DE HOUTHANDEL STOFFEL VAN 1842 TOT 1962 Door W. Rutgers Deventer 1962
INHOUD Inleiding 1 - De stichting van de houthandel P.Stoffel Czn 2 - Financiering 3 - Intern en extern vervoer 4 - Bedrijsleiding 5 – Verkoop 6 - Rusland 7 - Administratie 8 - Perconeel 9 - Uittreksel uit notulenboek 10 – Aanhangsels
Inleiding Het was in 1962 naar aanleiding van een jubileum van een van de mensen van de werf, waarbij, als vanouds,diverse gebeurtenissen uit vroegere jaren weer werden opgerakeld, dat de directeur M.J. Stoffel opmerkte dat "we al die oude dingen toch eens op papier zouden moeten zetten en ze aan de vergetelheid ontrukken" Aangezien ik op dat moment het grootste aantal dienstjaren had en bovendien een groot deel van mijn jeugd op de werf heb doorgebracht en daardoor geacht werd er nog het meest van te weten, werd mij de vraag voorgelegd of ik al die vroegere voorvallen eens op schrift wilde stellen. Des te meer werd op mij een beroep gedaan, omdat ik door mijn pensionering op 31 december 1962 ook de tijdhiervoor zou hebben. Ik heb de opdracht aangenomen, maar hoewel het natuurlijk erg leuk is om over oude herinneringen en voorvallen uit vroegere dagen en de mensen die daarbij waren betrokken, te verhalen, leek het mij bovendien wenselijk de meeste aandacht te moeten besteden aan de geschiedenis van de houthandel Stoffel zelf. Gelukkig zijn alle oude Grootboeken bewaard gebleven en tussen de bladen daarvan vond ik menig geschrift of kladje, waardoor het mij mogelijk was de gang van zaken naar waarheid te registreren, en al mocht ik van alle leden van de familie stoffel de grootst mogelijke medewerking ondervinden bij de naspeuring van bepaalde gegevens, al deze mondelinge, uit overlevering bewaarde verhalen kregen pas betekenis toen ik de zakelijke kant er van uit de oude boeken en brieven kon reconstrueren. Ook kreeg ik van de familie oude brieven en reisverhalen. Datgene dat hiervan een bijzondere rol in de geschiedenis van de houthandel Stoffel speelde, zult u meermalen " geciteerd " in de loop van dit schriftuur aantreffen. Gaarne zeg ik bij deze aan allen dank voor hun aandeel dat ze geleverd hebben in de interessante geschiedenis van de houthandel Stoffel. W. Rutgers (In dienst van 1931 - 1962 bij de Huthandel Stoffel)
1 - Stichting van de Houthandel P.Stoffel Czn In Zaandam hadden enkele geslachten van Stoffel het molenmakersbedrijf uitgeoefend. Dit bedrijf dat toen molenmakerswerf werd genoemd, was gelegen in de banne van Ooostzaan te Oost-Zaan in de Noord en was in 1729 overgegaan aan de familie Stoffel; volgens overlevering waren dit stokkenschavers uit de Rijp in Noord-Holland en waarschijnlijk emigranten afkomstig uit de Elzas of Zwitserland, daar in deze beide landen de familienaam Stoffel nog voorkomt. In de historie van de molen 'De Schoolmeester', die in Zaandam staat en thans aan van Gelder toebehoort, werd melding gemaakt van het feit, dat in 1666 een 'windbrief' werd uitgereikt aan Sijmen Stoffel. Het is helaas niet bekend of deze Stoffel een van de voorvaderen was van de latere molenbouwers Stoffel. Cornelis Pietersz Stoffel overleed in 1836 en liet een weduwe met 5 dochters en 1 zoon na. drie van deze dochters waren gehuwd en 2 waren meerderjarig en ongehuwd. De zoon Pieter was toen pas 17 jaar. De weduwe heeft tot 1841 onder haar eigen naam het bedrijf voortgezet en zoals dat in die tijd nodig was 'behoorlijk gepatendeerd'. Daar haar zoon Pieter, die niet sterk van gestel was en daarom niet opgewassen werd geacht het toch al niet gemakkelijke bedrijf voort te zetten, moest van verdere voortzetting worden afgezien. Bovendien was de stoommachine in opkomst en mede hierdoor zal het besluit om de zaak van de hand te doen, niet geheel vreemd zijn. In publieke veiling van 6 november 1841 is de molenmakerswerf met huis en timmerschuur en gereedschappen verkocht. Het bedrijf was hierdoor na meer dan een eeuw door de familie Stoffel gevoerd te zijn en in zijn bloeitijd aan meer dan honderd werklieden werk verschafte, in andere handen. het is niet na te gaan of de jeugdige Pieter in de leer is geweest bij een of andere houthandelaar, maar het moet toch wel zo geweest zijn, dat hij in de houthandel toekomstmogelijkheden heeft gezien. Zo kocht hij in Schagerbrug in de Zijpe een terrein, waarop hij een houtloods liet bouwen en voor fl 3600,- hout opsloeg. In het journaal, dat gelukkig bewaard is gebleven, staat als eerste post vermeld de beginbalans, gedateerd 16 maart 1842 en deze datum moet gezien worden als de oprichtingsdatum van de houthandel Stoffel
Beginbalans Schagerbrug in de Zijpe 16 maart 1842 Aan Kapitaal
fl 4952,19
Cassa zooveel in diverse specien bezitte
fl 81,60
Houtloods en Erve en verder getimmerte hetwelk mij bij inkoop en voltooiing kost met de onkosten van transport enz
fl 1229,39
Houwaren zooveel aan diverse houtwaren bezitte, welke kosten met vrachtloon
fl 3642,21
Totaal
fl 4853,19
De houtwaren werden van verschillende leveranciers gekocht en hieruit blijkt, dat P. Stoffel niet een bestaande zaak heeft gekocht, maar deze zelf heeft gesticht. Overigens ging het met de verkoop niet erg vlot, In het eerste jaar, dat liep van 16 maart tot 30 april 1843 bedroeg de omzet in totaal fl 2900,- en zoals later blijken zou, waren er onder de debiteuren enkele die niet betaalden, Dat eerste jaar leverde een verlies op van fl 31,24. Het volgende boekjaar, dat afliep op 30 april 1844 eindigde met een verlies van fl 347,05 Er bleek weinig perspectief in de onderneming te zitten. Inmiddels was P.Stoffel gehuwd met Lijsbeth van Saane. Van een vroegere meesterknecht van het molenmakersbedrijf in Zaandam, Jan ten Zijthoff, die al voor 1831 zich als molenmaker in deventer gevestigd had, vernam hij, dat in Deventer, wegens overlijden van haar man de houtzaak van de Wed. G.Beekman aan de Polstraat bij het Grote Kerkhof te koop was. In juli 1844 werd van voornoemde weduwe het pand aan de Polstraat gehuurd voor fl 400,- per jaar en de voorraad hout ten bedrage van fl 2718,35 overgenomen. In de Deventer Courant van 19 juli 1844 kwam de volgende advertentie voor: De ondergetende T.E.Beekman geb. Werneke de negotie in houtwaren van wijlen haren man G.Beekman hebbende overgedaan aan den Heer p.Stoffel Czn heeft bij dezen de eer haren dank te betuigen voor het vertrouwen en de begunstiging, die de overledene heeft mogen ondervinden en neemt tevens de vrijheid, ook in haar belang, den Heer P.Stoffel in gemelde zaak ten dringenste aan te bevelen. Deventer 19 juli 1844. T.E.Beekamn geb. Werneke
Tengevolge van bovenstaande neemt ondergetekende de vrijheid zijnen handel in alle soorten van gezaagd en ongezaagd hout bij dezen aan te bevelen, zich vleijende door ondervinding en kennis van zaken, alsmede door een prompte en civiele bediening het vertrouwen avn belanghebbenden te zullen mogen verdienen. Deventer 19 juli 1844
P.Stoffel Czn.
Voor de financiering van zijn bedrijf deed hij een beroep op zijn moeder Wed.C.Stoffel, die in 1842 al ruim fl 3700,- in zijn houthandel te Schagerbrug had gestoken. De houtzaak in Schagerbrug werd geleidelijk geliquideerd en in december 1845 de houtloods en erven met verlies verkocht voor fl 500,- Daarmee behoorde Schagerbrug tot het verleden. Ondanks deze schadepost speelde het boekjaar 1845-46 quitte. De omzet was in dat jaar al opgelopen tot fl 10275,Het boekjaar 1846-47 gaf weer een verlies te zien van fl 276,81. De omzet was teruggelopen tot fl 10020,- terwijl de bruto-winst op houtwaren terug liep metfl 210,In 1847 op de 1e juni werd van de familie Kronenberg te Deventer aangekocht 'De zaagmolen beneden de stad aan den IJssel met het woonhuis, 2 loodsen, knechtwoning en verdere aanhorigheden voor fl 8500,- alsmede het houtmagazijn aan den Brink hoek Boterstraat voor fl 1100,- '. Koopacte molen 'De Vriendschap' en het pakhuis Boterstraat: Bij acte van 30 Juini 1847 werd van de heren L.J en A.F. en Mejuffrouw A.M. Kronenberg gekocht door Pieter Stoffel Corneliszoon te Deventer
1e. De houzaagmolen 'De Vriendschap' met het daarbij staande herenhuis, meesterknechtwoning en beide houtloodsen, een en ander met de ondergrond, benevens enige daarvoor gelegen grond, alsmede de daarbij behorende kolk met het bruggetje. 2e. Een erf en schuur staande en gelegen alhier op de Brink, op de hoek van de Boterstraat ,hetwelk is bezwaard met twee jaarlijkse uitgangen, de ene groot negen gulden en zes cent ten behoeve van de Groote of Sint Lebuinuskerk alhier en de andere groot zes gulden en dertig cent ten behoeve van het Burgerweeshuis alhier. De bedongen koopprijs van het geheel vermeerderd met de kosten was te betalen in 'goed grof gangbaar Nederlandsch goud- of zilvergeld' Voor de financiering van de aankoop van in totaal fl 9600,- werd aan de familie Kronenberg een hypotheek verleend van fl 4000,- terwijl het resterende bedrag verkregen werd 'op obligatie a deposito' van fl 6000,- van zijn schoonmoeder Lijsbeth van Kuik, huisvrouw van IJsbrand de Verwer, waarvan fl 5600,- werd aangewend voor gedeeltelijke betaling van de koopsom en fl 400,- in de handel werd gebruikt. Deze houtzaagmolen genaamd 'De Vriendschap' was in 1805 gebouwd door de vader van Pieter Stoffel, Cornelis Stoffel Pieterszoon, in opdracht van de heer Jacobson. Het zal de zoon Pieter zeker voldoening hebben geschonken daarmee een van de voortbrengselen van zijn eigen familie weer in handen te hebben gekregen. In ieder geval kon hij er zeker van zijn geen miskoop gedaan te hebben. Door deze aankoop veranderde het beeld van de zaak volkomen. Was Pieter voordien alleen maar handelaar geweest in gezaagd en ongezaagd hout, vanaf het moment van de aankoop van de molen werd hij tevens houtzager. Ofschoon hij uit een molenmakersbedrijf stamde, was het exploiteren van een houtzaagmolen iets geheel nieuws voor hem. De meesterknecht Hoefman, tevens zager bij Kronenberg ging over in dienst van Stoffel. Van de familie Kronenberg werd ook de aanwezige houtvoorraad gekocht. Merkwaardigerwijs waren hierbij geen ronde balken, wat toch zeker voor de hand zou hebben gelegen. Hieruit zou de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt, dat de familie Kronenberg al enige tijd met het plan had rond gelopen de molen te verkopen en de toen aanwezige voorraad tot de laatste balk had opgezaagd. Door bemiddeling van G.Noomen & Comp. wonende te Zaandam werden de eerste balken op de veiling van de 14e juni 1847 in Amsterdam gekocht, n.l. 7 kavels a 41 stuks, totaal 287 balken. Ondanks al deze ingrijpende gebeurtenissen in het boekjaar 1847-48 werd dit afgesloten zonder winst of verlies, na nog in dat jaar een verlies van fl 347,- genomen te hebben op dubieuse debiteuren van Schagerbrug. De financiering van een en ander zal veel hoofdbrekens hebben gekost, want in het jaar van de aankoop van de molen werd reeds een omzet beriekt van fl17735,-, was de houtvoorraad met fl 3250,- toegenomen en de vorderingen op debiteuren met fl 3350,-. Voor de zagerij moesten balken worden gekocht en aangezien deze op veilingen werden gekocht, moesten ze met uiterlijk 3 maanden worden betaald. Van bankcrediet was in die tijd nog geen sprake, doch kon een beroep worden gedaan voor de betalingen hiervan op zijn moeder, waardoor haar vordering op haar zoon met fl 5200,- in dat jaar toenam. Bij de afsluiting van het boekjaar 1848-49 was er voor het eerst sprake van gemaakte winst, de balans sloot n.l. met een winst van fl 500,De schuld aan zijn schoonmoeder Lijbeth van Kuik was inmiddels toegenomen met fl 2237,50 voor een door haar betaalde rekening van gekochte balken tegen een nader overeen te komen
rente. Aan effectenbezit werd verkregen fl2010,97, blijkbaar voor het rendabel maken van het kassaldo, welke effecten konden worden beleend,als er geld nodig was. In 1856 trad voor het eerst H.H.van Groningen als kassier op, die van bij hem gedane kasstortingen of geinde wissels, de betaling aan crediteuren deed. Eveneens in 1856 komt G.Vermeer Johzn. als kassier in de boeken voor. Terwijl de rekening van H.H.van Groningen in betekenis afnam en in 1868 nog maar heel weinig betekende, nam die van Vermeer belangrijk toe. (Zie verder het hoofdstuk Financien) De zaak die na 1848 geregeld een zeer bescheiden winst opleverde, breidde zich gestadig uit, de omzetten stegen aanmerkelijk, en zo lag het voor de hand, dat een van zijn zonen werd voorbestemd om in het bedrijf te worden opgenomen. De oudste zoon, Cornelis, was inmiddels gaan studeren, zodat de tweede zoon, Pieter, in de zaak zou komen. Tenende het houtvak en het zagen van balken en al wat daarbij te pas kwam, goed te kunnen leren, kwam Pieter bij Weijer Poel en Zonen in Zaandam in de leer. Vanaf het begin in 1842 had P.stoffel Czn met deze Poel zaken gedaan. De jonge Pieter ging in 1866 op 17 jarige leeftijd naar Zaandam en kwam bij zijn grootmoeder van Saene en tante wonen. Aantekeningen uit de brieven van P.Stoffel Czn. aan zijn zoon Pieter: Maart 1866 Ge moet maar goed uit uw ogen zien en attent wezen op alle voorkomende zaken, dat is de eenige weg om te leren. Die meesterknecht van " 't Zwarte Schaap" moet ge maar te vrind houden en geef hem tusschenbeide als het te pas komt maar eens een paar kwartjes. Hij kan u veel goeds van de zagerij leren. Beijver u ook vooral op dit punt, houdt vooral juiste aantekeningen van uwe uitgaven en ontvangsten, laat er niets door, ge weet wel 'debet' en 'credit', en leg u vooral toe op schrijven, netjes, vooral netjes, waar het boekhouden geldt. Maak er vooral werk van dat ge goed het technische van de zagerij beet krijgt en doe uw best ook in kantoorzaken tuis te raken, doet ge nog wat aan het boekhouden? Kortom doe wat ge kunt om een flink en solied en degelijk koopman te worden Over de gang van zaken schrijft P.Stoffel Czn: En juffers gaan er ook zoveel weg en kolders. Ik heb van het jaar (d.i. 1866) aanzienlijke partijen Christiana juffers gehad en dat bevalt mij best en is voor mij een artikel waar meer op te verdienen is als op gezaagd hout. Als ge over het hout wat hoort, moet ge het mij schrijven,ik hoor hier zoowat niets. Maar spreek daarover nooit tegen een ander over op Zaandam. Ge zijt alleen daar om uw voordeel te doen met de aldaar te verkrijgen kennis van den houthandel en om die kennis later en de praktijk te brengen. 't Is een vak waar wel wat mee te verdienen is, maar men moet op de hoogte van zijn tijd wezen en dat zijn de Zaandammers niet, er zijn ja enkele gunstige uitzonderingen, maar het gros is het bepaald niet. Zie dus goed om u heen, gewen u om nauwkeurig acht te geven op alle voorkomende zaken en gevallen, wees zo attend mogelijk en wat ge uit uzelven niet kunt te weten komen, moet ge nooit schromen om te vragen aan anderen die het weten of kunnen weten. Stel u niet tevreden met halve wetenschap, maar rust niet voor ge u voorgenomen hebt te weten, door en door. Leer denken en nadenken.
