Departement Gezondheidszorg Vesalius
DE KENNISMAKING MET ERGOTHERAPIE IN HET INLOOPCENTRUM HUIZE TRIEST - GEMEENSCHAPSHUIS TABOR
De meerwaarde van ergotherapie nagaan voor de doelgroep eenzamen, daklozen, thuislozen en vluchtelingen en voor het optimaliseren van vrijwilligersmanagement in het inloopcentrum
Sofie Geeraerts
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Bachelor in de ergotherapie
Promotor: Mevr. Lieve De Vos
Instelling: Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor Academiejaar 2009-2010
De kennismaking met ergotherapie in het inloopcentrum Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor De meerwaarde van ergotherapie nagaan voor de doelgroep eenzamen, daklozen, thuislozen en vluchtelingen en voor het optimaliseren van het vrijwilligersmanagement in het inloopcentrum
(Bron: Kredietnieuws, 2009)
Woord vooraf Dit eindwerk werd gemaakt als afstudeerproject voor de opleiding Bachelor in de Ergotherapie. Een werk als dit kan alleen tot stand komen met de hulp van velen. Ik wil dan ook iedereen bedanken die op eender welke manier heeft mee geholpen.
Eerst en vooral dank ik mijn vader, moeder en stiefvader voor hun begrip, hun aanmoediging en vooral voor de kans die zij mij boden deze opleiding aan te vatten en te voltooien.
In het bijzonder gaat mijn dank naar mijn promotor Lieve De Vos, die dit werk van nabij heeft gevolgd en mij heeft ondersteund met opbouwende kritiek en goede raad en mijn stagementor Werner Van de Weghe, coördinator van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor te Gent en verantwoordelijke voor het vrijwilligersmanagement binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, die mij de mogelijkheid heeft geboden om dit eindwerk praktisch uit te werken en voor de daadwerkelijke hulp.
Ook wil ik de vrijwilligers bedanken voor mij in te leiden als ergotherapeut in het inloopcentrum en voor hun hulp, tips en feedback.
Tenslotte wil ik ook mijn vriend, vrienden en medestudenten bedanken voor hun sympathie, bereidwillige hulp en steun.
Inhoud Woord vooraf Inleiding ....................................................................................................................................... 1 1
Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor ................................................................................ 4
1.1
Algemeen..................................................................................................................................4
1.2
Doelgroep .................................................................................................................................5
1.3
Visie ..........................................................................................................................................6
1.4
Doelstellingen van Huize –Triest ..............................................................................................6
1.5
Aanbod .....................................................................................................................................7
1.5.1
Het inloopcentrum .......................................................................................................... 7
1.5.2
Acute nachtopvang.......................................................................................................... 8
1.5.3
Gemeenschapsmaaltijd ................................................................................................... 8
1.5.4
Begeleid wonen ............................................................................................................... 8
1.6
Werking van de dienst ..............................................................................................................9
1.6.1
2
Samenwerkingsverbanden ............................................................................................ 10
Algemene problematiek bij de doelgroep ............................................................................ 11
2.1
De kringloop van armoede .................................................................................................... 11
2.1.1
Onderwijs ...................................................................................................................... 11
2.1.2
Arbeid ............................................................................................................................ 12
2.1.3
Huisvesting .................................................................................................................... 12
2.1.4
Gezondheidszorg ........................................................................................................... 12
2.1.5
Conclusie ....................................................................................................................... 13
2.2
Ergotherapeutische modellen toegepast op de armoedeproblematiek............................... 13
2.2.1
ICF .................................................................................................................................. 14
2.2.2
Community based werken............................................................................................. 18
3
Algemene benadering van de doelgroep .............................................................................. 23
3.1
Opbouwen van een vertrouwensrelatie ............................................................................... 23
3.1.1
Hoe werk je aan dat vertrouwen................................................................................... 23
3.1.2
Binding en autonomie ................................................................................................... 23
3.1.3
Botsende doelstellingen ................................................................................................ 24
3.1.4
Beperkingen bij de hulpvrager ...................................................................................... 25
3.2
Een optimale communicatie door actief te luisteren ............................................................ 25
4
Ergotherapeutische interventies .......................................................................................... 27
4.1
Ergotherapeutische interventies naar de doelgroep ............................................................ 27
4.1.1
Wonen ........................................................................................................................... 29
4.1.2
Werk .............................................................................................................................. 31
4.1.3
Vrije tijd/ontspanning.................................................................................................... 32
4.1.4
Onderwijs ...................................................................................................................... 34
4.1.5
Gezondheidszorg ........................................................................................................... 37
4.2
Conclusie ............................................................................................................................... 38
4.3
Interventies naar het optimaliseren van vrijwilligersmanagement ...................................... 39
4.3.1
Wat is management? .................................................................................................... 39
4.3.2
Wat beweegt vrijwilligers? ............................................................................................ 41
4.3.3
Benadering naar vrijwilligers toe................................................................................... 43
4.3.4
Belemmerende factoren in het vrijwilligerswerk .......................................................... 47
4.3.5
Taken van de ergotherapeut/coach binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor 48
4.4
5
Conclusie ............................................................................................................................... 50
Eindconclusie ...................................................................................................................... 51
Literatuurlijst ............................................................................................................................. 54
1
Inleiding In dit eindwerk heb ik nagegaan wat de meerwaarde kan zijn van een ergotherapeut in het inloopcentrum, Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor voor eenzamen, daklozen, thuislozen en vluchtelingen en welke interventies zouden kunnen bijdragen tot het optimaliseren van vrijwilligersmanagement. Dit omdat Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor voornamelijk wordt gedragen door vrijwilligers, die iedere dag in contact komen met deze doelgroep. Aanleiding
De opleiding ergotherapie van de Hogeschool Gent, departement Gezondheidszorg Vesalius, heeft het streven zichtbaarder te worden in de samenleving door projecten te participeren die een maatschappelijk doel dienen. De opleiding deed een oproep aan de laatstejaarsstudenten om op een Europees congres van ENOTHE (European Network of Occupational Therapy) te rapporteren over een Vlaams community vraagstuk op het gebied van participatie. Ik was één van de deelnemers in La Coruña. Door deze deelname werd ik bewust van het feit dat we buiten de context van de intramurale gezondheidszorg ook in contexten kunnen werken waarin ergotherapie zich nog een positie in moet verwerven. De opleiding is vragende partij om de eerste aanzetten naar o.a. (ex)geïnterneerden, thuislozen, Roma’s, HIV-patiënten,… te beschrijven in eindwerken. Vanuit mijn blijvende interesse voor het participatievraagstuk heb ik samen met de opleiding een eindwerkstage kunnen regelen in het inloopcentrum, Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor is een initiatief van de Broeders van Liefde en behoort tot de v.z.w. Projecten Broeders van Liefde. Het is een thuis voor medemensen en is een hedendaags signaal om verzuring tegen te gaan. Men richt zich hierbij naar een gevarieerde doelgroep die bestaat uit personen met een verslaving, daklozen, thuislozen, eenzamen, gescheiden families, (ex)psychiatrische patiënten, generatiearmen, nieuwe armen en mensen die letterlijk op de vlucht zijn. Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor wordt gedragen door een gemeenschap die bestaat uit een vijftigtal vrijwilligers, aangesloten leden en broeders die zich dagelijks inzetten voor deze doelgroep. (Van de Weghe, 2009) Ik maakte eveneens in het 6e jaar gezondheid –en welzijnswetenschappen een jaarwerk rond personen die in armoede leven. Deze belangstelling is gebleven en daarom was de interesse in de oproep van de opleiding ook zo groot.
2
Ook was ik overtuigd over het feit dat ergotherapie effectief iets kan betekenen in het inloopcentrum Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, ondanks het feit dat ergotherapeutische hulpverlening nog niet gericht is naar deze doelgroep in België. Aanvankelijk was er het idee om mij verder te verdiepen naar mogelijke interventies van een ergotherapeut bij Roma’s, omdat er een project gaande is (was) binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor genaamd, Roma onder de Roma. Na een eerste contact met de coördinator van de stagedienst, Werner Van De Weghe, werd er mij op gewezen dat ik de doelgroep veel breder moest nemen. Ook kwam de vraag vanuit deze stagedienst of ik mij verder wou verdiepen in het optimaliseren van vrijwilligersmanagement. Dit waren voor mij heel dankbare opdrachten die ik met beide handen heb aangenomen. Hierdoor was het mogelijk om 2 probleemstellingen te omschrijven:
Wat kan de meerwaarde zijn van een ergotherapeut binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor voor daklozen, thuislozen en vluchtelingen? Wat kan de meerwaarde zijn van een ergotherapeut binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, naar vrijwilligers toe? Overzicht Om antwoord te kunnen bieden op deze twee gestelde probleemstellingen, was het belangrijk om de juiste literatuur te raadplegen en om deze verder aan te vullen met verrijkende ervaringen uit de praktijk. Allereerst heb ik mij verdiept in alle aspecten die gerelateerd zijn aan Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor zoals de visie, de doelgroep, het aanbod en de werking. Ik vond hierover heel wat informatie in de interne documenten van de dienst alsook op de website van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Dit zijn dan ook de aspecten die ik vermeld onder hoofdstuk één om een duidelijk beeld te scheppen van de dienst. Ook ben ik op zoek gegaan naar literatuur die de basis vormen van dit werk. Dit was echter een moeilijke taak omdat de literatuur over ergotherapie hier in België naar deze doelgroepen heel beperkt is. Ik kwam echter wel veel te weten over modellen zoals de kringloop van armoede, die de problemen van deze doelgroepen in kaart brengt, het ICF (International Classification of Functioning) waarmee ik kan verklaren waarom ergotherapie gerechtvaardigd is voor deze doelgroepen en community based werken als een mogelijke benaderingsvorm naar deze doelgroepen. Deze worden nader verklaard en beschreven in hoofdstuk twee.
3
In hoofdstuk drie beschrijf ik de algemene benadering naar de doelgroep, omdat de benadering naar deze doelgroep verschillend is, dan de doelgroepen waar ergotherapie zich momenteel naar richt. Hierover was er veel literatuur over te vinden. Ik heb mij vooral gebaseerd op beschrijvingen van Driessens K. en Van Regemortel T. (2006) en deze verder verduidelijkt aan de hand van ervaringen die ik in de praktijk heb ondervonden.
In het vierde en laatste hoofdstuk worden de interventies aangehaald die een ergotherapeut kan bieden aan de doelgroep volgens de essentiële levensdomeinen. Deze levensdomeinen omvatten het wonen, het werken, het onderwijs, de vrije tijd en de gezondheidszorg. Bij ieder levensdomein houd ik dezelfde structuur aan waarbij ik eerst beschrijf welke problemen er zijn, daarna haal ik praktijkvoorbeelden aan van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor en als laatste rond ik af met de ergotherapeutische interventies die een ergotherapeut mogelijks kan bieden. Ook beschrijft dit hoofdstuk hoe men het best vrijwilligers coacht en welke aspecten belangrijk zijn om vrijwilligers te motiveren. Ik baseer mij hier vooral op het basisboek vrijwilligersmanagement van De Gast W., Hetem R. en Wilbrink I. (2009) omdat ik mijn aanpak in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor in grote lijnen kan vergelijken met deze literatuur. In de eindconclusie kan u samenvattend mijn antwoorden terugvinden op de gestelde vragen ‘Wat kan de meerwaarde
zijn van een ergotherapeut naar de doelgroep binnen Huize Triest –
Gemeenschapshuis Tabor’ en ‘Wat kan de meerwaarde zijn van een ergotherapeut/coach binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor naar vrijwilligers toe’.
4
1 Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor
1.1 Algemeen Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor is gegroeid uit de communiteit Heilige Engelen, verbonden aan het Dr. Guislainziekenhuis te Gent. Het is tot op de dag van vandaag een initiatief in het hart van de congregatie van de Broeders van Liefde en behoort tot de v.z.w. Projecten Broeders van Liefde. Triest is de familienaam van Kannunik Petrus – Jozef Triest, de stichter van de Broeders van Liefde. Het tweede deel van de naam “Gemeenschapshuis Tabor‟, verwijst naar de hoogtes en laagtes in het leven. Huize Triest werd in 1986 door Broeder Godfried Bekaert, Broeder Clariet Lippens en Broeder René Stockman opgericht. De aanleiding hiervan was omdat men dagelijks geconfronteerd werd met bedelaars, dak- en thuislozen en eenzamen die kwamen bedelen aan de deur van de gemeenschap. In 2004 werd Huize Triest geherstructureerd tot Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Het begeleid wonen voor vluchtelingen met of zonder papieren en de acute nachtopvang werden toen een onderdeel van de werking. Voordien maakte enkel het sociaal eethuis deel uit van het aanbod. Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor is een plaats waar daklozen, thuislozen, nieuwe armen, generatiearmen, vluchtelingen, (ex-)psychiatrische patiënten, ex-gedetineerden, (ex-) verslaafden, … terecht kunnen. Men wil een thuis scheppen voor deze mensen en op deze manier een signaal geven tegen de verzuring in onze maatschappij. Men wil vanuit de spiritualiteit van Petrus – Jozef Triest, aandacht schenken aan diegenen die er echt nood aan hebben. Dit doet men door radicaal in te spelen op nieuwe noodsituaties en door meer kwaliteit te geven aan het leven. (Van de Weghe, 2009)
5
1.2 Doelgroep Algemeen kan er gesteld worden dat Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor zich momenteel richt naar: -
Verslaafden, vaak na een mislukte of ontgoochelende behandeling
-
Daklozen, die enkele nachten op straat rondzwierven
-
Thuislozen, eenzame mensen
-
Ex –psychiatrische cliënten of ex –gevangenen, vaak na ontslag thuisloos
-
Generatiearmen
-
Nieuwe armen
-
Mensen die letterlijk op de vlucht zijn, gezinnen zonder een huis of een thuis
Er zijn doorheen de jaren twee grote groepen bijgekomen. Ten eerste zijn dat families met of zonder papieren, vaak met veel kinderen. Dit zijn meestal Roma’s uit Oost - Europa. De tweede groep is een toenemende groep jonge Belgische dak- en thuislozen. Dit zijn vrouwen en mannen tussen 18 en 40 jaar die geen dak boven het hoofd hebben. Deze twee groepen vormen het grootste aandeel binnen de dak- en thuislozen in Gent. Door het bijkomen van deze twee grote groepen zijn de noden van de armen vandaag niet meer dezelfde als vroeger. Er is een duidelijke verschuiving van eenzaam naar dakloos en dit is ook merkbaar in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Voordien bestond het grootste deel van de doelgroep uit eenzamen die hun dag in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor zinvol kwamen doorbrengen. Dat waren mensen die op zoek waren naar gezelschap, nood hadden aan een babbel en een luisterend oor,… Nu bestaat het grootste deel van de doelgroep uit Roma’s en Belgische daklozen. Deze verandering binnen de doelgroep vraagt een andere aanpak. Het werken met eenzame senioren of het werken met jonge Belgische daklozen of Roma’s is namelijk een wereld van verschil. (Van de Weghe, 2009) Er vindt binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor niet alleen een verschuiving plaats van eenzaam naar dakloos, ook het aantal personen die wekelijks op het project beroep doet is toegenomen. De laatste vijf jaar is het cijfer vertienvoudigd. Opvallend is dat het aantal dak- en thuislozen toeneemt, maar de zichtbaarheid juist afneemt. Er werd vroeger al gesproken over verborgen armoede, maar vandaag de dag kan men ook al spreken over verborgen dakloosheid. Aan de grote groep dakloze Belgen en Roma’s is uiterlijk namelijk niet te zien dat ze dakloos zijn. De stereotype „clochards‟ vormen een kleine groep binnen het aantal dak- en thuislozen. (Van de Weghe, Laporte, 2010)
6
1.3 Visie Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor leeft en werkt vanuit de visie dat ieder mens recht heeft op respect en op een menswaardig leven. Dit uitgangspunt heeft als gevolg dat de geboden hulp gericht is op het creëren van betere levensperspectieven voor mensen in armoede. Bij armoede is het gelijktijdig samengaan van achterstellingfactoren op essentiële levensdomeinen zoals gezondheid, sociaal netwerk, inkomen, arbeid en zingeving, een hoofdkenmerk. Mensen in armoede moeten de mogelijkheid krijgen om tot rust te komen. Het creëren van kansen op ontmoeting in een bemoedigende omgeving kan een eerste aanzet vormen tot het doorbreken van het maatschappelijke isolement en tot maatschappelijke (re)integratie en participatie. Elke kans dient aangegrepen te worden om mensen in armoede te bevestigen in hun waardigheid. (Van de Weghe, 2010)
1.4 Doelstellingen van Huize –Triest Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor wil een thuis creëren voor zij die er één missen. Er zijn voor de medemensen is daarom ook een hoofddoelstelling. Men wil de mensen ondersteunen en hen leren om op een zelfstandige manier in de maatschappij te kunnen functioneren. Ook gaat men kinderen uit kansarme gezinnen mee begeleiden/ondersteunen in hun opvoeding. Men wil tot een betere integratie komen van vluchtelingen binnen de wereld van kansarmen.
