Academiejaar 2013 – 2014 Tweede examenperiode
De invloed van leuke en minder leuke jeugdervaringen op het welzijn als volwassene Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
door Hanne Wijnants 00904824
Promotor: Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste Begeleidster: Drs. Jolene van der Kaap - Deeder
Ondergetekende, Hanne Wijnants, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Handtekening
Dankwoord
Gedurende twee jaren heb ik, met intense- en rustperiodes, de kans gekregen deze masterthesis op punt te stellen en tot huidig resultaat te komen. Jolene Deeder, mijn begeleidster, heeft mij gedurende deze tijd bijgestaan met raad en daad. Haar snelle antwoorden, haar bijdrage aan de dataset, haar intelligente suggesties en veelvuldige verbeteringen hebben mij een echt gevoel van samenwerken doen ervaren. Verder ben ik haar erg dankbaar voor haar persoonlijke en hartelijke begeleiding, waardoor ikzelf intrinsiek gemotiveerd raakte voor het onderzoek. Bedankt Jolene, jouw enthousiasme werkte aanstekelijk! Prof. Dr. Vansteenkiste, mijn promotor, heeft eveneens meegeholpen aan de verwezenlijking van deze masterproef. Zijn kritische en deskundige blik vergrootte de kwaliteit van dit werk. Ik heb veel gehad aan zijn gestructureerde aanpak en suggesties, dewelke stevige handvaten boden tijdens het schrijven. Verder hebben zijn onderzoeksbijdragen mij in mijn werk als psychologe een omkadering gegeven van waaruit ik groepssessies rond motivatie duidelijk kon overbrengen. Voor de dataverzameling ben ik vele mensen dank verschuldigd. Ik ben op beide middelbare scholen, het Sint-Jozefcollege en Sint-Victorinstituut te Turnhout, warm ontvangen en begeleid door directie en leerkrachten. Eenzelfde ervaring heb ik opgedaan in de verschillende psychiatrische centra waar ik mijn onderzoek voorstelde en afnam. Graag wil ik Els Vanneste, Kristof Meeus, Mario Cerstiaens, Gert De Leener en Hilde Van Malderen bedanken voor hun behulpzame en vriendelijke ondersteuning bij het voorstellen van mijn onderzoek. Hierbij aansluitend wil ik graag nog een woordje van dank richten tot alle deelnemers aan dit onderzoek, ook degenen die niet opgenomen werden in de studie. Zonder jullie was er geen masterproef geweest! Hiernaast wil ik ook Yvan Kiss, het afdelingshoofd tijdens mijn vakantiewerk, bedanken aangezien hij mij motiveerde om door te zetten en indien nodig vrij gaf voor het werken aan mijn thesis. Ook wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun en dan expliciet mijn moeder voor het veelvuldig vrijwillig nalezen, verbeteren en polsen naar mijn masterthesis. Last but not least wil ik nog graag mijn vrienden bedanken, die ervoor gezorgd hebben dat thesis-tijd een prettige ervaring werd. Ik zal de vele dagen met onze laptoppen rond de keukentafel, met geplande ‘sport-’, ‘eet-’ en ‘fun-’momenten om naar uit te kijken, koesteren!
Abstract In deze masterthesis werden zowel frustratie als satisfactie van de basisbehoeften aan verbondenheid, autonomie en competentie (ZDT; Deci & Ryan, 2000) in de jeugdervaringen thuis onderzocht via twee herinneringen. Het doel van deze masterproef was het in kaart brengen van behoefte-gerelateerde herinneringen en welzijn bij een niet-klinische (N = 82) en klinische populatie (N = 19). Allereerst werd onderzochten wat de verschillen waren tussen de klinische en niet-klinische groep op vlak van behoeftebevrediging en welzijn. Ten tweede werd de predictieve waarde van behoeftesatisfactie en –frustratie in de jeugdherinneringen bestudeerd bij het voorspellen van welzijn en psychisch lijden. Dan werd ook onderzocht of deze behoeftebevrediging in jeugdherinneringen een significante voorspeller blijft indien men controleert voor de huidige behoeftesatisfactie/-frustratie. Ten slotte werd ook bestudeerd of de groep waartoe men behoorde (klinisch of niet-klinische groep) een modererende rol uitoefende op deze relaties. De resultaten wezen uit dat de klinische groep zowel huidig als in herinneringen meer behoeftefrustratie weergaf alsook minder behoeftesatisfactie vergeleken met de klinische groep. De klinische populatie rapporteerde eveneens een lager welzijn en hoger psychisch lijden. Verder bleek behoeftesatisfactie en -frustratie in de algemene thuissituatie een voorspeller te zijn van het latere welzijn en lijden, al verdween deze voorspellende waarde bij het controleren voor de huidige behoeftesatisfactie of -frustratie. Ten slotte werd gevonden dat status in de relatie tussen de algemeen herinnerde behoeftefrustratie in de thuissituatie en het latere psychisch lijden fungeert als moderator. In het algemeen lieten de resultaten zien dat behoeftebevrediging in jeugdherinneringen een interessant onderzoek domein is met nog veel onontgonnen terreinen indien men verbanden wil leggen met het latere psycholoog functioneren.
Inhoudsopgave
Theoretisch kader………………....………………………..……………………………..……………..1 Zelf-Determinatie Theorie…………………………….………………….…………………….3 Kerngedachte………………………………………….……………………………….3 Behoeftebevrediging en Behoeftefrustratie: De gevolgen en antecedenten………...…4 Gevolgen van behoeftebevrediging………………….…….…………….…….4 Gevolgen van behoeftefrustratie………………………………………...…….5 Antecedenten van behoeftebevrediging en –frustratie...……...……………….5 Autobiografische Herinneringen en de ZDT……………….……………….………………….6 Geheugen………………………………………..………….………………………….7 Wat is Geheugen en wat zijn Herinneringen?………...……………….………7 Herinneringsproces………………….………………...………………………9 De rol van autobiografische herinneringen in huidig psychologisch functioneren…..10 Autobiografisch Geheugen en behoeftes…………………………………………..…11 Huidig Onderzoek…………………………………..…………………………………………14 Methode……………………………………………...………………………………………………...17 Deelnemers en Procedure……………………………………………………………………..17 Globale beschrijving………………………………………………………………….17 Universiteit/hogeschool………………………………………………………………17 Middelbare scholen…………………………..………………………………………18 Psychiatrische Instellingen……………….…..………………………………………18 Meetinstrumenten…………………………………..…………………………………………19 Eerste Meetmoment……………………..……………………………………………19 Tweede Meetmoment………………………………....………………………………22 Resultaten…………………………………...………….………………………………………………23 Analyseplan………………………………………..…………………………………………..23 Preliminaire Analyses……………………….………………………………………………...24 Karakteristieken van de steekproef……………………...……………………………24 Correlaties……………………………………….……………………………………25 Primaire Analyses………………………………...………………………...…………………27 Discussie…………………………………………………………………………...…………………..35 Referenties……………………………….…………………………………………………...………..42
Theoretisch Kader We leven in een maatschappij waarin we haast onoverkomelijk worden geconfronteerd met al dan niet gediagnosticeerde (Haller, Cramer, Lauche, Gass & Dobos, 2014) psychische problemen, hetzij in de media, de (naaste) omgeving of op school/werk (Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid [VVGG], 2013). België is hier een goed voorbeeld van, want zo wordt er bijvoorbeeld gesteld in het Belgisch rapport van mentale gezondheid (Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid [WHO], 2008) dat 26% van de Belgen zich psychologisch gezien niet goed voelt, waarvan meer dan de helft blijk geeft van een vrij ernstig psychisch probleem. Men schat dan ook dat op wereldniveau één op de drie à vier personen in zijn leven ooit mentale problemen zal krijgen (WHO, 2008; VVGG, 2013; Itinera Institute, 2013). Hoewel de aandacht voor mentale problemen toeneemt, worden de incidentie en prevalentie van psychische stoornissen hier jammer genoeg geen halt door toegeroepen (Haller et al., 2014; WHO, 2008, Itinera Institute, 2013). Bovendien kennen we nog steeds niet met zekerheid dé oorsprong of beïnvloedende factoren van verschillende stoornissen, waardoor pogingen tot preventie, behandeling en begrip ons nog steeds vaak voor vraagtekens plaatsen (Maas & Jansen, 2000 voor Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu [RIVM]). In deze masterproef trachten we in te spelen op deze tekorten. Deze masterthesis onderzoekt de oorsprong van een verminderd welzijnsniveau en psychische moeilijkheden beginnend bij de jeugdervaringen van mensen. Reeds verscheidene onderzoekers hebben aangegeven dat gebeurtenissen die men meemaakt in de jeugd, een blijvende impact kunnen hebben op het welzijn en de verdere levensloop (bijv. Deci & Ryan, 2008; Deci & Ryan, 2000; Pillemer, 2003). Deze studie tracht jeugdervaringen op een vernieuwende wijze te benaderen, namelijk via het betrekken van cruciale autobiografische herinneringen en het gebruik van jeugdfoto’s. Deze benaderingswijze lijkt waardevol om de link tussen jeugdervaringen en later welzijn te bestuderen aangezien autobiografische herinneringen verbonden zijn met het later affect, welzijn of de levenskeuzes (Pillemer, 2003; Philippe, Koestner, Beaulieu-Pelletier, & Lecours, 2011). De Zelf-Determinatie Theorie (Deci & Ryan, 2000) biedt een interessant kader voor de studie van autobiografische herinneringen. Deze theorie focust op het belang van de bevrediging van drie psychologische basisbehoeftes aan verbondenheid, competentie en autonomie voor een goede ontwikkeling en welzijn. Als niet aan deze basisbehoeften voldaan wordt in de jeugd, voorspelt de Zelf-Determinatie Theorie negatieve levensuitkomsten en een lager welzijn (Deci & Ryan, 2000). In deze scriptie werd de relatie tussen behoeftebevrediging in autobiografische jeugdherinneringen en huidig welbevinden onderzocht bij zowel een niet-klinische als een klinische groep. Hierbij werd verwacht dat behoeftebevrediging ervaren in jeugdherinneringen een rol zou spelen in het huidig 1
welbevinden in beide groepen, alhoewel deze relatie wellicht uitgesprokener kon zijn voor de klinische groep. Deze jeugdherinneringen werden deels geïnduceerd via jeugdfoto’s, omdat herinneringen en bijbehorende emoties en gedachten op deze manier levendiger en betrouwbaarder opgehaald kunnen worden (Barnard et al., 2011; Hodges, Berry & Wood, 2011). Deze thesis gaat van start met het verduidelijken van de rationale van de Zelf-Determinatie Theorie en bestudeert hierbij aansluitend de effecten van behoeftebevrediging en -frustratie in bepaalde situaties op het welzijn. Later wordt de link met het autobiografische geheugen gelegd, waartoe de jeugdherinneringen waarmee in deze studie gewerkt wordt, behoren. In dit luik gaan we dieper in op de rol van autobiografische herinneringen op ons huidig functioneren. Er wordt ook beschreven hoe betrouwbaar (behoeftebevrediging in) jeugdherinneringen weergegeven kan worden door deelnemers, en welke vertekeningen kunnen plaatsvinden zowel in de klinische en niet-klinische groep participanten. Vervolgens wordt de overstap gemaakt naar het huidige onderzoek, met een uiteenzetting over de onderzoeksvragen en op basis van de literatuur verwachte bevindingen. Hierna worden de steekproef, procedure en resultaten aangekaart; waarna dit alles wordt samengevat in de discussie.
2
Zelf-Determinatie Theorie Kerngedachte. De Zelf-Determinatie Theorie (ZDT; Ryan, 1995; Deci & Ryan, 2000) is een motivatietheorie die uitgaat van een positief mensbeeld waarin mensen actief ageren (Van den Broeck, Vansteenkiste, De Witte, Lens, & Andriessen, 2009). De theorie gaat uit van drie aangeboren, universele psychologische behoeften, namelijk de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. De behoefte aan autonomie bestaat uit de wens om de vrije wil te kunnen navolgen zonder onder druk te staan van anderen. Men wil een gevoel van keuzevrijheid ervaren waarbij men initiator is van eigen acties. De behoefte aan competentie wordt gekenmerkt door de wens om het gevoel te hebben dat men capabel is om een taak tot een goed einde te brengen en dat men effectief om kan gaan met uitdagingen. Kortom; dat men een gevoel van controle heeft over de uitkomsten van zijn daden, waarbij men het ervaart het ‘goed’ te kunnen doen. Ten slotte kunnen we de behoefte aan relationele verbondenheid operationaliseren als de wens om goed te functioneren binnen een groep, betekenisvolle relaties op te bouwen waarbinnen men zorg kan geven en krijgen. Een veilige gehechtheid aan belangrijke anderen is hierbij een niet te onderschatten factor, omdat een veilige hechting een stevige basis biedt voor alle verdere ‘exploraties’, zijnde interacties met de omgeving (Ryan, 1995; Deci & Ryan, 2000; Bowlby, 1988; Van den Broeck et al., 2009). Een ideale behoeftebevredigende situatie is er één waarin men zich in deze basisbehoeften voldaan voelt; men voelt zich verbonden met significante anderen, competent en autonoom. Er zijn echter ook minder ideale situaties, die men in twee categorieën verdeelt. Tot de eerste categorie behoren situaties waarin er lage behoeftesatisfactie van één of meerdere basisbehoeften aanwezig is. Dit impliceert niet meteen behoeftefrustratie, maar slechts een lage behoeftebevrediging. Een voorbeeld hiervan is een persoon die niet het gevoel heeft dat hij zijn job erg goed doet, maar wel vindt dat hij nog nipt voldoende presteert (lage behoeftesatisfactie van competentie-behoefte). Daarentegen is er in een situatie van behoeftefrustratie, zoals in de tweede categorie, wel sowieso een lage behoeftesatisfactie aanwezig (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Het onderscheid tussen de twee categorieën kan best worden uitgelegd met een voorbeeld. Om verder te gaan op vorige voorbeeld stelt men zich hier een persoon voor die veelvuldig te horen krijgt van collega’s dat hij zijn taken tot een slecht einde brengt en hierdoor enorm onzeker is over zijn prestaties en bekwaamheid (behoeftefrustratie van competentie-behoefte). Binnen dit onderscheid is de situatie van behoeftefrustratie negatiever (en met zwaardere gevolgen, zoals wordt aangehaald in volgende secties) dan ervaringen van lage behoeftesatisfactie (Vansteenkiste & Ryan, 2013). De ZDT stelt dat mensen van natuur uit wezens zijn die actief hun psychologische groei, kennisverwerving,… proberen verder te ontplooien of uit te breiden. Er wordt dus verondersteld dat 3
mensen zelf actief op zoek gaan naar zowel bijleren als een psychisch groeiproces. Aangezien de bevrediging van de basisbehoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid hiervoor essentieel is, zouden mensen dus automatisch de neiging vertonen om deel te nemen aan activiteiten die tot bevrediging van voorgenoemde drie behoeften leiden (Ryan, 1995; Deci & Ryan, 2000).
