Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008
De intake bij occasionele kinderopvang Masterproef ingediend tot het behalen van de graad master in het Sociaal Werk Door: De Weyer Wendy
Promotor: Prof. Michel Vandenbroeck
Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008
De intake bij occasionele kinderopvang Masterproef ingediend tot het behalen van de graad master in het Sociaal Werk Door: De Weyer Wendy
Promotor: Prof. Michel Vandenbroeck
Dankwoord In mijn woord van dank wil ik mij graag richten tot Anne Lambrechts, oprichtster en coördinatrice van Elmer, die me de kans gaf om mijn onderzoek in het kinderdagverblijf Elmer tot uitvoering te brengen. Bijzonder grote dank wil ik daarbij richten tot Latifa Bouhoute, hoofdbegeleidster in Elmer Noord. Zij zorgde ervoor dat alle mogelijkheden ter beschikking stonden, opdat ik deze thesis tot een goed einde kon brengen. Ze stond me steeds bij met raad en daad en ze was diegene waarbij ik steeds terecht kon. Even grote dank wil ik richten tot het hele team begeleidsters. Ze waren een bron van informatie en inspiratie waardoor deze thesis geworden is tot wat hij nu is. Maar daarnaast heb ik ook op enkele weken tijd een aantal fantastische mensen leren kennen, die me zowel op professioneel vlak als op persoonlijk vlak, zoveel meer gegeven en geleerd hebben. Hada, Teslime, Narimane, Mümü, Haley, Noura, Hayet, Rita en Gülden, ik wil jullie bedanken voor alles. Van de zee tot hartje Brussel is maar een dik uurtje rijden. Ik zal jullie nooit vergeten. Speciale dank gaat eveneens uit naar mijn promotor, prof. Michel Vandenbroeck voor de ondersteuning en begeleiding bij het schrijven van deze thesis. Hij stond steeds klaar met antwoorden op al mijn vragen en zijn kennis en ervaring waren een verrijking voor deze thesis. Tenslotte wil ik zeker ook mijn vriend en mijn familie bedanken voor alle steun en hulp doorheen deze periode.
Inhoudsopgave Dankwoord ............................................................................................................................................4 Inhoudsopgave ......................................................................................................................................5 Inleiding ...............................................................................................................................................7 1
Probleemstelling ....................................................................................................................8
2
Literatuurstudie .................................................................................................................. 10
2.1
Occasionele kinderopvang ................................................................................................. 10
2.1.1
Soorten ............................................................................................................................... 10
2.1.2
Definities ............................................................................................................................. 10
2.1.3
Verschillen .......................................................................................................................... 11
2.1.4
Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang .............................................................. 11
2.1.5
Functies ............................................................................................................................... 12
2.1.6
Spanningsverhouding ......................................................................................................... 14
2.2
Intake.................................................................................................................................. 14
2.2.1
Hechting .............................................................................................................................. 15
2.2.2
Scheidingsangst .................................................................................................................. 16
2.2.3
Inserimento ....................................................................................................................... 18
2.2.4
Inserimento-proces ............................................................................................................ 19
2.2.5
Wennen .............................................................................................................................. 20
2.2.5.1
Stap 1: Opnamebeleid ........................................................................................................ 20
2.2.5.2
Stap 2: Wenbeleid............................................................................................................... 21
2.2.6
Aandachtsbegeleidster ....................................................................................................... 25
2.2.7
Link naar de overheid ......................................................................................................... 25
2.2.8
Professionaliteit ................................................................................................................. 25
2.3
Voorlopige conclusies ........................................................................................................ 27
3
Onderzoeksomschijving ...................................................................................................... 27
3.1
Probleemstelling ................................................................................................................ 27
3.2
Voorstelling Elmer ............................................................................................................. 28
3.3
Onderzoeksopzet ............................................................................................................... 28
4
Onderzoek........................................................................................................................... 29
4.1
Documentenanalyse .......................................................................................................... 29
4.1.1
Kwaliteitshandboek ............................................................................................................ 29
4.1.2
Huishoudelijk reglement voor ouders ................................................................................ 32
4.1.3
Aandachtsmap .................................................................................................................... 32
4.1.4
Inhoudsanalyse ................................................................................................................... 35
4.2
Participerende observatie .................................................................................................. 36
4.2.1
Casussen ............................................................................................................................. 36
4.2.2
Observaties ......................................................................................................................... 37
4.2.2.1
Intake .................................................................................................................................. 38
4.2.2.2
Wennen .............................................................................................................................. 40
4.2.2.3
Tevredenheidgesprek ......................................................................................................... 47
4.2.3
Bespreking .......................................................................................................................... 49
4.3
Interviews ........................................................................................................................... 49
4.3.1
Semi-gestrucureerde vragenlijst......................................................................................... 49
4.3.2
Gesprekken ......................................................................................................................... 50
4.3.3
Bespreking .......................................................................................................................... 57
5
Conclusies ........................................................................................................................... 58
Bronnenlijst ........................................................................................................................................ 60
Inleiding Geïnspireerd door het vak ‘Kinderzorg’ tijdens mijn opleiding en mijn interesse om te werken rond kinderen, lag de keuze om mijn thesis binnen dit domein uit te werken, reeds vroeg vast. Daarbij had ik de voorkeur om mijn thesisonderzoek te verrichten met betrekking tot een thematiek waarrond nog maar weinig onderzoek verricht werd. Occasionele of urgente kinderopvang, en meer bepaald de intake en het (belang van) wennen bij occasionele kinderopvang, paste perfect in deze doelstelling. Mijn probleemstelling is te situeren onder de spanningsverhouding tussen de pedagogische functie en de sociale functie van kinderopvang. Vanuit de pedagogische functie is het wenselijk om voldoende aandacht te besteden aan de voorbereiding en begeleiding van de overgang tussen het gezin en het kinderdagverblijf. Daarbij is een verzorgde intake en een doordacht wenbeleid essentieel. Vanuit de sociale functie bekeken, zien we echter dat gezinnen om diverse redenen nood hebben aan occasionele of urgente opvang, die naar haar aard onregelmatig en onvoorbereid is. In deze thesis wilde ik op zoek gaan naar hoe er in praktijk omgegaan wordt met deze spanningsverhouding. In een eerste deel van mijn probleemstelling ga ik daarom op zoek naar de betekenis van een ‘example of good practice’. In een tweede deel van mijn probleemstelling willen we analyseren wat ‘good practice’ kan betekenen wanneer geen volledige wenperiode mogelijk is. In een derde deel tenslotte willen we op zoek gaan naar de betekenisverlening van de begeleidsters over wat er gebeurt wanneer geen wenperiode kan plaatsvinden. Mijn onderzoek vond plaats in Elmer Noord, een kinderdagverblijf in Brussel. Daar kreeg ik de kans te zoeken naar antwoorden op mijn onderzoeksvragen.
7
1 Probleemstelling In onze huidige samenleving geldt tewerkstelling als belangrijkste voorwaarde om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Tewerkstelling betekent voor bijna alle gezinnen de nood aan kinderopvang. Maar er is niet enkel een grote vraag naar reguliere kinderopvang, want tewerkstelling valt niet langer samen met de klassieke nine-to-five job. De arbeidsmarkt eist steeds meer flexibiliteit van werknemers, waardoor de vraag naar flexibele kinderopvang eveneens stijgt. Daarenboven hebben niet enkel ouders die een job uitoefenen nood aan kinderopvang, maar er zijn ook tal van redenen daarnaast die zorgen dat ouders kinderopvang nodig hebben. Het volgen van een opleiding, een sollicitatiegesprek, plots werk vinden, een acute crisissituatie, … zijn nog maar enkele voorbeelden. In deze gevallen spreken we van occasionele of urgente kinderopvang. Over deze opvang bestaat echter relatief weinig onderzoek. Daarom richten we ons hierop, en meer bepaald op de intake of de instap bij occasionele of urgente kinderopvang. Met de intake bedoelen we de gehele intakeperiode, gaande van het eerste kennismakingsgesprek, de wenperiode tot en met het eerste tevredenheidgesprek, die de intakeperiode afrondt. Dit is een zeer belangrijke periode, zowel voor het kind en de ouder(s) als voor de begeleid(st)er. Zoals men in de literatuur ook duidelijk aangeeft, is het belangrijk dat daar voldoende aandacht aan besteed wordt. Maar het karakter van occasionele kinderopvang of eerder nog, urgente kinderopvang, zorgt ervoor dat plots en onverwachts nood is aan kinderopvang. Hoe brengt men dat dan in praktijk, die belangrijke wenperiode? Om daarop een antwoord te geven ging ik op zoek naar antwoorden in kinderdagverblijven die occasionele en urgente kinderopvang aanbieden. Ik startte mijn zoektocht bij enkele kinderdagverblijven in de buurt. Telkens nam ik contact op met de vraag of ik één of meerdere dagen mocht meedraaien om van dichtbij te ‘zien’ hoe men omgaat met de opvang van kinderen in occasionele of urgente situaties. De ene voorziening stond al meer open voor mijn vraag dan de andere. Maar na enkele bezoeken, was er één situatie in een kinderdagverblijf voor occasionele en urgente kinderopvang die me bijzonder diep getroffen heeft. Het betrof een case van een (anderstalige) moeder en haar dochtertje waarbij het meisje voor de eerste keer naar de occasionele kinderopvang kwam: Iets nadat de kinderopvang de deuren heeft geopend, kwam een nieuwe (anderstalige) moeder met haar dochtertje de kinderopvang binnen. Ondertussen zijn er reeds een viertal kinderen aan het spelen. Het is de allereerste keer dat moeder en dochter naar het kinderdagverblijf komen. Ze worden vriendelijk onthaald door de begeleidster. De moeder vraagt of het mogelijk is dat haar dochter vandaag in de kinderopvang verblijft. Voor de verzorgster is dit geen probleem. Ze vraagt voor hoelang de opvang zou duren, want vier uur is het maximum dat een kind kan opgevangen worden. Over de middag is het kinderdagverblijf namelijk een uur gesloten wegens middagpauze. De moeder is akkoord dat haar dochter tot de middag zou blijven. De begeleidster neemt een inschrijvingsformulier, waarop ze kort de nodige gegevens van het kind en de ouder(s) noteert. Verder wordt een reglement meegegeven, waarbij de moeder, zonder het gelezen te hebben, al meteen een formulier ondertekent waarop staat “gelezen en goedgekeurd”. We zijn een tiental minuten later en alle administratieve taken zijn vervuld. 8
Het is nu tijd voor afscheid. Het kleine meisje huilt wanneer de moeder haar loslaat. Nog een dikke zoen en de deur gaat dicht. Het meisje blijft huilen, wijzend met haar vingertje naar de deur waardoor haar moeder net de kinderopvang verliet. Enkele troostende woorden van de begeleidster helpen niet, het meisje afleiden met speelgoed helpt ook niet. Dan maar in de buggy blijven zitten, het huilen zal misschien vanzelf wel overgaan… Twee uur later belt de moeder het kinderdagverblijf op met de vraag of alles goed gaat. De begeleidster moet haar echter de boodschap meedelen dat haar dochter sinds haar vertrek nog niet gestopt is met huilen. Het meisje zit nog steeds in de buggy, volhardend te huilen met nog steeds hetzelfde vingertje die wijst naar de deur. Drie kwartier later is haar moeder terug. Ze neemt het meisje op haar arm en enkele troostende woorden zorgen ervoor dat het grote verdriet met de vele tranen eindelijk is kunnen ophouden. “Volgende week proberen we het nog eens opnieuw” zegt de moeder. Een nasnikkend klein meisje met dikke rode oogjes verlaat samen met haar moeder het kinderdagverblijf. Tijdens en na het bezoek van het meisje had ik een gesprek met de begeleidster. Deze voormiddag was volgens haar een illustratie van hoe het er dikwijls aan toe gaat. Elke week worden hier wel één of meerdere nieuwe kindjes opgevangen en wat er zich deze voormiddag afspeelde is dus moeilijk of eerder ‘lastig’, maar eveneens de normale gang van zaken. Er worden geen vragen gesteld naar alternatieven, naar hoe het misschien anders zou kunnen. Er worden eveneens geen vragen gesteld naar wat de betekenis is voor het kind of de ouder(s). “Een geluk dat er enkel peuters waren vandaag en geen baby’s, anders waren alle baby’s ook beginnen meehuilen en dan is het pas echt lastig”, was de enige reactie. Met een aangeslagen gevoel verliet ik het kinderdagverblijf. Voor mijn probleemstelling kon ik weinig of geen antwoorden vinden. Op vragen zoals: Hoe belangrijk is wennen? Hoe wordt omgegaan met wennen? Op welke manier wordt hier een wenbeleid uitgewerkt? … was geen antwoord voor handen. De enige vraag die beantwoord kan worden is: wordt er gewend? Een herformulering van mijn probleemstelling was daarom noodzakelijk. Ik wou op zoek gaan naar een ‘example of good practice’. Om die ‘good practice’ te selecteren vroeg ik deskundig advies in bij het VBJK, het expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang te Gent. Op die manier kwam ik in contact met medewerkster Veerle Vervaet, die het meest actieonderzoek verrichtte gelinkt aan de thematiek van mijn thesis. Als expert raadde ze me aan contact op te nemen met een kinderdagverblijf in Brussel, ‘Elmer’ genaamd. Om deze reden koos ik als ‘case’ voor ‘Elmer Noord’, met Latifa Bouhoute als hoofdbegeleidster. Via deze case-study (Schuyten, 2007-2008; Hutjes & van Buuren, 1992; Tilanus, 1997) tracht ik te documenteren en te analyseren wat ‘good practice’ op dit gebied kan betekenen. Volgende stappen zijn daarbij te onderscheiden. Een eerste stap is een documentenanalyse. Vervolgens wil ik via participerende observatie deze documentenanalyse onderbouwen. Tenslotte zullen interviews met alle begeleidsters mijn onderzoek afronden. Gedurende twee weken draaide ik dagelijks mee in Elmer. Daar kreeg ik de kans om drie cases op te volgen. Een eerste case, waar de volledige wenperiode doorlopen werd zoals gepland; een tweede case met een onvolledige wenperiode en een derde case zonder wenperiode. Het karakter van occasionele, of liever urgente kinderopvang laat immers soms niet toe dat er tijd en ruimte is voor wennen. Soms heeft een gezin plots, geheel onverwacht en dus heel snel kinderopvang nodig, 9
waardoor de wenperiode een heel stuk ingekort dient te worden, of zelfs geen enkele wendag mogelijk is. Daarom ga ik in mijn onderzoek eveneens op zoek naar hoe men omgaat met situaties waar geen tijd is voor wennen en hoe men er tracht voor te zorgen dat ook in deze situaties de opvang zo goed mogelijk verloopt.
2 Literatuurstudie 2.1 Occasionele kinderopvang Er bestaat reeds een uitgebreid aanbod aan kinderopvang in Vlaanderen. Kinderdagverblijven, onthaalouders, buitenschoolse opvang, buurt- en nabijheiddiensten, een heel netwerk van grootouders en familie, enz. … zijn voorbeelden van het bestaande aanbod die dag in dag uit voor kinderen van (werkende) ouders zorgen. Toch is er vandaag de dag een steeds grotere vraag naar kinderopvang. En niet alleen naar reguliere kinderopvang, maar ook de vraag naar flexibele en occasionele kinderopvang blijft stijgen. (Vervotte & Van Brempt, 2006)
2.1.1 Soorten De meest gekende vorm van kinderopvang is de reguliere opvang, die zoals het woord het zelf zegt, kinderopvang biedt voor ouders die op de reguliere arbeidsmarkt tewerkgesteld zijn. Maar tewerkstelling valt vandaag de dag niet langer samen met de klassieke/traditionele nine-to-five job. Steeds meer jobs wijken af van dit arbeidsritme. Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt, zoals weekendjobs, werken in shiften, … stijgt uiteraard ook de vraag naar flexibele kinderopvang. En niet enkel mensen mét een job hebben nood aan kinderopvang. Er zijn daarnaast nog een heel aantal mensen die (plots) kinderopvang nodig hebben om diverse andere redenen. Dit noemen we occasionele kinderopvang of urgente opvang. (Vervotte & Van Brempt, 2006)
2.1.2 Definities Occasionele kinderopvang wordt door Kind & Gezin als volgt gedefinieerd: De opvang van een kind, gedurende een periode van maximaal 6 maanden, ongeacht de intensiteit van het gebruik, voor één van volgende redenen: -
De ouder werkt niet en start met een opleiding; De ouder werkt niet en vindt plots werk; De ouder neemt deel aan een sollicitatiegesprek; Er is een acute crisissituatie in het gezin; Het gezin heeft behoefte aan een korte draaglastvermindering; Voor het kind is om sociale en/of pedagogische motieven gedurende de dag opvang en begeleiding buiten het gezin wenselijk. (Kind & Gezin)
Volgens het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang gaat het om opvang op een nietregelmatige manier, op momenten die samenhangen met bepaalde gebeurtenissen of omstandigheden. De doelgroep bestaat dus uit werkzoekenden die omwille van sollicitaties of opleidingen of gezinnen met moeilijkheden die occasioneel nood hebben aan opvang. (Vervotte & Van Brempt, 2006) 10
2.1.3 Verschillen Occasionele opvang verschilt van gewone opvang omdat de opvangvraag door deze ouder en dit kind niet structureel is. Een ‘gewoon’ opgevangen kind blijft in principe in de opvang tot het naar school gaat. Een ‘occasioneel’ opgevangen kind blijft in de opvang tot een bepaalde situatie (van opleiding, van crisis,…) beëindigd is. Indien de opvang langer duurt dan zes maanden, dan spreken we niet meer van occasionele opvang. (Kind & Gezin) Occasionele kinderopvang verschilt eveneens van flexibele kinderopvang. Deze laatste vorm betreft opvang, nodig met het oog op het behouden of verwerven van een job, met een bepaalde regelmaat, maar op atypische uren. Deze doelgroep betreft dus ouders die omwille van hun arbeidssituatie regelmatig beroep moeten doen op flexibele kinderopvang. (Vervotte & Van Brempt, 2006)Onder atypische uren wordt verstaan dat er opvang aangeboden wordt aan zowel schoolgaande als niet-schoolgaande kinderen en dit buiten de openingstijden van het basisaanbod. Dit wil zeggen dat minstens gedurende 30 minuten voor 7u, minstens gedurende 30 minuten na 18u kinderopvang aangeboden wordt of op dagen bovenop het minimumaantal openingsdagen voor een basisaanbod. (Kind & Gezin)
2.1.4 Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang Occasionele kinderopvang is vandaag een zeer actuele thematiek. Over het belang van en de nood aan occasionele kinderopvang is weinig discussie meer, over de manier waarop het in praktijk gerealiseerd wordt daarentegen wel. Er zijn nogal wat tekorten in het bestaande aanbod. Precies om die tekorten weg te werken werd het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang voorgesteld. De tekorten met betrekking tot de occasionele kinderopvang worden in het actieplan als volgt geformuleerd: Het huidige aanbod staat onvoldoende open voor opvangvragen van gezinnen in kansarmoede, allochtonen, werkzoekenden en andere kwetsbare gezinnen. Daar zijn meerdere redenen voor: -
-
-
Vele ouders kunnen minder goed inschatten wanneer ze opvang zullen nodig hebben. Dat hangt bijvoorbeeld af van het vinden van werk. Op het moment dat ze dan opvang nodig hebben, zijn er geen plaatsen meer vrij. Ouders ervaren ook informele (culturele) drempels om kinderopvang te gebruiken, zoals de bekendmaking van het aanbod, het taalgebruik en de personeelssamenstelling. Meerdere gezinnen hebben nood aan kortdurende opvang, of opvang op een beperkt aantal dagen, al dan niet als instap naar een meer permanente opvang. Zij vinden hiervoor vandaag geen oplossing. Opvang is vandaag op vele plaatsen nog hoofdzakelijk gericht op vragen van ouders met structurele opvangbehoeften. Toch is de opvang er voor iedereen. Zowel vanuit de voorzieningen als vanuit de Vlaamse overheid is een inspanning nodig. Voorzieningen staan niet altijd te springen om vragen naar occasionele opvang te beantwoorden. De administratieve, organisatorische of werkinhoudelijke consequenties zijn niet altijd evident, waardoor zij voltijdse en/of regelmatige opvang verkiezen boven tijdelijke of kortdurende opvang. 11
Het tekort aan occasionele opvangmogelijkheden zorgt ervoor dat een hele groep mensen vandaag geen opleiding kunnen volgen of (tijdelijk) werk kunnen aanvaarden. Dit is een onwenselijk uitsluitingsmechanisme en het zorgt er voor dat bepaalde ouders in armoede wegglijden of blijven. Daarom was er de nood aan dit geïntegreerd totaalplan als antwoord op specifieke noden. (Vervotte & Van Brempt, 2006) Eén van de principes van het actieplan voor flexibele en occasionele kinderopvang is dat het kind centraal staat. Voor alle initiatieven in de kinderopvang geldt steeds dat het belang, de draagkracht en de ontwikkeling van het kind centraal moeten staan. Er wordt daarom gepleit voor occasionele en flexibele kinderopvang waar kan in te schakelen omwille van haar pedagogische en sociale doelstelling. (Vervotte & Van Brempt, 2006)
2.1.5 Functies Kinderopvang vervult drie complementaire maatschappelijke functies. We onderscheiden de economische, de pedagogische en de sociale functie. (Vandenbroeck, 2004) Gezien de thematiek van deze thesis, bekijken we dit telkens ook in het perspectief van ouder(s) die nood hebben aan occasionele of urgente kinderopvang. Economische functie De economische functie van de kinderopvang is steeds dominant aanwezig en is vandaag de dag niet meer weg te denken. Ze is belangrijk vanuit verschillende standpunten. Voor een overheid is het één van de middelen om een werkgelegenheidsbeleid te voeren. Een beleid met een tweevoudig doel. Enerzijds beoogt het laaggeschoolde langdurig werkloze vrouwen aan te stellen in deze voorzieningen. Het schept m.a.w. jobs. Anderzijds moet kinderopvang het combineren van werk en gezin gemakkelijker maken. (Vandenbroeck, 2004) Dankzij de kinderopvang kunnen ouders dus gaan werken en voor een inkomen zorgen. Maar ook in de kinderopvang zelf werken heel wat mensen. (website kind en gezin) Door collectieve voorzieningen maakt de overheid het mogelijk dat mensen er in slagen hun leven als ouder te combineren met een loopbaan. Het economische aspect wordt meteen duidelijk: het creëren van gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Concreet betekent dit dat dankzij de kinderopvang ouders een opleiding kunnen volgen, solliciteren of de arbeidsmarkt verkennen. (VBJK) De kinderopvang heeft dus een belangrijke economische functie en zal deze functie steeds moeten bewaren en bewaken. (Vandenbroeck, 2004) Deze economische functie kunnen we eveneens terugvinden als één van de functies in het actieplan en is dus terug te vinden in het kader van occasionele kinderopvang. Het actieplan beoogt namelijk ook de meerwaarde door de creatie van bijkomende werkgelegenheid vanuit de sociale economie. De sociale economie, meer bepaald de lokale diensteneconomie, kan een bijdrage leveren aan de uitbreiding van kinderopvang. Hiermee wordt een win-win-situatie gecreëerd. Enerzijds meer occasionele kinderopvang, anderzijds creatie van extra jobs voor mensen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt, zoals kortgeschoolde langdurig werkzoekenden. (Vervotte & Van Brempt, 2006) Pedagogische functie / educatieve functie Men kan uitgaan van een gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid, waarbij de zorg voor jonge kinderen de taak is van zowel het private (het gezin) als het publieke domein (de school). Kinderopvang kan worden beschouwd als overgangsgebied tussen dat publieke en dat private 12
domein, mét een eigen educatieve missie. Deze bestaat in het vormgeven aan die gedeelde verantwoordelijkheid. De opvoedingsdoelstellingen van de kinderopvang kunnen enkel geformuleerd worden in voortdurend overleg met de ouders en met de (lokale) gemeenschap. Gedeelde verantwoordelijkheid betekent immers dat in de opvoedingsdoelstellingen van de opvang zowel de opvoedingsdoelstellingen van de ouders als de behoeften van de maatschappij aan bod komen. (Vandenbroeck, 2004) De invulling van de educatieve missie betekent ook dat kinderopvang complementair is aan de ouderlijke opvoeding. Dit wil zeggen dat beide opvoedingsmilieus elkaar aanvullen. De gezinsopvoeding thuis verschilt vaak van de opvoedingssituatie in de kinderopvang. Dat beide opvoedingsmilieus elkaar kunnen aanvullen, betekent een meerwaarde voor de ontwikkeling van het kind. Dankzij de kinderopvang zetten kinderen hun eerste stappen in de samenleving. Ze komen in contact met die samenleving in een kindvriendelijke context. Kinderopvang waarin de maatschappelijke diversiteit aanwezig is, zichtbaar is en positief benut wordt, heeft een streepje voor. Door een bonte aanwezigheid van diverse huidskleuren, talen en gewoonten, leren kinderen de verschillen in de samenleving kennen. Doordat ze de kans krijgen te experimenteren, leren ze er ook mee omgaan. (VBJK) Ook Kind en Gezin geeft een omschrijving van wat het onder die pedagogische functie verstaat. Voor Kind en Gezin biedt goede kinderopvang jonge kinderen niet alleen verzorging en geborgenheid, maar stimuleert het kinderen ook in hun fysische en psychische ontwikkeling. Kinderen ontmoeten er anderen en leren er van jongs af aan respectvol mee omgaan. (Kind & Gezin) Sociale functie De sociale functie betekent dat de kinderopvang bijdraagt tot het creëren van een meer rechtvaardige samenleving, hoe bescheiden deze bijdrage ook is. De kinderopvang, als onderdeel van de sociale voorzieningen van de welvaartstaat, draagt bij tot herverdeling en maatschappelijke integratie. Via de door de wetgever ingevoerde prioriteiten, zoals sociale en pedagogische noodsituaties, eenoudergezinnen en hoogte van het inkomen, is het duidelijk dat binnen de wetgeving naast de economische functie, ook de sociale functie van kinderopvang belangrijk geacht wordt. Ook al was de wetgeving reeds aan vele veranderingen onderhevig, toch bleven deze prioriteiten standhouden en wint deze sociale functie steeds meer aan belang. De laatste jaren ontstonden steeds meer initiatieven, ook buiten de kinderopvang, die hierin wilden voorzien. Men wil aantonen dat een diversiteitbeleid in de kinderopvang wel degelijk mogelijk is. Instrumenten hiervoor zijn een expliciet diversiteitbeleid, een intensieve samenwerking met ouders vanaf het eerste contact en het bewerkstelligen van lokale samenwerking met andere buurtvoorzieningen. (Vandenbroeck, 2004) Ook Kind en Gezin formuleerde een eigen invulling van deze sociale functie van kinderopvang. Volgens hen kan kinderopvang de uitsluiting van kansengroepen tegengaan en hun integratie helpen bevorderen. Door opvang zijn ouders bijvoorbeeld in staat om een opleiding te volgen of te solliciteren zodat ze later kunnen gaan werken. Ze kunnen er steun vinden en andere ouders leren kennen. Soms hebben ouders opvang nodig om even tot rust te komen. (Kind & Gezin) Hoe dan ook, over de invulling van deze sociale functie, kunnen de meningen verschillen. Voor de één betekent dit dat kinderopvang geen kinderen mag discrimineren. Voor de andere zal het nog een stuk verder gaan en betekent het dat de kinderopvang extra inspanningen doet om de meest zwakken in de samenleving te bereiken. (VBJK)
13
2.1.6 Spanningsverhouding Essentieel is de dynamiek tussen deze drie functies. Er is een spanning tussen elk van de drie functies. Hier gaan we enkel dieper in op de spanning tussen de educatieve en de sociale functie, gezien deze spanning perfect aansluit bij de thematiek waar deze thesis over wil handelen. Vanuit de pedagogische functie is het wenselijk om voldoende aandacht te besteden aan het ‘wenbeleid’, de manier waarop nieuwe kinderen worden verwelkomd en waarop de aanpassing tussen thuis en kinderopvang wordt voorbereid. Vanuit de zorg voor het psychisch welzijn van de kinderen en hun ouders is het dan wenselijk om geen onvoorbereide noodopvang te doen en om geen occasionele opvang te doen, die naar haar aard onregelmatig is. (Vandenbroeck, 2004) Er wordt eveneens gepleit voor een regelmatige opvang, omdat dit de continuïteit en de gehechtheidsrelatie tussen de begeleider en het kind ten goede komt. Daarom vragen de meeste voorzieningen dat een kind minstens halftijds komt en wel op vaststaande tijdstippen. (Vandenbroeck, 2005) Vanuit de sociale functie bekeken, zien we echter dat mensen die in sociaal moeilijke omstandigheden leven juist behoefte hebben aan urgente en occasionele opvang. (Vandenbroeck, 2004) In de praktijk is regelmaat een criterium dat ongewild een sociale selectie veroorzaakt, omdat mensen in precaire arbeidsomstandigheden niet aan die regelmaat kunnen voldoen. Als er voor deze doelgroepen dan afzonderlijke occasionele kinderopvang wordt opgezet, dan ontstaat daar een concentratie van discontinuïteit, die zeker ten koste zal gaan van de educatieve functie. Vandaar dat we dus kunnen spreken van een spanningsveld tussen de educatieve en de sociale functie. (Vandenbroeck, 2005) Voor we verder ingaan op dit spanningsveld, vooreerst een toelichting bij het ander aspect uit de titel van mijn thesis, namelijk de term ‘intake’.