Binnen de mogelijkheden van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, laat men jongeren uit de welvarende westerse maatschappij kennismaken met mensen uit de vierde wereld. De vierde wereld kan begrepen worden als een omschrijving voor een groep mensen in armoede, die van generatie op generatie in de armoede blijven omdat zij er niet in slagen om het mechanisme van armoede zelfstandig te doorbreken. Deze kennismaking bekomt men door jongeren voor één of meerdere dagen te laten meewerken in het inloopcentrum (Zie 1.5), door hun deuren open te stellen voor scholen en organisaties die deze jongeren sturen voor inleefdagen, door getuigenissen te geven rond de werking, rond de visie en spiritualiteit,…
Men werkt ook mee aan een juiste beeldvorming. Dit doet men door mensen op te roepen om mee te werken rond een nieuwe, respectvolle beeldvorming rond armoede. (Van de Weghe, 2010)
7
“ Dak – en thuislozen hebben niets aan een traditioneel voedselpakket, ze hebben immers geen keuken in hun rugzak. Mensen in armoede hebben 1000 dingen niet, ze hebben 1 ding wel: het recht op mens zijn, het recht op waardigheid. Een verkeerde beeldvorming treft mensen in armoede in hun waardigheid.” (Van de Weghe, 2010)
1.5 Aanbod 1.5.1 Het inloopcentrum Het inloopcentrum is open op alle werkdagen van 09h00 tot 16h00.
1.5.1.1 Het sociaal eethuis Het sociaal eethuis is elke werkdag open van 09h00 tot 14h00. Men heeft er de mogelijkheid om er iets te drinken en om van een goedkope warme maaltijd te genieten. De klemtoon ligt niet op de voeding maar op het gezellig samen tafelen. Mensen hebben daar de mogelijkheid om zich echt thuis te voelen. Voor dak –en thuislozen die geen warme maaltijd hebben gegeten in het sociaal eethuis, is er een broodjespunt. Broodjes kan men dan op elke werkdag krijgen van 12h00 tot 16h00 mits een kleine vergoeding. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.5.1.2 Ontmoetingsruimte De ontmoetingsruimte is alle werkdagen open vanaf 12h00. Er is de mogelijkheid om zich te kunnen ontspannen, om te bezinnen en om activiteiten te doen met anderen. De activiteiten zijn onder andere; biljarten, kaarten, gezelschapsspelen, darten, een filmnamiddag of een georganiseerd spel. Men probeert het aanbod zoveel mogelijk af te stemmen op de noden en wensen van de doelgroep. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.5.1.3 Voedselbedeling en kledingbedeling Op regelmatige tijdstippen wordt er ook voeding en kledij gratis ter beschikking gesteld.
8
1.5.1.4
Douchemogelijkheden
Men kan op werkdagen tussen 09h00 tot 16h00 gratis gebruik maken van de douches.
1.5.2 Acute nachtopvang Dak –en thuislozen, kansarmen en vluchtelingen of mensen in acute nood hebben recht op, om de 14 dagen 5 nachten in de nachtopvang van het CAW of de in de acute nachtopvang van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. De acute nachtopvang in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, stelt 16 bedden ter beschikking en is open van 21h00 tot 08h00. Daar krijgt men een bed, een avondmaal, een ontbijt en een douchemogelijkheid. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.5.2.1 Winteropvang De laatste twee weken van december en de eerste vier weken van januari biedt men op vrijdag-, zaterdag- en zondagnacht van 21h00 tot 08h00 nachtopvang aan met ontbijt voor 8 personen of één gezin. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.5.3 Gemeenschapsmaaltijd Het gemeenschapsmaal gebeurt telkens op uitnodiging en gaat iedere vrijdagavond door. Dit is ook een moment waarbij de bewoners van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, verplicht op moeten aanwezig zijn. Alle vrijwilligers zijn altijd welkom zonder uitnodiging. Men behoudt soms het recht om alleen vrijwilligers, gasten of bewoners uit te nodigen. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.5.4 Begeleid wonen In het begeleid wonen binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor wonen mensen er voor een korte of lange termijn. Meestal werkt men met contracten en afspraken van 10 maanden. Elke volwassen bewoner heeft een omschreven taak binnen het begeleid wonen. De bewoners delen alles gemeenschappelijk, enkel de woon –en slaapruimte is privé. De bewoners worden opgenomen in de ‘familie’ en werken samen met vrijwilligers en medeverantwoordelijken in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
9
1.5.4.1 Nederlandse les voor anderstalige nieuwkomers Maandag van 10h30 tot 12u, is er voor de bewoners van het begeleid wonen, Nederlandse les. Personen van buitenaf kunnen zich hierbij ook aansluiten. De Nederlandse les gaat altijd van start met een beginnerscurcus in september. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.6 Werking van de dienst Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor is een vrijwilligersorganisatie, waarbij de vrijwilligers heel nauw bij betrokken worden. De visie van de organisatie als geheel en de visie op vrijwillige inzet sluiten naadloos op elkaar aan.
Er is een zekere structuur aanwezig in de werking die vrijwilligers en anderen een houvast bieden om alles vlot te laten verlopen. Het mag niet overkomen als een verplichtende structuur, een structuur om een structuur. Er wordt eerder geopteerd om soepel om te gaan met deze richtlijnen. Een structuur is belangrijk omdat het werk door de gemeenschap wordt gedragen. Een gemeenschap bestaat uit aangesloten leden (Lawrence, Hubert, Werner en Ruth), broeders (Laurent en Guido) en vele vrijwilligers die zich dagelijks inzetten voor zij die nergens meer meetellen. Zonder deze gemeenschap
heeft
de
werking
geen
bestaansrecht.
De
gemeenschap telt een 50 - tal vrijwilligers. Er zijn gestructureerde en sporadische vrijwilligers. De gestructureerde vrijwilligers komen op een afgesproken dag of een halve dag in de week. Ze zijn opgenomen in een weekrol. Sporadische vrijwilligers zorgen voor vervoer, voor de voedselbank, sorteren de kledij, poetsen, organiseren bepaalde middagactiviteiten, enz.
De vrijwilligers moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Men moet er zijn voor de mensen en tijd vrijmaken voor mensen die er over de vloer komen . Een groot hart hebben voor medemensen en communicatief vaardig zijn, zijn dan ook nodige vereisten. Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor is een werking waar men discreet omgaat met alle informatie die men verkrijgt.
10
Men verwacht van de vrijwilligers om mee te denken rond de verdere uitbouw van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. De vrijwilligers dienen ook aanwezig te zijn bij het jaarlijkse evaluatiemoment. (Van de Weghe, 2009 - 2010)
1.6.1 Samenwerkingsverbanden De gemeenschap werkt samen met andere diensten. Samen willen ze ondersteunend aanwezig zijn. Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor ervaart de ondersteuning van de straathoekwerkers, van de verschillende diensten onder de koepel CAW Artevelde of CAW Visserij en van het OCMW van Gent.
11
2 Algemene problematiek bij de doelgroep 2.1 De kringloop van armoede
(Thomas, 2010) Armoede kan niet enkel herleid worden tot alleen maar een inkomensprobleem. Armoede in onze samenleving is een samenhang van vele aspecten (zie bovenstaande afbeelding), die op elkaar inspelen en elkaar versterken. Deze samenhang bemoeilijkt de kans om de kringloop te doorbreken. Het samenspel van de aspecten kunnen we omschrijven als de kringloop van de armoede. In de hierop volgende punten brengen we deze problematieken duidelijk in kaart.
2.1.1 Onderwijs Op school leert een kind de kennis en vaardigheden die nodig zijn om deel te nemen aan de samenleving. Onderwijs is wettelijk gezien gratis en verplicht tot 18 jaar. In werkelijkheid is dit vaak anders. Niet elk kind verlaat de school met de nodige bagage. Ondanks de leerplicht haken vele leerlingen al vroegtijdig af of worden het leven ingestuurd met lege handen (Bijvoorbeeld door school-, ouder-, kind- of samenlevingsgebonden oorzaken die in hoofdstuk 4 nader worden verklaard). Hier gaat het opvallend vaak om kinderen uit arme milieus. In vele gevallen hebben de ouders maar van een korte schoolperiode genoten en vergroot dit de kans dat hun kinderen dezelfde weg opgaan. Het gaat dus meestal om een opeenvolging van mislukkingen, achterstand en schaamte. Wanneer deze kinderen de juiste ondersteuning krijgen is het mogelijk dat deze negatieve spiraal doorbroken wordt. (Pats&Co, 2010)
12
2.1.2 Arbeid Arbeid is een belangrijk aspect om te kunnen participeren in de samenleving. Een baan biedt niet alleen een inkomen en toegang tot sociale zekerheid, maar zorgt ook voor sociale contacten en is belangrijk voor je identiteit en je maatschappelijke erkenning. De hoge eisen op de huidige arbeidsmarkt (gespecialiseerde opleiding, diplomavereisten, beschikken over vervoersmiddelen, flexibiliteit,…) bieden echter weinig kansen voor wie zwak staat, zoals laaggeschoolden, verkeerd geschoolden, generatiearmen of slachtoffers van discriminatie omwille van afkomst, leeftijd of geslacht. Deze kansgroepen krijgen dikwijls zwaar en slecht betaald werk, meestal via interim of zwartwerk. Hierdoor krijgen ze ook minder kansen om deel te nemen aan de maatschappij. (Pats&Co, 2010)
2.1.3 Huisvesting Mensen in armoede gaan meestal op zoek naar een goedkope of betaalbare woning. Wie financieel weinig ruimte heeft, geraakt moeilijk aan een kwaliteitsvolle woning. In de zoektocht naar een betaalbare huurwoning moeten deze gezinnen zich noodgedwongen met weinig tevreden stellen. Door het tekort aan sociale woningen, komen mensen met een laag inkomen terecht op de private huurmarkt, waar ze te veel huur betalen voor een woning van slechte kwaliteit. Verhuurders kiezen sneller voor ‘risicoloze’ huurders. Voor sociaal zwakkere groepen zoals alleenstaanden, éénoudergezinnen, allochtonen, mensen die leven van een leefloon, wordt het steeds moeilijker om een woning te vinden. Mensen in armoede leven heel vaak in vochtige, kleine, onveilige huizen met onvoldoende sanitaire voorzieningen. Daarnaast zijn er ook heel wat dak –en thuislozen, die helemaal geen woning hebben. Ze leven op straat of leven in kraakpanden. (Pats&Co, 2010)
2.1.4 Gezondheidszorg Een ongezonde woonsituatie, slechte werkomstandigheden en een onevenwichtige voeding zal in vele gevallen gezondheidsproblemen met zich meebrengen. Uit angst voor medische kosten en omwille van de financiële situatie zullen mensen in armoede pas in uiterste nood naar de dokter gaan. Ook administratief is er vaak een obstakel. Vaak is men niet in orde met het ziekenfonds, zodat men niet zeker is van medische bijstand. (Pats&Co, 2010)
13
2.1.5 Conclusie Zoals blijkt uit bovenvermelde punten zijn er heel wat problemen waarmee thuis - en daklozen geconfronteerd worden. Deze problemen manifesteren zich op alle gebieden van het leven, zoals in de kringloop van armoede wordt verduidelijkt. Dit geeft een weerslag op de participatie mogelijkheden van een persoon. Ergotherapie kan een meerwaarde betekenen naar (kans)armen, ook in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Deze meerwaarde wordt verduidelijkt in volgende hoofdstukken.
2.2 Ergotherapeutische modellen toegepast op de armoedeproblematiek. In de welzijnssector worden vele activiteiten ontwikkeld om de participatiemogelijkheden van (kans)arme mensen te vergroten. Ergotherapie kan hierbij een bijdrage leveren. Tot op heden richt ergotherapie zich vooral naar personen met ontwikkelingsstoornissen, personen met psychische problematieken, personen met fysieke beperkingen en ouderen. Omdat er recent meer belang wordt gehecht aan een optimale participatie bij personen die hierbij problemen ondervinden, kan er naast de klassieke doelgroepen ook aandacht geschonken worden aan andere kwetsbare doelgroepen, zoals (kans)armen. Ook zij ondervinden belemmeringen in het dagelijks leven die ervoor zorgen dat het onmogelijk wordt om optimaal te kunnen participeren in de maatschappij.
Om
te
verklaren waarom ergotherapie gerechtigd is om
zich te richten naar
de
armoedeproblematiek, wordt het ICF – model en community based ergotherapie als mogelijke benaderingsvorm. Het ICF houdt rekening met alle componenten van gezondheid. Community based werken is een benadering om ergotherapeuten de mogelijkheid te bieden om zich te richten naar armoedeproblematieken. Dit onderdeel verduidelijk ik aan de hand van een organisatie die deze benadering toepast in de praktijk.
14
2.2.1 ICF
(WHO-FIC Collaborating Centre, 2001) Vroeger hanteerden ergotherapeuten het ICIDH-model (International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps) om de gevolgen van ziekte te classificeren. Dit werd vertaald naar het Nederlands als het SBH - model (stoornis – beperking - handicap). Hierbij werd “stoornis” gezien als het gedeeltelijk of volledig verlies van anatomische, fysiologische of psychologische functies of structuren. “Beperkingen” werden omschreven als het gedeeltelijk of volledig verlies van specifieke fysieke of mentale functies. Het gedeeltelijk of volledig verlies van sociale functies werd gezien als “handicap”. (Kramer, Kapteyn, Lamoré, 2010) Het SBH-model vertoonde tekortkomingen omdat het onvoldoende rekening hield met de interne samenhang tussen ziekte, stoornis, beperking en handicap. Het model stelt een vrij statisch en rechtlijnig verband tussen ziekte, stoornis, beperking en handicap. Het SBH-model gaat ervan uit dat elke persoon met een stoornis hierdoor beperkingen ervaart en dat dit automatisch leidt tot een handicap. Het SBH-model houdt geen rekening met sociale en persoonlijke factoren. Deze hebben ook een invloed op het functioneren van de cliënt. Binnen het SBH-model werd “handicap” eerder gezien als iets dat bepaald werd door de persoon zelf in plaats van een maatschappelijk gegeven. Binnen het SBH – model konden armoedeproblematieken niet geplaatst worden omdat het een rechtlijnig model is dat geen rekening houdt met contextuele factoren. Het menselijk functioneren werd in het SBH-model niet opgevat als de uitkomst van een dynamische wisselwerking tussen iemands gezondheidsproblemen en de context waarin die problemen zich voordoen. (Kramer, Kapteyn, Lamoré, 2010)
15
Later, in 2002, heeft men een tweede model ontwikkeld, namelijk het ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health). (zie bovenstaande afbeelding) Het ICF houdt wel rekening met de dynamische, interactieve en complexe relatie tussen de gezondheid en de contextuele factoren. Door rekening te houden met omgevingsfactoren (extrinsieke factoren) en persoonsgebonden factoren (intrinsieke factoren), kunnen de armoedeproblematieken hierbinnen wel gekaderd worden. Hieronder verklaar ik de begrippen en dimensies van het ICF. (Vanderstraeten, Kiekens, Plaghki, Soudon, Brusselmans, 2004) Het ICF bevat begrippen die gebruikt kunnen worden voor het beschrijven van drie verschillende dimensies van de functionele gezondheidstoestand: -
De dimensie van het menselijk organisme (functies en anatomische eigenschappen/structuur) Hieronder kan worden verstaan : Een verlies of abnormaliteit van een structuur van het lichaam of van een fysiologische of mentale functie.