Behoeftebevrediging en behoeftefrustratie: De gevolgen en antecedenten. In het voorgaande deel werden de drie psychologische basisbehoeften beschreven. In deze sectie gaat er toespitst worden op wat er gebeurt als deze drie behoeften bevredigd zijn, of als ze in tegenstelling niet vervuld geraken. Er wordt bestudeerd hoe dit proces verloopt, en welke de beïnvloedende factoren zijn. Eerst wordt er gefocust op gevolgen van satisfactie en dissatisfactie van de basisbehoeften in het verdere leven. Aangezien behoeftesatisfactie een cruciale factor blijkt te zijn met belangrijke gevolgen, lijkt het aangewezen om eveneens aan te kaarten waar de antecedenten hiervan liggen. Wat bevordert of belemmert behoeftebevrediging en later welzijn? Gevolgen van behoeftebevrediging. De kerngedachte van de ZDT is dat de vervulling van deze drie psychologische behoeften essentieel is voor psychologisch welbevinden en groei. De literatuur beschrijft dat elke basisbehoefte afzonderlijk belangrijk is voor het welzijn (Deci & Ryan, 2000; Philippe, Koestner, Beaulieu-Pelletier, Lecours, & Lekes, 2012; Ryan, 1995). Dus om psychologisch welbevinden te ervaren is het vereist dat alle drie de basisbehoeften vervuld zijn. “Psychologisch welbevinden” in deze context verwijst naar een staat waarin het individu zijn psychologische groei kan verderzetten, tevreden is over zijn leven en een hoog welzijn heeft (Deci & Ryan, 2000). Mensen die trachten een persoonlijke groei te verwezenlijken, d.w.z. zelfontwikkeling, kennis en integratie nastreven, hebben meer kans om een hoger gevoel van competentie te ervaren en zich te engageren voor vrijwillige en sociale activiteiten dewelke weer bijdragen tot behoeftebevrediging (Ryan, Huta, & Deci, 2008). Verder zullen mensen die een hogere behoeftebevrediging ervaren meer mogelijkheden ontwikkelen om de verplichtingen des levens (bv. zich houden aan de wet, onaangename taken afwerken) uit te voeren vanuit een motivatie die uit henzelf komt eerder dan dat ze zich hiertoe verplicht voelen uit angst voor negatieve consequenties van buitenaf. Zo kunnen mensen met hogere behoeftebevrediging de beperkingen die de samenleving reguleren sneller kunnen internaliseren en zich vereenzelvigen met deze waarden. Dit dan minder vanuit een angst voor bestraffing indien ze deze zaken niet doen, maar meer vanuit een vereenzelviging met deze waarden. Dit maakt dat ze in hun handelen conform de regels en verwachtingen vanuit de maatschappij meer autonomie kunnen uitoefenen, en eveneens dat hun socialisatie vlotter verloopt (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Voor huidig onderzoek is het meest 4
belangrijke gevolg van behoeftebevrediging wellicht de invloed op welzijn, wat eveneens gelinkt kan worden aan de hiervoor besproken gevolgen. Hiernaast worden er ook andere positieve gevolgen van behoeftebevrediging gevonden zoals een positieve invloed op identiteitsontwikkeling (Vansteenkiste & Ryan, 2013) en op de educatie (Vansteenkiste et al., 2009). Zo wordt een behoeftebevredigende schoolomgeving bijvoorbeeld gelinkt ook met kwalitatief betere (autonome) motivatiestijlen en betere schoolprestaties (Vansteenkiste et al., 2009). In het algemeen voelen mensen met een hoge behoeftebevrediging zich vrijer om hun leven op een voldoening gevende manier te leiden. Zij hebben er meer vertrouwen in de uitdagingen die ze op hun pad tegen komen te kunnen overwinnen, dit alles in vergelijking met mensen die veel behoeftefrustratie of weinig behoeftebevrediging ervaren (Ryan et al., 2006; Vansteenkiste & Ryan, 2013).
Gevolgen van behoeftefrustratie. Alhoewel nog relatief weinig studies specifiek gekeken hebben naar de gevolgen van behoeftefrustratie op het psychologisch welbevinden, laten de voorlopige bevindingen zien dat behoeftefrustratie een nefaste invloed heeft op het psychologisch functioneren. De ZDT (Deci & Ryan) voorspelt dat de oorzaak van verscheidene vormen van psychopathie te vinden is in de frustratie van basisbehoeften in de vroege ontwikkeling van een individu. Kinderen die hun gezin als controlerend, weinig nabij of afwijzend ervoeren, algemeen gezien meer onzekerheid en een lager niveau van zelfvertrouwen ervoeren (Kasser, Ryan, Zax & Sameroff, 1995 uit Ryan et al., 2006). Zo hebben studies ook aangetoond dat kinderen wiens ouders een psychologisch controlerende opvoedingsstijl gebruiken waarbij de basisbehoeften van het kind actief gefrustreerd worden, meer depressieve symptomen en minder levenstevredenheid vertonen (Shiffrin et al., 2014). Verder hebben studies aangetoond dat behoeftefrustratie ook gerelateerd is aan ‘binge eating’ (Boone, Vansteenkiste, Soenens, Van der Kaap-Deeder, & Verstuyf, in press) en dat er een mediatie-effect optreedt van perfectionisme in de relatie tussen controlerend opvoeden en eetstoornissen (Soenens et al., 2008). Antecedenten van Behoeftebevrediging – en frustratie. Wegens de impact die behoeftebevrediging en –frustratie heeft op het psychisch functioneren, lijkt het zinvol om meer inzicht te vergaren in welke factoren reeds vroeg in dit proces een rol spelen. Hier blijken zowel de omgeving als persoonlijkheidseigenschappen een invloed uit te oefenen op de ervaren behoeftebevrediging en –frustratie (Deci & Ryan, 2000). Zoals reeds aangehaald kunnen omgevingen personen ondersteunen of blokkeren in hun behoeftebevrediging. In een situatie waarin ouders hun kinderen vrij laten kiezen, het gevoel geven dat ze het goed doen en nabij zijn, zullen kinderen eerder 5
het gevoel hebben dat ze psychologisch vrij, competent en verbonden zijn. Hier is het voor een kind mogelijk actief te exploreren, zich te hechten en uitdagingen (op maat) aan te gaan. In zo’n ideale situatie krijgt het kind voldoende bouwstenen om van daaruit zijn natuurlijke tendens richting een verdere psychologische groei na te streven (Bowlby, 1988; Deci & Ryan, 2000; Deci & Ryan, 1995). Autonomie-ondersteuning vanuit ouders is in deze context het meest onderzocht geworden. Autonomie-ondersteuning wordt gekarakteriseerd door het verlenen en stimuleren van psychologische vrijheid bij het kind door de gevoelens en gedachtes van een kind te respecteren/accepteren en initiatieven vanuit het kind te ondersteunen (Grolnick, Ryan, & Deci, 1991). Zo blijkt dat autonomieondersteunend opvoeden positief geassocieerd is met behoeftebevrediging (Fousiani, Van Petegem, Soenens, Vansteenkiste & Chen, 2014). In tegenstelling, wanneer de omgeving het kind niet ondersteunt in zijn behoeftebevrediging of deze behoeftebevrediging zelfs actief in de weg staat (bijvoorbeeld door controlerend, verwerpend en/of afwezig te zijn), zal dit een negatieve invloed hebben op de behoeftebevrediging van het kind (Bowlby, 1988; Deci & Ryan, 2000; Deci & Ryan, 1995). Zo gaven kinderen van over-controlerende/bezorgde ouders bijvoorbeeld blijk van een lager gevoel van autonomie, competentie én verbondenheid (Shiffrin et al., 2014). De ZDT is ook toepasbaar op schoolgebied. Zo wordt verondersteld dat schoolcontexten die door studenten ervaren worden als behoefte-ondersteunend, meer autonome motivatiestijlen bevorderen. Binnen zo’n ondersteunende schoolcontext beschrijven leerlingen hun leerkrachten als autonomie-ondersteunend, gestructureerd en emotioneel betrokken (Vansteenkiste, Sierens, Luyckx, & Lens, 2009). De mate van behoeftebevrediging oefent een mediërende rol uit in de relatie tussen de omgeving en de mate van subjectief
welzijn
(Sheldon,
Cheng
&
Hilpert,
2011).
Autobiografische Herinneringen en de ZDT
In dit hoofdstuk wordt van start gegaan met een beschrijving van wat (autobiografische) herinneringen zijn, en hoe het herinneringsproces in zijn werk gaat. Dan gaan we dieper in op de verschillende functies van autobiografische herinneringen: waarom is het autobiografisch geheugen van belang? Hierna worden mogelijke vertekeningen bij herinnering(weergave) besproken die van belang kunnen zijn bij huidige onderzoeksopzet; dit zowel voor de algemene populatie alsook toegespitst op de specifieke klinische populatie. Ten slotte wordt de link tussen het autobiografisch geheugen en de basisbehoeften verkend.
6
Geheugen. Wat is geheugen en wat zijn herinneringen? In dit onderzoek maken we gebruik van jeugdherinneringen om belangrijke gebeurtenissen tijdens de jeugdjaren van de deelnemers in kaart te brengen. ‘Her-inneren’ betekent letterlijk het terug naar binnen brengen van iets. In Van Dale (2013) vinden we terug dat herinneren betekent ‘iets in het geheugen terugroepen’. Maar wat is het geheugen nu net? Het geheugen wordt omschreven als een complex geheel van verschillende mechanismes en processen die samenwerken en beïnvloed worden door onze ervaringen in het ‘hier en nu’. Het geheugen tracht in dit veelzijdige samenspel de huidige gebeurtenissen, ervaringen, etc. op te slagen waarna deze op hun beurt invloed op ons gedrag, denken en andere aspecten van ons verdere leven kunnen uitoefenen (Banich & Compton, 2011).
Figuur 1. De verschillende geheugentypes (Brysbaert, 2006, p. 261).
Om het autobiografisch geheugen binnen de complexe organisatie van ons geheugen te situeren, dient het te beschouwd te worden als een onderdeel van het episodische geheugen (zie Figuur 1). Het episodisch geheugen is het geheugen voor zaken die we zelf ervaren hebben; deze herinneringen bevatten dan telkens ook info over plaats en tijd. Zo kunnen we ons herinneren waar we stonden op dat feestje, en wie er allemaal aanwezig was. Brewer (1986, p. 34) definieert een autobiografische herinnering ook als “a recollection of a particular episode from an individual’s past”. Autobiografische herinneringen, de focus van dit onderzoek, betreffen dus herinneringen die te maken hebben met het persoonlijk leven. Autobiografische herinneringen worden verder opgesplitst in een deel persoonlijke semantische informatie (bv. kennis van feiten over zichzelf, zoals wat men gestudeerd heeft aan de universiteit) en een ander deel persoonlijke episodische info (bv. unieke 7
gebeurtenissen, zoals de eerste middelbare schooldag) (Holland & Kesinger, 2010).
In het
autobiografische geheugen is de informatie hiërarchisch geordend (Belli, 1998). De algemenere informatie staat vanboven in het hiërarchisch model, en hoe lager in de hiërarchie, hoe specifieker de herinnering wordt. Met algemene info bedoelen we informatie over een grotere tijdspanne, zoals bijvoorbeeld ‘een vakantie naar Frankrijk’. Met specifiekere info hebben we het over één gedetailleerde gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld ‘het bezoek aan een lokaal marktje’. Het episodisch en autobiografisch geheugen hebben een interessante wisselwerking. Er wordt verondersteld dat het episodisch geheugen al vanaf de babytijd werkzaam is, en dat mede vanuit de opgeslagen episodische herinneringen (die natuurlijk op babyleeftijd van een meer sensoriële (visuele) vorm zijn vergeleken met op latere leeftijd) de eerste conceptvormingen een feit worden. In deze visie ligt het episodische geheugen aan de basis van de ontwikkeling van het conceptuele systeem. Het episodische geheugen zou de basis voor de conceptuele kennis bieden, en het autobiografisch geheugen zou op zijn beurt de conceptuele context voor een episodische herinnering bieden. Episodische herinneringen komen vaak voor onder de vorm van visuele beelden, hoewel het autobiografische geheugen een geheel van mentale representaties is waarbinnen episodische beelden gecontextualiseerd worden naar het levensverhaal van die specifieke persoon en deze visuele beelden dus naar een narratief ‘vertaald’ worden. De episodische beelden zijn dus vereist voor de constructie van een autobiografische herinnering. Een belangrijke meerwaarde van de autobiografische herinnering is dat deze verbonden blijft met de oorspronkelijke cognitief-affectieve component (Conway, 2008; Conway & Pleydell-Pierce, 2000). Dit is van belang voor huidig onderzoek aangezien door deze eigenschap verondersteld kan worden dat de participanten een indruk van hun destijdse behoeftebevrediging/-frustratie kunnen oproepen. Het episodisch geheugen is zoals het semantische geheugen een categorie binnen het overkoepelende declaratief geheugen. Het declaratief geheugen dient voor het opslaan van bewuste herinneringen van zaken die men kan verwoorden. Deze herinneringen kunnen we op eigen initiatief oproepen. Het semantisch geheugen slaat informatie op omtrent feiten en kennis over onze leefwereld, bijvoorbeeld het feit dat Brussel de hoofdstad is van België, dat je in een les hoort te zitten i.p.v. staan, etc. Het declaratief geheugen is een subcategorie binnen de grote noemer van het lange termijn geheugen, dat wordt afgesplitst van het korte termijn geheugen. Het langetermijngeheugen bestaat uit herinneringen betreffende gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, feiten en dergelijke uit het dagelijkse leven (bv. de naam van je vriendin). Dit geheugen houdt informatie lang bij; anders gezegd, vergeten gebeurt slechts traag. Het langetermijngeheugen wordt een bijna onbeperkte opslagcapaciteit 8
toegeschreven, in tegenstelling tot het kortetermijngeheugen. In het kortetermijngeheugen kan slechts een beperkte hoeveelheid informatie tegelijk worden bijgehouden. Het houdt die info waar we ons op de moment bewust van zijn voor een korte tijd bij, wat het mogelijk maakt om er gedurende die tijd mee te werken (bv. het onthouden van de nummerplaat van een auto tot men ze kan opschrijven). Meerdere theorieën stellen dat informatie opgeslagen wordt in het langetermijngeheugen na selectie uit het kortetermijngeheugen, waardoor dus niet alle informatie uit het kortetermijngeheugen voor een lange tijd bewaard wordt (Atkinson & Shiffrin, 1986). Binnen het lange termijn geheugen bevindt ook het niet-declaratief geheugen zich, waartoe we moeilijk bewust toegang krijgen. Hier bevindt zich een onbewust geheugen voor gedrag, zoals bijvoorbeeld het steeds vlotter fietsen na herhaald proberen. Binnen het niet-declaratief geheugen kunnen we het procedureel geheugen onderscheiden van het geheugen voor andere impliciete vaardigheden. Het procedureel geheugen geeft aan hoe we handelingen kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld hoe we moeten lopen of onze veters strikken. Het geheugen voor andere impliciete vaardigheden bevat ook kennis over niet-motorische zaken, die toch gerelateerd zijn aan het geheugen, bv. perceptueel leren: door ervaring waarnemen, herkennen en categoriseren van zaken. Zoals een object met drie hoeken herkennen als een driehoek.