2.2 Intake Het begrip intake beschouwen we binnen deze thesis als een zeer ruim begrip waaronder verschillende aspecten vallen. Misschien gebruiken we zelfs beter de term ‘instap’ binnen de kinderopvang. Het gaat namelijk niet enkel om dat eerste intakegesprek, in de klassieke betekenis van het woord. Het omvat alle elementen van de instapperiode die doorlopen worden wanneer een kind opgevangen wordt in een voorziening voor kinderopvang, gaande van de eerste contacten en kennismaking tussen het gezin en de kinderopvang, het eerste gesprek , de wenperiode, de dagelijkse contacten, enz… tot en met het eerste evaluatiegesprek met de ouder(s) die als bedoeling heeft de wenperiode te evalueren. Kortom, we willen het hier hebben over de periode vanaf het allereerste contact tussen het gezin en de voorziening voor kinderopvang tot en met het eerste evaluatiegesprek na een zestal weken. (Vandenbroeck, 1999) Een hele belangrijke crisis dat een kind doormaakt doet zich voor wanneer het kind van het vertrouwde thuismilieu naar de kinderopvang gaat. De vertrouwde stem, gebaren, geuren , handelingen, reacties vallen weg om plaats te maken voor een andere omgeving, andere gewoonten, andere volwassenen, enz… Dat betekent niet noodzakelijk dat deze crisis een nadelig effect op de ontwikkeling hoort te hebben. Er zijn ook heel wat aanwijzingen dat kinderen gesterkt uit deze crisis komen en baat hebben bij de verbreding van het opvoedingsmilieu die deze overgang meebrengt. In elk geval heeft onderzoek niet aangetoond dat de fysieke scheiding van 14
moeder en kind (bij opname in een kinderdagverblijf) de kwaliteit van deze hechtingsrelatie zou schaden, voor zover die kinderopvang van goede kwaliteit is. Voorwaarde is echter wel dat de kinderopvang deze overgang erg goed voorbereidt en begeleidt, in samenwerking met de gehechtheidpersoon. Het is immers via het basisvertrouwen in de moeder, dat het kind vertrouwen in het kinderdagverblijf ontwikkelt. Wanneer alle vertrouwdheid zou wegvallen, omdat de cultuur, taal, gewoonten van voeding, slaap, troosten, ‘moederen’, en dergelijke geen overeenkomst vertonen, dan kan er een breuk in het vertrouwen ontstaan. Het kind ervaart dan immers een onbekende wereld, waarin het in de steek gelaten wordt en waarin er geen loyaliteit is met die andere wereld, de thuiswereld en dit in dezelfde mate als de ouder die zich als moeder of vader helemaal niet (h)erkend weet. Vandaar het enorme belang van onderhandeling en afstemming tussen de beide milieus vooraleer het kind naar de opvang gaat. (Vandenbroeck, 1999)
2.2.1 Hechting Er bestaan weinig wetenschappelijke bronnen over de intake, of specifieker, het wennen. Zoektermen waaronder: intake, adaptation, habituation, separation (anxiety),… en/of child care leverden weinig resultaten op die bovendien ook elektronisch beschikbaar zijn. Ook de Italiaanse zoekterm ‘inserimento’ kon me geen beschikbare wetenschappelijk bronnen opleveren. Daarom besloten we de zoekopdracht te verruimen naar de term hechting, of om het met de Engelse benaming te benoemen, ‘attachment (theory)’. Een thematiek die hierboven ook reeds door Vandenbroeck werd aangehaald. Via deze weg was meer wetenschappelijk bronnenmateriaal voor handen gelinkt aan deze thesis. Het was John Bowlby die, o.a. in zijn trilogie Attachment (1969), Separation (1973) en Loss (1980), voor het eerst de attachment theory introduceerde en dus beschouwd kan worden als de grondlegger van deze theorie. (MacDonald, 2001) Hij was één van de eersten die ontdekte dat baby’s en jonge kinderen behoefte hebben aan een sterke stabiele band met hun eerste verzorgers. Voor de meeste kinderen zal dat hun moeder of vader zijn. Deze band wordt al zeer vroeg opgebouwd, namelijk in de eerste maanden van het leven van een kind. De theorie stelt dat bij kinderen die geen sterke band hebben met hun eerste verzorgers, een onveilige hechting tot stand komt. Daardoor zullen ze in hun latere leven moeite hebben met socialiseren en met het aangaan van relaties met anderen. Wanneer een kind dus niet bij zijn eerste verzorger kan zijn, is het van groot belang dat het in de plaats daarvan toch veel ononderbroken liefde en verzorging krijgt aangeboden die bovendien van een goede kwaliteit is. (Tassoni, e.a., De ontwikkeling van kinderen, 2006) Drie aspecten van de hechtingstheorie van Bowlby zijn sindsdien verder ontwikkeld door onderzoekster Mary Ainsworth. (Bretherton, 1992) Zij wordt naast Bowlby gezien als een sleutelfiguur in dit onderzoeksveld van de psychologie. Eén van haar belangrijkste uitgangspunten is dat kinderen die gescheiden zijn van hun ouders een grotere kans maken om in hun latere leven te lijden onder psychologische problemen. Een ander uitgangspunt is dat hechting een instinct is eigen aan baby’s. Deze gehechtheid moet gevormd zijn tegen de tijd dat ze twaalf maanden oud zijn. Een derde uitgangspunt is dat de angst voor vreemden bij baby’s en jonge kinderen instinctief is en dat baby’s bang beginnen worden voor vreemden vanaf acht tot twaalf maanden. (Tassoni,e.a., De ontwikkeling van kinderen, 2006) 15
Ontwikkelingspsychologen met verschillende theoretische achtergronden zijn het eens dat kinderen een bepaalde mate en kwaliteit van interactie met vertrouwde volwassenen nodig hebben voor een gezonde socio-emotionele en cognitieve ontwikkeling. In Bronfenbrenner’s bioecologisch model bijvoorbeeld, wordt verondersteld dat de menselijke ontwikkeling plaatsvindt in de ‘proximale processen’ of de wederkerige interactie van individuen en hun directe milieus, waardoor het genetisch potentieel voor het efficiënt functioneren wordt gerealiseerd. Het eerste van vier1 systemen is het microsysteem. Dit omvat het geheel van relaties tussen het kind en zijn fysische en sociale omgeving, bijvoorbeeld gezin, familie, ed. Ook het kinderdagverblijf kan hieronder beschouwd worden. Zowel ouders als andere volwassen zorgpersonen die op regelmatige basis met de kinderen in wisselwerking staan worden een belangrijke rol toegeschreven in de ontwikkeling van jonge kinderen. (Deynoot-Schaub & Riksen-Walraven, 2008) Veel onderzoek is verder gebaseerd op, of geïnspireerd door de hechtingstheorie. Maar er is evenzeer veel kritiek verschenen op het werk van Bowlby. Zo bleek uit later onderzoek dat kinderen net zo’n sterke banden ontwikkelen met andere figuren, dus ook met de leidster in de kinderopvang. Uit verder onderzoek bleek ook dat de kwaliteit van de kinderopvang een grote rol speelde. Kinderopvang van een goede kwaliteit helpt juist kinderen om zich aan te passen aan de scheiding van de moeder. Kinderen zijn dan namelijk in staat om de belangrijkste hechting over te plaatsen naar een andere persoon. (Tassoni, e.a., De ontwikkeling van kinderen, 2006) In ieder geval, de relatie tussen hechting en kinderopvang is onderwerp van heel wat actueel wetenschappelijk onderzoek. Vandaag worden veel kinderen reeds op vroege leeftijd opgevangen in kinderdagverblijven, soms zelfs langer dan 30 of 40 uren per week. Gezien de significante hoeveelheid tijd dat in de opvang wordt doorgebracht, zijn de bevindingen niet verrassend dat de interactie tussen jonge kinderen en professionele zorgpersonen bijdraagt tot diverse aspecten van de ontwikkeling. Daarom worden interacties van hoge kwaliteit tussen het kind en de zorgpersoon beschouwd als de belangrijkste eigenschap van een hoge kwaliteit van niet-ouderlijke kinderzorg voor jonge kinderen. Onderzoek toonde aan dat deze kwaliteit van de kind-zorgpersoon interactie in kinderdagverblijven bepaald wordt door verschillende aspecten, waaronder ook het aantal kinderen per zorgpersoon, de leeftijd van de kinderen en de relatie tussen deze twee aspecten. (Deynoot-Schaub & Riksen-Walraven, 2008)
2.2.2 Scheidingsangst De leeftijd van een kind speelt eveneens een cruciale rol bij het afscheid nemen van de ouders. Naarmate kinderen ouder worden, verloopt afscheid nemen doorgaans gemakkelijker. Dat komt doordat ze andere gehechtheden zijn aangegaan met de leidsters of met de andere kinderen en geleerd hebben dat gescheiden worden van de ouders niet hetzelfde is als ze voorgoed verliezen. Voor baby’s en peuters is het moeilijker om met hun gevoelens van spanning om te gaan wanneer ze gescheiden worden van de belangrijkste figuur waar ze aan gehecht zijn. Dit noemen we scheidingsangst. Scheidingsangst komt doorgaans het meest tot uiting bij kinderen tot de leeftijd van ongeveer drie jaar. Het duidelijkst is dit bij baby’s van ongeveer zeven maanden en bereikt een 1
1) Microsysteem (vb. gezin, familie, kinderdagverblijf); 2) Mesosysteem (vb. school); 3) Exosysteem (vb. werk van ouders, sociaal netwerk van ouders, woonbuurt, etnische of religieuze gemeenschap); 4) Macrosysteem (vb. (religieuze) ideologie)
16
hoogtepunt rond de twaalf tot vijftien maanden. Dat betekent dat leidsters die zorgen voor kinderen in die leeftijd zeer gevoelig moeten zijn voor wat het kind nodig heeft. De reacties van kinderen zijn eveneens gedeeltelijk beïnvloed door wat ze eerder hebben meegemaakt. Dit bewijst des te meer hoe belangrijk het is dat de eerste afscheidservaring van een kind goed verloopt, maar ook dat de begeleidster aandacht en gehoor heeft voor het verloop van eventuele vroegere ervaringen door dit te bevragen. Op die manier kan een begeleidster sommige reacties van een kind beter begrijpen. (Tassoni, e.a., De ontwikkeling van kinderen, 2006) Kinderen leren al vanaf het eerste levensjaar dat mensen verschillend zijn in hun stem, hun uiterlijk en de manier waarop ze omgaan met hun kind. De eenkennigheid rond acht maanden is een mooi voorbeeld van het feit dat kinderen onderscheid kunnen maken tussen verschillende personen. Het feit dat alle volwassenen verschillend zijn, betekent uiteraard niet dat dit automatisch tot angst moet leiden: een kind kan zich zowel thuis als in de opvang goed voelen, maar tegelijkertijd heel goed doorhebben dat de gewoonten en rituelen op die verschillende plaatsen anders zijn. Baby’s en peuters kunnen zich instellen op verschillen in hun omgeving, zolang de verschillende opvoedingsmilieus waar het kind verblijft, zelf voorspelbaar zijn in hun gewoonten en rituelen. Wanneer er in de opvoedingsmilieus pure chaos en onvoorspelbaarheid heersen, zorgt dit uiteraard voor verwarring. (Brumagne, Praten over verschillen, 2000) Eén van de vier pedagogische basisdoelen2 in de kinderopvang is het bieden van een gevoel van veiligheid. Uit onderzoek blijkt dat een goede groepsbegeleidster daarom moet beschikken over een aantal gedragskwaliteiten. Eén daarvan is ‘sensitieve responsiviteit’ of emotionele steun. Het gaat hierbij om de manier waarop de leid(st)er omgaat met signalen en initiatieven van een kind, signalen die aangeven dat het kind zich niet goed voelt of behoefte heeft aan contact. Sensitieve responsiviteit zorgt ervoor dat een leid(st)er open staat voor de signalen die een kind geeft, weet hoe deze geïnterpreteerd moeten worden en er tijdig en adequaat kan op reageren. Zodat op die manier het kind zich begrepen, geaccepteerd en veilig voelt. Sensitieve responsiviteit wordt daarom ook beschouwd als één van de belangrijkste gedragskwaliteiten in de kinderopvang. (Tassoni, e.a., Leren werken met groepen kinderen, 2006) Op dezelfde manier waarop kinderen sterke banden hebben met hun ouders, hebben ouders dat ook met hun kind. Sommige ouders zijn bang dat hun kind zich zal hechten aan de nieuwe verzorger en dat het niet langer op hen zal reageren. Ouders moeten het ook eens worden met zichzelf op het moment dat hun kinderen groter en steeds zelfstandiger worden. Baby’s en jonge kinderen hebben goed in de gaten dat hun ouders van streek raken bij het afscheid nemen. Soms beginnen ze te huilen. (Tassoni, e.a., De ontwikkeling van kinderen, 2006) Uit onderzoek blijkt dat huilen aangeboren attachment-gedrag is en primair een roep is naar de beschermende aanwezigheid van een ouder. (Nelson, 1998) Dit maakt het voor de ouder des te moeilijk om een huilend kind achter te laten, te gaan werken, niet wetend wanneer hun kind tot rust komt. Het kan het ontstaan van een vicieuze cirkel betekenen. Ouders raken al gespannen voor ze afscheid nemen en een kind begint alleen al als reactie daarop te huilen. Het is daarom belangrijk dat leidsters de ouders helpen bij het afscheid nemen. Zorgen dat ouders altijd kunnen binnen komen, 2
Pedagogische doelen geformuleerd door Riksen-Walraven: 1)een gevoel van veiligheid bieden; 2)persoonlijke competentie bevorderen; 3)sociale competentie bevorderen; 4)regels, normen en waarden aanbieden
17
ouders geruststellen dat ze altijd eens mogen bellen voor ze op hun werk toekomen, ed. zijn slechts enkele voorbeelden. (Tassoni, e.a., De ontwikkeling van kinderen, 2006) We noemen dit ook een ‘opendeurbeleid’, dit wil zeggen dat men ouders het gevoel wil geven dat ze op elk moment binnen kunnen komen lopen. (Tassoni, e.a., Rondom het jonge kind, 2006)
2.2.3 Inserimento (Eeckhout, 2002) ‘Inserimento’, of anders gezegd ‘hechting op zijn Italiaans’. Dat de kinderopvang in Noord-Italië een kwalitatief hoogstaand peil heeft bereikt, is bekend. De maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van professionele kinderopvang is er al lang achter de rug. Men is ervan overtuigd dat goede opvang een positieve ervaring betekent voor kinderen én ouders. De opvang en opvoeding van de allerjongsten wordt er niet louter gezien als een verantwoordelijkheid van het gezin, maar als een taak van de hele gemeenschap. Typerend voor de Italiaanse kinderopvang is de verregaande aandacht die er wordt besteed aan het gewenningsproces van kinderen in een kinderdagverblijf en aan het tot stand brengen van hechte relaties tussen kinderen, professionele begeleiders en ouders. Uitgangspunt hierbij is de overtuiging dat de opname in een kinderdagverblijf een zeer ingrijpende gebeurtenis vormt in het leven van het jonge kind en zijn ouders. Het Italiaanse woord ‘inserimento’ kan worden vertaald als ‘invoeging’, ‘het zich settelen in een nieuwe omgeving’ of ‘als ‘periode van overgang en aanpassing’. In de professionele kinderopvang verwijst deze term naar het aanpassingsproces van het kind aan zijn nieuwe leefgemeenschap, naar de procedures die kinderdagverblijven toepassen bij de opname van nieuwe kinderen, of naar de periode waarin het gezin en de professionele begeleiders elkaar leren kennen. Tegenover de klassieke gehechtheidtheorie wilde men het negatieve aspect, dat de pijn benadrukt die de scheiding van de moeder voor het kind teweegbrengt, zoveel mogelijk compenseren. De inserimento wordt meer en meer gezien als een positieve ervaring, een kans op het opbouwen van waardevolle nieuwe relaties tussen kinderen, ouders en begeleiders. Het Italiaanse inserimento gaat een stuk verder dan de gewenningsprocedures in andere Europese landen. Kinderen krijgen, gedurende een vrij lange periode en in aanwezigheid van hun moeder of vader, de gelegenheid te wennen aan de nieuwe omgeving. Dit geeft ze een gevoel van vertrouwdheid en veiligheid dat meestal blijft bestaan wanneer de ouders niet meer aanwezig zijn. Ook voor de begeleidsters biedt dit systeem een niet te onderschatten voordeel. Door de relatie tussen ouder en kind langdurig te observeren, kunnen ze de interactiepatronen ontwikkelen die voor het kind en ouders herkenbaar en stabiel zijn. Meestal raakt het kind steeds vertrouwder met de begeleider en voelt ook de ouder zich zekerder, waardoor hij zijn kind met een gerust hart kan achterlaten bij de begeleider. Inserimento is geen van hogerhand opgelegde procedure. Ieder kinderdagverblijf kan zijn eigen accenten leggen bij de praktische uitwerking ervan. In grote lijnen zijn er twee vormen te onderscheiden. Bij ‘inserimento individuale’ ligt de nadruk op het individuele kind en het individuele gezin. Ieder kind doet op een ander tijdstip zijn intrede, zodat begeleiders voldoende persoonlijke aandacht kunnen besteden aan het kind en zijn ouders. Bij ‘inserimento di gruppo’ beginnen meerdere gezinnen tegelijkertijd aan het gewenningsproces. Deze kinderdagverblijven geloven sterk in groepsdynamiek. Meerdere gezinnen beginnen samen aan het gewenningsproces. 18
Dit geeft ouders en kinderen de mogelijkheid om meteen nieuwe relaties aan te knopen. Dankzij de groepservaringen leren ouders dat andere ouders met dezelfde bezorgdheden zitten. Door die te delen neemt de onzekerheid bij individuele ouders af. Hoe uiteenlopend de strategieën ook kunnen zijn, ze dienen allemaal hetzelfde doel: het gewenningsproces van kinderen in de opvang ondersteunen, ervoor zorgen dat er een goede hechting ontstaat tussen kinderen en hun begeleiders, en de goede onderlinge relatie tussen alle betrokken volwassenen bevorderen. Het spreekt voor zich dat de intensieve inserimento slechts succesvol kan verlopen als alle betrokkenen zich er volledig voor inzetten. Voor de begeleiders is een goede opleiding een eerste voorwaarde. Maar behalve vakkennis zijn ook oprechte aandacht, toewijding, een positieve instelling en een grote emotionele betrokkenheid nodig voor het welslagen van inserimento. Ook van de ouders wordt betrokkenheid verwacht. Het is belangrijk dat ze de inserimento niet zien als iets waar ze snel doorheen moeten, maar als een periode waarin ze de nodige tijd moeten, en vooral mogen, investeren om te praten, observeren en ontdekken. Flexibiliteit is een sleutelbegrip. Begeleiders moeten immers kunnen inspelen op uiteenlopende individuele situaties. Ze moeten het werkschema kunnen afstemmen op eenieders noden en wensen. Daarnaast moet de omgeving op weldoordachte wijze ontworpen zijn. De ruimte moet groot genoeg zijn voor de fulltime aanwezigheid van ouders, zonder dat de dagelijkse gang van zaken daaronder lijdt. Het kinderdagverblijf moet een welkom uitstralen en een respect voor ouders en kinderen. Daarnaast moet er steeds ruimte en tijd kunnen worden vrijgemaakt voor gesprekken. Inserimento vraagt veel tijd, inzet en betrokkenheid van zowel ouders als begeleiders. Het resultaat is er dan ook naar. Het kind kan rustig wennen aan zijn nieuwe omgeving en verzorgers. Ouders laten hun kind met een geruster hart achter. En begeleiders kunnen een betere band opbouwen met zowel ouders als kind. Het vraagt ook een blijvende en serieuze inzet om de relatie tussen gezinnen en begeleiders tot stand te brengen en in stand te houden. De inserimento is daarom ook een nooit eindigend proces voor alle betrokkenen.
