De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie FOD Financiën Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Operationele Expertise en Ondersteuning Dienst BTW/Taxatieprocedure en Verplichtingen Belasting over de toegevoegde waarde
Beslissing BTW nr. E.T. 126.564 d.d. 18.07.2014 Advocaten Mandaten Niet-vrijgestelde belastingplicht Plaats van de dienst Belastbaar feit tijdstip van opeisbaarheid maatstaf van heffing recht op aftrek verplichtingen en administratieve formaliteiten bepaling van de medecontractant self-billing verleggingsregeling INHOUDSTAFEL
Nr. 1-3
I.
Voorwoord
II.
Toepassingsgebied van de btw A.
Het advocatenkantoor, de vennoten, medewerkers en stagiairs 1.
Kostengroeperingen
Nr. 4-6
1.
Kostengroepering onder gemeenschappelijke naam
Nr. 7-9
2.
Werking voor btw-doeleinden van zonder gemeenschappelijke naam
een
kostengroepering
Nr. 10-12
2.
Btw-statuut van een echtpaar dat samen de advocatuur beoefent
Nr. 13-17
3.
Handelingen van advocaat-werkend vennoot (natuurlijke persoon) optredend als vereffenaar van vennootschappen in rekening gebracht van het advocatenkantoor
B.
Uitoefening van mandaten door advocaten
Nr. 18-20
1.
Facturering van ereloon voor mandaten als vereffenaar toegewezen aan geassocieerde advocaat-natuurlijke personen op naam van maatschap zonder rechtspersoonlijkheid
Nr. 21-23
2.
Btw-statuut van vennootschappen
Nr. 24-25
3.
Vergoedingen die advocaten ontvangen voor het zetelen in administratieve rechtscolleges, tuchtraden en andere organen van publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen
Nr. 26-27
4.
Mandaten over onbeheerde nalatenschappen
faillissementscuratoren
en
vereffenaars
van
Nr. 28-31
1.
Curator over een onbeheerde nalatenschap (met vereffening)
Nr. 32-35
2.
Curator over de roerende goederen en gerechtelijk bewindvoerder (ook wel bewindvoerder of beheerder ad hoc genoemd)(zonder vereffening)
1
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie Nr. 36
C.
Pro Deo-dienstprestaties van advocaten en advocaat-stagiairs
Nr. 37-40
1.
Vergoedingen die advocaten ontvangen voor hun medewerking aan de juridische eerstelijnsbijstand
Nr. 41-42
2.
Vergoedingen die advocaten ontvangen voor hun medewerking aan de juridische tweedelijnsbijstand
Nr. 43-44
1.
Gedeeltelijke kosteloosheid
Nr. 45-46
2.
Rechtsplegingsvergoeding
Nr. 47-48
3.
Nr. 49-51
Vergoedingen voor Salduz-dienstprestaties
D.
Bijzonder geval van vervangingsprestaties
E.
De advocaat als vrijgestelde belastingplichtige
Nr. 52-53
1.
Vergoedingen voor deelname "permanentie geesteszieken"
Nr. 54-57
2.
Geen bijkomende vrijstelling (bovenop de wettelijk en in de circulaire nr. 47/2013 toegekende vrijstellingen) voor advocatendiensten verstrekt aan personen met een handicap
III.
door
advocaten
aan
de
zgn.
Plaats van de dienst
Nr. 58
A.
Diensten in verband met onroerende goederen
Nr. 59
B.
Diensten verricht door advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs
C.
Bijzondere casuïstiek ter zake van de plaatsbepaling van diensten
Nr. 60-63
1.
Bepaling van de woonplaats van de cliënt met het oog op de plaatsbepaling van de dienst als een advocaat in juridische tweedelijnsbijstand een vluchteling uit een niet-EU-lidstaat bijstaat en het verzoek tot verblijf in België wordt geweigerd
Nr. 64-68
2.
Bepaling van de woonplaats met het oog op de plaatsbepaling van de dienst als een advocaat een gedetineerde bijstaat
IV.
Belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid
Nr. 69-72
A.
Overgangsregeling voor diensten die vóór de opheffing van de btwvrijstelling van advocaten (i.e. vóór 1 januari 2014) werden gepresteerd maar na voornoemde datum in rekening worden gebracht
Nr. 73
B.
Tantièmes aan bestuurders of zaakvoerders en winstdeelnemingen van vennoten in advocatenkantoren 1.
Nr. 74-77
Tantièmes aan bestuurders of zaakvoerders 1.
Algemeen
2.
Tantièmes m.b.t. het boekjaar 2013 toegekend in 2014
Nr. 78
a.
Boekjaar afgesloten uiterlijk per 31 december 2013
Nr. 79
b.
Boekjaar niet afgesloten op 31 december 2013
2. Nr. 80
Winstdeelnemingen van vennoten in advocatenkantoren 1.
Algemeen
2.
Winstdeelnemingen m.b.t. het boekjaar 2013 toegekend in 2014
Nr. 81
a.
Boekjaar afgesloten uiterlijk per 31 december 2013
Nr. 82
b.
Boekjaar niet afgesloten op 31 december 2013
Nr. 83-85
c.
Bijzondere situatie
2
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie Nr. 86-89
C.
V.
Vaststelling van de vergoeding door de rechterlijke macht in 2014 of later voor advocatendiensten verricht vóór 1 januari 2014
Maatstaf van heffing
Nr. 90-96
A.
Boeking en btw-behandeling van provisies die de rol van waarborg vervullen, hoofdzakelijk in het kader van contentieux
Nr. 97-99
B.
Terugbetaling van baliebijdrage
Nr. 100-103
C.
Rechtsplegingsvergoeding
VI.
Aftrek van voorbelasting, aftrek van historische btw en herzieningen
Nr. 104-107
A.
Facturering van ambtsprestaties door gerechtsdeurwaarders opdracht van een advocaat namens diens cliënt
Nr. 108-109
B.
Herziening in geval van overname van een advocatenkantoor vóór 1 januari 2014
Nr. 110-112
C.
Verminderde maatstaf van heffing bij de (weder)verkoop door een advocaat van een personenwagen die hij vóór 1 januari 2014 voor beroepsdoeleinden heeft verworven
Nr. 113-115
D.
(Weder)verkoop van een bedrijfsmiddel dat voor beroepsdoeleinden werd aangeschaft door een advocaat-medewerker of advocaat-stagiair die heeft geopteerd voor de facultatieve bijzondere regeling
Nr. 116-119
E.
Nieuwe drempel van 1.000 EUR alleen voor nieuwe bedrijfsmiddelen
VII.
in
Btw-verplichtingen en administratieve formaliteiten A.
Faillissementscuratoren
Nr. 120-121
1.
Verlegging van heffing bij ontvangst van ereloon via tussentijdse staten
Nr. 122-123
2.
Verlegging van heffing in geval van een pro Deo-faillissement met ontoereikend actief
Nr. 124-129
3.
Verlegging van heffing bij sluiting van het faillissement en praktische toepassingsproblemen voor lopende faillissementen
Nr. 130-132
B.
Vermelding van het kantooradres van de advocaat-natuurlijke persoon op facturen
Nr. 133-134
C.
Btw-aangifteverplichtingen bij toepassing van de bijzondere overgangsregeling voor B2B en B2C advocatendiensten die op 31 december 2013 nog niet volledig materieel zijn verricht
Nr. 135-136
D.
Btw-aangifteverplichtingen bij toepassing van het bijzonder nultarief voor pro Deo-vergoedingen (juridische lijnsbijstand)
Nr. 137-138
E.
Facturering – bepaling van de medecontractant (wie is de cliënt van de advocaat?)
Nr. 139
1.
Voorbeelden uit de verzekeringssector
Nr. 140-147
1.
Rechtsbijstandsverzekeringen
Nr. 148-149
2.
Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen
Nr. 150-156
3.
Beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen
Nr. 157-167
2.
Voorbeeld uit de financiële sector
Nr. 168-171
3.
Verduidelijking inzake de bepaling van de medecontractant in geval van medewerking door advocaten aan de juridische eerstelijnsbijstand
3
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie VIII.
Facultatieve bijzondere regeling voor (natuurlijke persoon of rechtspersoon) (natuurlijke persoon of rechtspersoon)
advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs
Nr. 172-174
A.
Inleiding
Nr. 175-178
B.
Gebruik van facultatieve bijzondere regeling voor advocaatmedewerkers en advocaat-stagiairs advocaten, verblijvend in het buitenland
Nr. 179-180
C.
Berekening van de drempel van 15.000 EUR
Nr. 181-182
I.
IX.
Franchiseregeling voor kleine ondernemingen
Voorwoord
1. De btw-vrijstelling van advocaten, zoals was voorzien door artikel 44, § 1, 1°, (oud), van het Btw-Wetboek is sinds 1 januari 2014 opgeheven door artikel 60 van de Wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen (BS 1 augustus 2013, tweede editie, blz. 48270). De advocaten moeten dus vanaf voornoemde datum hun prestaties aan de btw onderwerpen. Door de opheffing van de btw-vrijstelling moeten advocaten sindsdien alle verplichtingen van de btwwetgeving naleven. 2. In de circulaire AAFisc nr. 47/2013 (E.T. 124.411) van 20 november 2013 (hierna aangeduid als "circulaire nr. 47/2013"), die tot stand kwam in samenspraak met een vertegenwoordiging van de advocaten zelf, heeft de administratie deze per 1 januari 2014 doorgevoerde wetswijziging uitvoerig toegelicht. Niettemin blijft de toepassing van de circulaire nr. 47/2013 de Belgische advocatuur voor een aantal uitdagingen plaatsen. Zo bleven een aantal aspecten van de opheffing van de btw-vrijstelling voor enige onduidelijkheid zorgen binnen de dagelijkse praktijk van de advocaten en bleken zich op het terrein nog tal van praktische toepassingsproblemen te stellen. Het opzet van deze bijzondere beslissing bestaat er dan ook in om een aantal van deze onduidelijkheden en problemen die ons sedert de publicatie van de circulaire nr. 47/2013 door de beroepsgroep werden gesignaleerd, te bundelen en er een werkbare oplossing voor aan te reiken. 3. Om didactische redenen zijn een aantal gesignaleerde problemen en openstaande vragen behandeld in dezelfde volgorde als deze van de circulaire nr. 47/2013. Bij de behandeling van de diverse casusposities wordt volledigheidshalve en voor een goed begrip waar nodig altijd verwezen naar de overeenstemmende randnummers van de circulaire nr. 47/2013.
II. Toepassingsgebied van de btw A.
Het advocatenkantoor, de vennoten, medewerkers en stagiairs
1.
Kostengroeperingen
1.1.
Kostengroepering onder gemeenschappelijke naam
4. Als een advocatenkantoor lid is van een kostengroepering onder gemeenschappelijke naam, wordt deze kostengroepering zelf als een belastingplichtige met recht op aftrek aangemerkt (zie circulaire nr. 47/2013, randnr. 7). 5. Het standpunt ingenomen in de circulaire nr. 47/2013 is duidelijk. Van zodra een kostengroepering optreedt onder gemeenschappelijke naam, ongeacht of het een fictieve naam betreft dan wel de naam van de advocaten-leden of een deel ervan, anders gesteld, van zodra de 4
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie kostengroepering zich als zodanig naar buiten toe manifesteert, is de kostengroepering een afzonderlijke belastingplichtige die een eigen btw-nummer en btw-administratie moet voeren. Of dit samenwerkingsverband rechtspersoonlijkheid bezit of niet, speelt ter zake geen enkele rol. 6. Als het advocatenkantoor daarentegen lid is van een kostengroepering zonder gemeenschappelijke naam, is deze kostengroepering zelf als dusdanig geen belastingplichtige (cf infra).
1.2.
Werking voor btw-doeleinden van een kostengroepering zonder gemeenschappelijke naam
7. In dit verband werd de vraag gesteld hoe elk lid ervan zijn deel in de kosten in aftrek kan brengen. 8. Als een advocatenkantoor lid is van een kostengroepering zonder gemeenschappelijke naam, is deze kostengroepering zelf als dusdanig geen belastingplichtige. Te denken valt aan de aankoop van IT-diensten, bibliotheek, e.a., door één advocaat voor rekening van laatstbedoelde kostengroepering van advocaten doch waarbij de leveranciersfactuur wordt gericht aan voornoemde advocaat. 9. Elk lid kan dan de btw die werd geheven van leveringen van goederen en diensten aan de kostengroepering zonder gemeenschappelijke naam op grond van artikel 45 van het Btw-Wetboek tot beloop van zijn aandeel in aftrek brengen, op voorwaarde dat hij in het bezit is van een gedetailleerde afrekening. Daartoe zal het lid dat de factuur ontvangen heeft aan elk ander lid een afrekening uitreiken waarop het door laatstbedoelde te dragen deel van de uitgaven en van de daarop betrekking hebbende btw wordt vermeld. Deze gedetailleerde afrekening dient te gebeuren op basis van de door de leverancier uitgereikte factuur. Het lid dat de leveranciersfactuur heeft ontvangen (en die de btw tot beloop van zijn aandeel in aftrek kan brengen) reikt een kopie ervan uit aan de overige leden met vermelding van ieders aandeel daarop (cf. aanschrijving nr. 13 van 20 september 1995 inzake de gedwongen medeeigendom van gebouwen of groepen van gebouwen en het beheer van flatgebouwen, punt 5).
2.