-
De dimensie van het menselijk handelen (activiteiten) Dit verwijst naar mogelijkheden, -beperkingen in het functioneren als persoon. Het slaat dus op de aard, de duur en de kwaliteit bij het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven (ADL).
-
De dimensie van deelname aan het maatschappelijk leven. (participatie in de samenleving) Hieronder staan de mogelijkheden en beperkingen in het maatschappelijk functioneren. De kwaliteit van de participatie, wordt beïnvloed door de interactie tussen de gezondheidsconditie, stoornissen, beperkingen bij activiteiten en de contextuele factoren. Contextuele factoren omvatten externe en persoonlijke factoren. Deze worden verder verklaard en verduidelijkt met voorbeelden uit de armoedeproblematiek. (Kramer, Kapteyn, Lamoré, 2010)
Externe factoren kunnen omschreven worden als de fysieke en sociale omgeving waarin een persoon leeft. Daaronder kan worden verstaan; het huis waarin een persoon woont, de aanwezigheid van hulpmiddelen, de werkomgeving, de kwaliteit van de buitenlucht, vrienden, sociale normen en geldende wetten. (Kramer, Kapteyn, Lamoré, 2010) De armoedeproblematieken kunnen geplaatst worden onder deze externe factoren van het ICF: -
Huis -
Slechte en ongezonde woning.
16
-
Aanwezigheid van hulpmiddelen -
Geen beroep kunnen doen op gezondheidszorg door financiële problemen, uitstelgedrag en administratieve problemen.
-
Te weinig middelen om hun behoeften te kunnen realiseren naar de omgeving toe, bijvoorbeeld communicatiemiddelen zoals een gsm, computer,…
-
Werkomgeving -
-
Kwaliteit buitenlucht -
-
Minderwaardig werk: fysiek zwaar werk of geen werk.
Niet van toepassing.
Vrienden -
Weinig vrienden: door verschillende problematieken hebben ze minder kansen om hun vriendennetwerk uit te bouwen of te onderhouden bijvoorbeeld door de negatieve beeldvorming die heerst in de maatschappij over armoede.
-
Sociale normen -
Soms hebben ze andere sociale normen dan de normen die heersen binnen onze Westerse maatschappij. Dat draagt weer bij tot de negatieve beeldvorming.
-
Ze hebben weinig of niet de sociale normen van deze maatschappij aangeleerd en kunnen deze niet altijd toepassen.
-
Geldende wetten -
Ze zijn vaak niet vertrouwd met de geldende wetten die heersen binnen de maatschappij.
Persoonlijke factoren bestaan uit kenmerken van het individu en kenmerken van zijn achtergrond, die geen deel uitmaken van de functionele gezondheidstoestand. Persoonlijke factoren onder het ICF zijn: leeftijd, ras, geslacht, opleiding, ervaringen, persoonlijkheid en karakter, bekwaamheden, levensstijl, levensgewoonten, opvoeding, sociale achtergrond, beroep en ervaringen uit het heden en verleden. (Kramer, Kapteyn, Lamoré, 2010) Door de persoonlijke factoren van het ICF uit te werken voor de armoedeproblematieken, geeft volgend beeld weer: -
Leeftijd -
-
Ouderen en kinderen zijn heel kwetsbaar.
Ras -
Vaak herhalende discriminatie op basis van huidskleur/ras.
17
-
Geslacht -
-
Opleiding -
-
Vrouwen hebben meer kans op werkloosheid, dan mannen.
Vaak geen goede opleiding, laaggeschoold.
Ervaringen -
Vaak veel negatieve ervaringen in de levensgeschiedenis, bijvoorbeeld veel in contact gekomen met negatieve beeldvorming, afwijzing.
-
-
Persoonlijkheid en karakter -
Gebrekkige motivatie.
-
Laag zelfbeeld.
Bekwaamheden -
-
Minder kansen om competenties te ontwikkelen.
Levensstijl -
Ongezonde levensstijl en vaak ziek door gebrek aan sanitaire voorzieningen, ongezonde voeding, …
-
-
Levensgewoonten -
Weinig structuur.
-
Veel stresserende factoren.
-
Geen vaste woonplaats/woonomgeving.
Opvoeding -
Weinig structuur.
-
De ouders beschikken over minder middelen of vaardigheden om hun kinderen bijvoorbeeld te ondersteunen in het uitvoeren van schoolse taken.
-
Sociale achtergrond -
Vaak lage sociale status.
-
Mensen zoeken mensen op met dezelfde sociale status of klasse, dit is ook zo bij kansarme personen.
-
Beroep -
Minder kansen op de arbeidsmarkt waardoor ze vaak werkloos zijn.
-
Minder schoolse of arbeidsgerelateerde kennis.
Zoals eerder vermeld, is het SBH-model te rechtlijnig en houdt het onvoldoende rekening met de contextuele factoren die ook een invloed kunnen hebben op de participatie.
18
Bij personen die in armoede leven komen deze contextuele factoren naar voren als een sterke belemmering voor een optimale participatie. Binnen het ICF-model wordt het menselijk functioneren opgevat als de uitkomst van een dynamische wisselwerking tussen gezondheidsproblemen en de context waarin die problemen zich voordoen. Door bovenstaande voorbeelden van contextuele factoren bij armoedeproblematieken op te sommen, wordt het duidelijk dat deze een grote belemmerende factor kunnen vormen, die de persoon tegenhoudt om optimaal te kunnen functioneren. Wanneer er belemmerende factoren voorkomen op één gebied, worden andere gebieden mee beïnvloed door de dynamische wisselwerking. Problemen bij contextuele factoren kunnen dus een grote invloed hebben op kwaliteit van de participatie. Hierdoor is ergotherapie, dat zich baseert op het ICF, gerechtigd om zich te richten naar armoedeproblematieken.
Het ICF is toepasbaar op de gebieden van de individuele gezondheidszorg, met inbegrip van preventie, de gezondheidsbevordering en het vergroten van de participatie. Het vergroten van de participatie kan op drie manieren gerealiseerd worden namelijk door het wegnemen of verminderen van sociaal belemmerende factoren, door het bevorderen van sociale steun en het verruimen van de mogelijkheden tot participatie. (WHO-FIC Collaborating Centre, 2001)
2.2.2 Community based werken “Er zijn vele mazen in de samenleving waar men zich voor kan inzetten.” (Zinkstok, Bulsink, Hansma, Kroon, Den Ouden, 2008)
Ergotherapeutie richt zich naar het handelen, het optimaliseren van mogelijkheden tot participatie van alle mensen. Maar ergotherapie is op de dag van vandaag nog lang niet bereikbaar voor iedereen, hoewel ergotherapeuten wel de mogelijkheid hebben om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke problemen, zoals sociaal isolement, mantelzorgproblematiek, armoede en werkloosheid. Zij kunnen het proces van community based werken gebruiken als een leidraad om een bijdrage te leveren aan deze maatschappelijke problemen.
2.2.2.1
Community based werken
Community based werken is een proces waarbij lokale groepen ondersteund worden om hun behoeften en doelen te definiëren en om gemeenschappelijk maatregelen te nemen om deze behoeften en doelen te realiseren.
19
Het proces legt de nadruk op de participatie van de mensen zelf in het definiëren en realiseren van hun behoeften en doelen. Men kan community based werken, door community development toe te passen. (Zinkstok, Bulsink, Hansma, Kroon, Den Ouden, 2008) Community development Community development stelt gelijke kansen en de kwaliteit van het leven als prioriteit. Wanneer een persoon niet in staat is om te handelen of hierin belemmerd wordt, vermindert de kwaliteit van het leven, waardoor de persoon ook geen gelijke kansen krijgt. Community development is een manier om de problemen, die een persoon ervaart bij het handelen, in kaart te brengen en aan te pakken. De nadruk bij deze benadering ligt voornamelijk op het sterker maken van mensen in hun community en op het creëren van gelijke kansen in de samenleving. Om aan te tonen dat community based werken toepasbaar is op armoede, wordt er in de literatuur gebruik gemaakt van de term “occupational deprivation”. (Zinkstok, Bulsink, Hansma, Kroon, Den Ouden, 2008)
Occupational deprivation Occupational deprivation betekent dat een individu door onbekende redenen, geen controle heeft op zijn omgeving, waardoor deze persoon gedurende een lange periode niet kan participeren in de maatschappij. Vaak ligt het niet aan de persoon zelf, maar aan de situatie of omgeving waarin de persoon terecht gekomen of opgegroeid is. Occupational deprivation gaat over situaties waarin het individu behoefte heeft om zinvol en gezondheidsbevorderend te handelen, waarbij de situatie waarin hij zich bevindt dit niet toe laat.
Er zijn verschillende factoren waardoor occupational deprivation kan ontstaan. Er zijn sociale factoren zoals verwachtingen van de gemeenschap, werkloosheid en uitsluiting. Daarnaast zijn er economische factoren zoals armoede en lage sociaal – economische status. Ook omgevingsfactoren zoals natuurrampen en bevolkingsdichtheid. Geografische factoren zoals ver weg gevestigd zijn van voorzieningen en gebrek aan vervoersmiddelen. Historische factoren zoals oorlog, politieke onrust en apartheid. Culturele factoren zoals religie, waarden en normen van de gemeenschap. En tot slot politieke factoren zoals onderdrukking, gebrek aan toegang tot het onderwijs, dictatuur en wetten in het land of de woonplaats. Al deze factoren leiden tot het ontstaan van een aantal risicogroepen. Onder deze risicogroepen kan worden verstaan:
20
-
Personen die in armoede leven
-
Laag geschoolden en personen die een slechte toegang hebben tot technologie
-
Personen die in onderdrukking leven
-
Vluchtelingen en asielzoekers
-
Mensen van culturele en etnische minderheden
-
Politieke activisten of andersdenkenden die in gevaar zijn
(Zinkstok, Bulsink, Hansma, Kroon, Den Ouden, 2008)
Ook in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor zijn er heel wat mensen die onder deze risicogroepen vallen. Voor ergotherapeuten is een rol weggelegd binnen deze risicogroepen. Ergotherapie kan met behulp van de community development - benadering een bijdrage leveren aan de participatie van risicogroepen voor occupational deprivation.
2.2.2.2 Community based ergotherapie “Community based ergotherapie wil aangeven dat ergotherapie met behulp van de community development benadering, een bijdrage kan leveren aan de participatie van risicogroepen voor occupational deprivation in de samenleving.” (Zinkstok, Bulsink, Hansma, Kroon, Den Ouden, 2008)
Community based werken, heeft er ook toe geleid dat er veranderingen ontstaan in de denkwijze. Het woord community duidt op het belang dat ergotherapeutie dichter bij de samenleving komt te staan en zo de community aan het woord laat komen. Op deze manier kan er vanuit de community gekeken worden naar wat er leeft en wat mensen belangrijk vinden om te doen of te veranderen. Om de slaagkansen van nieuwe initiatieven rond de ontwikkeling van participatie in de samenleving te vergroten, is het belangrijk om dichtbij de community te staan en mensen te laten participeren in het onderzoek. (Zinkstok, Bulsink, Hansma, Kroon, Den Ouden, 2008)
2.2.2.3 Community based werken in de praktijk Om community based werken te verduidelijken, wordt een instantie aangehaald die community based toepast in de praktijk naar vluchtelingen. Solentra is een vzw die nauw verbonden is met de afdeling Kinderpsychiatrie van het Universitair Ziekenhuis Brussel (UZ Brussel). (VZW Solentra, 2010)
21
Vanuit een workshop die men heeft gegeven kan er worden opgemaakt dat men vertrekt vanuit de vaststelling dat er een andere aanpak nodig is bij de begeleiding van asielzoekers – en vluchtelingenkinderen en gezinnen. Daarom vertrekt men vanuit het community based werken, waarbij de evenwaardigheid van de partners centraal staat. (Rode Kruis Vlaanderen, 2007)
Men vindt het hierbij belangrijk om vraaggestuurd te werken. Samen met de doelgroep worden de noden in kaart gebracht en wordt er naar oplossingen gezocht. Personen in een opvangcentrum worden vaak afhankelijk van structuren en regels en deze relatie maakt hen passief waardoor ze weinig initiatief nemen en vaker het gevoel krijgen dat alles voor hen beslist wordt. Community based werken legt het accent op de participatie van de mensen zelf in het definiëren en realiseren van hun behoeften.
Bij Solentra stelt men bepaalde doelstellingen van community based werken in de praktijk voorop: -
eigen toekomst invullen
-
zingeving van het leven
-
preventie van psychische problemen
-
beschermende factoren op familiaal vlak (Rode Kruis Vlaanderen, 2007)
Toepassing van community based werken bij Solentra Men stelt dat de hulpverleners vooral een belangrijke rol kunnen spelen bij het versterken van de community. De opvangcentra moeten meer aandacht schenken aan het versterken van bestaande netwerken en men moet de persoon beschouwen als een onderdeel van een gemeenschap. Hierbij moet er voldoende aandacht gaan naar zowel het informele als naar het professionele netwerk en deze zo goed mogelijk op elkaar afstemmen. Ouders van buitenlandse afkomst bijvoorbeeld, zien soms het nut niet in van het opvolgen van de vorderingen van hun kinderen op school. Men stelt dat men mensen in hun community kan versterken door bijvoorbeeld contactmomenten in te bouwen. Dit kan op professioneel vlak, zoals een oudercontact en op informeel vlak, zoals een babbeltje doen aan de schoolpoort. Hierdoor komt men tot het resultaat dat ouders meer kunnen betrokken worden bij het schoolgebeuren en dat ze zelf meer initiatief nemen om hun kinderen actief op te volgen. (Rode Kruis Vlaanderen, 2007)
22
Ergotherapie gaat ervan uit dat elk mens het recht heeft om dingen te doen die hij/zij graag wil doen of moet doen (occupational needs). Ergotherapie biedt ondersteuning aan door vaardigheden te trainen, advies te verlenen over aanpassingen in verband met de woon- ,leer- of werkomgeving en door mantelzorgers/vrijwilligers te coachen met als doel hen in staat te stellen om zo beter te laten participeren in de maatschappij. Deze ergotherapeutische interventies worden nader verklaard in hoofdstuk 4. Eerst wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet welke algemene benadering er wordt toegepast in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, naar de doelgroep toe. Dit omdat deze doelgroep een specifieke benadering nodig heeft. Het is van belang dat er eerst een vertrouwensband wordt opgebouwd met de cliënt, vooraleer er kan gewerkt worden aan de occupational needs.