2.2.4 Inserimento-proces (Eeckhout, 2002) -
-
-
Het inserimento-proces begint nog voor een kind naar de kinderopvang gaat. Eerst maken de ouders en begeleiders uitgebreid kennis met elkaar tijdens bezoeken en gesprekken. Tijdens de volgende, zeer belangrijke fase, brengen de ouders samen met hun kind tijd door in het kinderdagverblijf. De eerste dagen blijft dit beperkt tot een paar uurtjes. Zowel ouders als kinderen zijn meestal nog wat onwennig en verkennen voorzichtig de nieuwe omgeving. De prille relatie tussen ouder en kind aan de ene kant en de begeleider aan de andere kant ontwikkelt zich stap voor stap. Er wordt in deze fase vooral geobserveerd, geluisterd, gepraat en gespeeld. Hierna wordt de aanwezigheid in het kinderdagverblijf geleidelijk opgebouwd. Ouder en kind blijven iedere dag wat langer, totdat hun fulltime schema is bereikt. De voltijdse aanwezigheid van de ouder kan vervolgens variëren van een paar dagen tot enkele weken. De ouders verzorgen en voeden hun kind zelf tijdens die periode. Zodra ouder en begeleider het gevoel hebben dat het kind op zijn gemak is, is het tijd voor een eerste, korte scheiding. Als het kind dat aankan, wordt de duur van de scheidingsperiode langzaamaan opgevoerd. 19
-
De ouderaanwezigheid wordt afgebouwd tot het normale dagschema van ouder en kind is bereikt en het kind zonder ouder op het kinderdagverblijf verblijft.
2.2.5 Wennen De wenperiode kan in de praktijk ingedeeld worden in een aantal chronologische stappen. Een eerste stap is het opnamebeleid. Een tweede stap is het wenbeleid. En een derde stap tenslotte zijn de dagelijkse contacten tussen het gezin en het kinderdagverblijf of m.a.w. het ouderbeleid. (Vandenbroeck, 1999) Gezien de belangrijke link met mijn thesisonderwerp, gaan we hieronder enkel dieper in op de eerste twee stappen, namelijk het opnamebeleid en het wenbeleid. Voor de volledigheid vernoemden we hierbij eveneens de derde stap, namelijk het ouderbeleid. We zullen deze stap echter niet verder behandelen, aangezien dit ons te ver zou afwijken. 2.2.5.1 Stap 1: Opnamebeleid Tussen de eerste kennismaking met de instelling en de dag dat de zorg voor het kind effectief met andere (professionele) opvoeders gedeeld wordt, ligt een cruciale periode. Het is de periode van aftasten, kennismaken, in het beste geval ontmoeten. Op geen enkel ander moment zal wellicht de verbondenheid tussen het kind en zijn familie zich zo sterk manifesteren als op dit moment dat de scheiding in zicht komt. Deze eerste grote scheiding tussen ouder en kind is een heel belangrijk moment. Het is soms een pijnlijk moment, en in elk geval een belangrijke periode in het groeiproces. Het is een aanpassingsperiode waarbij bepaalde stappen gevolgd moeten worden om de overgang te begeleiden en waarbij men geen stap ongestraft kan overslaan. Met die overgang dient dus zeer zorgvuldig omgegaan te worden. Vooral jonge kinderen zijn in die aanpassingsperiode erg kwetsbaar. (Vandenbroeck, 1999) Na een periode van intensief samen zijn, een periode van zorg, waarbij het kind een hele poos in het centrum van het gezin geleefd heeft, komt het ogenblik waarop het kind zijn intrede in de maatschappij doet. Het kind betreedt het publieke domein in het kinderdagverblijf. De opvoeder krijgt het kind uit de armen van de ouder. Het is daar dat de eerste ontmoeting begint. Het is bij wijze van spreken op de drempel van het kinderdagverblijf dat de ‘één plus één is drie’ gerealiseerd dient te worden. ‘Eén plus één is drie’ houdt in dat beide systemen, met name de ouder(s) en de instelling, elkaar beïnvloeden. Uit de dialoog tussen beide vloeit immers voort dat men de verschillen in aanpak, in missie en in leefomgeving vaststelt, deze verschillen bespreekt en onderhandelt om te komen tot een nieuwe praktijk die noch die van de instelling voordien, noch die van het gezin was. Het verschilt met het model ‘één plus één is één’, omdat bij dit model de beïnvloeding enkel gebeurt van de instelling naar de ouder. Het verschilt eveneens met het model ‘één plus één is twee’, want hier vindt wel een dialoog plaats, maar geen van beide systemen verandert daardoor en elk blijft dus bij zijn praktijk. De kinderopvang staat daarom het model ‘één plus één is drie’ voor ogen, omdat dit het model is die het meest rekening houdt met het pedagogisch project. (Vandenbroeck, 1999) Het eerste gesprek is van groot belang voor de relatie die het kinderdagverblijf en de ouder(s) samen zullen opbouwen. Daarom is het belangrijk dat die kennismaking goed verzorgd is en dat daar over nagedacht wordt. Niet alleen wat gezegd wordt is immers belangrijk, maar ook hoe men zich voorstelt aan elkaar en de manier waarop gecommuniceerd wordt is van belang. Vanaf het 20
eerste gesprek vindt immers al een soort afstemming plaats: Hebben het kinderdagverblijf en de ouder(s) gemeenschappelijke waarden en normen? Waar liggen de verschillen? Kan daarover gepraat worden? In het kinderdagverblijf zijn de begeleidsters de deskundige over datgene dat in de opvang gebeurt, maar de ouders hebben de sleutel tot het opvoeden van hun kind in handen. Bereidheid tot samenwerken is dus een absolute voorwaarde. (Brumagne, Opvang begint bij de intake, 2000) Het kinderdagverblijf en de ouders delen samen de opvoeding van een kind. We noemen dit gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid. Tussen de ouder(s) en de begeleidster moet dus een samenwerkingsrelatie ontstaan. Want het opvoeden van het kind gebeurt samen en dus ook in overleg met elkaar. Een goed contact vormt daarbij de basis voor een goede samenwerking. (van Eijkeren, 1992) 2.2.5.2 Stap 2: Wenbeleid De meeste kinderdagverblijven hebben een uitgesproken wenbeleid. Vaak is het doel van dit wenbeleid dat moeder en kind samen zouden wennen aan de instelling, dat zij zouden kennismaken met de gebruiken en de gewoonten en zo moet dan uiteindelijk het nodige vertrouwen groeien en het respect dat de overgang moet vergemakkelijken. Één of enkele bezoeken van moeder en kind voor de eigenlijke opvang, behoren tot het vaste overgangsritueel. Dat is zonder meer essentieel, maar evenwel niet voldoende. Dit kan echter een uiting zijn van ‘één plus één is één’ of van ‘één plus één is twee’. Het gaat dan immers om een éénrichtingsverkeer waarbij het gezin went aan de kinderopvang, maar waar de omgekeerde beweging weinig zichtbaar is. Het is duidelijk dat wanneer het over een wenbeleid gaat, dat er een beleid bedoeld wordt dat gebaseerd is op een ‘één plus één is drie’, een wenbeleid in het teken van de wederkerigheid, van geven en nemen. Dit impliceert een ontmoeting die in ten minste drie stappen verloopt (al lopen die stappen in de praktijk wel eens door mekaar): het verkennen van mekaars gewoonten en verwachtingen, het vaststellen van eventuele verschillen en het formuleren van een aanpak. (Vandenbroeck, 1999) Fase 1: Verkennen (Vandenbroeck, 1999) Het zorgvuldig verkennen van elkaars gewoonten en verwachtingen is een eerste stap. De instelling dient zich uit te spreken over haar missie, haar praktijk en de omstandigheden waarin de instelling werkt. In de mate dat de instelling een doordacht en uitgewerkt pedagogisch en sociaal beleid heeft, zal dit makkelijker zijn. De instelling dient zich ook grondig voor te stellen aan het gezin en aan het kind. Dat kan bijvoorbeeld door ouders en kind een volledige rondleiding te geven in het kinderdagverblijf. Tegelijkertijd moet men er zorgvuldig over waken dat de ouder zich kan uitspreken over de eigen verwachtingen en zorgen omtrent de opvang. Men zal doorheen gesprekken telkens opnieuw moeten verkennen waarom een gezin voor kinderopvang kiest, waarom voor deze vorm en geen andere, waarom voor deze instelling en geen andere, wat het belangrijk vindt voor dit kind, waarvoor het misschien bang is. Dit is wellicht een taak die vooral toekomt aan de leiding van de instelling, al is het goed om vanaf het ogenblik dat de beslissing is genomen om de opvang daadwerkelijk te realiseren, ook het opvoedend personeel reeds hierbij te betrekken. Het verkennen van de leefomstandigheden kunnen reeds in zekere mate aan bod komen bij deze gesprekken.
21
Het verkennen van de opvoedingspraktijk is wellicht een moeilijkere opdracht. Om de doelstelling ‘één plus één is drie’ te kunnen realiseren, dient de instelling een goed beeld te hebben van belangrijke opvoedingsgewoonten, bijvoorbeeld gewoonten inzake voeding, slaap, troosten e.d. De praktijk leert dat deze dingen niet zomaar bevraagd kunnen worden. Het zijn praktijken die veeleer dienen getoond te worden, dan verteld. De ervaring leert echter dat wanneer ouders gevraagd worden om in het kinderdagverblijf te komen wennen en de opvoeder observeert, men niet altijd de opvoedingspraktijk van de ouder te zien krijgt. Vaak zullen ouders in de instelling met hun kind omgaan zoals zij denken dat de opvoeder dat doet en niet zoals zijzelf gewoon zijn dat te doen. Bovendien kan de ouder zich beoordeeld voelen. Het is geen makkelijke taak voor de opvoeder om duidelijk te maken dat het niet de bedoeling is om te kijken of de moeder ‘het wel goed doet’, maar om van haar te leren hoe men goed met haar kind kan omgaan. De paradox is daarbij dat hoe verder de (sub)cultuur van de opvoeder afstaat van die van de ouder, hoe meer kans er is dat er zich significante verschillen zullen voordoen inzake de aanpak van de instelling en de aanpak thuis en hoe meer kans er precies is dat de ouder zich beoordeeld voelt en minder geneigd is haar eigen praktijk te tonen. Niet iedereen heeft dezelfde mogelijkheden, de zelfzekerheid en de assertiviteit om de eigen wensen te uiten en sommige gezinnen zullen daarom eerder geneigd zijn om het dan maar over te laten aan de ‘experten’ van de instelling. Tegenover ouders die deze verantwoordelijkheid afschuiven, is het precies de taak van de opvoeder om hefbomen aan te reiken, waardoor zij in staat zijn met grotere verantwoordelijkheid te handelen. Dit noemt men empowerment. Mooie resultaten worden bereikt met het betrekken van ouders bij de intake van nieuwe ouders. Het is een vaak gebruikte methode, die de ervaren ouders valoriseert, en voor nieuwe ouders bijzonder verwelkomend is. Er dient een beleid van de instelling uit te gaan dat duidelijk voor elke nieuwe opname stelt dat de aanwezigheid van de ouder(s) met hun kind in de instelling noodzakelijk is om een goede opvang te kunnen verwezenlijken. Wanneer het enkel een ‘aanbod’ is voor wie geïnteresseerd is, dan blijken enkel de meest assertieve ouders hierop in te gaan. De duur noch de frequentie van de bezoeken van ouder(s) en kind hoeven vastgelegd te worden. Het heeft geen zin ouders langer in de instelling te laten komen dan zij zelf wensen en het heeft evenmin zin een ouder niet meer te laten komen ‘omdat de tijd op is’, terwijl de ouder behoefte heeft aan meer tijd om het afscheid voor te bereiden. Wel is het wenselijk dat de instelling duidelijk maakt wat ze minimaal wil ‘leren’ van de ouder: de praktijk inzake voeding, slaap en troosten. Dat betekent dat minimaal deze momenten moeten voorkomen tijdens de wenbezoeken. In hoeveel momenten, verspreid over welke tijd dit gebeurt, kan in overleg met de ouders telkens afgesproken worden. Het is goed om aan de ouder(s) te vragen om materiaal dat nodig is voor de rust en de voeding, zelf mee te brengen. Op die manier vermijdt men dat verschillen gecamoufleerd worden doordat de ouder verplicht wordt het ‘vreemde’ materiaal van de instelling te gebruiken. In die eerste fase zal de opvoeder ook verbaal en non-verbaal proberen duidelijk maken dat hij of zij openstaat voor verschillen. In elk geval passen hier op dit ogenblik nog geen discussies over hoe de opvoedingspraktijk van de ouders best vertaald wordt in de instelling. Dat behoort tot de tweede fase.
22
Fase 2: Verschillen (Vandenbroeck, 1999) Rond opvoeding bestaan een aantal hardnekkige misverstanden. Een eerste misverstand is dat een goede samenwerking veronderstelt dat je over alles, of toch over heel veel, dezelfde mening hebt. Een tweede misverstand is dat er een ‘beste opvoeding’ bestaat. In plaats daarvan wordt uitgegaan van twee andere veronderstellingen. Een goede samenwerking houdt in dat men een plaats kan geven aan de onderlinge verschillen in de relatie. En er zijn veel goede manieren om kinderen op te voeden. (Brumagne, Praten over verschillen, 2000) Een goed contact met de ouders vormt de basis voor een goede samenwerking. Contact is niet alleen nodig om het gedrag van een kind te kunnen begrijpen. Contact is ook nodig om samen één lijn te vinden in de opvoeding. Dat wil niet zeggen dat thuis en in het kinderdagverblijf op dezelfde manier opgevoed moet worden. Verschillen kunnen er best zijn, dat is onvermijdelijk. In het kinderdagverblijf is men meer bezig met groepsopvoeding, het gaat dus meer om afstemmen. Zowel voor ouders, leidsters als kinderen moet duidelijk zijn hoe het thuis gaat en hoe het in het kinderdagverblijf gaat. (van Eijkeren, 1992) Deze tweede fase gaat daarom over het vaststellen van verschillen inzake opvoedingsgewoonten en verwachtingen. Belangrijk bij het vaststellen van verschillen is het communiceren hierover. Dit is een delicate opdracht. Sommige verschillen kunnen te moeilijk zijn om over te nemen. Het hoeft ook niet de bedoeling te zijn dat de instelling alle opvoedingsgewoonten van de ouders overneemt. Dat is vaak onmogelijk omwille van praktische bezwaren (zoals bij de lendendoek) of om principiële redenen (bijvoorbeeld het slaan van een kind). Vaak verwachten ouders dat ook niet. Soms vragen ouders zelfs expliciet (of impliciet) om net niet te doen zoals zij. In deze fase is het essentieel dat de opvoeder de ‘concurrentie’ vermijdt. De discussie gaat immers niet over ‘wat best is’ (dat wordt al gauw: ‘wie weet en doet het best’), maar over ‘wat is verschillend’. Zoals reeds gezegd zullen die verschillen groter zijn, naarmate in het kinderdagverblijf meer ouders uit verschillende (sub)culturen komen. In dat geval is de kans ook groter dat opvoeders vroeg of laat geconfronteerd worden met opvoedingspraktijken die de grens van hun tolerantie bereiken. Bij moeilijke opvoedingsvragen kunnen er conflicten ontstaan over de wijze waarop een probleem aangepakt dient te worden. Dat gebeurt vooral wanneer het uithoudingsvermogen en de weerbaarheid van de opvoeders op de proef gesteld worden. Bijvoorbeeld wanneer het kind een huilbaby is die heel erg lang en hardnekkig huilt. De oplossing van de moeder is een draagzak, maar tijdens de opvang kan de begeleidster dit niet in praktijk brengen. Zo’n conflict kan emotioneel belastend zijn, omdat de onderliggende vraag meestal is: wie is de beste verzorger? Het heeft geen zin om hierover strijd te voeren. Niemand zal hier baat bij hebben, ook het kind niet. In zo’n situaties komt het erop aan dat elk naar mogelijkheden zoekt en om elkaar een verschillende oplossing te gunnen, in de wetenschap dat het kind niet huilt vanwege een bepaalde aanpak, maar dat het zowel voor de moeder als voor de begeleidster gewoonweg heel erg moeilijk is om een huilbaby op te voeden. Het gunnen van verschil is in deze situaties cruciaal en tegelijkertijd heel moeilijk, gezien de bijhorende stress. De steun van derden (de hoofdbegeleidster of een oma die beide partijen eens kan ontlasten) is voor beide partijen soms onontbeerlijk. Beide partijen hebben recht op erkenning en steun voor hun moeite en inzet voor dit kind. Wanneer deze erkenning tussen ouder en de begeleidster er is, ontstaat er pas ruimte om te kijken hoe de oplossing van de moeder kan worden ingepast in de kinderopvang. Een draagzak is misschien niet de hele dag mogelijk, maar er zijn zeker momenten op de dag waar de begeleidster het kind extra aandacht kan 23
geven. Misschien vindt de opvoedster een eigen manier om het kind te troosten. (Brumagne, Praten over verschillen, 2000) Fase 3: Onderhandelen (Vandenbroeck, 1999) Dat brengt ons bij de derde fase, de eigenlijke onderhandeling inzake opvoedingspraktijken. Het beste is om de onderhandeling op het niveau van de praktijk te houden en het niveau van de principiële discussies te vermijden. De uitkomst van de onderhandeling kan zijn dat de instelling haar praktijk aanpast aan de thuisgewoonten. De uitkomst kan ook zijn dat men afspreekt dat de praktijk in de instelling en thuis verschillend zijn en dat dit verschil gerust kan blijven bestaan. In deze gevallen is het belangrijk dat beide partijen op de hoogte zijn van mekaars praktijk en de verschillen respecteren, al hoeven ze het niet met mekaar eens te zijn. Soms loopt de praktijk zo ver uit mekaar dat het voor het kind niet mogelijk is om met deze verschillen te leven en moeten ouder en opvoeder samen een nieuwe praktijk uitwerken. Het eindpunt van de onderhandeling is in elk van deze gevallen een praktijk die zowel het gezin als de instelling bevredigt en waarbij het belang van het kind primeert. Wanneer men werkt met ouders op of onder de armoedegrens of ouders die door omstandigheden met opvoedingsmoeilijkheden geconfronteerd worden, dan zal dit laatste (het belang van het kind) duidelijker op de voorgrond treden. Soms zal het onvermijdelijk zijn dat men tegen de opvoedingspraktijk van de ouders ingaat, omwille van het belang van het kind. Dat betekent echter niet dat het respect daardoor dient te verdwijnen. Een dergelijke houding vraagt uiteraard van de professionelen zeer grote relationele vaardigheden, waarvan de meest essentiële te maken hebben met de dialoog, de mogelijkheid om zich te ‘decentreren’, de blik van de Yeti te volgen. Zoniet loopt men het risico het kind in een positie van conflict te brengen tussen het private en het publiek domein. Een dergelijke conflictpositie tussen professionele opvoeder en gezin is voor het kind niet houdbaar en kan zich bijvoorbeeld uiten in verzet tegen ouders, verzet tegen de opvoeders of een stil en teruggetrokken gedrag. Uiteindelijk zal de ontwikkeling in brede zin hiermee niet gebaat zijn en de identiteitsontwikkeling nog het minst. Bovendien, wanneer het kind in een positie van conflict geplaatst wordt, verliest de instelling automatisch haar functie als overgangsgebied voor de socialisering van het kind. Bij al die intake- en kennismakingsgesprekken wil men heel wat over het privé-leven van ouders te weten komen. Dat kan bij sommige ouders de indruk wekken van ondervraging. Zeker wanneer ouders al heel wat gesprekken met hulpverleners hebben meegemaakt, kunnen zij hier extra gevoelig voor zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval bij kansarme gezinnen waar al sociale werkers over de vloer geweest zijn. Een goedbedoeld vraaggesprek zou bij hen kunnen overkomen als een gesprek dat als bedoeling heeft om te zien ‘of ze het wel goed doen met hun kinderen’. Ook bij vluchtelingen dient bijzonder voorzichtig omgegaan te worden met vraaggesprekken, aangezien zij in het verleden vaak erg negatieve ervaringen hiermee hebben. Bij gezinnen die het Nederlands niet goed beheersen, stelt heel deze procedure uiteraard extra moeilijkheden. De opvoedingsinstelling kan er (als vertegenwoordiger van het publieke domein) belang bij hebben haar Nederlandstalig karakter te manifesteren. Toch lijkt het ons onmogelijk om de eerste opdracht ( een kwaliteitsvolle opvang verzorgen) te vervullen zonder goede communicatie met de ouders. Dat betekent dan ook dat de instelling niet anders kan, dan een 24
beroep doen op tolken. Deze kunnen professionele tolken zijn, in dienst van een lokaal integratiecentrum bijvoorbeeld, maar vaak kan men ook een beroep doen op andere ouders of familieleden. Het inschakelen van allochtone ouders die het Nederlands goed kennen als tolk, heeft als voordeel dat zij niet enkel de taal tolken, maar ook andere inzichten kunnen bijbrengen. Het is zonder meer duidelijk dat de overgang van thuis naar de instelling een goede begeleiding vraagt vanuit de instelling. Dit blijkt geen gemakkelijke opgave. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat dit geen taak kan zijn van het management alleen, noch dat de opvoeders dit zonder begeleiding, ondersteuning en teamoverleg dienen op te knappen. Een goed wenbeleid dat op onderhandelen gebaseerd is, is immers een zaak van een team. Enkel via regelmatig overleg over elke nieuwkomer kan het beleid telkens geëvalueerd en bijgestuurd worden, totdat de praktijk overeenkomt met de sociale en pedagogische missie. Een goed wenbeleid en een zorgvuldige onderhandeling is uiteraard geen garantie dat er zich in de verdere relatie met het gezin geen wrijvingen, misverstanden of conflicten zouden voordoen. Het is slechts de start van een relatie. En hoe belangrijk deze start ook is, de betrokkenheid van ouders kan slechts groeien via de verdere dagelijkse contacten. Dit brengt ons bij de derde stap, namelijk het ouderbeleid. Zoals eerder aangegeven zou dit ons te ver afleiden van onze probleemstelling, daarom gaan we hier niet verder op in.