Herinneringsproces. In zijn boek beschrijft Brysbaert (2006) dat het herinneringsproces uit drie stappen bestaat, namelijk: de verwerving of het coderen van informatie, het bewaren van die info in het geheugen en uiteindelijk het terug oproepen hiervan. Wegens de tijd van het meemaken van de jeugdervaring en vervolgens het opslaan ervan gepasseerd is en het bewaren van herinneringen niet in het onderzoeksgebied van huidig onderzoek past, is voor huidig onderzoek is met name het oproepen van informatie belang. Dit aangezien het succesvol herinneren niet enkel een functie is van de kwaliteit van het geheugenspoor in de hersenen (het bewaren), maar ook van de gebruikte oproepingsaanwijzingen en het al dan niet bekomen van resultaat. Als men wordt gevraagd naar een herinnering uit de jeugd, gaat het van de oproepingsaanwijzing (bv. 'Wie was aanwezig op je verjaardagsfeestje met springkasteel toen je 15 jaar oud werd?') afhangen hoe goed de herinnering wordt opgehaald/herinnerd (Brysbaert, 2006). Deze derde stap in het herinneringsproces is de meest meetbare, aangezien hier effectief de output vanuit de persoon in kwestie kan bekeken worden. Als men voorgaande delen integreert, is het mogelijk te kijken naar de invloed van het geheugen op het menselijk leven. Zo stellen Banich en Compton (2011, p. 267) dat “the memory is the group of mechanisms or processes by which experience shapes us, changing our brains and our behaviour. (…) The memory is the ability to capture each successive “present moment” within the 9
nervous system so that we are forever changed by it.” Herinneringen zijn dus niet slechts opgeslagen delen informatie, maar beïnvloeden tevens onze toekomstige ervaringen en gedragingen.
De rol van autobiografische herinneringen in het huidig psychologisch functioneren. In het volgend gedeelte gaan we in op de functie van herinneringen en staan specifiek stil bij enkele vragen, namelijk: Welke invloed oefenen autobiografische herinneringen uit, en waarop? Waarom gaan we nu net autobiografische herinneringen onderzoeken, en niet één van de zoveel andere soorten herinneringen? Wat is de meerwaarde hiervan voor ons onderzoek? Het belang van autobiografisch geheugen kan al verduidelijkt worden door een uitspraak van Conway & Rubin (1993, p.103). Zij vergelijken het autobiografisch geheugen met “a major crossroads in human cognition where considerations relating to the self, emotion, goals, and personal meanings all intersect”. Dit sluit ook aan bij de drie grote functies van het autobiografisch geheugen (Holland & Kensinger, 2010). Allereerst is er een grote rol toegeschreven aan het autobiografisch geheugen bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid én in het behoud van een coherent zelfbeeld over de jaren heen. Zo stellen Jorgensen en collega’s (2012) dat autobiografische herinneringen onontbeerlijk zijn in het opbouwen van een levensverhaal en een betekenisvolle narratieve identiteit. Zij leggen hierbij nog specifiek de nadruk op 'zelf-bepalende' herinneringen, dewelke een affectief intense soort autobiografische herinneringen zijn die als erg centraal beschouwd worden voor het eigen levensverhaal en identiteit. Daarnaast zijn autobiografische herinneringen belangrijk bij sociale relaties en interacties, aangezien deze herinneringen stof tot gesprek bieden en mensen met elkaar kunnen verbinden. Ten laatste wordt ook gepostuleerd dat autobiografische herinneringen een richtinggevend nut hebben bij het oplossen van huidige problemen en het kiezen van toekomstig gedrag. Als we weten hoe we een gelijkaardig probleem in het verleden hebben aangepakt en wat de gevolgen daarvan waren, kan dit een leidraad verschaffen in de beslissing voor het behouden van de aangewende strategie of het kiezen van een nieuwe, meer aangepaste aanpak. Pillemer (2003) zelf benadrukt dat de richtinggevende functie van autobiografische herinneringen zeker niet secundair is aan de andere functies. Zij geven aan dat deze herinneringen een verreikende invloed uitoefenen, en vaker in overweging worden genomen dan gedacht. Het is zo dat wanneer autobiografische herinneringen worden gebruikt bij het oplossen van een probleem, dat dit zo automatisch gaat dat we niet eens weten dat we ze gebruiken. Eenzelfde herinnering kan meerdere functies uitoefenen (Pillemer, 2003). Een voorbeeld om dit te illustreren: als een kind gepest wordt op school, zal de herinnering hieraan het zelfbeeld van het kind aantasten, alsook intense richtinggevende info geven over welke situaties veilig zijn en welke 10
niet, en ten laatste zal deze gebeurtenis ook een sociale functie kunnen dienen als het kind een empathische reactie van anderen krijgt op zijn verhaal.
Autobiografisch geheugen en behoeftes. De psychologische basisbehoeften spelen een cruciale rol binnen de ZDT, zoals reeds eerder aangegeven. Tevens hebben we eerder stilgestaan bij jeugdherinneringen en de functie hiervan in het dagelijks leven. Nu rijst de vraag naar welke rol behoeftebevrediging
versus
–
frustratie
speelt
in
belangrijke
jeugdherinneringen.
Is
behoeftebevrediging in jeugdherinneringen gerelateerd aan het latere welzijn? We zullen stilstaan bij enkele studies die deze onderwerpen nader bekeken hebben. Alvorens we van start gaan dienen we de functies van autobiografische herinneringen duidelijk voor ons te zien. Het is belangrijk voor ogen te houden dat deze herinneringen nog steeds een invloed op het heden uitoefenen. Ze kunnen goede voorspellers van levensuitkomsten zijn, omdat ze bijvoorbeeld vaak in overweging worden genomen bij het maken van levenskeuzes, stellen van gedrag, etc. Omdat de drie basisbehoeftes, zoals vermeld in de ZDT, zo’n fundamentele rol spelen in het leven, is het aannemelijk dat mensen in staat zijn om eerdere ervaringen van behoeftebevrediging/frustratie te herinneren en te beschrijven. Philippe en collega’s (2011) onderzochten in hun onderzoek deze en nog vele andere vragen rond behoeftebevrediging. Belangrijk om op te merken bij dit en volgende onderzoeken van Philippe en collega’s is dat zij zich gericht hebben op autobiografische herinneringen in het algemeen, en zich niet toespitsten op jeugdherinneringen zoals in het huidig onderzoek. Een onmiddellijk belangrijke bevinding van Philippe en collega’s (2011) voor dit huidige onderzoek is dat mensen bij het denken aan herinneringen in staat zijn hier hun destijdse behoeftebevrediging uit te achterhalen, zoals verwacht wordt vanuit de ZDT. Twee onderzoekers codeerden elke gegeven herinnering op dezelfde Likert-schaal als de deelnemers, waarbij ze elke basisbehoefte operationaliseerden zoals te verwachten valt onder de ZDT. Zo werd bijvoorbeeld een hoge mate van satisfactie van de basisbehoefte aan verbondenheid toegekend als herinneringen uiting gaven van gevoelens als nabijheid, zorg dragen voor iemand, gewaardeerd worden, etc. Zo gebeurde dit voor elke basisbehoefte. Er werd een hoge correlatie gevonden tussen de scoring door onderzoekers en door deelnemers voor elke behoefte (Philippe et al., 2011). Dit is een erg belangrijk gegeven als we behoeftebevrediging in herinneringen willen onderzoeken, omdat het laat zien dat deelnemers zelf goed in staat zijn om de behoeftebevrediging in een herinnering te rapporteren. Als antwoord op een andere onderzoeksvraag, vonden zij dat de graad van behoeftebevrediging bij herinneringen een sterk voorspellende waarde blijkt te hebben voor het welzijn, waarbij telkens gecontroleerd werd voor de huidige behoeftesatisfactie. Zowel voor hedonistisch (hoog energiepeil, levenslust, interesse) als voor 11
eudaimonisch (optimaal psychologisch functioneren en groei) welzijn blijkt behoeftebevrediging in het verleden een betere voorspeller dan enig ander aspect van de herinnering (Philippe et al., 2011). Behoeftebevrediging in autobiografische herinneringen blijkt nog extra variantie in het welzijn te voorspellen bovenop persoonsgebonden kenmerken, zoals karaktereigenschappen, algemene behoeftebevrediging en de zelf-gedetermineerde oriëntatie. Behoeftebevrediging blijkt ook significant positief geassocieerd met het psychologisch aanpassingsvermogen: hoe meer onze behoeftes bevredigd zijn des te beter we ons kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Specifiek voor negatieve autobiografische herinneringen zien we dat de behoeftebevrediging erg negatief in verband staat met het welzijn (Philippe et al., 2011; Philippe et al., 2012) . In een onderzoek van Philippe en collega’s (2012) werd onderzocht of het mogelijk was mensen onbewust zo te beïnvloeden dat ze zouden terugdenken aan een bepaalde herinnering, en of de behoeftebevrediging in deze herinnering het welzijn beïnvloedt. Dit hebben ze getest door mensen een herinnering te laten opschrijven en dezelfde mensen twee weken later ofwel kernwoorden uit de door zichzelf gegeven herinnering ofwel kernwoorden uit de herinnering van iemand anders te laten zien. Hierbij wordt verwacht dat mensen enkel bij het weerzien van kernwoorden uit hun eigen herinnering terug moeten denken aan de herinnering die ze twee weken geleden hebben opgeschreven. Het zien van deze kernwoorden dient als een vorm van priming. Hieruit volgend wordt eveneens verwacht dat door het denken aan die herinnering de behoeftebevrediging die ze ervoeren tijdens die situatie het huidig welzijn zal beïnvloeden. Er wordt geen verandering in welzijn verwacht bij het zien van kernwoorden uit andermans herinnering. Uit de resultaten van deze studie blijkt inderdaad dat episodische herinneringen geprimed kunnen worden. We kunnen mensen onbewust aanzetten om herinneringen aan een situatie op te halen waarin ze behoeftesatisfactie of net –frustratie ondervonden. Opmerkelijk hierbij is dat de soort van herinnering die mensen ophalen, hun situationeel welzijn beïnvloedt afhankelijk van de graad van behoeftebevrediging van de herinnering waaraan ze denken. Dus indien men bijvoorbeeld denkt aan herinneringen met een hoge behoeftebevrediging, zal men zich even beter voelen. Beter dan bij herinneringen met lagere behoeftebevrediging. Maar er is nog meer. Als een bepaalde herinnering vaak opgehaald wordt, gaat de graad van behoeftebevrediging van deze herinnering de veranderingen in welzijn over de tijd voorspellen. Dit gaat dan verder dan situationeel welzijn (Philippe et al., 2012). Behoefte-geladen herinneringen blijken dus waardevol te zijn bij het onderzoeken van welzijn. Zo heeft een behoefte-geladen herinnering van een koppel verband met de relatiekwaliteit, en is een behoefte-geladen herinnering aan een vriend gerelateerd aan de vriendschapskwaliteit. De directieve functie van autobiografische herinneringen komt duidelijk te boven als we het verband tussen behoeftebevrediging in herinneringen en relatie-uitkomsten bekijken. 12
Deze herinneringen spelen actief mee in het verhogen van relatiekwaliteit of het afbreken van een relatie (Philippe, Koestner, & Lekes, 2013). Als we autobiografische herinneringen thematisch gaan bekijken, kunnen we merken dat bepaalde thema’s in herinneringen bepaalde specifieke emoties teweeg brengen na ophalen. Zo zien we dat als we de herinnering aan een belangrijk verlies bestuderen, waarbij men behoeftefrustratie heeft ervaren, er een typisch verband is met de (in theorie al verbonden) reactie met depressieve emoties. Ook op andere vlakken is er een verband tussen de emotionele kleur en behoeftebevrediging in de herinnering en de latere reactie. Als proefpersonen herinneringen aan een bepaalde behoeftefrustrerende situatie ophalen (bv. waarin ze zich of boos of schuldig voelden) en er wordt hen nadien een film getoond waarvan ze boos worden, zal enkel bij de proefpersonen die een boze herinnering opschreven hun huidige reactie (op de film die dezelfde emotie opwekt) hierdoor voorspeld kunnen worden (Philippe, Koestner, Lecours, Beaulieu-Pelletier, & Bois, 2011). Het is duidelijk merkbaar dat ook in autobiografische herinneringen de behoeftebevrediging een belangrijke rol speelt. We mogen de rol die deze herinneringen uitoefenen op het huidige functioneren en denken niet onderschatten. Aangezien mensen zelf betrouwbaar kunnen weergeven hoe ze dit destijds ervaren hebben, is het voor ons mogelijk deze metingen in onze studie op te nemen.
13
Huidig Onderzoek
Hoewel veel studies zich reeds gericht hebben op de gevolgen van behoeftesatisfactie op het psychologisch functioneren, is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar de rol van behoeftesatisfactie in herinneringen. Het voornaamste verschil tussen het huidige onderzoek en voorgenoemde studies die werken met behoeftesatisfactie in herinneringen (bv. Philippe et al., 2011) is dat in de huidige studie specifiek naar jeugdherinneringen werd gepeild. Er werd gefocust op jeugdervaringen omdat reeds veelvuldig is gebleken uit onderzoek dat dit een kritieke periode in ons leven is, waar niet-ondersteunende omgevingen een blijvende invloed kunnen achterlaten (Deci & Ryan, 2000; Bowlby, 1969). Zo benadrukt de hechtingstheorie van Bowlby (1969) bijvoorbeeld het belang van de moeder-kind relatie. Als deze relatie misloopt en het kind zich onveilig hecht zal dit waarschijnlijk leiden tot problemen bij latere relatievorming en sociale ontwikkeling. De periode vroeger dan zes jaar is dus zeker ook belangrijk, maar het leek ons best deze te excluderen uit dit onderzoek wegens de moeilijkheid om herinneringen aan een dergelijke vroege periode op te halen (Messina & Zavattini, 2014). Aangezien we reeds deelnemers vanaf zestien jaar wilden onderzoeken, hebben we de uiterste herinneringsgrens op vijftien jaar gezet zodat deze periode voor alle deelnemers al in de verleden tijd lag. Verder is de methode waarop jeugdherinneringen werden geadresseerd, namelijk via jeugdfoto’s, vernieuwend en potentieel een vooruitgang. Er is veel onderzoek gevoerd naar het effect van het gebruik van foto’s op de autobiografische herinnering, dit vaak met behulp van SenseCams (Barnard et al., 2011; Hodges, Berry & Wood, 2011). Een SenseCam is een kleine camera die gedragen wordt (bv. rond de nek), en die automatisch foto’s trekt. Zo krijgt men dus verschillende beelden vanuit zijn eigen standpunt en van verschillende gebeurtenissen waarvan men niet weet dat ze getrokken zijn. Het weerzien van deze beelden die men zelf heeft meegemaakt, leidt vaak tot een autobiografische herinnering waarbij zowel gedachten, gevoelens en emoties van toen terugkomen. Dit zou zo werken bij zowel gezonde mensen als bij mensen met geheugenproblemen; maar ook bij mensen met psychische problemen (Hodges, Berry & Wood, 2011). Er wordt ook aangegeven dat door de SenseCam herinneringen toegankelijk worden die dit anders niet zouden zijn. Niet enkel de herinnering aan wat zichtbaar is op de foto komt terug, maar ook meer van wat er rond dat moment gebeurde, bv. welke gesprekken er toen gevoerd werden (Barnard et al., 2011). In de huidige studie werd ook gebruik gemaakt van foto’s om, net als eerder aangetoond bij het gebruik van een SenseCam, het ophalen van herinneringen aan eerdere ervaringen te vergemakkelijken.
