De kwestie Cyprus Het tikken van tijdbommen Dick Leurdijk Iedere toerist in Nicosia die vanuit het Griekse deel van de hoofdstad van Cyprus via de VN-bufferzone oversteekt naar het Turkse deel van het eiland (voor de Grieken ‘bezet gebied’) wordt getroffen door de felheid van de officiële propaganda waarmee beide partijen elkaar in woord en beeld bestoken. Ook de nabijheid van Grieks-Cypriotische en Turks-Cypriotische uitkijkposten onderstreept de pijnlijke verdeling van dit eiland langs een eigen 'IJzeren Gordijn' over een afstand van ruim 180 kilometer. De verdeling van Nicosia herinnert ons eraan dat de deling van Europa niet iets is uit het verleden. Onmiddellijk na haar aantreden in 1996 plaatste Madeleine Albright, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, de veiligheid in de Europese regio hoog op haar prioriteitenlijstje. Na eerst het beleid inzake Bosnië een nieuwe impuls te hebben gegeven, stelde zij in juli 1997 Richard Holbrooke aan als haar gezant voor de kwestie-Cyprus. In beide gevallen was haast geboden. Eind juni 1998 zou het mandaat van de 'Stabilization Force' (SFOR) in Bosnië aflopen en er diende snel een besluit genomen te worden, met instemming van het Congres, over de vraag of een langere militaire presentie noodzakelijk was. En op Cyprus dreigde de aangekondigde plaatsing van luchtafweerraketten, in de zomer van 1998, de spanning weer op te voeren, met mogelijke repercussies zowel voor het eiland als voor de verhouding tussen NAVO-bondgenoten Griekenland en Turkije. Albright erkende dat in beide gevallen 'vitale Amerikaanse belangen' in het geding waren. De vraag was toen of de aanstelling van Richard Holbrooke zou leiden tot de diplomatieke doorbraak die een eind zou maken aan de nu al 24 jaar durende verdeling van Cyprus. Zijn benoeming markeerde in ieder geval het grote belang dat Washington hechtte aan een oplossing van de slepende crisis op het eiland. “We schuiven onze taaiste onderhandelaar naar voren”, aldus Nicholas Burns, de woordvoerder van het Witte Huis, die daarmee nog eens onderstreepte dat men zich ook in Washington realiseerde hoe politiek geladen de verhoudingen op Cyprus en die tussen Ankara, Athene en Nicosia waren. Holbrooke's reputatie als succesvol onderhandelaar – hij was de architect van het akkoord van Dayton, dat voorzag in een vredesregeling voor het conflict in Bosnië en Herzegovina – wekte verwachtingen. Zou hij in staat zijn een doorbraak te bereiken, bijvoorbeeld via een Cypriotische variant van 'Dayton'? Holbrooke's benoeming kwam niet helemaal uit de lucht vallen. Onmiddellijk na de ondertekening van het akkoord van Dayton, in december 1995, deed hij de verrassende aankondiging: “We intend to make 1996 the year of the big push on Cyprus.”1 De urgentie van een politieke oplossing werd onderstreept door een reeks van incidenten sindsdien, vooral in 1996, die duidelijk maakte dat een voortduren van de status-quo onhoudbaar was. Die overtuiging gold zowel de verhouding tussen de beide gemeenschappen op Cyprus zelf, als die tussen Griekenland en Turkije. In januari 1996 onthulde Holbrooke dat zonder Amerikaanse druk een Grieks-Turks geschil om een onbewoond rotseilandje bijna tot een gewapend conflict tussen de twee NAVO-bondgenoten had geleid. Zijn idee voor een nieuw vredesinitiatief in de kwestie-Cyprus zei hij toen te hebben opgegeven – kennelijk omdat hij de tijd toch nog niet rijp achtte. Bij incidenten in de bufferzone op Cyprus tussen Grieks- en Turks-Cyprioten vielen in 1996 – in wat gezien werd als de ernstigste uitbarsting van geweld sinds de deling in 1974 – enkele doden. Begin 1997 liepen de spanningen in de regio opnieuw op nadat bekend werd dat de regering van Cyprus besloten had tot de aanschaf van Russische luchtdoelraketten van het type S-300 (z.g. surface-to-air missiles). De Grieks-Cyprioten beschouwden de aankoop als een defensieve maatregel om het luchtoverwicht van Turkije te neutraliseren. Turkije dreigde Cyprus te zullen bombarderen wanneer 'dat nodig is om de Turks-Cyprische gemeenschap te beschermen'. Ook de Amerikanen oefenden kritiek uit op de voorgenomen plaatsing van raketten, uit vrees voor de ondermijning van een 1
