de iustum pretium. ‘Bij de beoordeling van de billijkheid van de vergoeding zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden van het geval. Dit brengt met zich dat onder meer gekeken zal moeten worden naar de aard en de omvang van de verleende exploitatiebevoegdheden (wat mag de exploitant met het werk doen), de marktverhoudingen en de exploitatierisico’s. Uiteindelijk is het aan de rechter en – als het in de sector tot het instellen van een geschillencommissie komt – de geschillencommissie om te beoordelen of een vergoeding in de gegeven omstandigheden billijk is. Het zal in eerste instantie aan de maker zijn om te onderbouwen dat een vergoeding gegeven de omstandigheden niet billijk is. Het is dus aan hem om de omstandigheden aan te voeren die zijns inziens tot die conclusie leiden. De jurisprudentie die hieruit voortvloeit, zal voor concretisering zorgen van de begrippen en normen uit de wet’.17 Ook het volgende citaat uit de parlementaire geschiedenis maakt duidelijk dat de rechter het allemaal zelf mag gaan uitzoeken: ‘De leden van de VVD-fractie vroegen zich voorts af of billijk gelijk is aan hetgeen in de branche gebruikelijk is. Als dit anders is vrezen zij grote rechtsonzekerheid doordat de rechter naar eigen inzicht en sociaal economische politieke overtuiging de billijke vergoeding zou kunnen gaan bepalen. De Nederlandse rechter zal bij de beoordeling of een vergoeding billijk is, kijken naar de omstandigheden van het geval. Hierbij zal zeker gekeken worden naar hetgeen in de branche gebruikelijk is. Dit wil niet zeggen dat hetgeen gebruikelijk in de branche is automatisch gelijk staat aan hetgeen redelijk en billijk is. In situaties van structurele ongelijkheid kan een vergoeding gangbaar worden die de toets der redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan. Het is dan wel aan de maker om dat aan te tonen. Wij hebben geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de rechterlijke macht niet in staat is om redelijkheid en billijkheid op een dusdanige wijze te duiden dat aan het algemeen gevoelen inzake redelijkheid en billijkheid recht wordt gedaan’.18 Goede vraag, nietszeggend antwoord. Voor wat ‘billijk’ is moet dus wel aansluiting worden gezocht bij wat gebruikelijk is, tenzij wat gebruikelijk is, niet billijk is. Wat valt er verder voor zinnigs over te zeggen? Weinig. Het is anybody’s guess. Het gaat om ‘alle omstandigheden van het geval’ en ‘het algemeen gevoelen inzake redelijkheid en billijkheid’. Daar zit, eufemistisch gezegd, de nodige ‘pleitruimte’ in. Maar de bewijslast ligt wel bij de auteur. Als de rechter er geen zin in heeft kan hij altijd beslissen dat wat gebruikelijk is, ook billijk is (met in achtneming van alle omstandigheden van het geval). Maar als hij activistisch wil zijn kan dat ook, immers ‘In situaties van structurele ongelijkheid kan een vergoeding gangbaar worden die de toets der redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan’.19
In Duitsland is er eindeloos geprocedeerd over wat een billijke vergoeding is voor vertalers. Daar waar dat heeft geleid tot hogere vergoedingen dan gebruikelijk, hebben vertalers zich naar verluidt letterlijk uit de markt geprijsd. Als de prijs hoger wordt dan de wet van vraag en aanbod voorschrijft, komt er geen markt meer tot stand. Dan worden er gewoon geen of minder boeken vertaald en zitten vertalers werkloos thuis. Of ze doen het stiekem toch voor de lagere prijs.
‘Binnen bepaalde grenzen zullen ook toekomstige vormen van exploitatie onder de in de akte vermelde bevoegdheden kunnen vallen, voor zover deze nog als – in technisch en economisch opzicht – onzelfstandige varianten van de ten tijde van de contractsluiting bestaande bevoegdheid kunnen worden opgevat. Hierbij zal bijvoorbeeld de uiterlijke verschijningsvorm van het nieuwe medium betrokken kunnen worden, alsmede de vraag of er nieuwe gebruiksmogelijkheden ontstaan of dat het enkel om een substituut gaat. Andere relevante overwegingen kunnen zijn of er sprake is van een nieuwe of grotere gebruikersgroep en of de nieuwe exploitatiewijze een nieuwe economisch te exploiteren waarde vertegenwoordigt. Voor zover een nieuwe exploitatiewijze als onzelfstandige variant van de in de akte genoemde bevoegdheid wordt aangemerkt, is de nieuwe bevoegdheid overgegaan op grond van de vermelding in de akte. Hiervoor is geen bepaling inzake toekomstige exploitatiewijzen noodzakelijk.’20
Van welke exploitatievorm kunnen we ons anno 2015 geen voorstelling maken? Artikel 26c lid 2 t/m 5 Aw introduceert de mogelijkheid dat voor specifieke branches op eenstemmig advies van verenigingen van makers en exploitanten de hoogte van de billijke vergoeding door de Minister van OCW bij AMvB wordt vastgesteld (deze constructie, met interventie van de minister, is gekozen om mededingingsrechtelijke redenen). Voorspelling: dat gaat niet gebeuren. Die mogelijkheid wordt hier verder niet besproken.
Aanvullende vergoeding voor onbekende exploitatie
Hieruit volgt dat de vervanging van de videocassette door de DVD en de DVD door de Blu-ray, of een 2D-bioscoopvertoning door een 3D-bioscoopvertoning geen onbekende exploitatievormen zijn die aanleiding kunnen geven tot de verplichting een aanvullende billijke vergoeding te betalen. Het gaat immers om nieuwe varianten van hetzelfde: verspreiding van dragers respectievelijk bioscoopvertoning. ‘Blijft de vraag wanneer er sprake is van een in technisch en economisch opzicht zelfstandig, afgrensbaar nieuw medium. Het moet dan gaan om een dusdanig zelfstandig, nieuw medium dat de maker zich er bij de overdracht geen voorstelling van heeft kunnen maken. Dit betekent logischerwijze dat ook de economische reikwijdte van het nieuwe medium ten tijde van de overdracht de maker niet duidelijk kon zijn. Dientengevolge kon er evenmin sprake zijn van een doordachte overdracht door de maker. Ingevolge de beschermingsgedachte die uit artikel 2 Aw voortvloeit zal de overdracht alleen die gevolgen hebben waarvan de maker deze kon voorzien – de maker moet zich een voorstelling hebben kunnen maken van wat hij overdraagt. Hoe hoog de aanvullende vergoeding voor de nieuwe exploitatiewijze zal zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In de billijkheids-beoordeling zal worden verdisconteerd dat de maker mee dient te delen in de opbrengsten van de exploitatie van zijn werk’ (cursivering toegevoegd). 21
Als een exploitant overgaat tot een exploitatievorm die nog onbekend was op het moment van het sluiten van de exploitatieovereenkomst, heeft de auteur recht op een aanvullende vergoeding. Ook de gedachte daarachter is sympathiek. Een film is gemaakt in een tijd dat er alleen bioscoop en televisie bestond en plotseling gaat een producent daarnaast heel veel verdienen aan de verkoop van videocassettes en later DVD’s. Dan klinkt het redelijk als de auteurs van die onverwachte extra inkomsten ook mogen meeprofiteren. Maar wat als een voorheen onbekende exploitatievorm een bekende exploitatievorm vervangt? Videoverhuur wordt bijvoorbeeld vervangen door video-on-demand. Of het aantal tijdschriftabonnementen loopt dramatisch terug en mensen gaan artikelen lezen via een internetplatform als Blendle. Is het dan logisch dat een auteur een aanvullende vergoeding krijgt? Naast de dooddoener dat het om feitelijke vragen gaat die de rechter maar moet beantwoorden, is hierover in de parlementaire geschiedenis wel wat nuttige informatie te vinden:
12. Kamerstukken II 2011/12, 33308, nr. 3,
15. Wanneer in opdracht een gebruiksvoor-
over het auteursrecht beschikken. Voor
17.
p. 5-6.
werp wordt ontworpen kan op grond van
deze groep kan de reflexwerking vorm
19. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
13. Onder de voorwaarden genoemd in art.
art. 3.28 Benelux Verdrag Intellectuele
krijgen door bij de invulling van de redelijk-
17.
7 Aw is de werkgever auteursrechthebben-
Eigendom (BVIE) het auteursrecht toeko-
heid en billijkheid die uit artikel 6:248 BW
20. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
de.
men aan de opdrachtgever.
voortvloeit, aan te sluiten bij de bescher-
18.
14. Wanneer geen natuurlijke persoon als
16. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
mende bepalingen van de Auteurswet’.
21. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
maker wordt vermeld kan een rechtsper-
3: ‘Het gaat dan om auteursrechthebben-
17. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
18.
soon op grond van art. 8 Aw ab initio
den die hetzij als fictief maker, hetzij als
6.
auteursrechthebbende zijn.
rechtsopvolger van de natuurlijke maker
18. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1293
Praktijk
Deze drempel lijkt nogal hoog: ‘een dusdanig zelfstandig, nieuw medium dat de maker zich er bij de overdracht geen voorstelling van heeft kunnen maken’. Dat is een uitdagende vraag: van welke exploitatievorm kunnen we ons anno 2015 geen voorstelling maken? Want deze bepaling heeft geen terugwerkende kracht op bestaande contracten. Het gaat alleen om nieuwe contracten en dus om exploitatievormen waarvan we ons op dit moment (vanaf medio 2015) geen voorstelling van kunnen maken. Volledige geïndividualiseerde beleving met 3D-brillen, of complete ‘gevoelspakken’ waarin we alles aan den lijve ondervinden, daar kunnen we ons inmiddels wel een voorstelling van maken. Ook als we er in groepen met vrienden of onbekenden van kunnen ‘genieten’, zoals met de 3D multi-player online first person shooter games (3D MOFPG) of massively multiplayer online role-playing games (MMORPG). Daar kunnen we ons een voorstelling van maken. Toevoeging van geur- en gevoelseffecten en fysieke schrikeffecten in bioscopen zijn ook al bekend en dus voorstelbaar. Alles kan individueel, online en on demand. Pas als het gaat om een exploitatievorm die rechtstreeks naar onze hersenen gaat komen we misschien op een terrein waar we ons nog geen voorstelling van kunnen maken. Exploitanten zullen er ongetwijfeld toe overgaan om de meest exotische exploitatievormen op te nemen in hun contracten, om de kans op onbekende exploitatievor-
Inger Nilsson in 2011 (Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Lars_Jacob_and_ Inger_Nilsson.jpg)
1294
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
men zo klein mogelijk te maken. Amerikaanse filmproducenten vragen van oudsher al rechtenoverdracht voor het gehele heelal. Better safe than sorry. Maar het is een objectieve toets: waar kunnen we ons geen voorstelling van maken? Inderdaad, dat weten we niet. Dus daar moeten we ons ook maar geen zorgen over maken. Wat in ieder geval niet mag is contractueel overeenkomen dat voor nog onbekende exploitatievormen de vergoeding al is afgekocht.
De bestsellerparagraaf De auteur krijgt ook recht op aanvullende billijke vergoeding als achteraf sprake blijkt te zijn van ‘een ernstige onevenredigheid’ ‘in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk’. Deze bepaling wordt, in navolging van het Duitse voorbeeld, ook wel de ‘Bestsellerparagraaf’ genoemd. De officiëlere aanduiding is de ‘disproportionaliteitstoets’. Hierbij moeten we primair denken aan de arme auteur of acteur die ooit, lang geleden voor een habbekrats volledig is afgekocht en waar een sluwe exploitant jarenlang miljoenen aan heeft verdiend. De actrice die Pippi Langkous speelde in de gelijknamige films wordt vaak als voorbeeld genoemd (zie de inleiding). ‘Een exploitant kan discussie over de vraag of er sprake is van een ernstige onevenredigheid tussen de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding en de opbrengsten van de exploitatie zelf beperken door in de exploitatieovereenkomst te voorzien in een vergoeding die gerelateerd is aan de opbrengsten van de exploitatie, bijvoorbeeld door een royaltyvergoeding overeen te komen. Het enkele feit dat er geen proportionele vergoeding is overeengekomen maakt echter niet dat er steeds sprake zal zijn van een ernstige onevenredigheid op het moment dat er inkomsten worden gegenereerd met de exploitatie van het werk’.22 De boodschap is duidelijk: met een royalty-regeling heb je van de bestsellerparagraaf niet snel iets te vrezen. Maar in de praktijk worden er heel veel rechten lumpsum afgekocht en is dat praktisch gezien ook de enige optie. Het vormt een enorme administratieve belasting om voor ieder werk en werkje een royalty-regeling te effectueren. Bij kleine bedragen zijn de administratiekosten en de kosten van rapporteren en uitbetalen al heel snel prohibitief hoog. Het is wel aannemelijk dat bij kleine bijdragen aan grote (verzamel)werken niet snel een beroep op de bestsellerparagraaf mogelijk zal zijn: ‘Met wederzijdse prestaties wordt niet alleen gedoeld op de hoogte van de oorspronkelijke vergoeding maar ook op de aard en de omvang van de prestaties van de maker. Een schrijver van een roman zal eerder een geslaagd beroep kunnen doen op de disproportionaliteitsbepaling dan de maker van een krantenartikel’.23 Een andere interessante overweging raakt de kern van het feit dat door het auteurscontractenrecht een auteur wel mee mag delen in disproportionele winsten, maar nooit hoeft mee te delen in verliezen: ‘Een onderneming zal in het kader van de bestsellerbepaling bij het berekenen van de opbrengsten rekening kunnen houden met verliezen die de exploitant heeft geleden bij de exploitatie van (eerdere) werken
van dezelfde auteur. Als bijvoorbeeld een uitgever vier boeken van een auteur uitgeeft en het vierde boek is een doorslaand succes, dan mag de uitgever de verliezen die hij heeft geleden bij de uitgave van de drie eerdere werken betrekken bij de vraag of er sprake is van een ernstige onevenredigheid tussen de opbrengsten van de exploitatie en de met de maker overeengekomen vergoeding’.24 Of een onderneming ook rekening mag houden met de verliezen die de exploitant heeft geleden bij de exploitatie van (eerdere) werken van andere auteurs, is niet duidelijk. Dat klinkt minder eerlijk voor de bestsellerauteur, maar het is natuurlijk wel de economische realiteit van de uitgeverij.
tussen de exploitanten (verenigd in RODAP) en de makers (verenigd in PAM) een convenant gesloten, waarin voor video-on-demand vrijwillig ook een proportionele vergoeding wordt betaald door de exploitanten. Deels moet dat nog nader worden uitgewerkt. Het is erg ingewikkeld en er wordt hier niet nader op ingegaan.
Open access Last but not least: de open access bepaling die er door een amendement ingediend door VVD-kamerlid Joost Taverne gekomen is. Deze luidt als volgt: ‘De maker van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met Nederlandse publieke middelen is bekostigd, heeft het recht om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, om niet beschikbaar te stellen voor het publiek, mits de bron van de eerste openbaarmaking daarbij op duidelijke wijze wordt vermeld’ (artikel 25fa Aw).
Claimen bij derde Als het auteursrecht door de wederpartij van de auteur inmiddels aan een derde exploitant is overdragen, kan de auteur de aanvullende vergoeding in geval van disproportioneel succes bij die derde claimen (artikel 26d lid 2). Dit zal ongetwijfeld gaan leiden tot (pogingen tot) niet mis te verstane vrijwaringsclausules bij de overdracht van auteursrechten. Bij wie komt de zwarte piet van het risico van aanvullende bestseller-claims te liggen? Het meest redelijk is dat dat gebeurt bij de partij die de ‘bestsellerwinsten’ maakt, maar bij overeenkomst kan dat heel anders worden vastgelegd.
Non-usus In geval van niet tijdige of niet voldoende exploitatie kan de auteur de exploitatie-overeenkomst ontbinden, of als de rechten inmiddels aan een derde zijn overgedragen deze van die derde terug claimen. Deze mogelijkheid is met allerlei waarborgen omkleed, ziet er tamelijk evenwichtig uit en wordt hier verder niet besproken. Juridisch is de constructie wel interessant waarbij niet gebruikte rechten bij een derde kunnen worden terug geclaimd. Daar is de mogelijkheid van een door de rechter op te leggen dwangsom bij niet ‘terugleveren’ opgenomen (artikel 25e lid 7 Aw). Dat was nodig omdat er geen contractuele relatie bestaat tussen de auteur en die derde.
Filmauteurscontractenrecht Het heetste hangijzer van de wetswijziging was ongetwijfeld het filmauteurscontractenrecht. Uiteindelijk is het van oudsher bestaande vermoeden van overdracht van alle exploitatierechten aan de filmproducent blijven bestaan. Daartegenover staat het recht op een billijke vergoeding voor iedere vorm van exploitatie. Dat bestond al, maar kon in de praktijk altijd worden afgekocht. Nieuw is daarom het recht op een proportionele vergoeding voor de belangrijkste makers (scenarioschrijver, regisseur en hoofdrolspelers (en mogelijk ook voor de zanger van de titelsong?)). Dat recht op een proportionele vergoeding geldt voor iedere vorm van uitzenden, inclusief kabeldoorgifte, en wordt verplicht collectief geïncasseerd via collectieve belangenorganisaties genaamd Lira, Vevam en Norma (die vergelijkbaar zijn met Buma/Stemra maar zonder wettelijke positie of monopolie), bij de omroep of andere exploitant. Vlak voor de plenaire behandeling in de Tweede Kamer werd
De toelichting op het amendement licht de aan dit amendement ten grondslag liggende gedachte als volgt toe: ‘In het kort is dit amendement erop gericht een bepaling in de Auteurswet op te nemen die invulling geeft aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen.
Bij wie komt de zwarte piet van het risico van aanvullende bestseller-claims te liggen? De aanduiding kort werk houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. Door deze bepaling heeft de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Dit is toegestaan na verloop van een redelijke termijn na eerste publicatie om de uitgever in staat te stellen zijn investeringen terug te verdienen’.25 De toelichting stelt verder: ‘werk van personen in dienst van een universiteit of ander door de overheid gefinancierde onderzoeksinstelling wordt geacht geheel of gedeeltelijk met openbare middelen te zijn bekostigd.’26 Dat betekent dat alle wetenschappelijke artikelen en losse bijdragen aan bundels geschreven door universitaire medewerkers er onder vallen. Boeken en hoofdstukken van boeken vallen er niet onder. De grote vraag is natuurlijk wat een redelijke termijn
22. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
21.
21.
25. Kamerstukken II 2014/15, 33308, 11,
23. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
p. 1.
21.
26. Kamerstukken II 2014/15, 33308, 11,
24. Kamerstukken II 2012/13, 33308, 6, p.
p. 2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1295
Praktijk
Nederlandse wetenschappers behouden dus, in ieder geval in hun relatie met Nederlandse uitgevers, altijd het recht om hun korte werk na een redelijke termijn in open access te plaatsen is. In het Duitse voorbeeld27 voor deze bepaling was deze gefixeerd op twaalf maanden. Maar uit de toelichting bij de Nederlandse bepaling blijkt dat deze veel flexibeler is. De redelijke termijn kan ook nihil zijn wanneer het redelijk en niet bezwaarlijk is als een werk onmiddellijk gratis online verschijnt. Daarbij kan afgesproken worden dat de manuscriptversie online wordt gezet, maar het kan ook de pdf van de definitieve versie zijn. Zoals voor alle bepalingen van het auteurscontractenrecht geldt ook voor de open access bepaling dat deze van dwingend recht is en dat er niet contractueel van kan worden afgeweken. Nederlandse wetenschappers behouden dus, in ieder geval in hun relatie met Nederlandse uitgevers, altijd dit recht om hun korte werk na een redelijke termijn in open access te plaatsen, zelfs als ze hun exploitatierecht volledig overdragen aan een uitgever. In de relatie tot buitenlandse uitgevers is dat minder duidelijk (zie hierna).
Bijzonder dwingend recht? De Nederlandse wetgever stelt zich op het standpunt dat de bepalingen van het auteurscontractenrecht van bijzonder dwingend recht zijn. Dat betekent dat er ook niet in een overeenkomst met een niet-Nederlandse uitgever via een rechtskeuze van afgeweken zou kunnen worden. Daar kan op grond van artikel 9 van de Rome I-verordening28 alleen sprake van zijn als het gaat om bepalingen ‘aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat
zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst’. Deskundigen betwijfelen of dit het geval is.29 Uiteindelijk zal het Hof van Justitie van de EU zich er over moeten uitspreken. Maar als de rechtskeuze door een Angelsaksische uitgever gecombineerd wordt met een forumkeuze voor een Angelsaksische rechter, lijkt de kans klein dat die rechter een bepaling van Nederlands auteurscontractenrecht van bijzonder dwingend recht acht.
Conclusie Bij extreme successen zoals die van de Pippi Langkous films zou een Inger Nilsson onder het nieuwe auteurscontractenrecht zeer waarschijnlijk meer geld hebben gekregen dan zonder een dergelijke regeling. Bij minder extreme gevallen is echter zeer onzeker of er per saldo een positief effect van de nieuwe regeling zal uitgaan op het inkomen van auteurs en uitvoerende kunstenaars. De collectieve belangenorganisaties van scenarioschrijvers, regisseurs en acteurs zien hun rol en hun omzet sterk uitgebreid worden door verplicht collectief te incasseren vergoedingen voor uitzenden. Voor wetenschappers die hun werk graag in open access plaatsen zal dat een stuk makkelijker worden. De nieuwe mogelijkheden om, al dan niet bij derden, (aanvullende) billijke vergoedingen te claimen en rechten terug te claimen bij onvoldoende gebruik brengen vooral rechtsonzekerheid en zijn dus in ieder geval voer voor juristen.
27. Art. 38 lid 4 van de Duitse auteurswet:
lich erscheinenden Sammlung er schienen
Manuskriptversion öffentlich zugänglich zu
28. Verordening (EG) 593/2008 van 17 juni
‘Der Urheber eines wissenschaftlichen
ist, hat auch dann, wenn er dem Verleger
machen, soweit dies keinem gewerblichen
2008 inzake het recht dat van toepassing is
Beitrags, der im Rahmen einer mindestens
oder Herausgeber ein ausschließliches Nut-
Zweck dient. Die Quelle der Erstveröffent-
op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
zur Hälfte mit öffentlichen Mitteln geför-
zungsrecht eingeräumt hat, das Recht, den
lichung ist anzugeben. Eine zum Nachteil
29. Zie Th.M. de Boer, ‘Auteurscontracten
derten Forschungstätigkeit entstanden und
Beitrag nach Ablauf von zwölf Monaten seit
des Urhebers abweichende Vereinbarung ist
en internationaal privaatrecht’, AMI 2011,
in einer periodisch mindestens zweimal jähr-
der Erstveröffentlichung in der akzeptierten
unwirksam.’
p. 3-9.
1296
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Focus
916
Vele wegen leiden naar Rome Ook die van de voorgestelde Voetbalwet?
Jan Brouwer & Jon Schilder1
Met een betrekkelijk eenvoudige wetswijziging kan de bestaande Voetbalwet aanmerkelijk beter worden aangescherpt dan nu wordt voorgesteld. Het voorstel waarover de Eerste Kamer zich op dit moment buigt, is niet doelmatig en onvoldoende effectief. Hopelijk realiseert de senaat zich dit, want de praktijk opnieuw blij maken met een dode mus – zoals eerder in 2010 – zal het gezag van de wetgever allesbehalve goed doen.
1. Inleiding In de aanloop van Feyenoord tegen AS Roma eerder dit jaar raakten Feyenoordsupporters massaal slaags met de Italiaanse hoofdstedelijke politie. Ook richtten zij ernstige vernielingen aan. De recent gerenoveerde Fontana della Barcaccia van Bernini bij de Spaanse trappen moest het onder meer ontgelden. ‘Rome is verbijsterd en vernietigd’, zei een geschokte Romeinse burgemeester Ignazio Marino.2 Feyenoordhooligans hebben een lange staat van dienst. In 2006 vormde de ‘verbouwing’ van de binnenstad van de Franse stad Nancy de aanleiding om dan toch eindelijk een Voetbalwet te introduceren. Die trad in 2010 in werking, maar alles wat er geregeld werd, niet de aanpak van over de schreef gaande hooligans in het buitenland. En zelfs niet de zich binnenlands bij uitwedstrijden misdragende supporters. De Voetbalwet van 2010 bevat vele andere missers. Die moeten nu worden hersteld in een aan de Eerste Kamer voorliggend wetsvoorstel. De keuzes die de wetgever evenwel maakt, zijn niet altijd voor de hand liggend. Bovendien kan de burgemeester tegen zich in het buitenland misdragende hooligans nog steeds niets ondernemen. De Fontana della Barcaccia is haar leven in de nieuwe opzet nog steeds allesbehalve zeker. Toch kan het wel worden geregeld.
2. Noodzaak van reparatie Een hersteloperatie van de wet van 2010 blijkt al snel na invoering noodzakelijk. Nog voordat de eerste evaluatieon-
derzoeken verschijnen, is duidelijk dat de wetgever de problematiek van hooligans ernstig heeft onderschat. Bij de totstandkoming van de wet is meer gedacht aan plaatselijke hangjongeren dan aan rondreizende voetbalhooligans. Maar voetbalclubs spelen nu eenmaal eens in de veertien dagen een uitwedstrijd. En juist bij uitwedstrijden misdragen de zich supporters noemende hooligans zich.3 In verband met hangjongeren stelde de wetgever bijvoorbeeld de eis van het herhaaldelijk verstoren van de openbare orde. Tegen ‘first offenders’ zou de burgemeester niets kunnen doen. Zelfs als een Twentehooligan de boel in Utrecht afbreekt, dan kan de burgemeester van de Domstad niets tegen hem ondernemen vanwege de eis van recidive. Als we nu een systeem gaan opzetten waarin burgemeesters hun informatie gaan uitwisselen, bedacht de Minister van Veiligheid en Justitie zich in 2012, dan kan de burgemeester van Utrecht wel wat ondernemen als blijkt dat de Twentehooligan zich ook al in Groningen misdroeg. Maar dan … Een Twentesupporter komt maar een keer per jaar in Utrecht. Een stadionverbod van drie maanden – de maximale termijn in de Voetbalwet – voor de Galgenwaard heeft dan nog steeds geen enkele zin. In de praktijk is een stadionverbod onder de nu geldende wet daarom alleen maar zinvol voor thuiswedstrijden. Maar de burgemeester van Enschede – om bij ons voorbeeld te blijven – mag alleen maar een stadionverbod opleggen als de desbetreffende hooligan ook in zijn eigen gemeente de openbare orde heeft verstoord.
Auteurs
Groningen. Prof. mr. A.E. Schilder is hoogle-
Noten
3. J.G. Brouwer & A.E.Schilder, ‘Wet maat-
1. Prof. dr. J.G. Brouwer is hoogleraar Alge-
raar Staats- en bestuursrecht aan de Vrije
2. Zie www.volkskrant.nl/dossier-eredivisie/
regelen bestrijding voetbalvandalisme en
mene rechtswetenschap aan de Faculteit
Universiteit Amsterdam.
het-gaat-vaker-mis-met-feyenoord-in-het-
ernstige overlast’, TvCR 2011, p. 195 e.v.
rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit
buitenland~a3869795/.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1297
Focus
Voortbordurend op de vergissing dat de burgemeester geen stadionverbod kan opleggen voor misdragingen in het voetbalstadion, stelt de regering nu voor dat de burgemeester mag aansluiten bij privaatrechtelijke sancties van bijvoorbeeld de KNVB Op grond van de huidige Voetbalwet kan de burgemeester geen stadionverbod opleggen voor wangedrag in het voetbalstadion. Dat is het gevolg van een evidente vergissing van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. De burgemeester zou slechts verstoringen van de openbare orde kunnen aanpakken als die plaatsvonden op openbare plaatsen en niet op voor publiek toegankelijke plaatsen zoals een tram of een trein. En dus ook niet in voetbalstadions. De minister vergat blijkbaar dat de burgemeester belast is met het toezicht op voor het publiek openstaande plaatsen. De huidige meldingsplicht houdt in het meest eenvoudige geval in dat een supporter met een stadionverbod zich moet melden op een politiebureau wanneer zijn club thuis speelt. Op het politiebureau kan men hem echter maar een paar minuten ophouden – de meldingsplicht is slechts een vrijheidsbeperkende sanctie – met als gevolg dat de hooligan zich daarna vrolijk op weg naar het stadion kan begeven.