Btw-statuut van een echtpaar dat samen de advocatuur beoefent
10. Er bestaan associaties tussen echtparen waarvan beide echtgenoten het beroep van advocaat beoefenen. De vraag werd gesteld of het dan toegestaan is slechts één van beide echtgenoten te registreren voor btw-doeleinden en alles op naam van deze ene advocaat te factureren. 11. In het geval van een advocatenassociatie, ongeacht of de associatie rechtspersoonlijkheid bezit of niet (bv. een feitelijke vereniging), gevormd door een echtpaar waarvan beide echtgenoten advocaat zijn en optreden voor cliënten, dient de associatie in principe te opteren voor een uniek btwnummer om cliënten te kunnen factureren vanuit deze associatie. Indien dit niet gebeurt, zou elke advocaat-echtgenoot in principe afzonderlijk diens dienstprestaties moeten factureren aan de cliënten die hen als advocaat hebben aangesteld. In voorkomend geval betekent dit dat beiden zich dienen te registreren voor btw-doeleinden. 12. Als er echter geen associatie tussen beide echtgenoten bestaat (i.e. delen in winst of verlies) bestaat de mogelijkheid dat één echtgenoot als medewerker voor de andere echtgenoot werkt en in die hoedanigheid opteert voor de facultatieve bijzondere regeling voor advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs (deze medewerkersregeling wordt toegelicht in de circulaire nr. 47/2013, randnrs. 164 t.e.m. 188: verplichte self-billing, verlegging van heffing en afstand van het recht op aftrek van voorbelasting).
3. Handelingen van advocaat-werkend vennoot (natuurlijke persoon) optredend als vereffenaar van vennootschappen in rekening gebracht aan het advocatenkantoor
13. Het komt voor dat advocaat-medewerkers of advocaat-stagiairs bij hun kantoor van tewerkstelling vrijgestelde sociale bemiddelingsdiensten in de zin van artikel 44, § 2, 2°, of 5°, van het Btw-Wetboek verrichten die dat kantoor met vrijstelling van btw aanrekent aan zijn cliënt. In dat geval aanvaardt de administratie (circulaire nr. 47/2013, randnr. 14) dat de vrijstelling van btw ook geldt in de relatie tussen het advocatenkantoor en de advocaat-medewerker of advocaat-stagiair waarop eerstgenoemde een beroep doet om die diensten te verstrekken voor zover de advocaat-
5
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie medewerker of advocaat-stagiair: i.
zijn dienstprestaties gedetailleerd uitsplitst (bv. in time sheets), en;
ii.
kan aantonen wel degelijk voornoemde vrijgestelde diensten te hebben verricht.
14. De handelingen van een advocaat-werkend vennoot (natuurlijke persoon) die ervoor kiest zijn prestaties aan de btw te onderwerpen kunnen bestaan uit (i) btw-belaste advocatenprestaties, (ii) vrijgestelde prestaties (bv. prestaties als schuldbemiddelaar, voorlopig bewindvoerder, voogd of voogd ad hoc of al dan niet erkende familiale bemiddelaar) en (iii) prestaties buiten de werkingssfeer van de btw zoals prestaties als vereffenaar van vennootschappen in de gewone uitoefening van de statutaire opdracht. 15. In dit verband werd de vraag gesteld of de administratie, in navolging van de hiervoor bedoelde tolerantie in hoofde van advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs, kan aanvaarden dat de handelingen gesteld door de advocaat-werkende vennoten (natuurlijke personen) niet worden uitgesplitst wanneer zij in rekening worden gebracht van het advocatenkantoor waarin zij werkzaam zijn, met als gevolg dat alle hiervoor bedoelde prestaties, met inbegrip van de prestaties van vereffening, altijd met btw worden gefactureerd aan het betreffende advocatenkantoor. 16. In deze vraagstelling wordt blijkbaar het geval beoogd waarbij een advocaat-werkend vennoot (natuurlijke persoon) die werkzaam is in een advocatenkantoor, optreedt als vereffenaar van een bepaalde vennootschap. Deze prestatie wordt door eerstgenoemde aangerekend aan het advocatenkantoor, dat deze vervolgens doorfactureert aan die bepaalde vennootschap. 17. Vooraf wordt er op gewezen dat als advocaat-werkende vennoten (natuurlijke personen) hun handelingen als werkend vennoot aan de btw willen onderwerpen, deze in principe onherroepelijke keuze dan geldt voor alle handelingen die zij als dusdanig verrichten (circulaire nr. 47/2013, randnr. 11). Dit betekent meteen dat alle handelingen die zij als werkend vennoot verrichten, aan de btw zijn onderworpen. De vergoeding die door de advocaat-werkend vennoot (natuurlijke persoon) wordt aangerekend aan het betreffende advocatenkantoor voor de prestaties als vereffenaar van de hiervoor bedoelde vennootschap, is in dit geval onderworpen aan de btw. Als het advocatenkantoor de bedoelde prestatie van vereffening doorfactureert aan de vereffende vennootschap, kan het kantoor als rechtspersoon kiezen om deze prestatie aan de btw te onderwerpen.
B.
Uitoefening van mandaten door advocaten
1. Facturering van ereloon voor mandaten als vereffenaar toegewezen aan geassocieerde advocaat-natuurlijke personen op naam van maatschap zonder rechtspersoonlijkheid
18. Aan de administratie werd het volgende geval voorgelegd. Een aantal advocaat-natuurlijke personen oefenen hun activiteit gezamenlijk en onder gemeenschappelijke naam uit via een maatschap zonder rechtspersoonlijkheid (ook wel aangeduid als feitelijke handelsvennootschap). Voor de mandaten als vereffenaar toegewezen aan de geassocieerde advocaat-natuurlijke personen wordt het ereloon aan de cliënt gefactureerd op naam van voornoemde maatschap. 19. Advocaat-vereffenaars, in hun hoedanigheid van natuurlijke personen, van vennootschappen, treden ten opzichte van derden op als organen van de rechtspersoon die zij vertegenwoordigen en zijn dus geen belastingplichtige voor de in dat kader verrichte opdrachten. 20. In de gegeven omstandigheden dient voornoemde maatschap het ereloon voor de mandaten als vereffenaar verricht door de geassocieerde advocaat-natuurlijke personen te factureren zonder btw. De administratieve tolerantie, te weten de keuzemogelijkheid om de betreffende mandaten aan de btw te onderwerpen, vervat in de beslissingen nr. E.T. 118.288 van 27 april 2010 en nr. E.T. 79.581 van 27 januari 1994 waaraan wordt gerefereerd in randnummer 19 van de circulaire nr. 47/2013, is duidelijk alleen van toepassing op rechtspersonen. De gedane vaststelling dat in de voorlaatste alinea van de beslissing nr. E.T. 79.581 van 27 januari 1994 sprake is van "rechtspersonen" terwijl in de laatste alinea ervan de term "vennootschappen" wordt gebruikt, is zeker niet van aard om het standpunt van de administratie te wijzigen.
6
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 2.
Btw-statuut van faillissementscuratoren en vereffenaars van vennootschappen
21. De vraag werd gesteld of een advocaat-natuurlijke persoon die is aangesteld als faillissementscurator of vereffenaar en die zijn volledige activiteit heeft ingebracht in een associatie/vennootschap met rechtspersoonlijkheid, zijn diensten als faillissementscurator of vereffenaar kan laten factureren door de associatie/vennootschap. 22. Ingevolge de volledige inbreng door de advocaat-natuurlijke persoon van zijn activiteit in de associatie/vennootschap, hebben de partijen er zich contractueel toe verbonden dat alle handelingen die door de advocaat-natuurlijke persoon worden verricht (als werkend vennoot), worden beschouwd als te zijn gedaan in naam en voor rekening van de associatie/vennootschap die hiervan de baten geniet en voor deze handelingen als belastingplichtige moet geregistreerd worden. Bedoelde handelingen zullen in dit geval door de associatie/vennootschap gefactureerd worden. De advocaatnatuurlijke persoon dient zich niet te laten registreren als belastingplichtige. Advocaat-natuurlijke personen die hun volledige activiteit hebben ingebracht in een associatie/vennootschap, kunnen de handelingen die zij stellen als faillissementscurator of vereffenaar laten factureren door de associatie/vennootschap. 23. Indien deze advocaat-natuurlijke persoon naast zijn handelingen als werkend vennoot van een associatie/vennootschap ook specifieke advocatendiensten zou verlenen aan een eigen cliënteel, dient hij zich voor laatstgenoemde activiteit uiteraard wel als belastingplichtige te laten registreren. In dat geval wordt deze advocaat aangemerkt als een gedeeltelijke belastingplichtige.
3. Vergoeding die advocaten ontvangen voor het zetelen in administratieve rechtscolleges, tuchtraden en andere organen van publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen
24. Als duidelijk is dat advocaten in hun hoedanigheid van natuurlijke persoon een functie bekleden in een administratief rechtscollege, een tuchtraad of een ander orgaan van een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, dient gesteld te worden dat zij zich in een band van ondergeschiktheid bevinden ten aanzien van de rechtspersoon die hun de betreffende opdracht heeft toevertrouwd, waardoor de door hen als natuurlijke persoon ontvangen vergoedingen buiten de werkingssfeer van de btw blijven. 25. Advocaten die optreden via een rechtspersoon hebben de keuze om de hiervoor bedoelde ontvangen vergoedingen al dan niet aan de btw te onderwerpen (administratieve tolerantie).
4.
Mandaten over onbeheerde nalatenschappen
26. De mandaten over onbeheerde nalatenschappen strekken ertoe een oplossing te bieden voor de problemen die zich kunnen aandienen telkens een nalatenschap onbeheerd achterblijft. Te denken valt aan een waaier aan problemen zoals onder meer de ontruiming van de laatste woonplaats, de opzegging van de huur, de inventarisering en bestemming van de huisraad, de instandhouding van de brandpolis bij bezit van onroerend goed, de instandhouding van de verzekering van voertuigen evenals informatievergaring over activa en passiva. 27. De mandaten aangaande onbeheerde nalatenschappen zijn hoofdzakelijk op te splitsen in drie onderscheiden rechtsfiguren, elk met een onderscheiden bevoegdheid en finaliteit: de curator over de roerende goederen, de gerechtelijk bewindvoerder (ook wel bewindvoerder of beheerder ad hoc genoemd) en de curator over de onbeheerde nalatenschap. Geen enkele van deze mandaten is te vergelijken met deze van de faillissementscuratoren.
4.1.
Curator over een onbeheerde nalatenschap (met vereffening)
28. Advocaten worden vaak aangesteld als curator over een onbeheerde nalatenschap (« succession en deshérence; succession vacante »), vaak op vordering van de FOD Financiën. De curator over een onbeheerde nalatenschap wordt na advies van het openbaar ministerie aangesteld door de Rechtbank van Eerste Aanleg (artikel 813 BW en artikel 1228 Ger.W.). Hij heeft een volledige bevoegdheid met het oog op de vereffening van de nalatenschap en moet zowel de belangen van de nalatenschap als die van de schuldeisers behartigen. Dit mandaat wordt beëindigd wanneer aanvaardende erfgenamen opduiken of bij vereffening van de nalatenschap. 7
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie Doorgaans zijn de nalatenschappen deficitair en ontvangt de advocaat een vergoeding van 750 EUR vanwege de Belgische Staat. De vraag werd gesteld aan wie dan dient gefactureerd te worden, of het bedrag van 750 EUR inclusief of exclusief btw is en of eventueel een verlegging van heffing kan worden toegepast. 29. Een advocaat die wordt aangesteld als curator over een onbeheerde nalatenschap heeft de hoedanigheid van btw-belastingplichtige en dient als zodanig te worden geïdentificeerd. De vergoeding die hij hiervoor ontvangt (750 EUR in beginsel exclusief btw) is aan de btw onderworpen tegen het normale tarief dat thans 21 pct bedraagt. 30. Deze advocaat is overeenkomstig de gewone regels schuldenaar van de btw. Er is in dit geval geen verlegging van heffing van toepassing. Als de betreffende persoon over wie het gaat overleden is en diens erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen, kan de advocaat niet anders dan de Belgische Staat factureren. 31. Op deze prestaties is de vrijstelling voor maatschappelijk werk of sociale dienstverlening in de zin van artikel 44, § 2, 2°, van het Btw-Wetboek, niet van toepassing.
4.2.
Curator over de roerende goederen en gerechtelijk bewindvoerder (ook wel bewindvoerder of beheerder ad hoc genoemd) (zonder vereffening)
32. De curator over de roerende goederen wordt aangesteld door de vrederechter (artikel 1154 Ger.W.). De gerechtelijk bewindvoerder wordt aangesteld door de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg (bij toepassing van artikel 584 Ger.W.: vrijwaren van rechten voor hen die de nodige voorzieningen niet kunnen treffen, met inbegrip van de verkoop van goederen die heerloos zijn achtergelaten). Voornoemde mandatarissen worden bij spoedeisendheid aangesteld, stellen dringende en bewarende maatregelen en kunnen mits machtiging roerende goederen verkopen. Zij zijn echter niet bevoegd aangaande onroerende goederen en zijn niet bevoegd om te vereffenen. Hun mandaat wordt beëindigd wanneer er geen te beheren goederen meer zijn, wanneer aanvaardende erfgenamen opduiken of indien een curator over de onbeheerde nalatenschap (cf. supra) wordt aangesteld. 33. De reden dat een nalatenschap onbeheerd is, is uitzonderlijk te wijten aan het feit dat er geen erfgenamen zijn terwijl er wel actief in de nalatenschap terug te vinden is. Meestal gaat het over een nalatenschap met helemaal geen of toch bijzonder weinig actief, die door de gekende erfgenamen werd verworpen. 34. Naar analogie met de regeling voor curatoren over een onbeheerde nalatenschap dient ook de dienstverlening door een curator over de roerende goederen of door een gerechtelijk bewindvoerder onderworpen te worden aan de btw. De regeling voor mandatarissen ad hoc van vennootschappen en verenigingen in de zin van randnummer 20 van de circulaire nr. 47/2013 is in dit verband niet toepasselijk. 35. De vrijstelling voor maatschappelijk werk of sociale dienstverlening in de zin van artikel 44, § 2, 2°, of 5°, van het Btw-Wetboek is ter zake evenmin van toepassing.
C.