In een brief van 16 october schrijft P.Stoffel Czn onder andere: Hier is op het ogenblik zoowat niets te doen, ik verkoop maar weinig meer. Het werk schijnt zo ineens op te wezen. 't Is ook alle dagen stil en 't volk raakt uitgewerkt. Om
met vrucht de concurrentie het hoofd te bieden, zullen we hier ook een andere wijze van werken moeten invoeren. Onze windmolens voldoen niet meer aan de eischen van de tijd. Als geweer in Deventer terugkomt, zullen we daar nog wel meer over praten en in de toekomst zult ge in deze omstreken even als ieder ander op reis moeten en dan hebben we maar te zorgen dat we het even goedkoop kunnen aanbieden als ieder ander en dat kan ik nu niet. Over het algemaan is dit jaar voor den houthandel zeer ongunstig, vooral in Holland en Zaandam. Ik heb dit jaar veel werk gehad, doch de verdiensten worden van jaar tot jaar minder, alle mensen worden even leep op dat punt en de een koopt nog al goedkoper dan de ander. Gister heb ik Horst en Roggenkamp uit Delfzijl nog hier gehad, die zijn ook bij de hand, dat verzeker ik u, doch die verkopen niets anders als op drie maanden en dat past me niet altijd. Over 't algemeen maken wat zaken betreft de menschen uit de Noordelijke provincien een veel aangeamere indruk op u als de kooplui van Zaandam en Amsterdam. Ze zijn schranderder, beter onderlegd, hebben veel meer over hun zaken nagedacht, zijn niet gewoon aan slendergang, die kennen zij niet. Ze zijnzeer ondernemend en gemakkelijker geneigd om de bakens te verzetten als 't getij verloopt en zie, dat is juist het geheim van het welslagen in den tegenwoordigen tijd. Onze tijd geeft bepaald (en dat is de lichtzijde) aan de belwaamste de voorkeur, allebescherming, welke ook, valt weg en bekwaamheid alleen weet zich een weg te banen door de wereld. Uit een brief van 18 november 1866: Er is de laatste tijd veel meer hout weggegaan en 't schijnt, dat de menschen gaarne van mij gedient zijn. Hoe gaat het met de zagerij? Zoudt ge nu al zelf als ge weer thuis kwam u met zagen inzetten, spannen en punten kunnen redden? Daar reken ik op. Ik weet niet waar het hout dit jaar gebleven is, alleen van Steenwijk heb ik nu al 13 ladingen van 12 a 1400 gulden gehad en nu van de Zaan heb ik in jaren zooveel niet gehad als in dit jaar en nog nimmer heb ik in 't geheel een zoo groot debiet als dit jaar, Jammer dat onze molen niet meer uitvoert. Uit een brief van 14 februari 1867: Poel vertelde me, dat hij eens zoveel voorraad had als gewoonlijk op Nieuwjaar, hetzelfde zei me Meesters ook; waar moet dat heen en wat zullen ze kladden en gooien om toch in godsnaam maar weer van dat hout af te komen. Intussen zie geen druk jaar tegemoet en ik ben blij, dat ik nog geen stoomzagerij heb. Mijn voorraad is nu nog zo groor niet of ik hoef er nog niet mee te morsen. Druk is het echter niet en geld komt er bitter weinig binnen. Het doet me genoegen te vernemen, dat ge met de zagerij zo vooruit gaat, dat zal ons hier later goed te pas komen, want J.Weijers beschuldigd nog voortdurend J.Hoefman, dat die hem niets leren wil en zoo sukkelt dat met die twee nog altijd zo voort.
Het was intussen wel gebleken dat de windmolen het werk niet meer afkon. Bij windstilte kon er niet gezaagd worden en dat kon wel dagen lang aanhouden. Zoals P.Stoffel in 1866 aan zijn zoon schreef 'onze windmolens voldoen niet meer aan de eischen van de tijd'. Al in mei 1857 schreef P.Stoffel Czn aan zijn vrouw, die met twee dochtertjes logeerde bij familie in Zaandam: 't Word razend druk met 't werk en 't wil niet waaien, ik leg met iedereen overhoop. Ik weet niet hoe ik het maken moet. De hoek van de Melksterpoort is bijna afgebroken, Muiderman moet het huis van Lugard verbouwen en Korteling heeft van morgen een nieuw huis van van der Lande aangenomen. Voor beide moet ik de zolderbalken en kozijns zagen, ik weet er haast geen eind aan. En er komen nog gedurig groote peppels te zagen, dat het mag wel hard en veel waaijen. 't Is alle dagen zoo hard afgeladen als
we kunnen en Chaffo (een levancier uit Zaandam) stuurt niet van belang af. Eindelijk in 1868 werd definitief besloten 'op stoom' over te gaan en werd aan Ged. Staten van Overijsel vergunning gevraagd tot het plaatsen van een stoommachine van 10pk bij genoemde molen. Deze vergunning werd 19 november 1868 verkregen. Door F. ten Zijthoff & Zn. molen makers te Deventer werd op 21 oktober 1868 aanbesteed: Het maken der fondamnetmuren met bijlevering van alle daartoe benodigde materialen voor 'een later te bouwen stoomzaagmolen'. Het werk moest binnen den tijd van 25 achtereenvolgende dagen geheel worden opgeleverd. Dat was een korte spanne tijds maar men moet hierbij bedenken dat er 78 uur per week werd gewerkt. Op 3 maart 1869 werd door ten Zijthoff aanbesteed 'het voltooien van het metselwerk tot de stoomhoutzaagmolen, de schoorsteen op de bestaande fundering voort te werken tot een hoogte van 14 meter boven peil. De stoommachine en ketel en 2 zaagramen werden geleverd en geplaatst door J.L.Nering Boegel te Deventer, volgens bijgaande omschrijving: 1 horizontale stoommachine met Cornwallis ketel van 10 pk geheel compleet en geplaatst fl 2912,2 zaagramen met drijfwerk fl 4013,2 balken winderijen fl 550,1 ijzeren kraan met winderij fl 600,Totaal voor
fl 8075,-
STICHTING 2 Het is helaas voor P.Stoffel Czn. niet weggelegd de stoomhoutzaagmolen in bedrijf te zien. Al enige jaren had hij, zoals uit brieven aan zijn zoon bleek, maagklachten, waaraan hij tenslotte op 20 mei 1969 op 50 jarige leeftijd is bezweken. Uit zijn huwelijk met L. van Saene werden 10 kinderen geboren, n.l. 6 zonen en 4 dochters, waarvan 1 zoon en 1 dochter op jeugdige leeftijd zijn overleden. Aan zijn zoon Pieter werd de zware taak opgelegd tezamen met zijn moeder het bedrijf voort te zetten. Omdat hij nog maar twintig jaar oud was moest handlichting voor hem worden aangevraagd, teneinde zelfstandig zaken te mogen doen. Nog maar nauwelijks was de stoomhoutzaagmolen in bedrijf, toen op 6 februari 1870 de molen afbrandde en ook het nieuwe gebouw van de stoomzagerij en de machine ernstige schade opliep. Hoewel verzekerd, werd door deze brand toch een schade geleden van ongeveer fl 3200,- Aan ten Zijthoff werd opgedragen de schade te herstellen. De molen werd niet meer herbouwd maar de stoommachine, de zaagramen en circuleerzagen konden worden gerepareerd. Het zagen met de nieuwe zaagramen, die sneller konden lopen dan die, welke vroeger werden voortbewogen door windkracht, heeft blijkbaar moeilijkheden opgeleverd. In 1871 kwam de oude Jan Dolleman, die toen 36 jaar oud was als zager van de Zaan naar Deventer. Hij heeft zijn zaans accent nooit verloren, maar ook zijn Zaanse bedaardheid niet. Tot aan zijn 70ste jaar heeft hij met kennis van zaken een ontelbaar aantal balken verzaagd en ook zijn beide zoons Jan en Willem hebben hun hele leven in de balkenzagerij gestaan. De steeds toenemende bedrijvigheid maakte het noodzakelijk de zagerij uit te breiden met 2 cirkelzaagbanken en om aan de vraag naar geschaafd hout te kunnen voldoen werd hiertoe een schaafmachine aangeschaft. Daarom werd in 1876 besloten aan B.& W. vergunning te vragen, die door deze werd verleend, om aan de noordwestzijde der bestaande stoomhoutzagerij te plaatsen een gebouw van een verdieping, tot aan het dak opgetrokken van steen, met houten voor- en achtergevel en met pannen gedekt, het front naar de werfkant. Het gebouw had een breedte van 6 meter en een lengte van 15 meter en was bestemd voor het plaatsen van 2 cirkelzaagbanken en een schaafmachine. Jammer genoeg geeft het Grootboek geen inzicht van de kosten van deze machines en de soort schaafmachine. Onwillekeurig vraagd men zich af, hoe het mogelijk was om met een stoommachine van 10 pk 2 zaagramen, 1 circuleermachine, 2 cirkelzagen en een schaafmachine in bedrijf te houden. Het moet dus wel zo zijn geweest, dat om de beurt de verschillende machines in bedrijf werden gesteld. Dat is zo een paar jaar door gegaan, maar in 1880 moesten voorzieningen getroffen worden om de stoomkracht op te voeren. In dat zelfde jaar werd een aanvraag ingedient tot het plaatsen van een nieuwe stoommachine; dit zal geweest zijn een Stork horizontale stoommachine van 42pk. De schoorsteen krijgt een hoogte van 20 meter, de stoomketel is van het Cornwallissyteem met 2 vuurgangen en een verwarmd oppervlak van 45 vierkante meter. Behalve het thans reeds aanwezige zal in het nieuwe gedeelte van het bijgebouw worden geplaatst een machine tot het schaven en ploegen van hout (Robinson). Bovendien werd geplaatst een snelzaagraam (eveneens Robinson) voor het op kant zagen van battings enz. In 1881 kreeg een en ander zijn beslag en vergde in totaal een investering van fl 24000,Deze uitbreiding van capaciteit had tevens tot gevolg, dat meer balken konden worden gezaagd. Dientengevolge was een grotere aanvoer van balken noodzakelijk. Het beschikbare balkengat was echter niet groot genoeg om deze te bergen en daarom werd in 1884 van de Gemeente Deventer gehuurd een oppervlakte water van hoogstens 2000 vierkante meter van de Buitengracht nabij de Pothoofd voor fl120,- per jaar. Via de sluis in de Oude Haven konden de vlotten naar de Molen afzakken. Deze huur werd bestendigd tot 1892 toen aan B&W van Deventer verzocht werd de oppervlakte te beperken tot 1000 vierkante meter en de huur te stellen op fl 50,- per jaar. Het grote wateroppervlak was toen niet meer nodig, omdat van Rijkswege kribben in de IJssel werden aangebracht en tussen deze kribben gedurende de
zomermaanden vlotten mochten worden gelegd Inmiddels was de drie jaar jongere Jan Stoffel, die zijn studie aan de Burgerschool had voltooid, zijn broer komen helpen. Dat was ook wel nodig, want elk jaar werd de omzet groter. Was deze in 1869 fl 48000,- 6 jaar later was dit al fl 86000,-. Het bleek al spoedig, dat het niet in de bedoeling lag van de jonge Pieter om zijn hout te blijven betrekken van Nederlandse importeurs en de balken te blijven kopen op de veilingen in Amsterdam. Om zelf eens naar het buitenland te gaan en met name naar de houtproducerende landen Zweden, Finland en Rusland zal voor hem wel een onvervulbare wens zijn geweest. De zagerij en alles wat daar aan vastzat, kon niet zonder zijn leiding. Zijn broer Jan moest er dus op uit, in de eerste plaats om de Zweedse taal te leren en om, indien mogelijk kennis te vergaren betreffende het zagen en om relaties aan te knopen. In 1873 ging Jan, 21 jaar oud, met zijn broer Cornelis voor enige weken naar Zweden. In zijn enthousiaste brieven naar huis beschreef hij wat ze daar zoal te zien kregen en meegemaakt hadden en ook, dat hij naar Koersnaes geweest was om daar de zagerijen te zien. Hij schreef daarover: Ik ben daar in een molen geweest, die met 8 ramen en 8 cirkelzagbanken werkt. Een 20 voets balk werd in circ. 7 minuten gezaagd. Dat is mogelijk, omdat de zagen van staal zijn en ongeveer 1/2 Ned.duim (5mm) dik zijn en maken een snede van meer dan 1 Ned.duim (1cm). Toen Jan meerderjarig was geworden, werd tezamen met zijn broer Pieter op 1 mei 1875 de volgende vennotschap met elkaar aangegaan, welke aldus in de Ned. Staatscourant No.281 van dinsdag 28 november 1876 werd opgenomen: Bij onderhandsche geregisteerde Acte van 23 nov. 1876 hebben PIETER STOFFEL en JAN STOFFEL kooplieden, wonende te Deventer onder de firma P.Stoffel Czn. Eene vennotschap aangegaan tot het drijven van houthandel en het zagen van hout, gevestigd te Deventer, welke geacht wordt te zijn aangevangen 1mei 1875 en voor eenen onbepaalde tijd voorduurt, met bepaling onder anderen, dat elk der vennooten het recht heeft namens de Firma te handelen en met den naam der Firma te teekenen, terwijl tot het opnemen van gelden, kopen en verkopen van vaste goederen, huren en verhuren van dezelve en het in dienst nemen van personeel, beider goedkeuring wordt vereischt Jan kreeg tot taak contacten te leggen in Zweden en Finland. Naar aanleiding van een advertentie in een Zweedse courant kwam hij in contact met Tigerstedt, een oude man, die een waterzagerij han in Kumo bij Lautakyla aan de Kumo Elf in Finland. Deze Tigerstedt schreef, dat hij 250 stand. te koop ahd van goede kwaliteit. Jan ging in februari 1877 naar Finland en de koop kwam tot stand tegen een niet te hoge prijs. Het hout werd per zeilschip naar Nederland verladen. In maart kwam Jan terug. In de zomer van dat zelfde jaar gingen Jan en zijn jongere broer Willem samen naar Finland om te trachten meer zaken te doen. Er werd toen overeengekomen met Tigerstedt, dat ze van hem de waterzagerij zouden kopen en er werd reeds een voorschot op gegeven. Bovendoen werden een paar kleine bossen gekocht boven Tammerfors van een man die Kepplerus heete en ook op dat bos werd een voorschot betaald. Intussen was Tigerstedt overleden en de erfenis onder benefice van inventaris aanvaard, omdat de familie de zaak niet vertrouwde. De schoonzoon, Emile von Knorring, eigenaar van het landgoed Kumogard zou de zaken uit elkaar maken. Het bleek weldra dat de balken van het bos boven Tammerfors niet bij de zagerij konden komen, omdat de zagers in het uitsluitend bezit van het vlotrecht op de Kumo Elf waren.