2.2.6 Aandachtsbegeleidster Het gezamenlijk wennen en het aanpassen van de zorg aan de individuele gewoontes van kind en ouder, zorgen ervoor dat kinderen snel emotioneel comfort vinden in de kinderopvang. De aandachtsbegeleidster is daarbij de sleutelfiguur. Het is de aandachtsbegeleidster die het nieuwe kind en zijn gezin onthaalt bij het wennen en verder opvolgt tijdens het verblijf. Deze persoon observeert het kind en houdt in de gaten of het zich goed voelt. Hij bespreekt zijn observaties met het team en is het aanspreekpunt voor de ouders. De ervaring leert dat aandachtsbegeleidsters een meerwaarde betekenen bij het wennen. (ecce ama! childcare in learning networks, 2008)
2.2.7 Link naar de overheid Wennen valt niet onder wettelijke vereisten. Wennen behoort wel tot de aanbevelingen van Kind & Gezin en valt onder het thema ‘kwaliteit’. Speciale aandacht gaat naar het belang dat ouders en hun kind samen de opvang leren kennen. Over de duur van de wenperiode wordt aangegeven dat dit afhankelijk is van situatie tot situatie, want sommige ouders komen tweemaal of driemaal met hun kind en anderen komen liever wat vaker. Er is een korte vragenlijst ter beschikking met mogelijke vragen tijdens het wennen. (Kind & Gezin)
2.2.8 Professionaliteit (Peeters, 2008) Hughes en Mac Naughton (2000) geven het concept ‘minor politics’ (Dahlberg, Moss, 2008) een concrete vorm in het kader van ouderbetrokkenheid in de voorzieningen voor jonge kinderen. Traditioneel wordt de kennis van de ouders als ondergeschikt gezien aan de wetenschappelijke kennis, en de medewerkers worden gezien als degenen die de universele wetenschappelijke kennis naar de ouders moeten overbrengen. Via ‘minor politics’ wordt samen met de ouders nieuwe kennis geconstrueerd. Hughes en Mac Naughton pleiten voor een lokaal, kleinschalig democratisch 25
proces waarin geïnformeerde burgers lokale, collectief opgebouwde kennis construeren over wat het beste is voor kinderen. Men beschouwt de andere (in dit geval de ouder) als ‘ a competent participant’. (Dahlberg, Moss, 2005) Men kan ook gebruik maken van zogenaamde ‘petits récits of little narratives’ (Lyotard, 1979) die verschillende – soms tegengestelde – betekenisverleningen, verwachtingen en gevoelens over een opvoedingsprobleem naar voor brengt. Deze ‘little narratives’ genereren nieuwe vragen, nieuwe ideeën en nieuwe manieren om in de toekomst met elkaar naar oplossingen te zoeken. Dit versterkt de professionaliteit van de medewerkers. Opvoeders zijn immers meer geneigd om in hun professionaliteit te groeien wanneer zij geconfronteerd worden met verschillende interpretaties en andere manieren van praktisch handelen. De ‘kleine narratieven’ geven een uniek beeld van de verschillende betekenisverleningen, gevoelens en verwachtingen over professionaliteit die bij ouders, medewerkers en kinderen leeft en die aanleiding geven tot een steeds veranderende invulling van professionaliteit. Volgens Lyotard gaf dit ook aanleiding tot meer gelijke kansen voor alle betrokkenen. (geciteerd in Peeters, 2008) De kinderopvang heeft een professionaliteit nodig waarbij het kunnen hanteren van emoties in het werken met kinderen en ouders een belangrijke plaats krijgt. Daarom denken sommige auteurs in de richting van een normatieve professionaliteit waarbij persoonlijke betrokkenheid, aandacht, verantwoordelijkheidsbesef, creativiteit, nieuwsgierigheid en innovatief vermogen een plaats krijgen. Een professionaliseringsbegrip in de kinderopvang kan niet uitgaan van een technischexpert concept: de kennis, vaardigheden en competenties die vereist worden in de kinderopvang zijn immers niet universeel geldend. Kinderopvang heeft nood aan een professionaliteit die ervan uitgaat dat begeleiders ‘reflective practitioners’ of begeleiders-onderzoekers zijn, die hun dagelijkse opvoedingspraktijk voortdurend in vraag stellen en samen met de ouders en de kinderen een zich constant vernieuwende pedagogische praktijk construeren. Met het proces van professionalisering bedoelen we de ontwikkeling van verschillende acties en initiatieven die tot doel hebben om competenties te ontwikkelen en te actualiseren. Voor de professionalisering van medewerkers is het essentieel dat het individu zelf een grote inbreng heeft in dit proces, zij/hij moet een ‘coconstructor’ zijn van deze steeds evoluerende professionaliteit. Professionalisering van de individuen is een leerproces waarbij steeds opnieuw betekenis verleend wordt aan de invulling van het beroep en dit steeds in relatie tot de anderen: de collega’s, de ouders, de kinderen, de buurt en de bredere samenleving. Het professionaliseringsproces is in dit licht te zien als een sociale praktijk die het gevolg is van een wisselwerking tussen enerzijds maatschappelijke evoluties, beleidsmaatregelen en nieuwe wetenschappelijke inzichten, en anderzijds de onderzoekers, de medewerkers kinderopvang en de gebruikers, in dit geval de ouders en de kinderen. Dit is een visie op professionaliteit die vertrekt vanuit een normatief, evolutief en participatief concept, waarbij de actie tussen professionele collega’s en andere betrokkenen centraal staat. Oberhuemers visie over democratische professionaliteit, is daarbij zeer belangrijk. Hij heeft het over vier niveau’s van ‘quality of action’: interactie met de kinderen, leadership van het centrum, partnerschap met de ouders en het co-construeren van ‘practical knowledge’. (Peeters, 2008)
26
2.3 Voorlopige conclusies Een eerste vaststelling is dat er weinig internationale academische publicaties over het wennen bestaan. Er is een uitgebreide (psychologische) literatuur over het belang van gehechtheid, ook in relatie tot kinderopvang,maar de implicaties van deze literatuur voor de concrete pedagogiek van de kinderopvang blijven vooralsnog onontgonnen. Uit de hoofdzakelijk Nederlandstalige literatuurstudie kunnen we concluderen dat het belang van de intake en de wenperiode sterk benadrukt wordt en zelfs als essentieel wordt beschouwd voor een goede start van elke kinderopvang. Daarvoor wordt het voor elke voorziening voor kinderopvang als wenselijk beschouwd om een doordacht en onderbouwd wenbeleid uit te werken. Dit wordt door de expert in verschillende bronnen aangeduid als een belangrijke en noodzakelijke basis voor goede en kwaliteitsvolle kinderopvang. Kwaliteitsvolle kinderopvang nastreven geldt voor alle vormen van kinderopvang, inclusief occasionele of urgente opvang. Hier kunnen we echter een hiaat in de literatuur vaststellen. Occasionele of urgente kinderopvang heeft als eigenschap dat het om zeer onregelmatige kinderopvang gaat, waarbij vaak ook de duur ervan niet vastligt. Vanuit de sociale functie van kinderopvang bekeken, zien we dat mensen om diverse redenen en steeds vaker behoefte hebben aan urgente en occasionele opvang. Deze functie staat echter in een spanningsverhouding met de educatieve functie. Vanuit de zorg voor het psychisch welzijn van kinderen en hun ouders, is het namelijk wenselijk om voldoende aandacht te besteden aan de overgang van thuis naar het kinderdagverblijf en aan het wennen. Dit botst dus met het karakter van onvoorbereide noodopvang en occasionele opvang, waar dikwijls geen tijd is om een (volledige) wenperiode te doorlopen. Deze spanningsverhouding wordt wel (h)erkend in de literatuur. Maar daar blijft het ook bij. Naast een uitvoerige beschrijving van hoe een wenprocedure er wel zou moeten uitzien, wordt nergens aandacht besteed aan mogelijkheden, alternatieven, handvaten, enz… voor in situaties waar geen volledige of zelfs helemaal geen wenperiode kan doorgaan. Ondanks het gegeven dat wennen als zeer belangrijk en noodzakelijk wordt beschouwd in de (hoofdzakelijk Nederlandstalige) literatuur over kinderopvang en de huidige ontwikkelingen van en actuele belangstelling voor occasionele of urgente kinderopvang in onze samenleving, toch worden deze twee thematieken nergens in de literatuur met elkaar gelinkt wat betreft ‘praktijkgerichte antwoorden of oplossingen’.
3 Onderzoeksomschijving 3.1 Probleemstelling In deze studie wensen we een ‘example of good practice’ te documenteren en te analyseren. Daarvoor maken we gebruik van een documentenanalyse en participerende observatie aangevuld met interviews van alle begeleidsters. Vervolgens willen we in deze case study analyseren wat ‘good practice’ kan betekenen wanneer geen volledige wenperiode kan doorlopen worden. Ook hier maken we gebruik van de
27
documentenanalyse en participerende observatie aangevuld met interviews van alle begeleidsters om dit te documenteren. Tenslotte analyseren we ook de betekenisverlening van de begeleidsters over wat er gebeurt wanneer er geen wenperiode kan plaatsvinden. Hierbij maken we gebruik van participerende observatie aangevuld met de interviews van de begeleidsters. Maar vooreerst verder te gaan met het onderzoek is vooreerst een korte voorstelling van het kinderdagverblijf Elmer.
3.2 Voorstelling Elmer (Elmer vzw) Elmer vzw wil het welzijn, de maatschappelijke kansen en de participatie van gezinnen en kinderen verhogen, door het organiseren van buurtdiensten die Nederlandstalige, laagdrempelige, kwalitatieve kinderopvang aanbieden in Brussel. Elmer biedt kinderopvang aangepast aan de vraag. Dit houdt in dat er een aanbod is van: Occasionele, Kortdurende, Onregelmatige, Deeltijdse, Volledige of Urgentie-opvang. We onderscheiden drie kinderopvangverblijven, namelijk: Elmer Noord, gelegen te Schaarbeek, Elmer Zuid, gelegen te Anderlecht en Elmer West, gelegen te St.-Jans-Molenbeek Dit onderzoek vindt plaats in Elmer Noord.
3.3 Onderzoeksopzet Zoals eerder aangegeven gaat het over een kwalitatief onderzoek. Een eerste stap daarbij is een documentenanalyse. Deze analyse gebeurt op basis van een aantal documenten die Elmer mij ter beschikking stelde. Het betreft onder meer het kwaliteitshandboek, het huishoudelijk reglement voor ouders en de aandachtsmap voor elk individueel kind. Op basis van een beschrijving van deze documenten tracht ik te analyseren of er overeenstemming is met wat er in de literatuurstudie aan bod kwam. Een volgende stap is een weergave van mijn observaties en ervaringen via participerende observatie gedurende twee weken in Elmer. Mijn verblijf in Elmer verliep vanaf maandag 14 april 2008 tot en met vrijdag 25 april 2008, waarbij ik telkens tijdens de openingsuren van ’s morgens 7h00 tot ’s avonds 18h00 de gezinnen, de aandachtspersonen en de andere begeleidsters volgde. In het totaal heb ik daarbij vier casussen opgevolgd en geobserveerd. De eerste casus betrof een situatie waar een volledige wenperiode doorlopen werd. Een tweede casus betrof een situatie 28
waar slechts één wendag kon plaatsvinden. En een derde casus betrof een situatie waarbij geen enkele wendag kon doorgaan. Bij een vierde casus tenslotte mocht ik het tevredenheidgesprek bijwonen, daar dit bij de andere casussen wegens omstandigheden niet mogelijk was. Een beschrijving van de casussen komt verder nog aan bod. Een laatste stap tenslotte zijn de interviews met alle begeleidsters. Op basis van een semigestructureerd interview had ik een individueel gesprek met elke begeleidster. Op die manier peilde ik naar de betekenisverlening voor de begeleidsters.
4 Onderzoek 4.1 Documentenanalyse 4.1.1 Kwaliteitshandboek We starten met een algemene voorstelling van Elmer, aan de hand van hun missie en visie. We nemen hier de eerste alinea van de visie op, aangezien enkel deze alinea aansluit bij mijn onderzoeksvraag. Missie Elmer wil het welzijn, de maatschappelijke kansen en de participatie van gezinnen verhogen door het organiseren van buurtdiensten die Nederlandstalige, laagdrempelige, kwalitatieve kinderopvang aanbieden in Brussel. De werking rond opleiding en tewerkstelling van medewerkers uit kansengroepen maakt hier integraal deel van uit. Respect voor diversiteit en eigenheid en het geloof in de positieve groeikansen van elk individu zijn hierbij belangrijke waarden. (Kwaliteitshandboek Elmer) Visie Vanuit de missie van Elmer, die buurtdiensten in de kinderopvang wil organiseren voor ouders en kinderen uit kansengroepen, volgt een specifieke benadering in het pedagogisch functioneren. Flexibele, occasionele opvang betekent dat Elmer dagelijks een wisselende groep kinderen opvangt. Hierdoor ontstaat spontaan minder routine en structuur. Deze zal bijgevolg uitdrukkelijk moeten gecreëerd worden. Elmer gaat er immers van uit dat een kind kan ontwikkelen als het zich goed en veilig voelt. Een eerste voorwaarde is bijgevolg dat elk kind met een gevoel van veiligheid en welbevinden naar de opvang komt. Elmer werkt hiervoor een wenbeleid uit, gevolgd door een systematische observatie en rapportage, eventueel aangevuld met specifieke handelingsplannen. In dit facet speelt de begeleidster een belangrijke actieve rol. Ze neemt initiatieven om het vertrouwen van het kind te krijgen en het een gevoel van veiligheid en welbevinden te laten ontwikkelen. Om dit optimaal te realiseren wordt een systeem van aandachtskinderen uitgewerkt. Verder wordt veiligheid gecreëerd door het structureren van tijd en omgeving. (vaste dagindeling, rituelen die de fase in het dagschema aangeven, continuïteit van personeel, zoveel mogelijk eigen bedje, duidelijke regels, ordenen van de speelruimte,…) De voorspelbaarheid verhogen, zodat kinderen op die manier meer greep op hun situatie voelen. (Kwaliteitshandboek Elmer)
29
In deze visie wordt meteen al het belang dat Elmer hecht aan wennen duidelijk. Dat Elmer dit als een prioriteit beschouwt, bewijst het gegeven dat dit aspect reeds in de eerste paragraaf aan bod komt. Daarvoor werkt Elmer, zoals door henzelf aangegeven, een doordacht wenbeleid uit. De verschillende stappen die daarbij doorlopen worden, komen iets verder in het kwaliteitshandboek aan bod. Ze worden gebundeld onder de noemer ‘ouderwerking’. Dit om de reden dat alle fasen die doorlopen worden bij de opvang van een nieuw kind, steeds samen met het gezin doorlopen worden. Want voor Elmer is de communicatie en de samenwerking met de ouders van cruciaal belang. De ouders worden immers gerespecteerd in hun rol van eerste en belangrijkste opvoeders van het kind. Verbondenheid en samenwerking tussen kinderopvang en ouders zijn dus nodig om een affectieve continuïteit te kunnen bieden aan het kind. (Kwaliteitshandboek Elmer) We beschrijven de verschillende stappen van het wenbeleid in de volgorde zoals ze aan bod komen in het kwaliteitshandboek. Een eerste stap is de intake (1). Tijdens deze intakeprocedure is het belangrijk dat wederzijdse verwachtingen worden verduidelijkt, zodat de samenwerking optimale slaagkansen heeft. De ouders moeten de kans krijgen Elmer te leren kennen, zodat ze in vertrouwen een overeenkomst kunnen sluiten. Elmer zelf heeft aandacht voor de specifieke opvangvraag, de verwachtingen en de noden van de ouder en probeert er een gepast antwoord op te formuleren. Een volgende stap is het wennen (2) zelf. Opdat het kind zich zo snel mogelijk goed zou voelen in Elmer wordt een wenprocedure ingebouwd. De bedoeling is dat de begeleidsters het kind zo goed mogelijk leren kennen, zodat zij hun pedagogisch handelen optimaal kunnen aanpassen aan de noden van het kind. Tijdens de wenprocedure wordt ook het afscheid nemen geoefend. Een derde stap is het tevredenheidgesprek (3). Bij het afsluiten van de wenprocedure wordt in elke leefgroep een tevredenheidgesprek georganiseerd, waar de ouders bevraagd worden over het gevoel van welbevinden van hun kind en over hun verwachtingen: Zijn deze ingelost? Waar kan het beter? Tijdens dit gesprek wordt eveneens de ouderwerking toegelicht, waarbij de ouders worden uitgenodigd tot actief meewerken in de opvang. Doorheen deze drie stappen zijn de dagdagelijkse contacten zeer belangrijk. De breng- en haalcontacten dienen om het kind dagelijks de beste zorgen te geven. Daarnaast wordt ook aandacht gegeven aan de ouder als persoon. Elmer wil actief werken om ouders binnen te krijgen en tijd te maken voor hen. Ook bij het afhalen wordt gezorgd dat dit rustig kan verlopen. De begeleidsters proberen steeds een kort verslagje van de dag mee te geven, ook als dit niet wordt gevraagd. Ze vragen eveneens na hoe de dag van de ouder(s) zelf is geweest. (Kwaliteitshandboek Elmer)
30
Hier valt onmiddellijk op hoe gelijklopend deze stappen zijn met de stappen die we terugvonden in onze literatuurstudie. Zowel qua benaming als qua volgorde en zeker wat betreft het inhoudelijke, bemerken we dat deze bijna volledig in dezelfde lijn liggen. Doorheen deze verschillende stappen, en voornamelijk bij het wennen, kunnen we de wederkerigheid terugvinden. Hier beoogt Elmer duidelijk het model ‘één plus één is drie’. Om dit wenbeleid effectief en efficiënt te kunnen uitvoeren en om de kinderen dus ook op een kwalitatieve manier te kunnen opvangen is één van de voorwaarden uiteraard dat er steeds voldoende personeel te beschikking staat. Elmer gaat daarbij uit van een minimale begeleidingsnorm van 1 gekwalificeerde begeleidster voor 10 peuters of voor 7 baby’s. Onder deze minimale norm mag (zelfs in noodsituaties) niet gegaan worden. Daarenboven wordt getracht een optimale begeleidingsnorm te hanteren om het occasionele karakter van de opvang kwalitatief te kunnen organiseren. Deze stelt 1 begeleidster voor 6 peuters of voor 5 baby’s. Om dit te kunnen realiseren kan Elmer beroep doen op de begeleidsters toegekend door de erkenning van Kind en Gezin. Deze basis wordt aangevuld door begeleidsters, gefinancierd uit andere subsidiebronnen. Verder zijn ook werkinstructies ter beschikking, zodat alle betrokkenen concreet weten op welke manier voor voldoende begeleidsters kan gezorgd worden. (Kwaliteitshandboek Elmer) Hier zien we een aspect dat tijdens de literatuurstudie slechts kort aan bod kwam. Er werd enkel vermeld dat het aantal kinderen per zorgpersoon een factor is die de kwaliteit van de kindzorgpersoon interactie mee bepaald. Op deze vermelding na, wordt verder nergens dieper ingegaan op de personeelsbezetting. Terwijl dit voor Elmer toch een meerwaarde betekent en eveneens een belangrijke factor is, die het in praktijk brengen van de intenties van Elmer positief wil beïnvloeden. Het is de verdienste van oprichtster en coördinatrice Anne Lambrechts die daarvoor zelf op zoek ging naar mogelijkheden en middelen om de basis personeelsbezetting uit te breiden. Een tweede voorwaarde die van toepassing is wanneer men een goed wenbeleid wil uitvoeren, is dat er garantie bestaat in continuïteit. Elmer vindt het namelijk belangrijk dat de kinderen die opgevangen worden, continuïteit ondervinden in de opvang om zodoende een emotionele band te kunnen opbouwen. Omwille van het occasionele karakter van de opvang bij een aantal kinderen, dient hieraan uitdrukkelijk aandacht besteed te worden. Er worden vaste teams samengesteld voor de leefgroepen. (Kwaliteitshandboek Elmer) Hier wordt ook aandacht besteed aan een emotionele band tussen kinderen en begeleidsters in de kinderopvang. Op die manier zien we eveneens een link met de thematiek hechting uit de literatuurstudie terugkeren. Om de kinderopvang zo goed mogelijk te laten verlopen, werd het systeem van aandachtspersonen ingevoerd. Van bij de aanvang van de kinderopvang, krijgt elk kind een aandachtspersoon 31
aangeduid. Deze aandachtspersoon speelt een zeer belangrijke rol doorheen de gehele opvangperiode, zowel voor het kind als voor de ouder(s). Ook, en misschien wel vooral, tijdens het wennen is dit de persoon die het dichtst bij het gezin en het kind staat. De aandachtspersoon is verantwoordelijk voor de intensieve opvolging en observatie van het kind, voor het communiceren van bijzonderheden naar de teamleden en voor de formele contacten met de ouder(s). Daarvoor beschikt elke aandachtspersoon over een individuele aandachtsmap van elk aandachtskind. Om deze map goed te documenteren zijn een aantal documenten ter beschikking gesteld. (Kwaliteitshandboek Elmer) Ook het systeem van aandachtspersonen is een aspect dat in de literatuurstudie slechts heel kort aan bod kwam. Het systeem van aandachtspersonen is voor Elmer een zeer belangrijk onderdeel van haar wenbeleid. Het kan zelfs worden beschouwd als één van de sterke krachten achter Elmer’s wenbeleid.