23
3 Algemene benadering van de doelgroep 3.1 Opbouwen van een vertrouwensrelatie Het opbouwen van een vertrouwensrelatie verloopt meestal moeilijk en traag bij mensen die in armoede leven. Doordat mensen in armoede al vele negatieve ervaringen gehad hebben in het verleden, worden er sterke blokkades gevormd die slechts voorzichtig kunnen afgebroken worden. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor zijn er heel wat mensen die negatieve ervaringen hebben gehad doorheen het leven. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie is en was dus een goede basis om een goed contact te creëren met mensen die wantrouwig zijn tegenover de omgeving.
3.1.1 Hoe werk je aan dat vertrouwen In huize Triest – gemeenschapshuis Tabor kon ik met de doelgroep een vertrouwensrelatie uitbouwen door de relationele ongelijkheid in de relatie af te bouwen. Dit was mogelijk door mijzelf ‘echt’ tegenover de persoon te vertonen. Echtheid in een relatie is belangrijk. Enerzijds is er de innerlijke echtheid: de therapeut staat open voor wat er in de persoon leeft en moet doorzichtig zijn voor zichzelf als hij/zij in het contact met de cliënt zichzelf wil zijn. Anderzijds is er de buitenkant van de echtheid: de bereidheid om de innerlijke beleving ook naar buiten te brengen. Dit noemt men transparantie, doorzichtig zijn voor de ander. Zo bekom je ook het feit dat de cliënt, de therapeut zal vertrouwen. (Driessens, Van Regenmortel, 2006)
Mensen in armoede vinden het belangrijk dat er een zekere directheid is in de relatie. Ze vinden het belangrijk dat iemand zich als mens durft te tonen, hen nabij is. Daarom hield ik de ergotherapeutische visie in gedachten, zonder mezelf daarbij in een onnatuurlijke rol te dwingen. Bouwen aan vertrouwen is mogelijk door jezelf (als hulpverlener of vrijwilliger) beschikbaar te stellen op momenten dat de cliënt je nodig heeft en door tijd te nemen voor een gesprek en/of een losse babbel.
3.1.2 Binding en autonomie Er is een zeker dilemma tussen binding en autonomie. Een ergotherapeut werkt aan een vertrouwensrelatie, maar tegelijkertijd bewaart hij enige afstand om zijn cliënten tot autonomieverhoging te kunnen brengen. Men noemt dit ook werken aan positioneel vertrouwen en zoeken naar autonomie in verbondenheid, waarbij de ergotherapeut ervoor zorgt dat de verbondenheid met de omgeving en andere steunfiguren groeit. (Driessens, Van Regenmortel, 2006)
24
In Huize Triest werkte ik aan deze verbondenheid door bijvoorbeeld namiddagactiviteiten af te stellen op maat van de cliëntengroep. Dit was mogelijk door rekening te houden met de interesses en wensen van de cliënten. De wensen en interesses van de cliënt, de mogelijkheden en keuzes van de cliënt vormen een vertrekpunt bij ergotherapeuten bij het aanbieden van activiteiten. Door jezelf cliënt – gericht op te stellen, wordt de cliënt gemakkelijker gestimuleerd om bijvoorbeeld deel te nemen aan de namiddagactiviteiten. Bij het aanbieden van activiteiten werd ook rekening gehouden met laagdrempeligheid. Door de drempel laag te houden, gaan cliënten veel sneller in op hetgene dat hen wordt aangeboden. Alle drempels die leiden tot uitsluiting, moeten afgebroken worden. Ook door feedback te vragen aan cliënten, kan je de activiteiten/benaderingswijze/methodiek bijstellen. Ook dit leidt tot een meer cliënt – gerichte manier van werken.
Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor omvatte ook een groep mensen die gestimuleerd moesten worden om hen aan te zetten tot sociale interactie. Hierdoor verdring je niet alleen het sociale isolement, maar beïnvloed je ook de sociale integratie. Het is wenselijk om activiteiten uit te voeren met kleine groepen waarbinnen zich betekenisvolle relaties ontwikkelen. Het gaat dus niet om de hoeveelheid cliënten die deelnemen aan de activiteiten, maar wel om de betekenisvolle relaties tijdens de activiteiten. Indien de relaties niet zelf op gang komen, is het belangrijk dat je als ergotherapeut of als vrijwilliger hierop gaat inspelen door cliënten actief te betrekken. De groep bestaat uit een gemengde samenstelling op gebied van mentale mogelijkheden, aanleg en interesses. Daarom is het belangrijk dat je als ergotherapeut/vrijwilliger kan inspelen op de cliënten.
Het is ook belangrijk dat je de cliënt aanvaardt zoals hij/zij is. Hiervoor moet je als ergotherapeut of als vrijwilliger je voortdurend actief instellen op de belevingswereld van de cliënt. Hierbij probeer je ook te achterhalen waarom iemand een welbepaald gedrag vertoont.
Het is dus duidelijk wanneer je als ergotherapeut/vrijwilliger ervoor zorgt dat de cliënt verbonden wordt met de omgeving en andere steunfiguren, dat je hiermee ook sociale interactie stimuleert door met bepaalde aspecten rekening te houden en hiermee ook andere gebieden deels kunt beïnvloeden.
3.1.3 Botsende doelstellingen Wanneer de therapeut of vrijwilliger autonomieverhogend wil werken, kan men op grenzen stoten. Mensen in armoede verwachten vaak dat de therapeut of vrijwilliger snel hun problemen oplost, die hun zaken kan regelen zodat ze zelf weer verder kunnen.
25
Hierdoor komt het vaak voor dat mensen in armoede niet vaak openstaan naar iemand die een langdurige of intensieve begeleiding wil opstarten om eigen houdingen en gedragingen te veranderen. Meestal definieert deze groep van mensen hun problemen anders. Hierdoor lopen vele hulpverleningsprocessen vast in botsende doelstellingen. (Driessens, Van Regenmortel, 2006) Een ergotherapeut heeft de mogelijkheden om doelstellingen te formuleren, vanuit de hulpvraag van de cliënt. Ook in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor probeerde ik te weten te komen wat de precieze hulpvraag was van de doelgroep. Het is belangrijk dat je als ergotherapeut vanuit de hulpvraag kunt vertrekken om korte en lange termijndoelstellingen voorop te stellen. Op die manier werkt men cliëntgericht en loopt men ook niet vast op botsende doelstellingen.
3.1.4 Beperkingen bij de hulpvrager Mensen die lang in armoede leven, hebben vaak een zeer negatief zelfbeeld. Ze hebben zich vaak al neergelegd bij het feit dat ze afhankelijk moeten zijn van anderen om hun behoeften te realiseren. Hierdoor stellen vele mensen in Huize Triest zich ook apathisch op. Mensen die in armoede leven hebben dus ook een lange en intense begeleiding nodig om autonomer te worden. (Driessens, Van Regenmortel, 2006)
3.2 Een optimale communicatie door actief te luisteren Om een goede vertrouwensrelatie te behouden en te optimaliseren bij personen in armoede, is het belangrijk dat er een optimale communicatie wordt bereikt in de relatie tussen therapeut of vrijwilliger. Een optimale communicatie kan men onder andere bekomen door actief te gaan luisteren naar de persoon. Hierbij gaat de luisteraar expliciet na of hij de boodschap (inhoud en gevoel) van de persoon begrepen heeft. Het doel hiervan is om het wederzijds contact te optimaliseren. De persoon voelt zich dan begrepen. Actief luisteren is een gestructureerde manier van luisteren en reageren en legt de nadruk op de spreker. Hierbij is het belangrijk om het eigen referentiekader en de daarbij horende oordelen uit te schakelen en het gedrag en de lichaamstaal te observeren. Na het gesprek kan de luisteraar de woorden van de spreker parafraseren of anders gezegd, specificeren, maar ook eenvoudig weg herhalen of samenvatten wat er gezegd is. (Wiki, 2009) Actief luisteren zorgt ervoor dat je als therapeut/vrijwilliger begripvol overkomt. Je kunt optimaal gebruik maken van de mogelijkheid om het gesprek te regelen. Je nodigt hierdoor ook de persoon uit om ook naar jou te luisteren. De persoon voelt zich hierdoor als een gelijkwaardige gesprekspartner.
26
In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, was er altijd de mogelijkheid om te communiceren met de mensen. Het is belangrijk dat je deze tijd ook effectief gebruikt om je te richten naar de mensen. Vaak zitten hier ook mensen die eenzaam zijn en die echt in een sociaal isolement leven. Door sociale interactie uit te lokken door de persoon te betrekken in gesprekken, door hem/haar aan te spreken of door begrip te tonen voor hun problemen, breek je ook stuk voor stuk het sociale isolement af.
27
4 Ergotherapeutische interventies 4.1 Ergotherapeutische interventies naar de doelgroep Dat armoede nauw verbonden is met sociale ongelijkheid en belangrijke negatieve invloeden heeft op het fysieke, psychische en mentale welzijn, wordt ondertussen algemeen waargenomen. Wanneer de armoede langdurig is, wordt de samenhang van armoede met een bemoeilijkte gezondheidstoestand versterkt. De gevolgen zijn vooral duidelijk bij personen die in chronische armoede leven en in mindere mate bij personen die in een voorbijgaande en/of tijdelijke armoede verkeren. (Vanhee, 2007)
Naast de duur heeft de timing ook een belangrijke invloed. Hieronder wordt vooral de levensfase verstaan waarin het individu met armoede wordt geconfronteerd. Het lijkt erop dat er een relatie is tussen het moment in de levensloop waarop een persoon met armoede wordt geconfronteerd en de ernst van de impact. Bijvoorbeeld als een persoon al van op vroege kinderleeftijd te maken krijgt met chronische armoede, heeft dit een grotere belemmerende invloed op de cognitieve ontwikkeling, het schools functioneren en het latere beroepsleven, dan dat de persoon geconfronteerd wordt met armoede in een latere fase. Kinderen zijn dus over het algemeen kwetsbaarder voor de gevolgen van armoede. Ze hebben vaak minder hulpbronnen, zijn vaak afhankelijk van de volwassene en kunnen minder beroep doen op sociale hulp. Ook parentificatie kan optreden bij kinderen in armoede. Hiermee wordt bedoeld dat kinderen rollen van de ouder op zich nemen waardoor deze rollen niet meer leeftijdsadequaat zijn. Zo zullen kinderen in armoede vlugger ouderrollen opnemen. Zij nemen vaker op jonge leeftijd de rol van werknemer op zich. Deze parentificatie is constructief wanneer deze slechts tijdelijk is en het kind hiervoor erkenning krijgt. Als het kind echter deze rollen langdurig opneemt of hiervoor geen erkenning van de omgeving krijgt, is het destructief voor de normale ontwikkeling van het kind. (Vanhee, 2007)
Naast de timing en de duur moet ook rekening gehouden worden met het sociale en culturele kapitaal bij personen die in armoede leven zoals het opleidingsniveau, de woonbuurt en het sociale netwerk. Kansarmen hebben veelal verschillende woonomgevingen en kunnen moeilijker een ondersteunende, affectieve relatie met het gezin ontwikkelen. (Vanhee,2007)
28
Als je als ergotherapeut zich gaat richten naar personen die in armoede leven, beschik je best over enkele basisvaardigheden: -
Kunnen omgaan met diversiteit: geen vooroordelen hebben / geen onderscheid maken tussen mensen.
-
Communicatievaardig zijn: het is van groot belang dat je als ergotherapeut goed en op een juiste manier gaat communiceren met de doelgroep. Hiermee wordt bijvoorbeeld bedoeld dat de ergotherapeut communicatietechnieken kan hanteren om conflicten op een juiste manier te benaderen en dit op een respectvolle manier.
-
Pictogrammen kunnen gebruiken naar ouders en kinderen als de taal een barrière vormt.
-
Een vertrouwensrelatie kunnen opbouwen met de cliënt: dit is een heel belangrijk aspect. Mensen in armoede worden vaak in hun vertrouwen geschonden, waardoor het moeilijker wordt om de omgeving, waarbij hulpverleners ook behoren, te vertrouwen. Dit moet stap voor stap worden opgebouwd.
-
Eigen grenzen kunnen bewaken en duidelijk stellen naar de omgeving: een hulpverlener moet zijn/haar grenzen kunnen bewaken en deze op een consequente en respectvolle manier kunnen verduidelijken naar de omgeving. Zo weet de doelgroep ook wat ze van de hulpverlener kunnen verwachten.
-
Cliëntgerichtheid: als hulpverlener is het belangrijk dat je kan rekening houden met het feit dat ieder mens een verschillende daginvulling/tijdsbesteding heeft, die grotendeels wordt beïnvloed door culturele en sociale normen en waarden. Het is van belang vanuit hun visie te vertrekken, om cliënt – gerichter te kunnen werken bij het bepalen van doelstellingen.
-
Drama’s kunnen relativeren: bij zware verhalen is het belangrijk om rustig te blijven en oplossingen te zoeken zonder je emotioneel te laten meeslepen.
-
Consequent kunnen handelen en durven onderhandelen
Volgens de EU-SILC enquête bevond 14,7 percent van de Belgische bevolking, zich in 2005 onder de armoedegrens. (Armoede.be, 2008) Armoede heeft een invloed op alle aspecten van het leven van de armste medeburgers. Door hun kwetsbaarheid liggen grondrechten en basisbehoeften zoals wonen, werk, vrije tijd, onderwijs en gezondheidszorg voor hen immers vaak ver buiten hun bereik. Hier gaan we bij de komende punten verder op in. Eerst worden de problemen en oorzaken beschreven, vervolgens worden deze gesitueerd binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Tenslotte wordt er vermeld welke de ergotherapeutische interventies kunnen zijn op deze levensdomeinen.
29
4.1.1 Wonen 4.1.1.1 Problemen en oorzaken Zoals eerder aangehaald, zijn er personen die tegen de armoedegrens leven en daardoor op zoek gaan naar een betaalbare of een goedkope woning. Hierop stuiten ze vaak op verschillende problemen. Minder/geen kwaliteit van de huisvesting Een woning van slechte kwaliteit wordt traditioneel als ‘versterker van de armoede’ beschouwd: het onbewoonbare en/of ongezonde brengt vaak gezondheidsproblemen – zowel mentaal als fysisch – met zich mee bij de bewoners, drijft de kinderen soms de straat op en veroorzaakt een ‘negatieve spiraal’, een vicieuze cirkel van armoede. (Armoede en Huisvesting, 2009) Vaak is er een gebrek aan comfort en/of kwaliteit waaronder het gebrek aan sanitaire voorzieningen zoals het ontbreken van een bad en/of douche of toilet met waterspoeling of warm stromend water en gebrek aan ruimte. De slechte kwaliteit van de woning zoals een lekkend dak, schimmels, vochtige muren, plafonds of vloeren en rottend houtwerk. Er is vaak ook geen doeltreffende verwarming, waardoor gezinnen niet in staat zijn om de woning voldoende te kunnen verwarmen. (Raeymaeckers, Dewilde, 2010)
Negatieve beeldvorming/stigma Negatieve beeldvorming en stigma zorgen er ook voor dat personen uit lagere sociale klassen ook niet dezelfde kansen krijgen in de maatschappij, zoals bijvoorbeeld op een goede woning. Hieronder volgt een verklaring die deze stelling bevestigt:
“Ik heb eerst op een studio gewoond in een gebouw dat onbewoonbaar verklaard is. Toen ik op zoek ging naar een goede woning, werd ik gediscrimineerd omwille van mijn afkomst én omwille van mijn economische situatie. Ik hing af van het OCMW. Toen ik belde naar de verhuurder van een appartement, met mijn buitenlands accent, kreeg ik te horen dat dit al verhuurd was. Mijn Belgische vriend – die net zoals ik OCMW-steun krijgt – belde een kwartier later en hij mocht meteen langsgaan en kreeg het appartement ! Deze situaties ontmoedigen me. Ik heb ook recht op wonen!” ( Armoede en Huisvesting, 2009)
Er zijn ook heel wat mensen die thuis– en/of dakloos zijn in België. Thuis– en dakloosheid is een problematiek die ervoor zorgt dat er een aftakelingsproces op gang komt die de noodzakelijke ankerpunten met de samenleving verbreekt.