Daarop ging men een contract voor loonzagen aan met Enquist in Tammerfors en werden de stammen uit dat bos, die nauwelijks het gegeven voorschot waard waren, bij Enquist gezaagd. Dit is tevens het begin geweest van een relatie, die jarenlang met de firma Enquist heeft bestaan. Van het kopen van de zagerij van Tigerstedt werd nu geheel afgezien en hoewel voor Stoffel zeer schadelijk, werd het aanbod op het Thing in Kumo aan hen gedaan, om hun vordering in hout betaald te krijgen, aangenomen. Willem en Jan kwamen in februari 1878 terug en in mei gingen Jan en Bernard er weer heen. Ze logeerden in Tammerfors bij Tru Lintroos, een weduwe. De uitspraak van het Thing was in augustus en daarbij was de bepaling dat Stoffel zelf voor de verscheping van het hout moest zorgen. Het was c.a. 110 stand. die eerst met paard en kar naar Maijstila moest worden gebracht, waar de Kumo voor laadpramen bevaarbaar werd en vandaar ging het met die pramen naar de haven van Bjoerneborg d.i. Raefsoe. Er werd om een schip naar Holland getelegrafeerd, dat gelukkig spoedig gevonden werd en dat de reis naar Raefsoe in 12 dagen volbracht. Ondertussen waren Jan en Bernard uitgenodigd bij von Knorring te wonen tegen het tarief, dat in het hotel in Tammerfors werd betaald en zo konden ze daar zorgen voor het vervoer naar de haven. Dit alles is goed van stapel gelopen en begin oktober is het schip aangekomen en binnen 8 dagen teruggevaren. Het was al met al een zeer dure partij hout geworden. Dat de firma Stoffel niet reeds jaren geleden meer profijt van deze connectie met Enquist getrokken heeft, lag aan het gebrek aan kapitaal om voorschotten te kunnen geven op te leveren hout, zoals Engelse en ook Hollandsche agenten gewoon zijn te doen, aldus schreef B.Stoffel. Van deze reizen naar Finland zijn gelukkig ook enige brieven bewaard gebleven. Hierin werd het contact bewaard tussen hen, die vele maanden in Finland waren met hen, die in Holland et belangstelling hun wedervaren volgden. Zo schreef Bernard in een brief aan zijn broers Jan en Willem, die 15 januari 1878 verzonden werd aan het adres Tru Lintroos in Tammerfors o.a.: Je brief met prijsberekeningen ontvangen. Moe begrijpt nog maar niet hoe je daar vandaan moet komen, want die boot, dat vertrouwt ze maar niet (vaart die nog?) en met 't spoor is zo duur. Dat bos dat Jan overgenomen heeft van die boer, dat konden ze wel eens wegstelen, want Jan heeft indertijd verteld, dat ze heele wagens vol hout tegen kwamen, waarvan Tigerstedt zei, dat het gestolen hout was. Omdat er ook maar 1 soldaat in iedere gemeente is. Klosters is in functie en bevalt goed, hij is heel werkzaam en hij moet met februari op reis naar Epe, Elburg, Heerde, enz. bij de boerentimmerlui van maandag tot donderdag en dan de volgende week naar Lochem, Borculo, enz. Als jelui thuis komen, konden Jan en ik wel eens op reis gaan naar Arnhem, Zutphen, Doesburg enz. Dan konden we daar nog nieuwe klanten zoeken en werd ik (dit is Bernard) nog wat wijzer, want ik word van 't voorjaar al 20 jaar. Op het gymnasium hadden we laatst les van Vitring en praatten over de Nederlandsche Koophandel. Vitringa zeide, dat ze sterk achteruitging en dat de oude wakkere Hollanders ingeslapen waren; een voorbeeld van die wakkere kerels was hier nog de firma Stoffel, die zonder relatien alleen naar Finland durfden te gaan; daar zat nog de oude energie in. Er is hier een karwij van Boks (die ze wel heeft) en die het huis van Thijssen gekocht heeft en dat laat veranderen; dit heeft van der Spoel aangenomen en Eindhoven moet het greenenhout leveren voor fl 38,- een balklaag. Eindhoven heeft 14 dagen stil gestaan met zijn molen (zonder werk)
In een brief van 4 october 1878 door Bernard aan zijn broer Willem in Finland geschreven: We zijn op het ogenblik aan de tweede lading uit de Stad Dokkum te lossen en hebben prachtig mooi herfstweer, maar we hopen dat het onder het schip beter wordt, het is erg kapot gegooid en we moeten hier niet weer van die brede delen hebben, want van die breede 1 dms is er geen een meer heel en het is ook jammer, dat de bast er omzit, want nu zeggen de menschen dat het dennehout is, maar afin, het andere jaar moet het alweer beter gaan en dan moet de bast er af worden gemaakt, want is geen oog aan zo. Het eerste partijtje waren zeker geen mooie balken, want ze zijn nog al grof en kwastig, we hoopen dat het onderin beter wordt. Piet heeft in Amsterdan de grenen 2 dms gezien en die waren prachtig. Ik hoop dat het weer zo enige dagen blijft, want we treffen het tot nog toe bijzonder goed. Van de schroden zijn er al een honderd of drie verzaagd, die zullen wel gauw op zijn en er zijn er ook niet veel. Op een ander jaar moeten de enden ook mooier recht worden afgezaagd, want er zijn er nu bij die afgehakt zijn en dat staat zoo lelijk voor een stapel. Maar alles kan niet zo ineens goed worden. De ribben zijn dunkt me ook fijner hout als de deelen. Het is dan wel jammer dat het hout zo goedkoop is geworden. maar dat kon geen mensch voorzien en we moeten maar hoopen, dat de prijzen spoedig stijgen en dat zullen ze ongetwijfeld. Een ander verdient evenmin als wij en we moeten volhouden, want er wordt toch nog geen geld bijgelegd. Het was ook een smerige kapitein die het hout heeft overgebracht, hij had twee varkens aan boord, die maar zoo over het dek liepen. Ik hoop dat we spoedig hooren wanneer jelui thuis komen en of Enquist nog mee komt. Het is nu zaterdagavond en we hebben het tweede schip nu ook leeg. het hout is nu wel beter geworden en dat is ook even goed als ander hout hier, maar die bast dat is een beroord iets, want Gurck wil ze zo niet hebben. We hebben er heel wat van geschaafd en geploegd en dan zijn ze even goed en glad als andere deelen, maar het oog is er af zoo als ze nu zijn. Ik heb er nog eens met Piet over gepraat en uitgerekend, al verkoopen we ze allemaal voor 2e soort dan verdienen we nog aan, dus de rekening is wel goed, maar we moeten het op een ander jaar nog anders zien te overleggen, de bast moet er ten eerste afworden gemaakt en ten tweede moeten de balken in het bosch direct op 1 of 2 voet worden afgezaagd. Want nu zijn ze zo ongeregeld afgezaagd, dat alle lengten in elkaar loopen. Ik weet niet of dat kan maar als jelui thuis komen moeten we maar eens overleggen. Piet heeft vandaag geloof ik ook geschreven. We weten nu tenminste, dat het niet zoo gemakkelijk gaat en als we die verbeteringen nu eens in orde krijgen, dan weet ik wel dat het ons geen mensch na zal doen, want het is lang geen gemakkelijke zaak. Enquist weet natuurlijk wel hoe dat in die bosschen toegaat en kan dus wel zeggen of het mogelijk is om de balken voort wat beter te behakken en af te zagen. Ze zijn heel goed om te schaven en te ploegen, maar we kunnen ze met de bast niet aan Gurck verkoopen Piet sprak er vanmiddag eerst van om een ander jaar alles maar te kantrechten, maar het is toch oneindig veel voordeeliger als we ze ongekantrecht konden krijgen, afin, we zullen alles wel bespreken als jelui thuis komen en ik hoop dat je dan Enquist meebrengt, daar hij ons dan nog in vele opzichten kan inlichten en dan eens kan zien hoe of het hout hier er uitziet. We reden ons al aardig met verschillende commissie, want we kunnen hier allerlei hout uitzoeken en het hout wil zich best laten schaven. J. ten Zijthoff is naar de Parijzer tentoonstelling geweest en heeft verteld, dat er geen betere schaafmachines bestonden dan die van ons, maar het mooie schaven zit alleen in het goed scherp houden der messen, en wat zwaarder gehalte der machines, opdat die niet schudden kan. Het ploegen gaat tegenwoordig ook heel goed. Dat de zaken in Finland, die met vele moeilijkheden gepaard gingen, niet winstgevend bleken te zijn, zien we in een brief, die Piet aan zijn broers in Finland schreef op 15 october 1878:
Ingesloten zend ik u een uitreksel uit 't Grootboek met globale taxatie van nog te verwachten schepen en tot nu toe getrokken wissels betreffende de zaak in Finland. Reedsin mei 1878 schreef ik op deze zaak als totaal verlies weg fl 5863,09. in mei 1879 fl 489,53, thans sluit ik weer met een tekort van fl 4980,90, terwijl ge zeker ook nog geld zult benoodigd zijn voor de afrekeningen. Ziet ge nu in deze zaak nog eneig licht, of een abuis in de afrekening, ik zal die zeer gaarne aannemen, want slechts node, zoude ik de hoopvolle onderneming opgeven, doch zoals het nu staat, word het onverantwoordelijk om verder te gaan. De taxatie der lading is volgens den prijs te Amsterdam en is het soms iets lager, er komen nog zoveel extra kosten als assurantie, lossen, enz. bij, terwijl er soms zulk wonderlijk kort en incourant hout bij is, dat er toch van geen te lage taxatie sprake kan zijn. Dan verkeer ik in een onophoudelijke angst over het vele geld, dat ik op moet nemen en dat een hooge rente kost, bovendien loopt onze afspraak met Vermeer aanstaande zomer af en in plaats, dat we in die 3 jaren met zijn geld goed zaken hebben gemaakt, hebben we van in die tijd zuur verworven winst veel moeten bijpassen, zoodat ik herhaal het, ziet ge noch eenig lichtpunt in deze zaak, welnu we zullen voortzetten, doch ik geef in overweging, om alles er aan te geven en slechts aan te voeren door agenten op zeer kleine schaal Denk over een en ander na. Bij nadenken bleek mij toch, dat ik met de taxatie der lasten 'Moten(?) Adieu' en 'Alpha' te zuinig ben geweest en nemen we nu de eerste last der 'Alpha' dan blijkt, dat die gemiddeld hier aan de wal waard was fl 94.- per stand. Naar die maatstaf zoude dan de 2e last der 'Alpha' gerekend tegen fl 90,- waard zijn
fl 11520,-
Opbrengst der balken uit de 'Morten Adieu'
fl 9000,-
163 stand, uit die schepen a fl 90,-
fl 14670,-
Dus in plaats van fl 26000,- nu een bedrag van
fl 35190,-
Of een verschil van fl 9190,- waarbij dan zoude overschieten in plaats van tekort komen, gesteld dat hetgeen er nu staat, gedekt word door geld, dat ge nog moet hebben te trekken.