Pro Deo-dienstprestaties van advocaten en advocaat-stagiairs
36. Heel wat advocaten werken als vrijwilligers mee aan de juridische eerstelijnsbijstand die wordt verleend in de vorm van een eerste oriënterend juridisch advies en dus verschilt van de juridische tweedelijnsbijstand die wordt verleend in de vorm van omstandig juridisch advies of omstandige juridische bijstand, al dan niet in het kader van een rechtsgeding.
1. Vergoedingen die advocaten ontvangen voor hun medewerking aan de juridische eerstelijnsbijstand
37. De juridische eerstelijnsbijstand wordt georganiseerd door de Commissies voor Juridische Bijstand (CJB’s) die afhangen van de balies. De CJB’s hebben onder meer als taak zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en te faciliteren in OCMW’s, CAW’s (Centrum Algemeen Welzijnswerk) en dergelijke verwante instellingen en te zorgen voor de verspreiding van informatie over deze bijstand, in het bijzonder bij de meest kwetsbare 8
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie bevolkingsgroepen. Tijdens deze zitdagen dient voor elk oriënterend juridisch advies een formulier ingevuld te worden waarop enkel het geboortejaar, de woonplaats, het geslacht en de burgerlijke stand (en dus niet de naam) van de rechtzoekenden en de aard van het advies worden ingevuld. 38. De advocaten-vrijwilligers hebben als dusdanig geen eigen cliënteel aan wie zij desgevallend zouden kunnen factureren. De medecontractant van de advocaat voor de prestaties van laatstgenoemde in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand, is dus niet de rechtzoekende maar de betreffende Commissie voor Juridische Bijstand (CJB) (cf. infra sub titel VII E.3.). 39. Deze juridische bijstand is voor de rechtzoekende ongeacht het inkomen. De advocaten-vrijwilligers werken in hun prestaties van juridische bijstand een kleine vergoeding nog de federale overheid, de FOD Justitie, maar na de overheden, te weten de Vlaamse minister van Welzijn Gemeenschap.
gratis en voor iedereen toegankelijk, opdracht van de CJB’s en krijgen voor van de bevoegde overheid, momenteel zesde staatshervorming de regionale en zijn tegenhanger van de Franse
40. De administratie verschaft hierbij de schriftelijke bevestiging dat de pro Deo-dienstprestaties die advocaten en advocaat-stagiairs, natuurlijke personen of rechtspersonen, verstrekken aan rechtzoekenden die juridische eerstelijnsbijstand genieten, onderworpen zijn aan de btw tegen het bijzonder nultarief (Beslissing nr. E.T. 125.682/3 van 18 april 2014, niet gepubliceerd). Hoewel op deze prestaties geen btw wordt geheven, kan de advocaat of advocaat-stagiair toch als volwaardige belastingplichtige zijn recht op aftrek van de voorbelasting uitoefenen.
2. Vergoedingen die advocaten ontvangen voor hun medewerking aan de juridische tweedelijnsbijstand
41. In randnummer 28 van haar circulaire nr. 47/2013 schrijft de administratie al uitdrukkelijk voor dat ook de pro Deo-dienstprestaties die door advocaten en advocaat-stagiairs, natuurlijke personen of rechtspersonen, worden verstrekt aan rechtzoekenden die juridische tweedelijnsbijstand genieten, onderworpen zijn aan de btw tegen het bijzonder nultarief. Hoewel op deze prestaties geen btw wordt geheven, kan de advocaat of advocaat-stagiair toch als volwaardige belastingplichtige zijn recht op aftrek van de voorbelasting uitoefenen. 42. De medecontractant (cliënt) van de advocaat, aan wie hij zijn factuur moet richten, ter zake van diens prestaties in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand, is de rechtzoekende.
2.1.
Gedeeltelijke kosteloosheid
43. Wat de prestaties van juridische tweedelijnsbijstand betreft, is er vaak sprake van een gedeeltelijke kosteloosheid, wat er op neerkomt dat de rechtzoekende zelf een beperkt ereloon aan de advocaat betaalt. 44. De administratie heeft ter zake bevestigd dat ook in laatstbedoeld geval het bijzonder nultarief van toepassing is op wat de rechtzoekende zelf moet betalen en dat hiervoor door de advocaat aan de medecontractant, i.e. de rechtzoekende, geen factuur moet worden opgemaakt.
2.2.
Rechtsplegingsvergoeding
45. Bij de juridische tweedelijnsbijstand gebeurt het dat de advocaat een geldsom kan recupereren voor de rechtzoekende, bijvoorbeeld in de vorm van een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de verliezende partij, die de advocaat dan als zijn ereloon beschouwt. In voorkomend geval dient de advocaat geen verzoek tot toekenning van "punten" in en wordt zijn ereloon dus niet door de FOD Justitie betaald. De vraag werd gesteld of in dat geval 21 pct. btw moet aangerekend worden, al dan niet bovenop het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding, dan wel of ook in dat geval voornoemd bijzonder nultarief mag worden toegepast, aangezien de cliënt toch even behoeftig blijft. 46. In de opvatting van de administratie is ook de rechtsplegingsvergoeding die in dit geval door de verliezende partij aan de advocaat wordt betaald onderworpen aan het bijzonder nultarief.
9
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 3.
Vergoedingen voor Salduz-dienstprestaties
47. In de praktijk bleek er ook onduidelijkheid te bestaan over de btw-behandeling van Salduzdienstprestaties, dit zijn de prestaties van advocaten die erin bestaan bijstand te verlenen bij een eerste verhoor. Afhankelijk van de vermogenstoestand van de verhoorde kan deze al dan niet een beroep doen op juridische tweedelijnsbijstand. 48. De medecontractant van de advocaat voor de Salduz-dienstprestaties is de verhoorde. Als de verhoorde recht heeft op juridische tweedelijnsbijstand, ongeacht of die volledig of gedeeltelijk kosteloos is, is het bijzonder nultarief van toepassing (circulaire nr. 47/2013, randnr. 28). Als de verhoorde daarentegen niet in aanmerking komt voor juridische tweedelijnsbijstand, zijn de dienstprestaties van de advocaat onderworpen aan de btw tegen het normale tarief dat thans 21 pct. bedraagt.
D.
Bijzonder geval van vervangingsprestaties
49. Als een advocaat een confrater vervangt of "loco" hem of haar optreedt in een zaak voor de rechtbank, dan wordt deze advocaat geacht op te treden voor de advocaat die om de vervanging vroeg en niet rechtstreeks voor de cliënt van de advocaat die hij vervangt. De cliënt heeft immers meestal niets te maken met dergelijke vervanging. 50. Tussen beide in België gevestigde advocaten zal dan de btw volgens de gewone regels moeten aangerekend worden (zie circulaire nr. 47/2013, randnr. 30). De advocaat die de vervanging vroeg zal de btw mogen aftrekken volgens de gewone regels. 51. Ook als een advocaat of advocaat-stagiair die een pro Deo-zaak behartigt zich voor de rechtbank laat vervangen door een stagiair of andere confrater, dient deze laatste advocaat, die de eerste advocaat als zijn cliënt moet beschouwen, 21 pct. btw aan te rekenen. Het bijzonder nultarief in de zin van randnummer 28 van de circulaire nr. 47/2013 kan in deze relatie niet worden toegepast.
E.
De advocaat als vrijgestelde belastingplichtige
1. Vergoedingen geesteszieken"
voor
deelname
door
advocaten
aan
de
zgn. "permanentie
52. Een aantal advocaten werkt mee aan de "permanentie geesteszieken". In deze zaken volgt altijd een beschikking tot aanstelling van de advocaat door de vrederechter nadat deze zich bij het Bureau voor Juridische Bijstand (BJB) heeft laten informeren wie kan worden aangesteld. De advocaten zijn per week van wacht. De wet voorziet in verplichte bijstand. De advocaat heeft de mogelijkheid om een vergoeding op te vragen via de dienst "gerechtskosten" maar enkel na taxatie van zijn staat ingediend bij de vrederechter. Vaak volstaat deze vergoeding vanuit de "gerechtskosten" niet en kan er voor het verschil een bijkomende vergoeding onder de BJB aanstelling worden gevraagd (dus na aftrek van de vergoeding vanuit de "gerechtskosten"). Soms opteren advocaten ervoor om niet de omweg via de "gerechtskosten" te maken en hun volledige vergoeding onder de BJB aanstelling te vragen. In beide gevallen wordt de advocaat betaald door de overheid, ofwel uit het budget "gerechtskosten" ofwel uit het budget BJB. 53. De betreffende diensten verricht door advocaten die meewerken aan de "permanentie geesteszieken" kunnen worden vrijgesteld op grond van artikel 44, § 2, 2°, 8ste gedachtestreepje, van het Btw-Wetboek. Gelet op de toepassingsvoorwaarden gesteld door voornoemde wetsbepaling, vallen de prestaties van de advocaten die meewerken aan de "permanentie geesteszieken" slechts onder voornoemde vrijstelling van btw indien deze advocaten daartoe aangesteld zijn door een vrederechter. 2. Geen bijkomende vrijstelling (bovenop de wettelijk en in de circulaire nr. 47/2013 toegekende vrijstellingen) voor advocatendiensten verstrekt aan personen met een handicap 54. De door een advocaat verrichte diensten als schuldbemiddelaar, voorlopig bewindvoerder, voogd of voogd ad hoc of al dan niet erkende familiale bemiddelaar, zijn vrijgesteld van btw (circulaire nr. 47/2013, randnrs. 31-36). 10
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie In de hiervoor opgesomde gevallen betreft het telkens diensten waarbij de advocaat een gerechtelijk mandaat bekleedt en wordt aangesteld door een rechter, de arbeidsrechter in geval van schuldbemiddeling (artikel 578, 14° Ger.W.) en de vrederechter in de overige gevallen. Daarnaast zijn uiteraard mogelijkerwijs nog andere wettelijk toegekende btw-vrijstellingen van toepassing op voorwaarde dat alle toepassingsvoorwaarden van de betrokken wetsbepalingen zijn vervuld. 55. De vraag werd voorgelegd of een bijkomende btw-vrijstelling zou moeten worden toegekend aan personen met een handicap die een beroep doen op de diensten van een advocaat in het kader van rechtsvorderingen ingesteld met toepassing van artikel 582, 1° en 2°, van het Gerechtelijk Wetboek (i.e. in het kader van (i) geschillen over de rechten ten aanzien van tegemoetkomingen aan personen met een handicap alsmede van de betwistingen inzake medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale of fiscale voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand of van (ii) geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de wet betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden). 56. Volgens de administratie dient geen vrijstelling van btw te worden voorzien voor de geschillen waarin personen met een handicap en de Directie-generaal Personen met een handicap van de FOD Sociale Zekerheid, het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap), het AWIPH (Agence Wallonne pour l’Intégration des Personnes Handicapées), de DPB (Dienststelle für Personen mit Behinderung) of PHARE (Personne Handicapée Autonomie Recherche) tegenover elkaar staan. In de opvatting van de administratie is de vrijstelling voor maatschappelijk werk of sociale dienstverlening in de zin van artikel 44, § 2, 2°, of 5°, van het Btw-Wetboek ter zake niet van toepassing. De advocaat wordt in het onderhavige geval daartoe trouwens evenmin aangesteld door een rechter. 57. Het spreekt voor zich dat de betreffende gehandicapte personen het bijzonder nultarief genieten als zij in aanmerking komen voor de juridische lijnsbijstand (cf. supra).
III. Plaats van de dienst A.
Diensten in verband met onroerende goederen
58. De vraag werd gesteld wat de plaats van de dienst voor btw-doeleinden is, wanneer diensten van vereffening worden verricht door een advocaat-rechtspersoon met verzaking aan de tolerantie om deze niet aan de btw te onderwerpen, dus met toepassing van btw, en er slechts één actiefbestanddeel, namelijk een onroerend goed, aanwezig is bij de te vereffenen vennootschap. In de gegeven omstandigheden is de administratie van oordeel dat, vermits de afnemer van de dienst gekwalificeerd wordt als een belastingplichtige voor doeleinden van de plaatsbepaling, de plaats van de dienst moet worden bepaald op grond van de algemene plaatsbepalingsregel van artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek. De aard van de dienst bestaat immers in het vereffenen van een vennootschap en niet in de verkoop van het betreffende onroerend goed. Het btw-statuut van de vereffening van de vennootschap wordt als dusdanig niet beïnvloed door de onderliggende individuele handelingen.
B.
Diensten verricht door advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs
59. De administratie gaat ervan uit dat de plaatsbepaling met betrekking tot door de advocaatmedewerkers en advocaat-stagiairs aan hun kantoor van tewerkstelling verstrekte diensten dient te gebeuren overeenkomstig de algemene regel van artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek, zonder hierbij een onderscheid te maken naargelang deze advocaten al dan niet voor de facultatieve bijzondere regeling opgenomen in rubriek IX van circulaire nr. 47/2013 hebben geopteerd.
11
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie C.