diplomatieke oplossing. Washington kreeg de verzekering van de Grieks-Cyprische president Clerides dat er van plaatsing van (onderdelen van) raketten in de komende zestien maanden geen sprake zou zijn.2 De raketten zouden niet eerder operationeel zijn, ook rekening houdend met de noodzaak van training van het personeel. De tussenliggende periode konden de VS derhalve benutten om langs diplomatieke weg een vreedzame regeling van het conflict te bewerkstelligen. Aldus ontwikkelde zich een politiek krachtenveld voor het bereiken van een diplomatieke doorbraak, bestaande uit een drietal factoren: het diplomatieke gewicht dat de VS nu in de schaal zouden leggen, de naderende onderhandelingen over toetreding van Cyprus tot de Europese Unie (EU), en de plaatsing van de raketten. Het Amerikaanse initiatief onderstreepte enerzijds de urgentie van een regeling van het conflict en leek anderzijds uitzicht te bieden op een diplomatieke doorbraak. Verenigde Staten Washington ging zich dus sinds de ondertekening van het akkoord van Dayton intensiever bezighouden met het probleem-Cyprus, en de relatie Ankara-Athene. Terwijl Holbrooke de EU in februari 1997 nog verweet dat zij tijdens de Grieks-Turkse crisis over het onbewoonde rotseilandje had zitten slapen, hield de Amerikaanse luchtmacht toezicht op de terugtrekking van de Griekse en Turkse strijdkrachten. Tegelijkertijd zag Washington een unieke kans op vooruitgang naar een oplossing van het probleem-Cyprus in verband met de naderende onderhandelingen over de toetreding van Cyprus tot de EU. Een mogelijke toetreding zou wellicht als hefboom kunnen dienen om hereniging van het eiland dichterbij te brengen, zo luidde de redenering. Eind vorig jaar schreef president Clinton het Congres dat de incidenten in de loop van 1996 nog eens “de onhoudbaarheid van de status-quo en de noodzaak van verdubbelde inspanningen” voor het vinden van een diplomatieke oplossing hadden onderstreept.3 De vraag was nu, na de benoeming van Holbrooke, hoe Washington zich de big push precies voorstelde. Aangenomen mocht worden dat het deels aansluiting zou zoeken bij de benadering die in VN-verband al jaren werd gevolgd, en deels zich zou laten inspireren door de ervaringen opgedaan bij de totstandkoming van het Dayton-akkoord. Het Amerikaanse Cyprus-beleid ontwikkelde zich in ieder geval niet in een vacuüm. Met de aanstelling van Sir David Hannay als bemiddelaar en de komst van minister van Buitenlandse Zaken Malcolm Rifkind, eind 1996, toonde ook de Britse regering hernieuwde belangstelling voor een regeling van de kwestie-Cyprus.4 Dat moment viel ongeveer samen met de voorbereiding van een nieuwe ronde onderhandelingen tussen de beide gemeenschappen op Cyprus onder auspiciën van de Verenigde Naties. Ook binnen de Europese Gemeenschap leefde de overtuiging dat 1997 een ideaal moment was om de kwestie-Cyprus te regelen in verband met de aanvraag voor het EU-lidmaatschap van de Grieks-Cypriotische regering. Het idee was dat verzoek aan te grijpen om beide partijen onder druk te zetten hun problemen op te lossen, zodat Cyprus als een staatkundige eenheid zou kunnen worden toegelaten. Holbrooke De vraag was nu in hoeverre