14
Concreet trachtte huidig onderzoek meer inzicht te verkrijgen in drie onderzoeksvragen. Ten eerste werden mogelijke verschillen tussen de klinische en niet-klinische steekproef op vlak van behoeftesatisfactie, in het verleden en nu, bestudeerd. Ook voor het welzijn en psychologisch lijden werd dit onderzocht. Met betrekking tot het huidig welzijn en psychisch lijden werd er verwacht dat de klinische steekproef, bestaande uit individuen die opgenomen waren in psychiatrische ziekenhuizen, een lager welzijn en hoger psychisch lijden zou ervaren dan de niet-klinische steekproef. Immers, individuen uit de klinische steekproef hebben waarschijnlijk naar aanleiding van een verhoogde mate van psychisch lijden voor een opname gekozen. Bovendien wordt er vanuit het ZDT-perspectief (Deci & Ryan, 2000) verwacht dat dit lager huidig welzijn gepaard gaat met een lage huidige behoeftebevrediging. Naast de momentele verschillen tussen de klinische en niet-klinische steekproef wat betreft behoeftesatisfactie en welzijn, veronderstelden wij ook dat deze verschillen ook tot uiting zouden komen in behoeftesatisfactie en welzijn ervaren tijdens de jeugd. De verwachting dat patiënten (met
persoonlijkheidsproblematieken,
zoals
de
meerderheid in huidig onderzoek)
lagere
behoeftebevrediging en hogere –frustratie zouden gekend hebben in hun jeugd, werd ondersteund door enkele bevindingen. Zo worden bepaalde persoonlijkheidsstoornissen, waaronder de borderline persoonlijkheidsstoornis (waaraan de meerderheid van de patiënten leed), in relatie gebracht met een verhoogde blootstelling aan traumatische gebeurtenis en dit op jonge leeftijd. Mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben in hun jeugd ook vaker seksueel misbruik en mishandeling meegemaakt (zo ook de patiënten opgenomen in huidig onderzoek). Voorgenoemde situatie is een uitgesproken voorbeeld van een behoeftefrustrerende jeugdervaring, en zou dus vaker voorkomen bij mensen met stoornissen gelijkaardig aan de patiënten opgenomen in huidig onderzoek (Yen et al., 2002). We veronderstelden dat het opnemen van een klinische groep in huidige studie voor een grotere variatie in jeugdherinneringen en geassocieerde behoeftesatisfactie en –frustratie zou zorgen, evenals meer duidelijkheid kon brengen in het onderscheid tussen de twee groepen. Ten
tweede
werd
gekeken
naar
de
voorspellende
waarde
van
respectievelijk
behoeftesatisfactie en –frustratie in de jeugd(herinnering) voor het later welzijn/psychisch lijden. Indien een significante voorspellende waarde gevonden werd, zou verder onderzocht worden of behoeftefrustratie/-satisfactie deze voorspellende waarde behoudt wanneer er gecontroleerd wordt voor huidige behoeftebevrediging en status. Blijven deze behoeftebevredigingsmaten een predictieve meerwaarde behouden bovenop de huidige behoeftesatisfactie/-frustratie? Zijn er bovendien andere effecten merkbaar bij satisfactie dan bij frustratie; heeft frustratie bijvoorbeeld een grotere impact op het welzijn/lijden dan satisfactie? Er werd verwacht een verband te vinden tussen behoeftebevrediging in jeugdherinneringen en hoe we ons nu voelen. Er werd weliswaar niet zomaar een herinnering 15
gevraagd, maar één waarvan mensen oordelen dat deze persoonlijk en belangrijk is (geweest) voor hen. Er werd verwacht dat jeugdherinneringen die gekenmerkt worden door een hoog niveau van behoeftebevrediging een positief effect hebben op het huidig welzijn en een negatief effect op de mate van psychisch lijden. Hiertegenover verwachtten wij dat herinneringen gekarakteriseerd door een hoge mate van behoeftefrustratie gerelateerd zijn aan een lager niveau van welbevinden en een hoger niveau van psychisch lijden. De achterliggende rationale bij deze verwachtingen is dat een frustratie van behoeften in de jeugd typisch leidt tot latere behoeftefrustratie. Mensen kunnen dit tekort hebben proberen op te vullen met substituut-behoeften etc., maar wij verwachtten dat dit psychische tekort toch merkbaar blijft. Het lijkt het ons niet onwaarschijnlijk dat één bepaalde jeugdfrustratie een negatieve impact heeft op de latere vervulling van alle drie de basisbehoeften, wegens de hoge samenhang van de drie basisbehoeften (Philippe et al., 2011). Door deze laatste veronderstelling bestudeerden we de frustraties en satisfactie niet apart per basisbehoefte, maar eerder als een geheel. Ten derde werd status als moderator bekeken; er werd bestudeerd of en hoe het feit dat een participant tot de klinische of niet-klinische groep behoorde invloed had op de relatie tussen herinnerde behoeftesatisfactie/-frustratie en welzijn/psychologisch lijden. De interactie-effecten van de status met de herinnerde behoeftebevrediging werden bestudeerd, met als afhankelijke variabele welzijn of psychisch lijden. Er werd verondersteld dat patiënten in het verleden meer frustratie van basisbehoeften ervoeren en dat dit voornamelijk gerelateerd zou zijn aan het latere psychisch lijden. Verder werd voorspeld dat, aangezien we hogere maten van behoeftefrustratie in de jeugd verwachtten bij de klinische populatie, het aannemelijk lijkt dat deze sterkere ervaringen van behoeftefrustratie het huidig functioneren erg kleuren. Dit zou zich dan kunnen manifesteren in een interactie; waarbij bij de klinische populatie hogere kosten verbonden zouden zijn aan behoeftefrustratie in de jeugd dan bij de niet-klinische populatie.
16
Methode Deelnemers en Procedure Globale beschrijving. Onze studie was een vragenlijsten onderzoek waarbij de deelnemers twee vragenlijsten dienden in te vullen. De eerste vragenlijst was een uitgebreide testbatterij waarvan niet alles relevant is voor de huidige scriptie. De aspecten die peilden naar behoeftesatisfactie en – frustratie in jeugdherinneringen en welzijn bestaande uit vitaliteit, levenstevredenheid, depressieve symptomen en positief en negatief affect, werden opgenomen in het onderzoek. Bij het invullen van deze eerste vragenlijst, werden deelnemers gevraagd twee verschillende herinneringen te beschrijven en een aantal vragen hieromtrent te beantwoorden om zo zicht te krijgen op de behoeftebevrediging en -frustratie ervaren in de jeugdherinnering. Het onderwerp van bevraging was hier telkens de thuiscontext in de jeugd (tussen 6 en 15 jaar). Eén herinnering werd bevraagd aan de hand van een jeugdfoto, en een andere was vrij te kiezen mits ze voldoet aan enkele criteria zoals in de sectie ‘Vrije Herinnering’ wordt besproken. De tweede vragenlijst, die één à twee weken na de eerste vragenlijst werd ingevuld, mat de huidige behoeftebevrediging – en frustratie. De totale steekproef bestond uit 101 personen, waarvan 97% (N = 98) de Belgische nationaliteit dragen en 3% (N = 3) een andere nationaliteit. De leeftijd varieerde tussen 16 en 49 jaar (M = 20.35 jaar; SD = 6.). Driekwart (75.2%, N = 76) van onze proefpersonen waren vrouwen. We hebben ons gericht tot zowel een niet-klinische groep (81.2%, N = 82) en een klinische populatie (18.8%, N = 19). De niet-klinische groep bestond uit studenten, waarvan 8.5% (N = 7) universiteits/hogeschoolstudenten waren en 91.5% (N = 75) scholieren uit het middelbaar onderwijs. Er was een kleine uitval merkbaar bij het aantal deelnemers aan de tweede vragenlijst, er vielen vier personen af. Uiteindelijk vulden dus 97 personen (N = 97) beide vragenlijsten in; waarvan twee patiënten en twee studenten. Universiteit/hogeschool. Deze subgroep is goed voor 6.9% (N = 7) van de gehele steekproef. De gemiddelde leeftijd is 24.29 jaar, met een standaardafwijking van 8.40 (M = 24.29, SD = 8.40). Aan de Universiteit Gent kunnen studenten in hun 1e bachelor psychologie credits verdienen door hun deelname aan experimenten. Ze dienen verplicht aan drie experimenten te participeren alvorens hun examen Methodologie te mogen deelnemen. Ze stonden vrij in de keuze van experimenten. Dit onderzoek was er één uit de lijst waaraan ze konden meewerken om credits te verkrijgen, en er hebben zich vijf studenten opgegeven. De studenten konden het onderzoek stopzetten indien gewenst. Deze hebben in groep onder begeleiding van de onderzoeker de eerste vragenlijst ingevuld. Van vier hiervan is een week nadien eveneens een ingevulde follow-up lijst ontvangen, die ze via e-mail doorstuurden.
17
Hiernaast zijn nog twee andere bachelorstudenten opgenomen in de data; waarvan één die aan de universiteit studeerde en één die hogeschool deed. Middelbare Scholen. Voor dit onderzoek hebben we ons eveneens gericht tot vier middelbare scholen in de omgeving van Turnhout. Eerst hebben de onderzoekers een e-mail gestuurd met alle informatie over het onderzoek. Daarna hebben we telefonisch contact op genomen met de directie. Van twee scholen kregen we de toelating om in het 5e en 6e jaar humane wetenschappen onze vragenlijsten te komen afnemen tijdens de lesuren. Er werd een informerende brief meegegeven via de leerlingen voor de ouders, waarin de onderzoeksopzet en interesses werden uitgelegd. Eveneens werd duidelijk gemaakt dat deelname niet verplicht was en indien de ouders niet wensten dat hun kind deelnam dit gemeld kon worden. Na aankondiging en verwittiging van de ouders heeft de onderzoeker, gedurende één lesuur per klas, in het totaal gegevens van 52 leerlingen verkregen, waarvan 24 vijfdejaars en 28 zesdejaars. Hiervan ontvingen we wegens ziekte van één leerling de follow-up vragenlijst niet. De follow-up lijst werd afgenomen onder toezicht van de leerkracht. Hiernaast werd er nog een dataset van 23 andere studenten opgenomen, van variabele studierichtingen. Hiervan deden echter ook minstens vijf studenten humane wetenschappen. Kortom: dit de grootste subgroep (74.3%, N = 75) van de totale populatie. De gemiddelde leeftijd van de studenten was 17.37 jaar (M = 17.37, SD = .93). Psychiatrische Instellingen. Voor deze studie hebben de onderzoekers ook vijf psychiatrische instellingen voor volwassenen benaderd. Drie in de omgeving van Gent, en twee in de omgeving van Turnhout. Dit gebeurde na telefonisch contact met de directie, waarna telkens toestemming werd gegeven om het onderzoek te komen voorstellen aan de patiënten. In vier instellingen werd deze studie in grote groep voorgesteld, waarna patiënten die geïnteresseerd waren zich vrijwillig en zonder verplichtingen konden opgeven. Anonimiteit werd benadrukt, evenals het feit dat de werknemers in de psychiatrische centra waar ze verbleven, geen inzage kregen in hun vragenlijsten. Van deze vier instellingen zijn we uiteindelijk bij drie residentiële instellingen effectief patiënten over gegaan tot deelname. Hiertoe behoorde één instelling met als doelgroep persoonlijkheidsstoornissen (vnl. Borderline), één met als doelgroep psychosen en autisme, en één met een variabele doelgroep. In deze drie instellingen werden momenten voor groepsafname ingelast voor elke vragenlijst. Bij de andere instelling, het enige dag-hospitaal, was geen enkele patiënt geïnteresseerd. Bij één residentiële instelling, voor angst- en depressieproblematieken, werd dit onderzoek telkens per leefgroep voorgesteld bij de dagopening. Hier gaven mensen aan geïnteresseerd te zijn, maar na veelvuldig langsgaan bij de instelling op afgesproken afname-momenten kwam nooit iemand opdagen. Voor de mensen uit deze instelling bleek het ook bijzonder moeilijk om zich te herinneren foto’s mee te 18
nemen. Dit bleek vaak de reden te zijn van hun afwezigheid. De patiënten werden na het invullen van de vragenlijsten telkens bevraagd hoe ze deze ervaren hadden, zodat eventuele emotionele reacties bemerkt konden worden en doorgegeven aan de behulpzame afdelingshoofden van de instelling. Dit was echter nooit nodig. In de hele groep van psychiatrische patiënten was het grootste struikelblok de vereiste aan foto’s. Veel mensen vergaten deze mee te nemen, of gaven aan dat het moeilijk was hieraan te geraken. Bij een residentiële opname kwamen de mensen niet vaak thuis, en al zeker niet bij hun ouders of andere verwanten waar de jeugdfoto’s zich vaak bevonden. Er werd ook vaak aangegeven dat het psychisch te belastend zou zijn jeugdfoto’s terug te bekijken, of terug geconfronteerd te worden met de ouders. Eveneens werd meermaals aangegeven dat alles wat in relatie stond met hun jeugd weggegooid of verbrand was. In het totaal bleken 19 patiënten (N = 19) bereid tot deelname, goed voor 18.8% van de steekproef. De leeftijden varieerden tussen 19 en 49 jaar (M = 30.63, SD = 9.43). Van de 19 patiënten gaf (d.m.v. zelfbeoordeling op vooropgestelde mogelijkheden, met mogelijkheid tot vrij antwoord) 15% blijk van enkel een persoonlijkheidsstoornis, al gaf in het totaal 55% weer een persoonlijkheidsproblematiek te ervaren. Geen enkele patiënt gaf weer enkel een depressie te ondervinden, maar in combinatie met andere problematiek(en) gaf wel 45% van de steekproef aan depressief
te
zijn.
25%
van
de
patiënten
gaf
weer
zowel
een
depressie
als
een
persoonlijkheidsproblematiek te ervaren. In het algemeen is er in de patiëntengroep sprake van een grote comorbiditeit.
Meetinstrumenten
Eerste Meetmoment. In deze sectie zullen we de eerste en meest uitgebreide vragenlijst uitdiepen (zie ook Bijlage 1). Deze vragenlijst bestond uit 15 pagina’s en duurde ongeveer 30 à 40 minuten om in te vullen. Achtergrondvariabelen. Allereerst werden achtergrondvariabelen in kaart gebracht, namelijk het geslacht, de hoogst afgeronde opleiding en de nationaliteit van de deelnemers. Ook werd de leeftijd én geboortedatum bevraagd, dit om bij het aangeven van een datum in de vrije jeugdherinneringen de exacte leeftijd van de persoon te kunnen achterhalen. Bij de klinische subgroep werd de vraag ‘Voor welke
problematiek
ben
je
momenteel
in
behandeling?’
geïncludeerd.
De
gegeven
antwoordmogelijkheden waren: ‘persoonlijkheidsstoornis’, ‘eetstoornis’, ‘depressie’, ‘angststoornis’, ‘anders, namelijk… (zelf aanvullen)’. 19
Levenstevredenheid. De algemene beoordeling van de tevredenheid die de deelnemers ervaren over hun huidige leven en verleden werd gemeten aan de hand van de Satisfaction With Life Scale (SWLS) die ontworpen was door Diener, Emmons, Larsen en Griffin (1985). Desmyter Fien heeft deze vertaald naar het Nederlands (Vlaams). Deze schaal bestaat slechts uit vijf items die beantwoord dienen te worden op een Likert-schaal van 1 (Helemaal niet akkoord) tot 5 (Helemaal akkoord). Een voorbeelditem is ‘Ik ben tevreden met mijn leven.’. Deze vragenlijst is betrouwbaar voor de niet-klinische populatie (α = .84) en de klinische populatie (α = .74).