In het jaar 1878 werd het pakhuis aan de haven aangekocht voor ruim fl 5700,- en tot beheerder hiervan werd J.Klosters aangesteld die voordien een eigen timmerbedrijf had in Colmschate Klosters was in januari 1878 in dienst van de firma gekomen en aanvankelijk bestemd voor het bezoeken van de boerentimmerlui, zoals Bernard aan zijn broers in Finland schreef. In mei 1878 werd het pakhuis aan de haven geopend en toen dit in 1892 werd opgeheven, kwam Klosters aan het pakhuis aan de Boterstraat. Klosters werd op zijn beurt opgevolgd door Reint Koopman, die eerst als schaver aan de molen was en daarna was Gerrit Jansen de laatste beheerder van het pakhuis aan de Boterstraat, Jansen was voordien lijstenschaver aan de molen. In de 2e wereldoorlog werd de exploitatie van het pakhuis aan de Boterstraat stopgezet en verhuurd voor andere doeleinden. Het onderhoud en de reparatie van stommketel, stommachines en de diverse zaag- en schaafmachines vereiste steeds meer aandacht. Zeer waarschijnlijk werden aanvankelijk de reparaties aan de machines door de firma ten Zijthoff verricht, doch werd de noodzaak gevoeld, vooral het dagelijkse onderhoud door eigen krachten te laten uitvoeren. En zo zien wij, dat in 1891 in dienst kwam Jan Lebbink, die een eigen smederij exploiteerde in de Hoogestraat. Van hem werd de smederij-inventaris overgenomen. Het huis, waarin voordien de oude Jan Weijers de balkensorteerder had gewoond, werd verbouwd en vergroot en diende als
smederij en tevens als woonhuis van J.Lebbink. Hij was getrouwd met de dochter van Jan Weijers. Voor Johan Weijers de meesterknecht was in 1885 een huis gebouwd op de werf. De voortdurend steigende omzet maakte het al heel gauw noodzakelijk, dat het machinepark werd uitgebreid, maar om hier toe te komen moest een krachtiger stommachine worden aangeschaft en om die grotere stoommachine te kunnen drijvenm was een nieuwe en grotere stoomketel nodig. In feite diende het machinale gedeelte opnieuw te worden opgezet. In 1895 waren de plannen zover gevorderd, dat aan de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vergunning kon worden verzocht om: De in 1869 gebouwde stoomzagerij en later in 1880 uitgebreide zagerij te mogen uitbreiden en ten noorwesten van het bestaande, gebouwen voor stoomschaverij enz. op te richten, waarvoor ophogingen behoorden te geschieden om watervrij te zijn en om het terrein buiten de gebouwen langs de rivier voor loswal in te richten en te verhogen gelijk met het aanliggend terrein, dat volgens vroegere voorwaarden tot een hoogte van 5,38 aan het peilschaal te Deventer werd gehouden. Op de plaats waar de nieuwe schaverij werd geprojecteerd stond een houtloods en deze loods was toen de uiterste begrenzing van het terrein aan de noordwest zijde. Door aankoop van het huis met grond van Kraus was het nu mogelijk om verder naar het noordwesten uit te breiden. De loods werd verplaatst en vormde nu weer, evenals voorheen, de grens van het terrein. De achterkant van deze loods was dicht en tot op heden is die loods er blijven staan, al werd er later een doorgang in gemaakt om op het 'Lombok' te kunnen komen. In maart 1896 werd de aanvraag met bijbehorende tekeningen en omschrijving ingedient. Omschrijving behoorend bij de teekening en aanvraag van de firma P.Stoffel Czn. tot het plaatsen van een nieuwe stoomketel, ketelhuis, stoommachine en dynamo voor het opwekken der electriciteit voor het in werkin brengen van de houtbewerkingsmachines in eene neiuwe fabriek op de situatiekaart met zwarte lijnen aangegeven op de plaats vanb de ter verplaatsing aangevraagde houtloods. Het bedoelde ketelhuis komt naast het bestaande ketelhuis, is van steen gebouwd en met pannen gedekt. De daarin te leggen ketel is een stalen vlampijpketel van 72 vierkante el verwarmd oppervlak met eene stoomspanning van 10 atmosferen. Deze ketel zal een compound fined(??) Robeij stoommachine moeten drijven met hooge- en lagedruk cylinders, welke machine eene dynamo in werking moet brengen te opwekking van electricitei voor het drijven van verschillende zaag- en schaafmiachines en verlichtingstoestellen in de nieuwe fabriek, die op circ. 50 meter van het ketelhuis zal gebouwd worden en welk gebouw eene grootte zal verkrijgen van 20 x 25 meter, van steen gebouwd en met pannen en glas gedekt In de 'Houthandel' van 1 februari 1896, een weekblad gewijd aan de belangen van de houthandel en houtindustrie, dat voor het eerst in 1895 verscheen, kwam o.a. het volgende bericht voor: DE ELECTROTECHNIEK IN DEN HOUTHANDEL Bij de firma van Rietschoten en Houwens te Roterdam, die op het gebied van electrotechniek reeds lang haar sporen verdiend heeft, is thans een plan in uitvoering, dat zeker niet weinig zal bijdragen tot de opkomst in ons land van dien tak van nijverheid voor de houtbewerking. De firma P.Stoffel Czn. te Deventer heeft namelijk aan genoemde firma van Rietschoten en Nouwens opgedragen het geheele arrangement voor de uitbreiding van hare schaverijen en et leveren van houtbewerkingsmachines, alle gedreven door electromoteren. Voor het drijven der nieuwe fabriek wordt naast de bestaande stoommachine een compound stoommachine van 65 pk geplaatst. De noodige stoom voor deze machine wordt geleverd door een vlampijpketel van bijzondere constructie met vuurhaard, speciaal ingericht voor het stoken van houtafval.
Zoowel de bestaande als de nieuwe machine werken met condensatie; beide machines worden n.l. in verbinding gebracht met een gemeeschappelijken oppervlak condensor. De nieuwe stoommachine drijft n.l. een generator, welke de gehele kracht van de machine omzet in electrische energie en waarmede een op 100 meter afstand gelegen fabriek wordt gedreven. In de fabriek is geen noemenswaardig drijfwerk, maar verkrijgt iedere schaafmachine, iedere lijstenbank, iedere cirkelzaagbank enz. zijn electromotor. Alle machines zijn natuurlijk van de beste en nieuwste constructie, het geheel belooft een modelinrichting te worden en het productievermogen zal grooter zijn dan van een thans bestaande inrichting in Nederland. Alleen voor deze machines werd fl 33500,- betaald. Het spreekt vanzelf, dat de uitbreiding van het machinepark en de grotere aanvoer van buitenlands gezaagd hout, het noodzakelijk maakte, dat er meerdere loodsruimte moest komen voor het aangevoerde hout. Deze meerdere loodsruimte blijkt uit de hier volgende omschrijvingen. Den 16en maart 1870, dat is een maand na de verbranding van de molen, werd verzekerd bij Jacobus Remmers te Amsterdam: fl fl fl fl fl fl fl fl
1200,7000,1000,5000,1800,6000,2000,24000,-
No. 1 Noorderschuur houtwaren Noorderschuur No. 2 Oosterschuur houtwaren Oosterschuur No. 3 Knechtswoning met houtschuur houtwaren in deze schuur overige houtwaren op de werf
Hier was dus sprake van 3 houtschuren In 1893 werd de volgende opstelling verstrekt aan notaris Huender te behoeve van een crediethypotheek aan G.H. van Groningen te Deventer Pakhuis Boterstraat fl " " fl Voorraad en opstal loodsen bij de fabriek fl Noorderschuur opstal fl Knechtwoning fl Nieuwe schuur fl Stoomzagerij fl Voorraad en opstal loodsen land v. Deldenfl Loods lang 80m fl Knechtwoning fl Opstal dubbele loods fl Boerderij Brabant met zaadberg fl Huis P.Stoffel fl idem meubelen fl Boerderijtje achter de zaagmolen fl Opstal knechtwoning op de werf fl
4000,5500,47500.4000,1500,4000,32000,70200,4000,1200,5000,5600,16000.4500,1500,1200,-
In de voorgaande ruim 20 jaar blijkt er dus een groote overdekte opslagruimte bijgebouwd te zijn. Inmiddels was de tijd gekomen om ook voor de broers Willem en Bernard de positie vast te leggen, die zij in het bedrijf zouden innemen. Bij onderhandse overeenkomst, welke geacht werd te zijn ingegaan op 1 mei 1891 werd bepaald, dat in de vennootschap, welke onder het bestuur is van de vennoten Piter en Jan, mede werkzaam zullen zijn Willem en Berbard, onder de volgende voorwaarden:
De ondergetekenden: 1 Pieter Stoffel, fabrikant en koopman 2 Jan Stoffel, fabrikant en koopman 3 Bernard Stoffel, in handelsbetrekking 4 Willem Stoffel, in handelsbetrekking Allen wonende te Deventer, in aanmerking nemende: dat beide eerstgenoemde vennooten zijn de vennootschap onder de firma P.Stoffel Pzn. gevestigd te Deventer tot het drijven van de houthandel en het zagen van hout, volgens akte onder 744 in duplo geregistreerd te Deventer enz. dat de zaak wordt gedreven in den houtzaagmolen Buiten den Noorderberg, welke met de toen daartoe behoorende vaste goederen voor twee derde gedeelte aan mevrouw de weduwe P.Stoffel Czn. bij akte van scheiding van 6 september 1875 toegedeeld tegen de waarde, waarop die voorkomen in de balans der firma van 1 mei 1875 kan worden overgedragen aan de firmanten, die reeds eigenaren zijn elk voor een zesde, voorts in het pakhuis aan de Boterstraat, aan hen bij die akte toegedeeld, terwijl daartoe ook behooren alle sedert aangekochte vaste goederen, gebouwen en machinerien, waarvan de waarde blijkt uit de jaarlijkse balans. Zoo verklaren alle ondergeteekenden: dat in de voormelde vennootschap, welke onder het bestuur is van beide voornoemde vennooten Pieter en Jan Stoffel, mede werkzaam zullen zijn Bernard en Willem Stoffel, onder de volgende voorwaarden: 1 Bij het einde van ieder boekjaar met 1 mei aanvangende zal te beginnen met dien dag in het jaar 1892, aan ieder der ondergetekenden worden uitgekeerd vijf ten honderd van de hoofdsom, daaronder niet begrepen de waarde in roerend en onroerend goed, welke ieder ten laste der vennotschap heeft ingebracht over het jaar, terwijl van de nettowinst die volgens de balans is gemaakt, ontvangt: Pieter Stoffel 4/13 gedeelte en Jan, Bernard en Willem Stoffel ieder 3/13 gedeelte, onder korting van het daarop met wederzijdse goedvinden gedurende het jaar reeds ontvangene 2 Wanneer een der ondergetekenden overlijdt, enz 3 Wanneer een of meer der ondergetekeekenden wenscht uit te treden uit deze overeenkomst, dan zal hij daarvan minstens een half jaar voor het einde van het loopend boekjaar kennis geven. De balanswaarde wordt dan aangenomen als de werkelijke waarde met uitzondering van het vatse goed, dat tien ten honderd hooger zal worden gerekend; van dit geheel bedrag zal Piter Stoffel ingeval van uittreding ontvangen veertig ten honderd en Jan, Bernard en Willem Stoffel ieder twintig ten honderd. Door uittreding vervalt alle aandeel in de winst en het kapitaal is alleen opeischbaar in jaarlijksche termijnen van 1.10 van het hun toekomnde kapitaal. 7 Deze overeenkomst is geldig voor den tijd van 15 jaren, welke geacht worden te zijn ingegaan 1 mei 1891 8 Door deze overeenkomst vervalt het bepaalde omtrent de winstverdeeling en uitkeering aan nagelaten betrekkingen onder no 6 in de akte van vennootschap van 23 november 1876 bepaald. Aldus viervoudig opgemaakt en geteekend te Deventer, den w.g. P.Stoffel
w.g. J.Stoffel w.g. B.Stoffel w.g. W.Stoffel Reeds 4 jaar later in 1895 werd deze overeenkomst gevolgd door een akte tot voortzetting der vennootschap, welke Pieter en Jan Stoffel, blijkens onderhands geteekende en geristreerde akte d.d. 23 november 1876 hadden aangegaan en waarin nu tevens Bernard en Willem als vennoten werden opgenomen. (akte tekst op blz 14 - 15 niet verder overgenomen) Niet op het gebied van de houthandel alleen werd grote activiteit getoond, ook ging hun interesse uit naar het 'buitenleven'. Het 'Nijendal' onder Olst, een weiland met eikenbomen werd in 1887 aangekocht, de eikebomen gerooid en naar de werf gebracht. In 1890 verkreeg Bernard dit stuk grond in eigendom en heeft daarop later een huis laten bouwen heeft daar enige jaren gewoond. In 1889 werd het landgoed 'Brabant' aangekocht, groot 16 ha., bestaande uit bouwland, hooiland, bos, een kwekerij, huis, schuur en tuin. Dit landgoed dat onder de naam Park Brabant enige jaren werd geexploiteerd door de firma P.Stoffel Czn. werd later als 'N.V. Park Brabant' een zelfstandige rechtspersoonlijkheid, ofschoon de administratie nog jaren lang in die van de houthandel bleef verweven. De balkenzagerij bleef nog steeds een belangrijk onderdeel vormen. Het Bolinderraam dat in 1881 werd geplaatst, voldeed nog steeds goed en heeft tot zelfs na 1945 trouw zijn plicht gedaan. In de plaats van de andere oude zaagramen werd in 1902 een sneller zagend Duits zaagraam in bedrijf gesteld, dat toch blijkbaar niet aan de verwachtingen heeft voldaan, want in plaats daarvan kwam in 1910 een Hollands raam van Duyvis, waarmee stammen van 90 cm doorsnee konden worden gezaagd. En het laatste zaagraam, dat werd geplaatst was een Zweeds en werd in 1913 in gebruik genomen, nadat in dat jaar de gehele balkenzagerij grondig werd vernieuwd en waarna er 3 zaagramen in bedrijf waren. Het z.g. balkengat, met de vlotmogelijkheden tussen de kribben in de IJssel gedurende de zomermaanden, was echter allang niet meer voldoende gebleken om al de balken te kunnen bergen. Daarom werd in 1903 van de Gemeente Deventer 'het Weerdje' gekocht. Hierop hebben wij in onze jeugd, als het onder water was gelopen, geschaatst en 'oude meneer Piet' organiseerde hier schaatswedstrijden voor de jeugd. In dit Weerdje werd een kolk gebaggerd, de z.g.n. 'Nieuwe Kolk'. Met de uitgebaggerde grond werd het overige stuk opgehoogd en dienstbaar gemaakt voor droogterrein. Het kreeg de naam 'Lombok', wat in die tijd een naam was, die op velerlei lippen lag in verband met voorvallen in het toemalige Ned. Indie. Aan de andere zijde werd het terrein uitgebreid door aankoop van de buizenfabriek van Hamelberg, een terrein groot 7 ha., het gebouw van Grolleman, waarin eveneens een aardewerkfabriek was gevestigd, en enige kleine huisjes aan de Lagestraat. De oude Zaagmolenstraat, die begon bij het brandspuithuisje aan de Lange Zandstraat en langs het huis van Dolleman liep, werd voor het algemene verkeer afgesloten en in de plaats daarvan kwam in 1907 een nieuwe Zaagmolenstraat tot stand door aankoop van enige huizen aan de Lagestraat en Lange Zandstraat, die voor dit doel werden afgebroken. Door aanschaffing van een nieuwe grote schaafbank moest in 1905 aan de schaverij een stuk worden bijgebouwd. Bij deze veranderingen bleeft het niet, want het bleek al spoedig, dat niet voldoende kracht voor al die machines kon worden opgewekt, zodat in 1910 een gelijkstroommachine van 400 pk fabricaat Nering Boegel te Deventer werd geplaatst. Voor deze machine moest een nieuwe machinekamer worden gebouwd.