30
Hierdoor belanden ze in een toestand van persoonlijke, relationele en maatschappelijke kwetsbaarheid. Hun wereld wordt veelal gekenmerkt door verlies, onveiligheid, wantrouwen en gebrek aan genegenheid. Dit proces vraagt om herankering, wat neerkomt op het creëren van positieve bindingen, van geloof in de eigen mogelijkheden, van het gevoel terug greep te krijgen op het eigen leven. Een woning waar men zich thuis kan voelen is een voorwaarde om ergens een identiteit te kunnen vestigen. Er is eerder aangegeven dat de duur waarop de armoede gevestigd is, bepalend is. Daarom wordt eerst het verschil tussen tijdelijke thuisloos– en/of dakloosheid en chronische thuisloos– en/of dakloosheid. ( Armoede en Huisvesting, 2009) Bij de tijdelijke thuis– en/of dakloosheid is de ontankeringsproblematiek reeds ernstig aanwezig. Er zijn toch nog aangrijpingspunten voor een spoedig of langdurig herstel, ook al is de sociale verankering soms ernstig bedreigd of verbroken. Bij de chronische thuisloosheid stelt de ontankeringsproblematiek zich in de afwezigheid van ankerpunten. Het sociale netwerk, waaraan ieder individu als sociaal wezen behoefte heeft, is zeer verregaand. Dit kan leiden tot een opeenstapeling van problemen. Personen die chronisch thuis– en of dakloos zijn, hebben vaak een leven dat nauwelijks of niet beantwoordt aan een menselijke waardigheid. (Parys, 2002)
4.1.1.2 Verduidelijking binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor Ook bij Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor komen heel wat mensen die thuis- en/of dakloos zijn. Ook daar komen de ontankeringsproblematieken duidelijk naar voor. Er zijn heel wat mensen die daarvoor ook naar Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor komen. Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor biedt ook overnachtingsmogelijkheden. Onderstaande cijfers van Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor tonen aan dat er wel degelijk heel wat mensen zijn die thuis -en/of dakloos zijn. De maximale jaarlijkse bezetting in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor te Gent is 3.328 overnachtingen.
2007
2008
2009
2010
Aantal overnachtingen
1892
2743
3443
3791
Aantal verschillende personen
409
811
1091
1892
Waarvan aantal kinderen
103
349
423
733
Waarvan aantal Roma kinderen
73
329
382
594
31
Deze cijfers laten ons niet enkel zien dat de huidige capaciteit overschreden wordt, maar ook dat er een grote groep Roma’s wordt opgevangen met een thuis- en/of dakloosheidsproblematiek. (Stad Gent, 2009)
4.1.1.3 Ergotherapeutische interventies -
Info en advies verlenen: info en advies verlenen over verschillende instanties waar ze terecht kunnen op het gebied van wonen, financiën en administratie.
-
Begeleid wonen: ergotherapeuten kunnen zich ook richten naar begeleid wonen voor volwassenen. De doelstelling is dat deze personen, mits begeleiding, in een zo gewoon mogelijke sociale context functioneren met een optimale deelname aan het maatschappelijk leven. Er wordt een individueel zorgplan uitgestippeld en uitgewerkt samen met de cliënt, waarbij eigenwaarde, gezondheid, vrijetijdsbesteding, (re)activeren van familiale en sociale contacten, vorming en financiën centraal staan. (CAW Artevelde, 2010)
-
Begeleiding: helpen bij het ontwikkelen van goede sociale netwerken, bij het optimaliseren van huishoudelijke vaardigheden, bij het invullen van een goede dagbesteding,… Deze begeleiding kan, afhankelijk van de hulpvraag van de cliënt, kort- of langdurend zijn. (CAW Leuven, 2010)
4.1.2 Werk Het begrip arbeid heeft niet dezelfde betekenis voor iedereen. Voor de ene kan het een bron van inkomen betekenen. Voor de andere wordt de nadruk meer gelegd als een bron van identiteit en van sociale erkenning. Arbeid biedt de mogelijkheid om zinvol bezig te zijn, waardoor de persoon zich kan ontwikkelen en tevens een bijdrage levert aan de maatschappij en waarvoor hij of zij gewaardeerd wordt. (Steunpunt tot het bestrijden van armoede, 2001)
4.1.2.1 Problemen en oorzaken Niet iedereen heeft dezelfde arbeidskansen. De snelheid van maatschappelijke en technologische veranderingen, zorgen hier deels voor. Ook heeft niet iedereen hiervoor de capaciteiten of de mogelijkheden. Velen zijn laaggeschoold of hebben geen (goede) opleiding gehad. Velen onder hen ondervinden ook problemen bij het solliciteren. Laaggeschoolden, verkeerdgeschoolden, generatiearmen en slachtoffers van discriminatie, omwille van afkomst, leeftijd of geslacht, vallen vaak als eerste uit de boot. Vaak worden ze langs de kant gezet. Velen onder hen kunnen ook het arbeidsritme en de hoge arbeidseisen niet (lang) aan.
32
Er kunnen ook mensen terecht in een beschutte of sociale werkplaats, bijvoorbeeld via een arbeidstraject. Maar bij sommigen liggen ook daar het ritme en de verwachtingen te hoog en blijft dit een structureel probleem van langdurige uitsluiting. (Armoede.be, 2008)
4.1.2.2 Verduidelijking binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, zijn er heel wat mensen die problemen hebben om een plaatsje te krijgen in het normaal economisch circuit. Sommigen werken vrijwillig of worden laag betaald. Anderen kunnen maar een korte periode arbeid verrichten. Ook zijn er heel wat mensen die werkloos zijn omdat ze bijvoorbeeld geen kansen krijgen op de arbeidsmarkt door negatieve beeldvorming en stigma. Velen onder hen zijn de Nederlandse taal niet machtig, wat ook een struikelblok vormt om aan werk te geraken. Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor organiseert onder andere daarvoor, lessen om de Nederlandse taal te kunnen beheersen.
4.1.2.3 Ergotherapeutische interventies -
Kansengroepen met een minimale werkervaring ondersteuning bieden op de arbeidsmarkt om hun mogelijkheden te verhogen door bijvoorbeeld arbeidstrajectbegeleiding. Spijtig genoeg kleeft op die vormen van arbeid nog te veel een etiket van onvolwaardige arbeid, en zijn en blijven de kansen om door te stromen naar de klassieke arbeidsmarkt erg klein.
-
Vaardigheidstraining: Kansengroepen trainen in bepaalde vaardigheden zoals bijvoorbeeld sociale vaardigheden en job specifieke vaardigheden, zoals bijvoorbeeld op tijd komen, nauwkeurig werken,…
-
Advies en informatie verlenen: Informatie en advies verlenen over bestaande instanties waar men terecht kan .
4.1.3 Vrije tijd/ontspanning 4.1.3.1 Problemen en oorzaken Mensen vullen op verschillende manieren hun vrije tijd in. Sommige mensen gaan weg met vrienden, anderen genieten van het beoefenen of het bekijken van sport. Tijdens al deze activiteiten, die ontspannend zouden moeten zijn, worden sommige mensen echter geconfronteerd met dezelfde problemen die ze meemaken tijdens hun zoektocht naar werk of een woonst. Bij sommigen die dan wel hun vrije tijd willen invullen, wordt de toegang vaak geweigerd. Vooroordelen hebben ook invloed op de manier waarop sommige mensen hun vrije tijd kunnen beleven. (Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, 2010)
33
4.1.3.2 Verduidelijking binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor Heel wat mensen die naar Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor gaan, komen in het dagelijkse leven weinig in contact met vrije tijd, waarbij men kan ontspannen en genieten. Velen onder hen weten ook niet hoe ze op een zinvolle manier met hun vrije tijd kunnen omgaan. Men heeft vaak ook beperkte middelen om deze dan ook in te vullen. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor worden vaak namiddagactiviteiten uitgevoerd, waardoor men in contact komt met verschillende manieren om vrije tijd in te vullen. Het zinvolle aan de vrije tijd, richt zich dan voornamelijk naar de sociale integratie, een situatie creëren waar men zich goed kan voelen en kan ontspannen.
4.1.3.3 Ergotherapeutische interventies -
Zinvolle activiteiten op maat aanbieden en koppelen aan de wensen en interesses van de cliënt: wanneer deze methodiek wordt gehanteerd, komt de doelgroep in contact met zinvolle activiteiten. Door het feit dat deze activiteiten worden gekoppeld aan de wensen en interesses, krijg je op deze manier ook de doelgroep gemakkelijker mee. Daarmee komen deze mensen niet enkel in contact met een rustgevende en ontplooiende activiteit, maar worden ook mensen samengebracht, wat sociale isolatie kan tegengaan.
-
Advies geven naar instanties die zich richten naar vrije tijd/ontspanning: de Stad Gent, het OCMW Gent, de verenigingen waar armen het woord nemen, Samenlevingsopbouw Gent vzw en Kras vzw hebben samen het Netwerk Vrijetijdsparticipatie opgericht. Het Netwerk moet de drempels om aan vrijetijdsparticipatie te kunnen doen, verlagen. Een van de eerste actiepunten is de invoering van het 80/20 reglement. Hierdoor kunnen mensen in armoede 80 % van de gemaakte kosten voor hun deelname aan cultuur, sport of jeugdwerk terugbetaald krijgen. Deze vrijetijdsparticipatie omvat passieve participatie (kijken naar en bezoek aan sportwedstrijden, jeugdevenementen, theater, concert) en actieve participatie (zelf doen, lidmaatschap van jeugdbeweging, sportclub, deeltijds kunstonderwijs). (Stad Gent, 2009)
-
De drempel naar zinvolle activiteiten laag houden: soms ligt de drempel te hoog voor mensen, waardoor ze de stap niet zetten naar activiteiten die worden aangeboden. Als ergotherapeut beschik je over de kennis om deze drempel te verlagen. Dit kan de therapeut doen door activiteiten aan te passen aan de mogelijkheden van de cliënt, door de activiteit af te stellen op de doelgroep. Wanneer iemand bijvoorbeeld sociaal geïsoleerd is, is het belangrijk eerst vertrouwen te winnen, dan na te gaan wat de persoon tegenhoudt om naar de activiteiten te komen en zo deze drempel weg te nemen. Een duidelijk praktijkvoorbeeld kan zijn dat de cliënt bang is om activiteiten uit te voeren uit vrees voor commentaar van anderen.
34
Als therapeut kan je ervoor zorgen dat die vrees wegvalt, door de activiteit in goede banen te leiden en ervoor te zorgen dat dit niet gebeurt. Wanneer dit dan toch zou gebeuren, dat je hier als therapeut ook op in gaat en dit op een respectvolle en duidelijke manier.
4.1.4 Onderwijs Onderwijs werd altijd al gezien als een belangrijke hefboom om nieuwe generaties uit de armoede te lichten. Via het doorgeven van de nodige kennis en vaardigheden kunnen de risico's op sociale uitsluiting verkleinen. Ook al ligt de kwaliteit van het onderwijs heel hoog, is er toch een onderwijskloof tussen leerlingen die goed en die minder presteren en tussen hoog- en laaggeschoolden. Kinderen uit kansarme en allochtone gezinnen kennen vaak een ongelijke startpositie die zich ook doorzet in hun verdere onderwijsloopbaan. (OASES, 2009)
4.1.4.1 Problemen en oorzaken Kinderen van ouders die geen of nauwelijks school hebben gelopen, ondervinden meer moeilijkheden om zelf hun schoolloopbaan met succes af te maken. Aan het einde van hun schooljaren hebben ze vaker dan anderen problemen met lezen en schrijven, zodat ze een verhoogd risico lopen om in de categorie ‘laaggeletterde volwassenen’ terecht te komen. Het is geen verrassing dat deze structurele laaggeletterdheid het vaakst voorkomt in kansarme milieus. (Koning Boudewijnstichting, 2010) Ook komt het vaak voor dat er een andere taal dan het Nederlands wordt gebruikt. Van alle leerlingen in het Vlaamse basisonderwijs (2008) spreekt 13 % thuis een vreemde taal. Voor Gent komt dat neer op 23,6 %. Ruim één op vijf kinderen moet de Nederlandse taal op school leren. Cijfers uit het stedelijk onderwijsnet Gent stellen dat, voor het kleuteronderwijs 2007-2008, bijna de helft van de kleuters thuis ook enkel een andere taal dan het Nederlands horen. (Stad Gent, 2009) Bij een peuter uit een kansarm milieu is nog voor de schoolleeftijd vastgesteld dat het gemiddeld 400 woorden kent, terwijl een even oud kind uit een hoger opgeleide familie er 1.200 kent. Driemaal meer woordenschat dus en een ongelijke start nog voor de eigenlijke schoolloopbaan aanvangt. (Stad Gent, 2009)
Van het totaal aantal leerlingen in het lager onderwijs (2008-2009) heeft 26,9 % een achterstand opgelopen. Het schoolvorderingsproces blijkt bij Belgische jongens en meisjes vrij gelijkaardig te verlopen. Een ander beeld zie je bij nationaliteit. Bij leerlingen van niet-Belgische nationaliteit is het percentage met schoolachterstand 52 %. Meer dan de helft van de niet-Belgische leerlingen heeft dus tenminste één jaar schoolachterstand. (23,7 % voor de Belgische kinderen) (Stad Gent, 2009)
35
Spijbelgedrag
Spijbelgedrag komt vaak voor bij kinderen uit gezinnen die in armoede leven. Dit kent zijn oorsprong uit vier verschillende oorzaken: Eerst zijn er de schoolgebonden oorzaken zoals, het tekort aan vorming en ondersteuning van leerkrachten, een verstoorde relatie met leerkracht en leerling, een fout gelopen samenwerking met andere instanties en geen goede opvang bij het wegvallen van lessen. Daarnaast zijn er ook leerlinggebonden oorzaken zoals, een zwakke motivatie hebben door een foutieve studiekeuze, bang zijn voor negatieve resultaten, zich niet goed voelen in de klas of op school door bijvoorbeeld gepest worden op school. Daaraan kunnen ten derde ook nog ouder –en gezinsgebonden oorzaken worden toegevoegd zoals, onmacht in de opvoeding, weinig of geen interesse van de ouders in de schoolloopbaan van hun kinderen, kinderen verplichten om te gaan werken of problemen binnen het gezin. Tenslotte zijn er ook nog de samenlevings –en beleidsgebonden oorzaken zoals onzekere toekomstperspectieven, jaarklassensysteem (indeling van leerinhoud per klas of graad die klassikale instructie, samen leren en oefenen mogelijk maakt) en goedkopere vakanties buiten de schoolvakanties. (Vlaams ministerie van onderwijs en vorming, 2010)
4.1.4.2 Verduidelijking binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor Zoals eerder is gebleken zijn er ook heel wat kinderen die naar Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor komen. Het was opmerkelijk dat velen onder hen niet of op onregelmatige basis naar school gaan. Onder hen zijn er ook veel Roma – kinderen.