Holbrooke c.s. zich bij hun aanpak zouden laten leiden door het tot dusver in VN-verband uitgestippelde beleid. Hierbij werd uitgegaan van de ‘Set of Ideas’ uit 1992 van de toenmalige secretaris-generaal van de VN, Boutros-Ghali, die, onderverdeeld in acht headings, onder andere voorzien in een reeks constitutionele en territoriale regelingen en bepalingen inzake de terugkeer van ontheemden en de economische ontwikkeling. Deze hoofdlijnen zijn nog steeds terug te vinden in het standpunt van de Veiligheidsraad “that a Cyprus settlement must be based on a State of Cyprus with a single sovereignty and international personality and a single citizenship, with its independence and territorial integrity safeguarded, and comprising two
2
politically equal communities(), in a bi-communal and bi-zonal federation, and that such a settlement must exclude union in whole or in part with any other country or any form of partition or secession”.5 Deze uitgangspunten vertonen interessante overeenkomsten met het akkoord van Dayton, dat ook voorziet in een bijzondere regeling van de staatkundige eenheid van de republiek Bosnië en Herzegovina, bestaande uit twee zogenaamde entiteiten, de Federatie van Bosnië en Herzegovina (met moslims en Kroaten) en de ‘Republika Srpska’ (met Serviers).6 Er is echter één groot verschil: waar 'Dayton' voorziet in de mogelijkheid van het aangaan van 'speciale banden met naburige landen', sluit de Veiligheidsraad enige relatie van de beide gemeenschappen op Cyprus met een ander land, opdeling of afscheiding nadrukkelijk uit. Aangenomen mocht worden dat Holbrooke zou vasthouden aan deze hoofdlijnen. Het zou uiteindelijk dus nog anderhalf jaar duren voor hij, in juni 1997, officieel werd aangesteld als bemiddelaar. De directe aanleiding vormde de voorgenomen plaatsing van de SAM-raketten, een voornemen dat door Madeleine Albright onmiddellijk werd uitgelegd als een potentiële bedreiging van de stabiliteit in Europa, vanwege het daaruit voortvloeiende gevaar van het uitbreken van een oorlog tussen de NAVO-bondgenoten Griekenland en Turkije. Daarmee waren, in de woorden van Albright, ‘vitale Amerikaanse belangen’ in het geding, in het bijzonder de positie van de NAVO.7 Ook Holbrooke gaf dit aan. Hij zei geen tijdslimiet te hanteren voor het bereiken van vooruitgang en vooralsnog de uitkomst van het ophanden zijnde hernieuwde overleg in VN-verband te willen afwachten alvorens zelf een beleid uit te stippelen, zeker nu VN-bemiddelaar Diego Cordovez met nieuwe voorstellen zou komen. Het zes pagina’s tellende document voorzag, blijkens uitgelekte berichten, in de oprichting van twee staatkundige eenheden als onderdeel van een federatie, met inachtneming van de ‘politieke gelijkheid’ van de beide gemeenschappen voor wat betreft hun bestuurlijke functies en bevoegdheden. Het politieke klimaat voor de onderhandelingen leek gunstig. De leiders van beide gemeenschappen zouden voor het eerst sinds 1994 direct overleg met elkaar voeren. De VN zou een nieuwe strategie volgen door, anders dan in het verleden, te streven naar een alomvattende regeling van alle aspecten van het vraagstuk-Cyprus. Het naderende begin van de onderhandelingen over de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie, krachtig gesteund door de Verenigde Staten, zou de kansen op een regeling alleen maar vergroten, en bovendien tekende zich op de NAVO-top in Madrid, in juni 1997, een toenadering af tussen Griekenland en Turkije. Al gauw werd echter duidelijk dat de gesprekken zouden vastlopen, niet op de inhoudelijke merites van het VN-plan zelf, maar op de kwestie van de toetredingsonderhandelingen van de Europese Unie met Cyprus.8 De Europese