Bovendien kwam er een afzuiginstallatie, een nieuwe schaafmachine en een Statmos balken zaagraam. De balkenzagerij werd in 1913 grondig verbouwd en in de kelderruimte kwam een schaftlokaal. Er werden in die tijd veel balken gezaagd en Cornelis Stoffel, waarover elders meer, kocht in Rusland grote partijen stammen, die via Archangel naar Amsterdam werden verscheept. In Amsterdam werden deze balken opgeslagen in de Houthaven en vandaar kon naar behoefte balken naar deventer worden verscheept. Dat gebeurde in die tijd regelmatig met met het s.s. 'Leendert' een speciale balkenboot van de firma Sillevis uit Culemborg. Kapitein was Nudde en zijn knecht heette Janus. Janus is op een van die reizen in Deventer van de loopplank gevallen en verdronken. In augustus 1914 brak de eerste wereldoorlog uit. De balkenzagerij, die juist was verbouwd en ingericht met drie zaagramen, moets al in 1915 wegens gebrek aan balken inkrimpen, zodat meest met slechts 1 raam kon worden gezaagd. Door in het binnenland dennebossen aan te kopen, trachtte men de balkenzagerij aan de gang te houden, wat maar voor een klein deel lukte. Ook na de oorlogsjaren '14-'18 heeft de balkenzagerij praktisch nooit meer op volle kracht gewerkt, behoudens in de jaren 1920-1929. De houtexporterende landen voerden maar weinig rondhout uit met het doel het zaagwerk in eigen land te houden. Door het zagen met 1 raam ontstond bovendien groot gebrek aan brandstof voor de ketels. De balkenzagerij leverde hiervoor de meeste brandstof in de vorm van zaagsel en de onverkoopbare buitenkanten van de balken. In dit brandstoftekort moest worden voorzien door aankoop van turf, dennestobben en takken, wat niet alleen veel vrachtkosten vergde, doch ook arbeidsloon, omdat de dennestobben in kleinere stukken gehakt moesten worden. In de oorlogsjaren 1914-1918 leverde de aanvoer van gezaagd hout veel belemmeringen op door de oorlogshandelingen. Alleen via invoervergunningen uitgegeven door de Ned. Overz. Trust Mij. was aanvoer mogelijk. Het bouwen was aanmerkelijk minder geworden door het steeds duurder worden van de materialen. Daar stond tegenover, dat de exporteurs van o.a. vleeswaren veel emballagehout nodig hadden, en om de mensen aan het werk te kunnen houden, werd in het voormalige pand van Grolleman in 1916 een kistenfabriek in bedrijf gesteld. Daartoe werden in Zweden twee spijkermachines aangekocht en er werd een afkortbank geplaatst. Gedurende de oorlogsjaren en ook de eerste jaren daarna zijn heel wat kisten en kratten de deur uitgegaan. Er kon op die wijze veel kort en incourant hout worden opgeruimd. Om echter en kistenfabriek lonend te exploiteren is het nodig die afdeling scherp gescheiden te houden van het overige bedrijf, bovendien te werken met jongere, dus goedkopere, krachten en bovenal een tariefstelsel in te voeren om de productiviteit op hoger peil te brengen. Dit alles is niet gebeurd en toen na de oorlog de bouw weer op gang begon te komen, werd er niet veel aandacht meer besteed aan het maken van kisten, dat bovendien altijd haastwerk was en waarin de concurrentie toen ook al zorgde voor lage prijzen. Zo geleidelijk aan werd de kistenfabriek steeds minder belangrijk en tenslotte geheel opgedoekt. De machines werden verkocht. De houtprijzen, die in de jaren 1914-1918 gestadig waren opgelopen en vooral door de hoge vrachtprijzen werden beinvloed, bleven ook na 1918 nog voortduren stijgen. Het was usance om met Enquist in Finalnd contracten af te sluiten voor een heel jaar, dat wil zeggen, dat de levering plaats moest vinden voor de helft in het volgende voorjaar en de tweede helft in datzelfde najaar. De contracten waren dus minstens een jaar oud als de laatste levering had plaats gehad. Ook was het gebruikelijk dat bij het afsluiten van de contract een belangrijk voorschot aan Enquist werd betaald. In het jaar 1921 werd dit funest. Door onverklaarbare oorzaken zakten in de loop van dat voorjaar, in enige maanden tijd, de prijzen in tot ongeveer de helft. Zij die nog niet gekocht hadden, konden kopen tegen een veel lagere prijs, maar degenen die wel contracten hadden afgesloten, moesten met lede ogen toezien, dat op het moment van aflevering van de contracten, dat hout veel en veel te duur was. Ook Stoffel zat in dat schuitje.
Gelukkig kwam in datzelfde jaar de prijsdaling tot stilstand en brokkelden de prijzen niet verder af. Daardoor bleef het verlies beperkt tot 1 jaar, maar dat was dan ook behoorlijk groot. Ook collega's houthandelaren kregen danige klappen, de een meer dan de ander, maar sommigen stonden aan de rand van een debacle. Nadien ging het weer heel wat beter in de houthandel, de prijzen waren stabiel en er was veel werk, zodat velen het grote verlies van 1921 in die jaren weer goed konden maken. Dat bleef zo tot 1930. In het jaar ervoor brak in Amerika de grote crisis uit, waarvan de gevolgen ook in Europa voelbaar waren. Het gevolg hiervan was daling van de grondstofprijzen en dit keer was het niet een proces van een jaar, zoals in 1821, maar een die niet scheen te kunnen ophouden. Men was algemeen van gevoelen, en ook de regering ging van dat standpunt uit, dat het vanzelf wel weer in orde zou komen. Het moest uitzieken en daartoe bleven maatregelen tot beteugeling van de neergang achterwege en werd het parool 'aanpassen' algemeen toegepast. Ook Stoffel was de mening toegedaan, dat de crisis niet al te lang zou duren. De directie kon er dan ook niet teo besluiten haar duur ingekochte voorraden met verlies van de hand te doen, in tegenstelling tot vele van haar concurrenten, die juist wel van hun voorraden af wilden, om weer goedkoop te kunnen inkopen. Stoffel hield de voorraad veel te lang vast, met als gevolg, dat ze steeds minder ging omzetten en steeds groter verlies op haar voorraad moest nemen. Vooral het steeds minder omzetten bleek achteraf een fatale uitwerking te hebben. In die jaren hebben we veel afnemers verloren, die vroeger tot de vaste klanten konden worden gerekend, omdat ze bij de concurrentie goedkoper konden kopen. En al leverde Stoffel over het algemeen beter hout, met dat betere hout kregen de afnemers geen werk, wel als ze maar goedkoper waren dan anderen. Dat heeft ons veel schade berokkend en het hielp onze concurrenten zich veel vaster in ons raijon te nestelen dan vroeger het geval geweest was. Als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, waarin Nederland in 1940 werd betrokken, kwam ook het hout in distributie en onder supervisie van het Rijksbureau voor Hout. Door dit bureau werd allereerst vastgesteld welk aandeel in de import elk van de deelnemers had in de 5 jaren, die vooraf gingen aan 1940. Door de gevoerde verkooppolitiek in juist die laatste 5 jaren, waardoor onze importen in die jaren veel lager dan normaal waren, kwam Stoffel met een zeer laag percentage uit de bus. En vooral ten opzichte van vroegere jaren had het percentage van Stoffel belangrijk hoger moeten zijn. Achteraf aangevoerde argumenten hadden op het Rijksbureau niet de minste uitwerking. Vooral de jaren na 1945 toen de aanvoeren aanmerkelijk toennamen, kreeg Stoffel als gevolg van haar lage quotum daar veel te weinig van mee, wat haar danig in haar herstel belemmerde. De bezetting bracht veel ongerief met zich mee. Praktisch al het hout moest geleverd worden aan Duitse instanties en voor klanten bleef er maar heel weinig over, waarvoor ze tevens nog bonnen moesten hebben. De balkenzagerij werd gaande gehouden door het zagen van dennen voor de Duitse wehrmacht, die deze dennen in de omgeving van Deventer in beslag nam en bij ons in de kolk deponeerde en die op afroep voor hen moesten worden gezaagd en afgeleverd. Elders maakte ik reeds melding van het feit, dat hiervan ook nog wel iets afviel voor onze klanten, dat we hen 'zonder bon' konden toestoppen. Ofschoon alles vanwege de bezetters werd gecontroleerd, is het toch mogelijk gebleken 'administratief' de aan- en afvoeren te doen kloppen, ofschoon er in werkelijkheid heel wat aan werd onttrokken. Het was niet toegestaan arbeiders in de oorlogsjaren te ontslaan. Ook wilde men er niet aan meewerken, dat onze arbeiders in Duitsland zouden worden tewerkgesteld. Op enkele uitzonderingen na konden de mensen aan het werk gehouden worden, voor wie vrijstelling van werk in Duitsland kon worden verkregen, omdat de Wehrmacht het bedrijf Stoffel had gevorderd en de arbeiders hier niet wilde missen. Toch was er geen werk genoeg voor alle arbeiders en daarom werd het verzoek van de Olie Maatschappijen om voor hen turf te drogen, aangenomen, hoewel het heel ander werk was
waar de arbeiders een hekel aan hadden, omdat het vuil en stoffig was. De gedroogde turf werd aangewend voor het vergassen in een turfgenerator en op dat gas konden vrachtauto's en ook wel personenauto's lopen. Zelf hadden we op onze auto's houtgasgeneratoren en als de chauffeur 's morgens een vrachtje had, moest hij eerst een paar uur stoken voor hij voldoende gas had om te junnen vertrekken. En voor onderweg had hij ook nog een flinke zak vol droog beukenhout nodig. In juni 1944 landden de geallieerde legers in Noor-Franrijk en trokken vandaar uit verder het binnenland in. Het zag er naar uit, dat Nederland ook spoedig aan de beurt zou komen, wat voor de Duitsers aanleiding was voorraden, die ze in het westen hadden liggen, achter de IJsellinie te brengen. Zo kreeg Stoffel een groot aakschip voor de wal, waarin o.a. triplex voor emballage-doeleinden was geladen, dat de Duitsers bij Phoenix in Halfweg, een kistenfabriek van Pont in beslag hadden genomen en naar Deventer lieten brengen. Ook werden door de Duitsers enige tientallen wagons gezaagd hout naar Deventer gedirigeerd, die zelfs op zaterdag en zondag gelost moesten worden. Deventer werd op 10 april 1945 bevrijd. Op dat moment lag bij Stoffel nog vrij veel hout van de Duitsers en ook nog enige flinke partijen triplex, die oorspronkelijk van Phoenix waren. P.Stoffel Pzn. had zich direct na de bevrijding teruggetrokken om redenen vermeld onder het hoofdstuk 'Bedrijfsleiding'. Hij was er voor zichzelf van overtuigd, dat zijn broers Tonie en Jan niet in staat zouden zijn om de zaak weer van de grond af op te bouwen. Het leek hem de beste oplossing de houthandel Stoffel onder te brengen bij Pont in Zaandam, temeer omdat zijn filiaal in Deventer, n.l. de houthandel van Orden, door oorlogshandelingen totaal vernield was. Pont zou dus mooi de zaak van Stoffel kunnen overnemen en zich op die manier de opbouw van de houthandel van Orden kunnen besparen. Deze gedachtengang volgend schreef P.Stoffel Pzn., buiten medeweten van de overige directieleden, aan Pont in Zaandam. Zijn broers Tonie en Jan waren onkundig van dit schrijven. Het antwoord van Pont kwam op het kantoor in handen van Tonie en na overleg met zijn broer Jan werd besloten niet te antwoorden op de brief de brief van Pont, waarin de directie van Stoffel werd uitgenodigd voor een bespreking naar Zaandam te komen. Ook op een volgend schrijven van Pont werd niet gereageerd. Ook de firma Pont scheen verontwaardigd te zijn en zal niet hebben begrepen hoe de vork in de steel zat. Bovendien wist Pont, dat bij Stoffel het in beslag genomen triplex van de Phoenix lag. En zo verscheen de directuer van de firma Pont in de meidagen van 1945 in gezelschap van een rechercheur van politie op ons kantoor, na zich in hotel de Keizerskroon moet te hebben ingedronken, om 'zijn' hout en triplex weer op te eisen, dat was zei hij, van hem gestolen en dat lag bij de 'NSBers' Stoffel. Hij werd te woord gestaan door Tonie, die razend was op die onbeschofte Pont en er had maar weinig aan gescheeld, of de heer Pont was van 't kantoor gegooid. Hem werd bovendien verteld, dat het hout en triplex niet in eigendom van Stoffel was, maar dat het Binnelandsbestuur de gehele partij als oorlogsbuit voor de geallieerden in beslag had genomen en dat de heer Pont er helemaal geen aanspraak op kon maken, want dat hij van de Duitsers alles al betaald had gekregen. Van inlijving van Stoffel door Pont was nu geen sprake meer. Nadien hebben commissarissen nog geprobeerd met de houthandel van Wessem in Zaandam een belangengemeenschap aan te gaan, maar ook daar is niets van gekomen. Het was voor Tonie en Jan geen eenvoudige zaak om het bedrijf weer op gang te brengen. Voorheen haaden ze geen enkele zeggenschap gehad en nu werden ze plotseling voor de zware taak gesteld het bedrijf weer van de grond af op te bouwen en de plaats die Stoffel in de houtwereld had gehad, weer te veroveren. Daarbij moet men bedenken dat de loodsen volkomen leeg waren en dat de houtvoorraad alleen bestond uit dennen, die de laatste jaren waren gekocht en op de bodem van de beide kolken onzichtbaar waren gebleven. Gelukkig kon het bedrijf bogen op een paar prominente figuren, zowel op kantoor als op de werf, die de toch wel onervaren directie van advies kon dienen. Op kantoor waren dat Withagen en mijn persoon, op de werf Schut en voor het technische gedeelte G. Lebbink. De inkoop geschiede die eerste jaren grotendeels via importeurs, aan eigen import werd niet