4.1.2 Huishoudelijk reglement voor ouders Niet enkel in het kwaliteitshandboek wordt duidelijk en sterk de aandacht gevestigd op de wenperiode. Ook in het huishoudelijk reglement voor ouders wordt dit benadrukt. Uit analyse blijkt grote congruentie en consistentie met het kwaliteitshandboek. Het huishoudelijk reglement tracht op een overzichtelijke en duidelijke manier informatie met betrekking tot wennen over te brengen naar de ouders. Elmer wil een toegankelijk document opstellen naar ouders toe door alle info zo kort en bondig mogelijk weer te geven. Om de toegankelijkheid van het document nog te vergroten wordt het huishoudelijk reglement telkens in drie verschillende talen meegegeven aan de ouders, namelijk in het Nederlands, het Frans en het Engels. (Huishoudelijk reglement Elmer)
4.1.3 Aandachtsmap De aandachtsmap bestaat uit verschillende formulieren, waaronder specifieke formulieren met betrekking tot de wenperiode. Deze formulieren zijn wat betreft hun inhoud en volgorde van voorkomen, conform de verschillende stappen die we daarnet in het kwaliteitshandboek konden onderscheiden. Vooreerst komt dus de intake (1) aan bod, waarbij gebruik gemaakt wordt van de inlichtingenfiche. Vervolgens komt het wennen (2) aan bod. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de checklist wennen. Een derde stap is het tevredenheidgesprek (3). Dit gebeurt op basis van een fiche tevredenheidgesprek, aangevuld met de observatiefiches en de checklist welbevinden. De inlichtingenfiche bestaat uit twee delen. Het eerste deel van de inlichtingenfiche (1) wordt door de hoofdbegeleidster tijdens het intakegesprek ingevuld. Volgende aspecten komen daarbij aan bod: De individuele gegevens van het kind De gegevens van de ouders De medische gegevens De vaccinaties De eventuele geboorteverwikkelingen
32
Het tweede deel van de inlichtingenfiche (2) wordt later, wanneer de effectieve wenperiode van start gaat, verder ingevuld. Dit gebeurt door de aandachtspersoon. De gegevens die dan verder aangevuld worden betreffen: De voedingsgewoontes De slaapgewoontes Het spelen Het sociaal gedrag De taalontwikkeling De zindelijkheid Extra aandachtspunten bij het wennen (Aandachtsmap Elmer) Als we dit terugkoppelen aan onze literatuurstudie, kunnen we deze fiche plaatsen bij de verkenningsfase. Hier worden de eerste stappen gezet in het verkennen van elkaars gewoonten en verwachtingen. Een aandachtspunt uit de literatuurstudie is dat hier het gevaar bestaat dat ouders de indruk zouden krijgen dat ze ondervraagd worden. Daar dient dus voor opgelet te worden. Belangrijk bij deze inlichtingenfiche is ook dat er een duidelijke communicatie met de ouder(s) is. De taal speelt daarbij een belangrijke rol. Elmer stelde via een checklist wennen, een ‘standaard’ wenprocedure op bestaande uit drie wenmomenten. Daarbij werden per wenmoment een aantal vooropgestelde doelen vastgelegd. Op die manier kan de aandachtspersoon nauwkeurig bijhouden en registreren hoe de wenperiode wordt doorlopen. De doelstellingen per wenmoment zijn: Wenmoment 1: uitleg over de bedoeling van het eerste wenmoment, uitleg over de functie van de aandachtspersoon, bezoek aan alle ruimten, voorstelling van alle personeelsleden, invullen van het tweede deel van de inlichtingenfiche, ouder toont het eten geven en bevestiging van het volgende wenmoment. Wenmoment 2: uitleg over de bedoeling, ouder toont het slapen/verzorgen/troosten, ouder gaat weg voor een korte periode en oefent het afscheid nemen, ouder is telefonisch bereikbaar en komt na een korte tijd terug en bevestiging van het volgende wenmoment. Wenmoment 3: uitleg over de bedoeling, ouder blijft kort samen met het kind in de opvang, ouder neemt duidelijk afscheid en vertrekt voor een korte tijd, ouder is telefonisch bereikbaar en kan opgeroepen worden, aandachtspersoon heeft zicht op het welbevinden van het kind, zodat eventueel extra wenmoment kan worden afgesproken indien nodig. Op de fiche is eveneens ruimte voorzien om informatie terug te koppelen naar het team en om een datum te plannen voor het invullen van de checklist welbevinden en het tevredenheidgesprek met de ouders. (Aandachtsmap Elmer) Net zoals aangegeven in de literatuurstudie bestaat de wenperiode uit één of enkele bezoeken van moeder en kind aan het kinderdagverblijf. Dit wordt als essentieel beschouwd. Bij Elmer is dit niet anders. Overeenkomstig de literatuurstudie wordt deze wenprocedure niet opgelegd en maakt Elmer wel duidelijk dat zij een minimum belangrijk vindt. Zij stelden daarom deze ‘standaard’ 33
wenperiode op van drie wenmomenten. De verkenningsfase krijgt hier inhoudelijk vorm via de vooraf opgestelde doelen. Daarnaast is op deze fiche eveneens plaats voorzien om bijzonderheden tijdens het wennen vast te stellen. Op die manier is er zelfs sprake van een stap verder, namelijk de ruimte voor het vaststellen van verschillen. We stellen vast dat deze checklist wennen, die overigens de wenprocedure veruiterlijkt, ook overeenkomstigheden bevat met de ‘inserimento’. De gelijkenissen zijn: wenperiode opstelling procedure aanwezigheid moeder of vader betrokkenheid van de ouders voordeel voor alle partijen niet van hogerhand opgelegd ‘inserimento individuale’ of nadruk op individuele kind en individuele gezin De belangrijkste verschillen zijn: duur wenperiode ‘inserimento di gruppo’ of nadruk op groepsdynamiek De fiche tevredenheidgesprek (3) dient om het tevredenheidgesprek te ondersteunen tussen de aandachtspersoon en de ouder(s). Dit tevredenheidgesprek wordt ongeveer een tweetal maanden na de eerste eigenlijke opvangdag gepland. Het wordt gezien als een afrondend gesprek van de wenperiode. Het tevredenheidgesprek wordt opgebouwd aan de hand van drie belangrijke vragen/aspecten. Deze zijn: Hoe vinden de ouders dat het nu gaat? Hoe vinden ze dat het gaat met hun kind? Wat vertelt het kind thuis of wat zien ouders thuis? Wat denken ouders dat hun kind leuk of niet leuk vindt? Hebben ouders zelf genoeg informatie over Elmer? Zijn er nog andere extra vragen? Het samen bekijken en bespreken van de aandachtsmap. Er wordt uitleg gegeven over de ouderwerking. Daarvan wordt een verslag gemaakt en ook de afspraken die volgen uit het gesprek worden in het verslag opgenomen. (Aandachtsmap Elmer) De wenperiode is een tijd van verkennen en aftasten van elkaars gewoonten en verwachtingen en mogelijks ook een periode waarin verschillen kunnen vastgesteld worden. Dit gesprek is de gelegenheid om op basis daarvan nu een aanpak te formuleren. Hier zien we het model ‘één plus één is drie’ terug keren. De vooraf opgestelde fiche tevredenheidgesprek, gebaseerd op drie belangrijke aspecten, geeft immers Elmer’s intenties weer om te luisteren naar elkaars verwachtingen en bevindingen, om verschillen bespreekbaar te maken en om samen te zoeken naar een aanpak. Dit impliceert wederkerigheid.
34
Voor het tweede onderdeel van het tevredenheidgesprek, met name het samen bekijken van de aandachtsmap, worden aanvullend nog twee andere formulieren gebruikt. De checklist welbevinden en de leeftijdsgebonden observatiefiches. De checklist welbevinden observeert twee kenmerken in de vorm van binaire opposities. Eerste kenmerk: open, levenslustig ↔ gesloten, lusteloos Tweede kenmerk: tevreden, ontspannen ↔ ontevreden, gespannen Er worden een aantal beschrijvingen aangereikt waarbij telkens gescoord kan worden om dan vervolgens een optelling te maken en te bepalen waar het kind het hoogste op scoort. Daarnaast zijn er eveneens observatiefiches opgesteld per leeftijdscategorie. Voor baby’s worden deze maandelijks ingevuld, voor peuters gebeurt dit tweemaandelijks. Deze observatiefiches betreffen criteria die de gegevens trachten in kaart te brengen en te registreren wat betreft de grove en de fijne motoriek, het sociale aspect, het gehoor en de spraak, het eten en drinken, de zelfstandigheid, de zindelijkheid, … Telkens aangepast aan de leeftijdsgroep van elk kind. (Aandachtsmap Elmer)
4.1.4 Inhoudsanalyse Na analyse vonden we meerdere overeenkomstige elementen met de literatuurstudie. Het belang van wennen komt uitvoerig aan bod in het kwaliteitshandboek. De sterke visie en de aandacht voor een doordacht wenbeleid bevestigen dit. We merken op dat in het kwaliteitshandboek een sterkere nadruk gelegd wordt op het belang van personeelsbezetting en voornamelijk op het belang van de aandachtspersoon. Vanuit Elmer wordt dit als één van de krachten achter hun wenbeleid beschouwd, terwijl dit in de literatuurstudie veel minder op de voorgrond treedt. Bij de thematiek ‘hechting’ zien we het tegenovergestelde. Daar vonden we veel literatuur over, maar dit komt in verhouding slechts in zeer kleine mate aan bod in het kwaliteitshandboek. Wat het wennen zelf betreft, kregen we het meeste informatie via de analyse van de checklist wennen. Enerzijds herkennen we de verschillende stappen en fasen beschreven door Vandenbroeck. Anderzijds vinden we eveneens een aantal kenmerken terug overeenkomstig de Italiaanse ‘inserimento’. We zouden kunnen beschouwen dat het wenbeleid van Elmer zich tussen de twee vormen situeert, waarbij ze, gezien het behoorlijke aantal overeenkomstigheden, neigt te hellen naar de ‘inserimento’ of toch tracht te benaderen. De fiche tevredenheidgesprek benadert dan weer het sterkst de verschillende fasen beschreven door Vandenbroeck. De fiche tevredenheidgesprek brengt deze drie fasen samen en is daarbij de gelegenheid om in onderhandeling een aanpak te formuleren. Hier herkennen we eveneens het model ‘één plus één is drie’. De onderhandeling is namelijk gebaseerd op wederkerigheid. Maar ook in het kwaliteitshandboek vinden we dit terug, voornamelijk bij de omschrijving van het wennen. Na analyse kunnen we vaststellen dat er in grote mate overeenkomstige linken bestaan met de literatuurstudie. Bovendien kan ook vastgesteld worden dat Elmer, zowel in haar algemene doelstellingen en principes, alsook in de concrete uitwerking via het systeem van 35
aandachtspersonen en de observatie- en registratieschema’s, erg consequent is in het uitvoeren van haar wenbeleid. We vinden echter geen informatie over wat indien geen volledige wenprocedure kan doorlopen worden of bij situaties van urgente opvang zonder wenperiode. Net zoals in de literatuurstudie kunnen we ook hier hetzelfde hiaat vaststellen.
4.2 Participerende observatie 4.2.1 Casussen Om deontologische redenen gebruiken we enkel de voornamen van de kinderen, zodat de privacy van de gezinnen gerespecteerd en gewaarborgd blijft. Casus 1 Casus 1 betrof de casus van baby Quinn en zijn moeder. Quinn is een Belgische jongen van drie en een halve maand oud. Beide ouders hebben de Belgische nationaliteit. De observatie van deze casus vond plaats van maandag 14 april 2008 tot en met donderdag 17 april 2008. Volgende aspecten werden geobserveerd: Intakegesprek Eerste wendag Tweede wendag Derde wendag Eerste opvangdag Het gezin had reeds lange tijd voordien een aanvraag ingediend bij een ander kinderdagverblijf net naast de onderwijsinstelling waar de zus van Quinn school loopt. Zo was de opvang in Elmer een korte, tussentijdse oplossing, omdat gepland was dat Quinn binnen een tweetal maanden naar de crèche naast het schooltje zou kunnen gaan. Op de laatste wendag kreeg het gezin bericht dat daar vervroegd en onverwachts een plaatsje vrijgekomen was voor Quinn. Om verschillende redenen, zoals de bereikbaarheid, het gegeven dat de kinderen samen naar éénzelfde plek kunnen gebracht en afgehaald worden, dat broer en zus dicht bij elkaar zijn, ed. werd Quinn’s verblijf in Elmer vervroegd beëindigd. Het geplande tevredenheidgesprek kon daardoor niet meer plaatsvinden. Casus 2 Casus 2 betrof de casus van peuter Ismaïl en zijn moeder. Ismaïl is een jongen van één jaar en 10 maanden oud. De moeder van Ismaïl is van Marokkaanse afkomst, de vader van Tunesische afkomst. De observaties vonden plaats vanaf donderdag 17 april 2008 tot en met dinsdag 29 april 2008. Volgende aspecten werden opgevolgd en geobserveerd: Intakegesprek Eerste wendag Eerste opvangdag Daaropvolgende opvangperiode tot op heden Door omstandigheden zijn Ismaïl en zijn moeder slechts één dag kunnen komen wennen. Er waren drie wendagen gepland, maar de moeder van Ismaïl moest deze afbellen. Het gezin was volop bezig aan het verhuizen en doordat zij hoogzwanger was (een viertal weken voor 36
de geplande bevalling) was het doorheen alle verhuisdrukte niet gelukt om langer te komen wennen. Omwille van de zwangerschap en de verhuisdrukte, samen met de tijdsdruk van mijn thesis, was het moeilijk om een datum te plannen die voor iedereen paste, waardoor het tevredenheidgesprek uitgesteld werd. Casus 3 Casus 3 betrof de casus van peuter Isaac en zijn vader. Isaac is een jongen van Afrikaanse afkomst net zoals zijn vader. Over de moeder van Isaac en de leeftijd van Isaac zijn geen gegevens beschikbaar. In deze situatie was er eveneens omwille van omstandigheden eigen aan het urgente karakter van de opvang, geen tijd om te komen wennen. Daardoor werden volgende aspecten geobserveerd: Eerste opvangdag Daaropvolgende opvangperiode van drie dagen De opvangperiode was van korte duur. De vader van Isaac had voor zijn korte opleiding slechts drie dagen opvang nodig. Door de korte en tijdelijke noodopvangperiode was dus ook hier geen tevredenheidgesprek mogelijk. Casus 4 Ter compensatie werd een vierde casus opgenomen waarbij het tevredenheidgesprek geobserveerd werd. Het betreft de casus van baby Layla met haar moeder. Layla is een meisje en is 17 maanden oud. Layla’s moeder is Belgisch en haar vader is van allochtone afkomst. Volgende observaties vonden plaats bij deze casus: Twee weken opvang Tevredenheidgesprek tussen aandachtspersoon en de moeder Als voorbereiding op dit tevredenheidgesprek vonden observaties van de dagelijkse opvang, gesprekken met de begeleidsters en de aandachtspersoon en het doornemen van de aandachtsmap plaats.
4.2.2 Observaties Om het geheel overzichtelijk te houden, koos ik ervoor om de casussen te bespreken aan de hand van de drie theoretische stappen die we doorliepen tijdens de documentenanalyse. Dit is de intake (1) , het wennen (2) en het tevredenheidgesprek (3). Op die manier kunnen we meteen ook analyseren of de intenties van Elmer doorheen de documentenanalyse ook in praktijk overeenstemmen. Gezien de volgorde van deze drie stappen komen daarom dus eerst casus 1 en 2 aan bod bij de intake en het wennen. Vervolgens komt casus 3 aan bod, waarbij van een kort intakegesprek onmiddellijk overgesprongen zal worden naar de eigenlijke opvang. En tenslotte zullen we casus 4 behandelen, waar het tevredenheidgesprek als afronding van de wenperiode plaats vond. De linken en overeenkomsten met de literatuurstudie en de documentenanalyse, zullen telkens afgewisseld worden met de observaties.
37
4.2.2.1 Intake Casus 1: Baby Quinn en moeder & Casus 2: Peuter Ismaïl en moeder De intakegesprekken worden steeds door hoofdbegeleidster Latifa Bouhoute opgenomen. Zoals ook geadviseerd in de literatuurstudie, verzorgt zij steeds het eerste contact met elk gezin. Het eerste intakegesprek dat ik bijwoonde was dit van baby Quinn (casus 1) en zijn moeder, dat doorging op maandag 14 april 2008. Het tweede gesprek vond plaats op donderdag 17 april, hierbij waren peuter Ismaïl (casus 2) en zijn moeder uitgenodigd voor het intakegesprek. De moeder komt binnen in de bureauruimte. Latifa onthaalt haar en ze nemen plaats aan de gesprekstafel. Latifa stelt zichzelf voor. Vervolgens stelt de moeder zichzelf en haar zoon voor. Tijdens dit eerste gesprek stelt Latifa ook het kinderdagverblijf Elmer voor. Daarbij wordt de betekenis van de gekleurde olifant als symbool voor het belang van en respect voor diversiteit in Elmer, uitgelegd. Elmer is namelijk veelkleurig, multicultureel en is er voor iedereen geeft Latifa aan. Samen met de moeder wordt het huishoudelijk reglement doorgenomen, de werking voorgesteld, de dagindeling toegelicht, de activiteiten uitgelegd, enz. Daarnaast worden er een aantal administratieve zaken in orde gebracht. In het gesprek vraagt Latifa allerlei informatie voor het invullen van het eerste deel van de inlichtingenfiche, waaronder de gegevens van het kind, de ouders, de medische gegevens, de vaccinaties, de eventuele geboorteverwikkelingen, de inkomensgegevens,… We kunnen in grote lijnen overeenkomstigheid vaststellen met onze literatuurstudie en met de documentenanalyse. Het intakegesprek maakt ook hier deel uit van het opnamebeleid. Daarbij vinden ontmoeten, kennismaken en aftasten plaats. We kunnen eveneens reeds aspecten van het wenbeleid herkennen, meer bepaald de verkenningsfase, waarbij Elmer als voorziening haar missie, werking en praktijk wil voorstellen. Latifa legt uit aan de moeder dat elk kind bij Elmer een aandachtspersoon aangeduid krijgt. Deze persoon zal het gezin begeleiden doorheen de hele wenperiode, maar ook tijdens de verdere opvang is deze persoon onder meer verantwoordelijk voor het aanvullen van de individuele aandachtsmap van het kind. Meteen wordt ook de aandachtsmap erbij genomen. Op die manier wordt de uitleg over de functie van de aandachtspersoon en –map visueel ondersteund. Tijdens het doorbladeren van de aandachtsmap staat Latifa even langer stil bij de checklist wennen. Ze legt aan de moeder uit waarom Elmer het wennen zo belangrijk vindt, hoe ze een optimale wenperiode ziet en wat dit dan precies allemaal zou inhouden. De moeder geeft aan dat deze manier van werken nieuw is voor haar, maar dat ze dit wel heel positief vindt. Ze geeft aan dat ze dit goed ziet zitten, omdat ze ook wel eens wil zien waar haar zoon elke dag zal verblijven, bij wie en hoe dat dan allemaal gaat overdag. Latifa vraagt aan de moeder of het voor haar mogelijk is om drie dagen vrij te maken om te komen wennen. In beide casussen is dit geen probleem. In overleg worden diezelfde week nog drie data afgesproken. Tijdens dit eerste gesprek wil Elmer eveneens aantonen dat ze een doordacht en uitgewerkt pedagogisch en sociaal beleid nastreeft. Dit komt sterk tot uiting wanneer Latifa speciale aandacht 38
schenkt aan het toelichten van het systeem van aandachtspersonen en het wenbeleid. Er wordt eveneens aangegeven wat Elmer als minimum, of eerder als ‘ideale wenperiode’ beschouwd. Via deze informatie zien we ook dat Elmer de overgang van thuis naar het kinderdagverblijf goed wil voorbereiden en dit samen met de gehechtheidpersoon. Latifa luistert naar de noden en verwachtingen van de moeder. Ze stelt daarbij volgende vragen: Wanneer en hoeveel opvang heeft het gezin nodig? Is het voor een bepaalde periode? Wat wordt verwacht van de kinderopvang? … Aanvankelijk was Latifa tijdens het telefonisch contact met het gezin overeengekomen dat gedurende twee dagen per week opvang voor Ismaïl mogelijk was. De moeder van Ismaïl vertelt dat ze hoogzwanger is en binnen een viertal weken is de bevalling gepland. Bovendien is het gezin onverwachts volop aan het verhuizen en hoopt nog voor de komst van de baby in de nieuwe woning te kunnen gaan wonen. Ze kan daarom ook alle opvang gebruiken die beschikbaar is. Latifa luistert naar de gewijzigde opvangvraag. Ze houdt daarbij rekening met de opvangmogelijkheden van Elmer door naast haar de lijst met de huidige bezetting te leggen. Ismaïl kan nog een extra halve dag komen. Daarnaast stelt Latifa voor dat de moeder elke dag mag bellen, want het komt geregeld voor dat ouders afbellen, waardoor er die dag een plaats vrij is. De moeder neemt dit aanbod aan. Reeds bij het intakegesprek tracht Elmer het model ‘één plus één is drie’ na te streven. De wederkerigheid is hier van groot belang. Er wordt geprobeerd om samen te zoeken naar een zo passend mogelijke oplossing die rekening houdt met zowel de opvangvraag van het gezin als de opvangmogelijkheden van Elmer. Hier is geven en nemen langs beide zijden belangrijk. Latifa nodigt de moeder uit voor een rondleiding in Elmer. Ze toont daarbij de verschillende ruimten. Er wordt een bezoek gebracht aan de verschillende leefgroepen, de slaapruimten, de keuken, de buitenspeelplaats,… Tijdens deze rondleiding stelt Latifa ook de begeleidsters voor. De laatste ruimte die bezocht wordt is de leefgroep van de peuters. Daar is de aandachtspersoon het gezin al verwachtende. Latifa stelt de aandachtspersoon en de moeder en haar zoon aan elkaar voor. Zoals ook in de literatuurstudie werd aanbevolen, maakt een rondleiding deel uit van een grondige voorstelling van de voorziening. Deze rondleiding is meteen ook de afronding van het intakegesprek.