Bijzondere casuïstiek ter zake van de plaatsbepaling van diensten
1. Bepaling van de woonplaats van de cliënt met het oog op de plaatsbepaling van de dienst als een advocaat in juridische tweedelijnsbijstand een vluchteling uit een niet-EUlidstaat bijstaat en het verzoek tot verblijf in België wordt geweigerd
60. De vraag werd gesteld of, als een advocaat in juridische tweedelijnsbijstand een vluchteling uit een niet-EU-lidstaat bijstaat en het verzoek tot verblijf in België wordt geweigerd, er voor de plaatsbepaling van de dienst dan mag van worden uitgegaan dat de betreffende cliënt een particulier met woonplaats buiten de EU is. Een bijkomende vraag was of het daarbij van belang is dat de rechtzoekende tijdens de procedure feitelijk in België heeft verbleven, in een asielcentrum of dergelijke. 61. Als de vluchteling, de ontvanger van de dienst, een particulier is, vindt de dienst in beginsel plaats daar waar de advocaat-dienstverrichter de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd of waar de vaste inrichting zich bevindt van waaruit de dienst wordt verstrekt (zie artikel 21bis, § 1, van het Btw-Wetboek). 62. Als de vluchteling zijn woonplaats of een verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van de EU kan twijfel ontstaan over de mogelijke toepassing van artikel 21bis, § 2, 10°, c, van het Btw-Wetboek (op grond waarvan de dienst zou plaatsvinden buiten de Gemeenschap alwaar de vluchteling zijn woonplaats heeft). 63. In overeenstemming met artikel 24, b, van de Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 (gewijzigd door verordening nr. 1042/2013 van 7 oktober 2013) wordt bij de plaatsbepaling van een dienst bedoeld in voornoemd artikel 21bis, § 2, 10° – als de woonplaats zich in een ander land dan de gebruikelijke verblijfplaats bevindt – voorrang gegeven aan de plaats waar hij zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, tenzij er bewijs voorhanden is dat de dienst wordt gebruikt op zijn woonplaats. Het begrip "gebruikelijke verblijfplaats" verwijst naar een feitelijke situatie, namelijk een plaats waar een natuurlijk persoon het grootste deel van zijn tijd doorbrengt. Als een advocaat bijstand verleent aan een vluchteling met woonplaats in een niet-EU-lidstaat die tijdens de procedure feitelijk in België verblijft is artikel 21bis, § 2, 10°, c, van het Btw-Wetboek, gelet op wat voorafgaat, in principe niet van toepassing.
2. Bepaling van de woonplaats met het oog op de plaatsbepaling van de dienst als een advocaat een gedetineerde bijstaat
64. De vraag werd gesteld waar de woonplaats van de cliënt is gelegen voor de plaatsbepaling van de dienst als een advocaat een gedetineerde bijstaat en of het daarbij een verschil uitmaakt of de betreffende gedetineerde voordien een regulier Belgisch inwoner was dan wel een vreemdeling zonder gewone verblijfplaats in België. 65. Als een gedetineerde, de ontvanger van de dienst, een particulier is, vindt de dienst in beginsel plaats daar waar de advocaat-dienstverrichter de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd of waar de vaste inrichting zich bevindt van waaruit de dienst wordt verstrekt (zie artikel 21bis, § 1, van het Btw-Wetboek). 66. Als de gedetineerde zijn woonplaats of een verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van de EU kan twijfel ontstaan over de mogelijke toepassing van artikel 21bis, § 2, 10°, c, van het BtwWetboek (op grond waarvan de dienst zou plaatsvinden buiten de Gemeenschap alwaar de gedetineerde zijn woonplaats heeft). 67. In overeenstemming met artikel 24, b, van de Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 (gewijzigd door verordening nr. 1042/2013 van 7 oktober 2013) wordt bij de plaatsbepaling van een dienst bedoeld in voornoemd artikel 21bis, § 2, 10° – als de woonplaats zich in een ander land dan de gebruikelijke verblijfplaats bevindt – voorrang gegeven aan de plaats waar hij zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, tenzij er bewijs voorhanden is dat de dienst wordt gebruikt op zijn woonplaats. Het begrip" gebruikelijke verblijfplaats" verwijst naar een feitelijke situatie, namelijk een plaats waar een natuurlijk persoon het grootste deel van zijn tijd doorbrengt. Als een advocaat bijstand verleent aan een gedetineerde met woonplaats in een niet-EU-lidstaat die tijdens de procedure feitelijk in België verblijft, is artikel 21bis, § 2, 10°, c, van het Btw-Wetboek, gelet op wat voorafgaat, in principe niet van toepassing.
12
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 68. In de hypothese echter dat de advocaat zijn diensten verstrekt aan een als zodanig handelende belastingplichtige, vindt de dienst plaats daar waar de gedetineerde de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Dit is de plaats waar de centrale bestuurstaken van de onderneming worden uitgeoefend. Bij gebreke van een dergelijke zetel wordt de plaats van de dienst bepaald in functie van zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats (zie artikelen 10 tot 13, 20 en 21 van de Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011).
IV. Belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid A. Overgangsregeling voor diensten die vóór de opheffing van de btwvrijstelling van advocaten (i.e. vóór 1 januari 2014) werden gepresteerd maar na voornoemde datum in rekening worden gebracht 69. Bij een ereloon dat gedeeltelijk betrekking heeft op dienstprestaties die uiterlijk op 31 december 2013 materieel zijn verricht en gedeeltelijk op dienstprestaties die materieel verricht worden sinds 1 januari 2014, is en blijft het ereloon voor de vóór 1 januari 2014 materieel verrichte diensten (B2B én B2C) waarvoor de btw bij toepassing van de wettelijke regels nog niet opeisbaar was geworden uiterlijk op 31 december 2013, vrijgesteld van btw op voorwaarde dat een formele, gedetailleerde factuur wordt uitgereikt en de prijs duidelijk bepaalbaar is en kan toegerekend worden aan de vóór 1 januari 2014 materieel verrichte diensten (circulaire nr. 47/2013, randnr. 78). Deze factuur diende ten laatste op 14 februari 2014 te worden uitgereikt (Beslissing nr. E.T. 125.543 van 6 februari 2014). 70. Voor advocatendiensten verstrekt aan particuliere cliënten (B2C) die vóór 1 januari 2014 volledig waren verricht maar geheel of gedeeltelijk nog niet betaald waren, blijft de vrijstelling van btw van toepassing op voorwaarde dat uiterlijk op 14 februari 2014 een gedetailleerde factuur werd uitgereikt (zie circulaire nr. 47/2013, randnr. 80 en beslissing nr. E.T. 125.543 van 6 februari 2014). Er werd verduidelijkt dat in dit geval ook een ereloonnota op naam wordt aanvaard. 71. De vraag was of een ereloonnota op naam, en dus geen formele factuur, ook voldoende is voor de toepassing van de bijzondere overgangsregeling voor diensten (B2B én B2C) die nog niet volledig waren verricht op 31 december 2013. De toepassing van de btw-vrijstelling bij wijze van deze beide bijzondere overgangsmaatregelen vereiste de uitreiking van een formele, gedetailleerde factuur uiterlijk op 14 februari 2014. Voor de bijzondere overgangsregeling die enkel particuliere cliënten betreft (B2C) werd toegestaan dat in de plaats van een formele factuur een ereloonnota op naam werd uitgereikt. 72. Voor de bijzondere overgangsregeling die zowel betrekking heeft op particuliere cliënten als op belastingplichtige cliënten, heeft de administratie deze afwijking uitzonderlijk ook toegestaan, gezien het handelingen betreft die vrijgesteld zijn op grond van artikel 44 van het Btw-Wetboek en waarvoor, strikt genomen, geen factureringsverplichting bestaat. Als voorwaarde werd echter wel gesteld dat wat wordt aangerekend door de advocaat enkel betrekking heeft op in 2013 materieel gepresteerde advocatendiensten. Als hetgeen wordt aangerekend zowel honoraria met betrekking tot 2013 als met betrekking tot 2014 betreft, is een formele factuur wel verplicht.
B. Tantièmes aan bestuurders of zaakvoerders en winstdeelnemingen van vennoten in advocatenkantoren 73. Advocatenvennootschappen kunnen voorzien in de toekenning van tantièmes aan hun bestuurders of zaakvoerders. Daarnaast voorzien veel advocatenvennootschappen in een toekenning van een winstdeelneming, anders dan een dividend, aan de vennoten als een vorm van variabele vergoeding voor de geleverde prestaties. De vraag werd gesteld wat op het vlak van de btw het lot is van tantièmes en winstdeelnemingen die na 1 januari 2014 worden toegekend en betaald maar integraal betrekking hebben op prestaties verricht vóór 1 januari 2014.
13
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 1.
Tantièmes aan bestuurders of zaakvoerders
1.1.
Algemeen
74. Als een advocatenvennootschap wordt bestuurd door een bestuurder-rechtspersoon die geen gebruik maakt van de administratieve tolerantie en die zelf ook met ingang van 1 januari 2014 geregistreerd is als btw-belastingplichtige, wordt ten aanzien van de diensten verricht door deze bestuurder als maatstaf van heffing inzake btw aangemerkt alles wat de dienstverrichter als tegenprestatie voor de verrichte handeling verkrijgt of moet verkrijgen van degene aan wie de dienst wordt verstrekt (artikel 26 van het Btw-Wetboek). Hier moeten ook de aan een bestuurderrechtspersoon uitgekeerde tantièmes worden onder verstaan. 75. Het tijdstip van opeisbaarheid vindt plaats en de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de betreffende diensten zijn verricht (voltooid). Inzake tantièmes stelt het probleem zich echter dat het bedrag ervan nog niet bekend is op de datum waarop het boekjaar wordt afgesloten. 76. De administratie is van oordeel dat inzake btw het tijdstip van opeisbaarheid van tantièmes die een vennootschap uitgekeerd krijgt van een andere vennootschap waarin zij een bestuursmandaat uitoefent, de datum is waarop de jaarlijkse algemene vergadering van de uitkerende vennootschap de beslissing tot uitkering van tantièmes neemt (bv. april of mei 2014 als het boekjaar is afgesloten op 31 december 2013) en dus niet het tijdstip van uitbetaling van de tantièmes. 77. Als de bestuurder-rechtspersoon niet de hoedanigheid van belastingplichtige zou hebben (omdat hij gebruik maakt van de administratieve tolerantie), vallen de tantièmes uiteraard buiten de werkingssfeer van de btw.
1.2.
Tantièmes m.b.t. het boekjaar 2013 toegekend in 2014
a.
Boekjaar afgesloten uiterlijk per 31 december 2013
78. Als de betreffende algemene vergadering waarop de beslissing tot uitkering van de tantièmes wordt genomen, plaatsvindt in 2014, zijn de tantièmes die de betreffende bestuurder- rechtspersoon ontvangt in 2014 of eventueel later dus voor het volledige bedrag onderworpen aan de btw, ook als ze slaan op dienstprestaties verricht vóór 1 januari 2014. Voor 2013 geldt dan niet de toenmalige vrijstelling van artikel 44, § 1, 1°, (oud) van het Btw-Wetboek.
b.
Boekjaar niet afgesloten op 31 december 2013
79. Het bovenstaande standpunt geldt ook wanneer het gaat om een boekjaar dat niet wordt afgesloten op 31 december 2013 waarbij de advocatenprestaties deels betrekking hebben op het jaar 2014. Wanneer het boekjaar niet wordt afgesloten op 31 december 2013 worden zowel het deel van de tantièmes dat zij in 2014 ontvangen voor advocatenprestaties verricht in 2014 als de geprorateerde tantièmes die betrekking hebben op advocatenprestaties verricht vóór 1 januari 2014, aan de btw onderworpen.
2.
Winstdeelnemingen van vennoten in advocatenkantoren
2.1.
Algemeen
80. Als al dan niet in België gevestigde advocaten, natuurlijke personen of rechtspersonen, hun inkomsten genereren via een aan België toewijsbare winstdeelneming, betreft het voor hen een inkomen dat hen wordt toegekend als een vergoeding voor gepresteerde diensten en dat dus in principe onderworpen is aan de btw, als zij verzaken aan de administratieve tolerantie en ervoor kiezen zich individueel als belastingplichtige te identificeren.
14
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 2.2.
Winstdeelnemingen m.b.t. het boekjaar 2013 toegekend in 2014
a.
Boekjaar afgesloten uiterlijk per 31 december 2013
81. In de hypothese dat winstdeelnemingen binnen de werkingssfeer van de btw vallen, is bij een advocatenvennootschap waarvan het boekjaar afsluit uiterlijk op 31 december 2013, btw verschuldigd op de winstdeelnemingen die integraal betrekking hebben op prestaties verricht vóór 1 januari 2014, indien deze winstdeelnemingen slechts in 2014 worden toegekend. Vermits in het onderhavige geval de prijs niet duidelijk bepaalbaar is voor de vóór 1 januari 2014 materieel verrichte advocatendiensten, en aldus niet voldaan is aan één van de toepassingsvoorwaarden van de bijzondere overgangsregeling uit randnummer 78 van de circulaire nr. 47/2013, moeten de winstdeelnemingen volledig met btw belast worden, ook als ze slaan op de vóór 1 januari 2014 materieel verrichte advocatendiensten. Voor 2013 geldt dan niet de toenmalige vrijstelling van artikel 44, § 1, 1°, (oud) van het Btw-Wetboek.
b.
Boekjaar niet afgesloten op 31 december 2013
82. Voornoemd standpunt geldt tevens voor advocatenvennootschappen die hun boekjaar niet afsluiten op 31 december 2013 en waarvoor de advocatendiensten gedeeltelijk betrekking hebben op 2014. Ook in dit geval moeten de winstdeelnemingen volledig met btw worden belast, ook het deel ervan dat betrekking heeft op de prestaties verricht vóór 1 januari 2014.
c.