3. Aanpassing Voetbalwet Met de aanpassing van de wet moeten dit soort van onvolkomenheden tot het verleden gaan behoren. Wat houdt de aanscherping dan in? De eis van herhaaldelijkheid verdwijnt als het gaat om ernstige verstoringen van de openbare orde. Wat dat zijn, laat de wetgever echter in het midden. Blijkbaar kan de burgemeester dat wel bepalen, maar de wetgever niet. De sanctietermijn van drie maanden trof de voetbalhooligan slechts een keer in de veertien dagen een paar uur bij een thuiswedstrijd. In de aangepaste wet stelde de regering daarom voor om de drie maanden uit te smeren over negentig dagen op te souperen in een jaar. Maar een voetbalclub speelt per seizoen hooguit 45 wedstrijden. De helft van de sanctie zou derhalve verdampen. Door middel van een amendement Oskam c.s. heeft de Tweede Kamer daarom van de termijn twee jaren gemaakt. Voortbordurend op de vergissing dat de burgemeester geen stadionverbod kan opleggen voor misdragingen in het voetbalstadion, stelt de regering nu voor dat de burgemeester mag aansluiten bij privaatrechtelijke sancties van bijvoorbeeld de KNVB als dit wangedrag bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. Bij eerste lezing kan men zijn ogen nauwelijks geloven, maar het staat er echt.4 Dit voorstel opent weidse perspectieven voor de burgemeester. Om de ruimte in te dammen, stelde de regering aanvankelijk voor om bij algemene maatregel van bestuur vast te leggen welke (typen van) sancties door
1298
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
welke (typen van) private organisaties wegens welke (typen van) misdragingen kunnen worden gevolgd door een bestuurlijke maatregel. Dat idee is evenwel bij Nota van Wijziging uit het wetsvoorstel geschrapt. Bij nadere beschouwing heeft een opsomming van privaatrechtelijke sancties in een AMvB geen toegevoegde waarde, aldus de regering, aangezien een burgemeester altijd zelf moet beoordelen of het gesanctioneerde gedrag voldoende grond is voor toepassing van artikel 172a lid 1. Een opsomming, hetzij in de wet, hetzij in een AMvB, zou geen extra waarborg bieden.5 Het is een tamelijk principiële stap die de regering hier zet die bovendien het nodige gevaar in zich bergt. Wie zich enigszins heeft verdiept in de manier waarop en het gemak waarmee de KNVB privaatrechtelijke sancties oplegt, zal hier zeker vraagtekens bij plaatsen.6 Bovendien blijft de reikwijdte van de bepaling niet beperkt tot de KNVB, de burgemeester kan ook andere door privaatrechtelijke organisaties opgelegde sancties volgen. Zo kunnen Feyenoord hooligans toch nog geconfronteerd worden met een stadionverbod van de burgemeester. De constructie is echter ronduit vreemd. De Italiaanse justitie geeft aan ons OM door dat vijftien fans in Rome zijn opgepakt en een transactie hebben betaald of door de rechter zijn veroordeeld. Die informatie wordt doorgespeeld aan Feyenoord. Die club legt hiervoor een stadionverbod op, vervolgens mag de burgemeester de sanctie van de club volgen.7 Het zou toch veel beter en juister zijn als de wetgever de burgemeester de bevoegdheid toekent om een stadionverbod op te leggen op basis van bewijsmateriaal van de politie voor ordeverstoringen waar dan ook gepleegd. Op hoe dit dan zou moeten, komen we in de volgende paragraaf terug. De afdwingbaarheid van een stadionverbod wordt helaas niet verbeterd. Dat zou eenvoudig kunnen door een digitale meldingsplicht in te voeren. De verbannen supporter kan met behulp van zijn smartphone op meerdere tijdstippen worden gecontroleerd op afwezigheid in een gebied in en rondom het stadion.8 De wetgever maakt het nu mogelijk dat een hooligan zich ook vanaf een bepaalde plaats kan melden in plaats van op een vastgestelde plek. Dat zal de politie misschien wat tijd en geld besparen maar effectief is dit niet, te meer daar de burgemeester in het geval van een overeenkomstig bevel – lees voor uitwedstrijden – geen meldingsplicht kan opleggen.9 Om een landelijk stadionverbod van de burgemeester mogelijk te maken, kiest de wetgever voor de constructie van het ‘overeenkomstige bevel’. Op grond van een nieuw lid 3 van artikel 172a kan de burgemeester die een stadion-
19 februari 2015, Feyenoord supporters bij de Barcaccia fontein (anno 1627) in Rome © Gregorio Borgia/Associated Press/HH
verbod – formeel een gebiedsontzegging – oplegt, de hooligan in diezelfde beschikking tevens namens andere burgemeesters die daarom verzoeken, een overeenkomstig bevel geven voor een gebied in andere gemeenten. Voorwaarde hiervoor is dat de burgemeester die het besluit neemt ‘de ernstige vrees heeft dat die persoon ook in de andere gemeente de openbare orde zal verstoren.’ Het gaat dan dus om ten minste twee – maar in de praktijk vermoedelijk veel meer – bevelen in één beschikking, en niet om één bevel ‘mede namens’ een andere burgemeester. Het ligt voor de hand dat de burgemeesters van alle gemeenten met een Betaald Voetbalorganisatie (BVO) op voorhand een dergelijk verzoek bij elkaar zullen indienen, met als effect dat een gemeentelijk stadionverbod landelijke dekking krijgt. Of het ‘overeenkomstige bevel’ bij de rechter stand houdt, valt te betwijfelen. Gelet op het vrijheidsbeperkende karakter van de maatregel zal de rechter toch steeds nauwkeurig moeten nagaan of het besluit draagkrachtig is gemotiveerd, of er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden en of de maatregel niet disproportioneel is. De kans dat dit niet het geval is bij een stadionverbod waarom reeds op voorhand door een andere burgemeester is verzocht, lijkt levensgroot. Mocht de constructie echter standhouden, dan is dit een verbetering, zij het een zeer bewerkelijke. De Fontana della Barcaccia in Rome is daarmee nog steeds niet gevrijwaard van ‘bezoekjes’ van vernielzuchtige Nederlandse hooligans. Supporters kunnen nog altijd afreizen naar
wedstrijden van Nederlandse voetbalclubs in het buitenland, want buitenlandse burgemeesters kunnen niet een verzoek doen voor een ‘overeenkomstig bevel’.
De Fontana della Barcaccia in Rome is daarmee nog steeds niet gevrijwaard van ‘bezoekjes’ van vernielzuchtige Nederlandse hooligans 4. Eenvoudiger, breder en effectiever Er is een eenvoudigere oplossing denkbaar dan de constructie waarin burgemeesters namens elkaar besluiten moeten gaan nemen. Een systeem dat bovendien breder inzetbaar is, namelijk ook op wedstrijden in het buitenland en waarin bovendien een waterdichte controle kan worden afgedwongen. Hoe dan? Aan de burgemeester dient de bevoegdheid te worden toegekend om een supporter te verbieden om wedstrijden te bezoeken van de voetbalclub van zijn gemeente waar dan ook gespeeld op grond van vrees voor verdere
4. Het gaat om lid 2 van het voorgestelde
situatie zou alleen voorkomen kunnen wor-
2014.
ste-stadionverboden-wegens-rellen-rome.
art. 172a Gemw.
den door in de AMvB alle denkbare sancties
7. De politie in Rotterdam is op het moment
html#slide-2.
5. De regering meende verder ook dat een
op te nemen – maar dan gaat er evenmin
van dit schrijven nog volop bezig met het
8. C. Veen & J.G. Brouwer, Van meld- naar
dergelijke opsomming nodeloos belemme-
enige regulerende werking uit van de
bekijken van beelden die ze uit de Italiaanse
aantoonplicht, reeks Politiekunde van het
rend kan werken, als een burgemeester op
AMvB.
hoofdstad heeft gekregen. Ook heeft de
Programma Politie en Wetenschap, 2013,
een bepaald gesanctioneerd gedrag met
6. Zie hierover A.J. Wierenga & J.G. Brou-
politie gevraagd of mensen die opnames
nr. 54, p. 33-57.
een burgemeesterlijke maatregel wil reage-
wer, ‘Bestrijding van voetbalvandalisme via
tijdens de rellen in Rome hebben gemaakt,
9. Art. 172a lid 3 Gemw.
ren, maar dat niet kan omdat die specifieke
het privaatrecht’, in: Van een andere orde,
de beelden willen opsturen; www.nu.nl/
sanctie niet is opgenomen in de AMvB. Die
Over private ordehandhaving, Den Haag
binnenland/4006000/feyenoord-legt-eer-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1299
Focus
verstoring van de openbare orde gedurende een vastgestelde maximale termijn. De burgemeester moet tevens de bevoegdheid krijgen om dat bezoekverbod af te dwingen met een meldingsplicht bij elke wedstrijd van die specifieke BVO gedurende die termijn. Op overtreding van de meldingsplicht zou een forse boete moeten staan. Een dergelijke regeling heeft verschillende voordelen. Zo is de bewijsvoering en de motivering van de maatregel relatief eenvoudig in vergelijking met de constructie van het ‘overeenkomstige bevel’. Een verstoring van de openbare orde, waar dan ook gepleegd geeft de burgemeester de bevoegdheid om aan een supporter een bezoekverbod van wedstrijden van zijn favoriete club op te leggen. De reikwijdte van het bevel is verder veel groter. De meldingsplicht kan immers ook worden opgelegd bij uitwedstrijden in binnen- en buitenland. Zo kan de burgemeester van Rotterdam Feyenoord hooligans tijdens de sanctietermijn beletten af te reizen naar de Romeinse fontein. De Engelse Football Disorder Act van 2000 is op dit punt nog weer veel rigoureuzer. Een supporter met een stadionverbod moet vijf dagen voordat zijn club buiten de landsgrenzen speelt zijn paspoort inleveren.10 Pas na afloop kan hij zijn paspoort ophalen. Bij een internationaal toernooi pas na de laatste wedstrijd van Engeland op dat toernooi. Europeesrechtelijk heeft dit nooit problemen opgeleverd. Het recht van vrij verkeer van personen kan om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid worden beperkt.11 Bij de door ons voorgestelde maatregel gaat het overigens niet om een uitreisverbod: betrokkene mag het land verlaten, maar moet zich in de rust van een internationale wedstrijd op een politiebureau melden. Dat zou ook een ‘plaats’ in een derde land kunnen zijn. Een meldingsplicht is juist – en in de huidige modaliteit zelfs alleen maar – effectief bij uitwedstrijden. Gezien de afstanden tussen de gemeenten van BVO’s is een plicht om zich te melden in de rust van een uitwedstrijd op het politiebureau in de eigen gemeente niet meer mogelijk om iets van een uitwedstrijd te zien, niet vooraf, noch achteraf. Kan de wetgever dit dan regelen? Is deze constructie niet in strijd met de staatsinrichting zoals die aan de grondwetgever voor ogen staat en haar beslag heeft gekregen in de Grondwet? Is het gemeentebestuur niet uitsluitend belast met de zorg voor de eigen huishouding en dus niet ook met de Romeinse? Wij menen dat de Grondwet zich geenszins verzet tegen een bijzondere wettelijke opdracht aan de burgemeester om de problematiek van voetbalgeweld gemeentegrensoverschrijdend aan te pakken. Dat andere bestuurders zich bezighouden met de handhaving van de openbare orde in een gemeente dan de eigen burgemeester is geen nieuw verschijnsel. Op grond van de huidige Voetbalwet mag de burgemeester
1300
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
om aan de eis van herhaaldelijkheid te kunnen voldoen ook al verstoringen van de openbare orde in andere gemeenten ten grondslag leggen aan maatregelen als een stadionverbod, gebiedsverbod en groepsverbod.12 De formele wetgever holt met een zodanige bevoegdheid de autonomie van burgemeesters inzake de handhaving van de openbare orde in die andere gemeente op geen enkele wijze uit. Er is ook nog steeds voldoende verband met de openbare orde in de thuisclubgemeente. In de helft van de keren gaat het immers om het handhaven van de openbare orde in zijn eigen gemeente. Bij de andere helft betreft het wedstrijden van de voetbalclub waarvoor hij een zekere verantwoordelijkheid draagt. Als er iets is wat inbreuk maakt op de autonomie van de burgemeester inzake de handhaving van de openbare orde, dan is het wel de toekenning van de bevoegdheid aan de officier van justitie (OvJ) om met passeren van de burgemeester openbare-orde maatregelen te nemen in de Voetbalwet van 2010. Op grond van artikel 509hh Sv kan de OvJ in afwachting van een strafproces een stadionverbod, contactverbod en meldingsplicht opleggen aan een hooligan. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die weinig van doen hebben met opsporing, vervolging of bestraffing van strafbare feiten, maar alles met de handhaving van de openbare orde en de voorkoming van strafbare feiten. Overigens beschikt ook de rechter sinds 2012 op grond van artikel 38v Sr over de mogelijkheid maatregelen op te leggen ter handhaving van de openbare orde. En ook hierin zien we bepaald geen ondermijning van de gemeentelijke autonomie in het algemeen en de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de handhaving van de openbare orde in het bijzonder.
5. Conclusie Met een betrekkelijk eenvoudige wetswijziging kan de bestaande Voetbalwet aanmerkelijk beter worden aangescherpt dan nu wordt voorgesteld. Het voorstel waarover de Eerste Kamer zich op dit moment buigt, is niet doelmatig en onvoldoende effectief. Hopelijk realiseert de senaat zich dit, want de praktijk opnieuw blij maken met een dode mus – zoals eerder in 2010 – zal het gezag van de wetgever allesbehalve goed doen. De aanpassing van de huidige bevoegdheden zoals wij die voorstellen is niet alleen betrekkelijk eenvoudig, zij levert ook instrumenten op die goed werkbaar zijn en efficiënt kunnen worden ingezet zodat de hoon en schande zoals die ons land ten deel viel na de rellen in Rome kunnen worden voorkomen.
10. Zie hierover: J.G. Brouwer & K. Jacobs,
Parlement en de Raad van 29 april 2004, L
‘Naar een Engelse Voetbalwet’, NJB
229/36.
2012/1215, afl. 21, p. 1444.
12. Zie Rb. Amsterdam, 3 april 2012, AB
11. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees
2012/174 m.nt. J.G. Brouwer/A.E. Schilder.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
nen de termijn van twee weken heeft gerea-
C. Uitspraak van het Hof
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
geerd heeft het volgens de verordening
(In M.O.S.H.: Derde Kamer: Casadevall (Presi-
stilzwijgend toegestemd met het overnemen
dent), López Guerra, Šikuta, Pardalos, Silvis,
EHRM
1301
van de asielzoeker. De asielaanvraag werd
Griţco, Antoanella Motoc)
Hoge Raad (civiele kamer)
1303
derhalve afgewezen. Op 27 november 2009
(In A.M.E.: Derde Kamer: Casadevall (Presi-
Centrale Raad van Beroep
1308
wees de voorzieningenrechter van de Recht-
dent), López Guerra, Šikuta, Popović, Pardalos,
bank Den Haag zittingsplaats Zwolle de aan-
Silvis, Griţco)
vraag tot een voorlopige voorziening en het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
beroep van de vreemdeling af. Er is geen
In beide zaken herhaalt het Hof bestaande
hoger beroep ingediend bij de Afdeling
jurisprudentie waarin het stelde dat er een
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Bestuursrechtspraak van de Raad van State,
minimumniveau van hardheid is vereist
kers van de Universiteit Leiden, de VU
wat overigens ook geen schorsende werking
voordat er sprake kan zijn van inhumane
Amsterdam en de Radboud Universiteit.
gehad zou hebben. Op 9 december 2014 laat
behandeling na uitzetting. In zowel M.O.S.H
Onderstaande bewerkingen zijn verzorgd
de advocaat van de vreemdeling het Hof
als A.M.E. waren de aanvragers op het
door mr. M.A.K. Klaassen (Universiteit Lei-
weten dat de vreemdeling is overgedragen
moment van hun eerste asielaanvraag min-
den) en mr. drs. A.E.M. Leijten. Alle uitspra-
aan Italië.
derjarig. Echter, momenteel zijn beide aan-
ken van het EHRM staan op www.echr.coe.
A.M.E. is afkomstig uit Somalië. Hij is op 11
vragers al meerderjarig. Dit onderscheidt
int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
april 2009 in een groep van 200 andere
deze zaken van de situatie in de uitspraak
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
vreemdelingen aangekomen in de Italiaanse
Tarakhel vs. Zwitserland, waarin de aanvra-
spraken van kamers van het EHRM worden
plaats Ibleo Pozzallo. Uiteindelijk heeft hij in
gers een familie met zes minderjarige kinde-
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
Italië een verblijfsvergunning verkregen. Des-
ren waren. In deze zaken zijn de aanvragers
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
ondanks heeft hij op 29 oktober 2009 een
momenteel volwassen jonge mannen zonder
de Grote Kamer van het Hof.
asielaanvraag ingediend in Nederland. In
verdere afhankelijke gezinsleden. Bovendien
Nederland bleek na controle van vingeraf-
zijn de omstandigheden in de asielopvang
drukken dat de klager eerder in Italië was
niet vergelijkbaar met de omstandigheden in
geweest. Hierop hebben de Nederlandse auto-
Griekenland ten tijde van de uitspraak M.S.S.
riteiten Italië verzocht om de aanvrager over
vs. België en Griekenland. Op basis hiervan
5 februari 2015, appl. nr. 51428/10
te nemen op grond van de Dublinverorde-
oordeelt het Hof in zowel M.O.S.H. als A.M.E.
26 februari 2015, appl. nr. 63469/09
ning. Omdat Italië niet binnen de termijn
dat er bij uitzetting naar Italië geen sprake is
van twee weken heeft gereageerd heeft het
of zal zijn van een minimumniveau van
Artikel 3 EVRM. Asielzoeker. Dublin-over-
volgens de verordening stilzwijgend toege-
hardheid dat voldoende is om binnen de
dracht naar Italië. Geen risico op onmense-
stemd met het overnemen van de asielzoe-
reikwijdte van art. 3 EVRM te vallen.
lijke behandeling bij overdracht naar Italië.
ker. De asielaanvraag werd op grond van het
Klacht niet-ontvankelijk.
feit dat Italië verantwoordelijk is afgewezen
D. Slotsom
op 2 juni 2010. Het beroep tegen deze afwij-
In zowel M.O.S.H. als A.M.E. oordeelt het Hof
zing werd op 29 juli 2010 door de Rechtbank
dat de klacht kennelijk ongegrond en daar-
Den Haag afgewezen. In hoger beroep vernie-
mee niet ontvankelijk is. In A.M.E. wordt de
tigde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
opgelegde interim measure opgeheven. In
Raad van State op 11 november 2011 de
M.O.S.H. was de interim measure reeds opge-
afwijzende beschikking van de staatssecreta-
heven.
917
(EVRM art. 3) A.M.E. vs. Nederland M.O.S.H. vs. Nederland
ris, maar oordeelde het dat de rechtsgevolgen
A. Feiten
in stand zouden blijven.
In deze twee zaken, die over dezelfde rechts-
918
vraag gaan en daarom samen worden bespro-
B. Procedure
ken, gaat het om de vraag of Nederland twee
M.O.S.H. dient op 2 december 2009 een ver-
asielzoekers onder de Dublinverordening
zoekschrift in bij het Hof. Hij meent bij over-
mag overdragen aan Italië.
draging naar Italië slachtoffer te zullen wor-
Art. 1 Eerste Protocol EVRM. Afwijzing ver-
M.O.S.H. is afkomstig uit Afghanistan waar-
den van een schending van onder meer art. 3
zoek arbeidsongeschiktheidsuitkering.
vandaan hij is gevlucht. Hij kwam op 29 sep-
EVRM. Hij vraagt tegelijkertijd een interim
Eigendomsbegrip. Legitieme verwachtin-
tember 2008 aan op Lampedusa in Italië,
measure aan onder Rule 39 van de Rules of
gen. Rule of law-vereisten. Schending.
waar hij een verblijfsvergunning verkreeg. Na
the Court. De interim measure wordt toege-
het verkrijgen van de verblijfsvergunning
kend en op 16 januari 2012 weer opgeheven.
werd de opvang in Italië stopgezet. Omdat hij
A.M.E. dient op 7 september 2010 een ver-
in Italië geen werk kon vinden is hij naar
zoekschrift in bij het Hof. Ook hij meent bij
Nederland gekomen waar hij onder een ande-
overdraging naar Italië slachtoffer te worden
re naam op 17 mei 2009 een asielaanvraag
van een schending van onder meer art. 3
A. Feiten
heeft ingediend. Bij de controle van zijn vin-
EVRM. Parallel met zijn verzoekschrift vraagt
Van 2001 tot 2010 ontving klaagster een
gerafdrukken bleek dat de aanvrager al in Ita-
hij eveneens een interim measure aan onder
arbeidsongeschiktheidspensioen. Wanneer
lië asiel had aangevraagd. Hierop hebben de
Rule 39 van de Rules of the Court.
de methode voor berekening van het percen-
10 februari 2015, appl. no. 53080/13
(EVRM art. 1 Eerste Protocol) Bélané Nagy vs. Hongarije
Nederlandse autoriteiten Italië verzocht om
tage van arbeidsongeschiktheid verandert
op grond van de Dublinverordening de asiel-
komt zij hiervoor echter niet meer in aan-
zoeker over te nemen. Omdat Italië niet bin-
merking en wordt het pensioen stopgezet.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1301
Rechtspraak
Klaagster heeft dit besluit aangevochten,
de rule of law en concludeert dat deze in de
nenlands vestigingsalternatief bestaat. Op 28
maar ondanks dat haar gezondheidstoestand
weg staan aan het zodanig wijzingen van de
februari 2013 wijst de Afdeling Bestuurs-
niet was gewijzigd mocht dit niet baten. Tij-
voorwaarden voor het verkrijgen van een
rechtspraak van de Raad van State het hoger
dens herhaaldelijke herkeuringen wordt haar
uitkering dat daar met geen mogelijkheid
beroep van de aanvrager af zonder nadere
toestand steeds als te weinig ernstig aange-
meer aan kan worden voldaan. Nu klaagster
motivering.
merkt om weer voor het pensioen in aan-
in het geheel geen uitkering meer ontvangt
merking te komen. In 2012 treedt een nieu-
is zij geconfronteerd met een excessieve en
B. Procedure
we wet in werking waarmee het
disproportionele last en heeft de Staat niet
Op 11 februari 2013 dient de klager een ver-
arbeidsongeschiktheidspensioen wordt ver-
aan zijn verplichtingen onder art. 1 EP van
zoekschrift in bij het Hof. Hij meent bij uit-
vangen door een arbeidsongeschiktheidsuit-
het EVRM voldaan.
zetting naar de Democratische Republiek
kering. Klaagster vraagt deze uitkering aan
Congo slachtoffer te zullen worden van een
en hoewel ze na weer een nieuwe keuring
D. Slotsom
schending van art. 3 EVRM. Op 15 maart
wel als ‘voldoende arbeidsongeschikt’ wordt
Het Hof concludeert met vier tegen drie
2013 verzoekt de klager het Hof om op grond
aangemerkt, ontvangt ze deze uitkering niet
stemmen dat art. 1 Eerste Protocol EVRM is
van Rule 39 van de Rules of the Court een
omdat de overige voorwaarden strenger zijn
geschonden. Aan de uitspraak is een joint
interim measure te treffen om zijn uitzetting
dan onder het oude systeem. Zo moeten ont-
dissenting opinion gehecht van rechters
gedurende de procedure voor het Hof te
vangers van de uitkering een bepaalde perio-
Keller, Spano en Kjølbro.
voorkomen. Op 11 april 2013 werd deze aan-
de bijgedragen hebben aan het socialezekerheidssysteem; een eis waaraan klaagster op
vraag gehonoreerd. Nadat de zaak aan de
dat moment niet meer kan voldoen.
919
B. Procedure
19 maart 2015, appl. nr. 10260/13
Nederlandse overheid is gecommuniceerd start deze een onderzoek naar de afkomst van de klager. Uit een taalanalyse blijkt dat de klager waarschijnlijk niet uit Congo, maar uit Rwanda komt. Dit blijkt vervolgens ook
Op 12 augustus 2013 diende klaagster een klacht in bij het EHRM. Zij klaagde onder art.
Art. 3 EVRM. Democratische Republiek Con-
uit een visum afgegeven door de Belgische
6 EVRM over het verlies van haar bestaans-
go. Algemene omstandigheden in de Demo-
autoriteiten, dat is afgegeven aan een per-
middelen, die voorheen werden gegaran-
cratische Republiek Congo zijn niet zodanig
soon met dezelfde naam als de klager en blij-
deerd door het arbeidsongeschiktheidspensi-
dat iedereen er een reëel risico loopt op
kens de pasfoto erg op hem lijkt.
oen, omdat zij onder het nieuwe systeem,
onmenselijke behandeling
C. Uitspraak van het Hof
ook al was haar gezondheidssituatie niet verbeterd, niet langer een uitkering kon krijgen.
(EVRM art. 3)
C. Uitspraak van het Hof
Ndabarishye Rugira vs. Nederland.
(Derde Kamer: Casadevall (President), López Guerra, Popović, Pardalos, Silvis, Griţco, Antoanella Motoc) Nederland vraagt het Hof de klacht niet ont-
(Tweede Kamer: Karakaş (President), Sajó, Vučinić, Keller, Kūris, Spano, Kjølbro)
A. Feiten
vankelijk te verklaren vanwege misbruik van
Het EHRM besluit de zaak van mevrouw
De klager heeft verklaard afkomstig te zijn
het klachtrecht, aangezien de klager heeft
Bélané Nagy onder art. 1 van het Eerste Pro-
uit de Democratische Republiek Congo en
gelogen over zijn afkomst. Het Hof meent dat
tocol bij het EVRM te behandelen, waarin het
geboren te zijn op 12 oktober 1993. Op 19
de aantijging dat de klager niet afkomstig is
recht op ongestoord genot van het eigendom
juni 2012 vraagt klager asiel aan in Neder-
uit de Democratische Republiek Congo onvol-
is neergelegd. Het Hof stelt vast dat het niet
land. Hij stelt lid te zijn van de Banyamulen-
doende is bewezen en dat daarmee niet kan
de oorspronkelijke stopzetting van het
ge (Tutsi) minderheid en te worden vervolgd
worden gesteld dat de klager het Hof moed-
arbeidsongeschiktheidspensioen kan toetsen
door gewapende groepen van de overheid
willig heeft proberen te misleiden. Het ver-
nu de klacht hierover niet binnen zes maan-
van de Democratische Republiek Congo. Het
zoek van de Nederlandse staat wordt derhal-
den na het definitief worden van de betref-
enige identiteitsdocument dat de klager kan
ve afgewezen.
fende beslissing is ingediend. Het beperkt
overleggen is een kiespas. Op 27 juni 2012
De klager meent bij uitzetting naar Kinshasa
zijn toets dus tot de afwijzing van het ver-
wijst de Minister voor Immigratie, Integratie
in de Democratische Republiek Congo slacht-
zoek om een arbeidsongeschiktheidsuitke-
en Asiel de asielaanvraag af omdat de aanvra-
offer te zullen worden van een schending
ring onder het nieuwe systeem. Het Hof stelt
ger zijn identiteit, nationaliteit en reisroute
van art. 3 EVRM omdat er in die stad geen
in dat kader vast dat klaagster een legitieme
niet overtuigend heeft onderbouwd en het
Banyamulenge wonen en deze groep verant-
verwachting had op deze uitkering nu zij
zijn asielrelaas aan positieve overtuigings-
woordelijk wordt gehouden voor het geweld
jarenlang premie had betaald en ook vanwe-
kracht ontbreekt. Het beroep bij de Recht-
in het oosten van Congo. Volgens het Hof
ge de toekenning van een dergelijk recht in
bank Den Haag zittingsplaats Zwolle wordt
mag Nederland van een asielzoeker verlan-
2001. Eveneens verwijst het Hof hierbij naar
op 20 juli 2012 ongegrond verklaard. Hierop
gen dat hij zich in een ander deel van zijn
ILO-verdragen op het terrein van sociale
dient de aanvrager een nieuwe asielaanvraag
land van herkomst vestigt om daarmee ver-
zekerheid. Volgens het Hof komt de Staten
in. Deze wordt op 7 september 2012 door de
volging te voorkomen. Voorwaarden hiervoor
een zekere margin of appreciation toe bij het
Minister afgewezen. In beroep tegen deze
zijn dat de vreemdeling naar een dergelijk
reguleren van arbeidsongeschiktheidsvoor-
afwijzing oordeelt de Rechtbank Den Haag
gebied kan reizen en in staat moet zijn om
zieningen, vooral waar het gaat om het bepa-
zittingsplaats Middelburg op 27 juni 2012
dat gebied binnen te gaan en zich er te vesti-
len van het vereiste niveau van arbeidsonge-
dat de algemene omstandigheden in de
gen. Het Hof stelt zich bewust te zijn van de
schiktheid en de benodigde contributies.
Democratische Republiek Congo weliswaar
berichten dat er regelmatig mensenrechten-
Niettemin mag de Staat een eenmaal toege-
zijn verslechterd, maar dat er geen sprake
schendingen plaatsvinden in de Democrati-
kend socialezekerheidsrecht niet in de kern
was van een systematische discriminatie van
sche Rupubliek Congo, en dat er sprake is van
aantasten. Het Hof verwijst naar de eisen van
Banyamulenge in Congo en dat er een bin-
discriminatie op grond van etniciteit. Het
1302
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Rechtspraak
Hof oordeelt echter dat de klager onvoldoen-
gelegd, met aanzegging van een openbare
procedure waarin hij incidenteel uitvoerbaar-
de heeft bewezen dat alle personen in de
verkoop op 23 september 2009. Op verzoek
verklaring bij voorraad vorderde van een in
Democratische Republiek Congo, met inbe-
van R&Z is de openbare verkoop herhaalde-
vorige instantie uitgesproken ongegrondver-
grip van Kinshasa, een reëel risico lopen
lijk uitgesteld. In een nader exploot is 27
klaring van een verzet. Deze uitvoerbaarver-
slachtoffer te worden van een behandeling
januari 2010 als datum van openbare ver-
klaring werd door de Ontvanger gevorderd
die strijdig is met art. 3 EVRM. Het is daarom
koop aangezegd. De verkoop is aangekondigd
omdat daarmee de schorsende werking van
niet bewezen dat de klager bij uitzetting naar
door middel van aanplakbiljetten en een
het verzet zou worden opzijgezet. Om deze
de Democratische Republiek Congo het reëel
advertentie.
reden werd die vordering door de Hoge Raad
risico loopt slachtoffer te worden van een
In dit geding heeft R&Z bij dagvaarding van
toewijsbaar geoordeeld. De wet verbindt in
schending van art. 3 EVRM.
26 januari 2010 verzet ingesteld tegen de
art. 17 lid 2 tweede volzin Iw aan het verzet
executie van de dwangbevelen en een verkla-
zonder meer het gevolg van schorsende wer-
D. Slotsom
ring voor recht gevorderd dat de Ontvanger
king. Dit berust, zoals overwogen in de arres-
Het Hof oordeelt unaniem dat de klacht ken-
onrechtmatig handelt door de schorsende
ten van 7 oktober 1994 en 8 juni 2007, op
nelijk ongegrond en daarmee niet ontvanke-
werking van het verzet te negeren en schade-
een welbewuste keuze van de wetgever. Daar-
lijk is. De aan Nederland opgelegde interim
vergoeding, op te maken bij staat. Op
mee strookt, zoals al besloten ligt in deze
measure wordt opgeheven.
27 januari 2010 heeft de openbare verkoop
arresten, dat in geval van misbruik van
plaatsgevonden. Op 2 februari 2010 is R&Z
bevoegdheid alleen door een rechterlijke
op eigen aangifte in staat van faillissement
beslissing de schorsende werking aan het
Hoge Raad (civiele kamer)
verklaard. De curator heeft het geding over-
verzet kan worden ontnomen. Voor deze
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
genomen. De rechtbank heeft het verzet
beperking bestaat ook aanleiding nu het gaat
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
gedeeltelijk gegrond verklaard en de vorde-
om de tenuitvoerlegging van een titel die
van Justitie van het Caribische deel van het
ringen grotendeels toegewezen. Het hof heeft
(als zodanig) niet door de rechter is getoetst.
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
alsnog het verzet ongegrond verklaard en de
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
zien op www.rechtspraak.nl.
vorderingen afgewezen.
komstig de conclusie van de A-G. De A-G geeft een uiteenzetting van de schor-
Hoge Raad
sende werking van het verzet als bedoeld in
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend
art. 17 lid 2 Iw (2.4-2.20). Zij gaat in op art.
dat de schorsende werking die het verzet op
17.1 van de Leidraad Invordering 2008, dat de
1 mei 2015, nr. 14/00822
grond van art. 17 lid 2 tweede volzin Iw
beleidsregel voorschrijft dat de Ontvanger een
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
heeft, alleen opzijgezet kan worden door een
geplande executieverkoop, in weerwil van een
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
rechterlijke beslissing. De klacht is gegrond.
ingesteld verzet, kan doorzetten zonder vooraf-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
In HR 7 oktober 1994,
gaande rechterlijke tussenkomst (2.21-2.34).