veel gedaan, wat misschien nog een gevolg was van de onervarenheid, die men op dit gebied had en wellicht heeft ook de Sallandsche Bank daar een rol in gespeeld. Deze laatste was helemaal niet scheutig met crediet en vond het blijkbaar veiliger Stoffel wat klein te laten. Het was daarom eenvoudiger van importeurs te kopen, op die manier kon tevens van importeurscrediet geprofiteerd worden. Dat daarmee een belangrijk importvoordeel aan onze neus voorbij ging was een bittere bijkomstigheid. De beide jongste zonen van Tonie, Tonie Jr. en Marten Jan, kwamen resp. 1945 en 1947 aan de zaak. Beiden hadden een tijd in Zweden doorgebracht, waar ze niet alleen de wijze van verwerking van het hout bestudeerden, maar eveneens de Zweedse taal leerden. Dit in tegenstelling met Tonie Sr. en Jan, die in hun jonge jaren wel in Rusland waren, maar nooit in Zweden of Finland. Tonie Sr. verliet de zaak in 1952 wegens het berieken van de 65jarige leeftijd. De commissarissen hadden besloten, dat ook de directieleden voortaan op die leeftijd met pensioen zouden gaan en zij niet meer als voorheen tot op zeer hoge leeftijd nog een directeursfunctie zouden bekleden. P.Stoffel Sr. was nog op 87jarige leeftijd geregeld op kantoor, Piet Stoffel Pzn. nam in 1945 zijn ontslag op 70jarige leeftijd. Men vond deze toestand terecht ongewenst. Tonie Jr. is in 1955 op 33jarige leeftijd overleden, zijn broer Marten werd, hoewel nog zeer jong, al in 1952 in de directie opgenomen, die hij enige jaren tezamen met zijn oom Jan voerde. Toen ook deze de 65jarige leeftijd had bereikt, kwam Marten er alleen voor te staan. Hij kon daarbij rekenen op de steun van commissarissen, terwijl ook de reeds eerder genoemde stafleden van de verkoop, de administratie, de werf en de technische afdeling hem met raad en daad konden bijstaan. Dank zij het doelmatig gebruik maken van deze steun en raad en de voortvarendheid, die hem eigen was, is hij er spoedig in geslaagd de teugels in handen te nemen. Onder zijn leiding zijn enorme veranderingen ingevoerd. Zo werden b.v. de lossing van schepen, de houtopslag, het interne transport, het inrichten van een laadstation grondig onder handen genomen. De arbeidsproductiviteit, vroeger een zorgenkindje, ging aanmerkelijk omhoog, dank zij een met zorg opgesteld tariefstelsel, dat aanvankelijk de nodige weerstand ondervond, maar later niet veel moeilijkheden meer opleverde. En dit nu is het grote verschil tussen de beleidsvoering van Piet Stoffel Pzn. en Marten. De eerste wist altijd alles alleen en had geen raad van wie dan ook nodig. Overleg met personeelchefs e.d. werd nooit gepleegd. Marten daarentegen had nauw contact met zijn staf, die vooraf betrokken werd in de nieuwe plannen en die in staat gesteld werden hun visie onomwonden kenbaar te maken. En als er ingrijpende veranderingen op de werf of in de fabriek moesten worden aangebracht, liet hij de arbeiders bij elkaar komen en ontvouwde zijn plannen en deed dan een beroep op hun medewerking, die voor zover ik weet, hem nooit geweigerd is. Mede daardoor was het mogelijk om met een zo klein aantal mensen de steeds groeiende bedrijfsdrukte op te vangen. De 'staf' waarover zoeven gesproken werd, bestond uit de navolgende functionarissen: 1 De bedrijfsleider, onder wie alles ressorteerde, wat betrof de werf, de machinale afdeling, het interne en externe vervoer, bovendie de tarivering van de werkzaamheden. 2 De chef van de verkoop, die zich niet alleen bezig hield met het vaststellen van de verkoopprijzen, maar die ook de vertegenwoordigers instrueerde en zelf de besprekingen voerde met de directieleden van de grote bouwbedrijven, die bovendien ook de gewone af en toe bezocht. Tot zijn competentie behoorde ook de factureerafdeling op het kantoor, de voorindeling en orderadministratie. 3 De chef van de administratie. Tot zijn afdeling behoorde alles wat met de hoofdboekhouding te maken had, niet alleen van het eigen bedrijf, maar ook van de dochterondernemingen, zoals de timmerfabriek de IJsel en de houthandel Horsting in
Doetinchem. Verdrer alles wat met verzekeringen te maken had, als brand-, pensioen- en autoverzekeringen. Ook de loonadministratie behoorde tot zijn afdeling Het is duidelijk, dat de directie, die het geheel overkoepelt zich nu bezig kan houden met het aangeven van de hoofdlijnen en de details kan overlaten aan zijn staf, Vast eens per week wordt de stafvergadering gehouden, waarin niet alleen de gebeurtenissen van de afgeopen week de revue passeert, maar vooral aandacht besteed wordt aan het uitstippelen van de te volgen gedragslijn voor de komende week. De reden waarom op dit punt dieper werd ingegaan is, dat deze beleidsstructuur niet alleen dienstig is voor het moment, maar nooit hoeft te veranderen en ook dienstbaar blijft, indien het bedrijf in de toekomst een veel grotere omvang zou hebbe dan de tegenwoordige. Hier is rekening gehouden met de continuiteit, waaraan het vroeger helaas ontbroken heeft. Door oorlogshandelingen was de houthandel van Orden in Deventer, een filiaal van Pont te Zaandam, totaal vernield en het zou nog enige jaren duren voor dat bedrijf opnieuw kon worden opgebouwd. Omdat het terrein van Stoffel en de vele loodsen daarop geen oorlogschade hadden opgelopen en door de geringe aanvoer in de eerste jaren na 1945 niet volledig zou kunnen worden benut, werd door de militaire overheid verzocht aan van Orden loodsruimte te verhuren. Bij weigering zou tot vordering worden overgegaan. Zover is het niet gekomen, met van Orden werd een overeenkomst van huur bereikt en tegen vergoeding kon tevens gebruik gemaakt worden van het materieel, dat voor het lossen van schepen nodig was. Dat heeft enkele jaren geduurd, totdat van Orden op een nieuw terrein een nieuw bedrijf had opgebouwd. Zoals gezegd werd aan de verdere uitbouw van het bedrijf grote aandacht besteed. Door onze voormalige concurrent in Zutphen, de fa. Denneboom, die wegens het ontbreken van een opvolger na de tweede wereldoorlog er niet meer voor voelde om zijn bedrijf voort te zetten en er ook niet in slaagde het van de hand te doen, werd Stoffel in de gelegenheid gesteld tijdelijk een filiaal in haar bedrijf in Zutphen te vestigen. Dat was in 1953 en duurde slechts enkele jaren. De ervaring had evenwel geleerd, dat het niet lonend kon zijn zelf en filiaal in zutphen te vestigen, omdat de afstand te gering was, waardoor Zutphen veel eenvoudiger vanuit Deventer kon worden bediend. Zoogenaamde 'haalklanten' waren er niet voldoende om daar een voorraad hout vast te leggen en om te kunnen bezorgen, zou daar een auto moeten worden gestationeerd, doch dat zou een onevenredig grote investering vergen, die niet lonend te maken zou zijn. Van Zutphen werd dus afgezien, maar in Winterswijk zou het exploiteren van een filiaal wel mogelijk zijn, omdat Stoffel daar en in de omgeving in vroegere jaren veel zaken had gedaan. Van een vroegere klant werd in 1956 zijn op gunstige stand gelegen woning en een flink stuk grond, waarop enige houtloodsen, overgenomen. Klein Poelhuis werd aahgesteld tot filiaalhouder. Hij was voordien in de timmerzaak van zijn vader werkzaam geweest en deze behoorde ook tot de oude relaties van Stoffel in Winterswijk. Dit filiaal heeft nooit gefloreerd, hoeveel moeite er ook aan werd besteed. Het heeft zijn bestaan niet waar kunnen maken en is tenslotte in 1963 opgeheven, toen een zeer aantrekkelijk bod voor het geheel werd verkregen. Een belangrijke uitbreiding van de zaak werd verkregen in 1959 door fusie met de houthandel v/h G.J.Horsting in Doetinchem. Door dit samengaan kon een groter afzetgebied worden bestreken. De directeur van dit bedrijf F.J.Helder voert thans tezamen met Marten Stoffel de directie over de gezamenlijke bedrijven. Het bedrijf in Doetinchem is een soortgelijk bedrijf als dat in Deventer, hoewel kleiner in omvang. Door voor beide zaken gezamenlijk in te kopen kan in Deventer een relatief grotere voorraad worden aangehouden, waardoor ook voor doetinchem gemakkelijker is geworden de voorraad aldaar vanuit Deventer aan te vullen. Door ook vanuit Deventer de verkoop te regelen kon de tevens de reizigersrayons nauwleurig bepaald worden, zodat vertegenwoordigers uit Deventer en Doetinchem niet bij een en dezelfde klant komen.
Door bedrijfsleider van der Bijl van Deventer naar Doetinchem over te plaatsen, was het tevens mogelijk de modernere werkwijzen, die in Deventer toegepast werden, op dezelfde wijze in Doetinchem in te voeren. De hoofdadministratie werd om dezelfde reden naar Deventer overgebracht, waardoor de berichtgeving aan de directie en commissarissen op dezelfde wijze geschiedt. Ook in andere richting vond uitbreiding plaats. De aan het bedrijf grenzende timmerfabriek de IJsel werd in 1954 van de toenmalige eigenaren overgenomen en in 1955 in exploitatie genomen. Deze timmerfabriek, die zich had toegelegd op het vervaardigen van allerlei timmerwerk voor de kleine bouw, werd aanvankelijk op dezelfde wijze voortgezet. Al spoedig werd duidelijk, dat door het grote aantal kleine posten en vooral de verscheidenheid daarvan nooit een lonende exploitatie zou kunnen worden verkregen. Het aannemen van grotere werken had tot gevolg, dat modernere machines moesten worden aangeschaft. Van elders werd een bedrijfsleider aangetrokken. Ondanks al deze maatregelen bleven de uitkomsten ver beneden de verwachtingen en hoe meer de omzet toenam, hoe slechter de uitkomsten werden. Men werd er zich van bewust, dat alleen door het overboord gooien van de ambachtelijke structuur van het bedrijf en het daarvoor in de plaats stellen van de fabriekmatige, de timmerfabriek lonend zou kunnen gaan werken. In de plaats van de dure en steeds minder te krijgen vaktimmerlieden, die bovendien meestal niet geschikt zijn ingeschakeld te worden in de serie-fabricage, moest getracht worden minder vakbekwame en vooral jeugdige mensen aan te trekken, die onder toezicht van ervaren voorlieden, in een aantrekkelijke tariefregeling voor de serie-fabricage konden worden opgeleid. Een an ander kreeg in 1962 zijn beslag; de bedrijfsleider kreeg ontslag, de fabriekbaas nam ontslag, omdat ze niet in staat bleken de nieuwe richtlijnen uit te voeren. De directie zelf nam de leiding terhand en met behulp van een wat op de achtergrond gebleven calculator, die inmiddels zijn studie voor timmerfabriekant met succes zag bekroond en die zich ontpopte tot een bekwaam bedrijfsleider, werd het geheel op poten gezet. Een zeer groot woningobject, dat voor een groot deel de fabriekscapaciteit voor een tijdvak van ongeveer drie jaar dekt, werd aangenomen en het ziet er naar uit, dat vanaf 1963 de resultaten beter zullen worden. Een belangrijk feit is tot nu toe onvermeld gebleven. Het zich steeds sneller ontwikkelende verkeer maakt het helaas nodig, dat de 'Molen' verdwijnt. Al in 1948 vermelden de notulen, dat de Gemeente Deventer besloten had tot aanleg van een verbindingsweg Lagestraat Rembrandtkade, waarbij overwogen werd het bedrijf van Stoffel naar het industrieterrein op de Bergweide over te plaatsten In de dertiger jaren had de gemeente ook al plannen in die richting, waarbij echter niet het verkeer een overwegende rol speelde, maar was het de bedoeling door het aanleggen van een 'IJselboulevard' het aanzien van de stad aan de rivierzijde te verhogen. Dit plan kon toen door Stoffel en Ankersmit ongedaan worden gemaakt, maar in 1948 had men van Den Haag de boodschap gekregen, dat ten behoeve van het verkeer de binnenstad en de Zwolseweg ontlast moesten worden en een verbindingsweg langs de IJsel moest worden aangelegd. Opnieuw werd door Stoffel en Ankersmit bezwaar tegen dit plan gemaakt, maar dit keer zonder succes; de Raad van State verklaarde de bezwaren niet ontvankelijk. Met de gemeente Deventer moest overleg gepleegd worden betreffende de schadeloosstelling voor het overbrengen van het bedrijf naar de zuidzijde van de stad, De gemeente droeg de berekening hiervan op aan de Rotterdamse Schadecommissie die op dit gebied grote ervaring had opgedaan met het behandelen van de schadeclaimes na het bombardement van Rotterdam, Ook nadien werd deze commissie ingeschakeld bij grote onteigeningskwesties. De commissie heeft 'enige jaren' nodig gehad om de schadevergoeding te bepalen en toen uiteindelijk het bedrag via de gemeente aan Stoffel werd bekendgemaakt, was dit zo
belachelijk laag, dat het zelfs geen uitgangspunt voor verdere onderhandelingen bood. Het gemeentebestuur van Deventer heeft daarna het besluit moeten nemen tot onteigening over te gaan, Hoe lang deze procedure zal duren is nog niet te oversien. Toch zal op een 'goede' of 'kwade' dag het definitieve besluit afkomen om te verhuizen naar een nieuw terrein. Het idee om het oude vertrouwde terrein te moeten verlaten, waaraan al wat Stoffel heet, met hart en ziel verknocht is, was aanvankelijk moeilijk te verteren. Nu verplaatsing toch onvermijdelijk lijkt, is het zaak om op dat nieuwe terrein een logisch opgebouwde outillage tot stand te brengen, een feit waaraan de directie zeker de nodige aandacht zal schenken.