Unie had aangegeven die onderhandelingen, die in maart 1998 zouden beginnen in het kader van Agenda 2000, te zullen voeren met de regering van de Republiek Cyprus als “the only authority recognized by international law.” Daarmee werden de Turks-Cyprioten buitenspel gezet. Denktash wenste erkenning van de in 1983 uitgeroepen, en alleen door Turkije erkende, Turkse Republiek Noord-Cyprus (TRNC). “De EU is het struikelblok. Als de EU de Grieks-Cyprioten gelijk stelt aan heel Cyprus, wat is dan de zin van besprekingen?”, zo vroeg de politiek leider van de Turks-Cyprioten. De regering in Ankara, ondertussen, was woedend dat de EU evenmin bereid was besprekingen te beginnen over toelating van Turkije tot de EU. Van de weeromstuit besloten de Turks-Cyprioten en Turkije hun onderlinge banden aan te halen door ondertekening van een ‘associatieverdrag’. De Turkse minister van staat Gurel lichtte de stap als volgt toe: “Wat Turkije en Noord-Cyprus zijn overeengekomen is dat Ankara de politieke, militaire, economische en sociale ondersteuning biedt om de zelfstandigheid van de Noord-Cyprioten te garanderen. Feitelijk bestonden die banden al, maar we hebben ze nu geformaliseerd. De achterliggende boodschap is dat we niet zullen schromen om de relaties verder aan te halen.”9 Daarmee lijken beide partijen aan te sturen op een staatkundig samengaan – een situatie ook die het uitzicht op een regeling van het conflict alleen maar verder achter de horizon doet verdwijnen. De conclusie moet zijn dat de kwestie van de toetreding van Cyprus
3
tot de Europese Unie, lang gezien als een opmaat of katalysator voor politieke toenadering op het eiland, een regeling van het conflict in het beste geval heeft gecompliceerd, en in het slechtste geval wellicht zelfs onmogelijk gemaakt.10 Na het vastlopen van de onderhandelingen in VN-verband zagen de Amerikaanse gezanten Holbrooke en Miller toch nog ruimte voor gesprekken – over veiligheidskwesties: “It was proposed that all issues mentioned in recent UN resolutions on Cyprus that concern armed forces, armament and measures to reduce tension along the demarcation line, should as a first step be discussed within the framework of a programme for the complete demilitarization of Cyprus”, aldus Miller.11 Kort daarna erkende Holbrooke geen doorbraak te hebben bereikt. In oktober 1997 kwam Holbrooke, in een sfeer van groeiende spanningen als gevolg van zowel de kwestie van de toetredingsonderhandelingen als de SAM-raketten, met een eigen plan op de proppen. Hij wilde in New York vertegenwoordigers ontvangen van het Griekse, Turkse, Grieks-Cypriotische en Turks-Cypriotische bedrijfsleven rond de tafel brengen. Hem stond, zo zei hij, een oplossing van de kwestie-Cyprus voor ogen ‘van binnenuit’, dus buiten de politieke leiders om. Hij leek voort te borduren op een reeks lopende inter-communale contacten tussen vakbondsleiders, journalisten, architecten, kunstenaars, juristen, etc. Het bezoek van Holbrooke in november 1997 leverde – afgezien van een afspraak om de telefoonverbindingen op het eiland tussen de beide delen uit te breiden – verder niets op. Begin april 1998 waarschuwde hij dat de Verenigde Staten hun rol zouden heroverwegen indien zijn voor mei geplande missie zou mislukken. Hij gaf de partijen nog een maand respijt met de woorden: “When we come back in a month, we will look for evidence of a real desire to move forward. Otherwise there’s no point in continuing this kind of shuttle diplomacy until it becomes empty, sterile”, daarmee verwijzend naar zijn derde reis naar de regio sinds zijn aanstelling. Uit de berichtgeving valt af te leiden dat de Amerikanen nu een vierpartijen-overleg in de stijl