ECLI:NL:HR:2015:1188
ECLI:NL:HR:1994:ZC1475, NJ 1995/411 (Ont-
920
vanger vs. mr. Winger q.q.) is beslist dat de
921
Belasting. Invordering. Executoriaal beslag.
bevoegdheid van de belastingschuldige om
Verzet. Schorsende werking. Misbruik van
zich te beroepen op de schorsende werking
bevoegdheid. De Ontvanger zegt een execu-
die het door hem tegen het dwangbevel inge-
1 mei 2015, nr. 14/02969
tieverkoop aan. Eén dag voor de aangezegde
stelde verzet op grond van art. 17 lid 2 twee-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
dag stelt de belastingschuldige verzet in
de volzin Iw heeft, vatbaar is voor misbruik
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
tegen de executie van het dwangbevel. De
en dat in het geval dat van misbruik sprake
A-G mr. J. Spier)
executieverkoop gaat toch door. Het hof
is, door hem geen beroep kan worden gedaan
ECLI:NL:HR:2015:1192
oordeelt achteraf dat de belastingschuldige
op die schorsende werking. Voorts is in dit
zijn bevoegdheid heeft misbruikt en dat
arrest beslist dat alleen een zwaarwegend
Arbeidsovereenkomst. Opzegbeding. Vernie-
het verzet daarom geen schorsende wer-
belang van de Ontvanger kan rechtvaardigen
tigbaarheid. Een opzegbeding in een
king heeft gehad. HR: Het hof heeft mis-
dat de schorsende werking van het verzet op
arbeidsovereenkomst bepaalt dat voor de
kend dat in geval van misbruik van
deze grond wordt opzijgezet, en dat van mis-
werknemer de opzegtermijn twee maanden
bevoegdheid alleen door een rechterlijke
bruik van bevoegdheid sprake kan zijn als
is. Over de opzegtermijn voor de werkgever
beslissing de schorsende werking aan het
het verzet, gelet op hetgeen de belasting-
bepaalt het beding niets. De werknemer
verzet kan worden ontnomen.
plichtige ter ondersteuning daarvan heeft
beroept zich op vernietigbaarheid van het
aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het
beding. HR: Zowel de voor de werknemer
belang van de belastingplichtige bij schor-
geldende opzegtermijn (van maximaal zes
sing van de tenuitvoerlegging niet opweegt
maanden), als de voor de werkgever gelden-
Mr. P.C. van As q.q., curator in het faillisse-
tegen het belang van de Ontvanger bij voort-
de opzegtermijn (die niet korter mag zijn
ment van R&Z (de belastingschuldige), adv.
zetting van de tenuitvoerlegging. Deze beslis-
dan het dubbele van die voor de werkne-
mr. J. van Weerden, vs. de Ontvanger, adv. mr.
singen zijn herhaald in HR 8 juni 2007,
mer) dient schriftelijk te worden overeen-
J.W.H. van Wijk.
ECLI:NL:HR:2007:BA1525, NJ 2008/368 (X vs.
gekomen. Indien hieraan niet is voldaan,
Ontvanger). In dat arrest ging het niet, zoals
kan de werknemer het opzegbeding, wat
Feiten en procesverloop
in het arrest van HR 7 oktober 1994, om een
betreft de opzegtermijn, vernietigen, met
De inspecteur heeft naheffingsaanslagen
door de Ontvanger tegen de belastingschul-
als gevolg dat hij slechts de wettelijke
omzetbelasting en loonheffing over het jaar
dige aangespannen kort geding waarin hij
opzegtermijn van één maand van in acht
2009 opgelegd aan R&Z. De Ontvanger heeft
vordert te bepalen dat het verzet geen schor-
behoeft te nemen.
dwangbevelen uitgevaardigd en beslag
sende werking toekomt, maar om een verzet-
(Iw art. 17 lid 2)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1303
Rechtspraak
het dubbele van die voor de werknemer)
de dag zijn de vrouw en de man een hypo-
schriftelijk wordt overeengekomen. Indien
thecaire geldlening aangegaan. Met het geld
Flextronics (de werkgever), adv. mr. M.A.J.G.
hieraan niet is voldaan, kan de werknemer
hebben zij een op het perceel aanwezige
Janssen, vs. A (de werknemer), adv. mr. S.
het opzegbeding, wat betreft de opzegter-
opstal verbouwd tot woonhuis (de echtelijke
Kousedghi.
mijn, ingevolge art. 3:40 lid 2 BW vernietigen,
woning). In 2008 zijn partijen gescheiden.
met als gevolg dat hij slechts de wettelijke
In dit geding hebben beide partijen verdeling
Feiten en procesverloop
opzegtermijn van één maand van art. 7:672
van de huwelijksgoederengemeenschap ver-
A is voor onbepaalde tijd in dienst getreden
lid 3 BW in acht behoeft te nemen. Het mid-
zocht. In geschil is de vraag of het perceel
bij Flextronics. De arbeidsovereenkomst
del is dus ongegrond.
(met woning) in de gemeenschap is gevallen
bevat het volgende opzegbeding: ‘Deze
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
en dus voor verdeling in aanmerking komt.
arbeidsovereenkomst kan door de werkne-
sie van de A-G.
De rechtbank heeft de vraag bevestigend
mer tussentijds worden opgezegd met
De A-G beargumenteert onder 5.10-5.15 dat
beantwoord. Het hof heeft de vraag alsnog
inachtneming van een opzegtermijn van
partijen die de opzegtermijn voor de werkne-
ontkennend beantwoord.
twee maanden’.
mer verlengen, ook de voor de werkgever gel-
Bij brief van 28 december 2012 heeft A de
dende opzegtermijn schriftelijk moeten vast-
Hoge Raad
arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1
leggen. Onder 5.16-5.29 gaat hij op de vraag
De onderhavige zaak kenmerkt zich hierdoor
februari 2013.
welke rechtsgevolgen het heeft als die vastleg-
dat op 16 april 1993 de volgende rechtshan-
In dit geding heeft Flextronics betaling van
ging ontbreekt. In voetnoten 32 en 33 noemt
delingen hebben plaatsgevonden:
€ 4005 aan (gefixeerde) schadevergoeding
hij bronnen die deze vraag anders beantwoor-
(i) de man heeft van zijn ouders geleend en
gevorderd op de grond dat A niet de termijn
den dan hof, A-G en Hoge Raad hier doen.
ontvangen een bedrag van ƒ 52 000 ter finan-
(BW art. 3:40 lid 2, 7:672 lid 2, 3, 5 en 6)
van het opzegbeding in acht heeft genomen. A heeft zich verweerd met een beroep op de vernietigbaarheid van het opzegbeding. De
ciering van de aankoop van het perceel;
922
kantonrechter heeft dit verweer verworpen
(ii) de ouders hebben ten titel van koop het perceel aan de man geleverd waarbij in de leveringsakte is vermeld dat de koopsom van
en de vordering toegewezen. Het hof heeft
1 mei 2015, nr. 14/03358
ƒ 52 000 is ontvangen door storting onder de
alsnog het verweer gehonoreerd en de vorde-
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
notaris; en
ring afgewezen.
Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
(iii) de ouders hebben de man een bedrag
Broek; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
van ƒ 34 996 kwijtgescholden onder de uit-
ECLI:NL:HR:2015:1199
drukkelijke bepaling dat het geschonken
Hoge Raad
bedrag niet zal vallen in enige gemeenschap
Zoals het hof terecht heeft geoordeeld, volgt uit de tekst van art. 7:672 lid 6 BW dat partij-
Huwelijksgoederengemeenschap. Privéfi-
van goederen.
en bij een verlenging van de opzegtermijn
nanciering. Zaaksvervangingsregel. Een in
Het oordeel van het hof komt erop neer dat
die geldt voor de werknemer, tevens afspra-
algehele gemeenschap van goederen
dit samenstel van gelijktijdig verrichte
ken (dienen te) maken over de voor de werk-
gehuwde man verkrijgt op basis van een
rechtshandelingen (naar de bedoeling van de
gever geldende opzegtermijn (‘De termijn
samenstel van rechtshandelingen een per-
ouders van de man) ertoe strekte de tegen-
van opzegging mag voor de werkgever niet
ceel van zijn ouders. Maakt het perceel deel
prestatie voor de overdracht van het perceel
korter zijn dan het dubbele van die voor de
uit van de huwelijksgoederengemeen-
aan de man ten laste van diens privévermo-
werknemer’). Dit vindt bevestiging in de
schap? HR: Door te oordelen dat de tegen-
gen te laten komen. In cassatie is niet in
wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1989/90,
prestatie voor de verkrijging van het per-
geschil dat voor de hiervoor weergegeven
21479, 3, p. 9 en Kamerstukken II 1996/97,
ceel voor meer dan de helft ten laste van
constructie is gekozen uit erfrechtelijke
25263, 3, p. 30-31). Uit het vorenstaande
het privévermogen van de man is gekomen,
motieven, zoals het vermijden van het des-
blijkt, zoals het hof eveneens terecht heeft
heeft het hof geen blijk gegeven van een
tijds aan schenking van een goed verbonden
geoordeeld, dat met de in art. 7:672 lid 6 BW
onjuiste rechtsopvatting. Het heeft zijn oor-
risico van aantastbaarheid daarvan wegens
verplicht gestelde verlenging van de opzeg-
deel voldoende gemotiveerd. Terecht heeft
een beroep op de legitieme portie. Door
termijn die geldt voor de werkgever, is
het hof aan zijn vaststelling het rechtsge-
onder deze omstandigheden doorslaggeven-
beoogd de werknemer te beschermen. Met
volg verbonden dat het perceel geen deel
de betekenis toe te kennen aan de strekking
deze strekking, en met de bepaling van het
uitmaakt van de huwelijksgoederenge-
van het samenstel van rechtshandelingen en
vijfde lid van art. 7:672 BW dat de ingevolge
meenschap.
te oordelen dat de tegenprestatie voor de overdracht van het perceel ten belope van
het tweede lid van dat artikel voor de werkgever geldende opzegtermijn schriftelijk kan
(BW art. 1:95; BW (oud) art. 1:124, 1:128)
het, onder de voorwaarde van uitsluiting, kwijtgescholden bedrag ten laste van het pri-
worden verlengd, strookt dat ook de verlenging van het zesde lid schriftelijk moet wor-
De vrouw, adv. mr. M.E.M.G. Peletier, vs. de
vévermogen van de man is gekomen, heeft
den overeengekomen. Ten slotte is nog van
man, mr. S. Kousedghi.
het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het heeft zijn oordeel
belang, zoals het hof heeft overwogen, dat in CRvB 18 juli 2012,
Feiten en procesverloop
bovendien voldoende gemotiveerd. De tegen
ECLI:NL:CRVB:2012:BX2526, reeds in voren-
In 1989 zijn partijen in algehele gemeen-
dat oordeel gerichte klachten falen dan ook.
staande zin is geoordeeld. Uit het hiervoor
schap van goederen gehuwd. Op 16 april
Het middel bestrijdt voorts het oordeel van
overwogene volgt dat art. 7:672 lid 6 BW ver-
1993 heeft een aantal rechtshandelingen tus-
het hof dat plaats is voor analoge toepassing
eist dat zowel de voor de werknemer gelden-
sen de man en zijn ouders plaatsgevonden
van art. 1:124 lid 2 (oud) BW. Ook in zoverre
de opzegtermijn (van maximaal zes maan-
ter zake van een (voordien aan de ouders
faalt het middel. Art. 1:124 (oud) BW maakte
den), als de voor de werkgever geldende
toebehorende) schuur met aanhorigheden,
deel uit van de regeling die gold voor de
opzegtermijn (die niet korter mag zijn dan
ondergrond en tuin (het perceel). Op dezelf-
beperkte huwelijksgemeenschap van vruch-
1304
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Rechtspraak
ten en inkomsten, en die van overeenkomsti-
zich bevoegd te achten, kan bij gebrek aan
door middel van een vordering of verzoek tot
ge toepassing was op de beperkte huwelijks-
belang niet tot cassatie leiden, aangezien
vernietiging of herroeping. Vast staat dat
gemeenschap van winst en verlies (art. 1:128
het oordeel van het hof dat de Nederlandse
partijen op de grondslag van een arbitraal
(oud) BW). Met ingang van 1 januari 2012
rechter rechtsmacht toekomt, juist is.
beding in Zwitserland een arbitraal geding hebben gevoerd, dat op de arbitrage Zwitsers
zijn deze bepalingen vervallen. De regeling van art. 1:124 lid 2 (oud) BW is verplaatst
(EVRM art. 6; Verdrag over de erkenning en
recht van toepassing was, en dat de overeen-
naar art. 1:95 BW, dat deel uitmaakt van de
de tenuitvoerlegging van in het buitenland
komst krachtens een rechtskeuze van partij-
regeling betreffende de wettelijke gemeen-
gewezen scheidsrechterlijke uitspraken (Ver-
en door Turks recht werd beheerst. Çukurova
schap van goederen. Voor de eerste zin van
drag van New York) art. III, IV; Rv art. 3 aan-
heeft niet aangevoerd dat het beding waarbij
art. 1:95 lid 1 BW, waarvan de inhoud over-
hef en onder c, art. 10, art. 985, art. 986 lid 1,
partijen op voorhand afstand hebben gedaan
eenkomt met art. 1:124 lid 2 (oud) BW, is
art. 1062 lid 3, art. 1064 lid 3, art. 1075 lid 2,
van het recht om een beslissing van arbiters
geen overgangsrecht vastgesteld: de bepaling
art. 1076 lid 6; Rv (oud) art. 1062 lid 4, art.
in een geding ten overstaan van de over-
heeft in zoverre onmiddellijke werking. Gelet
1064 lid 1, art. 1075, art. 1076 lid 6)
heidsrechter aan te tasten, niet rechtsgeldig is overeengekomen dan wel in strijd is met
op de MvT bij art. 1:95 BW (Kamerstukken II 28867, 3, p. 22 en 31) heeft het hof aan zijn
Çukurova, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. Sonera,
het Zwitserse of het Turkse recht. In HR 25
vaststelling dat de koopsom voor het perceel
adv. mr. M.W. Scheltema.
juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1679, NJ 2012/55 (Rosneft vs. Yukos Capital), is geoor-
voor meer dan de helft ten laste van het privévermogen van de man is gekomen terecht
Feiten en procesverloop
deeld dat van een substantieel nadeliger
het rechtsgevolg verbonden dat het perceel
In 2005 heeft Çukurova aandelen in Turkcell
positie van degene te wiens laste het arbitra-
geen deel uitmaakt van de huwelijksgoeder-
verkocht aan Sonera tegen een koopprijs van
le vonnis is gewezen, geen sprake is indien
engemeenschap en om die reden niet voor
ruim $ 3,1 miljard. De overeenkomst bevat
dat vonnis in het land van herkomst met een
verdeling in aanmerking komt.
een arbitraal beding, dat niet voorziet in eni-
procedure tot vernietiging of herroeping kan
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ge vorm van hoger beroep en waarin een
worden aangevochten. Het hof heeft – in cas-
sie van de A-G.
‘waiver’ is opgenomen, inhoudende dat par-
satie niet bestreden – vastgesteld dat het
De A-G geeft onder 2.6-2.11 een vooropstel-
tijen op voorhand afstand doen van eventue-
Zwitserse recht een algemene mogelijkheid
ling over vermogensoverheveling van ouders
le rechten om een beslissing van arbiters aan
kent tot vernietiging en herroeping van arbi-
naar kinderen. Zij bespreekt onder 2.14-2.22
te tasten bij de overheidsrechter. Bij de uit-
trale vonnissen. Art. 6 EVRM verzet zich er
de vraag of de tegenprestatie voor de over-
voering van de overeenkomst is een geschil
niet tegen dat partijen een beding overeen-
dracht van het perceel ten laste van het pri-
ontstaan, dat heeft geleid tot een arbitraal
komen waarbij zij op voorhand afstand doen
vévermogen van de man is gekomen en onder
geding voor het International Court of Arbi-
van het recht om een arbitraal vonnis in een
2.23-2.37 de vraag of dit tot gevolg heeft, door
tration van de International Chamber of
geding ten overstaan van de overheidsrech-
middel van analoge toepassing van de zaaks-
Commerce te Genève, Zwitserland (het
ter aan te tasten. Voor zover dit beding tot
vervangingsregel van art. 1:124 lid 2 (oud)
scheidsgerecht). Het scheidsgerecht heeft
gevolg heeft dat in het land waar het arbi-
BW, dat het perceel niet in de gemeenschap is
drie arbitrale vonnissen gewezen. In het arbi-
traal geding plaatsvindt of in een land waar
gevallen.
trale eindvonnis van 1 september 2011 is
wordt verzocht om verlof tot tenuitvoerleg-
Çukurova veroordeeld tot betaling van
ging van het arbitraal vonnis, inbreuk wordt
$ 932 miljoen, met rente en kosten. Çukurova
gemaakt op het door art. 6 EVRM gewaar-
heeft zonder succes herroeping (‘révision’)
borgde recht op een eerlijk proces, geldt dat
van de arbitrale vonnissen gevorderd bij de
partijen eveneens afstand kunnen doen van
1 mei 2015, nr. 14/04336
Zwitserse overheidsrechter (het Tribunal
dat recht. Wel vergt art. 6 EVRM blijkens vas-
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
Fédéral). Çukurova heeft geen vordering tot
te rechtspraak van het EHRM dat vaststaat
Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
vernietiging van de arbitrale vonnissen inge-
dat iedere partij de hier bedoelde afstand uit
A-G mr. P. Vlas)
steld.
vrije wil (‘of his own free will’) en ondubbel-
ECLI:NL:HR:2015:1194
In dit geding heeft Sonera de voorzieningen-
zinnig (‘in an unequivocal manner’) doet, en
rechter verzocht om verlof tot tenuitvoerleg-
dat deze afstand niet in strijd komt met enig
Exequaturprocedure. Buitenlands arbitraal
ging van het arbitrale eindvonnis. De voor-
zwaarwegend openbaar belang (‘not run
vonnis. Appellabiliteit. De voorzieningen-
zieningenrechter heeft het verlof verleend.
counter to any important public interest’).
rechter verleent verlof tot tenuitvoerlegging
Het hof heeft Çukurova niet-ontvankelijk ver-
Çukurova heeft niet aangevoerd dat de wijze
in Nederland van een in Zwitserland gewe-
klaard in het hoger beroep.
waarop partijen afstand hebben gedaan van
923
het recht om het arbitrale eindvonnis in een
zen arbitraal vonnis. Het hof verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger
Hoge Raad
geding ten overstaan van de Zwitserse over-
beroep. HR: 1. Rechtsmiddelenverbod. Eer-
Onderdeel 1 keert zich tegen het oordeel van
heidsrechter aan te tasten, niet strookt met
lijk proces. Het hof heeft terecht heeft
het hof dat het recht op een eerlijk proces in
de hiervoor genoemde, uit art. 6 EVRM voort-
geoordeeld dat in dit geval de ‘asymmetrie’
dit geval niet ertoe noopt om een uitzonde-
vloeiende vereisten. Het oordeel van het hof
in het rechtsmiddelenverbod van de exe-
ring te maken op de uitsluiting van hoger
moet aldus worden verstaan dat in deze
quaturprocedure appellant ten opzichte van
beroep. Het is in beginsel aan partijen om te
afstand ligt besloten dat partijen tevens in
geïntimeerde niet in een zodanig nadelige
bepalen in welk land een arbitraal geding
overeenstemming met art. 6 EVRM afstand
positie plaatst dat van een eerlijk proces in
plaatsvindt, en om aan de hand van het recht
hebben gedaan van het uit deze verdragsbe-
de zin van art. 6 EVRM geen sprake is. 2.
van dat land de arbitrale procedure in te
paling voortvloeiende recht op een eerlijk
Doorbrekingsgrond. Rechtsmacht. De klacht
richten, ook wat betreft de mogelijkheid om
proces in Nederland, voor zover een inbreuk
dat de eerste rechter buiten het toepassings-
het arbitrale vonnis in een geding ten over-
daarop het gevolg is van hun afstand van het
gebied van art. 1075 Rv is getreden door
staan van de overheidsrechter aan te tasten
recht om het arbitrale eindvonnis in Zwitser-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1305
Rechtspraak
land aan te tasten. Dat oordeel getuigt niet
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
werk inbreuk wordt gemaakt, is in hoge mate
van een onjuiste rechtsopvatting en is even-
sie van de A-G.
feitelijk van aard en derhalve slechts in (zeer)
min onbegrijpelijk. Uit hetgeen hiervoor is
De A-G geeft inleidende beschouwingen onder
beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassa-
overwogen, volgt dat het hof terecht heeft
2.2-2.14, zijn mening over onderdeel 1 (het
tie. Klachten die in wezen een nieuwe feitelij-
geoordeeld dat de ‘asymmetrie’ in het rechts-
asymmetrische rechtsmiddelenverbod en art.
ke beoordeling in cassatie vragen, miskennen
middelenverbod van de exequaturprocedure
6 EVRM) onder 2.26 en zijn mening over
de grenzen van de cassatierechtspraak. Overi-
Çukurova ten opzichte van Sonera niet in
onderdeel 2 (de doorbrekingsgrond en de
gens dient de wijze waarop de toetsing door
een zodanig nadelige positie plaatst dat van
rechtsmacht) onder 2.30.
de feitenrechter is uitgevoerd in overeenstemming te zijn met de toepasselijke rechts-
een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geen sprake is, een en ander als bedoeld in de hiervoor genoemde beschikking van de
924
regels en moet de uitspraak tenminste zodanig zijn gemotiveerd dat deze voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag
Hoge Raad van 25 juni 2010. De positie waarin Çukurova en Sonera in de onderhavige
1 mei 2015, nr. 14/04455
liggende gedachtegang om de beslissing
exequaturprocedure verkeren, is immers een
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
zowel voor partijen als voor derden – in geval
gevolg van het rechtsgeldig tussen partijen
Drion, G. Snijders, G. de Groot; wnd. A-G mr.
van openstaan van hogere voorzieningen: de
overeengekomen en met art. 6 EVRM stro-
A. Hammerstein)
hogere rechter daaronder begrepen – contro-
kende beding waarbij zij op voorhand
ECLI:NL:HR:2015:1200
leerbaar en aanvaardbaar te maken. Daartoe is evenwel niet steeds vereist dat alle door
afstand hebben gedaan van het recht om een beslissing van arbiters in een geding ten
Tripp Trapp. Auteursrechten. Het hof oor-
een partij aangedragen stellingen door de
overstaan van de overheidsrechter aan te
deelt dat Hauck met zijn ‘New Alpha’-kin-
rechter uitdrukkelijk in de motivering wor-
tasten. Onderdeel 1 faalt derhalve.
derstoel geen inbreuk maakt op de auteurs-
den betrokken (zie onder meer HR 12 april
Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel van
rechten van Stokke c.s. op de ‘Tripp
2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ 2013/503
het hof dat de voorzieningenrechter niet is
Trapp’-kinderstoel. HR: 1. Toetsing in cassa-
(Hauck vs. Stokke c.s.). De door het middel
getreden buiten het toepassingsgebied van
tie. De beoordeling van de auteursrechtelij-
aangevoerde klachten hebben alle betrekking
art. 1075 Rv door zich bevoegd te achten om
ke beschermingsomvang van een bepaald
op oordelen van feitelijke aard. Die oordelen
te beslissen over het verzoek van Sonera.
werk en van de vraag of daarop door een
zijn niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende
Deze klacht kan bij gebrek aan belang niet
ander werk inbreuk wordt gemaakt, is
gemotiveerd. Voor het overige vragen de
tot cassatie leiden. Het oordeel van het hof
slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor
klachten in wezen een hernieuwde feitelijke
dat de voorzieningenrechter rechtsmacht
toetsing in cassatie. 2. Proceskosten in IE-
beoordeling van de stellingen van Stokke c.s.,
toekomt om kennis te nemen van het ver-
zaken. Nu niet is toegelicht waarom het
welke beoordeling de taak van de cassatie-
zoek van Sonera, is immers juist. De Neder-
gevorderde bedrag, dat het indicatietarief
rechter dus te buiten gaat. De klachten kun-
landse rechter komt op grond van art. 3, aan-
ruim overtreft, redelijk en evenredig is, zal
nen derhalve niet tot cassatie leiden. Stokke
hef en onder c, Rv steeds rechtsmacht toe om
het indicatietarief worden toegepast.
c.s. dienen te worden verwezen in de proceskosten. Daarop zijn van toepassing de Indica-
kennis te nemen van een verzoek om verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging in Neder-
(RO art. 79 lid 1; Rv art. 1019h)
tietarieven in IE-zaken Hoge Raad. De onderhavige zaak dient in de zin van die regeling
land van een in een vreemde staat gewezen arbitraal vonnis. Een dergelijke zaak, die
Stokke c.s., adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V.
te worden aangemerkt als een eenvoudige
ingevolge art. 1075 (oud) Rv (thans: art. 1075
Rörsch, vs. Hauck, adv. mr. K. Aantjes.
zaak. Nu daarin mondeling is gepleit, is bovendien sprake geweest van re- en dupliek,
lid 2 Rv) in verbinding met art. IV Verdrag van New York en art. 986 lid 1 Rv, dan wel art.
Feiten en procesverloop
zodat het indicatietarief voor de kosten van
1076 lid 6 (oud en nieuw) in verbinding met
Sinds 1972 verhandelen Stokke c.s. de ‘Tripp
Hauck, als verweerder, € 13 000 bedraagt.
art. 986 lid 1 Rv, bij verzoekschrift moet wor-
Trapp’-kinderstoel in Nederland. Hauck ver-
Hauck maakt aanspraak op een bedrag van
den ingeleid, is naar haar aard voldoende
handelt een kinderstoel onder de naam
€ 28 889. Blijkens de specificatie zijn in dat
met de rechtssfeer van Nederland verbonden
(New) Alpha.
bedrag het griffierecht en andere verschotten
in de zin van art. 3, aanhef en onder c, Rv. De
In dit geding heeft Hauck onder meer een
begrepen. Stokke c.s. heeft de opgevoerde
partij die in het buitenland een arbitraal
verklaring voor recht gevorderd dat de New
kosten bestreden. Nu Hauck niet heeft toege-
vonnis heeft verkregen en zich wenst te ver-
Alpha geen inbreuk maakt op de auteurs-
licht waarom het gevorderde bedrag, dat het
halen op vermogensbestanddelen die zich in
rechten van Stokke. Stokke heeft in recon-
indicatietarief ruim overtreft, redelijk en
Nederland bevinden dan wel zich op enig
ventie onder meer een verbod aan Hauck
evenredig is, zal het genoemde indicatietarief
moment hier te lande zullen bevinden, is
gevorderd om inbreuk op de auteursrechten
worden toegepast.
immers aangewezen op een geding ten over-
van Stokke te maken door de New Alpha in
Volgt verwerping van het cassatieberoep,
staan van de Nederlandse rechter, teneinde
Nederland te verhandelen. De rechtbank
overeenkomstig de conclusie van de wnd.
op de voet van art. 1075 dan wel art. 1076 Rv
heeft de vorderingen van Hauck afgewezen
A-G, met veroordeling van Stokke c.s. in de
het vereiste verlof tot tenuitvoerlegging te
en die van Stokke c.s. grotendeels toegewe-
kosten van het geding in cassatie, begroot op
verkrijgen (Vgl. HR 17 april 2015,
zen. Het hof heeft alsnog de vorderingen
€ 13 000.
ECLI:NL:HR:2015:1077 (NRSL vs. Kompas)). In
van Hauck toegewezen en die van Stokke c.s.
De wnd. A-G meent eveneens dat de cassatie-
het licht van het vorenstaande kan de klacht
afgewezen.
klachten in wezen vragen om een hernieuwde feitelijke beoordeling van de stellingen van
dat het hof het hoger beroep van Çukurova had moeten verwerpen in plaats van Çukuro-
Hoge Raad
va in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te
De beoordeling van de auteursrechtelijke
verklaren, bij gebrek aan belang evenmin tot
beschermingsomvang van een bepaald werk
cassatie leiden.
en van de vraag of daarop door een ander
1306
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
verzoekers tot cassatie (4.15 en 4.18).