2 – Financiering In 1842 trok P.Stoffel Czn. naar Schagerbrug in de Zijpe om daar een houthandeltje te beginnen. Het was me niet duidelijk geworden waarom Schagerbrug gekozen werd, totdat ik het geschrift van de heer Goudswaard ter inzage kreeg, die nasporingen betreffende de familie Stoffel had verricht. Daaruit bleek, dat in de Zijpe woonde P.Stoffel Pzn., een oom van P.Stoffel Czn. Zeer waarschijnlijk is hij op aanraden van zijn oom in Schagerbrug begonnen en heeft in de 2 jaren, die hij daar woonde, vermoedelijk bij zijn oom en tante ingewoond. De oprichting van de houthandel vergde een investering van circa fl 5000,- waarvoor zijn moeder hem fl 3700,- leende Naderhand toen de molen in Deventer werd overgenomen en daarvoor in Amsterdam balken moesten worden gekocht, werden de rekeningen daarvan door zijn moeder betaald. De schuld aan zijn moeder was daardoor op 1 mei 1848 aangegroeid tot ruim fl 10.000,- De aankoop van de molen in Deventer was mogelijk door aan de familie Kronenberg een hypotheek te verlenen van fl 4800,-. Van zijn schoonmoeder Lijsbeth Kuik leende hij fl 6000,- Ook van deze werd nog geleend voor aankoop van balken, ruim fl 2200,-. P.Stoffel Czn. was in 1844 getrouwd en het hoeft geen betoog, dat de financiele toestand hem heel wat zorgen baarde. De zaak breidde zich gestadig uit, maar het duurde tot het boekjaar 1848/49 voordat de eerste winst werd gemaakt De omzetten, die in de jaren 1860 tot 1870 bedroegen van fl 40.000,- tot fl 60.000,- per jaar, stegen na 1870 belangrijk en reeds in 1874 was dit opgelopen tot fl 110.000,-. Of een en ander het directe gevolg was van de ingebruikneming van de stoomzagerij is niet te zeggen, maar dit zal hiertoe toch wel in belangrijke mate hebben bijgedragen. De investeringen voor de stoomzagerij en het vergroten van de omzet, met als onvermijdelijke noodzaak om een grotere voorraad aan te houden, vergde veel kapitaal. De kassiers bepaalden zich in die tijd er uitsluitend toe om wissels ter incassering aan te nemen en van het daarvan verkregen tegoed betalingen aan crediteuren te verrichten. Credieten verstrekken behoorde in die tijd nog niet tot hun werkzaamheden. Wel konden door hun bemiddeling effecten worden aangekocht, waardoor kasgelden rentegevend konden worden gemaakt en eveneens zorgden zij voor belening der effecten, waardoor weer over kasmiddelen kon worden beschikt. Daar de houtaanvoeren uitsluitend in de zomer plaats hebben, moet er in die tijd veel geld beschikbaar zijn om deze te kunnen financieren. De betalingen van debiteuren kwamen in de zomertijd met moeite binnen, omdat het in het timmervak en in het algemeen bij ambachtslieden gebruikelijk was, om eens per jaar een rekening aan hun clienten te sturen. Hun leveranciers werden door hen in 't voorjaar betaald en dan moest weer gewacht worden tot het volgende voorjaar. Aanmaningen hadden weing invloed op deze gang van zaken en wissels had slechts bij een beperkt aantal afnemers succes. Wel werden wissels geschreven als de rekening van een vorig jaar , of vorige jaren, te lang onbetaald bleef. Door middel van het geven van een korting van 3% als per 3 maanden betaald werd, werd getracht de debiteuren tot sneller betalen aan te sporen. Na 1870 zien wij, dat de rekeningen van de kassiers in het grootboek in plaast van debet, nu credit komen te staan, dat wil zeggen, dat de kassiers er toe zijn overgegaan, beperkte credieten te verstrekken, natuurlijk tegen onderpanden. Wanneer er voor korte tijd behoefte was aan kasmiddelen, kon dit worden verkregen door afgifte van een promesse, de vervaldag hiervan was drie maanden. Men was dus wel verplicht om langs andere weg te trachten de beschikking over de nodige fondsen te verkrijgen. En zo zien we, dat verwanten tegen een vrij hoge rente hun spaargelden a deposito plaatsten. Het onaangename van dit soort geldleningen was, dat het op zeer korte termijn opzegbaar was. Zo werd o.a. in 1882 van het Burgerweeshuis een lening groot fl 9000,- verkregen voor de tijd van 4 jaar, en een van de Doopsgezinde Gemeente in Deventer groot fl 10.000,- in 1881, met
een aflossing van fl 500,- per jaar. Wed. P.Stoffel-van Saene en Wed. S.H.van Groningen-van Delden stelden zich hiervoor borg. Het kwam nog al eens voor dat de credieten bij de kassiers te hoog opliepen en dan werd men van dit feit onmiddelijk op de hoogte gesteld. Zo shreef Vermeer 12 januari 1880 de volgende brief: Ingesloten hebben het genoegen UED. te zenden het boekje afgesloten over het 2e halfjaar van 1879, sluitende met een saldo van fl 50.387,60 in mijn voordeel. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om UED. te doen opmerken, dat dit saldo boven mijn krachten gaat en binnen een niette ver tijdstip to op 20 mille moet verminderen. Ik zal dit tijdstip op 1 april dtellen, dan heeft U de tijd om Uwe maatregelen te nemen. Gelukkig vorderen mijn andere principalen op dit oogenblik niet veel van mijn cass, anders zoude die termijn korter moeten worden gesteld. Het spreekt uit de cijfers dat hier van geen miscrediet sprake is, van de andere kant zult U moeten erkennen, dat ik aan een principaal met betrekkelijk zo weinig omzet zooveel voorschot niet geven kan. Ondanks vorengaande waarschuwing van Vermeer was het saldo op 1 april nog ronde fl 30.000,Het door Vermeer verleende crediet bleef aan de hoge kant en toen in dec. 1892 het crdiet was opgelopen tot fl 67.000,- en nog een betaling in december van fl 15.000,- werd aangekondigd, was blijkbaar de maat vol en schreef Vermeer op 5 december 1892: Hedenmorgen fourneerde UED. fl 1600,- daarna bleef de rekening nog debet rond fl 67.000,-, terwijl UED. adviseerde te betalen ruim 15 mille per 11e dezer. Tot mijn leedwezen moet ik UED. berichten, dat die betaling mij niet past daar dan zoude het debetcijfer stijgen tot 82 mille. Ik verzoek U dus beleefd andere maatregelen te nemen. Ik dien de geregelde klandizie in deze tijd van het jaar ook te gerieven. Spekslagerijen vorderen veel geld. Men heeft toen zijn schreden gericht tot de andere kassier S.H.van Groningen, waarmee men in rekening-courant stond en aan hem werd gevraagd de fl 15.000,- te betalen per 11 december, wat blijkt uit de brief van 7 december 1892, waarin van Groningen schreef: Naardien gebleken is, dat onze opvatting van hetgeen geoorloofd is, in lijnrechten strijd is met die van de leden Uwer firma, deel ik U mede, dat wij bezwaar maken Uwe engagementen per 11 dezer over te nemen, tenzij ons hiervoor dekking of zekerheid wordt gegeven Aan deze eis kon Stoffel blijkbaar niet voldoen, want van Vermeer werd op 9 december het volgende schrijven ontvangen: Beide UED. geeerden van den 8e en 9e hebben ontvangen (..???.. es) Ik wil gaarne gelooven, dat U veel in het boek hebt, daar klaagde wijlen U geachte vader reeds over, maar het neemt niet weg, dat elkeen zijn zaken in orde moet hebben, dat alles netjes marcheert. Die bij mij geld tegoed heeft, disponeerd of geeft quitantien af en dan moet ik klaar staan zonder iets te mogen zeggen, dat is zoo de loop der zaken. Tengenoege Uw laatste schrijven zullen we maatregelen nemen dat Uw domicilium alle eer worde bewezen. Inderdaad heeft Vermeer de 15 mille betaald, maar de relatie met hem werd in juni 1893 verbroken, na vanaf 1856 te hebben bestaan. De rekening werd door S.H. van Groningen overgenomen, waarmede ook reeds vanaf 1856 zaken werden gedaan. De heer van Groningen liet 3 promessen tekenen, indien nodig kon hij die elders verzilveren. Bovendien werd in augustus 1893 ten behoeve ven een crediet-hypotheek aan ...
van Groningen aan notaris Huenderd de volgende opgave verstrekken: Pakhuis Boterstraat Pakhuis Boterstraat houtwaren Voorraad en opstal loodsen bij de fabriek Noorderschuur opstal Knechtwoning Nieuwe schuur Stoomzagerij Voorraad en opstal loodsen op 't land van van Delden Loods lang 88m Knechtwoning Opstal dubbele loods Boerderij met zaadberg Brabant Huis P.Stoffel idem meubelen Boerderij achter de molen Opstal knechtwoning op de werf
fl fl fl fl fl fl fl
4.000,5.500,47.500,4000,1500,4000,32.000,-
fl fl fl fl fl fl fl fl fl
70.200,4000,1200,5000,5.600,16.000,4.500,1.500,1.200,-
fl188.000,Hoe groot de crediet-hypotheek is geworden is niet na te gaan. Het is volkomen verklaarbaar, dat naar andere wegen werd gezocht om over de nodige financien te kunnen beschikken. En zo zien wij, dat mensen buiten Deventer, die in een of andere vorm relaties met de familie Stoffel onderhielden, hun spaargelden aan de firma Stoffel toevertrouwden. In de eerste plaats vertrouwden zij de familie Stoffel volkomen en bovendien bracht het een rente op van 5%, die ze nergens anders konden krijgen en de belatsingen kwamen niet aan de weet, dat ze geld hadden uitstaan. In de jaren van 1892 tot 1906 liep het a deposito geplaatste geld op van fl 135.000,- tot fl 175.000,- om in 1924 zijn allerhoogste stand te bereiken van ruim fl 302.000,-. Dat aan dergelijke leningen ook een groot nadeel verbonden was, behoeft geen betoog. Want al werd een looptijd van drie maanden gesteld, in de praktijk kwam het er op neer, dat terwille van de relatie daar van wel afgeweken. De Sallandsche Bank was deze financiering een doorn in het oog, want werd een depositorekening opgezegd, dan moest de Sallandsche Bank dit geld fourneren. Ook voor het eigen personeel stond de mogelijkheid open gelden te sparen bij de zaak. Het personeel kon door een wekelijkse inhouding van b.v. fl 1,- sparen, welke spaargelden werden geboekt op Spaarfonds B. Dat ook deze rekening kon oplopen blijkt wel uit het feit, dat in 1931 dit Spaarfonds ruim fl 70.000,- groot was. En dit waren uitsluitend spaargelden van het personeel of hun nagelaten betrekkingen. In overleg met de Sallandsche Bank werd in 1929 besloten om, zowel de deposito-gelden als de spaargelden om te zetten in een 5% Obligatielening met een looptijd van 40 jaar. Depositohouders en houders van spaarboekjes konden deelnemen in deze obligatielening, of hun spaargelden opnemen. In feite konden toen alleen de naaste familieleden hun deposito's in de zaak houden, maar dan voor kleinere bedragen en evenzo konden de personeelsleden, die in dienst waren nog sparen, maar dan tot een beperkt bedrag. De spaarrekeningen van de erfgenamen van de personeelsleden werden afgewikkeld. De Eerste wereldoorlog van 1914 - 1918 bracht eveneens moeilijkheden met zich mee, wat de financiering betreft. In Archangel lagen in 1914 ongeveer 16000 balken ter verscheping naar Nederland gereed. De Sallandsche Bank had op de Archangelbalken zaak fl 132.000,- betaald,
maar niet een van die balken heeft Nederland bereikt!. Wel waren 7000 stuks in juli 1914 in een Duits stoomschip verladen, maar toen op 1 augustus de oorlog uitbrak, vluchtte het schip in de haven van Tromsoe en pas eind 1916 werd de lading doorverkocht aan een Noorse firma. van de rest van de balken is niets terechtgekomen. Het bedrag van fl 132.00,- moest als verlies worden afgeschreven. Hout dat van Enquist in Finland werd gekocht, kon tot en met 1914 betaald worden op accept, dus in feite betaling bij verscheping. De gehele oorlog van 1914-1918 kon geen hout van Enquist worden betrokken, maar wel had men in 1916 fl 50.000,- voorschot gegeven op toekomstige leveranties. Eind 1918 en begin 1919 werden nog voorschotten op leveranties voor 1919 aan Enquist verleend tot een bedrag van fl 204.000,- welke in 1919 met de toen weer voortgang vindende aflevering van enige ladingen hout konden worden verrekend. Sedertdien konden met Enquist alleen nog contracten worden afgesloten, als bij afsluiting hiervan belangrijke voorschotten werden gegeven. Behoudens een sterke terugval in 1920 van de buitenlandse houtprijzen, waardoor in het boekjaar 1920/21 enorme verliezen werden geleden, maar door stabilisatie van de prijzen in de jaren tot 1930 geen verdere nadelige gevolgen werden ondervonden, leverde de financiering van de steeds groter wordende omzetten geen al te grote moeilijkheden op. Deze moeilijkheden kwamen pas na 1930 en in een steeds grotere omvang. Door de in 1929 in Amerika uitgebroken crisis, die zich ook uitstrekte over de Europesche landen, daalden o.a. de prijzen van het hout in toenemende mate. Had men de verwachting, dat daaraan, evenals in 1920, een spoedig einde zou komen, deze verwachting ging niet in vervulling. In de volgende jaren bleven de prijzen dalen en er bestond weinig animo om te kopen, daar met zekerheid kon worden aangenomen, dat men alleen kon verkopen door verlies te nemen. 't Gevolg hiervan was geringere aanvoer en minder afzet. Toen Rusland zijn hout niet meer kon verkopen, verscheepte het zijn ladingen onverkocht o.a. naar Nederland, waarna men deze ladingen verkocht voor wat men ervoor krijgen kon. Door deze dumping daalden de prijzen nog meer om tenslotte op een niet mogelijk geacht laag niveau terecht te komen. De verkoopprijzen bleven niet achter, ieder verkocht maar, in de hoop, dat als men leveren moest zelf nog weer goedkoper kon kopen. Een voorbeeld van de verkoopprijzen is het volgende: Werd in 1914 vloerhout van 22mm verkocht voor fl 0,95 per m2, in 1920 was dat fl 2,70 en in 1935 fl 0,50 per m2. Terugrekenend zou men tot de conclusie moeten komen, dat de boseigenaren in Zweden en Finland geld toegaven om hun bossen kwijt te raken. Dat was natuurlijk geenszins het geval, maar het schijnt, dat ieder die als tussenschakel fungeerde om het hout uiteindelijk bij de consument te brengen, er zelf geld op toe gaf. De moeilijkheden met de financiering namen hand over hand toe en de Sallandsche Bank, die de teruggang van de N.V.Stoffel met bezorgdheid gade sloeg, adviseerde na elke jaarbalans, waarvan ze inzage had, dat er bezuinigd moest worden. Er moesten meer mensen worden ontslagen, de lonen moesten omlaag, de salarissen evenzo enz. Al deze maatregelen, die genomen moesten worden, lang nadat het boekjaar was afgesloten en het verlies bekend was, hadden niet tot resultaat, dat de zaak lonend kon draaien. De mensen die werden ontslagen, waren diegenen, die het eerst gemist konden worden, n.l. de laagstbetaalden. De houtzoekers, zagers, schavers, de mensen die bij laag- en hoogconjuntuur onmisbaar zijn, maakten het gemiddeld loonbedrag eerder hoger dan lager. Minder inkoop, lagere omzet, het beperken van het onderhoud van machines en gebouwen tot het allernoodzakelijkste, konden geen gunstige ommekeer in de toestand brengen. Op voorstel van de Sallandsche Bank werd de bedrijsleider de Haan ingeschakeld als tussenpersoon tussen Stoffel en de Sallandsche Bank. Hij moest de bank wekelijks op de hoogte houden van de gang van zaken, buiten de directie om. Over de persoon van de Haan treft u elders uitvoerige bijzonderheden. Het zal voor P.Stoffel Pzn. een bittere pil zijn geweest
te moeten toestaan, dat buiten hem om de Bank over het doen en laten van het bedrijf werd ingelicht. Commissarissen en directie hadden voordien besloten om de Haan meer bevoegdheden toe te staan, wat blijkt uit het volgende schrijven: Wegens de steeds toegenomen werkzaamheden van ondergetekende (P.Stoffel Pzn.) hebben commissarissen en directie besloten een groter deel van de werkzaamheden van ondergetekende aan de Heer de Haan op te dragen als chef-bedrijfsleider. Commissarissen hebben daarbij de Heer de Haan op de meest nadrukkelijke wijze opgedragen de grootst mogelijke bezuinigingen in het bedrijf toe te passen en de gehele leiding van het bedrijf buiten het kantoor op zich te nemen, teneinde in de steeds moeilijker wordende omstandigheden het bedrijf gaande te houden.