Vitaliteit. Vitaliteit, levendigheid en alertheid werden gemeten middels één van de twee versies van de Subjective Vitality Scales (SVS), ontworpen door Ryan en Frederick (1997). In dit onderzoek werd de state versie gebruikt die zowel betrouwbaar was voor de niet-klinische groep (α = .88) als voor de klinische groep (α = .93). De state versie focust op de huidige, momentane staat van vitaliteit i.p.v. op het langdurige vitaliteitsgehalte. Deze schaal bevat zeven items die beantwoord werden op een Likert-schaal van 1 (Helemaal niet akkoord) tot 5 (Helemaal akkoord). Een voorbeelditem is ‘Op dit moment voel ik me springlevend en dynamisch.’.
Depressieve Symptomen. Een verkorte 12-item versie (Roberts & Sobhan, 1992) van de The Centre for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D) –vragenlijst (Radloff, 1977 uit Soenens, Luyckx, Vansteenkiste, Duriez, & Goossens, 2008) werd afgenomen om depressieve symptomen in kaart te brengen. en correleert erg hoog met de oorspronkelijke, langere versie Hierbij werd men gevraagd naar hoe vaak men bepaalde depressieve gevoelens had ervaren gedurende de voorbije week (bijv., ‘Hoe vaak heb je je gedurende de voorbije week even goed als anderen gevoeld?’). Items werden beantwoord op een vierpunten Likert-schaal gaande van 0 (zelden of nooit) tot 3 (meestal of de hele tijd). . Deze schaal was betrouwbaar, zowel bij de niet-klinische groep (α = .79) als bij de klinische groep (α = .91). Positief en Negatief Affect. De Positive and Negative Affect Schedule (PANAS; Watson, Clark en Tellegen, 1988) is eveneens een zelfrapportage lijst waarbij positief affect (PA) en negatief affect (NA) verwijzen naar twee verschillende dimensies. Een hoge PA wijst op het gevoel van een positieve verbondenheid met zijn omgeving, waarbij vaak emoties als enthousiasme en alertheid als voorbeelden worden genomen. Een hoge NA wijst op het tegenovergestelde; een subjectief gevoel van ellende en een onaangenaam verbondenheid tot anderen. Hier worden emoties als verdriet en lethargie gemeten. De vragenlijst is opgebouwd met een reeks van 20 emoties (bv. bedroefd, attent, etc.) waarbij de deelnemers telkens moeten aangeven hoe vaak ze deze emotie gedurende de afgelopen zes weken hebben ervaren. Dit kan men doen op een schaal met als uiterste waarden 1 (Niet vaak of helemaal niet) en 5 (Veel). Uit deze aanduidingen kan men afleiden hoe vaak men emoties die geladen 20
zijn met PA en NA ervaren heeft. PA werd betrouwbaar gemeten bij de niet-klinische groep (α = .76) als bij de niet-klinische groep (α = .84). Voor negatief affect bleek de schaal eveneens betrouwbaar te zijn voor zowel de niet-klinische groep (α = .80) als voor de klinische groep (α = .87). In het huidig onderzoek werd welzijn geconceptualiseerd als een samengestelde variabele bestaande uit levenstevredenheid, vitaliteit en positief affect. Psychisch lijden werd geconceptualiseerd als een samengestelde variabele bestaande uit depressieve symptomen en negatief affect. Deze theoretische keuze wordt onderbouwd door de bekomen correlaties in de correlatiematrix (Tabel 2), die later volgt. Herinnering m.b.v. Foto. Op voorgenoemde twee foto’s zijn de participanten tussen de 6 en 15 jaar, één foto is thuis genomen of in bijzijn van minstens één ouderfiguur en de andere foto is genomen in een schoolcontext. De deelnemers moeten drie vragen per foto beantwoorden, namelijk de open doch specifiekere vragen: “wanneer is het gebeurd?”,
“wie was er betrokken bij die
gebeurtenis?”, “wat gebeurde er precies op dat moment?”. Vrije Herinnering. In voorgenoemde volgende vraag werd de vrije herinnering geoperationaliseerd door de vraag: “Nu is het de bedoeling dat je uitvoerig een jeugdherinnering beschrijft die thuis heeft plaatsgevonden. Deze herinnering mag gaan over een moment ergens in de periode van toen je 6 jaar oud was tot en met toen je 15 jaar was. Deze herinnering mag niet hetzelfde zijn als het moment dat je eerder besproken hebt bij het beschrijven van de foto. Verder is het ook belangrijk dat de herinnering die je gaat beschrijven, belangrijk is/was voor jou. Leg ook uit waarom deze herinnering belangrijk is of was. Vertel tenslotte ook wat je dacht, voelde, en wilde op dat moment.”. Aangezien het bij vrije herinnering voor de deelnemer vaak moeilijk is in te schatten wat de onderzoeker verwacht, werden voorbeeldantwoorden op deze vragen geïncludeerd. Zo hoopten we de participanten een duidelijker idee te geven van mogelijke antwoordformaten qua lengte, inhoud, diepgang, etc. Behoeftebevrediging
–
en
frustratie
tijdens
Herinnering.
De
vragen
omtrent
behoeftebevrediging in deze studie zijn gebaseerd op de behoeftesatisfactie schaal uit het onderzoekartikel van Chen en collega’s (2013). Eerst wordt er specifiek gevraagd naar de behoeftebevrediging tijdens die zojuist beschreven jeugdherinnering. Dit gebeurt door het geven van zes stellingen waarbij er telkens per behoefte één bevredigings- en één frustratie-gerelateerd item geïncludeerd is. De items worden beantwoord op een vijfpunten Likert-schaal met als uiterste punten 1 (Helemaal niet akkoord) en 5 (Helemaal akkoord). De uitspraak ‘Ik had de indruk dat mensen die op dat moment bij mij waren mij niet aardig vonden’ wordt bijvoorbeeld gebruikt om de frustratie van de verbondenheidsbehoefte 21
te meten. Satisfactie van de deze behoefte wordt dan weergegeven door de stelling ‘Ik voelde me op dat moment verbonden met één of meerdere personen’. Deze vragenlijst was betrouwbaar voor zowel de niet-klinische steekproef (α = .78) als voor de klinische (α = .91). Algemene Behoeftebevrediging en –frustratie tijdens de Jeugd. Ten laatste wordt er gevraagd naar ervaren behoeftesatisfactie tijdens de jeugd (specifiek ervaren tussen 6 en 15 jaar) in de thuiscontext (α = .89 voor de niet-klinische populatie en α = .98 voor de klinische). Dit deel van de vragenlijst bestond uit telkens 24 stellingen, die ook verwezen naar één van de drie basisbehoeften. Zo verwezen stellingen als ‘De meeste taken die ik thuis deed voelden aan als een verplichting’ op frustratie van de autonomiebehoefte in de thuiscontext. Uitspraken als ‘Ik had het gevoel dat mijn beslissingen thuis weerspiegelden wat ik echt wilde’ verwezen naar satisfactie van deze autonomiebehoefte. In Bijlage 1) vindt men hier meer voorbeelden van.
Tweede Meetmoment. Aangezien het moeilijk is om deelnemers bij een follow-up vragenlijst te engageren tot deelname (Edwards et al., 2009), werd de follow-up vragenlijst zo kort mogelijk gehouden (d.w.z. drie pagina’s), en tevens werden de deelnemers meerdere malen herinnerd aan het invullen van de vragenlijst (Bijlage 2). Deze lijst wordt geschat een vier à vijftal minuten te duren, en deelnemers werden er meermaals aan herinnerd door veelvuldige mondelinge bezoeken/vragen van de onderzoeker, afhankelijk van de doelgroep. In deze tweede vragenlijst wordt er gepeild naar de huidige behoeftesatisfactie en het belang dat er momenteel wordt gehecht aan de satisfactie van de behoeftes. De vragen naar behoeftebevrediging in deze vragenlijst zijn eveneens gebaseerd op het artikel van Chen en collega’s (2013). Achtergrondvariabelen. Idem als bij meetmoment 1. Huidige Behoeftebevrediging. Allereerst wordt er niet meer gepeild naar gevoelens uit de jeugd maar naar de huidige behoeftesatisfactie of –frustratie. Dit wordt gedaan via een lijst van 24 stellingen, waarop men kan antwoorden op een vijfpunten Likert-schaal. De uiterste waarden zijn 1 (Helemaal niet akkoord) en 5 (Helemaal akkoord). De vragen zijn dezelfde als in de voorgaande vragenlijst over behoeftebevrediging op school/thuis tussen zes en vijftien jaar, maar dan algemeen gesteld. Zo wordt de vraag ‘Ik had een warm gevoel bij mijn ouders’ uit de vorige vragenlijst in deze vragenlijst ‘Ik heb een warm gevoel bij mensen waarmee ik tijd doorbreng’. Deze vragenlijst is erg betrouwbaar voor zowel de niet-klinische populatie (α = .92) als voor de klinische groep (α = .95).
22
Resultaten Analyseplan
Alle analyses werden uitgevoerd met het statistisch programma SPSS-22. Ten eerste maakten we gebruik van descriptieve statistieken, omdat frequenties, gemiddelden en standaarddeviaties een overzichtelijk beeld geven van de steekproef. Ten tweede werd een correlatiematrix opgesteld om te onderzoeken hoe alle variabelen gecorreleerd waren met elkaar, en of deze aan het verwachtingspatroon voldeden. Zo wilden we bijvoorbeeld weten of alle items waarvan vermoed werd dat deze de constructen welzijn of psychisch lijden dekten, in deze steekproef ook hoog correleerden met desbetreffend construct. Ten derde werden de relaties bekeken tussen de continue achtergrondvariabelen (geslacht en leeftijd) met welzijn vs. psychisch lijden en met de verschillende metingen van behoeftebevrediging, in de herinneringen thuis en op school. De relatie tussen leeftijd en de gemeten variabelen werd bekeken via correlaties en de rol van geslacht werd via t-testen onderzocht. Ten vierde is het voor huidige onderzoeksvraag en –opzet is het eveneens belangrijk om de impact van de status (patiënt of student) te kennen op de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. We bestudeerden of de twee groepen van elkaar verschilden via t-testen. Ten vijfde werden er regressieanalyses uitgevoerd om het effect van de verschillende behoeftesatisfactie-variabelen op het welzijn en psychisch lijden te bestuderen, wanneer men controleert voor de significante continue achtergrondvariabele. Er werd onderzocht of de mate van behoeftesatisfactie en/of -frustratie in de herinneringen de afhankelijke variabelen welzijn en/of psychisch lijden voorspelden. Ook werd er bestudeerd of dit effect zou blijven bestaan wanneer men controleerde voor huidige behoeftesatisfactie/-frustratie. Hierna werd gekeken naar de interacties die er mogelijkerwijze konden spelen tussen de behoeftevariabelen in de jeugdherinneringen en status. We onderzochten dus of status een modererende rol uitoefende in deze relatie.
23
Preliminaire Analyses
Karakteristieken van de steekproef. Allereerst werden mogelijke geslachtsverschillen met betrekking tot de studie variabelen onderzocht. Uit verschillende t-testen (zie Tabel 1) bleek dat er geen significante verschillen waren tussen mannen en vrouwen wat betreft behoeftesatisfactie of – frustratie ervaren tijdens de jeugd, maar wel wat betreft het huidig welzijn en huidige behoeftebevrediging. Vrouwen rapporteerden hierbij minder welbevinden, meer psychisch lijden, minder huidige behoeftesatisfactie en meer huidige behoeftefrustratie.
Tabel 1 Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Gemeten Variabelen volgens Geslacht. Vrouw
Man
M (SD)
M (SD)
t-waarde
Welzijn
-.12 (.91)
.36 (.52)
-3.24**
Psychisch lijden
.12 (1.00)
-.41 (.64)
3.11**
Totaal welzijn
-.25 (1.79)
.77 (.97)
-3.55**
Thuisherinnering
3.17 (1.02)
3.61 (1.10)
-1.86†
Thuis
3.72 (.90)
3.80 (.63)
-.94
Huidig
3.66 (.58)
3.97 (.45)
-2.42*
Thuisherinnering
2.31 (1.22)
1.97 (.89)
1.48
Thuis
2.25 (.99)
1.93 (.64)
1.88†
Huidig
2.29 (.77)
1.94 (.69)
2.04*
Behoeftesatisfactie
Behoeftefrustratie
Noot. †p < .10; *p < .05; **p < .01.
24
Correlaties. De correlaties tussen de studievariabelen staan vermeld in Tabel 2. Allereerst zagen we hierbij dat behoeftebevrediging ervaren in de thuisherinnering, in het algemeen thuis en momenteel matig positief met elkaar samenhangen. In dezelfde lijn merkten we dat behoeftefrustratie ervaren in de thuisherinnering, in het algemeen thuis en momenteel matig positief met elkaar samenhangen. Vervolgens zagen we ook dat behoeftebevrediging en –frustratie (zowel in de thuisherinnering, algemeen thuis ervaren en momenteel ervaren) positief samenhingen met respectievelijk welzijn en psychisch lijden, alhoewel deze relaties het sterkst waren met betrekking tot momentele behoeftebevrediging en –frustratie. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat zowel behoeftebevrediging als behoeftefrustratie in ongeveer dezelfde mate bijdroegen aan welzijn en psychisch lijden, al verschilde natuurlijk de aard (positief of negatief) van deze relatie tussen beide constructen.
Tenslotte
bleek
leeftijd
significant
te
correleren
met
behoeftesatisfactie,
behoeftefrustratie, welzijn en psychisch lijden waarbij oudere mensen een negatiever psychologisch functioneren vertoonden. Gebaseerd op deze resultaten en de eerder gevonden geslachtsverschillen, werd er in de hieropvolgende analyses telkens gecontroleerd voor leeftijd en geslacht.
25
Tabel 2 Correlaties tussen Variabelen (Klinische en Niet-Klinische Groep) M (SD)
1
20.35 (6.98)
-
2. Behoeftesatisfactie
3.28 (1.05)
-.11
-
3. Behoeftefrustratie
2.23 (1.15)
.21*
-.67***
-
4. Behoeftesatisfactie
3.66 (.84)
-.32**
.42***
-.43***
-
5. Behoeftefrustratie
2.17 (.93)
.45***
-.33**
.44***
-.87***
-
6. Behoeftesatisfactie
3.74 (.57)
-.31**
.32**
-.37***
.67***
-.67***
-
7. Behoeftefrustratie
2.20 (.76)
.38***
-.32**
.41***
-.53***
.69***
-.79***
-
Welzijn
.00 (.85)
-.41***
.25*
-.32**
.62***
-.62***
.81***
-.68***
-
8. Psychisch lijden
-.01 (.95)
.33**
-.25*
.31**
-.55***
.64***
-.76***
.74***
-.75***
-
9. Welzijn
.02 (1.68)
-.39***
.27**
-.34**
.62***
-.68***
.84***
-.76***
.93***
-.94***
1. Leeftijd
2
3
4
5
6
7
8
9
Thuisherinnering
Thuis
Huidig
Noot. *p < .05; **p < .01; ***p < .001
26
Primaire Analyses
Onderzoeksdoel 1: Verschillen in Welzijn en Behoeftebevrediging tussen de Niet-Klinische en Klinische groep
Een samenvatting van de verschillen tussen de klinische (N = 19) en niet-klinische (N = 82) groep staat weergegeven in Tabel 3. De niet-klinische groep vertoonde een hoger niveau van huidig welzijn en een lager niveau van huidig psychisch lijden dan de klinische groep. Met betrekking tot de behoeftes lieten de resultaten zien dat de niet-klinische groep meer behoeftesatisfactie en minder behoeftefrustratie ervoer tijdens de jeugd thuis en momenteel dan de klinische groep. De behoeftesatisfactie en –frustratie in de thuisherinnering verschilde niet significant tussen beide groepen. Verder was het merkbaar dat niet-klinische groep meer behoeftesatisfactie dan -frustratie ervoer, zowel in herinneringen als thuis.