Rechtspraak
925 1 mei 2015, nr. 14/04594
ging van de effectenleaseovereenkomst(en)
gevolg van deze onrechtmatige daad, tevens
uit hoofde van die effectenleaseovereen-
uit dezelfde of uit andere soortgelijke trans-
komst(en) heeft betaald.
acties voordeel heeft verkregen, welk voordeel op de voet van art. 6:100 BW bij de vast-
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
Hoge Raad
stelling van de te vergoeden schade in
Broek; plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kos-
Bij de beantwoording van de prejudiciële
rekening moet worden gebracht (zie HR 29
tense)
vraag dient tot uitgangspunt dat Dexia als
april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012, NJ
ECLI:NL:HR:2015:1198
aanbieder van de effectenleaseovereenkom-
2013/40 (Van der Heijen vs. Dexia)). Anders
sten onrechtmatig tegenover A heeft gehan-
dan Dexia voorstaat, volgt hieruit echter niet
Prejudiciële vraag. Effectenlease. Wettelijke
deld. Ook is uitgangspunt dat de financiële
dat als peildatum voor de renteberekening
rente. Ingangsdatum. HR: De wettelijke ren-
positie van A destijds van dien aard was dat
over een eventueel resterende vordering tot
te over de door de aanbieder van effecten-
voldoening van de leasetermijnen of van de
schadevergoeding van A de datum heeft te
leaseovereenkomsten aan de afnemer te
mogelijke (maximale) restschuld een onaan-
gelden waarop de effectenleaseovereenkom-
vergoeden inleg, bestaande uit termijnbeta-
vaardbaar zware financiële last op A legde. In
sten zijn geëindigd. Op zichzelf is juist dat
lingen en eventuele aflossingen (minus
een zodanig geval kan – behoudens zwaarwe-
pas na beëindiging van die overeenkomsten
dividenduitkeringen) die de afnemer vóór
gende aanwijzingen van het tegendeel –
– indien daartoe aanleiding is: mede met
de beëindiging van de effectenleaseover-
ervan worden uitgegaan dat de afnemer van
toepassing van de art. 6:100 BW (voordeels-
eenkomsten heeft betaald, is telkens ver-
het desbetreffende product (hierna ook: de
toerekening) en 6:101 BW (eigen schuld) –
schuldigd vanaf het moment waarop een
afnemer) zonder dat onrechtmatig handelen
kan worden vastgesteld of schade is geleden
desbetreffend gedeelte van de inleg daad-
de overeenkomst niet zou hebben gesloten
en, zo ja, de eventuele schade van de afnemer
werkelijk is voldaan.
en dient de aanbieder – behoudens een ver-
kan worden berekend. Maar indien de rech-
mindering van de vergoedingsplicht op
ter met inachtneming van het hiervoor over-
(BW art. 6:83 onder b, 6:100, 6:101, 6:119 lid
grond van art. 6:101 BW (eigen schuld) – als
wogene uiteindelijk tot het oordeel komt dat
1; Rv art. 392)
schade te vergoeden de nadelige financiële
de afnemer van het desbetreffende product
gevolgen voor de afnemer van het aangaan
schade heeft geleden, dient deze schade te
Dexia, adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, vs.
van de overeenkomst. Onder die schade moet
worden berekend vanaf het moment dat deze
A, adv. mr. E.H. van Staden ten Brink.
niet alleen de eventuele restschuld worden
is geleden. Dat betekent dat de wettelijke ren-
begrepen, maar ook de reeds betaalde rente
te telkens verschuldigd wordt vanaf het
Feiten en procesverloop
en, in voorkomende gevallen, de reeds betaal-
moment waarop een schadepost ontstaat
Op 30 maart 1998 heeft A twee effectenlease-
de aflossing alsmede de in rekening gebrach-
(vgl. de MvA II bij art. 6:119 BW, Parl. Gesch.
overeenkomsten gesloten met Dexia. Op 14
te kosten (HR 9 juni 2009,
Boek 6, p. 475). Daaraan doet niet af dat de
juli 2005 zijn de overeenkomsten tussentijds
ECLI:NL:HR:2009:BH2815, NJ 2012/182 (De
effectenleaseovereenkomsten pas op een
beëindigd. Op de eindafrekeningen is ver-
Treek vs. Dexia), HR 9 juni 2009,
latere datum zijn geëindigd. Als bezwaar van
meld dat A bedragen van € 8754 en € 8849
ECLI:NL:HR:2009:BH2811, NJ 2012/183 (Levob
meer praktische aard heeft Dexia voorts nog
aan Dexia is verschuldigd. Deze bedragen
vs. Bolle), HR 9 juni 2009,
aangevoerd dat een dergelijke wijze van scha-
heeft A niet betaald. Op het moment van de
ECLI:NL:HR:2009:BH2822, NJ 2012/184 (Stich-
deberekening in de praktijk omslachtig, tijd-
beëindiging had A per saldo in totaal
ting Gesp vs. Aegon)). Ingevolge art. 6:119 lid
rovend en dus kostbaar is, en dat het veel
€ 25 766 aan Dexia betaald. Uitgangspunt in
1 BW is Dexia wettelijke rente verschuldigd
eenvoudiger is om de wettelijke rente over
dit geding is dat A niet gebonden is aan de
over de door haar aan A te betalen schadever-
het per beëindigingsdatum te betalen saldo
bij door het hof Amsterdam op 25 januari
goeding gedurende de tijd dat zij met de vol-
te berekenen. Dit weegt volgens Dexia extra
2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033, NJ
doening daarvan in verzuim is geweest. Nu
zwaar omdat het gaat om (zeer) talrijke
2007/427 (Dexia c.s. vs. Stichting Platform
de verbintenis tot schadevergoeding voort-
gevallen. Dit bezwaar – wat daarvan zij – is
Aandelenlease), verbindend verklaarde
vloeit uit een door Dexia gepleegde onrecht-
onvoldoende grond om degenen die schade
WCAM-overeenkomst.
matige daad, was zij met de voldoening daar-
hebben geleden als gevolg van onrechtmatig
In dit geding heeft Dexia betaling gevorderd
van op grond van art. 6:83, aanhef en onder
handelen van Dexia het recht op vergoeding
van € 5867,31 (een derde van de op de eind-
b, BW zonder ingebrekestelling in verzuim
van een gedeelte van die schade te onthou-
afrekening vermelde schuld), met rente en
vanaf het moment waarop de schade werd
den. Voor zover over de berekening van de
kosten. A heeft in reconventie schadevergoe-
geleden. De wettelijke rente is daarom tel-
rente in een concreet geval geschil bestaat,
ding van € 25 766 gevorderd, met rente en
kens verschuldigd vanaf elk moment waarop
kan de rechter Dexia – mede omdat alle rele-
kosten. De kantonrechter heeft de vordering
schade wordt geleden. Het voorgaande bete-
vante gegevens zich in haar domein bevin-
van Dexia afgewezen en de vordering van A
kent voor de onderhavige inleg, bestaande
den – gelasten een voor de wederpartij en
toegewezen met dien verstande dat de wette-
uit termijnbetalingen en eventuele aflossin-
hemzelf op alle onderdelen duidelijke rente-
lijke rente over de schadevergoeding is toege-
gen, dat de wettelijke rente over elk betaald
berekening in het geding te brengen (zowel
wezen vanaf 14 juli 2005. Het hof heeft bij
gedeelte van de inleg verschuldigd wordt
wat grondslagen daarvan betreft als wat de
tussenarrest de volgende prejudiciële vraag
vanaf de dag van betaling van het desbetref-
uitwerking daarvan aangaat), die als uit-
aan de Hoge Raad gesteld: Wat is de ingangs-
fende gedeelte. Dexia heeft op zichzelf
gangspunt kan dienen voor het verdere debat
datum van de wettelijke rente over de door
terecht aangevoerd dat het enkele feit dat zij
tussen partijen.
de aanbieder van effectenleaseovereenkom-
onrechtmatig tegenover A heeft gehandeld,
Volgt het antwoord dat hierboven in de kop
sten aan de afnemer te vergoeden inleg? Het
nog niet meebrengt dat zij tegenover hem
is vermeld.
gaat hierbij om termijnbetalingen en eventu-
daadwerkelijk schadeplichtig is geworden. De
De plv. P-G beantwoordt de prejudiciële vraag
ele aflossingen (minus dividenduitkeringen)
mogelijkheid bestaat immers in het alge-
aldus dat de wettelijke rente verschuldigd is
die de afnemer voorafgaande aan de beëindi-
meen dat de benadeelde, naast schade als
vanaf de datum van beëindiging van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1307
Rechtspraak
effectenleaseovereenkomst. Zij meent dat dit
Centrale Raad van Beroep
werknemer in de zin van de WW en heeft dus
voortvloeit uit de wijze van schadebegroting
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
geen verdere WW-rechten. Dit in tegenstelling
(onder 38).
van der Ham, vice-president van de Centrale
tot een werknemer die een nieuw dienstver-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
band aangaat en aldus de opbouw van zijn
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
WW-rechten voortzet. De onder 4.4 beschre-
Raad van Beroep.
ven nadere invulling van de rechtspraak ten
926
aanzien van verwijtbare werkloosheid is dan 1 mei 2015, nr. 14/05984 (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E.
927
niet voor die van appellant. Van een analoge toepassing van de doorwerkingsrechtspraak
Drion, M.V. Polak; A-G mr. L. Timmerman) ECLI:NL:HR:2015:1195
ook specifiek bedoeld voor deze situatie en
25 maart 2015, nr. 14/10 WW
kan daarom geen sprake zijn.
(Mrs. Rottier, Van Dun, Lange) WSNP. Hoor en wederhoor. HR: Het hof had
ECLI:NL:CRVB:2015:1292
moeten nagaan of de rechtbank een afschrift van het proces-verbaal van de
Doorwerkingsrechtspraak WW ziet niet op
mondelinge behandeling bij de rechtbank
zelfstandigen.
aan de advocaat van verzoeker had toegezonden, of het had zelf een afschrift aan de
928 14 april 2015, nr. 13/5850 WWB, (Mrs. Korte, Schut, Zimmerman)
(WW art. 24 lid 2 aanhef en onder b)
ECLI:NL:CRVB:2015:1255
(….)
Gelet op de bedoeling van de wetgever zoals
advocaat van verzoeker moeten doen toekomen, alvorens mede op basis van dat proces-verbaal uitspraak te doen.
deze uit de hoofdregel naar voren komt,
Overwegingen
moet in het voorkomende geval een uit-
4.3. Appellant heeft, naar de Raad ter zitting
drukkelijke, ondubbelzinnige en onvoor-
heeft begrepen, met een beroep op analoge
waardelijke toezegging omtrent de vorm
toepassing van zijn zogenoemde doorwer-
van de bijstand, gedaan door het bestuurs-
kingsrechtspraak, gesteld dat na beëindiging
orgaan waarvan de SVB met ingang van 1
Procesverloop
van de werkzaamheden van appellant als
januari 2010 de taak tot het verlenen van
Verzoeker heeft verzocht om toelating tot de
zelfstandige niet meer hoeft te worden
een AIO-aanvulling heeft overgenomen,
schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft
beoordeeld of er sprake was van verwijtbare
worden aangemerkt als een besluit tot ver-
het verzoek afgewezen. Het hof heeft het
werkloosheid.
lening van de algemene bijstand als neerge-
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
4.4. De doorwerkingsrechtspraak ziet op de
legd in art. 78i lid 1 WWB.
(EVRM art. 6) Verzoeker, adv. mr. J. van Weerden.
situatie dat een werknemer werkloos is
Hoge Raad
geworden uit een dienstbetrekking, die niet
Middel 1 klaagt dat het hof het beginsel van
zo lang heeft geduurd dat de werknemer uit-
hoor en wederhoor heeft geschonden doordat
sluitend aan die dienstbetrekking een recht
het zijn oordeel mede heeft gebaseerd op het
op een WW-uitkering kan ontlenen. In zo’n
proces-verbaal van de mondelinge behande-
situatie kunnen, ter beantwoording van de
Overwegingen
ling bij de rechtbank, terwijl dit proces-verbaal
vraag of de werknemer de werkloosheid kan
4.1. Artikel 50, eerste lid, van de WWB bepaalt
niet aan verzoeker of zijn advocaat ter
worden verweten, mede de omstandigheden
dat de belanghebbende die eigenaar is van
beschikking heeft gestaan. Het middel is
in aanmerking worden genomen waaronder
een door hemzelf of zijn gezin bewoonde
gegrond. Uit de stukken kan worden afgeleid
de voorafgaande dienstbetrekking is beëin-
woning met bijbehorend erf, recht heeft op
dat het hof zijn oordeel mede heeft gebaseerd
digd. Mede omdat de wetgever heeft willen
bijstand voor zover tegeldemaking, bezwa-
op het proces-verbaal van de mondelinge
voorkomen dat de WW de mobiliteit op de
ring of verdere bezwaring, van het in de
behandeling in eerste aanleg, alsmede dat het
arbeidsmarkt beperkt, heeft de Raad aanlei-
woning met bijbehorend erf gebonden ver-
hof ambtshalve over dat proces-verbaal heeft
ding gezien om zijn rechtspraak ten aanzien
mogen in redelijkheid niet kan worden ver-
kunnen beschikken. Gelet op het fundamente-
van verwijtbare werkloosheid in dergelijke
langd. Ingevolge artikel 50, tweede lid, aanhef
le belang van het beginsel van hoor en weder-
situaties nader in te vullen. Die nadere invul-
en onder b, van de WWB heeft, indien voor
hoor, had het hof moeten nagaan of de recht-
ling houdt in dat als de werkloosheid uit de
de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid,
bank een afschrift van dat proces-verbaal aan
nieuwe dienstbetrekking niet verwijtbaar is,
recht op algemene bijstand bestaat, die bij-
de advocaat van verzoeker had toegezonden,
geen onderzoek naar de redenen van de
stand de vorm van een geldlening voor zover
of had het zelf een afschrift aan de advocaat
baanwisseling behoeft te worden gedaan
het vermogen gebonden in de woning met
van verzoeker moeten doen toekomen, alvo-
indien ten tijde van die baanwisseling een
bijbehorend erf hoger is dan het vermogen,
rens mede op basis van dat proces-verbaal
reëel vooruitzicht bestond op een dienstver-
bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d
uitspraak te doen (vgl. HR 9 november 2012,
band van ten minste 26 weken in een onge-
van de WWB.
ECLI:NL:HR:2012:BX5882, NJ 2012/637).
veer gelijke omvang als de beëindigde dienst-
4.2. Artikel 78i, eerste lid, van de WWB
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
betrekking (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2443).
bepaalt dat een besluit van het college tot
komstig de conclusie van de A-G.
4.5. De hiervoor beschreven situatie is in het
verlening van algemene bijstand aan een
geval van appellant niet aan de orde. Appel-
persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid,
lant is immers geen nieuw dienstverband
van de WWB dat is genomen vóór de datum
aangegaan, maar heeft er voor gekozen om
van inwerkingtreding van paragraaf 5.4, met
werkzaamheden als zelfstandige te gaan ver-
ingang van die datum geldt als genomen
richten. Appellant was thans niet langer een
door de Sociale verzekeringsbank op grond
1308
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
(WWB art. 50 lid 1, art. 78i) (…)
Rechtspraak
van paragraaf 5.4. Ingevolge artikel 78i, twee-
vorm van een lening worden verstrekt en
van 26 augustus 2005 is het volgende, zake-
de lid, van de WWB gaat de toepassing van
waarbij als dekking een hypotheek is geves-
lijk weergegeven, vermeld. Bij rapport van
paragraaf 6.5 in relatie tot besluiten als
tigd gaan over op de SVB. De SVB treedt dan
11 februari 2002 werd aangegeven dat
bedoeld in het eerste lid na de datum van
in de rechten van de colleges (artikel 78k). De
onderzoek zou worden gedaan naar het
inwerkingtreding van paragraaf 5.4 over op
hypotheekakte wordt dan op naam van de
eventueel vestigen van een krediethypo-
de Sociale verzekeringsbank. Ingevolge arti-
SVB gesteld in de registers. Daarvoor bevat
theek. Een en ander is nimmer opgepakt en
kel 78i, derde lid, van de WWB geldt een tot
artikel 78k ook bepalingen, zodat niet per
hoewel betrokkene in 2002 een brief heeft
het college gericht verzoek door een persoon
geval aktes hoeven te worden opgemaakt. In
ontvangen dat er mogelijk zou worden over-
als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, om een
geval de bijstand inmiddels niet meer in de
gegaan tot het vestigen van een krediethy-
besluit te nemen, waarop op de datum van
vorm van een lening wordt verstrekt bij de
potheek, zijn hiertoe tot op heden geen
inwerkingtreding van paragraaf 5.4 nog niet
overgang van de uitkeringsverstrekking naar
stappen ondernomen. De medewerker is van
is beslist, met ingang van die datum als te
de SVB blijft de gemeente bevoegd bij ver-
mening dat in dit geval sprake is van onbe-
zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.
koop van de woning via de gevestigde kre-
hoorlijk bestuur om vijf jaar na dato alsnog
Paragrafen 5.4 en 6.5 zien respectievelijk op
diethypotheek de vordering op grond van de
over te gaan tot het vestigen van een kre-
de uitvoering door de Svb van de AIO-aanvul-
lening te innen. Hierop heeft artikel 78j,
diethypotheek. Analoog aan een vergelijk-
ling en het verhaal van kosten van bijstand.
tweede lid betrekking.’
baar geval wordt door de medewerker voor-
4.3. In artikel 87j, artikel 78k en artikel 78l van
4.5. Uit de hiervoor in 4.4 aangehaalde passa-
gesteld in dit geval af te zien van het
de WWB is in verband met de uitvoering van
ges uit de wetsgeschiedenis volgt dat beslui-
vestigen van een krediethypotheek.
de Svb van de AIO-aanvulling overgangsrecht
ten over de verlening van de algemene bij-
4.7. Uit 4.6 volgt dat het college in 2005 heeft
opgenomen over onderscheidenlijk bestaande
stand voor personen van 65 jaar of ouder die
afgezien van het nemen van een op grond
vorderingen, de overgang van bestaande kre-
door het college zijn genomen vóór 1 januari
van artikel 50, tweede lid, van de WWB
diethypotheken en bezwaar en beroep.
2010, met ingang van 1 januari 2010 gelden
gebonden belastend besluit om de aanvullen-
4.4. In de geschiedenis van de totstandko-
als te zijn genomen door de Svb, tenzij
de bijstand om te zetten in een lening en
ming van de wijziging van de Wet werk en
anders geregeld in de in 4.3 vermelde bepa-
vervolgens daarvoor hypothecaire zekerheid
bijstand in verband met de overheveling van
lingen van overgangsrecht. Van een situatie
te verlangen, omdat het college het destijds
de uitvoering van de aanvullende bijstand
als neergelegd in de overgangsregels van
van onbehoorlijk bestuur vond getuigen om
voor personen van 65 jaar of ouder van de
artikel 78i, tweede en derde lid, en de artike-
hiertoe over te gaan.
gemeenten naar de Svb (Kamerstukken
len 78j tot en met 78l van de WWB is hier
Uit 4.6 volgt echter niet dat aan appellante
2008/09, 32037, 3, p. 16) is, voor zover van
geen sprake. Gelet op de bedoeling van de
uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoor-
belang, het volgende vermeld:
wetgever zoals deze uit de hoofdregel naar
waardelijk is toegezegd dat de vorm van de
‘De hoofdregel is, dat besluiten van de
voren komt, moet in het voorkomende geval
bijstand nimmer gewijzigd zou worden naar
gemeenten over bijstandsverlening aan een
een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en
die van een geldlening. De Svb was daarom
65 plusser op de datum van inwerkingtre-
onvoorwaardelijke toezegging omtrent de
niet gehouden af te zien van de gebonden
ding van het wetsvoorstel gelden als beslui-
vorm van de bijstand, gedaan door het
bevoegdheid uit artikel 50, tweede lid, van de
ten van de SVB. Voor bepaalde overgangssitu-
bestuursorgaan waarvan de Svb met ingang
WWB om de AIO-aanvulling te verlenen in de
aties dient daarnaast nog overgangsrecht te
van 1 januari 2010 de taak tot het verlenen
vorm van een lening.
worden vastgesteld. Uitgangspunt voor het
van een AIO-aanvulling heeft overgenomen,
4.8. Ten slotte heeft de Svb, mede gelet op de
overgangsrecht is dat gemeenten, vanwege
worden aangemerkt als een besluit tot verle-
gebonden bevoegdheid van artikel 50, tweede
het financiële belang, bevoegd blijven tot
ning van de algemene bijstand als neerge-
lid, van de WWB, niet gehandeld in strijd met
besluitvorming over de verlening van bij-
legd in artikel 78i, eerste lid, van de WWB.
de beginselen van behoorlijk bestuur door
stand die heeft plaatsgevonden vóór de
Appellante kan daarom in zoverre in haar
jaren na de eerste toekenning van de aanvul-
inwerkingtreding van het wetsvoorstel aan
betoog worden gevolgd dat een door het col-
lende bijstand alsnog de AIO-aanvulling om
personen die op die datum bijstand ontvan-
lege in het verleden gedane toezegging over
te zetten naar een lening.
gen van de SVB of die geen bijstand meer
de vorm van de aanvullende bijstand, bijvoor-
ontvangen. Dit heeft gevolgen voor terugvor-
beeld inhoudende dat geen krediethypo-
dering van te veel of ten onrechte verstrekte
theek zou worden toegepast, na 1 januari
bijstand, voor verhaal van bijstand op derden
2010 als toezegging van de Svb heeft te gel-
en voor beslissingen in bezwaar en het
den ten aanzien van de AIO-aanvulling.
17 april 2015, nr. 13/1345 ZVW-T,
behandelen van beroep en hoger beroep,
4.6. Appellante heeft echter niet aanneme-
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Simon)
waarbij de gemeente beslissingsbevoegd en
lijk gemaakt dat in 2005 van een dergelijke
ECLI:NL:CRVB:2015:1270
partij blijft.’
toezegging sprake is geweest. In een tele-
Op pagina 27 van Kamerstukken 2008/09,
foonrapport van 27 februari 2012 is vermeld
Het Zorginstituut heeft, door stelselmatig
32037, 3, is verder, voor zover van belang, het
dat een medewerker van de Svb heeft
geen gebruik te maken van de bevoegdheid
volgende vermeld:
gesproken met J. Bachman van de Sociale
bedoeld in art. 25 lid 7 Vo 987/2009, ook
‘Artikel 78i regelt dat besluiten over de verle-
Dienst Drechtsteden. Zij bevestigde het ver-
niet in een geval als het dit, waar sprake
ning van de algemene bijstand van de
haal van appellante dat er in het verleden
lijkt te zijn van een situatie die specifiek is
gemeenten met ingang van de inwerkingtre-
geen krediethypotheek is gevestigd op
beoogd door de communautaire regelgever,
ding van deze wet gelden als besluiten van
grond van het vertrouwensbeginsel, omdat
onzorgvuldig en in strijd met de gegeven
de SVB.
‘ze’ destijds pas na vijf jaar krediethypo-
communautaire bevoegdheid gehandeld.
(…)
theek wilden gaan vestigen. In een door J.
Ten aanzien van krediethypotheken is het
Bachman nagezonden rapportage van een
(Verordening (EG) nr. 987/2009 art. 25 lid 7)
volgende bepaald. Uitkeringen, die nog in de
medewerker van de gemeente Dordrecht
(….)
929
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1309
Rechtspraak
Overwegingen
regeling medische zorg wordt verleend door
ziet in een vergoeding overeenkomstig het
4.2.3. Artikel 25 van Vo 987/2009 luidt aldus:
een Vertragsartz of een Vertragseinrichting.
vijfde lid, het bevoegde orgaan de gemaakte
‘(…)
Indien een verzekerde in Oostenrijk zich tot
kosten binnen de grenzen en volgens de
B) Procedure en regelingen voor de recht-
een privékliniek wendt dan kan de betrokke-
voorwaarden van de tarieven vastgesteld in
streekse betaling en/of vergoeding van ver-
ne op grond van artikel 131, eerste lid, van de
zijn wetgeving kan vergoeden. In dit geval
strekkingen
Allgemeines Sozialversicherungsgezetz
voorziet de Oostenrijkse wetgeving in ieder
4. Indien de verzekerde de kosten van alle of
slechts een vergoeding voor de verleende
geval voor een belangrijk deel van de
een deel van de op grond van artikel 19 van
zorg ontvangen ter hoogte van 80% van het
gemaakte kosten niet in een vergoeding aan
de basisverordening verleende verstrekkin-
voor een Vertragsartz gehanteerde tarief. Het
appellante. Dit betekent dat het Zorginsti-
gen zelf heeft betaald en indien de door het
Zorginstituut heeft de hoogte van de aan
tuut de bevoegdheid heeft om in ieder geval
orgaan van de verblijfplaats toegepaste wet-
appellante toegekende vergoeding met toe-
een deel van de gemaakte kosten te vergoe-
geving voorziet in de mogelijkheid van ver-
passing van artikel 25, vijfde lid, van Vo
den volgens de in Nederland daarvoor gel-
goeding van deze kosten aan de verzekerde,
987/2009 gebaseerd op de informatie verkre-
dende tarieven. Blijkens onderdeel 17 van de
kan hij een verzoek om vergoeding aan het
gen van het Oostenrijkse orgaan. Daarbij
preambule bij Vo 987/2009 hangt deze
orgaan van de verblijfplaats richten. In dat
heeft het Oostenrijkse orgaan de voor ver-
bevoegdheid kennelijk samen met het door
geval vergoedt dat orgaan hem het bedrag
goeding in aanmerking komende kosten ken-
de communautaire regelgever beoogde doel
van de kosten van de verstrekkingen recht-
nelijk vastgesteld met inachtneming van
dat de bepalingen betreffende het verblijf
streeks, binnen de grenzen en onder de voor-
artikel 131, eerste lid, van de Allgemeines
buiten de bevoegde lidstaat geen beletsel
waarden van de volgens de wetgeving van
Sozialversicherungsgezetz. Het Zorginstituut
zouden mogen vormen voor de toepassing
het orgaan geldende vergoedingstarieven.
mag in het algemeen afgaan op de door het
van gunstiger nationale bepalingen, met
5. Indien het verzoek om vergoeding van zul-
orgaan van het tijdelijke verblijf verstrekte
name met betrekking tot de vergoeding van
ke kosten niet rechtstreeks bij het orgaan van
informatie, tenzij er aanwijzingen zijn die
de in een andere lidstaat gemaakte kosten.
de verblijfplaats is ingediend, worden de kos-
aanleiding geven tot twijfel aan de vaststel-
4.2.6. Het Zorginstituut heeft desgevraagd
ten door het bevoegde orgaan aan de betrok-
ling van de voor vergoeding in aanmerking
toegelicht dat besloten is deze bevoegdheid
kene vergoed tegen het vergoedingstarief dat
komende bedragen. Zodanige aanwijzingen
nooit toe te passen in verband met de onder
het orgaan van de verblijfplaats in het
waren in dit geval aanwezig, nu appellante
3.2 genoemde redenen. Gelet op het kenne-
betrokken geval toepast, dan wel ten bedrage
tijdens de procedure in eerste aanleg een
lijke doel waarvoor de bevoegdheid bedoeld
van de vergoeding die door het orgaan van
beroep heeft gedaan op artikel 131, derde lid,
in artikel 25, zevende lid, van Vo 987/2009
de verblijfplaats zou zijn uitbetaald indien
van de Allgemeines Sozialversicherungsge-
aan het Zorginstituut is gegeven, moet
artikel 62 van de toepassingsverordening van
setz. In dit artikellid is kort samengevat
geconcludeerd worden dat voor het Zorgin-
toepassing was geweest.
bepaald dat als bij een plotselinge ziekte
stituut een rechtsplicht bestaat om op een
Het orgaan van de verblijfplaats is verplicht
geen Vertragsartz in de directe omgeving
zodanige wijze inhoud te geven aan deze
het bevoegde orgaan desgevraagd de nodige
aanwezig is, gebruik kan worden gemaakt
bevoegdheid in individuele gevallen dat het
inlichtingen over die tarieven of bedragen te
van een niet Vertragsartz en dat de gemaakte
doel ervan, mede in het licht van het vrij
verstrekken.
kosten dan voor vergoeding in aanmerking
verkeer van werknemers en het vrij verkeer
6. In afwijking van lid 5 kan het bevoegde
komen. Het Zorginstituut heeft desgevraagd
van burgers van de unie, wordt gerealiseerd.
orgaan de gemaakte kosten vergoeden bin-
verklaard geen navraag te hebben gedaan bij
De door het Zorginstituut aangevoerde
nen de grenzen en volgens de voorwaarden
het Oostenrijkse orgaan over de mogelijke
gronden om geen toepassing te geven aan
van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving,
toepassing van dit artikellid in het geval van
artikel 25, zevende lid, van Vo 987/2009 vor-
op voorwaarde dat de verzekerde ermee
appellante. Dit betekent dat het bestreden
men geen rechtvaardiging voor de gekozen
akkoord gaat dat deze bepaling op hem
besluit onzorgvuldig is voorbereid nu de
handelwijze. Het enkele feit dat het Zorginsti-
wordt toegepast.
mogelijke toepassing van voornoemd artikel-
tuut niet bekend is met de tarieven die de
7. Indien de wetgeving van de lidstaat van
lid kan leiden tot toekenning van een hogere
verschillende Nederlandse zorgverzekeraars
verblijf in het betrokken geval niet voorziet
vergoeding aan appellante op grond van arti-
hebben afgesproken met zorgverleners, hangt
in vergoeding overeenkomstig de leden 4 en
kel 25, vijfde lid, van Vo 987/2009, als althans
samen met de keuze van de besluitgever om
5, mag het bevoegde orgaan de gemaakte
daadwerkelijk aan de voorwaarden voor toe-
in het Besluit aan het Zorginstituut de taak
kosten binnen de grenzen en volgens de
passing is voldaan op zondag 13 februari
op te dragen de vergoedingen voor kosten
voorwaarden van de tarieven vastgesteld in
2011 te Hinterglemm.
van verstrekkingen bij tijdelijk verblijf in een
zijn wetgeving vergoeden zonder instem-
4.2.5. Voorts is het bestreden besluit ook ove-
ander land vast te stellen. Die taak had
ming van de verzekerde.
rigens onzorgvuldig voorbereid. Het Zorgin-
immers ook aan een zorgverzekeraar opge-
8. De vergoeding voor de verzekerde mag het
stituut heeft weliswaar kunnen besluiten om
dragen kunnen worden. Voorts overtuigt de
bedrag van de werkelijk door hem gemaakte
de vergoeding voor appellante vast te stellen
motivering van het Zorginstituut over de
kosten nooit overschrijden.
met toepassing van artikel 25, vijfde lid, van
onbekendheid met de tarieven niet. Aanne-
(…)’
Vo 987/2009, maar toen daarbij bleek dat op
melijk is weliswaar dat het Zorginstituut niet
4.2.4. Vaststaat dat appellante toen zij tijdens
grond van de Oostenrijkse wettelijke regeling
bekend is met de prijsafspraken die zorgver-
een tijdelijk verblijf in Oostenrijk acute medi-
slechts een klein deel van de werkelijk betaal-
zekeraars met zorgverleners hebben
sche zorg nodig had, de kosten voor die zorg
de kosten vergoed kon worden, had het Zor-
gemaakt, maar dat laat onverlet dat op basis
en voor de voorgeschreven medicatie heeft
ginstituut zich dienen te beraden over de
van veel wel bekende gegevens, zoals de door
betaald aan de arts Spatzenegger en aan een
eventuele toepassing van artikel 25, zevende
verzekeraars gehanteerde maximale vergoe-
apotheek. Verder staat vast dat de arts Spat-
lid, van Vo 987/2009. In dit artikellid is
dingen voor verleende zorg door niet gecon-
zenegger werkzaam is in een privékliniek en
immers expliciet bepaald dat indien de wet-
tracteerde zorgverleners, een redelijke
dat op grond van de Oostenrijkse wettelijke
geving van de lidstaat van verblijf niet voor-
– gemiddelde vergoeding per soort verrich-
1310
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Rechtspraak
ting kan worden vastgesteld. Het door het
Overwegingen
voorschrift in strijd zijn, dienen te vervallen.