van Dayton nastreefden. Begin mei liep ook dit overleg vast. Holbrooke verweet de Turks-Cyprioten de hervatting van het vredesoverleg onmogelijk te maken. Denktash eiste dat eerst Noord-Cyprus als staat zou worden erkend en dat de Grieks-Cyprische republiek de aanvraag tot lidmaatschap van de Europese Unie zou intrekken. Vooral dit laatste torpedeerde volgens Holbrooke elk overleg. Hij zei voorlopig niet naar Cyprus te zullen terugkeren, maar voegde eraan toe dat de Verenigde Staten niet van plan waren de problemen op het eiland de rug toe te keren. Uit de opstelling van Holbrooke c.s. valt af te leiden dat de Amerikanen geen duidelijke agenda of plan van aanpak hadden. Opnieuw werd het beleid bijgesteld: de politieke doelstelling was nu niet langer het bereiken van een algehele regeling van het conflict, maar de VS zouden zich nu, zo verklaarde Holbrooke zonder verder details te geven, vooral inspannen om de spanning te verminderen. Daarmee leek hij zijn aandacht vooral te willen verleggen naar de kwestie van de naderende plaatsing van de Russische SAM-raketten, in een poging het uitbreken van een nieuw gewapend conflict rond Cyprus te voorkomen. Daar was alle reden voor. Wapenwedloop De militaire verhoudingen op het eiland waren al veel langer gespannen. In 1964 gaf de Veiligheidsraad al aan de situatie op Cyprus te zien als een potentiële bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid – de overweging die leidde tot het instellen van de VN-vredesoperatie UNFICYP. In de jaren na de Turkse invasie in 1974 waarschuwde de secretaris-generaal van de VN regelmatig voor de gevolgen van wat hij omschreef als “excessieve niveaus van militaire strijdkrachten en bewapening op Cyprus”. In 1995 wees hij vooral op de situatie in het Turkse deel:
4
“The Northern part of the island, with its garrison of some 30.000 Turkish troops and some 4500 Turkish Cypriot troops, remains one of the most highly militarized areas in the world in terms of the ratio between the numbers of military personnel and civilians”.12 Ook de Veiligheidsraad sprak bij herhaling zijn zorg uit over de wapenwedloop op het eiland. Regelmatig had de Raad dan ook opgeroepen tot een vermindering van de uitgaven voor defensie en een terugtrekking van ‘buitenlandse troepen’, als eerste stappen op weg naar de uiteindelijke demilitarisering van het eiland – zonder veel resultaat overigens. Veel verder dan wat afspraken inzake zogenoemde ‘vertrouwenwekkende maatregelen’ en maatregelen om incidenten langs de bestandslijn te voorkomen, kwam men niet. De aankondiging, begin 1997, van de Grieks-Cypriotische regering in Nicosia inzake de aanschaf van Russische raketten zette de verhoudingen opnieuw op scherp. Terwijl de regering aangaf dat de wapens slechts bedoeld waren voor defensieve doeleinden en essentieel voor de bescherming van de Grieks-Cypriotische bewoners, werd van Turks-Cypriotische en Turkse zijde onmiddellijk woedend gereageerd. Turkije beschuldigde de Cypriotische regering ervan het militaire evenwicht op het eiland te verstoren en dreigde met militair geweld bij het doorgaan van de stationering. Het uitbreken van een oorlog werd hiermee zeer reëel. Ondertussen kreeg de bewapeningswedloop op het eiland een nieuwe impuls. Van Turkse zijde werden, naast de waarschuwing inzake militaire actie, ‘gepaste’ militaire maatregelen in het vooruitzicht gesteld. Inmiddels weten we dat het hierbij ging om de bouw van een nieuwe luchtmachtbasis en het opzetten van een nieuw luchtverdedigingssysteem op Noord-Cyprus, alsmede het aanhalen van de militaire banden tussen Noord-Cyprus en Turkije.13 Ook heeft Ankara te verstaan gegeven tot geen enkele concessie bereid te zijn