39
4.2.2.2 Wennen Casus 1: Baby Quinn en moeder Wenmoment 1: Nadat Latifa aandachtspersoon Hada en de moeder met Quinn aan elkaar voorgesteld heeft, neemt ze afscheid van het gezin en gaat ze terug naar haar bureau. Hada neemt nu het gesprek over en er wordt verder kennis gemaakt. Hada stelt zichzelf voor. Daarna stelt ook de moeder zichzelf en haar zoontje voor. Hada legt uit wat haar functie als aandachtspersoon zal betekenen voor Quinn en zijn familie. Daarbij legt ze meteen ook het belang uit van het wennen zelf. Dit doet ze door voor alle drie de partijen de voordelen op te sommen. Zo is het voor Quinn belangrijk dat hij de begeleidsters, de omgeving en de andere kinderen leert kennen, vertelt ze. Het is goed dat dit samen met de moeder gebeurt, zo kan Quinn dat op een rustige en veilige manier ervaren. Voor de moeder is het de ideale gelegenheid om de kinderopvang te leren kennen en op die manier te weten waar en bij wie haar zoon opgevangen zal worden. Tenslotte is het ook belangrijk dat Hada zelf Quinn en het gezin leert kennen. Want hoe beter Hada het gezin kent en hoe meer informatie ze heeft over de thuisgewoonten, hoe beter ze Quinn zal kunnen opvangen en tegemoet komen aan zijn behoeften. Hada stelt voor om Quinn even op de mat te laten spelen. De moeder legt Quinn op zijn rugje, net onder de activiteitenboog. Quinn grijpt naar de speeltjes aan de boog. Hij slaat ertegen en begint te lachen wanneer hij ze raakt. De moeder merkt op dat ze zich ook eens zo’n speelboog zal aanschaffen nu ze ziet hoe Quinn daar al mee speelt. Tijdens dit eerste wenmoment wordt naast het kennismaken, de functie van de aandachtspersoon en het belang van wennen uitvoerig uitgelegd door de aandachtspersoon. Terwijl Quinn nog steeds op de mat ligt, neemt Hada er de aandachtsmap bij. Ze stelt voor om het tweede deel van de inlichtingenfiche te vervolledigen. Eén van de vragen is of er bijzonderheden zijn wat betreft de voedingsgewoonten. De moeder vertelt dat Quinn thuis borstvoeding krijgt en dat ze eigenlijk nog maar enkele keren een flesje heeft proberen geven. Dit verliep echter niet zo vlot, omdat Quinn erg gulzig drinkt. Hada zegt dat ze daar rekening mee zal houden door misschien verschillende standen van flesje te gebruiken. De moeder vraagt ook of het mogelijk is dat ze in het kinderdagverblijf de melk opwarmen in ‘bain marie’. Voor Hada is dit geen probleem. Ze toont meteen het toestel waarmee ze in Elmer borstvoedingsmelk opwarmen. Quinn is immers niet de enige baby die flesjes borstvoeding krijgt. Vervolgens vraagt Hada of er bijzonderheden zijn wat betreft de verzorging van Quinn. De moeder vertelt aarzelend dat Quinn wasbare pampers draagt. Ze vraagt of men dit in Elmer kent. Hada zegt dat dit nieuw is voor haar en vraagt wat meer uitleg aan de moeder. De moeder geeft aan dat ze weet dat het wel enige oefening vraagt voor je het verversen onder de knie hebt. Ook bij haar kostte dit wat tijd. Hada zegt dat ze het wel ziet zitten om dit te leren, maar dat ze zich wel enkele vragen stelt daarbij. Zo vraagt ze bijvoorbeeld wat er met de ‘inhoud’ van de pamper moet gebeuren. Op de babyleefgroep beschikken ze immers niet over een toiletje. Ze vraagt zich ook af wat ze dan met de was moet doen, want het is niet mogelijk om deze in Elmer te wassen. De moeder 40
begrijpt dit en geeft aan dat ze zich een speciale zak zal aanschaffen om in Elmer te laten, waarin de was kan. Deze zak verhinderd het verspreiden van geuren en andere ongemakken. Ze legt ook uit dat de ‘inhoud’ van de pampers in een extra doekje wordt opgevangen, die eigenlijk samen met de gewone pampers van de andere baby’s weggegooid mag worden. De moeder toont hoe Quinn verluierd wordt. Meteen doet ook Hada een poging. Het gaat allemaal nog veel vlotter dan gedacht. We herkennen hierin een voorbeeld van het model ‘één plus één is drie’. De moeder en de aandachtspersoon beïnvloeden elkaar immers. Uit de dialoog tussen hen volgt dat men een verschil in aanpak vaststelt. In Elmer is men namelijk gewoon dat ouders wegwerppampers meebrengen. De moeder van Quinn gebruikt daarentegen wasbare pampers. In een volgende fase komen ze via onderhandeling tot een praktijk die beiden tevreden stelt. De moeder van Quinn zal een speciaal daarvoor voorziene zak aanschaffen om in Elmer te laten, zodat de begeleidsters de wasbare pampers probleemloos kunnen gebruiken bij het verluieren van Quinn. Hada vraagt of de moeder van Quinn al een flesje borstvoeding meeheeft. Zo zou ze meteen al eens kunnen zien hoe Quinn drinkt. De moeder was daar niet op voorzien. Daarom spreken Hada en de moeder af dat dit morgen, bij het tweede wenmoment aan bod zal komen. Na een uurtje zit het eerste wenmoment erop. Hada neemt afscheid van Quinn en zijn moeder. We herkennen hier een aspect die bij de ‘inserimento’ ook aan bod kwam. Flexibiliteit is namelijk een sleutelbegrip bij de wenprocedure. Men moet namelijk de procedure kunnen aanpassen aan de mogelijkheden, de noden en de wensen van elkaar, in plaats van zich hardnekkig vast te klampen aan een vaste structuur dat dient doorlopen te worden. Wenmoment 2: Hada legt Quinn deze keer op zijn buik op de mat en legt daarbij verschillende speeltjes rondom hem. Samen met de moeder observeren ze naar welke speeltjes hij grijpt en hoe hij ermee speelt. Ondertussen vertelt Hada dat het vandaag de bedoeling is dat de moeder kort even de opvang verlaat. Quinn begint te zeuren en wrijft in zijn ogen. De moeder geeft aan dat Quinn waarschijnlijk moe begint te worden, gezien hij al lang wakker is. Ze vertelt terwijl ook dat Quinn steeds duidelijk aangeeft wanneer hij moe is of honger heeft. Het is een zeer ‘contente’ baby, vertelt ze, maar als hij iets nodig heeft kan hij zich heel erg kwaad maken. Ze vertelt ook dat Quinn in korte stukjes slaapt en steeds met zijn lakentje dicht bij hem. Hada geeft aan dat wegens veiligheidsredenen, opgelegd door Kind & Gezin, kinderen niet mogen slapen met een doekje bij hen. Daarom stelt Hada voor aan de moeder dat ze Quinn zijn dekentje zal geven bij het inslapen en dat ze erbij zal blijven. Wanneer Quinn slaapt zou ze het dekentje voorzichtig terug wegnemen. De begeleidster wil op die manier de thuisgewoonten zo goed mogelijk overnemen in het belang van Quinn zodat hij zich geborgen en veilig voelt. Maar ze zou dit geleidelijk aan proberen afbouwen, zodat Quinn na verloop van tijd tijdens de opvang leert slapen zonder dekentje. De moeder gaat daarmee akkoord.
41
Ook hier zien we terug een voorbeeld van het model ‘één plus één is drie’. Er wordt een verschil vastgesteld tussen de thuisgewoonten, waar Quinn steeds met zijn lakentje slaapt en het kinderdagverblijf, waar dit om veiligheidsredenen niet toegelaten kan worden. Beiden komen via onderhandeling tot de afspraak dat de thuisgewoonte gedeeltelijk overgenomen zal worden, door na het inslapen het laken voorzichtig weg te nemen en om in de toekomst deze gewoonte af te bouwen. Hada stelt voor dat de moeder hem zelf in zijn bedje te slapen legt en vraagt of het goed is dat ze kort even afscheid neemt. De moeder gaat daarmee akkoord. Ze legt Quinn in zijn bedje, geeft hem zijn dekentje en wrijft even over zijn wang tot hij in slaap valt. Ze geeft hem nog een zachte zoen en vertrekt daarna. Quinn is enkele minuten later terug wakker. De begeleidster gaat daarom af en toe terug zijn tutje geven en wrijft net zoals de moeder deed, over zijn wang tot hij terug in slaap valt. Dit scenario doet zich enkele keren voor en na een tiental minuten ligt Quinn eindelijk vast te slapen. Zoals afgesproken met de moeder neemt ze voorzichtig het dekentje weg. Quinn slaapt rustig verder gedurende een dik half uur. De vooropgestelde doelstellingen uit de wenprocedure worden doorlopen. De begeleidster luistert daarbij niet enkel naar wat de moeder vertelt, ze observeert ook hoe de moeder handelt. Daarbij neemt ze de thuisgewoonte, namelijk het over de wang wrijven, over en past ze dit toe wanneer ze Quinn tracht in slaap te krijgen. Wenmoment 3: De moeder van Quinn komt voor het derde wenmoment. Quinn blijft een halve dag in de kinderopvang zonder de aanwezigheid van zijn moeder. Hada neemt Quinn over van de moeder. Hada vraagt of de moeder de hele voormiddag bereikbaar en beschikbaar wil blijven. De moeder gaat daarmee akkoord. Ze spreekt af dat ze Quinn na de middag zal komen halen, samen met zijn zus. Daarna is het tijd voor afscheid. De moeder neemt Quinn nog eens in haar armen en geeft hem een zoen. Daarna geeft ze Quinn terug aan Hada. Hada zwaait de moeder uit met Quinn op haar arm. Ook nu worden de doelstellingen die bij wenmoment drie opgesteld zijn opgevolgd. Wat de gehele procedure betreft zien we dat wat tijdens de documentenanalyse onderzocht werd ook in praktijk gebracht wordt. Inhoudelijk zien we dezelfde stappen in dezelfde volgorde terugkeren. Iets na de middag komt de moeder samen met de zus naar het kinderdagverblijf om Quinn te komen halen. Hada overloopt aan de hand van de observaties die ze geregistreerd heeft doorheen de voormiddag, hoe het geweest is. Ze vertelt dat Quinn twee maal ververst is en daarbij eenmaal stoelgang heeft gemaakt. Quinn begon rond half 11 te zeuren. Het was echter nog wat vroeg om hem zijn fles reeds te geven. Hada vertelt dat ze daarom geprobeerd heeft om hem wat af te leiden, door hem in de relax te zetten met een nieuw stuk speelgoed. Dit lukte even, maar niet lang. Quinn begon dan echt luid te huilen. Bijgevolg heeft Hada Quinn zijn fles gegeven. Daarna was Quinn terug rustig en speelde hij verder. Hada bevestigt datgene dat de moeder ook reeds had gezegd, namelijk dat Quinn van zich laat horen wanneer hij iets nodig heeft. Daarna werd Quinn moe en heeft Hada 42
hem in zijn bedje gelegd. Ze heeft zijn lakentje bij hem gelegd en over zijn wang gestreeld. Zo is Quinn snel in slaap gevallen. Hij heeft opnieuw een half uurtje geslapen. Daarna heeft Hada hem uit zijn bedje gehaald en was hij aan het spelen op de mat tot de moeder hier is. Hij is dus nog niet zo lang wakker, vertelt Hada. De moeder geeft aan dat ze tevreden is dat alles zo goed verlopen is. Hada overloopt met de moeder de checklist wennen en toont aan dat alle vooropgestelde doelen doorlopen zijn. Voor Hada mag Quinn de volgende dag starten met zijn eerste echte opvangdag. Ook de moeder is het daarmee eens. In overleg wordt dus beslist dat de Quinn de dag daarna om 9u komt voor zijn eerste opvangdag. Tijdens het haalmoment wordt samen met de moeder, het verloop van de voormiddag en het verloop van de gehele wenperiode besproken. De losse observaties en de checklist wennen worden daarbij als visuele ondersteuning gebruikt. Er wordt een balans opgemaakt en in overleg wordt beslist dat de eigenlijke opvang kan starten. Casus 2: Peuter Ismaïl en moeder Wenmoment 1: Na het intakegesprek worden Ismaïl en zijn moeder op een warme manier onthaald in de peuterleefgroep door Haley, de aandachtspersoon van Ismaïl. Het is rustig, want bijna alle peuters zijn gaan slapen. Slechts een viertal peuters zijn nog wakker, omdat de ouders hen vroeger komen halen. Ze zijn samen aan het spelen. Terwijl Haley en de moeder de inlichtingenfiche samen doorlopen en invullen, kijkt Ismaïl van op een afstand naar de spelende peuters. Haley merkt dit op en vraagt of Ismaïl zin heeft om mee te gaan spelen. Ismaïl knikt langzaam ‘ja’. Voorzichtig benadert hij de andere peuters. Hij neemt een auto van op de grond en begint ermee te rijden. Ondertussen praten Haley en de moeder van Ismaïl verder. Niet veel later zien ze Ismaïl nog steeds druk bezig met de auto aan het rijden. De moeder van Ismaïl zegt dat hij een gemakkelijk kind is en dat hij het gewoon is om naar de kinderopvang te gaan. In het vorig kinderdagverblijf stelden ze vast dat hij graag speelt en dat hij zich goed alleen kan bezighouden. Maar hij neemt echter weinig of geen initiatief om met andere kinderen te spelen. Hij is eerder afwachtend en teruggetrokken. De moeder geeft aan dat ze dit ook ziet wanneer ze bij haar zus op bezoek zijn, die ook twee kinderen heeft van zijn leeftijd. Ze vertelt dat ze hoopt dat hij hier in Elmer misschien meer met andere kinderen zal spelen. Haley vertelt dat de dag ingedeeld is volgens een vaste structuur en dat momenten van vrij spelen zich afwisselen met groepsactiviteiten. Ieder kind heeft steeds de keuze om deel te nemen aan een activiteit. Haley zal daarbij toch proberen Ismaïl te stimuleren om deel te nemen aan de activiteit. Op die manier krijgt hij meer de kans om samen met andere kinderen te leren spelen. De moeder van Ismaïl geeft aan dat ze dit een goed idee vindt. De aandachtspersoon observeert het eerste kennismaking en luistert naar de noden en de verwachtingen van de ouder. Op basis daarvan doet ze een voorstel om op die manier het best aan deze noden en verwachtingen tegemoet kan komen.
43
Wenmoment 2: De moeder van Ismaïl neemt telefonisch contact op met hoofdbegeleidster Latifa. Ze brengt Latifa ervan op de hoogte dat ze, omwille van diverse redenen, niet langer kan komen wennen en excuseert zich daarvoor. Ondanks het feit dat Latifa nog geprobeerd had om samen met de moeder te zoeken naar andere mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld een familielid die komt wennen of de moeder die iets vroeger naar de kinderopvang zou komen, bleek er geen andere mogelijkheid dan dat voor Ismaïl na één enkel wenmoment de eigenlijke opvang start. Latifa toont begrip voor de situatie en ze gaat ermee akkoord. Ze vraagt daarbij wel als voorwaarde dat de moeder van Ismaïl ervoor zorgt dat zij of een andere persoon bereikbaar is gedurende de dag, voor in geval het moeilijk zou lopen. De moeder van Ismaïl ging daarmee akkoord. We herkennen hier het spanningsveld tussen de educatieve en de sociale functie van de kinderopvang. Enerzijds is het vanuit de educatieve functie voor Elmer essentieel om minimum de drie wenmomenten te doorlopen. Maar gezien de sociale functie is dit niet altijd mogelijk. Het karakter van occasionele en urgente kinderopvang, die naar zijn aard onregelmatig is, zorgt ervoor dat ouders zich soms niet zolang kunnen vrijmaken. Elmer probeert een evenwicht te zoeken tussen deze twee functies. Daar bestaan geen voorgeschreven procedures voor. We observeren dat vanuit Elmer verder gezocht wordt naar andere mogelijkheden, naar alternatieven. We herkennen hier eveneens het belang van flexibiliteit dat ook aan bod kwam bij de ‘inserimento’. Begeleiders moeten immers kunnen inspelen op uiteenlopende individuele situaties en het wenschema kunnen afstemmen op eenieders noden. Start opvang: Latifa brengt Haley als aandachtspersoon op de hoogte van de omstandigheden. Samen evalueren ze het eerste wenmoment op basis van de registraties en observaties van dit eerste wenmoment. Op die manier proberen ze een zicht te krijgen of er nog vragen, onduidelijkheden of andere zaken zijn die aan bod moeten komen tijdens het korte brengmoment, opdat de opvang zo goed mogelijk verloopt. In overleg komen ze tot het voorstel om de moeder te vragen of ze ’s avonds eventueel wat wil blijven spelen met Ismaïl in de kinderopvang. Wanneer de moeder met Ismaïl even later toekomt, excuseert ze zich normaals voor de situatie. De begeleidsters geven aan begrip te hebben voor de situatie. Ze vertelt dat ze het toch wat moeilijk heeft om Ismaïl vandaag meteen een hele dag te laten blijven. Daarop stelt Haley voor dat de moeder net na de middag even belt, als ze dat wil. Daarmee ging ze meteen akkoord. Haley vraagt ook of het voor de moeder past om tijdens het haalmoment een beetje langer te blijven spelen samen met Ismaïl. Dit vindt de moeder een goed idee. We herkennen hier het belang van flexibiliteit van de begeleidsters om zich steeds aan te passen aan onvoorziene situaties. ’s Avonds komt de moeder van Ismaïl de kinderopvang binnen. Ismaïl heeft direct gezien dat zijn moeder daar is en rent naar haar toe. De moeder neemt hem op en geeft hem een dikke zoen. Ook Haley is erbij komen staan. De moeder vraagt haar hoe het geweest is. Haley zegt dat het dagje goed verlopen is. Ze geeft daarbij aan dat ze er extra heeft op gelet hoe Ismaïl 44
zich voelt doorheen de dag en dat ze hem ook extra aandacht wilde geven omdat alles nog nieuw is voor hem. Daarbij vertelt ze in het kort het verloop van de dag: “Net nadat u vertrokken bent heb ik gevraagd aan Ismaïl of hij ook zin had in soep. Het was namelijk net tijd voor soep en dan mogen de kinderen zelf kiezen of ze wel of geen soep willen drinken. Ismaïl knikte ‘ja’ toen ik het hem vroeg. Hij mocht daarbij zelf zijn tas inschenken en ik heb hem daarbij een beetje geholpen. Hij heeft twee keer soep gedronken. Daarna was het tijd voor een activiteit. De begeleidsters hebben zich verdeeld in drie groepjes. In mijn groep gingen we boeken lezen. In de groep van begeleidster Noura gingen ze spelen met snippers en in de groep van Rita mochten ze buiten spelen. Ik vroeg aan Ismaïl wat hij het liefst wilde doen en hij koos ervoor om boeken te lezen in mijn groepje. We zaten met vijf kindjes samen en elk kind mocht zelf een boek nemen en doorbladeren. Ik kwam bij elk kind een beetje voorlezen. Ismaïl luisterde naar de verschillende verhalen. Ook bij Ismaïl ben ik gaan voorlezen. Daarna was het tijd voor eten. Het was allemaal nieuw voor Ismaïl, maar hij luisterde en deed wat wij hem vroegen, net zoals de andere kinderen. Eerst zelf handjes wassen, daarna slabbetje aan, dan aan tafel. Hij heeft heel zijn bord opgegeten. Hij zat aan de tafel van begeleidster Noura en ook dat verliep zonder problemen. Na het eten gingen alle peuters slapen. Ik heb hem geholpen met zijn kleertjes en schoenen uit te doen en dan zijn we samen naar de slaapzaal gegaan. Ik heb hem getoond hoe alles in zijn werk ging, bijvoorbeeld waar hij zijn kleertjes moet leggen en waar hij zijn lakentje vindt, want dat is nog allemaal nieuw voor hem. Daarna zijn we gaan slapen. Ismaïl viel heel snel in slaap. Hij was wel al iets vroeger wakker dan de meeste andere kinderen, maar toch bleef hij rustig met zijn oogjes open liggen kijken naar de andere kindjes. Hij bleef zo een kwartiertje rustig liggen tot ook alle andere kindjes wakker waren en we dan allemaal samen zijn opgestaan. Ook dat verliep zonder problemen. Terwijl iedereen op potje gaat en terug wordt aangekleed is er tijd voor vrij spel en kijk, tot nu heeft Ismaïl gespeeld met de andere kinderen in het keukentje. Straks is het tijd voor fruit, blijf je nog even?” De moeder van Ismaïl zegt dat ze tevreden is dat het zo goed verlopen is. Ze geeft aan dat ze denkt dat dit komt doordat Ismaïl het gewoon is van naar een kinderdagverblijf te gaan. Ze wil zeker nog even blijven met Ismaïl om samen fruit te eten. Er zijn geen procedures opgesteld voor dit soort situaties. Nergens wordt aangegeven wat de begeleidster moet doen opdat de eerste opvangdag in situaties met een kortere wenperiode goed zou verlopen. We observeren dat de aandachtspersoon extra aandacht geeft aan het kind, doorheen de dag. Ze legt hem alles uit en helpt hem bij verschillende handelingen. Casus 3: Peuter Isaac en vader Start opvang: Na een kort intakegesprek met Latifa ‘s ochtends, ging de vader samen met Isaac naar de peutergroep. Daarop volgde een kort gesprek tussen de vader en aandachtspersoon Noura waarin werd afgesproken wanneer de vader Isaac terug zou komen halen. Maar al snel moest Isaac afscheid nemen van zijn vader, want die kon niet langer blijven. Even zwaaien aan de deur en de vader van Isaac vertrok. Isaac huilde niet, maar hij bleef wel een tijdje aan de deur afwachtend staan kijken. Er waren nog drie andere peuters aanwezig. Noura vroeg hem in het Frans of hij ook een boterham wou komen eten, maar Isaac bewoog niet 45
en bleef staan. Stagiaire Audrey wou hem gaan halen, maar hij gaf geen hand om haar te volgen. Audrey zegt dat ze hem nog een beetje met rust zal laten omdat ze denkt dat hij zich nog niet veilig voelt om de ruimte te verkennen. Na enkele minuten kwam hij een beetje dichterbij. Begeleidster Noura had dit gezien en nodigde hem uit om aan tafel te komen zitten. Ze ging naar hem toe. Hij gaf haar een hand en volgde haar. Hij kwam wel aan tafel zitten, maar wilde nog steeds geen boterham eten. Wanneer de botenham van de andere kinderen op was, mochten ze spelen. Isaac volgt de andere peuters en speelt onmiddellijk mee. Als een andere peuter te dicht in zijn buurt komt, geeft hij een duw of slaat hij. De andere peuter krijgt een duw en begint te huilen. Noura komt tussen beide en zegt tegen Isaac in het Nederlands en in het Frans dat dit niet mag en ze vraagt of hij haar verstaat. Isaac knikt en ze spelen verder. Tijdens het spelen gebeurt het nog enkele keren. De begeleidster komt telkens tussen. Er zijn eveneens geen procedures voorzien voor situaties wanneer geen enkel wenmoment kan doorgaan. Nergens wordt aangegeven hoe de begeleidster, en meer bepaald de aandachtspersoon, het kind moet opvangen. Uit de observaties blijkt dat de aandachtspersoon extra aandacht geeft aan het kind, maar hem ook niets forceert. Ze geeft hem de tijd om op zijn eigen tempo te wennen aan de situatie. Wanneer de vader ’s middags Isaac terug komt halen, vertelt Noura hoe de voormiddag was verlopen. “Nadat u vertrokken was, bleef Isaac even aan de deur staan. Hij wou nog niet direct aan de tafel komen zitten samen met de andere peuters. We hebben hem een beetje tijd gegeven tot we zagen dat hij een klein beetje dichterbij kwam. Dan ben ik naar hem toegegaan en ging hij mee aan tafel zitten. Hij wilde echter geen boterham eten. Na de boterhammen was het eerst vrij spel. Bij het spelen leek Isaac al meer op zijn gemak. Hij speelde direct mee. Soms nam hij wel speelgoed af en gaf een duw of sloeg naar de andere peuters als die te dicht in zijn buurt kwamen. Ik heb hem er telkens op gewezen dat hij dit niet mocht doen, in het Nederlands en in het Frans. Hij luistert wel naar wat ik zeg. Na het vrij spelen was het tijd voor een activiteit. Hij wilde meedoen met de groep die ging kleuren. Dit ging zonder problemen. Deze tekening heeft hij gemaakt. (Noura toont de tekening) Na de activiteit gingen we eten. Wanneer ze daarvoor allemaal op een rij moesten zitten, maakte hij terug wat ‘ambras’ met de peuter die naast hem zat. Ik riep zijn naam en meteen hield hij op. Ik riep dat het zijn beurt was om aan tafel te gaan. Hij deed alles wat we zeggen, net zoals de andere peuters. Het eten verliep vlot en ook na het eten bracht hij, zoals we hem vroegen, zijn bord, lepel en slab naar de juiste doos. Terwijl de anderen zich in groepjes klaarmaakten om te gaan slapen, speelde hij verder met de poppenkast, samen met de andere peuters die ook niet moeten slapen. Wanneer iedereen in bed zat, bleven we nog met drie peuters over. Ik had de indruk dat hij moe was, dus ik vroeg of hij een beetje in de zetel wilde liggen. Ik nam hem op en legde hem in de zetel met een dekentje op hem en een boekje naast hem. Hij bladerde in het boek maar is kort daarna in slaap gevallen. Zal jij hem wakker maken?” Ook hier hebben we een voorbeeld van het spanningsveld tussen de pedagogische functie en de sociale functie. Er wordt wel erkend dat er een spanningsveld is, maar er worden geen handvaten 46