Zorginstituut ten slotte gesignaleerde pro-
4.1.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van
Hetzelfde geldt voor voorschriften in de bij-
bleem van de in Nederland geldende ver-
de TW heeft een gehuwde recht op toeslag
zondere wetgeving die hetzelfde voorschrij-
plichte eigen bijdrage bij de vaststelling van
indien hij recht heeft op een loondervings-
ven als het dwingende Awb-voorschrift: der-
de vergoeding, miskent de strekking van het
uitkering en per dag een inkomen heeft dat
gelijke bepalingen worden immers
bepaalde in artikel 25, zevende lid, van Vo
lager is dan het voor hem geldende mini-
overbodig. Slechts op het niveau van formele
987/2009. In dit artikellid is immers slechts
mum per dag.
wet kan zo nodig worden afgeweken van deze
bepaald dat de vergoeding volgens de voor-
4.1.2. Op grond van artikel 11a, eerste lid,
dwingendrechtelijke voorschriften. Dit dient
waarden van de tarieven vastgesteld in zijn
aanhef en onder b, van de TW herziet het
dan in zulke gevallen uitdrukkelijk in de bij-
wetgeving mag worden vastgesteld. De
Uwv een besluit tot toekenning van toeslag
zondere wet te worden vermeld door middel
Nederlandse bepalingen met betrekking tot
indien de toeslag tot een te hoog bedrag is
van de formulering: ‘In afwijking van artikel
de verplichte eigen bijdrage in artikel 19 van
verleend. In het tweede lid van artikel 11a
… Awb …’.’
de Zorgverzekeringswet vormen geen onder-
TW is bepaald dat het Uwv kan besluiten
4.2.3. Met de inwerkingtreding van artikel
deel van de regeling omtrent de tarieven
geheel of gedeeltelijk van herziening af te
4:95 van de Awb op 1 juli 2009 is artikel 17
voor verleende zorg.
zien, indien daarvoor dringende redenen
van de TW gewijzigd in die zin dat daarin
4.2.7. Uit het voorgaande volgt dat het Zorg-
aanwezig zijn.
niet langer is bepaald dat het Uwv bevoegd
instituut, door stelselmatig geen gebruik te
4.1.3. Op grond van artikel 4:95, eerste lid, van
is tot het betalen van een voorschot, maar is
maken van de bevoegdheid bedoeld in arti-
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een
artikel 20, eerste lid, van de TW ongewijzigd
kel 25, zevende lid, van Vo 987/2009, ook niet
bestuursorgaan, vooruitlopend op de vaststel-
gebleven. Aan het enkele feit dat niet is voor-
in een geval als het dit, waar sprake lijkt te
ling van een verplichting tot betaling van een
zien in toevoeging aan artikel 20, eerste lid,
zijn van een situatie die specifiek is beoogd
geldsom een voorschot verlenen. In artikel
van de TW dat, voor zover sprake is van de
door de communautaire regelgever, onzorg-
4:95, vierde lid, van de Awb is onder meer
terugvordering van een voorschot, wordt
vuldig en in strijd met de gegeven commu-
bepaald dat een onverschuldigd betaald voor-
afgeweken van artikel 4:95, vierde lid, van de
nautaire bevoegdheid heeft gehandeld.
schot kan worden teruggevorderd.
Awb, wordt geen betekenis toegekend. Met de
4.3. Dit alles betekent dat het bestreden
4.1.4. In artikel 17 van de TW is bepaald dat
per 1 juli 2009 geldende tekst van de artike-
besluit niet op een zorgvuldige wijze is voor-
een voorschot op een nog niet vastgestelde
len 17 en 20 van de TW is duidelijk dat de
bereid, alsmede dat een draagkrachtige moti-
toeslag wordt beschouwd als een toeslag op
terugvordering van bij wijze van voorschot
vering ontbreekt. Teneinde te komen tot een
grond van deze wet.
betaalde toeslagen een verplicht karakter
definitieve beslechting van het geschil ziet de
4.1.5. Op grond van artikel 20, eerste lid, van
heeft. Dat betekent dat – anders dan de Raad
Raad aanleiding om met toepassing van arti-
de TW wordt de toeslag die als gevolg van
heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 8 janu-
kel 8:108 in samenhang met 8:80 van de
onder meer een besluit als bedoeld in artikel
ari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:12 met betrek-
Algemene wet bestuursrecht en met inacht-
11a TW onverschuldigd is betaald, door het
king tot de terugvordering van een voorschot
neming van de overwegingen in 4.2.1 tot en
Uwv teruggevorderd. In het vierde lid, gel-
op grond van artikel 77 van de Wet werk en
met 4.2.7, het Zorginstituut opdracht te
dend ten tijde in geding, is bepaald dat het
inkomen naar arbeidsvermogen, zoals dat
geven de gebreken in het bestreden besluit te
Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van
artikel gold tot 1 januari 2013 – artikel 4:95,
herstellen dan wel een nieuwe beslissing op
terugvordering af te zien, indien daarvoor
vierde lid, van de Awb in dit geval niet van
bezwaar te nemen.
dringende redenen aanwezig zijn.
toepassing is.
4.2.1. Het bestreden besluit betreft de herzie-
4.3. Op grond van artikel 11a, eerste lid, van
ning en terugvordering van voorschotten die
de TW was het Uwv verplicht zijn besluit van
op grond van de TW zijn betaald. Voor de
24 maart 2010 te herzien. Op grond van
beoordeling van het bestreden besluit is van
artikel 20, eerste lid, van de TW was het Uwv
22 april 2015, nr. 12/6659 TW
belang of het Uwv tot terugvordering
gehouden tot terugvordering van de onver-
(Mrs. Greebe, Van den Corput, Akkerman)
bevoegd of verplicht was.
schuldigd betaalde uitkering over de perio-
ECLI:NL:CRVB:2015:1265
4.2.2. Artikel 4:95 van de Awb is ingevoerd bij
de van 24 maart 2010 tot en met 30 septem-
de Aanpassingswet vierde tranche Awb. In de
ber 2011.
Met de per 1 juli 2009 geldende tekst van
Memorie van Toelichting bij deze wet
4.4. Appellant heeft zijn standpunt dat de
art. 17, 20 Tw is duidelijk dat de terugvorde-
(Kamerstukken II 2006/07, 31124, 3, p. 2) is de
herziening en terugvordering onaanvaard-
ring van bij wijze van voorschot betaalde
wetgever ingegaan op de verhouding tussen
bare gevolgen heeft, niet met concrete gege-
toeslagen een verplicht karakter heeft. Dat
de met de vierde tranche Awb in te voeren
vens onderbouwd. Van dringende redenen
betekent dat – anders dan de Raad heeft
bepalingen en de bijzondere wetgeving:
in de zin van de artikelen 11a, tweede lid, en
geoordeeld in zijn uitspraak van 8 januari
‘Het karakter van de bepalingen in de vierde
20, vierde lid, van de TW is slechts sprake
2014, ECLI:NL:CRVB:2014:12 met betrekking
tranche is hoofdzakelijk dwingend van aard.
indien door de herziening, de intrekking of
tot de terugvordering van een voorschot op
Met betrekking tot bijvoorbeeld titel 4.4 over
de terugvordering van een toeslag onaan-
grond van art. 77 van de Wet werk en inko-
bestuursrechtelijke geldschulden wil dit zeg-
vaardbare sociale of financiële consequen-
men naar arbeidsvermogen (WIA), zoals dat
gen dat de voorstellen omtrent de vaststel-
ties voor de betrokkene optreden. Appellant
artikel gold tot 1 januari 2013 – art. 4:95 lid
ling en de inhoud van de betalingsverplich-
heeft geen gegevens ingebracht op grond
4 Awb in dit geval niet van toepassing is.
ting, het tijdstip waarop de geldvordering
waarvan zou moeten worden geoordeeld dat
verjaart alsmede wanneer aanmaning en
daarvan sprake is.
invordering bij dwangbevel mogelijk is, voor
4.5.1. Met toepassing van de Beleidsregels
het gehele bestuursrecht gelden. Voor de aan-
schorsing, opschorting, intrekking en herzie-
passingswetgeving betekent dit allereerst dat
ning uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230,
bepalingen die met een dergelijk dwingend
gewijzigd met ingang van 14 juli 2011, Stcrt.
930
(Tw art. 20 lid 1; Awb art. 4:95 lid 4) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1311
Rechtspraak
2011, 12553, verder: Beleidsregels) ziet het
slag werd verstrekt. In het besluit van
besluit van 24 maart 2010 volgt.
Uwv ook in gevallen waarin dringende rede-
24 maart 2010 is neergelegd dat de arbeids-
4.5.3. Uit het door appellant overgelegde rap-
nen in de zin van de wet niet aanwezig zijn,
ongeschiktheidsuitkering van appellant
port van psycholoog Pommée van 23 juni
af van intrekking of herziening met terug-
wordt aangevuld met een toeslag, opdat het
2011, dat is opgesteld ten behoeve van een
werkende kracht indien het de verzekerde
inkomen voor hem als gehuwde in totaal
aanvraag op grond van de Wet sociale werk-
niet redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk
100% bedraagt van het minimumloon, zijnde
voorziening, volgt niet dat de psychische
kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te
€ 64,72 bruto per dag. De toeslag is vastge-
gesteldheid van appellant in de relevante
hoog bedrag uitkering werd verstrekt. De
steld op een bedrag van € 53,77 per dag.
periode vanaf 24 maart 2010 zodanig was dat
Beleidsregels van het Uwv moeten worden
Daarbij is vermeld dat de samengestelde uit-
hij niet in staat geacht kon worden het aan-
aangemerkt als buitenwettelijk, begunsti-
kering daardoor met ingang van 24 maart
merkelijke verschil op te merken tussen het
gend beleid. De bestuursrechter aanvaardt de
2010 uitkomt op € 64,72 bruto per dag. Het
bedrag dat hij maandelijks ontving en het
aanwezigheid en de toepassing ervan als een
Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf 24
bedrag waar hij recht op had op grond van
gegeven en toetst of de Beleidsregels op con-
maart 2010 in totaal aan uitkeringen op
het besluit van 24 maart 2010.
sistente wijze zijn toegepast.
grond van de WAO, de ZW en de TW
4.5.4. Het Uwv heeft in overeenstemming
4.5.2. De rechtbank wordt gevolgd in haar oor-
€ 108,53 per dag heeft ontvangen. Dat is,
met de Beleidsregels gehandeld door de aan
deel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk
zoals de rechtbank juist heeft vastgesteld, per
appellant toegekende toeslag met terugwer-
kon zijn dat hem tot een te hoog bedrag toe-
maand ongeveer € 1000 meer dan uit het
kende kracht tot 24 maart 2010 te herzien.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden.
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
voorkomen.
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden en een naschrift binnen de 300 woorden.
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen.
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en ver-
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
veelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
bij voorkeur in de tekst zelf.
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de knop ‘Magazine’.
1312
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Boeken
Bitcoins Civiele en fiscale aspecten in beeld Bitcoins. Een eendagsvlieg of geld van de toekomst? Veel is nog onzeker rondom dit prikkelende fenomeen. Niet in het minst als het gaat om de juridische en fiscale aspecten. Voor het ZIFO aanleiding om een debatmiddag over dit onderwerp te organiseren. Het evenement vond plaats op 20 november 2014. Deze bundel vormt de weergave van hetgeen op deze middag is besproken, bevat aanbevelingen en geeft enige relevante jurisprudentie. Prof. mr. R.A. Wolf (e.a.) ZIFO-reeks, deel 17 Wolters Kluwer 2015, 92 p., € 27, 50 ISBN 978 90 1313 111 6
Constitutional Review and Democracy This volume is a follow-up to the conference ‘Constitutional Review and Democracy’ organized in November 2013 at the Faculty of Law, University of Belgrade. The conference was convened as part of the ongoing project ‘Constitutionalism and Rule of Law in the Nation-State Building – the Case of Serbia’. The aim of this volume is to shed new light on the complex relation between democracy and judicial review of constitutionality. The book starts off with some general and theoretical aspects of the debate. The second part discusses constitutional review in the European transnational setting, while the third part explores the dynamics between parliaments and highest courts in constitutional democracies without the formalized constitutional review. Finally, the book addresses the role of constitutional review in the processes of democratic transition and consolidation. Miodrag Jovanović Democracy and the Rule of Law, vol. 5 Eleven International Publishing 2015, 212 p., € 75 ISBN 978 94 6236 512 4
Grensoverschrijdende juridische fusies Een grensoverschrijdende juridische fusie is de juridische fusie waarbij naast een of meer Nederlandse rechtspersonen tevens een of meer
rechtspersonen naar vreemd recht zijn betrokken. Hoewel de Nederlandse regeling zich beperkt tot kapitaalvennootschappen, zijn de mogelijkheden om grensoverschrijdend te fuseren ruimer. In een tijdsbestek van slechts enkele jaren zijn onder invloed van het Europese recht verschillende grondslagen ontstaan op basis waarvan een grensoverschrijdende fusie kan worden uitgevoerd. Elk van deze grondslagen kent zijn eigen mogelijkheden, beperkingen, uitdagingen en belemmeringen. Ook gelden steeds (deels) verschillende voorschriften die moeten worden nageleefd. Wat de grondslagen tot grensoverschrijdende fusie gemeen hebben, is dat zij hun oorsprong vinden in het Unierecht. De werking en de reikwijdte van het Unierecht zijn aldus bepalend voor de mogelijkheden en modaliteiten tot grensoverschrijdend fuseren. Het doel van dit werk is om de verschillende mogelijkheden tot grensoverschrijdend fuseren in kaart te brengen. Daarbij wordt tevens in detail ingegaan op de beperkingen, belemmeringen en de voorschriften die bij het uitvoeren van die fusies in acht moeten worden genomen. In het laatste hoofdstuk worden de verschillende fusievarianten schematisch weergegeven, met aanduiding van het type entiteiten dat op die grondslag kan fuseren, welk type entiteit de verkrijgende entiteit kan zijn en welke voorschriften moeten worden nageleefd. mr. M.P. Bongard en prof. mr. W.J.M. van Veen Serie Recht en Praktijk - Ondernemingsrecht, deel 99 Wolters Kluwer 2015, 256 p., € 56 ISBN 978 90 1312 821 5
WWZ in praktijk Een voorspelling in open debat tussen rechtelijke macht en advocatuur Of de Wet werk en zekerheid (WWZ) tot de beoogde activering van de arbeidsmarkt zal leiden, is nog onzeker. Wel kan nu al worden gezegd dat deze wet veel juristen nog vóór de inwerkingtreding tot enorme activiteit heeft gebracht. Omdat de wet dit jaar gefaseerd in werking treedt, is jurisprudentie nog niet voorhanden, waardoor beschouwingen voornamelijk op rechtsweten-
schap en theorie zijn gebaseerd. Dit boek vormt een uitzondering op dergelijke beschouwingen. Het bevat een vrijwel letterlijk verslag van een debat dat in Rotterdam tussen kantonrechters, arbeidsrechtadvocaten en hoogleraren over mogelijke knelpunten van de WWZ in de praktijk is gevoerd. Verdeeld over twee sessies, eind 2014 en begin 2015, hebben in totaal ongeveer 250 arbeidsrechtadvocaten, 50 kantonrechters en enkele hoogleraren intensief en ‘open’ met elkaar gediscussieerd. Opgedeeld in vier onderwerpen is ‘onder voorbehoud van alle rechten en zonder dat iemand later op zijn of haar uitspraken kan worden aangesproken’, de WWZ naar de praktijk vertaald. Mr. P.F. van den Brink, mr. E.F.A. van Buitenen, mr. R.S. van Coevorden, mr. J.H. Even, mr. C.J. Frikken, prof. mr. A.R. Houweling, mr. C.S. KehrerBot, mr. dr. P. Kruit, mr. R.G. de Lange-Tegelaar, mr. M.D. Ruizeveld, mr. M.V. Ulrici en mr. W.W.J. Wetzels Boom Juridische uitgevers 2015, 66 p., € 19 ISBN 978 94 6290 052 3
Zelfrealisatie bij onteigening in Vlaanderen en Nederland Onteigening is een ultimum remedium. Het is het laatste redmiddel voor de overheid als minnelijke onderhandelingen over grondverwerving zijn mislukt. Met een succesvol beroep op ‘zelfrealisatie’ kan een grondeigenaar onteigening voorkomen en het door de overheid gewenste project zelf uitvoeren. In deze preadviezen voor de Nederlandse Vereniging voor Onteigeningsrecht (VvOR) en het Vlaamse Centrum voor Recht, Onteigening en Waardering (CROW) gaan Erika Rentmeesters (advocaat bij Truyens advocaten in Sint-Niklaas) en Willem van der Werf (advocaat bij Van der Feltz in Den Haag) na hoe het vraagstuk van zelfrealisatie bij onteigening zich in Vlaanderen en Nederland heeft ontwikkeld. Wetgeving, geschiedenis en rechtspraak komen daarbij aan bod. De auteurs geven een analyse van de bestaande systemen, leggen verbanden tussen die systemen en doen aanbevelingen voor verbeteringen. Mr. E. Rentmeesters en mr. W.J.E. van der Werf VvOR / CROW preadvies, nr. 2 IBR 2015, 115 p., € 13 ISBN 978 90 7806 697 2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1313
931
Tijdschriften
932 Algemeen Advocatenblad nr. 5, mei 2015 T. Sillevis Smitt Rechtspreken onder barbaren – Abel Herzberg (1893-1989) was advocaat en schrijver. In dit portret wordt de gevangenschap van Herzberg tijdens de Tweede Wereldoorlog in het kamp Bergen-Belsen besproken en de na-oorlogse jaren van zijn leven. In Bergen-Belsen vormt Herzberg samen met drie andere juristen een rechtbank. In zijn rol van Prokurör General behandelde hij strafzaken, vaak diefstal van voedsel maar ook civiele zaken. Herzberg was zich ervan bewust dat de rechtbank mogelijk een instrument van de Duitsers kon worden, maar zag het ook als een middel tegen de ontmenselijking van de kampbewoners. Het naoorlogse leven van Herzberg kenmerkte zich door vele polemieken en paradoxen. Na de oorlog deed hij net als filosofe Hannah Arendt verslag van het Proces van Neurenberg en was hij voor de invrijheidstelling van de (bejaarde) oorlogsmisdadigers de zogenaamde ‘drie van Breda’. Als overtuigd zionist bleef hij toch liever gewoon in Nederland wonen. Hij was mikpunt, maar ook geliefd en volgens auteur tot in zijn diepste kern ‘ein Mensch’.
933 Burgerlijk (proces)recht Vennootschap en Onderneming 25e jrg., nr. 4, 2015 S.C.W. ter Hart Wie is inningsbevoegd bij verpanding van een door pandrecht gesecureerde vordering? – De auteur van deze bijdrage beschrijft waarom hij het niet eens is met de conclusie van het Hof Den Bosch inzake het arrest van 2 september 2014 waarin het hof tussen
1314
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Aannemersbedrijf Marell B.V. en ABN Amro Bank N.V. heeft geoordeeld dat ABN als openbaar pandhouder van een vordering die versterkt is met een pandrecht op andere vorderingen niet bevoegd is die andere vorderingen te innen. Het hof oordeelde dat ABN geen inningsbevoegdheid heeft omdat vorderingen niet waren herverpand aan ABN. De bevoegdheid tot herverpanding komt de oorspronkelijke pandhouder namelijk enkel toe indien de oorspronkelijke pandgever deze bevoegdheid ondubbelzinnig heeft toegekend aan de oorspronkelijke pandhouder. Nu in de pandakte tussen Pegas en Marelloud is bepaald dat Pegas (de pandhouder) niet bevoegd is de haar in pand gegeven goederen te verpanden, heeft geen geldige herverpanding aan ABN van de vorderingen van Marell-oud op Laudy en Habets plaatsgevonden. De auteur kan zich niet vinden in de overwegingen van het hof omdat het hof ten onrechte een parallel maakt met herverpanding en niet in overeenstemming is met het Rabobank/Stormpolderarrest, de parlementaire geschiedenis en de algemene opvatting in de literatuur. Tegen dit arrest van het hof is inmiddels cassatie ingesteld. Auteur verwacht dat de Hoge Raad zal oordelen dat ABN als openbaar pandhouder van een door pandrecht gesecureerde vordering gebruik kan maken van het aan de verpande vordering verbonden zekerheidsrecht.
Juridisch up to Date nr. 9, 30 april 2015 M.A.R.C. Padberg, M.H. Louws Vliegtuigongevallen en de aansprakelijkheid van de luchtvervoerder; enige aantekeningen naar aanleiding van de crashes van de MH17 en Germanwings – In deze korte schets van het aansprakelijkheidsregime bij luchtvervoer bespreken auteurs, naar aanleiding van de crashes van MH17 en Germanwings, de gevolgen van het al dan niet opzettelijk handelen (van werknemers of derden) de op grond van internationale verdragen toe te kennen financiële vergoedingen. Het Verdrag van Montreal en de Verordeningen 2017/97 en 889/2002 worden besproken en de limieten die in deze verdragen zijn opgenomen. De conclusie is dat volgens auteurs Malay-
sia Airlines en Germanwings niet volledig schuldvrij zijn ten aanzien van het verwezenlijkte gevaar en dat, als schuld komt vast te staan, het Verdrag van Montreal geen bescherming zal bieden in de vorm van limieten. Als de limieten worden doorbroken moet aan de hand van het toepasselijke recht worden bepaald welke schade vergoed moet worden. Dit kan tot enorme verschillen in uitbetaalde bedragen leiden omdat landen hier verschillend mee omgaan. Betoogd wordt dat hoe dan ook recht moet worden gedaan aan de financiële belangen van de nabestaanden hetgeen naar hun mening in beide gevallen tot onbeperkte aansprakelijkheid moet leiden.
934 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg., nr. 7095, 30 april 2015 Prof. dr. H. Vording De fiscale positie van de Koning – Binnenkort wordt de wet financieel statuut van het Koninklijk Huis geëvalueerd. Daarbij zal, zo heeft het kabinet aan de Tweede Kamer toegezegd, ook aandacht worden besteed aan de grondwettelijke belastingvrijstellingen voor de Koning. De auteur betoogt dat het fiscaliseren van de uitkering aan de Koning niet symbolisch van aard is. Eerst zal deze uitkering fiscaal moeten worden geduid als loon of als resultaat uit overige werkzaamheden; vervolgens zullen tal van vergoedingen en verstrekkingen in dat licht moeten worden beoordeeld. Fiscalisering van de uitkeringen aan de Koning zou daarom meer moeilijkheden creëren dan oplossen. Dat kan anders zijn voor de overige vrijstellingen. Die liggen in de vermogenssfeer, en een evaluatie van die vrijstellingen vergt in de eerste plaats een heldere afbakening tussen de functionele en de privésfeer van de Koning.
Tijdschriften
935 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht nr. 3, 2015 J. Legemaate De melding en afhandeling van calamiteiten – Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen moeten calamiteiten gemeld worden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De afgelopen tien jaar heeft deze meldplicht herhaalde malen aanleiding gegeven tot vragen en discussie. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vragen en onduidelijkheden die leven ten aanzien van het melden van calamiteiten. Er wordt ingegaan op de achtergrond en ratio van de meldplicht, de huidige en de komende wettelijke regeling daarvan, de in het veld levende opvattingen en vragen en de discussiepunten die zich met betrekking tot het melden van calamiteiten voordoen. In dat kader doet de auteur suggesties voor aanpassing van de praktijk en de regelgeving. C.M. de Klerk, E.T.M. Olsthoorn-Heim Maatregelen tuchtrecht. De keuze tussen waarschuwing en berisping – Volgens de Wet BIG kan de tuchtrechter zes verschillende maatregelen opleggen wanneer een klacht gegrond is. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever de lichtste maatregel, de waarschuwing, heeft bedoeld als een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken. Bij de maatregel van waarschuwing is geen sprake van verwijtbaar gedrag, aldus de minister. Dit ter onderscheiding van de berisping, die een verwijtende en veroordelende strekking heeft. Een onderscheid dat sinds 1 juli 2012 extra betekenis heeft gekregen omdat na een onherroepelijke berisping aantekening wordt gemaakt in het BIG-register en melding volgt bij de werkgever van de beroepsbeoefenaar, en bovendien publicatie volgt in de regionale pers van de naam van
de beroepsbeoefenaar en de kern van het gegrond bevonden onderdeel van de klacht. Uit de tweede evaluatie van de Wet BIG komt naar voren dat het beleid van de tuchtcolleges bij het opleggen van waarschuwingen onvoldoende consistent is. Zo legt de tuchtrechter blijkens het evaluatierapport met regelmaat verwijtbaarheid van het professioneel handelen ten grondslag aan het opleggen van een waarschuwing. Gevreesd wordt voor een geleidelijk vervagend onderscheid tussen de waarschuwing en de berisping en pleiten voor verheldering van het beleid. M.T. de Gans, H.M. Stergiou Kroniek rechtspraak EU – In deze bijdrage zijn samenvattingen opgenomen van arresten die het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 september 2011 tot 1 januari 2015 heeft gewezen op het terrein van het gezondheidsrecht. Het betreft uitspraken in een prejudiciële procedure of een beroepsprocedure. Het gaat om de onderwerpen Aanbesteding, Organisatie en financiering, Geneesmiddelen, Discriminatie op grond van handicap, Zorg in het buitenland en Beroepen. Per arrest zijn alleen de standpunten van het Hof kernachtig geformuleerd, voor zover relevant voor het gezondheidsrecht. Er worden 27 arresten behandeld die betrekking hebben op het gezondheidsrecht en die in de afgelopen drie jaren zijn gewezen. In alles klinkt een ruime beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten door, maar het is een vrijheid in gebondenheid. Het Unierecht stelt kaders, of het nu om geneesmiddelen, medische beroepen of de organisatie van de gezondheidszorg gaat. Een goed voorbeeld waarin het nationale beleid stuit op die kaders is het arrest Sokoll-Seebacher. Het Hof neemt het daarin op voor bejaarden, mindervaliden en zieken bij het Oostenrijkse vestigingsbeleid voor apotheken. Het is de vraag hoe lang het gaat duren voordat de veelal economische aanleiding voor het Europese normenstelsel gaat knellen bij het inrichten van gezondheidszorgstelsels. De economische aanleiding bestaat uit het wegnemen van belemmeringen van de markt of het vrij verkeer van personen die veelal ontstaan door verschillen in wetgeving tussen lidstaten.
936 Handels- & economisch recht Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 34, 25 april 2015 G. Straetmans, L. van Gucht Piramideverkoop na 4Finance – (België) Deze bijdrage geeft een overzicht van de Belgische wetgevingsevolutie en de rechtspraak inzake piramideverkoop. Uitspraken en bijdragen over piramidale verkopen zijn zeldzaam. Van het intussen tot stand gekomen Europese verbod van piramideverkoop (richtlijn oneerlijke handelspraktijken) geeft het Hof van Justitie (in de zaak 4Finance) een restrictieve lezing, maar niet de gehoopte rechtszekerheid. Hierna wordt geargumenteerd dat de lidstaten hun beleidsruimte omzichtig moeten invullen om legale multi-levelverkopen te handhaven.
Vennootschap en Onderneming 25e jrg., nr. 4, 2015 J. Goettsch De geheimhoudingsovereenkomst: aandachtspunten voor de fusie- en overnamepraktijk – In de fusie- en overnamepraktijk is de geheimhoudingsovereenkomst (non-diclosure agreement, NDA) belangrijk omdat een partij verbintenissen aan gaat die zien op geheimhouding en beperkt gebruik van bepaalde informatie over een andere partij. Na ondertekening van de NDA zal een Ontvanger de informatie ontvangen om de Target te bestuderen, om zo eventueel een bod uit te brengen op de aandelen in Target. Zeker in de context van een controlled auction kunnen enkele tientallen NDA’s worden overeengekomen. Bij Verstrekkers bestaat soms zorg of Ontvangers wel secuur zijn in de naleving van de NDA. In de literatuur wordt ook kritisch gesproken over mogelijkheden voor Verstrekkers om schade te verhalen ingeval Ontvanger verbintenissen uit de NDA schendt. Gelet op de veelheid aan NDA’s die worden afgesloten, alsmede de hoeveelheid en gevoeligheid van de informatie die daaronder
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1315
Tijdschriften
wordt verstrekt, vormt dit een aandachtspunt voor de praktijk. In deze bijdrage wordt achtereenvolgens bekeken welke bescherming een NDA biedt, welke rol een NDA speelt in een controlled auction, en welke problemen spelen bij schending van de NDA. Tot slot wordt besproken hoe een Verstrekker door middel van een NDA zijn belangen toch zo adequaat mogelijk kan beschermen. F.L. van Leeuwen Corporate opportunities nader gedefinieerd – Voor ondernemers is van belang dat zij onderscheid maken tussen kansen die aan hun vennootschap toekomen en kansen die zij ten behoeve van zichzelf kunnen oppakken. Een bestuurder die op persoonlijke titel aan de haal gaat met een aan de vennootschap toebehorende kans riskeert vergaande consequenties, nu hij feitelijk zijn eigen vennootschap besteelt. Steeds vaker wordt daarom expliciet vastgelegd, met name in de startupwereld, wanneer ondernemerskansen aan de vennootschap toekomen en er sprake is van corporate opportunities van de vennootschap. In deze bijdrage wordt besproken wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van corporate opportunities en wordt een uiteenzetting gegeven van de grondslag van dit leerstuk. Er wordt bezien hoe er voor zowel de vennootschap als de bestuurder houvast geboden kan worden en of het inderdaad aanbeveling verdient een en ander omtrent corporate opportunities specifiek vast te leggen.
Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg., nr. 7095, 30 april 2015 Mr. B. Emmerig Stel, het is staatssteun, wat dan? – De EC heeft het voorlopige standpunt ingenomen dat Nederland staatssteun heeft verleend aan Starbucks. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wat dit betekent voor de APA-praktijk van Nederland en welke beletselen er zijn voor effectieve terugvordering van de staatssteun. Zo kan het Nederlandse vertrouwensbeginsel, de basis van iedere APA, ook communautair doorwerken. Ook
1316
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
wordt aandacht besteed aan het intrekken van het Wetsvoorstel terugvordering staatssteun.
Tijdschrift voor Toezicht nr 1, 2015 R. Jansen, M. Aelen Biases in toezicht: wat zijn het en hoe kunnen we ermee omgaan? – In relatie tot de crisis van 2007/2008 heeft de Financial Services Authority een rapport opgesteld met betrekking tot financieeltoezichthouders. Volgens dit rapport hadden financieeltoezichthouders een te groot geloof in wiskundige modellen die de ontwikkeling van de financiële sector en diens risico’s konden voorspellen. Hieruit vloeide kort gezegd voort dat de toezichthouders zich baseerden op onjuiste aannames waardoor zij financiële risico’s en de gevolgen voor de sector niet konden zien aankomen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag hoe het kan dat toezichthouders risico’s niet zine, risico’s onderschatten of te laat ingrijpen om risico’s te verminderen. Dit hoeft niet altijd voort te komen uit een gebrek aan deskundigheid, professionaliteit of kennis. Psychologische processen kunnen de effectiviteit van het toezicht ondermijnen, zonder dat de toezichthouder het merkt. De effecten van zogenoemde biases mogen niet worden onderschat. B. Tieben Naar marktgerichte regulering van netwerksectoren – Economische regulering heeft tot doel markten beter te laten functioneren. In het geval van de netwerksectoren zoals energie en telecommunicatie is door technische oorzaken soms geen concurrentie mogelijk. Regulering beoogt dan de martkmacht van de aanbieder te controleren en de kostenefficiëntie te prikkelen. Doel van dit artikel is om met een frisse blik te kijken naar de economische motivatie van regulering van netwerksectoren. Daarbij komt eerst de traditionele argumentatie aan bod om markten te reguleren. Vervolgens bespreekt het artikel de relatie tussen regulering en marktdynamiek. Concreet wordt ingezoomd op de vraag of er redenen zijn om de regulering van netwerksectoren te verminderen of zelfs helemaal af te schaffen. Daarmee
raakt dit onderwerp aan een veel ouder debat in de economische wetenschap over centrale planning versus de vrijemarkteconomie. De kern van dit debat komt terug in de huidige discussie over de voor- en nadelen van een marktgerichte benadering van de regulering van netwerksectoren. Dit artikel bespreekt de economische aspecten van deze marktgerichte benadering. Ook komen de concrete ervaringen met deze vorm van regulering aan bod. De literatuur over dit onderwerp richt zich sterk op de toepassing in de electriciteitssector. Dit artikel besluit met de vraag of toepassing in Nederland voor de hand ligt, in de elektriciteitssector maar ook in enkele andere netwerksectoren.