Bijzondere situatie
83. Terzake moet in dit verband wel een kanttekening geplaatst worden bij de toekenning en uitbetaling van winstdeelnemingen die inherent zijn aan het business model van bepaalde veelal op Angelsaksische leest geschoeide advocatenkantoren. Het komt dan voor dat de prijs voor de geleverde advocatenprestaties gedeeltelijk al gekend is via maandelijks betaalde vaste bedragen en na de afsluiting van het boekjaar eventueel wordt vermeerderd onder de opschortende voorwaarde dat er voor de vennoten, en meer bepaald voor deze die de hoedanigheid van belastingplichtige hebben, voldoende winst beschikbaar is. Het definitieve bedrag van de winstdeelneming wordt per vennoot bijvoorbeeld vastgesteld op basis van een (punten)appreciatiesysteem dat uitgaat van de door de vennoot geleverde prestaties, en wordt jaarlijks herbekeken in functie van eventueel gewijzigde omstandigheden en beoordelingen. 84. De volgende situatie doet zich dan bijvoorbeeld voor. Een advocatenkantoor heeft een boekjaar dat loopt van 1 juli 2013 tot 30 juni 2014. In de loop van het boekjaar factureren de vennoten hun advocatenprestaties aan het advocatenkantoor elke maand voor een vast bedrag. Na afsluiting van het boekjaar op 30 juni 2014 neemt de jaarlijkse algemene vergadering of het directiecomité van het uitbetalende advocatenkantoor na de goedkeuring van de jaarrekening de beslissing tot toekenning en uitbetaling van de definitieve bedragen van de winstverdelingen aan de vennoten (bv. in november 2014). 85. In het onderhavige geval gaat het om "opeenvolgende advocatendiensten" zoals toegelicht in randnummer 61 van de circulaire nr. 47/2013 en op het maandelijks aan de vennoten betaald vast bedrag is dus iedere maand (in casu dus maandelijks van januari t.e.m. juni 2014) 21 pct. btw verschuldigd. Voor de maanden juli tot en met december 2013 geldt dan uiteraard nog de toenmalige vrijstelling van artikel 44, § 1, 1°, (oud) van het Btw-Wetboek. Het tijdstip van opeisbaarheid van de btw van de na afsluiting van het boekjaar medio 2014 definitief vastgestelde bedragen van de winstverdelingen die vennoten uitbetaald krijgen, is het tijdstip waarop de algemene vergadering of het directiecomité van het uitbetalende advocatenkantoor de beslissing neemt de betreffende winstverdelingen voor de tijdens het boekjaar 2013/2014 verrichte prestaties, definitief goed te keuren en vast te leggen. Als bijvoorbeeld de hiervoor bedoelde winstverdelingen definitief worden vastgelegd in november 2014, dienen de begunstigde vennoten hun definitieve winstverdeling (bovenop voornoemd vast maandelijks bedrag) met btw te factureren uiterlijk op 15 december 2014.
15
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie C. Vaststelling van de vergoeding door de rechterlijke macht in 2014 of later voor advocatendiensten verricht vóór 1 januari 2014 86. Betreffende problematiek beoogt onder meer de diensten verricht door faillissementscuratoren die de handelingen met betrekking tot de afwikkeling van een aantal faillissementen vóór 1 januari 2014 hebben volbracht maar waarvoor het taxatievonnis van de rechtbank, waarbij hun (finale) ereloon wordt vastgesteld en goedgekeurd, pas in of zelfs na 2014 wordt uitgesproken. Hun ereloon werd uiteraard begroot zonder rekening te houden met de toepassing van btw. De vraag werd gesteld of dit ereloon, ook na 14 februari 2014, nog gefactureerd kan worden met vrijstelling van btw. 87. De sluiting van het faillissement maakt een einde aan de opdracht van de curator en houdt een algemene kwijting in. Het ereloon van de curator wordt wettelijk bepaald naar verhouding van het belang en de complexiteit van zijn opdracht. De Rechtbank van Koophandel doet de taxatie en kan het ereloon verminderen of vermeerderen in functie van verschillende factoren zoals de complexiteit van de zaak en de inzet van de curator. 88. In de gegeven omstandigheden kan, niettegenstaande het in 2014 uitgesproken taxatievonnis, het ereloon gefactureerd worden met vrijstelling van btw, zelfs na 14 februari 2014, althans voor zover het ereloon betrekking heeft op per ultimo 2013 definitief verrichte (voltooide) curatordiensten in de zin van de circulaire nr. 47/2013. 89. Dezelfde redenering kan worden aangehouden voor de overige gevallen waarbij de honoraria met betrekking tot de vóór 1 januari 2014 verrichte diensten afhankelijk zijn van een beslissing van de rechterlijke macht. Het betreft inzonderheid de sommen die worden gestort door de FOD Justitie, zowel in het kader van de eerste- als de tweedelijnsbijstand.
V.
Maatstaf van heffing
A. Boeking en btw-behandeling van provisies die de rol van waarborg vervullen, hoofdzakelijk in het kader van contentieux 90. Btw-matig dringt zich een onderscheid op tussen tussentijdse of definitieve afrekeningen die prestaties in het verleden dekken en loutere provisies die toekomstige prestaties dekken. Dergelijke provisies worden hoofdzakelijk gevraagd in procedurezaken (zwaar contentieux) waarin de advocaat zijn eigen afrekeningen dient te waarborgen. Laatstbedoelde provisies kunnen slaan op (i) studie- en opzoekingswerk, (ii) (dagvaardings)kosten en/of (iii) een deel toekomstig ereloon. Er is trouwens niet altijd op voorhand geweten waarvoor een dergelijke provisie wordt aangelegd (bv. al dan niet dagvaarding, e.d.). 91. Provisies vormen waarborgen ter bescherming van de toekomstige inkomsten van de advocaat tegen wanbetaling van zijn cliënteel omwille van uiteenlopende redenen (fraude, onvermogendheid, e.a.). Zij worden slechts opgenomen in het resultaat van de onderneming naarmate de advocaat daar toekomstige prestaties tegenover zet. In tussentijd blijven de gelden geboekt als schuld op het passief van de balans. Als op het einde van een gerechtelijke procedure na afrekening nog provisies geboekt staan, worden deze in principe ook teruggegeven aan de cliënt. 92. Als een advocaat de hiervoor bedoelde provisies ontvangt voor diensten hoofdzakelijk in het kader van procedurezaken (doorgaans relatief zwaar contentieux), aanvaardt de administratie dat bij ontvangst van dergelijke provisies geen btw opeisbaar wordt als de volgende voorwaarden gezamenlijk worden vervuld: -
de provisies moeten op een aparte bankrekening ("cliënten- of derdenrekening") van het advocatenkantoor worden gestort en slechts naarmate deze, rekening houdend met de toepasselijke deontologische regels terzake (zie ook, wat betreft de onderwerping aan de btw van de prestaties van notarissen sinds 1 januari 2012, de beslissing nr. E.T. 121.923 van 3 april 2012, randnr. 2.2.2., littera a), worden aangewend ter betaling van verrichte diensten, mogen deze worden overgeboekt (1); (1)
Zowel de wetgever als de advocatuur hebben trouwens recent nog ingegrepen om aan de cliënt en de begunstigden van deze derdengelden de nodige waarborgen te bieden. De advocatuur heeft een nieuw reglement uitgewerkt op derdengelden (Reglement betreffende de
16
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie verhandeling van gelden van cliënten of derden, de rapportering en de controle, BS 21 januari 2013 en BS 14 februari 2013, 2de editie), dat in werking is getreden op 21 april 2013 en bijkomende waarborgen verschaft voor de begunstigden van deze derdengelden. -
de provisies moeten tot bij hun aanwending ter betaling van verrichte advocatendiensten als een schuld op het passief van de balans van het advocatenkantoor geboekt zijn en blijven;
-
in de Algemene Voorwaarden van het advocatenkantoor dient duidelijk gespecificeerd te worden dat dergelijke provisies kwalificeren als waarborg en slechts gebruikt zullen worden naarmate advocatenprestaties (eventueel tussentijds) afgerekend zullen worden, en;
-
als en in de mate dat er op het einde van de gerechtelijke procedure na afrekening nog provisies geboekt staan, worden deze teruggegeven aan de cliënt.
93. Als een advocaat de hiervoor bedoelde provisies ontvangt, gelden wat het tijdstip van opeisbaarheid van de btw betreft, de normale regels. 94. Voor diensten vindt het belastbaar feit plaats op het tijdstip waarop de dienst wordt verricht (artikel 22, § 1, van het Btw-Wetboek). In afwijking van deze regel worden diensten die aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, geacht te zijn verricht bij het verstrijken van elke periode waarop een afrekening of betaling betrekking heeft (artikel 22, § 2, eerste lid, van het Btw-Wetboek). Ter zake wordt voor meer details gerefereerd aan de randnummers 61 en 62 van de circulaire nr. 47/2013. 95. Stel dat een advocaat een bedrag van bijvoorbeeld 15. 000 EUR laat borgen onder de hiervoor toegelichte voorwaarden en modaliteiten, dan blijft dit bedrag bij ontvangst buiten de heffing van de btw. Stel dat een bedrag van bijvoorbeeld 8.000 EUR wordt aangerekend in de eerste daarop volgende provisienota, dan wordt dit bedrag in de regel betrokken bij de btw. In laatstgenoemd bedrag kunnen uiteraard wel voorgeschoten bedragen in de zin van artikel 28, 5°, van het BtwWetboek, begrepen zijn, althans op voorwaarde dat de wettelijke voorwaarden terzake vervuld zijn. De doorrekening van dergelijke voorgeschoten bedragen door een advocaat is niet aan btw onderworpen indien (i) de cliënt juridisch schuldenaar is van het voorgeschoten bedrag, (ii) de kost door de derde wordt gefactureerd op naam en voor rekening van de cliënt, (iii) de advocaat de kost in naam en voor rekening van de cliënt heeft voorgeschoten en (iv) de kost voor het juiste bedrag wordt doorgerekend (geen toeslag). 96. Het spreekt voor zich dat in dergelijk geval de 50 pct.-regel uit randnummer 93 van de circulaire nr. 47/2013, niet speelt.
B.
Terugbetaling van de baliebijdrage
97. Elke advocaat is een baliebijdrage verschuldigd. De balie waarvan de advocaat lid is, factureert deze bijdrage rechtstreeks aan de individuele advocaat. Op grond van artikel 6 van het Btw-Wetboek hoeven de balies als overheden hierop geen btw aan te rekenen. Verschillende advocatenkantoren hebben de gewoonte om de baliebijdragen betaald door hun advocaat-vennoten, advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs terug te betalen. De vraag is welke gevolgen hieraan op het gebied van de btw verbonden zijn. 98. Als de advocaat-vennoten die gekozen hebben voor onderwerping aan de btw, de advocaatmedewerkers en de advocaat-stagiairs de baliebijdrage betalen maar deze bijdrage wordt terugbetaald door het advocatenkantoor waar ze werkzaam zijn, of nog wanneer het advocatenkantoor de baliebijdrage rechtstreeks betaalt aan de balie en deze kost definitief ten zijnen laste neemt, moeten deze individuele advocaten dit bedrag met btw factureren aan hun kantoor. Voor het kantoor gaat het om in principe aftrekbare btw volgens de gewone regels. Voor de advocaatmedewerkers en advocaat-stagiairs die hebben gekozen voor de bijzondere regeling van self-billing en verlegging van heffing moet het kantoor de btw-verplichtingen naleven. De betreffende tenlasteneming van de baliebijdrage vindt haar oorsprong in de dienstenovereenkomst die de individuele advocaat heeft afgesloten met het kantoor van tewerkstelling. Bijgevolg maakt deze doorgerekende kost deel uit van de maatstaf van heffing van zijn prestaties in de zin van artikel 26 van het Btw-Wetboek. 99. Als daarentegen het advocatenkantoor de baliebijdrage betaalt maar ze nadien doorrekent aan de bedoelde advocaat-vennoten, de advocaat-medewerkers en de advocaat-stagiairs, is deze doorrekening een loutere financiële verrichting tussen partijen die niet aan de btw is onderworpen.
17
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie C.
Rechtsplegingsvergoeding
100. Wie een proces verliest, wordt in beginsel verplicht een rechtsplegingsvergoeding (hierna aangeduid als "RPV") te betalen aan de tegenpartij. Dit is een wettelijk vastgelegd bedrag dat varieert naargelang de aard van de zaak (rechtbank en hoogte van de vordering). De RPV is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de procespartij die in het gelijk wordt gesteld. Deze RPV komt in principe aan de winnende partij zelf toe. 101. In de relatie tussen de verliezende partij en haar advocaat is het honorarium dat door eerstgenoemde aan haar advocaat verschuldigd is, onderworpen aan de btw. Bij ontstentenis van een rechtstreekse band tussen de betaling van de RPV en de verrichting van btw-belaste advocatenprestaties, blijft de RPV buiten de werkingssfeer van de btw. 102. In de relatie tussen de winnende partij en haar advocaat is het door deze partij verschuldigde ereloon eveneens onderworpen aan de btw. Als deze cliënt echter de volledige openstaande erelonen betaalt en bovendien geheel of gedeeltelijk afstand zou doen van de RPV ten gunste van haar advocaat, dient (het deel van) de RPV waarvan afstand wordt gedaan aanzien te worden als een bijkomende vergoeding voor de geleverde advocatenprestaties die onderworpen zijn aan de btw. Het feit dat de bedoelde afstand van bij de aanvang werd overeengekomen dan wel achteraf, speelt ter zake geen enkele rol. De RPV dient in dit geval te worden beschouwd btw inclusief, tenzij de in deze alinea bedoelde partijen anders zijn overeengekomen. De omstandigheid dat de RPV in deze relatie geheel of gedeeltelijk aan de btw is onderworpen, heeft uiteraard geen enkele invloed op het te betalen bedrag van de RPV door de verliezende partij (zie voorafgaand lid). 103. In de praktijk komt het er op aan goed na te gaan of een betaalde vergoeding al dan niet een tegenprestatie vormt voor een btw-belaste dienstprestatie.
VI. Aftrek van herzieningen
voorbelasting,
aftrek
van
historische
btw
A. Facturering van ambtsprestaties door gerechtsdeurwaarders opdracht van een advocaat namens diens cliënt
en
in
104. In de praktijk komt het vaak voor dat een advocaat optreedt voor de verzoekende partij en een opdracht geeft aan een gerechtsdeurwaarder. 105. De administratie heeft er wel degelijk bezwaar tegen dat gerechtsdeurwaarders hun facturen zouden richten aan de advocaat, dat deze laatste de btw zou aftrekken en de kosten van de gerechtsdeurwaarders met btw zou doorrekenen aan zijn cliënt. 106. De gerechtsdeurwaarder dient zijn factuur altijd uit te reiken aan de verzoekende partij (de cliënt), die voor de gerechtsdeurwaarder de medecontractant is inzake btw (zie punt 4.5.5. van de beslissing nr. E.T. 122.121 van 8 maart 2012 inzake de belastbaarheid van de handelingen van gerechtsdeurwaarders). Om misverstanden te vermijden is het wel toegestaan dat de factuur wordt opgesteld op naam en btw-identificatienummer van de betreffende cliënt, maar wordt verzonden naar het adres van de advocaat. 107. De advocaat kan echter in geen geval de btw in aftrek brengen. De advocaat kan het bedrag van de factuur in voorkomend geval doorrekenen aan de cliënt als een voorgeschoten bedrag in de zin van artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek.