Veel kinderen hebben geen structuur in hun leven, geen vaste woonplaats of onvoldoende middelen om ten volle te kunnen ontwikkelen op verschillende ontwikkelingsgebieden zoals sensorische, cognitieve en motorische vaardigheden. Dit maakt ook dat vele kinderen onder hen ook een ongelijke start kennen bij de aanvang van het onderwijs. Ook vele ouders staan niet altijd achter het onderwijs. Dit komt vaak omdat de opvoedingsstijl anders is of de cultuur en de daarbij horende waarden en normen. Wat voor bijkomende problemen zorgt is een onveilig hechtingsproces. Dit komt grotendeels tot stand wanneer er een toestand is van chronische gezinsbelasting, door meervoudige sociale en contextuele risicofactoren. Kinderen hebben in deze gevallen een enorme scheidingsangst. (Vanhee, 2007)
36
4.1.4.3 Ergotherapeutische interventies Een ergotherapeut komt tijdens het uitvoeren van interventies in een school in contact met de leerkracht, de leerling en de ouders. Daarom is het ook belangrijk dat de aandacht wordt gericht naar deze personen wanneer je als ergotherapeut interventies uitvoert. Wanneer het gaat over gezinnen die in armoede leven, is het interessant om met bepaalde aspecten rekening te houden. Naar de ouders -
De ergotherapeut kan ervoor zorgen dat school en thuis dichter bij elkaar worden gebracht. De kloof die er bestaat tussen de school en (kans)arme gezinnen is mee de oorzaak van de onderwijsachterstand. Wanneer de contacten met de ouders en de school worden geoptimaliseerd, kan dit een positief effect hebben op de ouders, op de kinderen en op de leerkrachten. Dit contact kan verbeterd worden door te communiceren met respect, door de personen te laten voelen dat ze welkom zijn. (Michel, 1999)
-
Ouders correcte en duidelijke informatie geven over het belang van het onderwijs voor hun kinderen.
-
Het vertrouwen speelt ook hier een belangrijke rol. Dit vertrouwen kan groeien als de ouders goed geïnformeerd worden over hun kind. Hierbij is het belangrijk dat ze niet enkel worden aangesproken als er problemen zijn, maar ook als er vorderingen zijn. Ook is het belangrijk dat je de ouders aangeeft waar je als ergotherapeut mee bezig bent. (Michel, 1999)
-
Laagdrempelig zijn is ook een belangrijk aandachtspunt. Deze lage drempel kan bekomen worden door de ouders persoonlijk uit te nodigen voor een gesprek, door ervoor te zorgen dat ze de eigen taal kunnen gebruiken, door hen te benaderen zoals je zelf wil benaderd worden. (Michel, 1999)
Naar de leerkrachten -
Onderwijs met gelijke kansen kan niet enkel en alleen rusten op de schouders van een individu. Wanneer je als hulpverlener alleen een inspanning levert kan dit niet gerealiseerd worden. Het is belangrijk dat de hele school de bekommernis neemt voor (kans)armen. Om dat te kunnen bekomen is het belangrijk dat men interventies opstelt als team. Een ergotherapeut kan hierbij een belangrijke bijdrage leveren. Hieronder valt het informeren en adviseren, het doorgeven van zinvolle informatie om interventies te optimaliseren om samen tot een beter resultaat te komen. (Michel, 1999)
37
Naar de leerlingen -
Tijdens interventies is het niet altijd mogelijk en wenselijk om aan te sluiten bij het cultuurpatroon van thuis, maar als ergotherapeut kan je er wel begrip voor opbrengen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door leerlingen verschillen te leren zien en te aanvaarden (multiculturele opvoeding). Om zo’n multiculturele opvoeding te realiseren is het noodzakelijk dat de ergotherapeut weet hoe het er thuis aan toe gaat. Dit omdat personen in armoede vaak een andere cultuur hebben dan niet – armen. (Michel, 1999)
-
Samen met het team (leerkracht,ergotherapeut,…) de sociale positie van (kans) arme leerlingen in de klasgroep bewaken. De school is de plaats bij uitstek om contacten te leggen met leeftijdgenoten. Die relaties zijn voor kinderen van zeer groot belang. De sociale positie die kinderen in de klasgroep van de lagere school innemen blijkt van grote invloed te zijn op hun latere sociale en emotionele ontwikkeling. Eenmaal in de positie van de verworpenen, blijken kinderen daar heel moeizaam uit los te kunnen komen. (Michel, 1999)
Door deze aspecten van nabij te bekijken is het belangrijk om als team ervoor te zorgen dat (kans) arme leerlingen genegenheid en tederheid ondervinden, dat ze succeservaringen krijgen die hen overtuigen van hun mogelijkheden, dat ze veiligheid en structuur krijgen, wat een voorwaarde is om zich te kunnen ontplooien. -
Ook is het belangrijk dat je als ergotherapeut begrip en respect hebt voor de leerling. Sommige kinderen/leerlingen gedragen zich agressief, uitdagend of ongeïnteresseerd op school. Hierbij is het belangrijk dat ze niet worden aanschouwd als moeilijke leerlingen/kinderen, maar als leerlingen/kinderen die het moeilijk hebben. (Michel, 1999)
4.1.5 Gezondheidszorg Uit de cijfers van de armoedebarometer 2010 blijkt dat mensen die onder de armoedegrens leven 4,7 % gezondheidszorgen om financiële redenen moeten uitstellen. Vorig jaar was dat nog maar 3,9 %. (Anny Vermeersch, 2010)
4.1.5.1 Problemen en oorzaken Mensen in armoede zijn vaak niet meer in staat om hulp te vragen. Bepaalde negatieve maatschappelijke ervaringen of psychische problemen weerhouden hen om de drempelvrees naar hulp te overschrijden.
38
Veel daklozen zijn in een stadium terechtgekomen dat zij alle hulp willen mijden en zich bewust afzonderen van de maatschappij. Hun gevoel van eigenwaarde en het besef van rechten staan op een zeer laag pitje, zodat ze er meestal uit zichzelf niet toe komen om bij de voorziene instanties hulp te vragen. Vaak weten zij ook niet waar ze terecht kunnen en zien zij door het bos de bomen niet meer. Ook is er vaak het probleem dat personen in armoede gezondheidszorgen uitstellen wegens financiële problemen en kloppen ze pas aan wanneer het echt heel hard nodig is. (WorldWideBase, 2010)
4.1.5.2 Verduidelijking binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor Er zijn vele situaties met problemen op het gebied van gezondheidszorg. Velen mensen in armoede proberen in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor geneeskundige zorgen te vermijden of te omzeilen. Dit dan vooral om financiële redenen, problemen op administratief gebied,… Dit zorgt ervoor dat men pas in uiterste nood gaat aankloppen voor medische zorgen. In Huize Triest bleek dat mensen geneeskundige zorgen toch mijden, wanneer de financiële drempel weggenomen wordt. Als voorbeeld kan ik geven dat Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, de doelgroep de mogelijkheid bood om zich gratis te laten inenten tegen de Mexicaanse Griep. Vele mensen hadden nood aan advies en duidelijke informatie, vooraleer ze het vaccin goedkeurden.
4.1.5.3 Ergotherapeutische interventies -
Vertrouwen winnen: dat een vertrouwensband met de doelgroep belangrijk is heb ik al verschillende keren aangehaald. Maar dit vormt echter een heel belangrijk punt, dat meestal de basis vormt om samen verder te kunnen gaan met de cliënt om hulp te kunnen verlenen.
-
Ouders overtuigen van de negatieve gevolgen die hieruit voortvloeien.
-
Advies en duidelijke informatie verlenen: over bijvoorbeeld hulpverleningsinstanties waar men terecht kan.
4.2 Conclusie Zoals uit voorgaande punten blijkt, kan een ergotherapeut zich richten naar de doelgroep waar ook Huize Triest zich naar richt. Deze interventies zijn vooral gericht naar de verschillende essentiële levensdomeinen zoals wonen, werk, vrije tijd, onderwijs en gezondheidszorg. Zowel in de literatuur als in Huize triest, is het duidelijk dat deze doelgroep belemmeringen / beperkingen ondervinden op deze essentiële levensdomeinen.
39
Daarom is het ook belangrijk dat hier aandacht wordt aan geschonken om de participatie en integratie van deze doelgroep te versterken of te optimaliseren. Een ergotherapeut kan een goede inbreng leveren voor deze doelgroep. Ook in Huize Triest werd mijn handelen als ergotherapeut geapprecieerd. Aangezien de stageperiode heel kort was, kon ik niet alle interventies uitvoeren. Het is eerder een beschrijving, welke inbreng een ergotherapeut zou kunnen hebben bij deze doelgroep.
4.3 Interventies naar het optimaliseren van vrijwilligersmanagement De vraagstelling van de stagedienst (Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor) hield in dat er op een bepaalde manier kennis kon overdragen worden naar de vrijwilligers toe, die enige deskundigheid missen bij het omgaan met de diversiteit van de doelgroep, met het geven van zinvolle en doelgerichte activiteiten, met het flexibel omgaan met de bestaande structuur, met verschillende en mogelijke methodieken,… Om te kunnen voldoen aan deze vraag, is het belangrijk dat je verschillende aspecten nagaat. Om na te gaan hoe je als ergotherapeut iets kan betekenen bij het coachen van vrijwilligers, is het belangrijk om na te gaan wat management is, waarom een werking vrijwilligers aanwerft, wat vrijwilligers beweegt en wat een mogelijke benadering kan zijn naar vrijwilligers toe om een optimale werking te realiseren.
4.3.1 Wat is management? Management is een proces waarbij de inspanningen/activiteiten van de organisatieleden gecoördineerd en gestuurd worden in de richting van de realisatie van het gemeenschappelijk doel. (Wikipedia, 2010) Er zijn een paar algemene principes die in iedere managementfunctie terugkomen. Het gaat daarbij om plannen, organiseren, leidinggeven en controleren. Deze vier stappen vormen een cyclus, die steeds herhaald worden. (Bouwer, 2010) Deze stappen werden ook gevolgd in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Bij het beschrijven van deze stappen spreek ik over de coach, die heel bewust omgaat met dit proces. Zo heb ik ook mijn opstelling naar de vrijwilligers bewaakt.
(Bouwer, 2010)
40
4.3.1.1 Plannen Bijna alle organisaties werken met doelstellingen. Bij het plannen bepaalt de coah welke activiteiten hij/zij moet uitvoeren om de doelen te behalen. Vaak wordt deze stap uitgevoerd in samenwerking met de medewerkers. (Bouwer, 2010) In deze stap, ben ik vooral nagegaan welke doelstellingen men vooropstelt in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor en heb ik daarna bekeken hoe men deze doelstellingen probeert te bereiken.
4.3.1.2 Organiseren Bij deze stap zet de coach de medewerkers aan het werk. Het werk zelf moet op een logische en efficiënte wijze worden uitgevoerd. Als coach onderzoek je of je bepaalde onderdelen van het werk kunt automatiseren. Bij organiseren hoort ook samenwerken met andere coaches. (Bouwer, 2010) Bij deze stap vond ik het vooral belangrijk om een goede band op te bouwen met vrijwilligers die zich inzetten voor de mensen in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Zo was er een grotere kans om goed te kunnen samenwerken. In deze fase maakten ze kennis met de methodieken die ik hanteer om doelstellingen te bereiken zoals bijvoorbeeld tijdens namiddagactiviteiten.
4.3.1.3 Leidinggeven Leidinggeven is het meest complexe onderdeel van de taak van de coach. Een coach moet resultaten bereiken met mensen. Dat stelt eisen aan de omgang met deze mensen. In vele situaties zijn er personen die goed ingewerkt zijn en weten ze wat de coach van hen verwacht. De coach kan ook als een van de taken hebben dat hij nieuwe medewerkers inwerkt. Daarnaast is de voortgang controleren en bijsturen een zeer belangrijke taak. Als coach kan je op twee manieren te werk gaan. -
Je kunt je sterk richten op de taken en doelstellingen van mensen. Je legt dan het accent op de vraag of mensen hun werk goed doen.
-
Je kunt je richten op de mensen zelf. Hoe kan je iemand het beste begeleiden en motiveren zodat het beste resultaat ontstaat?
(Bouwer, 2010) In Huize Triest - Gemeenschapshuis heb ik mij vooral naar de vrijwilligers gericht en nagegaan hoe ik hen het best kan motiveren om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken. Waar een coach de nadruk op legt, hangt van veel factoren af en kan van moment tot moment en van persoon tot persoon verschillen. Vaak kan de coach beide accenten combineren. (Bouwer, 2010)
41
Het geven van leiding aan medewerkers bestaat uit veel verschillende soorten taken: het nemen van beslissingen (alleen of in samenspraak met medewerkers), delegeren van taken, communiceren met en motiveren van medewerkers, het begeleiden van medewerkers (bijvoorbeeld door te ondersteunen of door training te organiseren). (Bouwer, 2010)
4.3.1.4 Controleren Bij het controleren gaat het er om of de werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de afspraken of procedures. Het kan daarbij gaan om de kwaliteit en tijdigheid. Controleren heeft alleen zin als de coach daarna ook kan ingrijpen door bij te sturen. (Bouwer, 2010) Ik werd in Huize Triest – Gemeenschapshuis niet echt aangezien als een controleur. Vrijwilligers zagen mij als een gelijkwaardige partner, die goede ideeën en methodieken hanteerde om doelstellingen te kunnen bereiken. Vrijwilligers volgden mijn denkwijze en pasten deze op lange termijn ook toe. Onder deze fases heb ik vooral positieve bevestiging en erkenning gegeven als ik merkte dat er goed gehandeld werd.
4.3.2 Wat beweegt vrijwilligers? Het is belangrijk om na te gaan wat vrijwilligers beweegt om zich vrijwillig voor een organisatie in te zetten. Ieder individu kent een eigen mix van beweegredenen en deze veranderen in reactie op verschillende factoren. Kennis daarover is daarom ook een belangrijke voorwaarde voor het coachen van de motivatie. Als men weet wat de vrijwilligers motiveert, kan je als ‘deskundige’, hen ook beter begeleiden en sturen. Daarom gebruik ik verder de term ‘coach’ om mijn opstelling naar de vrijwilligers te beschrijven als een bewust, doordachte en geargumenteerde houding. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
De coach moet een dynamische blik hebben op de motivatie van de vrijwilliger. Motivatie kan van twee richtingen komen: van buitenaf (extrinsiek) of van binnenuit (intrinsiek). De motivatie die van buitenaf komt wordt extrinsieke motivatie genoemd. Bij extrinsieke motivatie ligt de beloning voor een handeling buiten de activiteit zelf. De handeling wordt dus een middel om een ander doel te bereiken. Tegenovergesteld aan extrinsieke motivatie is de intrinsieke motivatie die van binnenuit komt. Deze is herkenbaar als passie, interesse, voorkeur en dergelijke. Bij deze soort motivatie heeft een handeling een eigen waarde: de beloning komt uit het individu zelf. In dit geval is de handeling een doel op zich. De intrinsieke motivatie kent een tweeledige basis: plicht en plezier. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
42
4.3.2.1 Het dynamische karakter van motivatie Om het dynamische karakter van motivatie toe te lichten, gebruik ik het sociologische framingtherorie van Lindenberg (2006) en pas deze toe in de context van vrijwilligerswerk. Deze theorie onderscheidt drie mentale frames:
Hedonistische motieven Deze motieven spreken vooral de emoties aan. Het is belangrijk om hiermee rekening te houden omdat dit misschien het meest aansprekend is op korte termijn, omdat de beloning tastbaar en onmiddellijk is, maar deze is ook het meest kwetsbaar. Zodra een activiteit geen voldoening meer geeft aan de vrijwilliger, bestaat de kans dat deze vertrekt. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009) Bijvoorbeeld vrijwilligers die werken omdat ze zich goed voelen om een welbepaalde taak uit te voeren. Wanneer deze taak wegvalt is de kans dat de motivatie afneemt, groot. Als coach is het belangrijk dat je deze vrijwilligers gemotiveerd houdt, ook als het werk elementen bevat die minder plezierig zijn. Als coach kan je ervoor zorgen dat je misschien ook andere motieven van de vrijwilliger gaat aanspreken.