in ruil voor uitstel of afstel van de plaatsing van de raketten. Met andere woorden: de raketten worden niet gezien als wisselgeld in pogingen de Turkse militaire aanwezigheid op Cyprus te verminderen. Het ziet er dus naar uit dat de kwestie van de plaatsing van de Russische luchtdoelraketten de militaire spanning heeft opgevoerd en de kans op een doorbraak in de onderhandelingen voor een politieke regeling heeft verkleind. In de gegeven omstandigheden is het al pure winst als het uitbreken van een oorlog in de regio kan worden voorkomen. Dit vormt nu waarschijnlijk de inzet van het Amerikaanse beleid voor de korte termijn. De aankondiging, medio juni 1998, dat Rusland de raketten in november, in plaats van augustus, zal leveren, geeft Holbrooke c.s. nog weer wat extra respijt. Maar ook dat zal niet voldoende zijn om het uitbreken van een oorlog – bij de komst van de raketten- te voorkomen, laat staan de kwestie-Cyprus binnen die termijn te regelen. De Russische toezegging om af te zien van de leverantie bij het bereiken van een akkoord over demilitarisering is een fraai staaltje van politiek cynisme. Conclusie De kwestie-Cyprus is een typisch voorbeeld van wat Maarten Mourik “het hoge culturele gehalte van de Europese conflicten” noemt, ongeacht de vraag of het nu van etnische, religieuze of linguistische aard is.14 Hoewel in zijn opsomming van open en latente conflicthaarden in ons werelddeel Cyprus ontbreekt, lijkt hier een belangrijke verklaring te liggen voor de weerbarstigheid van dit conflict. Twee Turks-Cypriotische auteurs wijzen eveneens op het belang van de etnische identiteit van beide gemeenschappen, samenhangend met de aangehangen religie en de banden met de respectievelijke moederlanden.15 Het behoud van de etnische identiteit vormt voor beide gemeenschappen vermoedelijk de belangrijkste drijfveer voor hun politieke en militaire ambities, en verklaart ook waarom de buitenwereld zo moeilijk greep krijgt op partijen.16 De politiek leider van de Turks-Cypriotische gemeenschap, Denktash, zei nog niet zo lang geleden zo nodig nog eens 34 jaar te willen wachten, als de andere partij geen concessies zou doen.
5
Wellicht heeft Holbrooke de etnische dimensie van het conflict onderschat. De begin 1997 in beleidskringen in Washington circulerende gedachte om naar analogie van SFOR in het kader van het Akkoord van Dayton een soortgelijke troepenmacht op Cyprus te stationeren, bleek rijkelijk prematuur. Ook de Europese Unie heeft al te makkelijk aangenomen dat de onderhandelingen over toetreding van Cyprus tot de EU de toenadering tussen beide gemeenschappen zou versnellen. De situatie rond Cyprus bevindt zich thans, na het recente optreden van Holbrooke, het begin van de onderhandelingen over toetreding tot de EU en de aangekondigde plaatsing van de luchtdoelraketten op Zuid-Cyprus, opnieuw in een totale impasse. Op politiek niveau gaat de discussie al niet meer over de merites van een samengaan in federatief verband, maar spitst de situatie zich steeds meer toe de vraag in hoeverre Turks-Cyprus zich zal aansluiten bij dan wel zal opgaan in Turkije – waarmee de deling van het eiland zou zijn bezegeld, geheel in strijd met de bedoelingen van de internationale gemeenschap. Op het militaire vlak stevenen de partijen af op een crisis die alles in zich heeft uit te monden in een oorlog tussen twee NAVO-bondgenoten, waarmee ook de positie van de NAVO zelf in het geding is.17 Er tikken meerdere tijdbommen op Cyprus. Drs. D.A. Leurdijk is als VN-deskundige verbonden aan de afdeling Onderzoek van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen 'Clingendael' in Den Haag.
Noten 1. 2.
3. 4.
5. 6. 7.
8.
9. 10. 11. 12. 13.