aangereikt of mogelijkheden hoe in zo’n situaties gehandeld kan worden. We observeren de situatie en stellen vast dat de begeleidster zegt dat de dag goed verlopen is. 4.2.2.3 Tevredenheidgesprek Casus 4: Baby Layla en moeder De moeder van Layla komt vandaag voor het tevredenheidgesprek met aandachtspersoon Narimane. Narimane begint met het doorlopen van de aandachtsmap. Daarbij vertelt ze dat Layla het eigenlijk zeer goed stelt in Elmer. Ze gebruikt daarbij de checklist welbevinden om dit te onderbouwen. Het eerste kenmerk op deze checklist is open en levenslustig tegenover gesloten en lusteloos. Aan de hand van de criteria vertelt Narimane dat Layla een open, nieuwsgierig en levenslustig kind is. Layla is een hevig en actief kind. Ze is zeer energiek. Zo speelt ze de hele dag door, loopt van de ene kant naar de andere kant, kruipt overal op en probeert van alles uit. Ze is bijna altijd welgezind. Ze lacht veel en luid, vooral wanneer er iemand met haar speelt. Ze ziet de omgeving als een uitdaging. Wanneer ze een trap ziet, probeert ze erop te stappen. Ze probeert vooruit te geraken op een fietsje en te klimmen op de glijbaan. Ze oefent nieuwe vaardigheden. In plaats van kruipen op de trap wil ze nu steeds stappen op de trap. Doordat ze nog zo’n korte benen heeft, lukt dat niet altijd. Ze geniet van de dingen die ze zelf doet. Het liefst kruipt ze dicht tegen de begeleidsters aan en voelt ze aan hun gezicht en hoofd. Layla scoort dus duidelijk tussen 1 en 2 wat wil zeggen dat ze open en levenslustig is. Het tweede kenmerk is tevreden en ontspannen tegenover ontevreden en gespannen. Layla is tevreden en bijna steeds welgezind. Ze huilt niet veel. Ze kan zichzelf goed bezighouden, maar wisselt daarbij vaak en snel af van activiteit. Ze laat zich niet uit het veld slaan. Ze kan zich goed verweren tegen het ander kindje van haar leeftijd. Layla slaapt goed en drinkt en eet goed. Ook hier scoort Layla tussen 1 en 2 wat betekent dat Layla een tevreden en ontspannen kind is in de opvang. Narimane vraagt nu ook aan moeder of ze dit ook herkent bij Layla. De moeder bevestigt dit. Het tevredenheidgesprek wordt opgebouwd via de procedure die daarbij voorhanden is. Ook de checklist welbevinden wordt hierbij gebruikt. Narimane vraagt hoe de moeder vindt dat het gaat. De moeder zegt zeer enthousiast te zijn over de kinderopvang. Niet alleen Layla leert er veel, ook de moeder gaf aan dat ze al veel bijgeleerd had. Zo heeft ze nieuwe manieren leren kennen om met baby’s te spelen. Ze zegt veel meer ontdekt te hebben dan het klassieke speelgoed alleen en ze probeert die nieuwe dingen ook thuis uit. Telefoonboekscheuren, met spagetti spelen, een oud pc-toetsenbord, zijn slechts enkele voorbeelden. Het babyschilderen als ouderactiviteit vond moeder fantastisch, zegt ze. Ze heeft ervan genoten te zien hoe Layla haar kon uitleven. Ze zat helemaal onder de verf. Dit zijn dingen die ze thuis niet kan en hier wel de kans toe krijgt. De moeder vertelt ook dat ze de breng- en haalmomenten heel belangrijk vindt. Ze voelt een goed contact tussen haar en alle begeleidsters en geeft aan dat ze telkens goed op de hoogte gebracht wordt van hoe de dag verlopen was. Ook op dagen waar er wel eens iets fout liep, werd ze uitgebreid geïnformeerd en daar is ze heel tevreden over. 47
Het multiculturele karakter van de begeleidsters ervaart de moeder eveneens als een voordeel. Haar man is immers van allochtone afkomst en spreekt geen Nederlands. De moeder vertelt dat binnen zijn familie men geen voorstander is van kinderopvang. Ze denkt dat dit te maken heeft met zijn cultuur, de vader is immers van allochtone afkomst. Hij is al enkele keren om Layla moeten komen en hij vond de begeleiding enorm vriendelijk. Hij was daarenboven aangenaam verrast dat de begeleidster hem in zijn eigen taal kon vertellen wat zijn dochter vandaag had gedaan. Layla’s vader komt nu met plezier naar de kinderopvang zegt de moeder en dat wil al veel zeggen, voegt ze eraan toe. Hier herkennen we het belang van communicatie en respect voor diversiteit. Elmer vindt het belangrijk dat er een goede communicatie is naar ouders toe. De taal speelt daarbij een belangrijke rol. Wanneer ouders het Nederlands niet beheersen, worden ze, indien mogelijk, aangesproken in hun moedertaal. Hier komt tot uiting dat communicatie zeer belangrijk geacht wordt. Narimane vertelt dat Layla al enorm gegroeid en veel zelfstandiger geworden is. Ze stapt heel stabiel en ze eet al goed zelfstandig. De moeder bevestigt dit. Daarom stelt Narimane voor of het geen goed idee is om de overgang naar de peuterleefgroep te overwegen. Narimane gaf aan dat ze daar bijvoorbeeld morgen al mee zouden kunnen beginnen. De moeder schrok en zag dat nog niet zitten. Ze vond Layla ineens nog zo klein en ze voelde zich zo goed in de babyleefgroep. Narimane gaf aan dat ze dat begreep. Toch wou ze de peuterleefgroep even voorstellen. Layla groeit volop en wil van alles uitproberen. In de peuterleefgroep krijgt ze daar ook meer mogelijkheden en ruimte toe aangereikt. Zo mogen ze zelf hun handjes gaan wassen in de pompbak op hun hoogte en mogen ze erna zelf hun bordje eten inscheppen. Peuters vinden dat fantastisch. Er mag van alles uitgeprobeerd worden en er is ook knoeien is daarbij toegelaten. Dit zijn dingen die thuis bij vele kinderen niet mag of kan. Ze moeten ook keuzes leren maken, willen ze soep of niet? Willen ze lezen, buiten spelen of een activiteit doen?… De overgang wordt eveneens heel goed voorbereid. Samen met de aandachtspersoon zou Layla af en toe eens gaan spelen naar beneden zodat ze de nieuwe omgeving, de andere begeleidsters en de kinderen leert kennen. Op die manier zou stap voor stap de overgang voorbereid worden. De moeder luisterde en gaf aan dat het wel aantrekkelijk klonk nu ze dat zo hoorde. Misschien zou een overgang toch wel leuk zijn voor Layla. Maar nog niet direct. Binnen twee weken gaat het gezin voor een weekje op reis. De moeder vroeg of Narimane akkoord was om dan pas met de overgang te starten. Narimane gaf aan dat een heel goed idee te vinden. Ze vroeg of de moeder samen al eens een bezoekje wilde brengen. De moeder zag dat meteen zitten. Ook in het tevredenheidgesprek herkennen we het model ‘één plus één is drie’. De begeleidster en de moeder verschillen van mening. De begeleidster vindt Layla al klaar voor een overgang naar de peuters, maar de moeder is het daar niet mee eens. Uit de dialoog volgt dat ze elkaar beïnvloeden. Ze komen tot een afspraak die hen allebei tevreden stelt.
48
4.2.3 Bespreking Tijdens mijn verblijf van twee weken in Elmer kreeg ik de kans om het dagelijkse reilen en zeilen in het kinderdagverblijf te leren kennen. Ik heb er vier casussen in het bijzonder opgevolgd via participerende observatie, waarbij ik wilde onderzoeken of de theorie die ik reeds had gevonden met betrekking tot wennen in overeenstemming was met hoe het er in praktijk aan toe ging. Ik wou namelijk onderzoeken of de theoretische onderbouw vanuit de literatuurstudie en de intenties van Elmer uit de documentenanalyse ook in praktijk gerealiseerd werden. Daarbij heb ik telkens mijn observaties geanalyseerd en de overeenkomstige linken met de literatuurstudie en documentenanalyse aangeduid. Uit de observaties blijkt overeenstemming tussen theorie en de praktijk en daaruit kunnen we vaststellen dat Elmer als een ‘example of good practice’ kan beschouwd worden. Daarnaast kwam ik nog tot een bijzondere vaststelling. Wat het wennen betreft observeerde ik drie casussen. Bij casus 1 werd een de wenperiode doorlopen die perfect overeen komt met hoe een ideale wenperiode er voor Elmer uitziet. Zoals gepland konden de drie wenmomenten na elkaar doorgaan, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste eigenlijke opvangdag van Quinn. Via participerende observaties en de checklist welbevinden kon ik vaststellen dat de wenperiode bij Quinn tot goede resultaten had geleid en dat de daaropvolgende opvang van Quinn zonder problemen verliep. Ook tijdens het tevredenheidgesprek met de moeder van Layla werd aangegeven hoe belangrijk die volledige wenperiode was geweest voor het gezin. Maar niet bij elke casus verliep deze wenperiode helemaal zoals gepland. Bij casus 2 kon de moeder van Ismaïl slechts één dagje komen wennen. Bij casus 3 kon de papa van Isaac zelfs geen enkele dag komen wennen. Toch kon ik ook gedurende de twee weken van mijn verblijf in Elmer observeren dat de eigenlijke opvang van die 2 peuters eveneens bijzonder goed verlopen is. De individuele checklist welbevinden die ik op het einde van die twee weken invulde voor beide peuters, konden mijn bevindingen bevestigen. Ondanks het gegeven dat wennen dus in theorie als essentieel beschouwd wordt en dat ik ook in praktijk via participerende observaties kon vaststellen dat dit effectief het geval was, toch observeerde ik twee casussen waarbij geen (volledige) wenperiode doorlopen werd en waarbij de opvang toch goed verliep, zonder enige problemen zelfs. Een contradictie. De praktijk spreekt hier de theorie tegen. Hoe komt dit en wat zijn mogelijke verklaringen hiervoor?
4.3 Interviews 4.3.1 Semi-gestrucureerde vragenlijst Op basis van een aantal vooraf opgestelde vragen wordt een individueel gesprek gevoerd met elke begeleidster. Daarvoor werd een semi-gestructureerde vragenlijst opgesteld. Volgende vragen kwamen daar ondermeer aan bod: 1) 2) 3) 4)
Vind je wennen belangrijk? Waarom (niet)? Voor wie is het wennen belangrijk? Wat moet er volgens jou allemaal gebeuren tijdens het wennen? Waar heb je (het belang van) wennen geleerd? 49
5) 6) 7) 8)
Wat is volgens jou een ideale wenperiode? Wat gebeurt er wanneer het aantal wendagen te kort is? Wat doen jullie wanneer er geen wendagen zijn? Na mijn observaties in Elmer heb ik zowel in theorie als in praktijk ‘gezien’ hoe belangrijk wennen is. In sommige situaties is er geen tijd voor wennen. Toch loopt het ook dan goed in Elmer. Hoe komt dit, denk je?
4.3.2 Gesprekken “Door te wennen wordt tijd gemaakt om elkaar en de omgeving te leren kennen, zodat vertrouwen bij het kind, de ouder en bij ons kan groeien.” (Muyesser) “Door tijd vrij te maken in het begin, win je tijd achteraf. Daarom is wennen zo belangrijk voor de verdere opvang van het kind.” (Latifa) Over het belang en de redenen van wennen voor zowel het kind, als de ouder en de begeleidsters zelf, was iedereen het eens. Een goede start is immers de basis voor een goede kinderopvang. “De drie belangrijkste dingen zijn toch het eten, het slapen en het troosten. Het is belangrijk voor ons dat we zeker over deze drie dingen de thuisgewoonten leren kennen.” (Gülden) “Tijdens het wennen is de communicatie bij elke ouder anders. Sommige ouders vertellen heel gemakkelijk en veel, bij andere ouders moeten we veel vragen stellen. Meestal wordt ook niet alles verteld. Ouders vergeten belangrijke informatie, vinden bepaalde zaken als van zelfsprekend of durven bepaalde gewoonten niet direct te vertellen omdat ze denken dat het verkeerd is. Ook daarom is wennen heel belangrijk. Een begeleidster ‘ziet’ ook veel meer, naast datgene wat ze ‘hoort’.” (Latifa) “Het is vooral ook belangrijk dat we ook eens ‘zien’ hoe ouders dat doen bij hun kind. De verschillende keren dat een ouder met zijn kind komt wennen, bestaat niet enkel uit vragen stellen alleen. Bovendien kan niet alles verteld worden. Het eens kunnen ‘zien’ hoe de moeder ermee omgaat is vooral interessant voor achteraf.” (Hada) Tijdens de verkenningsfase is het verkennen van de opvoedingspraktijk geen gemakkelijke opdracht. Toch dient een goed beeld gevormd te worden over de belangrijkste opvoedingsgewoonten, waaronder de voedingsgewoonten, de slaapgewoonten en het troosten. In de praktijk ondervindt men dat sommige gewoonten niet zomaar bevraagd kunnen worden. Daarom is naast ‘luisteren’ ook ‘zien’ belangrijk. “We gaan er van uit dat elke ouder het beste wil voor zijn kind. We gaan daarom niet in discussie over thuisgewoonten. We proberen zoveel mogelijk de thuisgewoonten een plaats te geven binnen de opvang. Als het dan toch een gewoonte blijkt die we moeilijk kunnen toepassen in het kinderdagverblijf, bijvoorbeeld slapen in de zetel, gaan we samen stap voor stap en in overleg met de ouder, die gewoonte afbouwen en geleidelijk aan proberen te slapen in een bedje. Zo proberen we eerst op de mat, dan in een bedje in de leefruimte zelf en uiteindelijk naar een bedje in de slaapruimte.” (Latifa)
50
Een eerste belangrijk uitgangspunt dat we herkennen is dat er veel goede manieren zijn om kinderen op te voeden. Een tweede uitgangspunt is dat men een plaats kan geven aan onderlinge verschillen in de relatie. We herkennen hier het model ‘één plus één is drie’. Het is duidelijk dat men een wederkerigheid beoogt. In overleg en onderhandeling wil met tot een praktijk komen waar zowel de ouder als de begeleidsters achter staan. “Bij mijn eigen kinderen, toen zij 21 jaar geleden naar een kinderdagverblijf gingen bestond dit nog niet. Ik wist daarom ook nog niet voor ik bij Elmer kwam werken waarom wennen zo belangrijk is. Ik vind het nu veel beter dat gezinnen komen wennen, voor iedereen, zowel voor het kind, voor de ouder als voor onszelf.” (Teslime) “Het belang van wennen heb ik echt geleerd als ik in Elmer kwam werken. Dit gebeurde aan de hand van een opleiding gedurende twee maanden, via een onthaalbrochure en de werkinstructiemap, die ook heel belangrijk is. Maar ook van het team zelf, van je collega’s, leer je veel. Als ik het vergelijk met mijn zoontje die nu naar een kinderdagverblijf gaat, besef ik nog meer hoe belangrijk dit is. Als ik dat wilde, dan mocht ik eens langskomen met mijn zoontje, zeiden ze daar. Het was moeilijk op die manier. Ik miste dat. Hier bij Elmer staan ze erop. Dat is veel beter.” (Narimane) Het is duidelijk dat Elmer er sterk van overtuigd is dat wennen essentieel is voor een goede en kwaliteitsvolle kinderopvang. Daarvoor heeft ze een sterke visie en een doordacht wenbeleid uitgewerkt. Dit wordt op verschillende manieren overgebracht naar de begeleidsters. Alle begeleidsters gaven aan het (belang van wennen) in Elmer zelf geleerd hebben, zowel in theorie als in praktijk. Sommigen konden dit eveneens vergelijken met de opvang van hun eigen kinderen en kunnen de ‘verplaatsing’ maken naar andere situaties om het belang te kaderen. Dit is echter geen opdracht van het management alleen. Ook het team en teamoverleg speelt daarbij een belangrijke rol. “Drie wendagen is soms goed, maar soms ook niet. Het hangt af van kind tot kind. Sommige kinderen hebben langer tijd nodig om te wennen.” (Noura) “Het minimum voor een goede wenperiode is drie dagen hier bij Elmer. Dit is wel een goede regel. Meestal is dit voldoende, maar soms ook niet. Minder dan drie dagen zou te kort zijn. Tot de leeftijd van 4 à 5 maanden in het voor een baby iets minder belangrijk. Vanaf 6 maanden is het wel belangrijker. Het moeilijkst verloopt het bij baby’s vanaf 8 maanden. Zij hebben angst om gescheiden te worden van hun moeder. Tot 18 maanden kan het heel moeilijk zijn. Soms duurt het maanden voor kinderen het echt gewoon zijn.” (Teslime) “Sommige baby’s tussen de 8 en 12 maanden hebben scheidingsangst. Misschien zijn dan meer wendagen nodig.” (Latifa) “Soms zijn het ook de ouders die langer tijd nodig hebben om vertrouwen op te bouwen en hun kindje los te kunnen laten.” (Muyesser) “Het aantal wendagen is afhankelijk van het kind, het gezin, de situatie. Maar drie dagen is echt wel het minimum. Vanuit Elmer wordt het ook altijd sterk ondersteund om langer te komen wennen indien nodig. Daar staan we altijd heel sterk achter.” (Hada) 51
“We vragen altijd aan de ouders om te proberen drie keer te komen wennen. De wenperiode is gratis. Ik benadruk dit altijd. Hoelang ouders ook willen komen wennen, dit blijft gratis zolang er behoefte aan is. Op die manier proberen we de drempel te verlagen.” (Latifa) “Wij beschikken over een checklist wennen die ons helpt om samen met de ouders de wenperiode te doorlopen. Daarop staan duidelijk de drie wenmomenten en wat er telkens moet gebeuren die dag. Dit helpt ons goed. Toch is niet alles enkel en alleen letterlijk op papier te volgen. Als begeleidster moet je zelf ook initiatief nemen, dat is een kwestie van ‘feeling’ en van ervaring. We leren ook veel van elkaar als collega’s. Maar ook van nieuwe collega’s leer je bij.” (Haley) Het is goed om als voorziening duidelijk te maken wat ze als minimum vooropstelt, wat ze minimaal verwacht. Daarbij blijft het verschil bestaan tussen verwachten en opleggen. De wenprocedure heeft geen ‘verplichtend’ karakter of eerder, heeft geen gevolgen wanneer daar van afgeweken moet worden. Elmer stelde een ‘standaard’ wenprocedure op, die concreet wordt gemaakt via een checklist. In Elmer gaat men steeds in op de nood en de vraag naar meer wendagen. Er is aandacht voor de leeftijd van het kind en de link naar hechting en scheidingsangst. “Soms is het inderdaad niet mogelijk om een volledige wenperiode te doorlopen. Dan zoeken we steeds naar alternatieven. We stellen bijvoorbeeld voor aan de ouders om een beetje vroeger te komen bij het brengmoment of om een beetje langer te blijven bij het haalmoment. We hadden ook al een oma of opa of iemand anders van de familie die kon komen wennen. Soms vragen we om eens extra te komen spelen op vrije dagen of in de vakantie bijvoorbeeld. We proberen toch altijd te zoeken naar alternatieven.”(Narimane) “We proberen zoveel mogelijk vragen te stellen bij het soms korte contact. We bevragen vooral de thuisgewoonten. Maar we geven ook extra aandacht aan het kindje. Door onze ervaring en door het kindje te observeren, leer je veel.” (Muyesser) “Prioritair is het welbevinden van het kind. Daar wordt van alles in geïnvesteerd. Het is niet omdat het om noodopvang gaat dat daar minder tijd ingestoken moet worden. Ook al blijft een kindje slechts voor een korte periode, daar wordt altijd evenveel energie ingestoken.” (Narimane) “We gaan er steeds van uit dat ouders het beste willen voor hun kind. Ouders doen hun kind niet weg voor hun plezier. Soms hebben ze het ontzettend druk en staan ze niet stil bij het belang van wennen voor hun kind. We zullen altijd positief zijn en steeds zoeken naar andere mogelijkheden, maar we maken ouders er wel attent op. Het allerbelangrijkste voor ons is een gevoel van veiligheid en vertrouwen bij het kind. Daarom sta ik er altijd op dat de ouders bereikbaar blijven voor als het moeilijk zou lopen, zodat we kunnen bellen en het vragen aan de ouders als we het niet meer weten. Dit is wel een voorwaarde. We vragen ook om iets mee te brengen van thuis, een dekentje, een familiefoto of muziek bijvoorbeeld.” (Latifa)
52
Het gebeurt dat de wenperiode noodgedwongen ingekort moet worden. Een wenperiode wordt immers wel sterk benadrukt, maar niet opgelegd. Om diverse redenen, eigen aan het karakter van occasionele en urgente kinderopvang, is het voor gezinnen soms niet mogelijk om tijd vrij te maken voor de drie volledige wenmomenten. Voor deze situaties worden noch in de literatuurstudie, noch in de documentenanalyse, procedures voorzien. We stellen vast dat er toch procedures bestaan. Deze worden echter niet beschreven. Het zijn daarenboven ‘gedeelde’ procedures. Ze overstijgen namelijk de individuele aanpak. De begeleidsters passen dezelfde dingen toe in dit soort specifieke situaties. We stellen een ‘chared repertoire of practice’ vast. “Het gebeurt een aantal keer per jaar, denk ik, dat zich zelfs situaties voordoen waarbij helemaal niet kan gewend worden. Soms hebben kindjes dan ook heel veel verdriet en dus troost nodig. Ik doe dit heel lichamelijk door ze dicht bij mij te nemen, te knuffelen, te wiegen, overal waar ik ga probeer ik ze mee naar toe te nemen. Ik probeer veel dingen uit, telkens weer opnieuw om dingen te vinden die werken.” (Teslime) “We proberen van alles. Wiegen, dicht bij ons nemen, praten, knuffelen, in zijn eigen taal aanspreken, en nog veel meer… We nemen daarbij heel veel tijd en schenken heel veel aandacht aan het kind en we hebben veel geduld. We geven niet op. We blijven zoeken naar iets anders.” (Muyesser) “In zo’n situaties geven we meer aandacht en zorg aan het kind. We proberen de rol van de moeder over te nemen. We nemen ook heel veel tijd om bezig te zijn met het kind.” (Narimane) “ I give them special attention, as long as I feel and see that the child needs it. I take him up for example and I try to explain with words and with things.”(Rita) “Ik observeer veel en ik neem tijd om het kind te leren kennen. En opeens heb je het door. Je vindt vanzelf antwoorden voor wat het kindje nodig heeft en hoe je het kan troosten.” (Narimane) “We proberen de eerste dag zoveel mogelijk de eigen taal te spreken van het kind. We proberen hem troostende woorden te zeggen of de situatie uit te leggen in zijn eigen taal, zodat hij ons begrijpt. Wanneer we zijn taal niet kennen, dan hebben we een woordenlijstje om te gebruiken.” (Gülden) “We proberen hem te troosten door hem heel dicht bij ons te nemen. Liefst samen met iets van bij hem thuis, een dekentje of een foto bijvoorbeeld.” (Noura) Ondanks het enorme belang dat Elmer hecht aan wennen en de vele pogingen om dit bij elke nieuwe inschrijving zo goed mogelijk te benaderen, toch valt het voor dat er bij urgente opvang geen tijd is om te komen wennen. Hoe een kind daarop reageert is zeer verschillend. Verdriet, boosheid, teruggetrokken tot zelf alles weigeren, zijn nog maar enkele reacties die kinderen kunnen vertonen wanneer ze zonder enige voorbereiding opgevangen worden. Ook hier worden de begeleidsters nergens handvaten aangereikt voor hun handelen in deze situaties en voor wat kinderen nodig hebben. Elke begeleidster handelt op haar eigen manier. Ze beschrijven wat ze doen in zo’n situaties. 53