18
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie B. Herziening in geval van overname van een advocatenkantoor vóór 1 januari 2014 108. Indien een advocaat vóór 1 januari 2014 zijn advocatenkantoor heeft overgedragen aan een confrater, dan aanvaardt de administratie, naar analogie met de beslissing voor de notarissen (cf. beslissing nr. E.T. 121.923 van 3 april 2012, punt 5.3.5.), dat die confrater bij wijze van herziening zijn recht op aftrek van voorbelasting kan uitoefenen voor de bedrijfsmiddelen die hij van eerstgenoemde advocaat heeft overgenomen en die op het tijdstip van de wijziging van de belastingregeling nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn en de termijn bepaald bij artikel 48, § 2, van het Btw-Wetboek, nog niet is verstreken. 109. De advocaat-overnemer wordt in het onderhavige geval geacht de persoon van de advocaatoverdrager voort te zetten. Voor de vaststelling van de termijn bepaald bij artikel 48, § 2, van het Btw-Wetboek, situeerde de aanvang van de herzieningsperiode zich bijgevolg al bij de advocaatoverdrager.
C. Verminderde maatstaf van heffing bij de (weder)verkoop door een advocaat van een personenwagen die hij vóór 1 januari 2014 voor beroepsdoeleinden heeft verworven 110. De volgende casus werd aan de administratie voorgelegd. De vraag was of een advocaat die vóór 1 januari 2014 voor beroepsdoeleinden een personenwagen heeft bij een (weder)verkoop na 1 januari 2014 toepassing mag maken van de 50 pct-tolerantie zoals bepaald in punt 5. 3. van de beslissing nr. E.T. 119.650 van 20 oktober 2011 evenals in randnummers 55 t.e.m. 61 van de beslissing nr. E.T. 119.650/3 van 11 december 2012. 111. In casu kan artikel 44, § 2, 13°, van het Btw-Wetboek niet worden toegepast. Voornoemde wetsbepaling stelt van de btw vrij de leveringen van goederen die uitsluitend ten behoeve van een op grond van artikel 44, van het Btw-Wetboek vrijgestelde activiteit werden aangewend als voor die goederen geen recht op aftrek is genoten. De toepassingsvoorwaarden van deze wetsbepaling zijn immers niet vervuld aangezien de betreffende personenwagen met ingang vanaf 1 januari 2014 werd gebruikt voor handelingen die niet (meer) onder een vrijstelling van artikel 44, (oud) van het BtwWetboek vallen. 112. De administratie aanvaardt echter dat in deze situatie bij latere verkoop van de wagen toepassing kan worden gemaakt van de 50 pct-tolerantie waarvan sprake in voornoemde beslissingen.
D. (Weder)verkoop van een bedrijfsmiddel dat voor beroepsdoeleinden werd aangeschaft door een advocaat-medewerker of advocaat-stagiair die heeft geopteerd voor de facultatieve bijzondere regeling 113. Met betrekking tot deze problematiek werd navolgend geval tevens aan de administratie voorgelegd. Een advocaat-medewerker of advocaat-stagiair heeft, van bij het begin van 2014, voor de facultatieve bijzondere regeling voor advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs geopteerd. Hij heeft nog bedrijfsmiddelen in zijn bezit waarvoor de btw niet in aftrek werd gebracht (ingevolge de toepassing van artikel 44, § 1, 1°, (oud) van het Btw-Wetboek voor de goederen verworven vóór 1 januari 2014 of ingevolge de bijzondere facultatieve regeling voor de vanaf deze datum verworven goederen). Bij wijze van hypothese wordt ervan uitgegaan dat hij in 2015 een bedrijfsmiddel verkoopt en dat hij tot dan toe altijd gebruik heeft gemaakt van voornoemde bijzondere regeling. Bijgevolg heeft hij met betrekking tot dit goed nooit enige btw-aftrek kunnen uitoefenen, noch naar aanleiding van de aankoop noch bij wijze van aftrek van historische btw. Onder voornoemde bijzondere regeling zijn de door hem geleverde advocatenprestaties sinds 1 januari 2014 wel aan de btw onderworpen, zij het via het systeem van self-billing en verlegging van heffing. De vraag werd gesteld welk btw-stelsel op deze verkoop van toepassing is. 114. Artikel 44, § 2, 13°, van het Btw-Wetboek kan in de gegeven omstandigheden niet worden toegepast. Voornoemde wetsbepaling stelt van de btw vrij de leveringen van goederen die uitsluitend ten behoeve van een op grond van artikel 44 van het Btw-Wetboek vrijgestelde activiteit werden aangewend als voor die goederen geen recht op aftrek is genoten. De toepassingsvoorwaarden van deze wetsbepaling zijn in casu niet vervuld aangezien het betreffend bedrijfsmiddel niet uitsluitend
19
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie voor een door artikel 44 van het Btw-Wetboek vrijgestelde activiteit is gebruikt. De prestaties van de advocaat-medewerker of advocaat-stagiair zijn immers sedert 2014 onderworpen aan de btw. 115. Rekening houdend met het feit dat de bijzondere regeling sterk afwijkt van de normale door het Btw-Wetboek bepaalde regels – en meer in het bijzonder voor wat betreft de uitsluiting van het recht op aftrek – kan de administratie aanvaarden dat de verkoop in casu niet aan de btw is onderworpen, zonder daarbij een onderscheid te maken of het goed al dan niet werd verkregen vóór 1 januari 2014.
E.
Nieuwe drempel van 1.000 EUR alleen voor nieuwe bedrijfsmiddelen
116. Sinds 1 januari 2014 werd het drempelbedrag van de prijs, of bij ontstentenis van de prijs, van de normale waarde, per gebruikelijke handelseenheid, voor klein materieel, klein gereedschap en kantoorbehoeften, opdat deze voor de toepassing van de artikelen 12, § 1 en 48, § 2, van het BtwWetboek als bedrijfsmiddelen zouden kunnen worden beschouwd, verhoogd van 250 EUR (exclusief btw) tot 1.000 EUR (exclusief btw). In dit verband wordt verwezen naar het Ministerieel Besluit van 4 december 2013 (BS 9 december 2013) tot wijziging van Ministerieel Besluit nr. 1 van 2 september 1980 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. 117. Het betreft de goederen bedoeld in artikel 1, 1° van voornoemd Ministerieel Besluit nr. 1 waarvoor het belastbaar feit, zoals bepaald in artikel 16 van het Btw-Wetboek, zich voordoet vanaf 1 januari 2014. Het uitreiken van een factuur of het zich voordoen van een subsidiaire oorzaak van opeisbaarheid beoogd door artikel 17 van voornoemd Wetboek, zoals het betalen van een voorschot, is ter zake van geen belang. Derhalve dient met betrekking tot de goederen waarvoor het belastbaar feit zich heeft voorgedaan vóór 1 januari 2014 nog altijd het bedrag van 250 EUR (exclusief btw) in acht te worden genomen. 118. Als een belastingplichtige met ingang vanaf 1 januari 2014 verplicht is de handelingen te belasten die voorheen overeenkomstig artikel 44, § 1, 1°, (oud) van het Btw-Wetboek van de belasting waren vrijgesteld, zoals dat het geval is voor de advocaten, kan deze zijn recht op aftrek met betrekking tot de betreffende goederen, bij wijze van regularisatie, uitoefenen op grond van artikel 21bis van het Koninklijk Besluit nr. 3. Om te bepalen of deze goederen worden aangemerkt als bedrijfsmiddelen moet, gelet op de ter zake tot en met 31 december 2013 van toepassing zijnde regels, rekening worden gehouden met een bedrag van 250 EUR (exclusief btw). 119. Zoals reeds gesteld geldt het nieuwe drempelbedrag van 1.000 EUR (exclusief btw) dus voor de goederen waarvoor het belastbaar feit, zoals bepaald in artikel 16 van het Btw-Wetboek, zich voordoet vanaf 1 januari 2014 (Beslissing nr. E.T. 125.162 van 16 januari 2014). Derhalve dient met betrekking tot de goederen waarvoor het belastbaar feit zich heeft voorgedaan vóór 1 januari 2014 nog altijd het bedrag van 250 EUR (exclusief btw) in acht te worden genomen. Concreet betekent dit dus dat het nieuwe drempelbedrag alleen geldt voor de goederen die sinds 1 januari 2014 zijn geleverd. Voor de bedrijfsmiddelen die daarvoor zijn geleverd aan de ondernemingen blijft het oude drempelbedrag van 250 EUR (exclusief btw) onverkort gelden en moet het bij voortduur worden meegenomen in de regeling van de btw-regularisatie zolang de herzieningsperiode niet is verstreken. Voor (roerende) bedrijfsmiddelen die in 2013 zijn gekocht loopt deze periode pas af eind 2017 zodat het lagere drempelbedrag van 250 EUR (exclusief btw) nog tot eind 2017 van tel blijft.
VII. Btw-verplichtingen en administratieve formaliteiten A.
Faillissementscuratoren
1.
Verlegging van heffing bij ontvangst van ereloon via tussentijdse staten
120. De curator van een faillissement ontvangt zijn ereloon vaak middels tussentijdse staten, bijvoorbeeld na de verkoop van een onroerend goed uit de boedel. De vraag is of ook op die tussentijdse afrekening de verlegging van heffing kan toegepast worden, dan wel of deze voorbehouden is voor de laatste afrekening. Een bijkomende vraag is of het daarbij uitmaakt dat de tussentijdse afrekening haar oorzaak vindt in de verkoop van een gehypothekeerd onroerend goed waarvan de opbrengst integraal naar de hypothecaire schuldeiser (doorgaans een bank) gaat. 20
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 121. Als de curator in het kader van een faillissement tussentijds zijn ereloon aanrekent, is volgens de administratie ook de verlegging van heffing van toepassing. Het speelt daarbij geen rol dat de afrekening haar oorzaak vindt in de verkoop van een gehypothekeerd onroerend goed waarvan de opbrengst integraal naar de hypothecaire schuldeiser gaat.
2.
Verlegging van heffing in geval van een pro Deo-faillissement met ontoereikend actief
122. Als een vennootschap failliet wordt verklaard en het faillissement wordt gesloten wegens ontoereikend actief, heeft de advocaat recht op een pro Deo-vergoeding van 750 EUR. De vraag werd gesteld of deze vergoeding dan oploopt tot 907,50 EUR (in de veronderstelling dat voornoemd bedrag van 750 EUR een bedrag exclusief btw is) en of in deze situatie verlegging van heffing mogelijk is. De bedoelde vergoeding is aan de btw onderworpen tegen het normale tarief dat thans 21 pct. bedraagt (circulaire nr. 47/2013, randnr. 25). In de opvatting van de administratie is het principe inderdaad dat er verlegging van heffing wordt toegestaan in een dergelijk pro Deo-faillissement (zie circulaire 47/2013, randnr. 25 jo. randnr. 151). 123. Dezelfde vraag stelt zich als een vennootschap onder firma (VOF) of een gewone commanditaire vennootschap (Comm.V.) failliet wordt verklaard in welk geval meteen ook de vennoten failliet worden verklaard. Die vennoten zijn echter zelden of nooit belastingplichtig voor de btw en hebben dus geen recht op aftrek van voorbelasting en dienen evenmin periodieke btw-aangiften in te dienen. Wanneer de gefailleerde vennoot de cliënt van de curator is en geen belastingplichtige is, kan de verlegging van heffing niet worden toegepast. Wanneer de cliënt van de curator daarentegen de vennootschap is en het btw-nummer nog niet is afgesloten, kan de verlegging van heffing wel toegepast worden.
3. Verlegging van heffing bij sluiting van toepassingsproblemen vo0or lopende faillissementen
het
faillissement
en
praktische
124. Aan de administratie werd de vraag voorgelegd aan wie de faillissementscurator zijn factuur moet uitreiken en onder welk btw-stelsel als er nieuwe activa opduiken nadat het btw-nummer op vraag van de administratie al werd afgesloten. 125. Op het ogenblik van de sluiting van het faillissement is het principe van de verlegging van heffing van de belasting voorzien (zie circulaire nr. 47/2013, randnrs. 150 t.e.m. 153). Voor een aantal lopende faillissementen stelt zich soms het praktische probleem dat de curator al de afsluiting van het btw-nummer van de gefailleerde heeft aangevraagd, gezien deze geen schuldenaar meer zal worden van de btw. 126. De vraag die werd voorgelegd was dan of er van de zijde van de administratie bezwaar tegen bestaat dat de curator door de facturering van zijn finale ereloon de heropening van het btw-nummer vraagt om de gefailleerde toe te laten de btw te verleggen in zijn laatste periodieke btw-aangifte op het ogenblik van het sluiten van het faillissement. 127. In de opvatting van de administratie mag het btw-nummer slechts afgesloten worden wanneer blijkt dat de failliete massa geen handelingen meer kan verrichten waarvoor ze schuldenaar van de btw tegenover de Staat wordt. Het btw-nummer mag niet afgesloten worden vóór de aanrekening van het ereloon van de curator. 128. Voor de gevallen in het verleden waarin dit ten onrechte toch is gebeurd, zijn er twee mogelijke oplossingen. Ofwel factureert de curator zijn ereloon met btw en vraagt zijn cliënt teruggaaf bij het btwcontrolekantoor middels een staat om teruggave, ofwel wordt het btw-nummer uitzonderlijk heropend en gebeurt de facturering met verlegging van heffing. Opgemerkt wordt dat de heropening van het btw-nummer niet kan in het geval het KBO-nummer reeds is afgesloten. In geen geval mag er gefactureerd worden met verlegging van heffing wanneer het btw-nummer van de medecontractant is afgesloten. 129. De administratie staat trouwens toe dat ook de gerechtsmandataris aangesteld krachtens artikel 60 van de Wet op de continuïteit van ondernemingen, die een overdracht onder rechterlijk gezag organiseert en realiseert, zijn vergoeding aanrekent met verlegging van heffing van de belasting onder dezelfde voorwaarden als van toepassing voor de faillissementscurator.