International Herald Tribune, 20 December 1995. De ambassadeur van Cyprus bij de Verenigde Naties verklaarde: “An overall solution can come much earlier. The moment there is a timetable for demilitarization, we will propose a ban on the import of weaponry.” Time, June 23, 1997. International Herald Tribune, 9 December 1996. Zie: Sir David Hannay: ‘Cyprus at the Crossroads’, in: Studia Diplomatica, 50(3), 1997: 33-41. De komst van Malcolm Rifkind, eind december 1996, naar Cyprus was het eerste bezoek van een Britse minister van Buitenlandse Zaken aan het eiland in meer dan 30 jaar. Voor het laatst herbevestigd door de Raad in resolutie S/RES/1146 (1997), 23 December 1997. Zie Annex 4 over de Constitutie van Bosnië en Herzegovina in het ‘General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina’ (Akkoord van Dayton), december 1995. De zorg binnen de NAVO over de verhouding tussen de twee landen aan de zuidflank van het Bondgenootschap over de kwestie-Cyprus verklaart ook waarom secretaris-generaal Solana al langer zijn ‘goede diensten’ aan beide bondgenoten heeft aangeboden. Deze leidden in juni 1998 tot de herbevestiging van een reeks reeds in 1988 overeengekomen vertrouwenwekkende maatregelen (CBM’s), gericht op de tenuitvoerlegging van gedragsregels inzake nationale militaire activiteiten in internationale wateren en het internationale luchtruim. Atlantic News, No. 3017, 10 June 1998. Naar verluidt waren de VN-voorstellen aanvaardbaar voor de Grieks-Cypriotische leider Clerides. Maar ook Denktash, de Turks-Cyprische leider zei akkoord te kunnen gaan met de voorgelegde documenten – zij het op voorwaarde dat de besprekingen van de regering-Clerides met de EU zouden worden afgebroken. De Volkskrant, 16 augustus 1997. NRC Handelsblad, 28 augustus 1997. Zie ook: Heinz Kramer: ‘The Cyprus Problem and European Security’, in: Survival, vol. 39, no. 3, Autumn 1997, pp. 16-32. Cyprus Bulletin, 18 September 1997. S/1995/488, 15 June 1995. In een brief aan Kofi Annan omschreef de Turkse ambassadeur bij de VN de raketten als een bedreiging voor Turkije. Zijn (Grieks-)Cypriotische collega schreef als reactie op de brief dat ‘it is ludicrous to believe that small Cyprus, with no air force, can possibly pose a threat to a major military power such as Turkey. The S-300 missiles can only be used for defensive purposes against incoming attacking aircraft.’ Jane’s Defence Weekly wees erop dat de SAM-raketten, met een bereik van 150 km., het vasteland van Turkije, op 60 km afstand van Cyprus, kunnen bereiken, en daarmee een bedreiging vormen voor de jarenlange Turkse overmacht in het luchtruim. Het Turkse plan voor de bouw van een luchtmachtbasis was een reactie op het
6
14.
15. 16.
17.
Grieks-Cypriotische voornemen een basis voor Griekse vliegtuigen te bouwen bij Paphos, krachtens een gemeenschappelijk defensie-akkoord. Op 15 juni 1998 landden Griekse gevechtsvliegtuigen voor de eerste keer op de basis sinds de voltooiing van de bouw van het vliegveld in januari, daarmee tegen het zere been van Turks-Cyprioten en Turkije schoppend. International Herald Tribune, 17 juni 1998. Maarten Mourik: ‘Culturele conflicten en de beheersing daarvan’, in: H.C. Blauwkuip (red.), Opties voor de toekomst; Op weg naar een duurzame samenleving, Kok Agora – Kampen / Stichting Erasmus Liga, Den Haag, 1998. Fatma Guven-Lisaniler and Jonathan Warner: ‘Cyprus – Bridge or Bunker? The Cyprus Problem and Prospects for its Resolution’; in: Perceptions, March-May 1998. De Turkse invasie van 1974 leidde, via gedwongen volksverhuizingen van 150.000 Grieks-Cyprioten en 50.000 Turks-Cyprioten, voor het eerst in de geschiedenis tot een geografische verdeling van het eiland langs etnische lijnen. IISS Strategic Comments, Vol. 3, No. 6, July 1997. De Turkse stafchef riep medio oktober 1997 de NAVO op de stationering van de Russische luchtdoelraketten te voorkomen met het argument dat deze wel eens zouden kunnen leiden tot de ineenstorting van haar zuidflank. In zijn brief beriep hij zich op het Turkse recht op zelfverdediging tegen de raketten, waarvan een ongekende oorlogsdreiging uitging. Naar zijn opvatting dienden de raketten geen defensieve doeleinden, maar waren ze juist bedoeld om Griekse gevechtsvliegtuigen te verdedigen, die vanaf Cyprus Turkije zouden kunnen aanvallen. Door niet officieel te reageren, zo schreef hij in zijn brief, ‘NATO’s deterrence and support component has been shaken on the Southern flank.’ Hij riep de NAVO op zich met de situatie te bemoeien. Atlantic News, No. 2961, 31 October 1997.
7