Juridisch up to Date nr. 9, 30 april 2015 F.F.A. Smetsers Wet versterking positie curator – Het concept-wetsvoorstel versterking van de positie van de curator vormt een van de pijlers in de herziening van het faillissementsrecht. Auteur bespreekt de tekst van het concept-wetsvoorstel. Achtereenvolgens is er aandacht voor faillissementsfraude, inlichtingen- en medewerkingsverplichtingen, dwangmiddelen en sancties en de nieuwe taken voor de curator in het kader van fraudebestrijding. Met de voorgestelde regeling worden informatie- en medewerkingsverplichtingen van de gefailleerde verruimd waarbij het volgens auteur wel de vraag is of dit voldoende is om een vermoeden van fraude te kunnen melden bij de rechter-commissaris. Bij ingewikkelde zaken zal een curator deskundigen moeten inschakelen om signalen die wijzen op fraude te herkennen. De curator wordt, hoewel dat volgens de memorie van toelichting niet de bedoeling is, feitelijk een verlengstuk van politie, FIOD en Openbaar ministerie. Volgens auteur is het zeer gewenst dat de regeling een goede basis krijgt en de financiële vergoeding voor de fraudesignalering nader wordt ingevuld.
Tijdschriften
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht nr. 2, april 2015 M. van Hooijdonk, L.J.E. Timmer Bewijslevering onder de nieuwe Arbitragewet, een internationaal perspectief – Arbitrage speelt internationaal een belangrijke rol in de beslechting van commerciële geschillen. Wil een land meedoen op internationaal niveau, dan is het zaak om de nationale wetgeving op de internationale praktijk te laten aansluiten. In deze bijdrage wordt ingegaan op de bewijsregeling in de nieuwe Arbitragewet, en in hoeverre deze in lijn is met de best practices uit de internationale arbitragepraktijk. Het procedurele kader waarbinnen internationale arbitrages plaatsvinden, wordt bepaald door het gekozen arbitragereglement en, in aanvulling daarop, het recht van het land waar de plaats van arbitrage is gelegen. Bij gebreke van een toepasselijk reglement wordt het procedurele kader bepaald door het recht van de plaats van arbitrage. Wil een land zich als internationaal arbitrageland presenteren en meedoen op internationaal niveau, dan is het zaak om de nationale wetgeving op de internationale arbitragepraktijk aan te laten sluiten. De Nederlandse wetgever heeft dit expliciet erkend: de Wet Modernisering Arbitragerecht die op 1 januari 2015 in werking is getreden, heeft mede tot doel om de concurrentiepositie van Nederland te verbeteren en Nederland nog aantrekkelijker te maken als arbitrageland. De wetgever wil bevorderen dat partijen in internationale verhoudingen kiezen voor een plaats van arbitrage in Nederland. E.D. van Geuns, M.L. Verhoeven-de Vries Lentsch Wraking van arbiters in binnen- en buitenland – Per 1 januari 2015 is de nieuwe Arbitragewet in werking getreden. Daarin is ook de regeling over de wraking van arbiters aangepast, waarbij partijen meer ruimte is gegeven om de wrakingsprocedure zelf in te richten. Deze bijdrage behandelt deze wetswijziging en hoe in nationaal en internationaal verband wordt omgegaan met wrakingsverzoeken in arbitrage. Onder de oude Arbitragewet werd aangenomen dat partijen niet konden afwijken van de
regel dat een verzoek tot wraking beslist wordt door de voorzieningenrechter. Indien partijen waren overeengekomen dat het arbitrage-instituut zou beslissen over een verzoek tot wraking, dan zou vervolgens de weg openstaan voor een tweede verzoek tot wraking, maar dan voor de voorzieningenrechter. Met deze regeling werd afbreuk gedaan aan wrakingsregelingen in arbitragereglementen, aangezien na de institutionele wraking alsnog de voorzieningenrechter kon worden aangezocht. De wetgever heeft in de nieuwe Arbitragewet partijen meer ruimte gegeven om de wrakingsprocedure zelf in te richten. In deze bijdrage wordt besproken hoe in nationaal en internationaal verband wordt omgegaan met wrakingsverzoeken in arbitrage. Th. P. ten Brink Partijautonomie onder de nieuwe Arbitragewet: een belangrijke stap voorwaarts. Maar is het vanuit internationaal perspectief genoeg? – De nieuwe Arbitragewet is met de inwerkingtreding per 1 januari 2015 een feit. Ter verbetering van de Nederlandse concurrentiepositie is gekozen om de partijautonomie ruim baan te geven. In deze bijdrage wordt ingegaan op welke wijze en op welke onderdelen de wet partijen de ruimte laat de procedure naar eigen wens in te richten. Daarbij komt aan de orde of de op dit vlak getroffen maatregelen voldoende zijn om de concurrentiepositie van Nederland te versterken. Er is een stap voorwaarts gezet met de nieuwe Arbitragewet. De auteur beschrijft dat belangrijke verbeteringen zijn: de introductie van de institutionele wraking; de introductie van elektronische middelen en zelfs de mogelijkheid van een volledig elektronische arbitrage (e-arbitrage) en de afschaffing van de deponeringsplicht. Ook de versterking van de partijautonomie is volgens auteur een pluspunt. Deze staat partijen toe dat zij bij tal van onderwerpen hun afweging van risico’s maken en kunnen komen tot andersluidende afspraken, zij het dat deze grote mate van vrijheid ook een keerzijde heeft. Om de concurrentie internationaal aan te kunnen, is moderne arbitragewetgeving een noodzakelijke voorwaarde en daarin is met de nieuwe Arbitragewet ruimschoots voorzien,
maar de concurrentiestrijd vraagt wellicht meer dan een wet alleen kan bieden. Daarvoor zal in zijn algemeenheid een klimaat vereist zijn, waarin politiek en rechterlijke macht welwillend staan tegenover (internationale) arbitrage en zal voorts een meeromvattend pakket aan ondersteunende maatregelen vereist zijn.
Juridisch up to Date nr. 9, 30 april 2015 M.W. Hubertse Abstracte garanties: never a dull moment – In zijn uitspraak van 13 maart 2015 ging de Hoge Raad nader in op de aard en functie van de abstracte bankgarantie. Deze uitspraak volgde op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 april 2013. De feiten waren als volgt. Amstelpark Tennis Promotions B.V. en aannemer Griebos hadden in 2007 een aannemingsovereenkomst gesloten. In verband hiermee verstrekte ABN AMRO aan Griebos een lening. Bij oplevering moest 90% van de aanneemsom worden voldaan. In verband met deze verplichting had de Rabobank een bankgarantie verstrekt met ABN AMRO als begunstigde. In 2009 verzocht ABN AMRO om betaling van de garantie waarna een geschil ontstond. Dit artikel bespreekt het procesverloop en de uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad bepaalde dat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid als uitzondering op het beginsel van strikte conformiteit ook van toepassing is op abstracte garanties gesteld ten behoeve van derden. De bank die zich op deze uitzondering wil beroepen moet dit onverwijld en voorzien van een toelichting tegenwerpen aan de begunstigde derde partij. J.I. Kohlen, M. van de Santen EHRM: onaangekondigde bedrijfsinspectie in strijd met artikel 8 EVRM – Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) deed op 2 oktober een uitspraak over de rechterlijke toetsing van een bedrijfsinspectie. Het EHRM oordeelde dat de nationale rechter bij een bedrijfsinspectie ingevolge artikel 8 EVRM naast de rechtmatigheid ook de noodzakelijkheid van die inspectie (hierbij inbe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1317
Tijdschriften
grepen het inzamelen van bewijsmateriaal) moet toetsen. Auteurs bezien wat deze uitspraak betekent voor de Nederlandse situatie. Hiertoe bespreken zij de feiten die aanleiding waren voor de uitspraak van het EHRM, het beroep op artikel 8 EVRM en de uitspraak van het EHRM. Op grond van Nederlandse wetgeving is voor bedrijfsbezoeken geen voorafgaande machtiging vereist. De door het Hof vereiste voorafgaande machtiging kan in Nederland worden gecompenseerd door rechterlijke controle achteraf waarbij volgens auteurs wel geldt dat de rechter ingevolge de uitspraak van het EHRM naast de rechtmatigheid ook de noodzakelijkheid van het bedrijfsbezoek moet toetsen.
937 Jeugd-, relatie- & erfrecht Advocatenblad nr. 5, mei 2015 S. Sikkema Verhalen op de gemeenschap. Hoe zit het met aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht in het huwelijksvermogensrecht? – Binnen het kader van het huwelijksvermogensrecht moeten de begrippen verhaal en draagplicht van elkaar worden onderscheiden. De schuldenaar is gehouden om jegens de schuldeiser een verbintenis te voldoen. Aansprakelijk is degene die de verbintenis is aangegaan (schuldenaar) of, ingeval van art. 1:85 BW, de niet-schuldenaar/echtgenoot als het een verbintenis betreft aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Na ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen worden echtgenoten hoofdelijk aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden (vanaf 1 januari 2012) maar de uitwinning is slechts mogelijk op dat deel van het vermogen van de niet-schuldenaar dat is verkregen uit de verdeling van de gemeenschap; na ontbinding van de gemeenschap verruimt de aansprakelijkheid, maar beperkt de verhaalbaarheid. Bij draagplicht gaat het om wie in de onderlinge verhouding tussen echtgenoten voor de schuld opdraait. Gemeenschapsschulden worden in principe gedragen door
1318
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
beide echtgenoten en alleen in uitzonderlijke gevallen kan hiervan met een beroep op de redelijkheid en billijkheid worden afgeweken.
938 Mediation en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift Conflicthantering 10e jrg., nr 2, 2015 M. van Dam, F. Wery, R. Miedema Bemiddeling bij de Nationale ombudsman – Wanneer burgers er zelf niet uitkomen in hun conflict met de gemeente, kunnen ze aankloppen bij de Nationale ombudsman. Die kan helpen het probleem op te lossen. Dat gebeurt onder andere door een persoonlijk gesprek met de burger en een medewerker van de gemeente waar het probleem zich voordoet. Drie bemiddelaars van de ombudsman vertellen over hun werk en deze ‘ombudsbemiddeling’. F. Spekreijse, E. Masselink Overheidsmediation en de kunst van het loslaten – Overheidsmediation gaat in het bijzonder over de overheid als conflictpartij: de conflictueuze overheid. In deze bijdrage wordt gepleit voor een meer horizontale verhouding met burgers, bedrijven en instellingen in een conflictsituatie om tot een oplossing te komen. Voorbij de gebruikelijke situatiue waarbij de overheid de regie over het conflict aan zich houdt, door procedures te voeren die zij goed beheerst. diverse rapporten en ook een voorbeeldcasus ondersteunen dit.
939 Privacy Privacy & Informatie Mr. L. C. Rosielle De privacy van de sollicitant en de werkgever op social media – Social media zijn voor velen niet meer weg te denken uit het dagelijk-
se leven. Ook voor werkgevers lijken deze niuewe digitale media een ideaal hulpmiddel in een sollicitatieprocedure. Social media kunnen veel persoonsgegevens bevatten, zijn snel, gratis, gemakkelijk en 24/7 te raadplegen. Dit ogenschijnlijk perfecte hulpmiddel in de sollicitatieprocedure kent echter ook minder positieve kanten, en dan met name voor de sollicitant. In deze bijdrage wordt bekeken in hoeverre de werkgever inbreuk maakt op het privacyrecht van de sollicitant door zijn of haar socialmediapagina(‘s) te raadplegen. Aan bod komt of de Nederlandse wetgeving het privacyrecht van de sollicitant voldoende beschermt tegen onlinescreeningspraktijken van de werkgever. Tevens wordt in dit artikel een rechtsvergelijking gemaakt met recent ingevoerde wetgeving in verschillende Amerikaanse deelstaten. Deze wetgeving is ingevoerd om onder andere de sillicitant te beschermen tegen de opkomst van de werkgever op de nieuwe digitale media. Dr. J.-H. Hoepman eID Stelsel wijzigt koers – en raakt daarmee van de wal in de sloot – Op 9 februari 2015 heeft het kabinet aangekondigd dat gestart wordt met de invoering van een nieuw identiteitsstelsel ter vervanging van DigiD. In deze bijdrage komt eerst de tekst van deze aankondiging aan bod, daarna wordt het voorstel van kritische kanttekeningen voorzien.
940 Rechten van de mens Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 5e jrg., nr. 1, 2015 G. van der Schyff Onverdoofd ritueel slachten getoetst aan het EVRM. Het Deense verbod als Europees vraagstuk – Volgens het Judaïsme en de Islam dienen dieren onverdoofd geslacht te worden. Daarentegen vereist de wet in veel staten vaak dat een dier moet worden verdoofd alvorens het mag worden geslacht, dit omwille van het dierenwelzijn. Wetgeving die verdoving bij de slacht vereist maakt een inbreuk op het recht op godsdienst.
Tijdschriften
Deze inbreuk dient derhalve gerechtvaardigdigd te worden teneinde het recht niet te schenden. Gezien het belang van het soms felle debat over dit onderwerp analyseert deze bijdrage of het juridisch mogelijk is het onverdoofd slachten uit te bannen door verdoving van slachtdieren zonder uitzondering verplicht te stellen. De Deense actualiteit biedt aanknopingspunten om deze vraag op en ook voor Nederland relevante manier aan het recht of vrijheid van godsdienst in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens te toetsen. J. van den Brink Staat, kerk en individuele gelovige: strijd om de dominantie. De zaak Fernández Martínez in het licht van theorievorming over collectieve godsdienstvrijheid – Godsdienstvrijheid is niet in het minst voor kerken van belang. Maakt dat de kerkelijke organisatie intern autonoom? In beginsel wel, aldus het EHRM. Maar hoever strekt deze autonomie? Welke rol speelt de overheidsrechter nog als de kerkelijke beslissing hem wordt voorgelegd? Deze vragen vormen het onderwerp van deze bijdrage, en stonden eveneens centraal in de zaak Fernándeze Martínez vs. Spanje
941 Rechtshulp Advocatenblad nr. 5, mei 2015 N. Gloudemans-Voogd Controle is een illusie – De Braziliaanse topman Ricardo Semler ontwikkelde een filosofie voor het managen van zijn bedrijf Semco, een bedrijf dat machines en koeltorens produceert en actief is in HR en consultancy. Deze filosofie gaat er van uit dat werknemers actief moeten worden betrokken bij de bedrijfsvoering. De kernwaarden zijn: vertrouwen, democratie, participatie, transparantie en vrijheid. In Nederland is door Bruggink & Van der Velden het participatiemodel van Semler toegepast in de advocatuur. Auteur spreekt met de oprichters over het waarom hiervan, de ervaringen en of het een succes is. Doorvoe-
ren van het participatiemodel heeft vergaande gevolgen gehad voor de inrichting van het kantoor. Zo bepalen werknemers zelf wat zij willen verdienen en wordt gestimuleerd om niet meer dan vier dagen te werken en de vijfde dag vrij in te vullen. Ook is er een omzetmaximum. Volgens de oprichters leidt vrijheid tot creativiteit en wordt door het omzetmaximum het najagen van bonussen voorkomen en het risico op burnouts geminimaliseerd.
942 Sociaal Recht Vennootschap en Onderneming 25e jrg., nr. 4, 2015 S.S.M. Rutten De implementatie van artikel 16 van de richtlijn voor grensoverschrijdende fusies: third time’s a charm? – Het Europese hof van Justitie heeft een arrest gewezen waarin het stelt dat de medezeggenschapsrechten van werknemers bij een grensoverschrijdende fusie uit Richtlijn 2005/56/EG niet correct zijn geïmplementeerd. De implementatie van het medezeggenschapsartikel van de richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusies (GOF-richtlijn) heeft een technisch artikel gebracht. Artikel 2:333k BW is aangepast van acht naar vijftien leden. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of de wetgever artikel 16 GOF-richtlijn in 2015 alsnog juist heeft geïmplementeerd. Het bespreekt de Europese regeling en geeft aan waar deze onjuist of onduidelijk is geïmplementeerd. De medezeggenschapsregeling van de GOF-richtlijn is gebaseerd op die van de SE-richtlijn. De hoofdregel is echter anders bij beide richtlijnen. Hoofdregel bij de SErichtlijn is dat directie en werknemersvertegenwoordigers altijd dienen te onderhandelen over welk medezeggenschapsregime wordt toegepast op de verkrijgende vennootschap. Bij de GOF-richtlijn is conform artikel 16 lid 1 de hoofdregel dat de verkrijgende vennootschap de medezeggenschapsregeling van het land van vestiging krijgt, aldus ook het
nieuwe lid 2 van artikel 2:333k BW. Het is duidelijk dat de medezeggenschapsregeling van de GOF-richtlijn complex is en bepaalde begrippen verschillend worden geïnterpreteerd en/of in andere lidstaten anders zijn geïmplementeerd.
943 Staats- & bestuursrecht Advocatenblad nr. 5, mei 2015 T. Scheltema Koppige overheid – Uit de bestuurspraktijk blijkt volgens auteur dat de overheid zich boven de wet lijkt te willen plaatsen. Besproken wordt waar dit uit blijkt, waarom dat is en wat de gevolgen hiervan zijn voor de rechtsstaat. In een rechtsstaat moet ook de overheid zich aan regels houden. Politiek is wat anders dan recht; bestuurders willen doorpakken ook als het recht zegt dat dat niet kan. De overheid vult zelf haar normen van goed bestuur in en deze normen zijn niet altijd begrijpelijk. Daarnaast hanteert de overheid een klassieke opvatting van macht met als uitgangspunt dat macht gewoon gehoorzaamd moet worden zonder veel controle daarop. Het recht wordt door de overheid gehanteerd om beleid uit te voeren (instrumentalisering van macht) waardoor principes zoals bijvoorbeeld privacy in het nauw komen. Deze wijze van het door bestuurders en instanties omgaan met recht, verstoort de verhouding tussen burger en overheid en dat is een gevaar voor de rechtsstaat.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 5e jrg. nr. 1, 2015 G-R. de Groot, O. Vonk De ontneming van het Nederlanderschap wegens jihadistische activiteiten – Jihadisme en de opkomst van Islamitische Staat roepen in een toenemend aantal landen de vraag op of het deelnemen aan terroristische activiteiten nationaliteitsrechtelijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1319
Tijdschriften
gevolgen zou moeten hebben. Op 18 december 2014 werd door het ministerie van Veiligheid en Justitie daarom een wetsvoorstel ter wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid gepubliceerd. Dit voorstel ziet concreet op de mogelijkheid tot ontneming van het Nederlanderschap als iemand zich vrijwillig bij een terroristische organisatie aansluit en wel zonder dat deze persoon hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld. De ontneming mag evenwel geen staatloosheid veroorzaken, waardoor het voorstel zich alleen richt op Nederlanders met een dubbele nationaliteit. Dit wetsvoorstel wordt in deze bijdrage kritische besproken tegen de achtergrond van relevante internationale standaarden op het gebied van het nationaliteitsrecht, de recentelijk gepubliceerde ‘ILEC Guidelines’, de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan met het intrekken van het Nederlanderschap wegens het treden in vreemde krijgsdienst, en algemene rechtsstatelijke beginselen.
Tijdschrift Conflicthantering 10e jrg., nr 2, 2015 D. Allewijn De bezwaaradviescommissie: ombouwen of afschaffen? – De meeste burgers die met een bezwaaradviescommissie te maken krijgen, voelen zich niet gehoord en gezien, en ervaren de procedure als oneerlijk. Burger en overheid komen in die procedure (verder) tegenover elkaar te staan. Moeten we maar afscheid nemen van de bezwaaradviescommissies? Of is er nog een verandering ten goede mogelijk?
Juridisch up to Date nr. 9, 30 april 2015 B. Koolhaas Beleidsregels verwerven woningen langs Basisnet routes gepubliceerd – Op 17 april 2015 is de beleidsregel verwerven woningen langs Basisnet routes in de Staatscourant gepubliceerd. Auteur bespreekt de achtergrond en werking van deze regels. Basisnet voorziet in een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen chemieclusters in Nederland. De beleidsregels hebben betrekking op de aankoop door het Rijk van
1320
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
woningen die in de in de regel opgenomen risicozone liggen. Eigenaren van een woning die wordt aangekocht in het kader van sanering komen in aanmerking voor een schadeloosstelling waarbij ook verhuiskosten worden vergoed. Ten aanzien van kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld scholen die nog niet zijn gerealiseerd kunnen op basis van Basisnet maatregelen worden getroffen zoals bijvoorbeeld het aanpassen van het bestemmingsplan. De aankoopregeling geldt alleen voor woningen; voor kwetsbare objecten gelegen in de risicozone moeten in gezamenlijk overleg tussen overheid, gemeente en eigenaar oplossingen worden gezocht. Naar de mening van auteur voorziet het Basisnet in regulering van het vervoer van gevaarlijke stoffen in een dichtbevolkt Nederland.
Asiel & Migrantenrecht nr. 2, 2015 H.U. Jessurun d’Oliveira Democratische rechtsstaat beschermen door hem te ondermijnen. Nederlanderschap intrekken? Trek het voorstel in! – De auteur bespreekt het conceptvoorstel voor wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap dat beoogt het Nederlanderschap in te trekken van personen die zich in het buitenland aansluiten bij terroristische organisaties die het op het vrije westen hebben gemunt. Doel van het voorstel is deze personen buiten Nederland te houden. Na bespreking van de wijzigingen plaatst de auteur enkele kritische opmerkingen. Volgens hem is het voorstel, dat ook minderjarigen treft, niet verenigbaar met art. 7 ENV en niet effectief. Ook komt de rechtsbescherming van deze Nederlanders buitenaf er bekaaid af; zo is van een fair trial geen sprake. Ten slotte wordt in de MvT blijk gegeven van een onthutsende kijk op de betekenis van het bezit van een nationaliteit, en wordt het nationaliteitsrecht ingezet als een hulpstuk bij het vreemdelingenrecht. De auteur adviseert de regering af te zien van hun voornemen. De democratische rechtsstaat wordt hier beschermd door hem te ondermijnen.
944 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad nr. 5, mei 2015 M. Knapen Minder omzet dankzij OM – Door OM-beschikkingen, waarmee het OM zonder tussenkomst van rechter en advocaat zelf strafzaken afdoet, loopt de omzet van strafrechtadvocaten terug. Auteur bevraagt strafrechtadvocaten hierover. Hieruit komt naar voren dat er kanttekeningen zijn te plaatsen bij een groot aantal OM-afdoeningen onder meer dat het OM niet altijd zorgvuldig omgaat met de rechten van verdachten. In vergelijking met 2013 is het aantal zaken fors teruggelopen en piketdiensten leveren bijna geen meldingen meer op voor de dienstdoende advocaat. Deze terugloop treft niet alleen kleinere kantoren en kantoren in de Randstad, maar de gevolgen zijn het meest voelbaar voor jongere advocaten die een eigen praktijk willen beginnen. Toch is er volgens ondervraagden ook een kentering waarneembaar waardoor mogelijk extra werk voor strafrechtadvocaten ontstaat; het OM trekt zich de kritiek op het systeem aan en neemt maatregelen en er wordt een wetswijziging overdacht die verzet mogelijk moet maken. F. de Korte Specialiseren in slachtoffers – Binnen het strafprocesrecht is de positie van slachtoffers van criminaliteit de laatste jaren sterker geworden door onder meer het spreekrecht en recht op informatie over detentieverloop van de dader. De opleiding slachtofferadvocaat die recent is gelanceerd, is een nieuwe stap richting verdere professionalisering van het slachtofferrecht. Auteur onderzoekt wat er van deze specialisatieopleiding mag worden verwacht. Het curriculum voor de basisopleiding en de specialisatie heeft aandacht voor straf(proces)rechtelijke en civielrechtelijke onderwerpen. Daarnaast is er ook aandacht voor niet-juridische vaardigheden. De docenten komen uit de (praktijk van) de advocatuur, politie, Openbaar Ministerie en rech-
Tijdschriften
terlijke macht. In de toekomst is het wellicht mogelijk om het voegen in strafzaken niet meer via de officier van Justitie, die dikwijls de expertise mist, te laten verlopen, maar via de slachtofferadvocaat.
Tijdschrift voor Toezicht nr. 1, 2015 J. van Erp, W. Huisman, A. Stokman, T. van der Veer Nog verder van huis – Op 30 oktober 2014 verscheen het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties ‘Ver van huis’. Het rapport bevat een analyse van de problematiek met betrekking tot het bestuur, het financieel management en de integriteit binnen de woningcorporatiesector. Binnen de sector is sprake geweest van speculatieve vastgoed- en grondtransacties; onverantwoorde financiële risico’s en financiële debacles; en zelfverrijking en fraude door bestuurders van woningcorporaties. De oorzaak voor de problemen zoekt de commissie, kort samengevat, in mesnelijk gedrag, gebrekkige grenzen en governance, en (te) veel geld in combinatie met te weinig risicobesef. In deze bijdrage worden zes casussen van fraudezaken onderzocht. Er wordt ingegaan op de persoonskenmerken van de verdachten, hun motieven en rationalisaties voor frauduleus gedrag, en gelegenheid door het ontbreken van intern en extern toezicht.