21
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie Als bijkomende voorwaarde wordt echter wel gesteld dat het moet gaan om een gehele overdracht. Bij een gedeeltelijke overdracht wordt het btw-nummer niet stopgezet.
B. Vermelding van het kantooradres van de advocaat-natuurlijke persoon op facturen 130. De vraag is of advocaat-natuurlijke personen op de factuur het kantooradres mogen vermelden wanneer dit verschilt van hun domicilieadres. 131. Voor advocaat-natuurlijke personen bepaalt het domicilieadres welk btw-controlekantoor bevoegd is. 132. De administratie aanvaardt dat op de factuur het kantooradres van advocaat-natuurlijke personen wordt vermeld in de plaats van hun privé-adres, op voorwaarde echter dat het btwidentificatienummer en de officiële benaming, zoals deze voorkomen in de bestanden van de btwadministratie, correct vermeld worden op de factuur.
C. Btw-aangifteverplichtingen bij toepassing van de bijzondere overgangsregeling voor B2B en B2C advocatendiensten die op 31 december 2013 nog niet volledig materieel zijn verricht 133. Het ereloon voor de vóór 1 januari 2014 materieel verrichte diensten waarvoor de btw nog niet opeisbaar was geworden uiterlijk op 31 december 2013, blijft toch onder de btw-vrijstelling vallen op voorwaarde dat de factuur betreffende de bedoelde diensten uiterlijk op 14 februari 2014 werd uitgereikt. De vraag werd gesteld of de omzet in verband hiermee dient te worden opgenomen in de btw-aangifte en, in voorkomend geval, onder welk rooster (rooster 00 of rooster 47). 134. De betreffende diensten die door advocaten werden verricht vóór 1 januari 2014, werden vrijgesteld overeenkomstig artikel 44, § 1, 1°, (oud) van het Btw-Wetboek. Als vrijgestelde belastingplichtigen namen de advocaten deze handelingen in geen enkele aangifte op. Bovenstaande overgangsmaatregel die doelt op handelingen waarvan de administratie heeft aangenomen dat zij nog onder de vóór 1 januari 2014 in voege zijnde vrijstelling vallen, mogen dus volgens de administratie niet worden opgenomen in de periodieke btw-aangiften ingediend in 2014.
D. Btw-aangifteverplichtingen bij toepassing van het bijzonder nultarief voor pro Deo-vergoedingen (juridische lijnsbijstand) 135. De vraag werd gesteld of de omzet in verband hiermee moet worden opgenomen in de periodieke btw-aangifte en, zo ja, in welk rooster van de aangifte deze omzet dan moet worden opgenomen. 136. De pro Deo-handelingen zijn belaste handelingen, zij het aan het bijzonder nultarief. Deze handelingen moeten in de huidige stand der zaken worden opgenomen in het rooster 00 van de periodieke btw-aangifte. Bij deze handelingen blijft het recht op aftrek van voorbelasting behouden. Handelingen die in België verricht worden en die vrijgesteld zijn op grond van artikel 44 van het BtwWetboek zonder recht op aftrek van voorbelasting (zoals bedoeld in artikel 44, § 2, 2° en 5°, van het Btw-Wetboek, i.e. activiteiten van advocaten die optreden als schuldbemiddelaar, voorlopig bewindvoerder, voogd of voogd ad hoc en al dan niet erkend familiaal bemiddelaar), worden ook opgenomen in rooster 00 van de periodieke btw-aangifte.
E. Facturering – bepaling van de medecontractant (wie is de cliënt van de advocaat?) 137. Wat betreft de vraag wie de afnemer is van de dienstprestatie van de advocaat, werden aan de administratie een aantal casussen voorgelegd die betrekking hebben op de verzekeringssector, de financiële sector en de juridische eerstelijnsbijstand.
22
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 138. De hierna besproken voorbeelden zijn louter bedoeld ter verduidelijking en er kan geenszins een algemene betekenis en geldingskracht aan verleend worden. Op basis van de concrete feiten en omstandigheden dient immers altijd geval per geval de juiste weging te worden gemaakt om voor btw-doeleinden de medecontractant van de advocaat vast te stellen.
1.
Voorbeelden uit de verzekeringssector
139. Aan de hand van een reeks voorbeelden die betrekking hebben op de sector van de rechtsbijstandsverzekering en de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid werd in de circulaire nr. 47/2013 al bekeken wat er, wat betreft de vraag wie de medecontractant is van de advocaat, gebeurt, als de advocaat wordt geraadpleegd door de verzekerde, maar wordt betaald door de verzekeraar.
1.1.
Rechtsbijstandsverzekeringen
140. In het kader van de rechtsbijstandsverzekering, waar de vrije keuze van advocaat centraal staat, is de medecontractant van de advocaat (de afnemer van de dienstprestatie) de verzekerde en niet de verzekeraar. De verzekerde is immers de persoon (natuurlijke persoon of rechtspersoon) die de advocaat kiest en heeft aangesteld en die de opdracht tot de advocatenprestatie heeft gegeven (zie circulaire nr. 47/2013, randnr. 135). 141. De eerste zin van de tweede alinea van randnummer 135 van de circulaire nr. 47/2013 luidt als volgt: "Als een advocaat wordt aangesteld door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon met een rechtsbijstandsverzekering, moet hij zijn factuur opmaken op naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die hem vrij heeft gekozen". 142. In het geciteerde voorbeeld werd uitgegaan van een relatie met drie actoren, i.e. de advocaat, de verzekerde en de rechtsbijstandsverzekeraar. In de praktijk blijken er echter vaak vier contracterende partijen betrokken te zijn, met name de rechtsbijstandsverzekeraar, de advocaat, een rechtsperspoon die de rechtsbijstandsverzekering afsluit ten voordele van haar bestuurders of personeelsleden (vennootschap of werkgever) en tenslotte de betreffende bestuurder, werknemer of andere verzekerde die daadwerkelijk schade lijdt of aansprakelijk wordt gesteld en verzekerd is. 143. De vraag werd aan de administratie voorgelegd of, wanneer de rechtspersoon die de rechtsbijstandsverzekering afsluit ten voordele van haar bestuurders of personeelsleden, de factuur door de advocaat mag worden opgemaakt op naam van deze rechtspersoon, wat deze laatste de mogelijkheid zou kunnen bieden de in rekening gebrachte btw geheel of gedeeltelijk af te trekken volgens de normale regels. 144. Bij een concrete toetsing van de relevante criteria op de feiten van de casus blijkt dat de rechtsverhouding is aangegaan tussen de advocaat en de rechtspersoon (vennootschap of werkgever). Ook het initiatief met betrekking tot de verleende advocatendiensten lijkt te komen van de vennootschap of de werkgever. 145. Het is bovendien denkbaar dat de werkgever of vennootschap in kwestie ook profiteert van de diensten van de advocaat en daar in meerdere of mindere mate het verbruik en genot van heeft (gehad). De advocaat treedt in economisch opzicht weliswaar op voor de bestuurder of de werknemer, maar heeft er mogelijk toe bijgedragen dat de procedure in der minne of binnen een beperkt(er) tijdsbestek werd afgewikkeld. Bij een dergelijke spoedige afwikkeling kan een belastingplichtige vennootschap of werkgever een economisch belang hebben doordat daardoor bijvoorbeeld de reputatieschade of onrust bij de overige bestuurders of werknemers beperkt blijft. Het gaat dus met andere woorden om een beoordeling van de redenen waarom de advocatendiensten worden gepresteerd en waarom de advocaatkosten worden gemaakt. 146. In deze casus dient derhalve de rechtspersoon die de rechtsbijstandsverzekering afsluit ten voordele van haar bestuurders of personeelsleden als medecontractant van de advocaat te worden aangemerkt. 147. Het bepalen van de medecontractant (afnemer van de prestatie) is verstrengeld met het rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de advocaatkosten en de belaste handelingen van de afnemer van de advocatendiensten. In het arrest Wolfram Becker (C-104/12, Finanzamt Köln-Nord tegen Wolfram Becker, 21 februari 2013) en onder verwijzing naar onder andere het BLP Group arrest heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voor recht verklaard dat het bestaan van voornoemd rechtstreeks en onmiddellijk verband aan de hand waarvan moet worden bepaald of diensten werden gebruikt voor belaste handelingen, afhangt van de objectieve inhoud van de ontvangen diensten. In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat de diensten van een advocaat, waarmee wordt beoogd 23
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie strafsancties af te weren voor de zaakvoerders van een belastingplichtige onderneming die natuurlijke personen zijn, deze onderneming niet het recht geven de voorbelasting over de verrichte diensten af te trekken. In deze zaak is de objectieve inhoud dan de juridische dienstverlening van de advocaat om de zaakvoerder-natuurlijke persoon vrij te pleiten van de tenlasteleggingen.
1.2.
Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen
148. In het kader van de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid gelden de volgende regels. Als de verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid de leiding van het geschil op zich neemt, en er geen belangenconflict bestaat tussen de partijen, dan is de verzekeringsmaatschappij die de advocaat heeft aangesteld, de medecontractant van de advocaat. Als er wel een belangenconflict bestaat, dan is de medecontractant van de advocaat in principe de partij die hem heeft aangesteld, hetzij de verzekerde, hetzij de verzekeraar. Als de verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid weigert dekking te verlenen, dan is de medecontractant van de advocaat altijd de verzekerde. 149. Voor meer details wordt verwezen naar de randnummers 136 t.e.m. 139 van de circulaire nr. 47/2013.
1.3.
Beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen
150. Er dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende soorten aansprakelijkheidsverzekeringen wat betreft de rol die de verzekerde vervult in de procesvoering. In het kader van beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen is de inspraak van de verzekerde in de verdediging van zijn dossier veel fundamenteler dan in het kader van een aansprakelijkheidsverzekering louter ter dekking van een extracontractuele aansprakelijkheid (cf. onderhavige titel VII. E. 1.2. supra). In geval van verzekeringen voor contractuele beroepsaansprakelijkheid vormt het weerleggen van de tenlasteleggingen om de goede reputatie van de verzekerde te waarborgen, het wezenlijk doel van de verdediging. 151. Aan de hand van de relevante criteria heeft de administratie ook getoetst wie de medecontractant (afnemer van de dienstprestatie) is in de praktijksituatie van een nicheverzekeringsmaatschappij die vooral de beroepsaansprakelijkheid van vrije beroepers (architecten, raadgevende ingenieurs, e.a.) en andere actoren actief in de bouw- en vastgoedsector verzekert (cf. ook de niet-limitatieve lijst in circulaire nr. 47/2013, randnr. 140, 1e en 4e voorbeeld). 152. In naam en voor rekening van de verzekerde wordt zo nodig een advocaat aangesteld door de verzekeringsmaatschappij. De verzekeringsmaatschappij voert enkel de contractuele en wettelijke verbintenissen uit waartoe zij in naam en voor rekening van de verzekerde gehouden is. De advocaat factureert rechtstreeks aan de verzekerde. De verzekeringsmaatschappij betaalt de verdedigingskosten terug. De btw die door de verzekerde kan worden gerecupereerd volgens de normale regels betreft in diens hoofde geen kost en wordt om die reden niet terugbetaald door de verzekeringsmaatschappij. 153. Voor de toepassing van de btw-wetgeving is het gegeven wie desgevallend uiteindelijk de erelonen van de advocaat betaalt op zich irrelevant voor de beantwoording van de vraag wie de afnemer van de dienstprestatie is. 154. Onder de geschetste omstandigheden kan de administratie aanvaarden dat de advocatenprestatie toch wordt verricht aan degene die de schade daadwerkelijk heeft geleden, te weten de verzekerde vrije beroeper of andere actor in de bouw- of vastgoedmarkt. De reden waarom de advocatendiensten worden gepresteerd bestaat er in het onderhavige geval in te voorkomen dat de verzekerde aansprakelijk zou worden gesteld en financiële schade en reputatieschade zou oplopen. Het feit dat de advocaat door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar wordt aangesteld en de rechtsverhouding tussen de advocaat en de verzekeraar-opdrachtgever bestaat, doet daar niets aan af. Het enkele feit dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen de advocaat en de verzekeraar is op zich een onvoldoende argument dat de dienstprestatie ook daadwerkelijk is verricht tussen voornoemde partijen die samen de dienstprestatie zijn overeengekomen. 155. Een ander in dit kader relevant aspect is dat ook de verzekerde en zeker niet alleen de verzekeraar het initiatief tot de verrichte advocatendiensten heeft (gehad). In de procedures met betrekking tot de schadegevallen die onder de dekking vallen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, is het de verzekerde zelf die gedurende de volledige procesvoering de advocaat instrueert. De polisvoorwaarden voorzien dat de verzekeraar in geen geval beslist omtrent het verloop en de afhandeling van het dossier zonder nauw overleg met en akkoord van de verzekerde. 24
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie Bovendien kan gesteld worden dat de verzekerde degene is die het meeste nut en genot van de prestatie van de advocaat heeft en er ook het meeste economisch belang bij heeft. 156. In de gegeven omstandigheden aanvaardt de administratie dat de verzekerde bijgevolg dient te worden beschouwd als de medecontractant van de advocaat, aan wie hij zijn factuur moet richten, ook al wordt het ereloon van de advocaat (terug)betaald door een derde partij, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
2.