Instrumentele motieven Deze motieven spreken de rationaliteit meer aan. De beloning is hier ook concreet, maar hij is uitgesteld. Tussen de activiteit en de beloning zit meer of minder tijd. Daarbij zien we ook dat het in stand houden van instrumentele motieven afhankelijk is van de vraag of de vrijwilliger blijvend behoefte heeft aan extrinsieke beloningen die de activiteiten stimuleren. Onder bepaalde omstandigheden kunnen instrumentele beloningen een onderdrukkend effect hebben op intrinsieke motieven ( crowding out-effecten). (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009) Bijvoorbeeld, vrijwilligers die beginnen werken omwille van een beloning. Dit kan zijn voor eten, een onderdak of geld,… Voorbeeld van een crowding out – effect is dat de vrijwilligers te veel worden gefixeerd op de beloning en daarom niet meer vanuit intrinsieke motieven handelen bijvoorbeeld, het zich goed voelen,…
Normatieve motieven Deze motieven spreken zoals de hedonistische motieven, ook de emotie aan, maar zijn op korte termijn het minst aansprekend. De beloning is immers abstract en uitgesteld. Daar staat tegenover dat ze het makkelijkst in stand te houden zijn, omdat de motivatie vanuit het individu zelf komt. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
43
Bijvoorbeeld: vrijwilligers die zich uit zichzelf verplicht voelen om zorg te dragen voor de allerarmsten. Dit zijn de vrijwilligers die vanuit hun normen en waarden handelen, of deze vanuit hun omgeving.
Zoals uit de drie voorgaande punten blijkt moet de motivatie breed en dynamisch gezien worden. Vrijwilligers handelen niet vanuit één motivatie, meer vanuit een combinatie van verschillende motieven. Deze combinatie staat bovendien niet voor de eeuwigheid vast. Welke motieven de belangrijkste zijn en in welke context, is voor elke vrijwilliger weer anders en verandert in de loop van de tijd. Het is belangrijk te weten om welke motivatie het gaat bij de vrijwilligers om deze positief te kunnen beïnvloeden of behouden. Het behouden of aanscherpen van de motivatie van de vrijwilliger zorgt tot het zich blijvend vrijwillig inzetten voor een organisatie. Indien de motivatie afzwakt of niet meer aanwezig is, is de kans ook groter dat de vrijwilliger afhaakt.
4.3.3 Benadering naar vrijwilligers toe Een coach staat in een uitzonderingspositie. De coach is niet gewoon 'één van hen'. De coach heeft een bijzondere rol en in die hoedanigheid kijken medewerkers naar hem/haar en verwachten ze dingen van hem/haar. Ze verwachten duidelijkheid, sturing en richting, maar willen ook gehoord worden en verlangen dat de coach hen serieus neemt. De positie van een coach kan negatieve reacties oproepen. De coach kan het te maken krijgen met afgunst en machtsspelletjes. Medewerkers kunnen de coach uittesten om te kijken hoe hij/zij reageert. Dit soort negatieve reacties komen vaak voor -
Als hij/zij promotie maakt en coach wordt op de dienst waar hij/zij al werkte. Niet iedereen uit de werkomgeving is het daarmee eens.
-
Als de coach een jong iemand is en leiding moet geven aan mensen die een stuk ouder zijn dan hij/zijzelf.
-
Als de coach zich onnatuurlijk opstelt.
Een coach heeft een dubbele verantwoordelijkheid. Hij/zij moet pal achter de afdeling en de medewerkers durven staan, maar is ook een van de knopen in de hiërarchische lijn. De coach heeft het te maken met doelstellingen en verwachtingen vanuit het hogere management en de organisatie als geheel. Dat kan soms wringen.
44
Het vergt organisatiesensitiviteit om hier goed mee om te gaan. Belangrijk is dat de coach de integriteit bewaart. Dit kan hij/zij doen door zelf heft goede voorbeeld te geven of zijn/haar handelen niet te laten bepalen door oneigenlijke zaken. Hij of zij kan dit doen door een professionele houding aan te nemen. Om te weten hoe je het beste omgaat met vrijwilligers is het belangrijk om te weten welke soort vrijwilligers je voor je hebt. In de literatuur onderscheidt men 4 verschillende soorten vrijwilligers en deze vragen elk een verschillende benadering. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
-
Ondernemers: Deze vrijwilligers zien hun werk als een uitdaging en een manier om zichzelf te ontwikkelen. Ze zijn meer gericht op zelfbevestiging dan op acceptatie door anderen. Ze hebben een actieve en initiatiefrijke houding. Deze vrijwilligers handelen vooral vanuit hedonistische motieven. Dit omdat ze handelen omdat ze hun werk zien als een beloning.
-
Stimulatoren: Deze vrijwilligers zien hun werk als een bron van uitdagingen, maar daarbij hebben zij behoefte aan acceptatie en erkenning van hun omgeving. Het werk dat ze verrichten moet duidelijk zichtbare resultaten opleveren. Samenwerking, begeleiding en feedback vinden zij belangrijk. Deze vrijwilligers handelen vooral vanuit normatieve motieven, omdat ze enorm veel waarde hechten aan de normen en waarden van de omgeving en daardoor ook de acceptatie van de omgeving.
-
Regelaars: Deze vrijwilligers zoeken rust en zekerheid in hun werk. Ze zijn erg betrokken bij de organisatie en trekken graag verantwoordelijkheid en controle naar zich toe, waarbij ze meer gericht zijn op zichzelf dan op de sociale omgeving. Duidelijke afspraken, regels en het uitoefenen van invloed zijn voor hen van belang. Deze vrijwilligers handelen meer vanuit zichzelf en zijn gericht op het rationele en moeten ook zo benaderd worden.
45
-
Dienstverleners: Deze vrijwilligers zoeken in hun werk rust en zekerheid. Hierbij zijn zij gericht op sociale acceptatie. Zorg voor anderen en waardering zijn voor hen van belang. Deze vrijwilligers handelen vooral vanuit normatieve motieven, maar deels ook vanuit instrumentele. Dit omdat ze veel belang hechten aan de waardering van de omgeving, maar ook de rust en zekerheid zoeken in hun werk.
(De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor komen verschillende soorten van vrijwilligers voor, maar men kan er vooral veel dienstverleners aantreffen. Rust, zekerheid, sociale acceptatie en zorg voor anderen zijn voor hen van belang. Dit zijn ook de vrijwilligers die handelen vanuit de motivatie die uit het individu zelf komt.
Hieraan wil ik nog toevoegen dat de motieven dynamisch zijn en niet enkel bepaald worden door de vrijwilliger, maar ook door de omgeving. Door omgevingsfactoren kan één bepaald meer tot uiting komen. Bijvoorbeeld, wanneer de omgeving sterk gericht op het hedonistische (het zich goed voelen) gaat de vrijwilliger die meer instrumenteel gericht is (op de beloning) zich ook meer gaan richten op het zich goed voelen.
De (relatieve) kracht van de motieven wordt bepaald door het soort motief. De motieven hebben niet dezelfde kracht. Elk motief heeft zijn eigen kracht of sterkte. Met sterkte wordt bedoelt de kans dat de persoon dit vrijwilligerswerk langdurig of blijvend zal uitvoeren. Deze kracht is relatief omdat de kans bestaat dat een vrijwilliger verandert van motief of een combinatie van motieven vertoont door invloed van de omgeving.
Bijvoorbeeld bij normatieve motieven zal deze kracht sterker zijn omdat deze vrijwilligers zich inzetten vanuit hun waarden en normen en vanuit de omgeving , deze zijn duurzaam en blijvend. Bij hedonistische motieven is deze kracht minder sterk omdat deze vrijwilligers meer gericht zijn op de bevrediging van hun emoties en wensen. Als deze niet bevredigd worden is de kans groot dat ze iets anders zoeken waarbij deze wel bevredigd kunnen worden. Bij instrumentele motieven is de kracht afhankelijk van de beloning die de vrijwilliger wenst te krijgen. Als de wens van de vrijwilliger kan bevredigd worden, blijft hij, maar wanneer hij de beloning niet als voldoende acht, is de kans relatief groot dat de vrijwilliger vertrekt.
46
Als coach kan je vrijwilligers op verschillende manieren benaderen. Dit zal grotendeels afhankelijk zijn van het frame waaruit de vrijwilliger kijkt. Het is vooral belangrijk om positieve feedback te geven aan vrijwilligers om ze meer intrinsiek te motiveren. Vrijwilligers die intrinsiek gemotiveerd zijn, zijn het duurzaamst.
Bij ondernemers is het vooral belangrijk dat ze ruimte krijgen om te groeien en om invloed uit te kunnen oefenen op de omgeving. Bij stimulatoren is het belangrijk dat ze werk kunnen uitvoeren dat duidelijke en zichtbare resultaten oplevert, maar ook feedback, samenwerking en begeleiding is belangrijk. Regelaars hebben graag dat er duidelijke afspraken en regels worden opgesteld en dat ze invloed kunnen uitoefenen op de omgeving. Dienstverleners moeten de kans krijgen om voor anderen te zorgen. Het is belangrijk dat er haalbare doelen voorop worden gesteld, er een duidelijke structuur en taakafbakening is, en ze waardering krijgen van de omgeving. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
Als ergotherapeut is het belangrijk, bij vrijwilligersmanagement, te kijken wat alle taken inhouden die vrijwilligers uitvoeren. Als je deze taken hebt geïnventariseerd, is het handig om te bekijken of er taken samengevoegd kunnen worden tot logische takenpakketten of functies.
Als ergotherapeut let je op de aansluiting en motivatie van de vrijwilliger. Je kijkt welk doel je kan verwezenlijken met de taken. Je gaat vanuit je eigen deskundigheid en ervaring nagaan wat iemand aankan en wat niet. Je observeert hoeveel tijd de taken vergen, waar de plaats zal zijn waar je de taken zal uitvoeren en waarom en je gaat na wat de benodigde middelen zijn voor deze taken uit te voeren. Daarna is het mogelijk dat je de taken van de vrijwilliger stapje voor stapje kunt optimaliseren.
Voor de vrijwilliger is het belangrijk dat de taken duidelijk zijn, dat de kans op succes groot is om de vrijwilliger te motiveren. Ook is het belangrijk dat men rekening houdt met de hoeveelheid werk. Deze moet redelijk van omvang zijn, want het is niet de bedoeling dat de vrijwilliger overspannen raakt.
Wanneer er voldoende afwisseling is in taken, zal de vrijwilliger ook meer gemotiveerd zijn en gestimuleerd worden om verder deze taken uit te voeren. Er moet zeker een ruimte van zelfstandigheid zijn voor het plannen en uitvoeren van taken.
47
Indien het nodig is kunnen de gegevens over het uitvoeren van de taak bijgehouden worden om feedback te kunnen geven naar de vrijwilliger toe en/of om op te situaties te kunnen inspelen.
In vele gevallen heb je het te maken met een bestaande situatie. Er werd in het verleden door de organisatie dan vastgelegd dat er op een bepaalde manier met vrijwilligers gewerkt wordt en dat zij vooral ingezet worden om bepaalde taken uit te voeren. In de praktijk kunnen deze oorspronkelijke afspraken soms beter aangepast worden. Een duidelijk signaal is meestal ook ontevreden vrijwilligers over hun rol en hun positie. Ze geven hiermee aan dat de oude afspraken aan herwaardering toe zijn. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
4.3.4 Belemmerende factoren in het vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk kent nadrukkelijk oogkleppen en filters in het waarnemen van de werkelijkheid, omdat soms dezelfde mensen gedurende een zeer groot aantal jaren in dezelfde organisatie actief zijn. Alles is er dan op gericht om de gemeenschappelijke kijk op de wereld te versterken. Het ‘groepsdenken’ is gericht op wat de organisatie jaar in jaar uit doet en niet op wat ze zou kunnen doen en op wat anderen doen.
Er is een grote gerichtheid op het voorspelbare. Voorspelbaarheid nastreven met als einddoel het bereiken van maximale efficiëntie. Deze gerichtheid op zoveel zekerheid brengt een cultuur voort die het experiment, de innovatie en creativiteit afhoudt. Ontwikkeling wordt een strijd en verandering een vies woord. Er bestaan machtsverhoudingen in vrijwilligersorganisaties. Wanneer organisaties langer bestaan, ontstaan verhoudingen die gericht zijn op het onbewust vasthouden aan eigen – soms persoonlijke – belangen en de status quo. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009) Wanneer je als ergotherapeut/coach gaat kijken waar je eventueel veranderingen zou aanbrengen, moet er een zekere balans gevonden worden tussen traditie en vernieuwing. Er zijn 2 mogelijke manieren om vrijwilligers te betrekken bij een herinrichting: Als ergotherapeut ga je de vrijwilligers betrekken in het proces. Als je de vrijwilliger een rol geeft bij het bepalen van nieuwe aanpassingen, geef je ze een stem in de herinrichting, en zullen de vrijwilligers dus eerder tevreden zijn met de uitkomsten, ook als het niet helemaal aansluit bij het gene wat zij willen. (De Gast, Hetem en Wilbrink, 2009)
Dit wordt verder verduidelijkt in een specifiek voorbeeld: Het is belangrijk dat de namiddagactiviteiten op een andere manier naar voor worden gebracht en er kleine veranderingen worden aangebracht naar de aanbreng van zo’n namiddagactiviteiten.
48
Ik heb een stem gevraagd van de vrijwilliger door hem/haar te laten kiezen uit een groot aantal namiddagactiviteiten, omdat ik had opgemerkt dat er weinig variatie was in het aanbod. De vrijwilliger gaf ik de tijd om de verschillende soorten namiddagactiviteiten door te nemen. Achteraf kwam deze bij mij en was enthousiast over bepaalde activiteiten. Op deze manier was het ook mogelijk om de vrijwilliger te motiveren om iets nieuws te proberen. Ik heb dan ook de mogelijkheid gekregen om het voor te doen. Door regelmatig feedback te vragen aan de vrijwilliger, bekom je ook een optimale communicatie, wat ook een hele positieve invloed heeft op de samenwerking naar een betere aanpak.
Als ergotherapeut geef je de vrijwilligers de ruimte om te experimenteren. Hierdoor ga je niet alles in een keer herinrichten, maar de verandering zo klein maken dat ze zo wel aan een andere manier van werken kunnen wennen. Succes moet gegarandeerd zijn anders krijg je de meer behoudende vrijwilligers nooit mee in een grootschalige herinrichting.
Het is belangrijk dat je niet de activiteiten op zich gaat veranderen, maar de manier waarop ze worden samengevoegd en gepresenteerd.
4.3.5 Taken
van
de
ergotherapeut/coach
binnen
Huize
Triest
–
Gemeenschapshuis Tabor -
Deskundigheid overbrengen: De doelstelling hierbij is om kennis en deskundigheid over te brengen naar de vrijwilligers, zodat de doelstellingen die worden vooropgesteld bij Huize – Triest Gemeenschapshuis Tabor, beter kunnen worden nagestreefd. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, stelde ik mij gelijkwaardig op en liet ik vrijwilligers in contact komen met mijn aanpak. Ik vroeg regelmatig naar bedenkingen en feedback. Op deze manier kon ik ook te weten komen of mijn aanpak goed lag bij de vrijwilligers. Zo had ik de mogelijkheid om ook rekening te houden met hun wensen en verwachtingen.