We zien begeleidsters als ‘reflective practitioners’. Ze stellen hun dagelijkse opvoedingspraktijk met de kinderen voortdurend in vraag en gaan zelf op zoek naar nieuwe invullingen van de manier waarop ze met kinderen omgaan. Toegepast op kinderopvang waarbij geen wenperiode kan doorlopen worden, zoeken ze zelf steeds naar nieuwe mogelijkheden en proberen ze steeds nieuwe dingen uit, om te leren hoe ze het best omgaan met deze situaties. De begeleidsters zijn een soort onderzoekers die in staat zijn om samen met de kinderen, de ouders en de lokale gemeenschap een educatieve praktijk op te bouwen. Deze begeleider-opvoeder wil samen met de ouders, inzicht krijgen in het leerproces en de mogelijkheden van kinderen, wat leidt tot ‘een ommezwaai naar radicale wederkerigheid in de verhouding tussen begeleider en ouder-kind. Bij het zoeken naar mogelijkheden laten ze zich inspireren door de kinderen (bijvoorbeeld door hen te observeren), door de ouders (door te luisteren, te kijken, te communiceren, …), door elkaar, enz… “Ik doe zoals ik bij mijn eigen kinderen doe. Wij zijn thuis heel lichamelijk. Zelfs met mijn oudste kind, pakken we elkaar nog eens goed vast. Ik had dat als kind ook nodig en ik denk dat iedereen dat nodig heeft. En dat elke persoon dit gevoel heeft.” (Teslime) “ I think it is a motherfeeling. I think of my own children than and I hope that someone else also do the same with my children when they feel sad. I think just being like their mother and to show sympathic love is very important” (Rita) “Het is een gevoel. Een moedergevoel? Nee, niet echt, denk ik, ik ken ook begeleidsters die geen mama zijn en dezelfde liefde geven.” (Haley) “We hebben individuele aandacht voor elk kind. Vooral bij de baby’s komt dit tot uiting via meer fysisch contact, meer knuffelen, en zo verder… Peuters laten we meer zelf ontdekken. Toch werk ik eraan om ook bij de peuters meer individuele aandacht te stimuleren, vooral bij de hele kleintjes.” (Latifa) “Ik vind het belangrijk dat je zelf je verantwoordelijkheid opneemt. Je bent aandachtspersoon, dus je moet goed zorgen voor het kind.” (Narimane) “Voor een stuk is het kennis. Omdat we geleerd hebben in Elmer dat wennen zo belangrijk, geven we extra veel aandacht in situaties waar dat niet kan. Maar het is dat niet alleen. Het is ook inleving en onze ervaring.” (Hada) “We hebben een heel goed team. We vangen elkaar op, ondersteunen elkaar en geven elkaar tips. Als een collega ziet dat je aandachtskindje veel verdriet heeft en troost nodig heeft, dan gunnen de collega’s jou de tijd om ermee bezig te zijn. Ze zorgen ervoor dat zij de groep opvangen zodat jij meer tijd hebt voor je aandachtskindje.” (Narimane) “Volgens mij heeft het te maken met onze cultuur. Ik denk dat wij, van een andere cultuur, elkaar meer vastpakken. Ik denk dat Belgische mensen iets meer afstand hebben tussen elkaar.” (Teslime) “Dat Elmer Noord over een multicultureel samengesteld team beschikt is een enorm voordeel. Alle begeleidsters samen spreken negen verschillende talen, waaronder: Nederlands, Frans, Engels, Marokkaans, Turks, Arabisch, Albanees, Afrikaans en Iranees. Dat is zeker belangrijk omdat wij zoveel allochtone kinderen hebben en veel minder 54
Belgische kinderen. We begrijpen veel gemakkelijker andere culturen omdat we zelf van een andere cultuur zijn.” (Muyesser) “Onze hoofddoek speelt ook een rol. Voor vele kinderen herkennen ze een hoofddoek van bij hen thuis. Nog niet lang geleden was er een Belgische stagiaire. Er was een baby aan het huilen en wanneer de stagiaire haar wilde oppakken begon ze nog harder te huilen en was ze ontroostbaar. Wanneer één van onze begeleidsters haar dan overnam, kwam ze tot rust. We hebben dit meerdere keren zien gebeuren, waardoor dit bevestigd werd.” (Hada) “Onze godsdienst is heel belangrijk. Voor ons, moslims, zijn kinderen heel belangrijk. Vanuit onze godsdienst is het belangrijk dat wij doen wat het kind wil. Het kind moet bescherming voelen. Onze profeet was er voor de kinderen. Volgens onze godsdienst moet je zorgen voor een kind als het jouwe.” (Gülden) “Elk kind heeft een kant dat liefde nodig heeft. Ik heb dat zelf gemerkt dat in elk kind iets zit. Toen er een baby van de babyleefgroep naar onze peutergroep overkwam, dacht ik eerst, ohnee, dat is een moeilijk kind. Maar ik heb ontdekt dat in elk kind een kant zit dat ons aantrekt. Nu is het zelfs een kindje dat ik heel graag heb. Dat komt uit het hart.” (Gülden) “Ik denk dat het je job graag doen is. Dat wij werken vanuit het hart. De wereld is als een puzzel. Iedereen is gemaakt voor iets en werken met kinderen is ‘mijn dada’, zo zeggen ze dat bij ons. Werken met kinderen maakt mij gelukkig.” (Haley) “Het is een gevoel van empathie voor het kind. Het kind heeft er niet voor gekozen om in deze situatie te zitten.” (Latifa) We herkennen hier het concept ‘little narratives’. Er worden namelijk verschillende betekenisverleningen, verwachtingen en gevoelens over een opvoedingsprobleem naar voor gebracht. Toegepast op deze interviews vertelden de begeleidsters wat hun betekenisverlening is in situaties waar geen tijd is voor wennen. Soms zijn dit zelfs tegengestelde betekenissen, zo is er bijvoorbeeld een verdeelde mening wat betreft een moedergevoel. Deze ‘little narratives’ genereren nieuwe vragen, nieuwe ideeën en nieuwe manieren om in de toekomst met elkaar naar oplossingen te zoeken. Dit versterkt de professionaliteit van de begeleidsters. Opvoedsters zijn immers meer geneigd om in hun professionaliteit te groeien wanneer zij geconfronteerd worden met verschillende interpretaties en andere manieren van praktisch handelen. Deze ‘little narratives’ geven via deze interviews, een uniek beeld van de verschillende betekenisverleningen en gevoelens over professionaliteit die bij de begeleidsters in Elmer leven en aanleiding geven tot een steeds veranderende invulling van professionaliteit. De begeleidsters kunnen eveneens beschouwd worden als een ‘co-constructor’. Ze hebben namelijk een grote inbreng in het proces van professionalisering. Ze ontwikkelen namelijk verschillende acties en initiatieven die tot doel hebben om competenties te ontwikkelen en te actualiseren. Dit gebeurt zoals eerder aangegeven steeds in relatie tot de anderen, namelijk de collega’s, de ouders, de kinderen, de buurt en de bredere samenleving.
55
We herkennen in de ‘little narratives’ ook aspecten die invulling geven aan ‘normatieve professionaliteit’. Daarbij kregen volgende aspecten een plaats:
Persoonlijke betrokkenheid Vb. “… een gevoel van empathie voor het kind…” (Latifa) Vb. “ Ik doe zoals ik bij mijn eigen kinderen doe…” (Teslime) Vb. “ I think it is a motherfeeling…” (Rita) Vb. “…in elk kind een kant zit dat ons aantrekt…” (Gülden) Aandacht Vb. “We hebben individuele aandacht voor elk kind…” (Latifa) Loyale samenwerking met collega’s Vb. “…dan gunnen de collega’s jou de tijd…” (Narimane) Vb. “…we vangen elkaar op, ondersteunen elkaar en geven elkaar tips…” (Narimane) Maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef Vb. “…belangrijk dat je zelf je verantwoordelijkheid opneemt…” (Narimane) Vb. “…het kind heeft er niet voor gekozen om in deze situatie te zitten.” (Latifa) Vb. “…het allerbelangrijkste voor ons is een gevoel van veiligheid en vertrouwen bij het kind…” (Latifa) Innovatief vermogen Vb. “We proberen van alles. Wiegen, dicht bij ons nemen, praten, knuffelen, in zijn eigen taal aanspreken, en nog veel meer… We nemen daarbij heel veel tijd en schenken heel veel aandacht aan het kind en we hebben veel geduld. We geven niet op. We blijven zoeken naar iets anders.” (Muyesser)
We herkennen tenslotte ook nu weer verschillende overeenkomsten met de ‘inserimento’. We vinden voornamelijk enkele voorbeelden terug van eigenschappen waarover een begeleidster dient te beschikken.
Goede opleiding Vb. “Voor een stuk is het kennis. Omdat we geleerd hebben in Elmer dat wennen zo belangrijk, geven we extra veel aandacht in situaties waar dat niet kan…” (Hada) Vb. “Het belang van wennen heb ik echt geleerd als ik in Elmer kwam werken. Dit gebeurde aan de hand van een opleiding gedurende twee maanden, via een onthaalbrochure en de werkinstructiemap, die ook heel belangrijk is. Maar ook van het team zelf, van je collega’s, leer je veel…” (Narimane) Oprechte aandacht Vb. “We hebben individuele aandacht voor elk kind…” (Latifa) Toewijding Vb “Ik denk dat het je job graag doen is. Dat wij werken vanuit het hart… Werken met kinderen maakt mij gelukkig” (Haley) Positieve instelling Vb. “…ik heb ontdekt dat in elk kind een kant zit dat ons aantrekt…” (Gülden) Vb. “We gaan er steeds van uit dat ouders het beste willen voor hun kind. Ouders doen hun kind niet weg voor hun plezier. Soms hebben ze het ontzettend druk en 56
staan ze niet stil bij het belang van wennen voor hun kind. We zullen altijd positief zijn en steeds zoeken naar andere mogelijkheden…” (Latifa) Grote emotionele betrokkenheid Vb. “…Wiegen, dicht bij ons nemen, praten, knuffelen, in zijn eigen taal aanspreken, en nog veel meer…”(Muyesser) Vb. “…Soms hebben kindjes dan ook heel veel verdriet en dus troost nodig. Ik doe dit heel lichamelijk door ze dicht bij mij te nemen, te knuffelen, te wiegen, overal waar ik ga probeer ik ze mee naar toe te nemen…” (Teslime)
4.3.3 Bespreking We stellen vast dat er procedures bestaan die niet beschreven zijn. Het gaat echter wel om gedeelde procedures. Ze overstijgen namelijk de individuele aanpak. De begeleidsters passen dezelfde dingen toe in specifieke situaties, zoals bijvoorbeeld situaties waarbij de wenperiode noodgedwongen ingekort wordt. We stellen dus een ‘chared repertoire of practice’ vast. Begeleidsters kunnen gezien worden als ‘reflective practitioners’. Ze stellen hun dagelijkse opvoedingspraktijk met de kinderen voortdurend in vraag en gaan zelf op zoek naar nieuwe invullingen van de manier waarop ze met kinderen omgaan. Toegepast op urgente kinderopvang waarbij geen wenperiode kan doorlopen worden, zoeken ze zelf steeds naar nieuwe mogelijkheden en proberen ze steeds nieuwe dingen uit, om te leren hoe ze het best omgaan met deze situaties. Deze begeleider-opvoeder bouwt daarbij samen met de kinderen, de ouders en de lokale gemeenschap een educatieve praktijk op. We vroegen naar de betekenisverlening van de begeleidsters in situaties waar geen tijd is voor wennen en waar het toch goed blijkt te lopen. We kregen daarop geen éénduidig antwoord. We herkennen het concept ‘little narratives’. Er worden namelijk verschillende – soms zelfs tegengestelde - betekenisverleningen, verwachtingen en gevoelens over een opvoedingsprobleem naar voor gebracht. Dit versterkt de professionaliteit van de begeleidsters. Deze ‘little narratives’ geven via deze interviews, een uniek beeld van de verschillende betekenisverleningen en gevoelens over professionaliteit die bij de begeleidsters in Elmer leven en aanleiding geven tot een steeds veranderende invulling van professionaliteit. De begeleidsters kunnen eveneens beschouwd worden als een ‘co-constructor’. Ze hebben namelijk een grote inbreng in het proces van professionalisering. Ze ontwikkelen namelijk verschillende acties en initiatieven die tot doel hebben om competenties te ontwikkelen en te actualiseren. Dit gebeurt zoals eerder aangegeven steeds in relatie tot de anderen, namelijk de collega’s, de ouders, de kinderen, de buurt en de bredere samenleving.
57
5 Conclusies In een eerste deel van de probleemstelling wilden we documenteren en analyseren wat de betekenis is van een ‘example of good practice’. Uit de hoofdzakelijk Nederlandstalige bronnen in onze literatuurstudie kunnen we concluderen dat het belang van de intake en een wenperiode sterk benadrukt wordt en zelfs als essentieel wordt beschouwd voor een goede start van de kinderopvang. Het wordt voor elke voorziening als wenselijk beschouwd om een doordacht wenbeleid uit te werken als noodzakelijke basis voor kwaliteitsvolle kinderopvang. Zowel de documentenanalyse als de participerende observaties toonden grote congruentie en consistentie met de literatuurstudie. De wenprocedure bij Elmer bleek zowel in theorie als in praktijk sterke overeenkomsten te hebben met de wenprocedures uit de literatuurstudie. Enerzijds herkennen we de drie fasen ‘verkennen, verschillen en onderhandelen’ en het principe van de wederkerigheid beschreven door Vandenbroeck. Anderzijds herkennen we verrassend veel overeenkomsten met de Italiaanse ‘inserimento’. Daarbij kunnen we vaststellen dat de wenprocedure van Elmer zich situeert tussen de wenprocedure beschreven door Vandenbroeck (1999) en de Italiaanse ‘inserimento’. Niet alleen tussen de literatuurstudie en het onderzoek is grote overeenkomst gebleken. Ook binnen het onderzoek tussen de documentenanalyse, de observaties aangevuld met de interviews, stelden we grote congruentie vast. Wat in theorie via algemene principes, doelstellingen en procedures de intenties van Elmer weergaf, vond in praktijk concreet uitwerking in het systeem van aandachtspersonen en de observatie- en registratieschema’s. We kunnen daarom vaststellen dat Elmer erg consequent is in het uitvoeren van haar wenbeleid. Na analyse kunnen we vaststellen dat we in Elmer een ‘example of good practice’ konden documenteren. Een tweede onderzoeksvraag werd gesteld naar de betekenis van ‘good practice’ wanneer geen volledige wenperiode mogelijk is. Vanuit pedagogisch standpunt is het omwille van het psychisch welzijn van kind en ouder, van belang dat voldoende aandacht wordt besteed aan een goede begeleiding en ondersteuning via wennen, bij de overgang naar een kinderdagverblijf. Vanuit de sociale functie hebben gezinnen om diverse redenen echter nood aan urgente kinderopvang die naar haar aard onregelmatig is. In de literatuurstudie wordt dit spanningsveld wel erkend, maar daar blijft het bij. Er zijn geen procedures opgenomen om tegemoet te komen aan dit soort situaties. Noch de literatuur, noch de documentenanalyse reikten ons antwoorden aan op onze onderzoeksvraag. Via observaties en interviews konden we toch vaststellen dat er procedures bestaan, of eerder ‘gebruikt’ worden. Deze procedures zijn echter nergens beschreven. We konden bij de verschillende begeleidsters vaststellen dat zij op dezelfde manier handelen, denken en voelen in dergelijke situaties. We kunnen dus spreken van ‘gedeelde’ praktijken, gezien ze de individuele aanpak overstijgen. Na analyse stellen we een ‘chared repertoire of practice’ vast. 58
Tegenover een uitgebreide ‘handleiding’ voor begeleidsters bij het wennen, vinden we momenteel dus nergens handvaten ter beschikking voor in situaties waarbij geen (volledige) wenperiode kan plaatsvinden. We stellen ons hier daarom de vraag of op basis van deze ‘gedeelde praktijken’, nieuwe procedures opgenomen kunnen worden in het kwaliteitshandboek om op die manier het hiaat te verkleinen. Misschien zou verder onderzoek ons daar meer duidelijkheid kunnen over geven. In een derde en laatste deel van mijn onderzoeksvraag gaan we op zoek naar de betekenisverlening van de begeleidsters over wat er gebeurt wanneer er geen wenperiode kan plaatsvinden. Tijdens de observaties en uit de interviews bleek dat de opvang ook in situaties zonder wenperiode als goed tot zeer goed ervaren kon worden. Hier stellen we dus iets vreemd vast. Ondanks het grote belang dat wennen krijgt toegewezen in de literatuur en tevens bevestigd wordt in de praktijk van ‘good practice’, blijkt toch dat ook in situaties zonder wennen, de kinderopvang goed kan verlopen. Via de interviews gingen we op zoek naar de betekenisverlening voor de begeleidsters. Na analyse kunnen we op onze onderzoeksvraag geen eenduidig antwoord geven. De begeleidsters gaven telkens een beschrijving van hoe ze in deze situaties handelen, denken en voelen. We kunnen de begeleidsters als ‘reflective practitioners’ beschouwen, doordat ze de opvoedingspraktijk voortdurend in vraag stellen en zelf op zoek gaan naar nieuwe invullingen van de manier waarop ze met kinderen in die situaties omgaan. Het zijn begeleiders-onderzoekers die samen met de ouders, de kinderen en de omgeving een educatieve praktijk trachten op te bouwen. Het is interessant hoe deze manier van denken de plaats inneemt van het traditionele denken, waarbij de begeleidster de expert was en de kennis van de ouder als ondergeschikt daaraan werd beschouwd. Deze nieuwe manier van denken veronderstelt een wederzijdsheid tussen de begeleider, de ouder, het kind en de omgeving. Een typerend aspect voor de werking en de uitgangspunten van Elmer. Vervolgens gaven de begeleidsters een antwoord op de vraag hoe ze denken dat het komt dat het in situaties zonder wenperiode ook goed kan verlopen. Door de verschillende begeleidsters werden meerdere en sterk van elkaar verschillende betekenissen gegeven. We herkennen hier het concept ‘little narratives’. Deze ‘little narratives’ geven ons een beeld van de betekenisverleningen en gevoelens die bij de begeleidsters in Elmer leven. Ze dragen bij tot meer professionaliteit. Opvoeders zijn immers meer geneigd om in hun professionaliteit te groeien wanneer zij geconfronteerd worden met verschillende interpretaties en andere manieren van praktisch handelen. De ‘kleine narratieven’ geven een uniek beeld van de verschillende betekenisverleningen, gevoelens en verwachtingen over professionaliteit die bij ouders, medewerkers en kinderen leeft en die aanleiding geven tot een steeds veranderende invulling van professionaliteit. Volgens Lyotard gaf dit ook aanleiding tot meer gelijke kansen voor alle betrokkenen. En dat is precies wat Elmer tracht te bereiken. Dat is precies de betekenis van de gekleurde olifant Elmer, die de werking zowel innerlijk als uiterlijk symboliseert. Want Elmer is veelkleurig, multicultureel en er voor iedereen.
59
Bronnenlijst Bretherton, I. (1992). The origins of attachment theory - Bowlby, John and Ainsworth, Mary. Developmental psychology, 28 (5) , 759-775. Brumagne, M. (September 2000). De opvangouder als onderhandelaar (1). Opvang begint bij de intake. Kiddo, Pedagogisch tijdschrift voor de kinderopvang, (5) , 10-12. Brumagne, M. (December 2000). De opvangouder als onderhandelaar (3). Praten over verschillen. Kiddo, Pedagogisch tijdschrift voor de kinderopvang, (8) , 10-13. Deynoot-Schaub, M., & Riksen-Walraven, J. (2008). Infants in group care: Their interactions with professional caregivers and parents across the second year of life. Infant Behavior & Development, 31 (2) , 181-189. ecce ama! childcare in learning networks. (2008). Kinderopvang met sociale functie. Een plaats waar kinderen, ouders, medewerkers en buurt elkaar ontmoeten. VBJK. Eeckhout, K. (September 2002). Inserimento, hechting op zijn Italiaans. Kiddo, Pedagogisch tijdschrift voor de kinderopvang, (6) , 13-15. Elmer. (sd). Aandachtsmap. Brussel. Elmer. (sd). Huidhoudelijk reglement ouders. Brussel. Elmer. (sd). Kwaliteitshandboek. Brussel. Elmer vzw. (sd). Welkom bij ons kinderdagverblijf Elmer. Opgeroepen op April 4, 2008, van http://www.elmer.be/ Hutjes, J., & van Buuren, J. (1992). De gevalsstudie. Strategie van kwalitatief onderzoek. Meppel: Boom. Kind & Gezin. (sd). Opgeroepen op Februari 11, 2008, van http://www.kindengezin.be/KG/home_prof.jsp MacDonald, S. G. (2001). The real and researchable: A brief review of the contribution of John Bowlby (1907-1990). Perspectives in psychiatric care, 37(2) , 60-64. Nelson, J. (1998). The meaning of cryins based on attachment theory. Clinical Social Work Journal, 26 (1), , 9-22.
60
Peeters, J. (2008). Een internationaal perspectief op professionaliteit in de kinderopvang in Vlaanderen. Een analyse van visies en betekenisverleningen van ouders, medewerkers en beleidsmakers. Gent: Universiteit Gent. Schuyten, G. (2006-2007). Cursus Modellen van Empirisch Onderzoek I - CASE STUDIE. Gent: Universiteit Gent. Tassoni, P., Beith, K., Eldridge, H., & Gough, A. (2006). De ontwikkeling van kinderen. Scholing in begeleiding en verzorging van kinderen. voor leid(st)ers in kindercentra en sociaal-pedagogisch werkers. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Tassoni, P., Beith, K., Eldridge, H., & Gough, A. (2006). Leren werken met groepen kinderen. Scholing in begeleiding en verzorging van kinderen. voor leid(st)ers in kindercentra en sociaal-pedagogisch werkers. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Tassoni, P., Beith, K., Eldridge, H., & Gough, A. (2006). Rondom het jonge kind. Scholing in begeleiding en verzorging van kinderen. voor leid(st)ers in kindercentra en sociaal-pedagogisch werkers. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Tilanus, d. C. (1997). Onderzoeksmethoden bij agogisch handelen. Utrecht: Uitgeverij SWP. van Eijkeren, M. B. (1992). Leren in kindercentra 7. Omgaan met ouders. Rijswijk: Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Vandenbroeck, M. (1999). De blik van de yeti. Over het opvoeden van jonge kinderen tot zelfbewustzijn en verbondenheid. Utrecht: SWP. Vandenbroeck, M. (2004). In verzekerde bewaring. Honderd vijftig jaar kinderen, ouders en kinderopvang. Amsterdam: SWP. Vandenbroeck, M. (2005). Pedagogisch management in de kinderopvang. Amsterdam: Uitgeverij SWP. VBJK. (sd). Bruggen bouwen. Kinderopvang en Inburgering. Samenwerken aan toegankelijkheid. Opgeroepen op Februari 21, 2008, van VBJK: http://www.vbjk.be/bruggen_bouwen_brochure.pdf Vervotte, I., & Van Brempt, K. (2006, Maart 31). Persmededeling. Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang.
61