Tabel 3 Invloed van Onafhankelijke Variabele Status (Niet-Klinische Groep t.o.v. Klinische Groep) Afhankelijke variabele
Niet-klinische groep M (SD) .21 (.64)
Klinische groep M (SD) -1.13 (.97)
t-waarde 5.15***
Psychisch lijden
-.23 (.71)
1.15 (1.24)
-4.16**
Totaal welzijn
.44 (1.19)
-2.28 (2.13)
4.81***
Thuisherinnering
3.33 (1.00)
3.06 (1.27)
.95
Thuis
3.87 (.58)
2.75 (1.17)
4.07**
Huidig
3.86 (.43)
3.17 (.77)
3.59**
Thuisherinnering
2.09 (1.02)
2.88 (1.51)
-2.06†
Thuis
1.90 (.61)
3.32 (1.16)
-5.17***
Huidig
2.03 (.62)
2.99 (.88)
-5.35***
Welzijn
Behoeftesatisfactie (in)
Behoeftefrustratie (in)
Noot. †p < .10; **p < .01; ***p < .001.
27
Onderzoeksdoel 2: De Voorspellende Waarde van Behoeftesatisfactie en –frustratie voor het later Welzijn
Hiërarchische
regressie
analyses
werden
uitgevoerd
om
te
achterhalen
of
de
achtergrondvariabelen (leeftijd en geslacht), de status, de huidige en herinnerde behoeftesatisfactie/frustratie en de interactie tussen herinnerde behoeftesatisfactie/-frustratie en status een verklarende waarde bezitten voor het huidige welzijn en psychisch lijden. De analyses werden apart uitgevoerd voor de afhankelijke variabelen welzijn en psychisch lijden. Allereerst werden de variabelen die behoeftesatisfactie en –frustratie maten gestandaardiseerd zodat ze gebruikt konden worden in de interacties. In het totaal werden er acht hiërarchische regressie analyses uitgevoerd; vier met als afhankelijke variabele welzijn en vier met afhankelijke variabele psychisch lijden. Er werden er telkens één uitgevoerd voor behoeftesatisfactie in thuisherinnering en voor de algemene behoeftesatisfactie thuis, en één voor behoeftefrustratie in deze herinneringen. Elke analyse bestond uit vijf stappen, waardoor na elke stap de voorspellende waarde van het model kon bestudeerd worden. In de eerste stap werden leeftijd en geslacht toegevoegd en in de tweede stap werd status toegevoegd. Bij de derde stap werd één van de twee behoeftesatisfactie of –frustratie variabele geïncludeerd uit de jeugd. Hier werd dus ofwel behoeftesatisfactie in herinnering of in de algemene thuissituatie ingevoerd, ofwel behoeftefrustratie in herinnering of in de algemene thuissituatie. In de vierde stap werd de huidige behoeftesatisfactie of –frustratie binnen gebracht in het model, waarbij satisfactie of frustratie overeenkomstig was met de behoeftebevrediging in de reeds ingevoerde jeugdherinnering. Indien bijvoorbeeld een satisfactievariabele uit de herinnering werd ingevoerd in stap drie, zal in stap vier huidige behoeftesatisfactie worden bijgevoegd. Op deze manier konden we de hoofdeffecten van behoeftesatisfactie en –frustratie nagaan. In een vijfde stap werden de interactietermen ingevoerd zodat men status als moderator kon bestuderen. De eerste stap was voor zowel geslacht en leeftijd significant (zie Tabel 4 a-d). Geslacht hing telkens positief samen met welzijn en leeftijd negatief. Bij psychisch lijden zagen we een omgekeerde samenhang: geslacht was hier negatief aan gerelateerd en leeftijd positief. De tweede stap (toevoegen van status) zorgde telkens voor een enorme stijging aan verklaarde variantie in de afhankelijke variabelen. Status bleek telkens negatief gerelateerd aan welzijn en positief aan psychisch lijden. In de derde stap werd huidige onderzoeksvraag aangekaart. We zagen een significante relatie tussen behoeftesatisfactie thuis en zowel welzijn (positief gerelateerd) en psychisch lijden (negatief gerelateerd). Bij behoeftefrustratie thuis zagen we eveneens een erg significante voorspellende waarde verschijnen voor de afhankelijke variabelen, maar omgekeerd. Behoeftefrustratie thuis bleek negatief 28
verbonden met welzijn en positief met psychisch lijden. In stap 4 werd de huidige behoeftesatisfactie of –frustratie ingevoerd in het model, waardoor we de voorgaande significante relaties controleerden. Er was voor alle behoeftevariabelen uit de jeugd een fikse daling in voorspellende waarde merkbaar, en ook de voorgaande significante variabelen verloren hun significante meerwaarde. De huidige behoeftesatisfactie en –frustratie zelf bleken beiden telkens een bijzonder significante voorspellende waarde te bezitten voor zowel welzijn als psychisch lijden. De huidige behoeftesatisfactie bleek positief samen te hangen met welzijn, en negatief met psychisch lijden. De huidige behoeftefrustratie bleek daarentegen negatief gerelateerd te zijn met welzijn en positief met psychisch lijden.
Onderzoeksdoel 3: De Modererende Rol van Status in de Relatie tussen Behoeftesatisfactie of –frustratie in de Jeugd enerzijds en Welzijn en Psychisch Lijden anderzijds
Zoals reeds besproken bij de resultaten van onderzoeksvraag 1 werden veel significante verschillen gevonden tussen de klinische en niet-klinische populatie, waarbij de klinische populatie een significant lager welzijn en hogere mate van psychisch lijden weergaven dan de niet-klinische. Op alle behoeftesatisfactie-maten was het gemiddelde van de niet-klinische populatie hoger dan dat van de klinische groep, dit verschil was enkel niet significant bij de thuisherinnering. Dit verschil was dus wel significant voor de algemene herinnerde behoeftesatisfactie thuis en de huidige. Bij de behoeftefrustratie-maten was het de klinische groep die telkens hogere gemiddelden behaalde, en wederom was dit verschil enkel niet significant voor de thuisherinnering. Deze belangrijke variabele werd dus opgenomen in de primaire analyses. In de regressie analyses werd wederom vaak de invloed van status op de afhankelijke variabele herhaald bevonden. In Tabel 4 (a-d) zorgde de toevoeging van de status van de participanten in het model bij stap 2 steeds voor een voldoende stijging in de verklaarde variantie van dit model, en maakte het model dus omvattender om voorspellingen te maken. Status bleek positief gerelateerd met welzijn en negatief met psychisch lijden in alle herinneringen. Bij de meeste behoeftemetingen bleek de oorspronkelijke factor status in het uiteindelijke model (stap 5 in de Tabellen) nog een significante voorspellende waarde te behouden. Status bezat echter veel minder voorspellende kracht over welzijn, aangezien zowel bij behoeftesatisfactie in de thuisherinnering en in de algemene thuissituatie als bij behoeftefrustratie in de algemene thuissituatie de significante relatie verdween in stap. Voor psychisch lijden verdween de significante samenhang eveneens toen we behoeftefrustratie in de algemene thuissituatie bestudeerden. Er werd één significante interactie gevonden, namelijk de interactie tussen status en behoeftefrustratie ervaren in de jeugd als voorspeller van het huidig psychisch lijden. Zoals 29
weergegeven in Figuur 2, was er bij de klinische groep een positief verband tussen behoeftefrustratie ervaren tijdens de jeugd en momenteel psychisch lijden, terwijl dit verband negatief was bij de nietklinische groep. In andere woorden, hoe meer behoeftefrustratie tijdens de jeugd deelnemers in de klinische groep rapporteerden, des te meer psychisch lijden ze momenteel ervoeren, terwijl deelnemers uit de niet-klinische groep die vroeger meer behoeftefrustratie ervoeren nu minder psychisch lijden rapporteerden. De bevindingen bij de klinische groep lagen in lijn met de verwachtingen, in tegenstelling tot die bij de niet-klinische groep.
Figuur 2. Interactie-effect van status en mate van algemene behoeftefrustratie thuis tijdens jeugd op psychisch lijden.
30
Tabel 4a Behoeftesatisfactie in Thuisherinnering als Voorspeller van Welzijn en Psychisch Lijden Stap 1 β .22* -.39***
Stap 2 β .19* -.06 -.43**
Geslacht Leeftijd Status Behoeftesatisfactie in thuisherinnering Behoeftesatisfactie huidig Behoeftebevrediging in thuisherinnering x Status R² .21 .29 Veranderde R²-waarde .21 .08 Noot. †p < .10; *p < .05; **p < .01; ***p < .001.
Welzijn Stap 3 β .16† -.05 -.43** .17†
.31 .03
Stap 4 β .07 -.07 -.16† -.02
Stap 5 β .07 -.07 -.17 .00
.70***
.72*** -.06
.68 .36
.68 .00
Stap 1 β -.24* .31**
.16 .16
Stap 2 β -.21* -.10 .54***
.28 .12
Psychisch lijden Stap 3 β -.18† -.11 .53*** -.14
.30 .02
Stap 4 β -.09 -.09 .29** .03
Stap 5 β -.09 -.10 .28* .06
-.65***
-.64*** -.07
.61 .32
.62 .00
31
Tabel 4b Algemene Behoeftesatisfactie in Thuiscontext als Voorspeller van Welzijn en Psychisch Lijden Welzijn Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 β β β β β Geslacht .22* .19* .18* .07 .09 Leeftijd -.39*** -.03 -.06 -.06 -.06 Status -.49*** -.24† -.16 -.20† Behoeftesatisfactie thuis .45*** .06 .13 Behoeftesatisfactie huidig .67*** .69*** Behoeftesatisfactie thuis x -.15 Status R² .21 .32 .47 .70 .71 Veranderde R²-waarde .21 .10 .15 .23 .01 Noot. †p < .10; *p < .05; **p < .01; ***p < .001.
Stap 1 β -.24* .31**
Stap 2 β -.21* -.12 .58***
Psychisch lijden Stap 3 β -.20* -.10 .40** -.32**
.17 .17
.31 .15
.39 .08
Stap 4 β -.08 -.10 .32** .09 -.70***
Stap 5 β -.07 -.10 .30* .13 -.69*** .08
.64 .25
.64 .00
32
Tabel 4c Behoeftefrustratie in Thuisherinnering als Voorspeller van Welzijn en Psychisch Lijden Stap 1 β .22* -.39***
Stap 2 β .19* -.06 -.43**
Geslacht Leeftijd Status Behoeftefrustratie thuisherinnering Behoeftefrustratie huidig Behoeftefrustratie thuisherinnering x Status R² .21 .29 Veranderde R²-waarde .21 .08 Noot. †p < .10; *p < .05; **p < .01; ***p < .001.
Welzijn Stap 3 β .17† -.05 -.40** -.17†
.31 .03
Stap 4 β .12 .00 -.30* .02
Stap 5 β .13 .01 -.32** -.02
-.54***
-.56*** .09
.53 .22
.54 .01
Stap 1 β -.24* .31**
.16 .16
Stap 2 β -.21* -.10 .54***
.28 .12
Psychisch lijden Stap 3 β -.19* -.11 .51*** .13
.29 .02
Stap 4 β -.13† -.17 .39*** -.09
Stap 5 β -.13† -.17† .38** -.11
.66***
.65*** -.06
.62 .33
.62 .00
33
Tabel 4d Algemene Behoeftefrustratie in Thuiscontext als Voorspeller van Welzijn en Psychisch Lijden Stap 1 β .22* -.39***
Stap 2 β .19* -.03 -.49***
Geslacht Leeftijd Status Behoeftefrustratie thuis Behoeftefrustratie huidig Behoeftefrustratie thuis x Status R² .21 .32 Veranderde R²-waarde .21 .10 Noot. †p < .10; *p < .05; **p < .01; ***p < .001.
Welzijn Stap 3 β .16* -.05 -.20 -.46***
.46 .14
Stap 4 β .12 -.00 -.24* -.16 -.46***
Stap 5 β .09 .00 -.17 -.07 -.46*** -.18
Stap 1 β -.24* .31**
Stap 2 β -.21* -.12 .58***
Psychisch lijden Stap 3 β -.17* -.10 .29* .48***
.57 .11
.58 .01
.17 .17
.31 .15
.46 .15
Stap 4 β -.12† -.16 .33** .10 .58***
Stap 5 β -.08 -.15 .21† -.05 .57*** .29*
.64 .18
.66 .03
34
Discussie
Het doel van deze masterproef was het in kaart brengen van behoefte-gerelateerde herinneringen en welzijn bij een niet-klinische en klinische populatie. Specifiek richtte deze studie zich op drie onderzoeksdoelen. Allereerst werden er mogelijke verschillen met betrekking tot behoeftesatisfactie (ervaren tijdens de jeugd en momenteel), behoeftefrustratie (ervaren tijdens de jeugd en momenteel) en huidig welzijn/psychisch lijden tussen de niet-klinische groep en de klinische groep onderzocht. Ten tweede werd de invloed van behoeftesatisfactie en –frustratie ervaren in belangrijke jeugdherinneringen op het huidig welzijn/psychisch lijden onderzocht. Ten derde gingen we na of deze bovengenoemde relatie gemodereerd werd door de status (d.w.z., individu behorende tot de niet-klinische of de klinische groep) van de deelnemer. We veronderstelden dat de klinische groep minder behoeftesatisfactie en meer behoeftefrustratie (zoals momenteel en tijdens de jeugd ervaren) zou rapporteren in vergelijking met de niet-klinische groep. Ook verwachtten we dat behoeftesatisfactie en behoeftefrustratie ervaren tijdens de jeugd respectievelijk een positieve en negatieve invloed zouden hebben op het huidig welzijn. Tenslotte veronderstelden we dat we geen modererende invloed zouden vinden van status. Deze verwachtingen werden grotendeels bevestigd.