945 Vreemdelingenrecht Asiel & Migrantenrecht nr. 2, 2015 J.R.K.A.M. Waasdorp Het terugkeerbesluit op de balans – Deze bijdrage behandelt drie
aspecten van het terugkeerbesluit dat ruim drie jaar geleden is geïntroduceerd met de implementatie van de Terugkeerrichtlijn. Als eerste komt aan bod: terugkeerbesluit en rechtsgevolg; op welke gronden wel of geen terugkeerbesluit wordt genomen, en of hierbij wel of geen vertrektermijn wordt geboden. Het tweede aspect is: terugkeerbesluit en procesbelang; hierbij heeft de auteur een stroomschema opgenomen waaruit kan worden opgemaakt of het terugkeerbesluit is uitgewerkt. Derde aspect is het verkorten of onthouden van de vertrektermijn, waarbij aan de orde komen het risico op onttrekking aan het toezicht, afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning of verlenging daarvan als zijnde kennelijk ongegrond of wegens onjuiste, dan wel onvolledige gegevens. Ten slotte bespreekt de auteur de prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het begrip ‘gevaar voor de openbare orde’, waarbij de conclusie van A-G Sharpston wordt meegenomen. Volgens de auteur blijkt hieruit het bestaan van een apart rechtsgebied, het vreemdelingenstrafrecht. B. Van Velzen, S. Wierink Over het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening in vreemdelingenzaken. Is haastige spoed zelden goed? – De auteurs gaan na in welke situaties de vreemdeling een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Zij onderscheiden hierbij uitzettingsbesluiten, vreemdelingenbewaring, ongewenstverklaringen, inreisverboden en het recht op uitkeringen en toeslagen. Het belang bij een vreemdeling bij een verbod op uitzetting sec levert geen spoedeisend belang op. Bij vreemdelingenbewaring zijn er volgens auteurs echter goede redenen een spoedeisend belang aan te nemen in procedures over een verblijfsvergunning of terugkeerbesluit. De Afdeling is op dit punt een andere mening toegedaan. Voorts is volgens de auteurs niet zonder meer begrijpelijk waarom bij de vreemdeling met een onge-
wenstverklaring spoedeisend belang wordt geconstateerd, terwijl dit bij de vreemdeling met een inreisverbod niet het geval is. Het spoedeisend belang dat een vreemdeling heeft bij een voorlopige voorziening die ertoe leidt dat hij of zij mag blijven werken of recht houdt op een uitkering of toeslag, staat echter wel algemeen vast. Conclusie is dat de rechtspraak van de Afdeling op onderdelen vatbaar is voor discussie. R. Bruin Kroniek Toelatingsgronden asiel – In de kroniek staat de auteur achtereenvolgens stil bij het totaal aantal asielzoekers in 2014, de erkenning als vluchteling, de ontheemdenstatus voor Syriërs en het door Nederland gevoerde hervestigingsbeleid, de uitgeprocedeerde asielzoeker uit Somalië, alsmede staatloosheid. Vervolgens komen aan bod de ontwikkeling voor homoseksuele en lesbische asielzoekers, op het gebied van bekering en dienstweigering/ desertie. Hierna wordt ingegaan op de ontwikkelingen aangaande art. 1D Vluchtelingenverdrag, artikel 12 Definitierichtlijn, art. 1F Vluchtelingenverdrag, het Traumabeleid, 15b Definitierichtlijn, alsmede art. 15c Definitierichtlijn en Libië. Ten slotte komen aan de orde mensenhandel, de Dublinverordening alsmede de besluit- en vertrekmoratoria. De mondiale crises leiden tot steeds grotere aantallen vluchtelingen en ontheemden, totaal meer dan 57 miljoen personen, wat aan de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen de uitspraak ontlokte: ‘The aid architecture we built after the Second World War is no longer fit for purpose’. Er moet een nieuw model voor humanitaire hulpverlening worden ontwikkeld.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1321
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten 946 - Wet strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten) – Deze wet strekt tot implementatie van de richtlijn ADR consumenten, in de memorie van toelichting aangeduid als de richtlijn buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, hierna: de richtlijn. De richtlijn verplicht de lidstaten, ter verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming en ter bevordering van de goede werking van de interne markt, te voorzien in kwaliteitseisen voor procedures voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting. De toepassing van de richtlijn strekt zich uit tot zowel binnenlandse als grensoverschrijdende geschillen die voortvloeien uit een online dan wel offline gesloten koopof dienstenovereenkomst tussen een consument en een ondernemer. De richtlijn beoogt minimumharmonisatie (zie de artikelen 2, derde lid, en 20, eerste lid) en is van toepassing op alle vormen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Ondernemers zijn krachtens de richtlijn niet verplicht om aan een procedure tot buitengerechtelijke geschilbeslechting deel te nemen. Nederland beschikt
1322
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
reeds over een, volgens de toelichting, kwalitatief zeer hoogstaand en voor de consument laagdrempelig systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Het uitgangspunt van de wet is om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande Nederlandse systeem. Tegelijk met de totstandkoming van de richtlijn is de Verordening betreffende de ‘online’-beslechting van consumentengeschillen (Pb EU L 165/1, ODR consumenten), hierna: de verordening, tot stand gebracht. De verordening voorziet in de oprichting door de Europese Commissie van een interactieve website, het ODR-platform, voor de beslechting van geschillen door een buitengerechtelijke geschilleninstantie die onder de richtlijn valt. De verordening is eveneens van toepassing op grensoverschrijdende en binnenlandse geschillen, maar geldt uitsluitend voor online gesloten koop- of dienstenovereenkomsten. Inwerkingtreding m.i.v. 09-07-2015. Wet van 16-04-2015, Stb. 2015, 160 (Kamerstukken 33 982)
Spoor in beweging verblijfsverbod stations Inwerkingtreding 947 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdelen C, D en E, van de Wet van 19 november 2014 tot wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 in verband met een tweede tranche van uitvoeringsmaatregelen van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’, waaronder regels inzake bijzondere spoorwegen en vereenvoudiging van het vergunningenregime hoofdspoorwegen, en in verband met de invoering van een verblijfsverbod voor voorzieningen openbaar vervoer (Stb. 2015, 9) – Artikel II, onderdelen C, D en E, van de de wet. Dit betreft de inwerkingtreding van de invoering van de mogelijkheid tot het opleggen van een verblijfsverbod, zoals opgenomen in artikel II, onderdeel D, van genoemde wet. De onderdelen C en E houden verband met de handhaving van het verblijfsverbod. Inwerkingtredingsbesluit van 16-04-2015, Stb. 2015, 161
Op afstand bestuurde luchtvaartuigen 948 - Besluit tot wijziging van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, het Besluit luchtvaartuigen 2008, het Besluit vluchtuitvoering en het Besluit burgerluchthavens (regels voor op afstand bestuurde luchtvaartuigen) – Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van vier besluiten op het gebied van de luchtvaart, te weten het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, het Besluit luchtvaartuigen 2008, het Besluit vluchtuitvoering en het Besluit burgerluchthavens. De wijziging van deze besluiten beoogt een kader te bieden voor de ter uitvoering van de Wet luchtvaart met het oog op de veiligheid van personen en zaken te stellen regels met betrekking tot op afstand bestuurde luchtvaartuigen tot 150 kg. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan een recente wijziging van Annex 2 bij het Verdrag van Chicago. Voorts strekt het onderhavige besluit tot vervanging van het in de regelgeving gebruikte begrip ‘onbemande luchtvaartuigen’ door ‘op afstand bestuurde luchtvaartuigen’, in aansluiting op de in internationale regelgeving gebruikte terminologie, en tot verduidelijking van de afbakening tussen ‘modelluchtvaartuigen’ die uitsluitend worden gebruikt voor recreatieve doeleinden enerzijds en ‘op afstand bestuurde luchtvaartuigen’ die worden gebruikt voor andere doeleinden anderzijds. Inwerkingtreding m.i.v. 01-07-2015. Besluit van 23-04-2015, Stb. 2015, 163
Nieuwe wetsvoorstellen Personenregister kinderopvang 949 - Wetsvoorstel (23-04-2015) tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk – De continue screening in de kinderopvang is op 1 maart 2013 van start gegaan. Voor continue screening is
Wetgeving
een lijst met te screenen personen nodig. Momenteel worden diverse gegevensbestanden gebruikt voor de continue screening in de kinderopvang. Bepaalde medewerkers in de kinderopvang zijn niet opgenomen in gegevensbestanden, waardoor deze medewerkers nog niet continu worden gescreend. Met behulp van een personenregister is het wel mogelijk om alle medewerkers continu te screenen. Met dit wetsvoorstel wordt de grondslag en totstandbrenging van een personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (hierna: personenregister) geregeld ten behoeve van de continue screening van alle personen die op grond van de Wko over een VOG moeten beschikken. Verder bevat het voorstel wijzigingen met betrekking tot de bepalingen aangaande de VOG. Doel van deze wijzigingen is vereenvoudiging van de regels rondom de VOG en vermindering van de lasten van de houder, de medewerkers en de toezichthouder. Het gaat om de volgende wijzigingen: a. verduidelijking ten aanzien van de categorie personen van wie een VOG wordt geëist; voorgesteld wordt te regelen dat de VOG-plicht geldt voor personen die werkzaam (willen) zijn op de locatie waar kinderen worden opgevangen en voor personen die niet op de opvanglocatie werkzaam zijn, maar die vanuit hun functie wel toegang hebben tot informatie (persoonsgegevens) over de kinderen die worden opgevangen. Tot slot geldt de VOG-plicht tevens voor personen die woonachtig of structureel (met regelmaat) tijdens opvanguren aanwezig zijn op het woonadres waar een kindercentrum of peuterspeelzaal is gevestigd (een klein kindercentrum aan huis) of op het woonadres van de gastouder, zijnde de opvanglocatie. Daarmee geldt de VOG-plicht en de continue screening alleen voor personeel dat direct of indirect vanuit de functie in contact staat met de opgevangen kinderen, alsmede voor huisgenoten en andere personen die structureel (met regelmaat) tijdens opvanguren aanwezig zijn op de opvanglocatie, zijnde een kindercentrum of peuterspeelzaal aan huis of woonadres van de gastouder. Personen die nog niet werkzaam zijn op de opvanglocatie, maar daartoe wel voornemens zijn, moeten in bezit zijn van een VOG om zich in te kunnen schrij-
ven in het personenregister. b. de rol van de VOG in relatie tot het personenregister; c. de eisen ten aanzien van de actualiteit van de VOG; d. de rol van de houder in relatie tot de VOG; e. de gevolgen voor de inschrijving in het personenregister indien een nieuwe VOG wordt verlangd. In de toelichting wordt uitvoerig ingegaan op de beperkingen op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) die het voorstel met zich meebrengt en wordt geconcludeerd dat deze toelaatbaar zijn. Kamerstukken II 2014/15, 34 195, nrs. 1-4
Elektronisch berichtenverkeer belastingdienst 950 - Wetsvoorstel (28-04-2015) tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met een regeling voor het elektronische berichtenverkeer (Wet elektronisch berichtenverkeer belastingdienst) – Dit wetsvoorstel bevat een deel van de maatregelen die eerder zijn opgenomen in een reeds bij de Tweede Kamer aanhangig wetsvoorstel, het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst (Kamerstukken 33 714). Dat aanhangige voorstel bestaat uit twee delen: 1) het bieden van een grondslag voor verplicht elektronisch berichtenverkeer met de Belastingdienst en 2) een nieuw heffingssysteem voor aanslagbelastingen. Over de voortgang van dat aanhangige voorstel is de Tweede Kamer bij brief van 18 december 2014 bericht. In die brief is toegelicht dat tegen de achtergrond van de ingezette lijn om de massale processen te vernieuwen de vraag is opgekomen of de ambities ten aanzien van het toekomstige heffingssysteem groter moeten of kunnen zijn en dat voor de beantwoording van deze vraag nog wat extra tijd nodig is. Tevens is aangekondigd dat het belangrijk is dat het bieden van een grondslag voor elektronisch berichtenverkeer geen verdere vertraging ondervindt en dat daarom dit onderdeel begin 2015 in een ander wetsvoorstel wordt ondergebracht. Er is voor gekozen het eerste onderdeel in een apart (onderhavig)
wetsvoorstel onder te brengen. In dit voorstel zijn ten opzichte van het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel enkele wijzigingen aangebracht. Er is een grondslag opgenomen voor voorzieningen voor onder meer elektronisch berichtenverkeer (MijnOverheid, Berichtenbox), elektronische authenticatie (DigiD) en elektronische registratie van machtigingen en het raadplegen ervan (DigiD Machtigen), alsmede voor de in dat verband noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens. Voorts zijn de uitkomsten van overleg met de decentrale overheden in de tekst verwerkt. Los van deze wijzigingen is de tekst van het voorstel en van de memorie van toelichting zo veel mogelijk ongewijzigd gebleven om recht te doen aan het karakter van onderhavig voorstel, dat primair als doel heeft een splitsing van een reeds aanhangig voorstel te realiseren. Kamerstukken II 2014/15, 34 196, nrs. 1-4
951
Vervolgstukken Wet Natuurbescherming Nader verslag (vastgesteld 01-052015) over het Wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming). Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 16
Ongevallenmelding medisch onderzoek Gewijzigd voorstel van wet (28-042015) tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met een uitbreiding van de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen. Kamerstukken I 2014/15, 33 646, A
Vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst Nota van wijziging (30-04-2015) bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagen en een regeling voor het elektronisch berichtenverkeer (Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst). Kamerstukken II 2014/15, 33 714, nr. 7
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1323
Wetgeving
Basisregistratie ondergrond Nota naar aanleidng van het verslag (06-05-2015) over het Wetsvoorstel houdende regels omtrent de basisregistratie ondergrond (Wet basisregistratie ondergrond). Kamerstukken II 2014/15, 33 839, nr. 6
Verbetering VTH Wabo Tweede nota van wijziging (29-042015) bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 11
Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude Nota naar aanleiding van het verslag (28-04-2015) bij het Wetsvoorstel (1807-2014) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het verbeteren van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging, alsmede het voorkomen van faillissementsfraude (herziening strafbaarstelling faillissementsfraude). Kamerstukken II 2014/15, 33 994, nr. 6
Veiligheid olie- en gasactiviteiten Brieven (25-04-2015 (nr. 39) en (0105-2015 (B)) over en Gewijzigd voorstel van wet (28-04-2015) tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178) – Brief (nr. 39) van de Minister van EZ over de ingediende amendementen bij dit wetsvoorstel. De minister wil het amendement dat vraagt de bewijslast bij schade door mijnbouwactiviteiten wettelijk neer te leggen bij de mijnbouwmaatschappij voorleggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State en geeft de Kamer in overweging om de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen tot na het moment waarop deze voorlichting is ontvangen en met de Kamer is gedeeld. Een aantal ingediende amendementen heeft betrekking op de wei-
1324
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
geringsgronden voor het verlenen van mijnbouwver-gunningen. De minister zal zich inspannen om in oktober van dit jaar te komen met een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat in elk geval een uitwerking bevat van toezeggingen zoals die zijn opgenomen in de kabinetsreactie op het OVVrapport over aardbevingsrisico’s in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 143). De basis en wijze waarop het verlenen van mijnbouwvergunningen en het instemmen met (gewijzigde) winningsplannen gebeurt, is daar een belangrijk onderdeel van. Aanvullend daarop zullen, waar mogelijk, aanvragen voor een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen op land worden aangehouden totdat de op dit punt aangekondigde wijzigingen van de Mijnbouwwet in werking zijn getreden. Van mijnbouwondernemingen zal vanaf nu worden geëist dat er voorafgaand aan het instemmingsbesluit met het winningsplan een risicoanalyse wordt opgesteld. Deze risicoanalyse zal uiteraard worden betrokken bij de beoordeling van een winningsplan. In de brief aan de Eerste Kamer (B) wordt meegedeeld dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen, evenals vier daarop ingediende amendementen die fundamentele onderwerpen betreffen zoals de omkering van de bewijslast voor mijnbouwschade en de weigeringsgronden voor opsporings- en winningsvergunningen voor mijnbouwactiviteiten. De minister heeft de Afdeling advisering van de Raad van State voorlichting gevraagd over deze amendementen. Gelet op de geldende implementatietermijn is de Afdeling advisering verzocht het advies op korte termijn te geven. Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nr. 39 Kamerstukken I 2014/15, 34 041, A en B
Valsemunterij Nota naar aanleiding van het verslag (30-04-2015) over het Wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2014/62/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PbEU L 151/1). Kamerstukken II 2014/15, 34 081, nr. 5
Associatieovereenkomsten Oekraïne, Moldavië en Georgië Voorlopig verslag (01-05-2015) over de Wetsvoorstellen houdende goedkeuring van de op 27 juni 2014 te Brussel tot stand gekomen Associatieovereenkomsten tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten enerzijds, en respectievelijk Oekraïne, Moldavië en Georgië anderzijds (Trb. 2014, 160, Trb. 2014, 207 en Trb. 2014, 210). Kamerstukken I 2014/15, 34 114, 34 115 en 34 116, A
Sociale veiligheid scholen Nader voorlopig verslag (01-05-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school. Kamerstukken I 2014/15, 34 130, D
Richtlijn jaarrekening Verslag (01-05-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2013/34/EU van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG (PbEU 2013, L 182) (Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening). Kamerstukken II 2014/15, 34 176, nr. 5
952
Nota’s, rapporten & verslagen Opvang illegalen Brief van de Staatssecretaris van VenJ en de Ministers van BuZa en VWS (22-04-2015) over de resolutie van het Comité van Ministers van 15 april 2015 in de collectieve klachtprocedure CEC tegen Nederland. – De Kamer is eerder geïnformeerd over het feit dat de ESH-zaak Conference of European Churches
Wetgeving
(CEC) tegen Nederland (klacht nr. 90/2013) voor besluitvorming door het Comité van Ministers van de Raad van Europa stond geagendeerd op 15 april 2015. Bijgaand wordt de Kamer de resolutie van het Comité van Ministers van 15 april 2015 toegestuurd in de collectieve klachtprocedure CEC tegen Nederland. Met de besluitvorming door het Comité van Ministers is deze collectieve klachtprocedure afgerond. Het kabinet zal als gevraagd het Comité in kennis stellen van verdere ontwikkelingen. In reactie op het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) wijst het Comité van Ministers in de resolutie expliciet op de beperking in de personele reikwijdte van het Europees Sociaal Handvest (ESH). Het Comité van Ministers deelt de bevindingen van het ECSR niet, nu deze geen grondslag vinden in het ESH. Hiermee bevestigt het Comité van Ministers het Nederlandse standpunt dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf niet vallen onder de reikwijdte van het ESH. Een principiële uitspraak over de reikwijdte van het verdrag en het feit dat deze alleen kan worden uitgebreid door de verdragsluitende partijen zelf en niet door het ECSR was voor Nederland van groot belang. Hiermee wordt helder dat illegaal in ons land verblijvende personen de volledige en uitgebreide rechten zoals beschreven in het ESH niet wordt toegekend. Thans is nog in geschil of internationale verdragen waar nietrechtmatig verblijvende vreemdelingen zich op beroepen zoals het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM), in voorkomende individuele gevallen kunnen leiden tot toekenning van opvangvoorzieningen, mede in het licht van de interpretatie van het ECSR. De uitspraak van de Raad van State hierover wordt later dit jaar verwacht. Ongeacht dit geschil ziet het kabinet binnen het huidige stelsel ruimte voor een intensievere aanpak op het gebied van terugkeer. Binnen het huidige stelsel wordt tijdens de asielprocedure opvang geboden. Bij vergunningverlening vindt aansluitend op deze opvang gemeentelijke huisvesting plaats. Bij afwijzing van de aanvraag wordt de vreemdeling een termijn gegund om
het vertrek te realiseren (ondersteund door de overheid). Als na deze termijn het vertrek nog niet is gerealiseerd, kan de vreemdeling verder onderdak krijgen in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) om aan zijn vertrek te werken. Voorwaarde is dan wel dat de vreemdeling vooraf aangeeft te willen meewerken aan vertrek. Als de vreemdeling niet aangeeft bereid te zijn tot vertrek volgt geen plaatsing in de VBL en wordt gekeken of gedwongen vertrek mogelijk is. Als gedwongen vertrek mogelijk is, zal dat (al dan niet via bewaring) plaatsvinden. Als gedwongen vertrek niet mogelijk is en de vreemdeling niet bereid is mee te werken aan (vrijwillig) vertrek, zal de vreemdeling op straat komen te staan. Ook als een vreemdeling op straat staat, kan hij zichzelf steeds weer in het stelsel plaatsen door alsnog te gaan werken aan vertrek. Dan volgt plaatsing in de VBL. Onder het huidige stelsel kan een vreemdeling alleen toegang krijgen tot de VBL indien hij vooraf aangeeft dat hij bereid is mee te werken aan vertrek. Het kabinet heeft besloten deze voorwaarde aan te passen door een voorfase in te voeren. Concreet betekent dit het volgende. De vreemdeling wordt eerst de ruimte geboden, waarin deze slechts algemene informatie over terugkeer ontvangt en vertrouwd raakt met de locatie. Daarna volgt een periode met vertrekgesprekken om terugkeerbereidheid te stimuleren bij de vreemdeling. Het weer bieden van perspectief met het oog op de terugkeer maakt daarvan onderdeel uit. Als die terugkeerbereidheid (oprecht en aantoonbaar) aanwezig is, wordt de opvang voortgezet in de reguliere VBL in Ter Apel om uiteindelijk het vertrek te kunnen effectueren. Als na deze periode geen sprake is van terugkeerbereidheid, wordt de vreemdeling uit de voorziening gezet. De duur van het verblijf in de voorfase bedraagt een beperkt aantal weken teneinde het belang van de effectiviteit van het terugkeerbeleid te bewaken. Onder het huidige stelsel kan een vreemdeling alleen toegang krijgen tot de VBL indien hij vooraf aangeeft dat hij bereid is mee te werken aan vertrek. Het kabinet heeft besloten deze voorwaarde aan te passen door
een voorfase in te voeren. Concreet betekent dit het volgende. De vreemdeling wordt eerst de ruimte geboden, waarin deze slechts algemene informatie over terugkeer ontvangt en vertrouwd raakt met de locatie. Daarna volgt een periode met vertrekgesprekken om terugkeerbereidheid te stimuleren bij de vreemdeling. Het weer bieden van perspectief met het oog op de terugkeer maakt daarvan onderdeel uit. Als die terugkeerbereidheid (oprecht en aantoonbaar) aanwezig is, wordt de opvang voortgezet in de reguliere VBL in Ter Apel om uiteindelijk het vertrek te kunnen effectueren. Als na deze periode geen sprake is van terugkeerbereidheid, wordt de vreemdeling uit de voorziening gezet. De duur van het verblijf in de voorfase bedraagt een beperkt aantal weken teneinde het belang van de effectiviteit van het terugkeerbeleid te bewaken. Met deze uitbreiding van de mogelijkheden om vanuit de VBL te werken aan vertrek(bereidheid), is er een reële mogelijkheid voor alle gemeenten om in voorkomende gevallen de vreemdeling naar een van deze locaties door te verwijzen. Wanneer een gemeente een nietrechtmatig verblijvende vreemdeling aantreft, kan de gemeente deze vreemdeling ook aanmelden bij de DT&V. De vreemdeling kan dan door de dienst worden opgehaald en naar de voorfase VBL in Ter Apel worden overgebracht. Kamerstukken II 2014/15, 2014/15, 19 637, nr. 1994
Splitsing RvS en opheffing CRvB en CBb Brief van de Minister van BZK (20-042015) bij de aanbieding van de adviezen van de Raad voor de rechtspraak en de Centrale Raad van Beroep over het conceptwetsvoorstel splitsing RvS en opheffing CRvB en CBb. – De adviezen zijn als bijlage bij deze brief te vinden. eerder zijn al de adviezen van de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak toegezonden (Kamerstuk 29 279, nr. 231). De Nederlandse orde van advocaten heeft bericht in het conceptwetsvoorstel geen aanleiding te zien advies uit te brengen. Kamerstukken II 2014/15, 2014/15, 29 279, nr. 232
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1325
Wetgeving
Geggevensbescherming Brief van de Staatssecretaris van VenJ (22-04-2015) met de periodieke update van de stand van zaken over de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. – In deze brief wordt verslag gedaan van de onderhandelingsronden die in januari, februari en maart 2015 hebben plaatsgevonden. Vijf vergaderingen van de raadswerkgroep zijn gewijd aan de verordening. Daarnaast zijn er in de aanloop naar de JBZ Raad van 13 en 14 maart 2015 diverse vergaderingen op diplomatiek niveau bijeengeroepen. Het Voorzitterschap heeft besloten alle inspanningen te richten op de afronding van de verordening. Aan de richtlijn zijn in de verslagperiode geen vergaderingen gewijd. Alle vergaderingen in de verslagperiode tot 12 maart 2015 zijn gericht geweest op het bereiken van overeenstemming over de Hoofdstukken II (beginselen van gegevensbeschermingsrecht), VI en VII (samenwerking toezichthouders). Nederland is tevreden over de voorstellen van het Voorzitterschap voor de artikelen 5 (beginselen van gegevensverwerking) en 6 (rechtvaardigingsgronden). Op artikel 6, lid 1, onder f, (gerechtvaardigd belang verantwoordelijke) stelt Nederland voor om in de parallelle overweging vast te leggen dat archivering ten behoeve van toekomstige geschillenbeslechting en voor de uitvoering van wettelijke verplichtingen in de private sector in beginsel kunnen vallen onder het gerechtvaardigd belang. Wat betreft de regeling van de verdere verwerking (verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, dan de doeleinden waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld) tekenen zich scherpe meningsverschillen af. Nederland had in 2012 een voorstel ingediend om, in lijn met de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), te regelen dat bij de beoordeling of verdere verwerking al dan niet gerechtvaardigd is, een belangenafweging moet worden verricht. Tevens is geregeld welke elementen in die afweging een rol moeten spelen. Een zeer grote lidstaat geeft thans aan dit geschrapt te wil-
1326
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
len zien. Andere lidstaten menen bij wijze van principe dat verdere verwerking voor een ander doel nooit kan plaatsvinden op alleen de rechtvaardigingsgrond die aan de oorspronkelijke verwerking ten grondslag ligt. Duidelijk wordt dat de huidige richtlijn in die groep van lidstaten in de afgelopen twintig jaar fundamenteel anders is toegepast dan in Nederland. Op het onderwerp jeugdbescherming is Nederland op zichzelf genomen akkoord met de tekst. Die legt de leeftijdsgrens waaronder ouderlijke toestemming nodig is voor de verwerking van persoonsgegevens op de leeftijd van 13 jaar. Dat sluit aan bij de wettelijke regeling in de Verenigde Staten. Dezelfde leeftijdsgrens wordt gehanteerd door de exploitanten van socialenetwerksites. Nederland merkt wel op dat van de handhaving van deze bepaling geen overdreven verwachtingen mogen worden gekoesterd. Minder tevreden is Nederland over de regeling van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. In Nederland is in de Wbp op basis van de geldende richtlijn tot in detail geregeld geregeld in welke gevallen het verbod om gevoelige gegevens kan worden doorbroken. Dit stelsel wordt vervangen door een regeling in de verordening. Die regeling kent echter aanzienlijk minder gronden om het verwerkingsverbod te doorbreken dan de huidige richtlijn toelaat. Met specifieke nationale belangen kan niet zonder meer rekening worden gehouden. Dat leidt ertoe dat met verwerkingen van bijzondere persoonsgegevens die in Nederland als algemeen aanvaard worden aangemerkt, zoals de verwerking van gegevens door pensioenfondsen en andere verzekeraars dan ziektekostenverzekeraars geen rekening gehouden wordt. Wanneer Nederland dit naar voren brengt, wordt daarvoor opvallend weinig begrip ondervonden. Kamerstukken II 2014/15, 2014/15, 32 317, nr. 281
Interbestuurlijk toezicht Brief van de Minister van BZK (17-042015) bij de toezending van het rapport ‘Tussenmeting herziene stelsel van interbestuurlijk toezicht’. – Tijdens de parlementaire behandeling van de wet Revitalisering Generiek Toezicht (Wet RGT) is de toezegging gedaan dat twee jaar na
inwerkingtreding van deze wet een tussenmeting plaats zou vinden. De Wet RGT trad op 1 oktober 2012 in werking en bracht enkele fundamentele wijzigingen aan in het stelsel van toezicht op de uitvoering van medebewindstaken tussen bestuurslagen. Met de Wet RGT is het specifieke toezicht in afzonderlijke wetten zo veel als mogelijk komen te vervallen en zijn de generieke toezichtinstrumenten in de Gemeente- en Provinciewet (indeplaatstreding bij taakverwaarlozing en schorsing en vernietiging) ontdaan van hun ‘ultimum remedium’ karakter. Tevens is vanuit het nabijheidbeginsel het interbestuurlijke toezicht in beginsel belegd bij de naast hogere bestuurslaag. Dit betekent dat voor een groot aantal gemeentelijke wettelijke medebewindstaken de provincie sinds 1 oktober 2012 de interbestuurlijke toezichthouder is. Als uitzondering op dit nabijheidprincipe geldt dat waar de provincie geen taak, en daarmee geen expertise, heeft het interbestuurlijke toezicht is belegd bij het Rijk. Deze uitzonderingen zijn terug te vinden in de bijlage bij artikel 124b Gemeentewet. Uit de voorliggende tussenmeting blijkt dat de provincies hun nieuwe rol van interbestuurlijke toezichthouder in relatie tot gemeenten adequaat lijken te hebben opgepakt. In de vormgeving van het herziene interbestuurlijke toezicht is er bewust voor gekozen om niet voor te schrijven op welke wijze deze rol moest worden ingevuld; hierdoor is een differentiatie in rolopvatting ontstaan, maar dit heeft vooralsnog voor de gemeenten niet tot onduidelijkheid geleid. Uitgangspunt bij de herziening van het interbestuurlijke toezichtstelsel was voorts dat de horizontale controle door gemeenteraad resp. provinciale staten op de wettelijke taakuitvoering door het college van burgemeester & wethouders, resp. het college van gedeputeerde staten, moest kunnen fungeren als ‘eerste lijn van toezicht’. Uit de tussenmeting komt naar voren dat dit uitgangspunt in de praktijk wel is opgepakt, maar de komende jaren nog nader vorm kan krijgen. In de tussenmeting is expliciet aandacht besteed aan het hanteren van de twee generieke interbestuurlijke toezichtinstrumenten: schorsing en
Wetgeving
vernietiging en indeplaatstreding bij taakverwaarlozing, inclusief de daarbij behorende interventieladders. Daarbij is gebleken dat gebruikmaking van de eerste treden van de interventieladder doorgaans leidt tot het gewenst resultaat. Gebruikmaking van de interventieladder wordt daardoor niet altijd direct geassocieerd met de laatste trede van diezelfde interventieladder, inhoudende een juridische interventie (het in de plaats treden of het vernietigen van een besluit). Dit maakt dat, ook als de interventieladder wel is gehanteerd, veelal het beeld bestaat dat het generieke toezichtinstrumentarium als geheel nog altijd een ultimum remedium is. Concluderend kan worden gesteld dat de tussenmeting een aantal positieve ontwikkelingen laat zien. Daarnaast is ook duidelijk dat in de aanloop naar de evaluatie van de Wet RGT in 2017 een aantal zaken aandacht vragen. Daarbij kan worden gedacht aan verdere stimulering van het beoogde horizontale toezicht, het verkrijgen van een concreter inzicht in gebruikmaking van treden van de interventieladder op Rijksniveau en aan het in kaart brengen van actuele ontwikkelingen rond interbestuurlijk toezicht op de diverse beleidsterreinen, zoals op de terreinen van ruimtelijke ordening, milieubeheer, (jeugd)zorg, en werk en inkomen. Kamerstukken II 2014/15, 2014/15, 32 389, nr. 17
Voortgang KEI Brief van de Minister van VenJ (3004-2015) met de tweede halfjaarlijkse rapportage over de voortgang van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak van mijn Ministerie (KEI VenJ) en het programma KEI van de Rechtspraak (KEI Rechtspraak). – Het programma KEI VenJ faciliteert de digitalisering van het civiele en bestuursprocesrecht wettelijk. Daarnaast wordt het civiele procesrecht vereenvoudigd. De benodigde wetgeving bestaat uit vier afzonderlijke wetsvoorstellen. Bij de Tweede Kamer zijn aanhangig: het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met
vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstukken II 2014/15, 34 059) en het voorstel tot aanpassing van de civiele procedure in hoger beroep en cassatie (Kamerstukken II 2014/15, 34 138). De Afdeling advisering van de Raad van State adviseerde in april 2015 over een Invoeringswet waarmee alle overige wetgeving wordt aangepast aan de terminologie van de twee genoemde wetsvoorstellen. Het wetsvoorstel kan binnenkort worden ingediend. Een Invoeringsrijkswet waarmee enkele rijkswetten worden aangepast aan die terminologie is in april 2015 voor advies aan de Afdeling advisering voorgelegd. Een algemene maatregel van bestuur waarmee nadere regels worden bepaald voor het digitale verkeer met de rechter en het digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten, de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in voorbereiding. Over een ontwerp daarvan is eind 2014 geconsulteerd. De ontvangen reacties worden thans verwerkt. Afsluitend moeten bestaande algemene maatregelen van bestuur worden aangepast aan de nieuwe terminologie. Die laatste aanpassingen zijn in voorbereiding. KEI Rechtspraak is belast met het (doen) ontwerpen van het nieuwe webportaal ‘Mijn Zaak’ dat het digitaal procederen mogelijk moet maken, door aansluiting van ketenpartijen op dat webportaal dan wel aansluiting via een systeemkoppeling. De Afdeling bestuursrechtspraak en de Hoge Raad ontwikkelen een eigen webportaal, dat echter in grote lijnen vergelijkbaar zal zijn met het webportaal dat door KEI Rechtspraak wordt ontwikkeld. KEI Rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak en de Hoge Raad ontwikkelen tevens een automatische systeemkoppeling tussen de beide colleges en de gerechten voor het uitwisselen van dossiers indien hoger beroep of cassatie wordt ingesteld. Voorafgaand aan de eerste fase van de inwerkingtreding van de wetgeving zijn twee zogeheten pre-releases voorzien. De eerste betreft de melding aan de IND dat in vreemdelin-
genzaken beroep is ingesteld (de zogenoemde CIV-melding) via een systeemkoppeling. Deze fase is in september 2014 succesvol van start gegaan en verwerkt honderden meldingen per week. Op 28 maart 2015 is de tweede pre-release van start gegaan bij de Rechtbank Amsterdam. In asiel- en bewaringszaken kunnen thans op basis van vrijwilligheid digitaal procedures worden gestart, stukken worden ingediend en ontvangen door zowel de IND als advocaten bij de rechtbank Amsterdam. Vooralsnog is de pilot gestart met een beperkt aantal advocaten. Het aantal advocaten dat digitaal procedures in deze pilot zal aanbrengen wordt in de loop van de tijd uitgebreid. De pilot wordt in de loop van het jaar eveneens uitgebreid naar andere rechtbanken. Een beheerste uitbreiding van het aantal gebruikers geeft de ruimte om tijdens de pilotfase de functionaliteiten van zowel ‘Mijn Zaak’ als ‘Mijn Werkomgeving’ (voor rechters en andere rechtspraakmedewerkers) uit te breiden en waar nodig aan te passen op basis van de gebruikerservaringen. Deze pilot dient als een voorbereiding op de eerste fase in het bestuursrecht, die in één keer landelijk inwerking zal treden, aangezien uitsluitend de Rechtbank Den Haag bevoegd is om uitspraak te doen in vreemdelingenzaken. De gefaseerde inwerkingtreding van de wetgeving verloopt in vier zogeheten golven over het land. Elke fase in het civiele- of het bestuursrecht (het zijn er in totaal drie) start bij een aantal rechtbanken en één gerechtshof. Bij iedere fase zijn dit weer andere rechtbanken en gerechtshoven. De fases en daarbinnen de golven gaan pas van start als alle betrokken rechtbanken en gerechtshoven daar klaar voor zijn. Er zal een implementatietermijn gelden van zes maanden, om alle toekomstige gebruikers van het nieuwe digitale systeem van de rechterlijke instanties de kans te geven zich daar goed op te kunnen voorbereiden. Deze zes maanden gaan in, nadat de vereiste wetgeving in het Staatsblad is gepubliceerd. Kamerstukken I 2014/15, 2014/15, 34 000 VI, AA
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1327
Nieuws
953
A-G over verschoningsrecht belastingambtenaren: niet-ontvankelijk A-G IJzerman heeft conclusie genomen in een zaak over twee als getuigen gehoorde belastingambtenaren, die zich beroepen op een verschoningsrecht. Twee bij het Hof als getuigen gehoorde belastingambtenaren gingen in cassatie tegen de afwijzing door (de fungerende voorzitter van) het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden van het beroep op een verschoningsrecht dat door de getuigen is gedaan tijdens hun verhoren ter zitting van het Hof op 9 september 2014. De A-G betwijfelt of het op de weg van de Hoge Raad zou liggen voor gehoorde getuigen een eigen buitenwettelijke beroepsmogelijkheid te creëren binnen de fiscale procedure.