Voorbeeld uit de financiële sector
157. Aan de administratie werd ook het probleem voorgelegd van de bepaling voor btw-doeleinden van de medecontractant van de advocaat in geval van een advocaat die in het kader van een bancaire en financiële transactie of financieringsoperatie optreedt als counsel bij het afsluiten van een overeenkomst (letter of engagement) tussen en ondertekend door drie partijen (meer bepaald ondertekend door de advocaat en de bank en voor akkoord tegengetekend door de cliënt van de bank), waarbij de advocaat in feite optreedt voor alle partijen die bij voornoemde transactie betrokken zijn (in het belang van alle partijen stelt hij trouwens ook het prospectus en de overeenkomsten op) maar enkel de cliënt van de bank rechtstreeks instaat voor de betaling van de advocaat (cf. ook circulaire nr. 47/2013, randnr. 140, 3e voorbeeld). 158. Als medecontractant van de advocaat moet voor btw-doeleinden beschouwd worden, degene die hem heeft aangesteld en met wie de advocaat een contractuele relatie heeft. Het is op zichzelf dus niet bepalend wiens rechten of belangen de advocaat verdedigt noch wie zijn erelonen betaalt. Met voornoemde contractuele relatie wordt bedoeld de relevante rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld. Daarbij zijn onder meer van belang de eigenlijke reden of oorzaak waarom bepaalde advocatenprestaties worden verricht, de objectieve inhoud van de verrichte prestaties en degene in wiens naam het contract is getekend. 159. De medecontractant of de afnemer van de dienstprestatie zoals gespecificeerd in de juridische overeenkomst, is echter voor de toepassing van het btw-stelsel niet noodzakelijk altijd als de economisch reële afnemer van de dienst van de advocaat te beschouwen. 160. Nog andere elementen die in dit verband kunnen bijdragen tot de identificatie van de cliënt van de advocaat zijn onder meer: -
de vraag ten aanzien van wie de advocaat de regels inzake witwaswetgeving moet naleven;
-
wie de inhoud van de opdracht bepaalt;
-
de partij ten voordele van wie het beroepsgeheim van de advocaat geldt;
-
wat er met de openstaande erelonen gebeurt als de contracterende partij failliet gaat of om andere redenen niet betaalt;
-
wie de erelonen kan bepalen en betwisten;
-
welke positie de advocaat dient in te nemen zo er in de loop van de transactie, operatie of procedure een belangenconflict zou ontstaan tussen bepaalde contractanten, enz..
161. Bij de concrete toetsing van de hiervoor bedoelde elementen en de relevante criteria, heeft de administratie, in het algemeen, ook nog rekening gehouden met het geheel van de volgende feitelijke elementen: -
de cliënt van de bank komt in verschillende gradaties tussen in de aanduiding van het advocatenkantoor. Deze aanduiding kent meerdere verschijningsvormen, gaande van de raadpleging van de cliënt van de bank en/of de keuze van de advocaat door de cliënt van de bank op basis van een door de bank aangeleverde short list, over de uitoefening van een vetorecht door de cliënt van de bank tot zelfs de voorafgaande aanduiding van de advocaat door de cliënt van de bank vooraleer zelfs de bank is gekozen, bijvoorbeeld in "project finance" dossiers;
-
de cliënt van de bank overlegt met de bank over de toewijzing van het werk, over de inhoud van de opdracht evenals over de honoraria van de advocaat;
-
de cliënt van de bank komt met de bank en het advocatenkantoor overeen om de honoraria van het advocatenkantoor voor het toegewezen werk ten laste te nemen. De cliënt van de bank betaalt slechts deze honoraria voor hun juist bedrag zonder dat enigerlei toeslag wordt toegepast.
25
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie 162. Behalve in bepaalde uitzonderlijke gevallen waarin anderszins zou worden gestipuleerd in de letter of engagement, verdedigt de advocaat de belangen van de bank zo er in de loop van de transactie, operatie of procedure een belangenconflict zou ontstaan tussen de bank en de cliënt van de bank. Het is ook ten aanzien van de bank dat de advocaat de regels inzake witwaswetgeving moet naleven. Bovendien geldt ook het beroepsgeheim van de advocaat ten voordele van de bank. De advocaat neemt trouwens in beginsel geen contractuele aansprakelijkheid op zich ten aanzien van de cliënt van de bank. 163. Wanneer meerdere partijen een overeenkomst (letter of engagement) hebben ondertekend en een economisch belang hebben bij een dienstprestatie van een advocaat, lijkt toch enige ruimte te bestaan wat betreft de vraag wie als medecontractant van de advocaat kan worden aangemerkt. Het probleem is echter dat wanneer dit eventueel achteraf gebeurt, nadat de betreffende prestatie al een aanvang heeft genomen, de indruk kan ontstaan dat slechts met het doel een aftrekrecht te doen ontstaan, is geschoven met het afnemerschap van de dienstprestatie van de advocaat. 164. Vooreerst moet wat betreft de oplossing van deze casus opgemerkt worden dat het systeem van de commissionair, zoals bedoeld in artikel 13, § 2, van het Btw-Wetboek, niet toepasselijk is in het onderhavige geval, gelet op het feit dat in dit geval de bank niet kan worden aangemerkt als een tussenpersoon die advocatenprestaties verricht. 165. Rekening houdend met de hiervoor aangehaalde concrete feiten en omstandigheden en inzonderheid de vaststelling dat de advocaat in beginsel geen enkele contractuele aansprakelijkheid op zich neemt ten aanzien van de cliënt van de bank, dient in het onderhavige geval in beginsel de bank te worden beschouwd als medecontractant van de advocaat. Ook de hiervoor aangehaalde principiële regeling van een mogelijk belangenconflict tussen de bank en de cliënt van de bank, de regeling inzake de naleving van de witwaswetgeving en de toepassing van het beroepsgeheim van de advocaat zijn bijkomende elementen die wijzen in de richting van de bank als medecontractant van de advocaat. 166. Toch valt niet uit te sluiten dat de cliënt van de bank die is verwikkeld in een dergelijke financiële transactie of financieringsoperatie, gedurende deze transactie een economisch belang heeft of krijgt. In die omstandigheid zal de administratie geen kritiek uitoefenen indien de cliënt van de bank als economisch reële afnemer van de dienstprestatie van de advocaat, op het gebied van de btw wordt beschouwd als medecontractant van de advocaat. 167. De betrokken partijen dienen er zich echter terdege bewust van te zijn dat een kunstmatig opgezette structuur of constructie die geen verband houdt met de economische realiteit en tot wezenlijk doel heeft om een belastingvoordeel te verkrijgen, btw-misbruik vormt. De administratie behoudt zich dan ook het recht voor om dit princiepsakkoord in te trekken indien zou blijken dat de toepassing ervan zou leiden tot misbruik of tot voor de administratie ongewenste gevolgen.
3. Verduidelijking inzake de bepaling van de medecontractant in geval van medewerking door advocaten aan juridische eerstelijnsbijstand
168. De medecontractant van de advocaat voor de door laatstgenoemde verrichte Salduzdienstprestaties, is de verhoorde. De medecontractant van de advocaat voor de advocatendiensten verricht in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand, is de rechtzoekende (cf. supra sub titel II. C.). Wat betreft de medewerking door advocaten aan de juridische eerstelijnsbijstand, is de bepaling van de medecontractant van de advocaat echter minder evident. 169. De juridische eerstelijnsbijstand wordt georganiseerd door de Commissies voor Juridische Bijstand (CJB’s) die afhangen van de balies. De CJB’s hebben onder meer als taak zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en te faciliteren in OCMW’s, CAW’s en dergelijke verwante instellingen en te zorgen voor de verspreiding van informatie over deze bijstand, in het bijzonder bij de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. 170. Tijdens deze zitdagen dient voor elk oriënterend juridisch advies een formulier ingevuld te worden waarop enkel het geboortejaar, de woonplaats, het geslacht en de burgerlijke stand van de rechtzoekenden en de aard van het advies worden ingevuld. De advocaten-vrijwilligers hoeven dus bijvoorbeeld niet de naam van de rechtzoekende te vragen en te noteren. Zij hebben als dusdanig dus geen eigen cliënteel aan wie zij desgevallend zouden kunnen factureren en zij werken in opdracht van en worden betaald met overheidssubsidies door de betreffende CJB. 171. De medecontractant van de advocaat ter zake van diens prestaties in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand is dus niet de rechtzoekende maar de betreffende CJB. De advocaat moet dus factureren aan de CJB, zij het met toepassing van het bijzonder nultarief conform de particuliere beslissing nr. E.T. 125.682/3 van 18 april 2014 (niet gepubliceerd).
26
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie VIII. Facultatieve bijzondere regeling voor advocaat-medewerkers (natuurlijke persoon of rechtspersoon) en advocaatstagiairs (natuurlijke persoon of rechtspersoon) A.
Inleiding
172. Als advocaat-medewerkers (natuurlijke personen of rechtspersonen) en advocaat-stagiairs (natuurlijke personen of rechtspersonen) geen andere met btw belaste activiteiten verrichten dan de diensten verstrekt aan het (de) advocatenkanto(o)r(en) waarin ze werkzaam zijn, kunnen zij kiezen voor de "bijzondere regeling voor advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs", waardoor voor hen de verplichtingen op het vlak van de btw tot een minimum worden herleid. Door de invoering van deze bijzondere regeling kunnen zij niet de franchiseregeling voor kleine ondernemingen genieten (Circulaire nr. 47/2013, randnrs. 164-166). Gedurende de volledige periode waarin zij onderworpen zijn aan deze bijzondere regeling zien zij vrijwillig af van hun recht op aftrek van voorbelasting (Circulaire nr. 47/2013, randnr. 171). 173. De advocaat-medewerker of -stagiair die naast zijn diensten voor het (de) advocatenkanto(o)r(en) van tewerkstelling nog een andere met btw te belasten activiteit verricht, moet de normale regeling met indiening van periodieke btw-aangiften toepassen op de gehele activiteit. 174. Als de advocaat-medewerker of -stagiair echter bijkomende handelingen stelt, voor dewelke de btw, waarvan hij effectief schuldenaar is, niet meer bedraagt dan 3.150 EUR per jaar (dit komt overeen met een maatstaf van heffing van 15.000 EUR per jaar), kan hij de "bijzondere regeling voor advocaat-medewerkers of advocaat-stagiairs” behouden. Dit drempelbedrag betreft enkel de bijkomende handelingen.
B. Gebruik van facultatieve bijzondere regeling voor advocaatmedewerkers en advocaat-stagiairs door advocaten verblijvend in het buitenland 175. De vraag werd gesteld of ook advocaten verblijvend in het buitenland een beroep kunnen doen op de hiervoor summier toegelichte facultatieve bijzondere regeling voor advocaat-medewerkers en advocaat-stagiairs. 176. Voor de handelingen die zij verrichten aan hun advocatenkantoor, zijn de advocaatmedewerkers of advocaat-stagiairs verblijvend in het buitenland niet uitgesloten van deze bijzondere regeling op voorwaarde dat zij hun activiteit materieel verrichten in de zetel van dit advocatenkantoor. Deze advocaat-medewerkers of advocaat-stagiairs worden beschouwd als beschikkend over een vaste inrichting in België op de plaats van de zetel van hun advocatenkantoor. 177. De belastingplichtige advocaten die gevestigd en werkzaam zijn in een andere EU-lidstaat, zijn immers gehouden de verplichtingen te voldoen zoals die aldaar gelden. Indien de buitenlandse advocaat diensten verricht voor een Belgisch advocatenkantoor, vindt deze handeling plaats in België (artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek). De heffing van de Belgische btw op dergelijke handeling wordt verlegd naar het Belgische advocatenkantoor op grond van artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, van het BtwWetboek. 178. Kortom, de bijzondere regeling is in principe uitgesloten voor de bijkomende activiteiten die zouden verricht worden door de advocaat-medewerker of de advocaat-stagiair, verblijvend in het buitenland. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat deze activiteiten niet materieel worden verricht in de Belgische zetel van het advocatenkantoor maar in de buitenlandse zetel van de advocaat-medewerker of de advocaat-stagiair. Voor deze bijkomende activiteiten zijn de advocaat-medewerkers of advocaatstagiairs gehouden aan de verplichtingen vastgelegd door hun Lidstaat van vestiging. Indien de ontvanger van de diensten een in België gevestigde belastingplichtige is, vinden deze handelingen plaats in België (artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek). De schuldenaar van de Belgische btw is de belastingplichtige klant overeenkomstig artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek. Indien de ontvanger van de diensten een in België gevestigde niet-belastingplichtige is, vinden deze handelingen plaats in de Lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd (artikel 21bis, § 1, van het Wetboek).
27
De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per e-mail over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via www.lexalert.net/registratie C.
Berekening van de drempel van 15.000 EUR
179. Worden niet meegeteld voor de berekening van de hiervoor bedoelde drempel: (i) de bijkomende handelingen die niet in België verricht zijn, (ii) de bijkomende van de btw vrijgestelde handelingen, (iii) de bijkomende handelingen met verlegging van heffing, (iv) de bijkomende pro-Deo handelingen en (v) de handelingen buiten de werkingssfeer (circulaire nr. 47/2013, randnrs. 183 en 185). 180. Er wordt ook, voor de berekening van de drempel van 15.000 EUR, geen rekening gehouden met het afstoten van materiële of immateriële bedrijfsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de doorverkoop van een wagen.
IX. Franchiseregeling voor kleine ondernemingen 181. De belastingplichtigen van wie de in België gerealiseerde jaaromzet niet meer bedraagt dan 15.000 EUR (voorheen 5.580 EUR) kunnen belastingvrijstelling genieten voor de leveringen van goederen en diensten die ze verrichten, met datum van inwerkingtreding op 1 april 2014 (art. 56bis (nieuw) van het Btw-Wetboek en koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling). 182. De praktische toepassingsvoorwaarden en de formaliteiten werden door de administratie toegelicht in een brochure met als titel "9 vragen omtrent de vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen" (bericht van 19 mei 2014, www.fisconetplus.be; persmededeling van 3 maart 2014, www.minfin.fgov.be).
Voor de Minister, J. MARCKX Adviseur-generaal L. DELEENHEER Adviseur-generaal
28