Interpretatie van de Resultaten
De eerste onderzoeksvraag wenste meer duidelijkheid te creëren over de verschillen tussen een klinische en niet-klinische groep op vlak van welzijn en/of behoeftebevrediging. Er werden zoals verwacht significante verschillen gevonden tussen beide groepen op nagenoeg elk bestudeerd vlak. Hierbij was het telkens zo dat de klinische groep minder behoeftesatisfactie weergaf, zowel huidig als in hun algemene thuissituatie in de jeugd, maar wel meer -frustratie. In de vrij opgehaalde jeugdherinnering scoorde de klinische groep evenwel respectievelijk lager en hoger, maar niet significant verschillend. Op het vlak van welzijn vonden we een onderscheid: de klinische steekproef bleek zich minder goed te voelen dan de niet-klinische en gaf significant meer psychisch lijden aan en minder welzijn. Samengevat is het dus zo dat de klinische groep in het heden een lager welzijn, meer lijden, meer behoeftefrustratie en lagere -satisfactie weergeeft, en in hun herinneringen getuigen van eenzelfde patroon. Bij de niet-klinische populatie is het omgekeerde waar. Deze resultaten lopen gelijk met vooropgestelde verwachtingen, ondersteund door de ZDT (Deci & Ryan, 2000) en de onderzoeksbevindingen van Yen en collega’s (2002). Hierin wordt gesteld dat behoeftefrustrerende jeugdervaringen leiden tot minder welzijn, en dat mensen met psychiatrische problematieken aan meer 35
traumatische ervaringen zijn blootgesteld (op jonge leeftijd). Verder werd er bemerkt dat de nietklinische groep meer behoeftesatisfactie ervoeren dan –frustratie, zowel in jeugdherinneringen als in het heden. Bij de klinische groep was dit niet merkbaar. Indien we deze informatie samenleggen met het verhoogde lijden van de klinische populatie, kunnen we dit linken met het artikel van Vansteenkiste & Ryan (2013). Hier werd namelijk gesteld dat een lage behoeftesatisfactie, naast een hoge behoeftefrustratie, op zich ook negatieve effecten op het welzijn en ontwikkeling heeft. Deze zijn minder snel merkbaar dan de effecten van effectieve behoeftefrustratie, maar komen later wel tot uiting. De klinische groep geeft echter blijk van lagere behoeftesatisfactie en hogere –frustratie, welke combinatie het snelste en meeste negatieve gevolgen heeft voor het welzijn. Ten
tweede
onderzocht
deze
studie
de
meerwaarde
van
behoeftegerelateerde
jeugdherinneringen bij het voorspellen van het huidig psychisch functioneren van de deelnemers. Merkbaar was dat beide soorten herinneringen op zich verschilden in de hoeveelheid variantie in welzijn en psychisch lijden ze verklaarden. De toevoeging van de behoeftesatisfactie/frustratie ervaren in de vrije herinnering boden nooit een significant voorspellende meerwaarde. De toevoeging van behoeftesatisfactie en -frustratie in de thuiscontext zorgden daarentegen telkens wel voor een significant verhoogde mate van verklaarde variantie, zowel voor het voorspellen van welzijn als van psychisch lijden. Hier hangt herinnerde behoeftefrustratie telkens positief samen met psychisch lijden en negatief met welzijn. Herinnerde behoeftesatisfactie vertoont een positieve relatie met welzijn en een negatieve met psychisch lijden. Dit kan te maken hebben met de richtinggevende rol die autobiografische herinneringen uitoefenen op ons verdere leven (Pillemer, 2003), waardoor behoeftegerelateerde herinneringen de persoon zou kunnen beïnvloeden in zijn verdere keuzes, gedrag, relaties,... Deze bevindingen zijn conform met het onderzoek van Philippe en collega’s (2011), al was de focus hier ook autobiografische herinneringen maar niet specifiek jeugdherinneringen. Philippe en collega’s (2011) vonden eveneens een significante voorspellende waarde voor het welzijn in de behoeftebevrediging in herinneringen. Verder kunnen we uit voorgenoemde resultaten afleiden dat de ervaringen die men thuis opdoet van belang zijn voor de verdere ontwikkeling, behoeftebevrediging en psychisch functioneren zoals in voorgaande literatuurstudie meermaals werd gepostuleerd (Fousiani et al., 2014; Shiffrin et al., 2014). In huidig onderzoek verdwijnt de voorgenoemde voorspellende waarde van de herinnerde algemene behoeftebevrediging in de thuiscontext echter wanneer gecontroleerd wordt voor huidige behoeftesatisfactie/-frustratie. Bij Philippe en collega’s (2011) bleef de predictieve waarde van de autobiografische herinneringen overeind na controleren voor de momentele behoeftebevrediging. In deze masterproef verklaart huidige behoeftesatisfactie dan wel –frustratie meer van de variantie in welzijn en psychisch lijden dan de behoeftesatisfactie/-frustratie in de 36
herinneringen zelf. Huidige behoeftefrustratie is positief geassocieerd met psychisch lijden en negatief met welzijn. Huidige behoeftefrustratie is dan weer positief verbonden het welzijn en negatief met het psychisch lijden. Dit effect was voorspeld aangezien de mate van huidige behoeftebevrediging in verband staat met de mate van huidig welzijn (ZDT, Deci & Ryan, 2000). Dus lijkt het evident dat op eenzelfde moment hogere behoeftefrustratie in verband staat met meer psychisch lijden en meer behoeftesatisfactie tot meer welzijn. Desondanks werd verwacht dat de mate van behoeftebevrediging in de jeugdherinneringen toch een significante voorspeller bleven van het psychisch functioneren, desondanks de huidige behoeftebevrediging werd meegerekend. Aangezien Philippe en collega’s (2011) aantonen dat in hun onderzoek de voorspellende waarde wel stand hield na controle, wijst dit misschien op het gegeven dat ervaringen die niet zo lang geleden zijn opgedaan een sterkere invloed uitoefenen op het huidige welzijn dan ervaringen van lang geleden. Een andere mogelijke verklaring voor deze resultaten kan zijn dat de invloed van vroegere behoeftebevrediging via huidige behoeftebevrediging loopt bij het beïnvloeden van huidig welzijn. Het is ook mogelijk dat de relatie tussen behoeftebevrediging in de jeugd en later welzijn afhankelijk is van het persoonlijkheidstype en dat dit enkel bij bepaalde persoonlijkheidstypes tot uiting komt. Een andere optie is dat de huidige behoeftebevrediging zo sterk gerelateerd is aan het huidige welzijn waardoor er bijna geen ruimte meer is voor een andere variabele in dit model. Dit kan supressie van de invloed van behoeftebevrediging in de jeugd veroorzaken. Meer onderzoek is vereist om hier met meer zekerheid uitspraken over te kunnen doen.
De derde onderzoeksvraag die we ons stelden staat in verband met de eerste. Bij deze laatste onderzoeksvraag werd als doel gesteld te onderzoeken of de status (het feit of men patiënt of student is) fungeert als moderator binnen huidig onderzoeksopzet. Er werd gekeken of de status de relatie tussen behoeftebevrediging en welzijn/lijden beïnvloedt, en op welke wijze. Bij de resultaten op onderzoeksvraag 1 werd reeds geconstateerd dat status een invloedrijke factor is binnen huidig onderzoek. Het toevoegen van de variabele status binnen het regressiemodel zorgde steeds voor een sterke stijging in de verklaarde variantie van welzijn, wat ons ertoe leidt te veronderstellen dat dit een factor is die een voorspellende waarde heeft. Bij het voorspellen van psychisch lijden voorspelde deze factor nog meer van de variantie. Maar hoe speelt dit effect nu net? Status werd in de laatste stap van de regressie analyses van welzijn en psychisch lijden ingevoerd in interactie met de behoeftesatisfactie of –frustratie in desbetreffende herinnering. We bekwamen één significante interactieterm. Dit is de interactie tussen behoeftefrustratie thuis en de status, bij het voorspellen van psychisch lijden. Hier merkt men dat de klinische groep reeds bij lage behoeftefrustratie een hoger psychisch lijden 37
ondervindt dan de niet-klinische groep. Bij de klinische populatie stijgt het latere psychisch lijden sterk bij meer behoeftefrustratie thuis. Dit is wederom te verwachten volgens de ZDT (Ryan & Deci, 2000) en andere onderzoek (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Bij de niet-klinische groep ziet men het omgekeerde gebeuren: het latere psychische lijden daalt sterk indien er meer behoeftefrustratie is geweest thuis in de jeugd. Dit is een onverwacht effect dat waarschijnlijk te wijten is aan de te kleine steekproef om betrouwbaar uitspraken te doen over de interactie.
Beperkingen en Sterktes van Huidig Onderzoek
Hoewel de studie een aantal interessante antwoorden heeft geformuleerd, zijn er zeker beperkingen verbonden aan huidig onderzoek. De eerste beperking omvat de bestudeerde steekproef. Wegens het grootste deel van de steekproef studenten waren, is dit onderzoek gebaseerd op een relatief jonge steekproef. De opleidingen die de studenten volgen zijn niet evenredig verdeeld; de overgrote meerderheid doet humane wetenschappen op de middelbare school, verder zijn er nog enkele psychologiestudenten alsook enkele andere opleidingen. De grote meerderheid van de nietklinische en klinische populatie waren vrouwen. Van de klinische populatie waren de overgrote meerderheid vrouwen, wat de invloed van geslacht op de afhankelijke variabelen mogelijkerwijze kan vertekend hebben wegens de aangetoonde verschillen tussen de klinische en niet-klinische groep. Met al deze mogelijkheden tot vertekening binnen de participantengroep uitgeklaard, is er nog steeds het probleem van de steekproef op zich. Zo is het zo dat we een relatief kleine dataset bestuderen, waaruit veralgemeningen naar de algemene populatie niet met zekerheid kunnen getroffen worden. Een uitgebreider onderzoek, met meer participanten en een gelijkere samenstelling is aangewezen voor een hogere power (Sawyer & Ball, 1981). Zeker bij het bestuderen van interactie-effecten is een grote steekproef een vereiste om betrouwbare uitspraken te doen. Een tweede beperking van deze studie is het correlationeel design, wat ons beperkt in het doen van uitspraken over causale verbanden. Toekomstige studies zouden zich kunnen richten op het longitudinaal opvolgen van deelnemers om zo jeugdervaringen op het moment zelf te meten en het later welzijn ook in kaart te brengen. Een derde beperking is verbonden met het gebruik van herinneringen als instrument om behoeftebevrediging in de jeugd te achterhalen. Deze studie gaat ervan uit dat de herinneringen en informatie (en hierbij aansluitend de weergegeven mate van huidige en vroegere behoeftebevrediging) uit beide doelgroepen betrouwbaar genoeg is om conclusies te trekken over de reële jeugdervaringen. Er is bij huidige opzet echter altijd een onmogelijkheid verbonden om de reële ervaringen te kennen of 38
te achterhalen, en zeker te zijn dat de weergegeven mate van behoeftesatisfactie/-frustratie in de herinnering gelijklopend is met de destijds ervaren behoeftebevrediging. Er kunnen immers verschillende vertekeningen optreden in de tussentijd. Zo is het geweten dat mensen zaken uit een verder verleden moeilijker herinneren wegens deze vervagen (Brysbaert, 2006; Claúdio, Aurélio & Machado, 2012; Meeter et al., 2005). Verder blijken we bij het weergeven van emoties in een herinnering deze te veranderen in de richting van onze huidige emoties t.o.v. die gebeurtenis (Wilson & Ross, 2003). Het blijkt moeilijk de intensiteit van onze toenmalige emoties haarfijn in te schatten (Levine, Prohaska, Burgess, Rice, & Laulhere, 2001). De algemene populatie is geneigd bij bevraging met vrije keuze voornamelijk positieve herinneringen uit het verleden aan te brengen (Jorgensen et al., 2012). Bij klinische populaties zijn meerdere soorten van vertekening veelvoorkomend (Frost et al., 2013; Williams et al., 2006), waarvan over-gegeneraliseerde herinneringen de meest beschreven soort is (Kuyken & Dalgleish, 2011; Spinhoven et al., 2009). De mogelijkheid van vertekening is echter een beperking die vrijwel altijd verbonden is aan het onderzoeken van (subjectieve) herinneringen. In huidig onderzoek bevragen we welliswaar niet gewoon ‘een’ herinnering, maar wordt er specifiek gevraagd naar ‘een herinnering die belangrijk is (geweest)’. Meerdere bronnen bespreken dat het geheugen beter en meer betrouwbaar is voor erg emotionele/belangrijke//uitzonderlijke ervaringen (Brysbaert, 2006; Wade, Nash, & Garry, 2014; de Nicola & Giné, 2014). Een vierde beperking van huidig onderzoek is dat de vrije herinneringen die de participanten aanbrachten enkel werden bekeken als instrumenten om tot een beoordeling vanuit de deelnemers van hun behoeftebevrediging te komen. Een thematische analyse van de herinneringen zou meer informatie kunnen verschaffen over de inhoud van de herinneringen en over de betekenis hiervan voor de deelnemers. Een vijfde beperking van huidig onderzoek is verbonden aan het feit dat de patiënten via zelfrapportage hun problematiek moeten weergeven. Deze vraag werd telkens ingevuld, maar toch kan men zich de vraag stellen hoe goed patiënten zelf in staat zijn hun psychopathologie te categoriseren. Naast de reeds vernoemde beperkingen van huidig onderzoek, zijn er ook enkele sterktes aanwezig. Zo is dit onderzoek het eerste onderzoek binnen de kennis van de onderzoekers dat behoeftefrustratie en –satisfactie gaat bestuderen in jeugdherinneringen en via jeugdfoto’s. Dit onderzoek is een meerwaarde voor de literatuur wegens het deze stap in het onbekende neemt, en reeds een verkenning van dit onderzoeksgebied uitvoert. Een andere sterkte van huidig onderzoek is dat het een klinische groep opneemt. Een klinische populatie is moeilijk te bereiken en mobiliseren voor deelname aan een onderzoek, maar huidig onderzoek is er toch in geslaagd aan aantal patiënten te motiveren voor deelname. Op deze manier 39
kunnen we reeds een impressie krijgen van de behoeftebevrediging en het welzijn/lijden bij de klinische populatie, huidig en in het verleden. Wegens er naast patiënten eveneens een niet-klinische populatie deelnam, konden we de bekomen resultaten contrasteren met elkaar. Ten laatste is het uitgebreid literatuuronderzoek eveneens een meerwaarde voor onderzoekers die plannen behoeftebevrediging in herinneringen te onderzoeken. Er wordt veel informatie samengevat over het geheugen en herinneringen, maar ook over de reeds bekende onderzoeksgegevens in verband met de ZDT. Er worden eveneens andere onderzoeken besproken die reeds behoeftegerelateerde herinneringen bestudeerden.
Implicaties voor verder onderzoek
Huidig onderzoek kan dienen als oriëntatie voor verder onderzoek. Vervolgonderzoek kan gericht zijn op de verschillende basisbehoeften; wat de effecten zijn van frustratie of –satisfactie van de basisbehoeften aan verbondenheid, autonomie en competentie in jeugdherinneringen op het huidige welzijn. In huidig onderzoek is telkens de satisfactie en frustratie van het geheel van de basisbehoeften bestudeerd, maar niet specifiek per behoefte. Indien men eveneens meerdere groepen wenst te includeren in het onderzoek, is het wenselijk dit via een gematched design te doen om zo minder potentiële verstoringen te ervaren. Op deze wijze kunnen de resultaten met meer diepgang bestudeerd worden. De inclusie van een klinische populatie is interessant voor een bredere variatie in behoeftebevrediging en welzijn. Het zou een meerwaarde zijn moest de onderzoeker inzage kunnen hebben in de voorgeschiedenis van de deelnemers en, indien inclusie van een klinische groep, inzage in de soort psychiatrische problematiek waaraan de participant lijdt. Bij onderzoeken van een klinische populatie blijkt het zeker belangrijk om het ethische aspect telkens in rekening te nemen. Zo blijkt het terugdenken aan herinneringen de huidige gemoedstoestand te kunnen beïnvloeden (Philippe et al., 2012) dus lijkt een verantwoorde en betrokken aanpak vereist. Dit zeker in het licht van volgende suggestie voor vervolgonderzoek. De meest wenselijke herinneringen om te bestuderen zijn zelfbepalende herinneringen (Jorgensen et al., 2012), welke affectief intense herinneringen zijn die erg bepalend zijn voor hoe men zichzelf ziet en zijn levensverhaal vorm geeft. Dit zijn dus erg belangrijke herinneringen voor het individu. Een mogelijkheid om deze te trachten te bekomen is erg duidelijke instructies geven aan de participanten. Zo kan men bijvoorbeeld ook expliciet peilen naar zowel positieve als negatieve herinneringen. Een thematische analyse lijkt ook een meerwaarde te kunnen bieden, om zo de betekenis en inhoud van de herinnering beter te kunnen categoriseren.