I
n deze cassatieprocedure doet zich de processuele bijzonderheid voor dat dit beroep in cassatie niet is gericht tegen de einduitspraak van het Hof, maar tegen een eerder in de Hofprocedure genomen (tussen)beslissing. Een tweede processuele bijzonderheid is dat dit beroep in cassatie niet, als gebruikelijk, is ingesteld door de Staatssecretaris of door de belanghebbende, maar door getuigen die zijn gehoord bij het Hof. Een en ander roept de processuele voorvraag op of dit beroep in cassatie ontvankelijk is. De A-G richt zich in zijn conclusie met name op die vraag.
De zaak De Inspecteur heeft aan een erflater aanslagen en navorderingsaanslagen opgelegd vanwege het verzwegen hebben van een Luxemburgse bankrekening. Belanghebbenden, de erven, zijn daartegen opgekomen, stellende dat zo’n bankrekening er niet is geweest. De Belastingdienst is op de hoogte gekomen van de (vermeende) bankrekening via een tipgever die tegen geldelijke vergoeding door de Belas-
1328
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
tingdienst informatie over een aantal buitenlandse bankrekeningen aan de Belastingdienst heeft gegeven. Dat is gedaan onder de voorwaarde dat de identiteit van de tipgever niet bekend wordt gemaakt. Ter zitting in hoger beroep bij het Hof zijn twee door de Inspecteur meegebrachte belastingambtenaren als getuigen gehoord. Met een beroep op hun wettelijke geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 AWR en het daaraan door hen, als gesteld, ontleende verschoningsrecht, hebben de getuigen desgevraagd geweigerd de, bij hen bekende, naam van de tipgever te noemen. Nadat de voorzitter de getuigen erop had gewezen dat hun volgens het Hof geen verschoningsrecht toekwam en zij dus tot antwoorden verplicht waren, heeft een van de getuigen verklaard dat hij geen mededeling mocht doen op instructie van het Ministerie van Financiën. In cassatie stellen de getuigen dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld: 1- dat zij verplicht zijn te antwoorden op vragen naar de naam van de tipgever, 2- dat onherroepelijk vaststaat dat de naam van de tipgever vrijgegeven kan en moet worden en 3- dat aan hen terzake geen verschoningsrecht toekomt.
Conclusie A-G De A-G meent dat uit de wetgeving en wetsgeschiedenis blijkt dat in belastingzaken de rechtsmiddelen van hoger beroep en beroep in cassatie alleen open staan tegen einduitspraken. Als zodanig is volgens de A-G niet aan te merken de ter zitting meegedeelde (tussen)beslissing van het Hof dat door de getuigen geen beroep kan worden gedaan op een verschoningsrecht en dat zij verplicht zijn om te antwoorden. Dat betekent zijns inziens dat het onderhavige beroep in cassatie reeds daarom niet-ontvankelijk dient te worden
verklaard. Daarbij komt volgens de A-G nog dat het belasting(proces) recht, anders dan het civiele recht, een gesloten stelsel van rechtsbescherming kent. Dat gesloten stelsel behelst mede een beperking tot de subjecten die bezwaar of beroep kunnen instellen. De A-G merkt op dat getuigen niet in de wet worden genoemd als bevoegd tot het instellen van beroep in cassatie. Verder wijst de A-G erop dat in het belastingprocesrecht de rechtsmiddelen van bezwaar, beroep en volgende wettelijk ook zijn opengesteld voor bepaalde specifiek genoemde derden-belanghebbenden. Voor een getuige bestaat thans niet een dergelijke wettelijke uitzondering. De A-G betwijfelt of het op de weg van de Hoge Raad zou liggen voor gehoorde getuigen een eigen buitenwettelijke beroepsmogelijkheid te creëren binnen de fiscale procedure. Volgens de A-G ligt het weinig in de rede dat de rechter zou overgaan tot uitbreiding van beroepsmogelijkheden buiten het gesloten stelsel van fiscale rechtsgangen in een richting die de wetgever zelf kennelijk niet is ingegaan. De A-G acht het onderhavige beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk. De vraag of aan deze belastingambtenaren ter zake van bekendmaking van de naam van de tipgever verschoningsrecht toekomt, zal de A-G inhoudelijk behandelen in een komende conclusie inzake het cassatieberoep van de getuigen tegen de (eind)uitspraak van het Hof. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de getuigen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Conclusie van 29 april 2015, ECLI:NL:PHR:2015:546
Nieuws
954
Minder recidive na enkelband Gedetineerden die hun straf thuis uitzitten met een enkelband komen in de eerste vijf jaar na vrijlating minder vaak opnieuw in de gevangenis terecht dan gedetineerden die hun straf uitzitten in de gevangenis.
D
at blijkt uit onderzoek van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), de Universiteit Leiden en het Belgische Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) die in België het aantal heropsluitingen van ex-gevangenen na elektronische detentie vergeleken met heropsluitingen na detentie onder een regulier gevangenisregime. In België waren gegevens beschikbaar van alle Belgische gedetineerden die tussen 2003 en 2005 vrij-
kwamen na een vrijheidsstraf van minimaal 6 maanden en maximaal 3 jaar die ze uitzaten onder elektronisch toezicht of in een reguliere gevangenis. De onderzoekers gingen na of er vijf jaar na vrijlating verschillen zijn tussen de recidivecijfers van beide groepen. Daarvoor vergeleken ze een groep van ruim 900 elektronisch gedetineerden met een even grote groep regulier gedetineerden die waren geselecteerd op basis van vergelijkbare relevante kenmerken als leeftijd, geslacht, aantal en duur van eventuele eerdere gevangenisstraffen, en de ernst van het delict waarvoor zij als laatste gedetineerd werden. Van de groep elektronisch gedetineerden werd 5% binnen één jaar opnieuw opgesloten. Van de groep gedetineerden die hun straf in de gevangenis uitzat was dit 18%. Vijf
jaar na vrijlating was 24% van de elektronisch gedetineerden minimaal een keer opnieuw opgesloten, terwijl dit voor 46% van de regulier gedetineerden het geval bleek. Terwijl in Nederland het wetsvoorstel voor uitbreiding van het gebruik van elektronisch toezicht niet door de Eerste Kamer kwam, zijn in België de mogelijkheden voor het gebruik van elektronisch toezicht recent juist uitgebreid en wordt steeds vaker gebruik gemaakt van een enkelband als alternatief voor gevangenisstraffen tot 3 jaar. Het onderzoek is beschreven in: Blokland, A., Wermink, H., Robert, L., Maes, E., ‘Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België’, Tijdschrift voor Criminologie, 2015, afl. 1, p. 31-58.
955
Conceptvoorstel controles jaarrekeningen Op internetconsultatie is het concept-wetsvoorstel ‘Implementatiewet richtlijn en verordening wettelijke controles jaarrekeningen’ gepubliceerd. Naast aandacht voor de onafhankelijkheid van accountantsorganisaties en het tegengaan van perverse prikkels in de beloning, introduceert het voorstel ook een nieuw beroepsverbod.
D
e richtlijn heeft tot doel het vertrouwen van beleggers in de getrouwheid van de door controlecliënten gepubliceerde jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen te versterken door de kwaliteit van binnen de EU uitgevoerde wettelijke controles verder te
verbeteren. Onafhankelijkheid en objectiviteit vormen twee belangrijke pijlers bij het verrichten van wettelijke controles. De richtlijn versterkt de eisen ten aanzien van de onafhankelijkheid van externe accountants. Teneinde de transparantie in het toezicht en de verantwoordingsplicht te vergroten, zijn lidstaten verplicht om één enkele autoriteit aan te wijzen die belast wordt met het publieke toezicht in die lidstaat. In Nederland vervult de AFM die rol al. De richtlijn kent een aantal nieuwe bevoegdheden toe aan de AFM. De eerste is de bevoegdheid om handhavingsmaatregelen te nemen als een accountantsorganisatie geen gepaste herstelmaatregelen treft als blijkt dat
de accountantsverklaring, of een onderdeel daarvan, niet voldoet aan de eisen. Verder zal de AFM de bevoegdheid verkrijgen om een voorlopig verbod op te leggen aan bepaalde personen om een functie bij een accountantsorganisatie of OOB te bekleden. Ten derde zal de AFM een aanwijzing kunnen geven aan de accountantsorganisatie tot het onverwijld beëindigen van de uitvoering van de opdracht tot het verrichten van een wettelijke controle bij de in de aanwijzing genoemde controlecliënt. Op www.internetconsultatie.nl is het voorstel en de MvT te vinden. Er kan tot 26 mei a.s. gereageerd worden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1329
956
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op vrijdag 19 juni 2015 houdt prof. dr. V. (Vanessa) Mak, hoogleraar Nederlands en Europees Verbintenissenrecht bij het department privaatrecht van Tilburg Law School, om 16.15 uur haar inaugurele rede, met de titel: The Character of European Private Law. Plaats: Cobbenhagengebouw, Aula (ingang via Koopmansgebouw), Tilburg University
Promoties Opsporing, tegenspraak en veranderende frames De afgelopen vijftien tot twintig jaar hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in de opsporing bij de Nederlandse politie. Eén van die veranderingen is de invoering van ‘tegenspraak’. Doel daarvan is het voorkomen van tunnelvisie in de opsporing. In dit proefschrift van Renze Salet staan de vragen centraal hoe tegenspraak in de opsporingspraktijk binnen de Nederlandse politie plaatsvindt, welke bijdrage tegenspraak levert aan het opsporingsproces en welke bevorderende en belemmerende factoren daarbij een rol spelen. Dit onderzoek is echter niet beperkt tot de maatregel tegenspraak. In dit proefschrift is ook nagegaan hoe in het kader van een opsporingsproces een beeld (framework) ontstaat van de verdachte, de daad en de context en van de richting van het opsporingsproces. Dit is relevant omdat tegenspraak plaatsvindt binnen de context van het opsporingsproces en daarop is gericht. Daarom is onderzocht hoe in een opsporingson-
1330
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
derzoek één of meer onderzoeksrichtingen tot stand komen, hoe daarbinnen wordt opgespoord, welke risico’s daaraan kunnen zitten, hoe met informatie wordt omgegaan die bijvoorbeeld in een andere onderzoeksrichting wijst dan in de richting waarin door het onderzoeksteam wordt gerechercheerd en hoe met teamleden van het opsporingsteam wordt omgegaan die een ander standpunt hebben ten aanzien van de gekozen onderzoeksrichting. Geconstateerd is dat om meerdere redenen het begrip ‘tunnelvisie’ een problematisch kader vormt voor de bestudering van wat zich afspeelt in de opsporing en van de wijze waarop tegenspraak plaatsvindt. In dit proefschrift is daarom gekozen voor een ander, breder theoretisch kader. Daartoe is aangesloten bij het werk van Goffman, met name bij zijn theorieen over framing (Goffman, 1975) en interactie (Goffman, 1967, 1972, 1990). In dit proefschrift wordt een gedetailleerd beeld geschetst van de tot op heden voor wetenschappelijk onderzoek grotendeels gesloten wereld van grootschalige opsporingsonderzoeken. Het laat zien hoe het opsporingsproces verloopt. De onderzoeksteams blijken veel speelruimte te hebben om stil te staan bij nieuwe en afwijkende informatie en meningen, maar zij gebruiken die ruimte niet altijd. De factoren en omstandigheden die daarbij een rol spelen, worden inzichtelijk gemaakt. Salet laat aan de hand van concrete gevallen zien met welke dilemma’s tegensprekers worden geconfronteerd bij de uitvoering van hun taak en hoe zij daarmee omgaan. Tegensprekers moeten een balans zien te vinden tussen nabijheid en distantie ten opzichte van het opsporingsteam. Niet alleen de inhoudelijke inbreng van tegensprekers is van belang bij de wijze waarop zij in de praktijk hun werk doen, maar ook de sociale relaties waarbinnen tegenspraak plaatsvindt. Tegensprekers hanteren daarbij in de praktijk verschillende strategieën en stijlen die gevolgen hebben voor de doorwerking van tegenspraak. Geconcludeerd wordt dat tegen-
spraak kan bijdragen aan de huidige opsporingspraktijk en gewezen wordt op een blijvend belang van tegenspraak. In de tegenspraakpraktijk zitten echter elementen die maken dat de bijdrage van tegenspraak beperkt blijft. Het proefschrift sluit daarom af met enkele overwegingen die relevant lijken voor een verdere ontwikkeling van tegenspraak. Salet promoveerde op 13 mei 2015 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Haar promotoren waren prof. dr. ir. J.B. Terpstra en prof. dr. L.E. de Groot-van Leeuwen. Renze Salet Opsporing, tegenspraak en veranderende frames. Een onderzoek naar tegenspraak in grootschalige rechercheonderzoeken. Boom Lemma uitgevers, € 42,50 ISBN 978 94 6236 562 9
Overig Een team van de Universiteit Leiden heeft een prijs gewonnen voor het beste geschreven pleidooi van de European Law Moot Court (ELCM) competitie. Het team heeft de prijs ontvangen voor de hoogste score voor hun geschreven pleidooi na een procedure waarbij hun stukken tweemaal werden nagekeken door een panel van 40 experts in EU recht. Het team bestond uit Maria Cabrera, Daniel Carter, Ruth Foulis en Aurelie Villanueva. Zij zijn allemaal studenten van de LLM in European Law van de Rechtenfaculteit Leiden. De finale van de ELMC, die plaats heeft gevonden op 17 april bij het Europees Hof van Justitie in Luxemburg, is gewonnen door een team uit Leuven. Elk jaar werken studenten van rond de honderd (vooraanstaande) rechtenfaculteiten aan het oplossen van een fictieve casus in geschreven en mondelinge rondes van de competitie. De geschreven en mondelingen pleidooien in deze moot court worden gepresenteerd in het Engels en Frans. De casus voor de competitie van het academisch jaar 2014/15 betrof problematiek omtrent staatssteun en openbare aanbestedingen.
Personalia
Advocatuur Internationaal advocatenkantoor Clifford Chance heeft per 1 mei 2015 25 advocaten tot partner benoemd. Bij de Amsterdamse vestiging zijn drie advocaten tot partner benoemd, te weten: Mark-Jan Arends, Jurgen van der Meer en Hein Tonnaer. Mark-Jan Arends geeft als notaris leiding aan de notariele praktijk van Clifford Chance Amsterdam en legt zich toe op ondernemingsrecht, corporate finance en aanverwant notarieel recht. Zijn praktijk richt zich op het opzetten van (internationale) overnamestructuren, reorganisaties, joint venture-structuren, grensoverschrijdende transacties, fusies, overnames, aankopen en desinvesteringen van activa en het creëren van zekerheid met betrekking tot (her) financieringen. Arends heeft onder meer een focus op de technologie-, media- en telecomssector en de private equity-sector. Jurgen van der Meer is werkzaam binnen Capital Markets en legt zich toe op (internationale) kapitaalmarkttransacties en adviseert over alle aspecten van de regelgeving voor kapitaalmarkten, onder meer voor Nederlandse en internationale zakenbanken. Van der Meers focus ligt onder meer op balansherstructurering en kapitaaluitgiftes voor financiele instellingen, waarbij hij adviseert over de impact van internationale regelgeving als CRD IV, Solvency II, BRRD en de bankenunie. Ook advi-
seert hij bedrijven op het gebied van alternatieve financieringsbronnen. Hein Tonnaer is werkzaam binnen Banking & Finance en legt zich toe op projectfinanciering, assetbased-financiering en exportfinanciering. Tonnaer adviseert onder meer banken, kredietverstrekkers, energiebedrijven en luchtvaartondernemingen op het terrein van projectmatige en reguliere financieringstransacties. Tally Opbroek is sinds 1 mei 2015 als salary partner werkzaam bij Hekkelman Advocaten in de Arnhemse vestiging. Opbroek was eerder werkzaam bij KBS Advocaten en heeft ruime ervaring op het gebied van arbeidsrecht en insolventierecht. Bij Hekkelman zal zij cliënten onder meer bijstaan op het gebied van collectief en individueel ontslagrecht, medezeggenschapsrechten, concurrentie- en relatiebedingen, overgang van onderneming en bij arbeidsvoorwaardenproblematiek. Daarnaast adviseert zij bedrijven in financiële problemen. Buren heeft per 1 mei 2015 Gerbrand Schrickx benoemd als partner. Hij geeft leiding aan de vastgoedpraktijk. Schrickx heeft een uitgebreide expertise op het gebied van commercieel vastgoed en houdt zich bezig met alle facetten van het (notariële) vastgoed. Hij is sinds 1997 als kandidaat-nota-
957
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
ris werkzaam in het notariaat en verbond zich in 2007 aan Buren, waar hij met name in de Haagse vestiging werkt. Notariskantoor Turn Legal in Utrecht heeft Jasper Nobel aangetrokken om per 1 mei j.l. als partner het family office te gaan leiden. Nobel is gespecialiseerd in familievermogensrecht, erfrecht en familierecht en heeft ruime ervaring in fiscaal en civiel recht opgedaan zowel binnen als buiten het notariaat. Hij was eerder onder meer werkzaam voor Loyens & Loeff en het Openbaar Ministerie.
Scriptieprijs 2014 De Jongbloed scriptieprijs is een prijs die ieder jaar wordt uitgereikt aan een student van de Rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden voor de beste masterscriptie. Dit jaar is de prijs gegaan naar Coen Vernooij. De scriptie van Coen Vernooij verschijnt als boek in de Meijers-reeks met de titel: ‘Levenslang en de strafrechter: een onderzoek naar de invloed van het Nederlandse gratiebeleid op de oplegging van de levenslange gevangenisstraf door de strafrechter’.
Agenda
27 05 2015 Studienamiddag familierechtelijke procedures Sinds 1 september 2014 zijn alle bevoegdheden inzake familierechte-
lijke procedures in België overgeheveld naar de binnen de rechtbanken van eerste aanleg opgerichte familierechtbanken. Deze hergroepering van de bevoegdheden heeft tevens
gezorgd voor een aanpassing van de procedureregels in zaken van familierecht, en heeft ook een weerslag gehad op sommige materieelrechtelijke bepalingen. Het Hof van Cassa-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1331
958
Agenda
tie heeft recent een aantal belangrijke arresten geveld inzake de onderhoudsuitkering na echtscheiding en inzake de echtscheiding door onderlingen toestemming. Deze studienamiddag biedt een ‘onderhoudsbeurt’ over deze recente wetgevende en jurisprudentiële ontwikkelingen.
Xaverianenstraat 10 te Brugge
en als trainer van bedrijfsjuristen. Legal Lounge is een platform voor bedrijfsjuristen uit profit en non-profit organisaties, en is een initiatief van Marxman Advocaten uit Amersfoort. Legal Lounge organiseert periodieke inhoudelijke bijeenkomsten die voor de bedrijfsjuristen een goede gelegenheid vormen om te netwerken, te sparren en kennis op te doen.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.pvthemis.be.
Tijd: dinsdag 2 juni van 16:00 tot 18:30 uur
Inschrijven kan tot 20 mei. De deelnamekosten bedragen
Plaats: Marxman Advocaten, Computerweg 1E te Amers-
€ 100
foort
Tijd: woensdag 27 mei 2015 Plaats: Katholieke Hogeschool Vives, Campus Brugge,
Inlichtingen en aanmelding: via www.thelegallounge.nl,
02 06 2015 Omgaan met de interne klant ‘Waarom komen ze vaak zo laat bij de juridische afdeling?’ ‘Wij zijn toch niet louter een stempelloket?’ ‘Waarom volgen ze ons advies niet op?’ Iedere juridische afdeling worstelt wel eens met dit soort vragen en heeft misschien het gevoel dat het imago van de afdeling kan worden verbeterd. Gastspreker Bernadette van Leeuwen vertelt aan de hand van bedrijfskundige inzichten en haar eigen ervaring als bedrijfsjurist over wat er gebeurt in adviesrelaties en hoe de bedrijfsjurist kan werken aan zijn klantrelaties. Vanuit haar onderneming Jurist van de Zaak treedt Bernadette van Leeuwen op als adviseur van bestuurders en general counsels over effectieve juridische afdelingen
aanmelden via:
[email protected]. Deelname is gratis, aanmelding verplicht
18 06 2015 Dag van de ondernemende advocaat Deze dag is bestemd voor de ondernemende advocaten van (kleine en middelgrote) advocatenkantoren, advocaten die daar werkzaam zijn, of advocaten die overwegen om een eigen kantoor op te richten. De dag begint met een plenaire lezing betreffende een interview over ondernemen in de advocatuur. Daarna verzorgen de redacties van verschillende Sdu praktijkbladen workshops op verscheidene rechtsgebieden. Er vinden in totaal tien workshops plaats, waarvan men er vier kan volgen. Dit zijn voornamelijk juridisch inhoudelijke workshops, maar ook beroepsvaardighe-
den. Tijd: donderdag 18 juni van 13:00 tot 21:00 uur Plaats: Jaarbeurs Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.dagvandeondernemendeadvocaat.nl. Kosten voor deelname bedragen € 275 (excl. btw). Er zijn 5 PO punten beschikbaar.
25 06 2015 Vraagstukken en dialogen familiaal Vermogensrecht 2015 (België) Op deze studienamiddag worden de drie domeinen van het familiaal vermogensrecht vanuit een dubbel perspectief besproken: theorie en praktijk, doctrine en rechtspraak. Met betrekking tot de vraagstukken geven drie sprekers een uiteenzetting over een voor de praktijk belangrijk onderwerp: vergoedingen in het huwelijksvermogensrecht, de Europese erfrechtverklaring en creatieve mogelijkheden met schenkingen in Nederland. Met betrekking tot de dialogen wisselen twee sprekers van gedachte over de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie, het Grondwettelijk Hof en de hoven van beroep in de matiers van het relatievermogensrecht, het erfrecht en de giften. Tijd: donderdag 25 juni van 14:00 tot 18:00 uur Plaats: KU Leuven, College De Valk, Auditorium Zeger van Hee (DV1 91.56), Tiensestraat 41 te Leuven Inlichtingen en aanmelding: via: www.pvthemis.be. E-mail:
[email protected]. Kosten voor deelname bedragen € 119
Agenda kort
11, 19 en 26 05 2015 ProDemos colleges: De weerbaarheid van de democratie
27 04 tot 05 06 2015 MOOC: Rethinking International Tax Law
20 05 2015 Zorg geven en vrijheid nemen
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
18 t/m 22 05 2015 Jaarvergadering Henri Capitant
20 05 2015 NJCM Seminar: human rights in the EU
NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
19 05 2015 NGB Extra: de grenzen van (vergelijkende) reclame
21 05 2015 Schaduwreportage VN-vrouwenverdrag: inbreng VVR
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
NJB 2015/452, afl. 8. p. 548
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
1332
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
Agenda kort
21 05 2015 VMR verdiepingsbijeenkomst instructieregels
04 06 2015 FJR Studiedag: Zorg over de jeugdzorg?
18 06 2015 Reporting, controle en toezicht: ZIFO congres 2015
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1276
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1139
21 05 2015 NGB Sectie Omgevingsrecht en sustainability
05 06 2015 Voorjaarsvergadering NVP
18 06 2015 Dag van de ondernemende advocaat
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
NJB 2015/958, afl. 19. p. 1332
22 05 2015 De praktijk van de pre-pack
05 06 2015 Jaarcongres Gezondheidsrecht
25 06 2015 Nieuwe eisen aan vreemdelingendetentie
NJB 2015/729, afl. 8. p. 934
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/676, afl. 13, p. 861
27 05 2015 CIROC Seminar: Mensensmokkel vanuit conflictgebieden
09 06 2015 Studiemiddag: ins-and-outs van het Bouwbesluit 2012
25 06 2015 Cursus scheiden voor samenlevers
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1276
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
10 06 2015 Actualiteitenlunch Merken-Modellen-Auteursrecht
25 06 2015 Vraagstukken en dialogen familiaal Vermogensrecht 2015
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1276
NJB 2015/958, afl. 19. p. 1332
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA)
29 t/m 30 06 2015 Law in Context ‘Early Career’
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
27 05 2015 Studienamiddag familie-rechtelijke procedures NJB 2015/958, afl. 19. p. 1331
28 05 2015 Symposium ‘Komt een GOMA bij de dokter’
NJB 2015/635, afl. 12, p. 800
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
11 06 2015 Cursus Lesbisch Ouderschap
06 07 t/m 04 09 2015 Haagse Academie voor Internationaal Recht 2015
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/244, afl. 4, p. 289
01 06 2015 GIS lezing
12 06 2015 De toepassing van het IVRK in de Nederlandse rechtspraak Deel II
01 10 2015 The ‘Utrecht School’: Past, Present and Future
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
NJB 2015/88, afl. 1, p. 91
02 06 2015 Cursus ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
17 06 2015 Cursus het kind en het familie en jeugdrecht
01 en 02 10 2015 Congres European Association for Health Law
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1277
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
28 05 2015 Congres Alcoholslot NJB 2015/911, afl. 18. p. 1276
02 06 2015 Omgaan met de interne klant NJB 2015/958, afl. 19. p. 1332
04 06 2015 Ingrijpende wijzigingen asielprocedure NJB 2015/676, afl. 13, p. 861
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-05-2015 – AFL. 19
1333
Wegens uitbreiding per 1 oktober 2015 en te verwachten vertrek van enkele advocaten-generaal in de jaren daarna ontstaat in het Parket bij de Hoge Raad der Nederlanden in de periode 2015 tot 2017 een aantal vacatures voor een
ADVOCAAT– GENERAAL in de sectie civiel recht
Van kandidaten wordt verwacht dat zij ervaring met de toepassing van het civiele recht hebben opgedaan in rechtspraak, wetgeving, advocatuur en/of bedrijfsleven en dat zij door publicaties blijk hebben gegeven van wetenschappelijke kwaliteiten.
De werkzaamheden betreffen het gehele terrein van het civiele recht. Bijzondere kennis van het aansprakelijkheidsrecht, arbeidsrecht of Europees recht strekt tot aanbeveling. Schriftelijke sollicitaties, voorzien van een curriculum vitae, kunnen tot 12 juni 2015 worden gericht aan de ProcureurGeneraal bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. J.W. Fokkens, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag met vermelding van persoonlijk. Aan hen die de aandacht willen vestigen op naar hun mening geschikte kandidaten, wordt verzocht dit uiterlijk 12 juni 2015 te doen bij de Procureur-Generaal. Inlichtingen over de functie en de benoemingsprocedure kunnen worden ingewonnen bij de Procureur-Generaal mr. J.W. Fokkens (tel. 070-361 12 67).
Aan Erasmus School of Law studeren ruim 4000 studenten en werken circa 350 medewerkers. Erasmus School of Law verzorgt de Bacheloropleidingen Rechtsgeleerdheid, Fiscaal recht en Criminologie, waarbij het onderwijs is gericht op ‘active academic learning’. Studenten kunnen daarna kiezen uit vijftien masteropleidingen. Voor de student die meer wil, is er het mr. drs.-programma, de dubbelstudie van economie en rechten. Na de masteropleiding verzorgt Erasmus School of Law (o.a. in samenwerking met Erasmus Academie) postdoctoraal onderwijs. De sectie Burgerlijk recht valt onder de capaciteitsgroep Privaatrecht van Erasmus School of Law van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Binnen de sectie is ruimte voor een
Erasmus Universiteit Rotterdam
Universitair (hoofd)docent Privaatrecht m/v (1,0 fte) Als universitair (hoofd)docent bent u nauw betrokken bij het onderwijs binnen de sectie Burgerlijk recht. U verzorgt en coördineert reeds ontwikkelde onderwijsonderdelen van het onderwijsprogramma en signaleert verbetermogelijkheden. U geeft onderwijs in de vorm van active academic learning en er wordt eveneens van u verwacht dat u substantiële bijdragen levert aan onderwijsvernieuwing. Bij de functie van universitair hoofddocent wordt verwacht dat u zelfstandig onderwijsonderdelen ontwikkelt en zelfstandig verbetervoorstellen opstelt. U verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek op het gebied van het vermogensrecht met de nadruk op valorisatie en u levert een bijdrage aan de verwerving van tweede en derde geldstroomfinanciering. Uw onderzoek vindt plaats binnen het succesvolle onderzoeksprogramma Behavioural approaches to Contract and Tort, Relevance for Policy Making (www.behaviouralapproaches.eu). Voor de functie van universitair hoofddocent geldt dat het coördineren van en zorg dragen voor de realisatie van samenhangende onderzoeksprojecten en het optreden als co-promotor een belangrijk deel van de functie uitmaken. U bent gepromoveerd in rechtswetenschap. U hebt diepgaande kennis van het vermogensrecht, bij voorkeur het goederenen insolventierecht, blijkend uit uitstekende publicaties. U bent in het bezit van de Basiskwalificatie Onderwijs of een vergelijkbaar certificaat. U hebt ervaring met het ontwerpen en het verzorgen van onderwijs. Voor de functie van universitair hoofddocent hebt u in ieder geval ervaring met het initiëren en begeleiden van onderzoeksprojecten, alsmede met het vormgeven van onderwijspakketten en het leiden van een team. Voor nadere informatie over deze vacature kunt u zich wenden tot prof. mr. S.D. Lindenbergh, e-mail:
[email protected]. Een uitgebreide functieomschrijving kunt u vinden op https://www.academictransfer.com/employer/EUR/vacancy/27744/lang/nl/. Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.