-
Adviseren: Hierbij wordt er geprobeerd om iets te veranderen of verbeteren, zonder dat je over directe macht of middelen beschikt. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor beschikte ik ook niet over macht of middelen. Door het ontbreken van macht en middelen heb ik moeten streven naar acceptatie van mijn ideeën door vrijwilligers. Hierbij hebben verschillende vaardigheden een rol gespeeld. Belangrijk is dat je als therapeut dan vragen stelt, dat je kunt luisteren naar bedenkingen van de vrijwilligers, dat je een invloed kunt uitoefenen, dat je vrijwilligers kan overtuigen van je aanpak, dat je feedback geeft en vraagt,…
49
Bij het geven van advies hield ik vooral rekening met de visie en de doelstellingen die in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor werden vooropgesteld. Ik heb initiatief genomen en mogelijke voorstellen opgegeven. Belangrijk om het advies over te brengen, is dat je de vrijwilligers betrekt door af te tasten hoe ze tegenover de situatie aankijken. Hierbij is het eveneens van belang dat je constructief, concreet en eerlijk bent. Het advies dat ik heb geboden aan vrijwilligers verliep meestal gevoelsmatig en minder rationeel. Er moet een vertrouwensband worden opgebouwd en het advies moet strategisch verpakt worden. Ook moet je het advies presenteren als een aantrekkelijke oplossing zoals bij het voorbeeld dat ik eerder heb gegeven bij de namiddagactiviteiten. Bij het verlenen van advies moet je ook kunnen omgaan met weerstand in de organisatie. Met deze weerstand moet je kunnen omgaan. Ik heb echter niet echt een weerstand aangevoeld in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Het is mogelijk om met weerstand om te gaan door omgekeerd te interveniëren en weerstand te overwinnen. Dit laatste kan je bekomen door adequaat op deze weerstand te reageren. -
Tussenpositie innemen tussen vrijwilligers en coördinator: Deze tussenpositie vormt een belangrijke schakel. Enerzijds sta als tussenpersoon dicht bij de vrijwilligers. Door het feit dat je als coach nauw samenwerkt met vrijwilligers, krijg je ook een duidelijk beeld over de samenwerking tussen vrijwilligers. Er kunnen problemen zijn die zich eventueel voordoen binnen de organisatie. Deze informatie kan worden doorgegeven aan de coördinator waardoor er snel oplossingen kunnen worden voor gevonden. Anderzijds sta je als coach ook dicht bij de coördinator. Daardoor is het mogelijk dat je als coach mee kunt denken met de coördinator over het managen van vrijwilligers. Als je als coach wordt aangeworven is het belangrijk dat je de probleemstellingen kent van de dienst, zodat je weet hoe je kunt starten met interventies. De coördinator geeft deze informatie mee zodat de coach op weg kan geholpen worden om zo mee te denken rond verdere verbeteringen van de dienst naar vrijwilligers en doelgroep toe. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor, is Werner Van De Weghe de persoon die mij hierbij op weg heeft geholpen. Hierdoor kon ik samen met hem verder nadenken en meewerken aan verbeteringen.
Werner Van De Weghe deelde vaak zijn ervaringen en visie tijdens mijn
denkproces. Dit deed hij tijdens vergadermomenten met vrijwilligers en individuele momenten.
50
4.4 Conclusie Een coach kan heel wat positieve effecten hebben in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Dit werd tijdens mijn stage ook duidelijk. Ik bracht doorheen het proces initiatieven en bedenkingen aan, ontrent de namiddagactiviteiten. Aangezien je als coach tussen vrijwilligers en coördinator staat is het belangrijk om de aandacht te richten naar beide. Bij vrijwilligers ben ik eerst nagegaan wat hen motiveert om dit werk uit te voeren. Door dit na te gaan kwam ik tijdens de stage ook te weten wat voor hen belangrijk is. Daarna ben ik nagegaan hoe ik de vrijwilligers het best benader, rekening houdend met hun wensen en interesses, om een goede samenwerking te bekomen. Uiteindelijk kon ik als coach mijn deskundigheid overbrengen naar de vrijwilligers om de werking van de dienst te optimaliseren. De coördinator, Werner Van De Weghe heeft mij geholpen tijdens dit proces en was onmisbaar om dit werk te kunnen verrichten. betekend, tot het slagen om een goede coach te zijn.
Het heeft een hele meerwaarde
Hierin werd ik dan ook bevestigd door
Werner Van De Weghe alsook de vrijwilligers die mijn aanpak apprecieerden.
.
51
5 Eindconclusie Wat kan de meerwaarde zijn van een ergotherapeut binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor voor de doelgroep waar de dienst zich naar richt en wat kan de meerwaarde zijn van een ergotherapeut binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor naar vrijwilligers toe.
Dit waren mijn onderzoeksvragen, waarop ik met dit werk een antwoord wens te geven. Het formuleren van antwoorden was alleen maar mogelijk door literatuurstudie en praktische ervaringen uit mijn stagedienst.
Allereerst wil ik vermelden dat het inloopcentrum Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor een ideale stageplaats was om mijzelf als ergotherapeut te laten ontwikkelen naar de doelgroep toe en als coach naar de vrijwilligers toe. Ik heb vanuit deze dienst ook heel wat ervaringen gehad, die mij ook de kans boden om goede praktijkvoorbeelden aan te halen. Deze praktijkvoorbeelden heb ik gelinkt aan bestaande literatuur om een onderbouwend geheel te verkrijgen. Uit dit eindwerk kan ik een aantal conclusies vermelden: De beoogde doelgroep van het inloopcentrum kent heel wat problemen op verschillende gebieden die hen beletten om optimaal te kunnen functioneren in deze maatschappij. Vanuit een ergotherapeutisch standpunt manifesteren de problemen zich op het gebied van wonen, werken, onderwijs, vrije tijd en gezondheidszorg. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor kwamen deze problemen ook duidelijk naar voor. Deze problemen heb ik aan de hand van de kringloop van armoede duidelijk in beeld kunnen brengen. Ook heb ik kunnen verklaren aan de hand van het ICF , dat ergotherapie gerechtigd is om zich te richten naar de doelgroep. Dit omdat het rekening houdt met de dynamische, interactieve en complexe relatie tussen de gezondheid en de contextuele factoren. Community based werken is een benadering die ergotherapeuten eveneens toelaat om de aandacht te vestigen naar deze nieuwe doelgroepen. Dit omdat ze het belang aantoont dat hulpverleners/ergotherapeuten dichter moeten komen te staan bij de samenleving om zo de community aan het woord te laten komen. Op deze manier is het ook mogelijk dat er vanuit de community kan gekeken worden naar wat mensen belangrijk vinden om te doen of te veranderen.
Bij de studie van de algemene benadering naar de doelgroep is duidelijk geworden dat het essentieel is om het vertrouwen op te bouwen en te versterken met de doelgroep.
52
Dit is noodzakelijk om een goed contact te creëren met mensen die wantrouwig zijn tegenover hun omgeving. Deze benadering vond ik terug in de literatuur, waardoor ik ook zag dat mijn stelling juist was.
Een ergotherapeut heeft dus de bevoegdheid om zich te richten naar de doelgroep en kan duidelijk een meerwaarde betekenen. Dit omdat ergotherapeutische interventies gericht zijn naar dezelfde levensdomeinen. Alleen vragen deze interventies een andere aanpak. In Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor is deze meerwaarde aangetoond bij de namiddagactiviteiten. Voordien werden steeds dezelfde activiteiten aangeboden en kwamen steeds dezelfde mensen. Door een cliëntgerichtere aanpak toe te passen tijdens deze namiddagactiviteiten kwamen ook andere mensen naar dit aanbod. Hierdoor worden momenten gecreëerd op ontmoeting in een bemoedigende omgeving die een eerste aanzet kunnen vormen tot het doorbreken van het maatschappelijke isolement en tot maatschappelijke (re)integratie en participatie.
Ook als coach kan een ergotherapeut een meerwaarde hebben in het inloopcentrum Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. De vrijwilligers die in Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor werken, staan nauw in contact met de doelgroep. Eerst ben ik nagegaan welke veranderingen er nodig waren om tot een betere manier van werken te komen. Daarna ben ik nagaan wat de vrijwilligers motiveert om dit werk uit te voeren, omdat het belangrijk is om te weten om welke motivatie het gaat bij de vrijwilligers en om deze vervolgens positief te beïnvloeden en/of te behouden. Het behouden van de motivatie kan ervoor zorgen dat de vrijwilliger zich blijvend wil inzetten voor de organisatie. Ook ben ik nagegaan hoe je als coach het beste omgaat met vrijwilligers. De manier waarop je als coach vrijwilligers benadert, zal afhankelijk zijn van de soort vrijwilliger. Tenslotte ben ik nagegaan wat de belemmerende factoren kunnen zijn in het vrijwilligerswerk en hoe je als coach kunt handelen om deze factoren te beïnvloeden.
Ook hier blijkt dat een ergotherapeut/coach een meerwaarde kan betekenen naar vrijwilligers. De manier waarop de coach de vrijwilligers benadert en de manier waarop deskundigheid wordt overgebracht, heeft een invloed op de werking van de dienst. Ook in Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor is dit gebleken. De vrijwilligers apprecieerden de aanpak die ik heb getoond en pasten deze op lange termijn ook meer en meer toe.
53
Met dit eindwerk heb ik een eerste aanzet gegeven om een beschrijving te geven van een context waarin ergotherapie zich nog een positie moet verwerven. Ik hoop dat ergotherapie in de toekomst verder deze weg mag inslaan.
54
Literatuurlijst Schriftelijke bronnen
-
BULSINK, K., HANSMA, C., Kroon, A., DEN OUDEN, I., Community based Ergotherapie – Het belang en de toepassing van community development voor ergotherapie in Nederland. Gepubliceerd eindwerk voor het behalen van het diploma van de bachelor in de ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam, 2008, 47 blz.
-
BULSINK, K., HANSMA, C., Kroon, A., DEN OUDEN, I., Community based Ergotherapie – Ondernomen stappen in de praktijk. Gepubliceerd eindwerk voor het behalen van het diploma van bachelor in de ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam, 2008, 69 blz.
-
DE GAST, W., HETEM, R., WILBRINK, I., Basisboek vrijwilligersmanagement – Werven, sturen en motiveren. Coutinho, Bussum, 2009, 245 blz.
-
DRIESSENS, K., VAN REGENMORTEL, T., Bind – kracht in armoede leefwereld en hulpverlening. LannooCampus, Leuven, 2006, 355 blz.
-
LAPORTE, M., Ondersteunen en betrekken van vrijwilligers in veranderingsprocessen - Een onderdeel van het vrijwilligersmanagement in Huize Triest - Gemeenschapshuis Tabor, Eindwerk voor het behalen van het diploma van de bachelor in het sociaal werk, Campus Schoonmeersen, Gent, 2009 – 2010, 81 blz.
-
NEDERLANDS WHO-FIC COLLABORATING CENTRE , Nederlandse International Classification of Functioning, Disability and Health: ICF. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, Diegem, 2002, 267 blz.
-
PARYS, I., repertorium thuislozenzorg, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Berchem, 2002, 212 blz.
-
RODE KRUIS VLAANDEREN, Workshop community based werken. Internet, 22 november 2007. Word document: Studiedag ‘begeleiding op vreemde maat’.
-
VANDERSTRAETEN, G., KIEKENS, C., PLAGHKI, L., SOUDON, P., BRUSSELMANS, W., Filosofie en definitie van de revalidatiegeneeskunde. College van geneesheren – directeurs en de raad voor advies inzake revalidatie, 2004, 16 blz.
-
VAN DE WEGHE, W., Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Werner Van de Weghe, Gent, 2009, 30 blz.
-
VAN DE WEGHE, W., Intern document voor gestructureerde vrijwilligers binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Werner Van de Weghe, Gent, 2009 – 2010, 65 blz.
55
-
VAN DE WEGHE, W., Intern document voor gestructureerde vrijwilligers binnen Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Werner Van de Weghe, Gent, 2010, 56 blz.
-
VAN DE WEGHE, W., Petrus – Jozef Triest vandaag. Werner Van de Weghe, Gent, 2010 - 2011, 47 blz.
-
VANHEE, L., Weerbaar en broos : mensen in armoede over ouderschap : een verkennende kwalitatieve studie in psychologisch perspectief. Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Doctor in de Psychologie, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, 2007, 157 blz.
Elektronische bronnen
-
ANNY VERMEERSCH, Decenniumdoelen 2017 – Geef armoede een kans - Donkere wolken boven mensen in armoede. Internet, 2010. (http://www.decenniumdoelen.be)
-
ARMOEDE.BE, Loon naar werk. Internet, 25 september 2008. (http://www.armoede.be)
-
BOUWER. E., Manager. Internet, 2010. (http://www.carrieretijger.nl)
-
CAW ARTEVELDE, Begeleid wonen volwassenen – Zorgwonen. Internet,2010. (http://www.artevelde.be)
-
CAW LEUVEN, Begeleid wonen. Internet, 8 augustus 2010. (http://www.cawleuven.be)
-
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Vrije tijd. Internet, 2010. (http://www.diversiteit.be)
-
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Helpen voorkomen dat ongeletterdheid in kansarme gezinnen wordt doorgegeven van ouders op kinderen. Internet, 2010. (http://www.kbs-frb.be)
-
KRAMER, KAPTEYN, LAMORE, Functieverlies – Het model ICIDH van de World Health Organisation. Internet, 20 juli 2010. (http://www.audiologieboek.nl)
-
KREDIETNIEUWS.BE., Armoede in België. Internet, 2009. (www.kredietnieuws.be)
56
-
OASES, Info en diensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Internet, 2009. (http://www.ua.ac.be)
-
PATS&CO, Een interactief spel rond jongeren in armoede. Internet, 8 mei 2010. (http://www.patsenco.be)
-
RAEYMAECKERS, P., DEWILDE, C., Mulidimentionele armoede in België. Internet, 2010. (http://kifkif.axoclub.be)
-
STAD GENT., Het indicatorenrapport met meer cijfers – Bouwen aan een beleid tegen armoede. Internet, 2009. (http://www.lokaalsociaalbeleidgent.be)
-
STAD GENT, Reglement 80/20 over betoelaging vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Internet, 29 mei 2009. (http://www.gent.be)
-
STEUNPUNT TOT BESTRIJDING VAN ARMOEDE, Arbeid, tewerkstelling, sociale bescherming en inkomen. Het recht op arbeid en sociale bescherming. Internet, 2001. (http://www.armoedebestrijding.be)
-
THOMAS, De kringloop van armoede. Internet, 22 oktober 2009. (http://www.kuleuven.be)
-
VAN DE WEGHE, W. Huize Triest – Gemeenschapshuis Tabor. Internet, 2010. (www.huizetriest.be)
-
VAN LAERE, M., Kansarmoede. Internet, 1999. (http://www.klasse.be)
-
VLAAMS MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VORMING, Waarom spijbelt men?. Internet, 2010. (http://www.ond.vlaanderen.be)
-
VZW SOLENTRA, Ontstaansgeschiedenis. Internet, 2010. (http://www.solentra.be)
-
WIKIPEDIA, Actief luisteren. Internet, 2009. (http://nl.wikipedia.org)
-
WIKIPEDIA, Management. Internet, 2010. (http://nl.wikipedia.org)
-
WORLDWIDEBASE, Daklozen. Internet, 2010. (http://www.worldwidebase.com)