40
Conclusie
Huidige masterproef trachtte door de gedeelde focus op zowel herinneringen als op de ZDT beide onderzoeksgebieden aan te vullen met elkaar. De verwachtingen die gepostuleerd werden over de onderzoeksvragen, kwamen grotendeels uit. Zo bleek de klinische populatie een significant lager huidig welzijn en lagere behoeftesatisfactie te ervaren zowel huidig als in de algemene herinnering van thuis vergeleken met de niet-klinische populatie. Hiernaast gaf de klinische populatie blijk van een hogere mate van psychisch lijden en hogere behoeftefrustratie in de thuisherinnering en huidig. Verder bleek de behoeftefrustratie en –satisfactie in de algemene thuissituatie een significante voorspellende waarde te bezitten voor het voorspellen van psychisch lijden en welzijn. Deze predictieve waarde verdween echter wanneer men controleerde voor respectievelijk de huidige behoeftefrustratie/satisfactie. Ten slotte bleek status te functioneren als moderator in de relatie tussen behoeftefrustratie in de algemene herinnerde thuissituatie en psychisch lijden. Hier ervoer de klinische populatie een veel negatievere invloed van meer behoeftefrustratie vergeleken met de niet-klinische populatie.
41
Referenties Allwood, C. M., Innes-Ker, A. H., Holmgren, J., & Fredin, G. (2008). Children's and adults’ realism in their event-recall confidence in responses to free recall and focused questions. Psychology Crime & Law, 14, 529-547. doi: 10.1080/10683160802636709 Atkinson, R. C., & Shiffrin, R. M. (1968). Human memory: A proposed system and its control processes. In K. W. Spence & J. T. Spence (Eds.), The psychology of learning and motivation: Advances in research and theory (Volume 2). New York: Academic Press. doi: 10.1016/S0079-7421(08)60422-3 Banich, T. M., & Compton, R. J. (2011). Cognitive Neuroscience: Third edition. Wadsworth: Cengage learning. Barnard, P. J., Murphy, F. C., Carthery-Goulart, M. T., Ramponi, C., & Clare, L. (2011). Exploring the basis and boundary conditions of SenseCam-facilitated recollection. Memory, 19, 758-767. doi: 10.1080/09658211.2010.533180 Belli, R. F. (1998). The structure of autobiographical memory and the event history calendar: Potential improvements in the quality of retrospective reports in surveys. Memory, 6, 383 – 406. doi: 10.1080/741942610 Boone, L., Vansteenkiste, M., Soenens, B., Van der Kaap-Deeder, J., & Verstuyf, J. (in press). Self-critical perfectionism and binge eating symptoms: A longitudinal test of the intervening role of psychological need frustration. Journal of Counseling Psychology. Bowlby, J. (1969). Attachment and Loss: Attachment Volume 1. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1988). A secure base: Parent-child attachment and healthy human development. New York: Basic Books Brewer, W.F. (1986). What is autobiographical memory? In D.C. Rubin (Ed.), Autobiographical Memory (pp. 25–49). New York: Cambridge University Press. Brysbaert, M. (2006). Psychologie. Gent, België: Academia Press. Chen,B., Vansteenkiste,M., Beyers,W., Boone, L., Deci, E.D., Deeder, J., … Verstuyf, J. (2013). Psychological needs satisfaction and desire for need satisfaction across four cultures. Motivation and Emotion, in submission. Claúdio, V., Aurelio, J. G., & Machado, P. P. (2012). Autobiographical memories in major 42
depressive disorder. Clinical Psychology & Psychotherapy, 19, 375-389. doi: 10.1002/cpp.751 Conway, M. A. (2008). Exploring episodic memory. In Dere, E., Easton, A., Nadel, L., & Huston, J. P. (Eds), Handbook of episodic memory Vol. 18 (pp. 19-29). Oxford, UK: Elsevier. Conway, M. A., & Pleydell-Pearce, C.W. (2000). The construction of autobiographical memories in the self-memory system. Psychological Review, 107, 261-288. doi: 10.1037/0033-295X.107.2.261 Conway, M. A., & Rubin, D. C. (1993). The structure of autobiographical memory. In: Collins, A. F., Gathercole, S. E., Conway, M. A., & Morris, PE. (Eds.). Theories of memory (pp. 103-139). Hillsdale, NJ: Erlbaum Associates. Centrum ter Preventie van Zelfdoding. (2004). Cijfers & statistieken. Geraadpleegd op http://www.preventiezelfdoding.be/content.php?im=1&is=1&iss=0&isss=1&ctitle=Cij fers%20&%20statistieken de Nicola, F., & Giné, X. (2014). How accurate are recall data? Evidence from coastal India. Journal of Development Economics, 106, 52-65. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” and “why” of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268. Geraadpleegd via selfdeterminationtheory.org Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Self-Determination Theory: A Macrotheory of Human Motivation, Development, and Health. Canadian psychology. 49, 182-185. doi: 10.1037/a0012801 Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J., & Griffin, S. (1985). The Satisfaction with Life Scale. Journal of Personality Assessment, 49, 71-75. doi: 10.1207/s15327752jpa4901_13 Edwards, S. L., Slattery, M. L., Edwards, A. M., Sweeney, C., Murtaugh, M. A., Palmer, L. E., & Tom-Orme, L. (2009). Factors associated with response to a follow-up postal questionnaire in a cohort of American Indians. Preventive Medicine, 48, 596-599. doi: 10.1016/j.ypmed.2009.03.007
43
Fousiani, K., Van Petegem, S., Soenens, B., Vansteenkiste, M., & Chen, B. (2013). Does Parental Autonomy Support Relate to Adolescent Autonomy? An In-Depth Examination of a Seemingly Simple Question. Journal of Adolescent Research, 29, 299-330. Frost, P., Nussbaum, G., Loconto, T., Syke, R., Warren, C., & Muise, C. (2013). An individual differences approach to the suggestibility of memory over time. Memory, 21, 408-416. doi: 10.1080/09658211.2012.729597 Gisle, L. (2008). Gezondheidsenquête in België inzake mentale gezondheid. Verkregen van het Wetenschappelijk instituut Volksgezondheid website: https://www.wivisp.be/epidemio/epinl/CROSPNL/HISNL/his08nl/7.mentale%20gezondheid.pdf Grolnick, W. S., Ryan, R. M., & Deci, E. (1991). Inner resources for school achievement: Motivational mediators of children’s perceptions of their parents. Journal of Educational Psychology, 83, 508-517. doi: 10.1037/0022-0663.83.4.508 Haller, H., Cramer, H., Lauche, R., Gass, F., & Dobos, G. (2014). The prevalence and burden of subthreshold generalized anxiety disorder: a systematic review. BioMedCentral Psychiatry, 14, 128. doi: Her-inneren. (2013). In Van Dale Online professioneel Nederlands. Geraadpleegd op http://www.vandale.nl/ Hodges, S., Berry, E., & Wood, K. (2011). SenseCam: A wearable camera that stimulates and rehabilitates autobiographical memory. Memory, 19, 685-696. doi: Holland, A. C., & Kensinger, E. A. (2010). Emotion and autobiographical memory. Physics of Live Reviews, 7, 88-131. doi: 10.1186/1471-244X-14-128 Jorgensen, C. R., Berntsen, D., Bech, M., Kjolbye, M., Bennedsen, B. E., & Ramsgaard, S. B. (2012). Identity-related autobiographical memories and cultural life scripts inpatients with Borderline Personality Disorder. Consciousness and Cognition, 21, 788-798. doi: 10.1016/j.concog.2012.01.010 Kasser, T., Ryan, R. M, Zax, & Sameroff, A. J. (1995). The relations of maternal and social environments to late adolescents’ materialistic and prosocial values, Developmental Psychology, 31, 907–914. doi: 10.1037/0012-1649.31.6.907 Kuyken, W., & Dalgleish, T. (2011). Overgeneral autobiographical memory in adolescents at 44
risk for depression. Memory, 19, 241-250. Levine, L. J., Prohaska, V., Burgess, S. L., Rice, J. A., & Laulhere, T. M. (2001). Remembering past emotions: The role of current appraisals. Cognition & Emotion, 15, 393-417. doi: 10.1080/09658211.2011.554421 Maas, I. & Jansen, J. (2000). Psychische ongezondheid: determinanten en de effecten van preventieve interventies. Rijksinsituut voor Volksgezondheid en Milieu rapport 270555001. Bilthoven Messina, S. & Zvattini, G. C. (2014). How do children make sense of their experiences? Children's memories of wellbeing and distress from an attachment perspective. International journal of behavioral development, 38, 209-218. doi: 10.1177/0165025413506416 Mireille, J., Renée, L., & Richard, K. (2008). A Self-Determination Theory Perspective on Parenting. Canadian Psychology, 49, 194-200. doi: Philippe, F. L., Koestner, R., Beaulieu-Pelletier, G., & Lecours, S. (2011). The role of need satisfaction as a distinct and basic psychological component of autobiographical memories: A look at well-being. Journal of Personality, 79, 905-938. doi: Philippe, F. L., Koestner, R., Beaulieu-Pelletier, G., Lecours, S., & Lekes, N. (2012). The role of episodic memories in current and future well-being. Personality and Social Psychology Bulletin, 38, 505-519. doi: 10.1037/a0012754 Philippe, F. L., Koestner, R., Lecours, S., Beaulieu-Pelletier, G., & Bois, K. (2011). The role of autobiographical memory networks in the experience of negative emotions: How our remembered past elicits our current feelings. Emotion, 11, 1279-1290. doi: Philippe, F. L., Koestner, R., & Lekes, N. (2013). On the directive function of episodic memories in people's lives: A look at romantic relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 104, 164-179. doi: 10.1037/a0025848 Pillemer, D. B. (2003). Directive functions of autobiographical memory: The guiding power of the specific episode. Memory, 11, 193-202. doi: 10.1080/741938208 Radloff, L. S. (1977). The CES-D scale: A self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement, 1, 385–401. doi: 10.1177/014662167700100306 45
Roberts, R. E., & Sobhan, M. (1992). Symptoms of depression in adolescence: A comparison of Anglo, African, and Hispanic Americans. Journal of Youth and Adolescence, 21, 639–651. doi: 10.1007/BF01538736 Ryan, R. M. (1995). Psychological needs and the facilitation of integrative processes. Journal of Personality, 63, 397-427. doi: 10.1111/j.1467-6494.1995.tb00501.x Ryan, R. M., & Frederick, C. M. (1997). On energy, personality and health: Subjective vitality as a dynamic reflection of well-being. Journal of Personality, 65, 529-565. doi: 10.1111/j.1467-6494.1997.tb00326.x Ryan, R. M., Huta, V., & Deci, E. L. (2008). Living well: a self-determination theory perspective on eudaimonia. Journal of Happiness Studies, 9, 139-170. doi: 10.1007/s10902-006-9023-4 Sawyer, A.G. & Ball, A. G. (1981). Statistical Power and Effect Size in Marketing Research. Journal of Marketing Research, 18, 275-290. doi: 10.2307/3150969 Schiffrin, H., Liss, M., Miles-McLean, H., Geary, K., Erchull, M., & Tashner, T. (2014). Helping or Hovering? The Effects of Helicopter Parenting on College Students’ WellBeing. Journal of child and family studies, 23, 548 -557. doi: Sheldon, K.M., Cheng, C., & Hilpert, J. (2011). Understanding Well-Being and Optimal Functioning: Applying the Multilevel Personality in Context (MPIC) Model. Psychological inquiry, 22, 1-16. doi: 10.1080/1047840X.2011.532477 Soenens, B., Luyckx, K., Vansteenkiste, M., Duriez, B., & Goossens, L. (2008). Clarifying the link between parental psychological control and adolescents’ depressive symptoms: Reciprocal versus unidirectional models. Merrill-Palmer Quartely, 54, 411-444. doi: 10.1353/mpq.0.0005 Soenens, B., Vansteenkiste, M., Vandereycken, W., Luyten, P., Sierens, E., & Goossens, L. (2008). Perceived parental psychological control and eating-disordered symptoms: Maladaptive perfectionism as a possible intervening variable. Journal of Nervous and Mental Disease, 196, 144–152. doi:10.1097/NMD.0b013e318162aabf Squire L. R. (1992). Memory and the hippocampus: A synthesis from findings with rats, monkeys, and humans. Psychological Review, 99, 195-231. doi: 10.1037/0033295X.99.2.195 46
Van den Broeck, Vansteenkiste, M., De Witte, H., Lens, W., & Andriessen, M. (2009). De Zelf-Determinatie Theorie: kwalitatief goed motiveren op de werkvloer. Gedrag & Organisatie, 22, 316-334. http://hdl.handle.net/1854/LU-1253936 Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., Luyckx, K., & Lens, W. (2009). Motivational Profiles From a Self-Determination Perspective: The Quality of Motivation Matters. Journal of Educational Psychology, 101, 671-688. doi: 10.1037/a0015083 Vansteenkiste, M., & Ryan, R. M. (2013). On Psychological Growth and Vulnerability: Basic Psychological Need Satisfaction and Need Frustration as a Unifying Principle. Journal of Psychotherapy Integration, 23, 263-280. doi: 10.1037/a0032359 Wade, K. A., Nash, R. A., & Garry, M. (2014). People consider reliability and cost when verifying their autobiographical memories. Acta Psychologica, 146, 28-34. doi: 10.1016/j.actpsy.2013.12.001 Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 1063-1070. doi: 10.1037/0022-3514.54.6.1063 Williams, J. M. G., Chan, S., Crane, C., Barnhofer, T., Eade, J., & Healy, H. (2006). Retrieval of autobiographical memories: The mechanisms and consequences of truncated
search.
Cognition
&
Emotion,
20,
351-382.
doi:
10.1080/02699930500342522 Wilson, A. E., & Ross, M. (2003). The identity function of autobiographical memory: Time is on our side. Memory, 11, 137-149. doi: 10.1080/741938210 Wood, J. M., & Garven, S. (2000). How sexual abuse interviews go astray: Implications for prosecutors, police, and child protection services. Child Maltreatment, 5, 109-18. doi: 10.1177/1077559500005002003 World Health Organization. (2005). Mental health. Verkregen van http://www.who.int/mental_health/prevention/suicide/country_reports/en/index.html Yen, S., Shea, M. T., Battle, C. L., Johnson, D. M., Zlotnick, C., Dolan-Sewell, R., … McGlashan, T. H. (2002). Traumatic exposure and posttraumatic stress disorder in borderline, schizotypal, avoidant, and obsessive-compulsive personality disorders: findings from the collaborative longitudinal personality disorders study. Journal of 47
Nervous
and
Mental
Disease,
190,
510-8.
doi:
10.1097/01.NMD.0000026620.66764.78
48