In datzelfde schrijven werden de nadere bezuinigingen aangekondigd: Ontslag 8 arbeiders Rentezegels id Loonsverminderingen 2 pensioeneringen Salarissen mensen kanttor Gratificatie reizigers Onkosten id.
fl 8.294,fl 62,40 fl 249,60 fl 728,fl 2.236,fl 660,fl 140,fl 390,fl12.760,=
In de oorlog van 1940-1945 moesten we noodgedwongen voor de Duitsers zagen, het bedrijf was door hun gevorderd. Zij legden beslag op de bossen in de omgeving van Deventer, waarvan het dikke zaaghout naar onze werf werd gedirigeerd en in de beide kolken werd opgeslagen. Ook Stoffel zelf moest zich tot het kopen en zagen van inlands hout bepalen. Daardoor konden de klanten aan wat hout 'zonder bon' worden geholpen. Voor de Duitsers moest een bepaald rendement uit hun zaagbalken worden gezaagd. Wij slaagden daarin natuurlijk wel en administratief was de zaak volkomen rond. Toch kwam nog menig plankje er van bij de klanten terecht. Door ook de loopgangen en de zolders uit de loodsen aan de klanten te verkopen, om hen toch maar te kunnen helpen aan 't werk te blijven, kan men begrijpen, hoe de loodsen er na de oorlog uitzagen. Het waren holle geraamten en niets verkoopbaars was er meer in. Ofschoon de Duitsers vrij vlot hun rekeningen betaalden, kon niet worden voorkomen, dat de laatste rekeningen onbetald bleven. Gelukkig kon met wat manipulaties bij het indienen van nota's de schade hierop tot een minimum beperkt blijven. Toch floreerde die z.g. 'zwarte handel', dank zij de houding van Tonie Sr. en Ir. Bunschoten, die wel inzagen, dat er na de oorlog ook weer op onze oude klanten gerekend moest kunnen worden. Daarbij moest vanzelfsprekend wat risico worden genomen, maar dit risico heeft P. Stoffel Pzn. niet aangedurfd. Hij wist zogenaamd niets van de 'zwarte handel', maar het kan hem onmogelijk ontgaan zijn. Het ging in elk geval geheel buiten hem om. Toen in april 1945 de Duitsers wegtrokken, hadden we geen hout meer in de loodsen, wel de kolk vol dennenrondhout, maar dat was niet zichtbaar gelukkig en daarvan stond niets op papier. Het kon ons ook niet afhandig gemaakt worden als oorlogsbuit. De 'zwarte kas', die gehouden werd door Tonie Sr. bestond grotendeels uit Nederlandse effecten en met dat kleine kapitaal van cir. fl 100.000,- moest het bedrijf van de grond af weer worden opgebouwd.
Na het beeindigen van de oorlog kwam de invoer van gezaagd hout op beperkte schaal weer op gang. Iedere houthandel kreeg daarvan wat toegewezen. De verkoop hiervan, die alleen via de Rayon-Houtgemachtigde mocht plaats vinden tegen afgifte van bonnen, moest contant betaald worden. Want ofschoon er maar weinig hout in de loodsen kwam, was dit toch al zo hoog in prijs, dat crediet geven eenvoudig niet mogelijk was. Bovendien waren de prijzen vastgesteld. Enigerlei risico werd er dus niet gelopen. Dit distributie-systeem heeft enige jaren geduurd. Naar gelang er meer hout werd ingevoerd, werd ook de drang naar vrijheid en credietgeving meer gevoeld. Geleidelijk groeide de omzet van gezaagd hout; de daaruit voorvloeiende grotere inkopen en de credietverlening aan debiteuren eisten steeds grotere credieten van de Sallandsche Bank. Hoewel de bank ruimschoots dekking had voor deze credieten, wilde ze het plafond van de credieten zo laag mogelijk houden. Juist in de jaren na 1950 toen de mogelijkheid voor Stoffel bestond haar omzet te vergroten zodanig, dat haar outillage volledig gebruikt kon worden, hield de bank de hand op de portemonaie. de Directie heeft in die tijd vele besprekingen gehad net de directie van de Sallandsche Bank en het gelukte meestal wel om het credietplafond te vehogen, maar dat waren altijd maar tijdelijke verhogingen. De Sallandsche Bank bleef uiterst voorzichtig en al kon Stoffel met de rapporten van Limperg in de hand bewijzen, dat de zaak zo gezond was als een vis, maar alleen niet over voldoende liquide middelen beschikte, de Sallandsche Bank had haar eigen interpretatie van de balanscijfers en maakte op haar wijze deze cijfers ongunstiger. Er zat voor Stoffel niets anders op dan belangrijk meer van importeurs te kopen, waarbij dan gebruik gemaakt kon worden van leveranciers-crediet. Helaas kwam daarbij de aantrekkelijke importwinst geheel ten goede aan de importeurs. Dat dit zo niet langer door kon gaan heeft Marten al gauw begrepen. Bovendien was hij bang dat de Sallandsche Bank op een ongelegen moment wel eens kon weigeren een import te financieren, zoals dat in 1892 ook met Vermeer gebeurde. De directie kreeg van de commissarissen de bevoegdheid de credieten bij een andere bank onder te brengen. Dat was een geweldige stap, temeer omdat er meerdere familiebanden bestonden tussen de directie van Stoffel en de Sallandsche Bank. De Rotterdamsche Bank werd bereid gevonden de credieten over te nemen, hetgeen in januari 1954 geschiedde en het is de directie sedertdien steeds gelukt het bankcrdiet aan te passen aan de gestaadig groeiende omzet. Dat Stoffel thans weer, evenals vroeger, een van de grootste, misschien wel de grootste houthandel van het oosten des lands is, daarvan zou nooit sprake geweest zijn, als niet tijdig van bank was verwisseld.
3 - INTERN EN EXTERN VERVOER Het kenmerk van de mensen die bij Stoffel werkten was, dat ze bijna allemaal in de loop der jaren wat scheef groeiden. Dat was het gevolg van het op de schouders dragen van het hout. Elke man van de werf was voorzien van een 'draagleer', dat was een hard stuk zoolleer, dat door middel van een riem over de borst en rug, op de schouders werd gedragen. Sarcastisch werd hiervan gezegd 'een ander hef het vleis deruut evreten en wie koent de hele dag onder het vel sjouwen'. Inderdaad was het draagleer een onmisbaar attribuut en het beschermde de kleren, die toenderdtijd veelal uit 'pilot' bestond, voor vroegtijdige slijtage. Voor het transport van schip naar loods en van loods naar zagerij of schaverij werd gebruik gemaakt van lorries, die over rails door 'mankracht' werden voorbewogen. Deze lorries bestonden uit twee assen met spoorwielen welke waren verbonden door een zwaar houten raamwerk, waarop het hout werd geladen. Als zo'n lorrie uit een schip was beladen, kwam er een paard aan te pas om hem naar 'boven' te brengen en via draaischijven naar de bestemde loods te dirigeren. Het 'naar boven' brengen bestond uit het transport van de loswal naar de hoger gelegen werf. Asl de lorries daar waren aangeland, werden ze met mankracht, meestal een ploeg van 10 mensen, naar de bestemde loods gebracht, waar het hout 'op lengte gesorteerd' op de juiste stapel werd gelegd. En omdat er zoveel lengten waren, waren er ook veel stapels en op die stapels stond oemand te wachten tot hij weer een plank of balk kon aannemen. Dat er op die manier heel wat handen aan te pas kwamen, voor het in de loods arriveerde, laat zich raden en vooral in de zoemer, als de aanvoer op zijn hoogte punt was, waren zeer veel mensen nodig. Zo herinner ik mij, dat er 's winters circ. 120 vaste en lossen arbeiders werkten, en dat er eind mei of begin juni zoveel losse arbeiders bij kwamen, dat er zaterdags voor meer dan 200 arbeiders loon moest worden klaar gemaakt. De manier van werken en het grote aantal mensen was tevens de aanleiding tot een groot percentage 'leegloop'. Het was in die tijd niet zo moeilijk aan mensen te komen, velen kwamen uit de naaste omgeving van Deventer. Velen hadden er al een uurtje fietsen opzitten om op tijd, en dat was 6 uur 's morgens, aanwezig te zijn. Van 1 november tot 1 februari was de begintijd 7 uur. Zoals gezegd, hard werd er niet gewerkt en de algemene mening in de stad was 'bij Stoffel kun je oud worden'. Nieuwsgierig waren ze vaak wel en vooral de fam. Weijers, dolleman, en lebbink die op de werf woonden, konden daarvan meepraten. Van alles wat zich rond die families afspeelde, was men op de hoogte, om van de 'villa' maar niet te praten. en er werd ontzettend veel gepraat. Men hield daarvoor 'societeit' bij de pomp tegen de smederij, of bij de pomp achter het huis van Johan Weijers. Er werd veelal gewerkt in groepjes van 3 of 4 man bij het in de loods brengen of het maken van stapels in de 'hof' of op 'Lombok', De 'hof' grensde aan de zaagmolenstraat en het Lombok was een verhoogde droogplaast langs de nieuwe kolk. Als zo'n ploegje van 3 of 4 man met een wagon hout naar een van die 'uithoeken' trok, dan werd in een rustig tempo de wagon gelost op een stuk of 10 planken na, en dan moest er nodig gepraat worden. Kwam de P.Stoffel Pzn. op zijn ronde in de buurt, dan hadden ze hem al lang zien aankomen en waren ze juist bezig om de laatste planken te lossen, waarna de terugreis werd aanvaard. Een ploeg onder aanvoering van Groenewoud, die belast was met het in de loods brengen op Lombok van geschaafd hout, werd door de andere arbeiders aangeduid als de ploeg van de 'kaalkonten', omdat het zitvlak van hun broek aan de meeste slijtage onderhevig was. Ook was in de jaren rond de eeuwwisseling het gebruik van sterke drank bijzonder groot, althans bij een bepaalde groep van de bevolking. In die tijd was het Leger des Heils erg in de weer om te trachten de drankzuchtigen tot inkeer te brengen. 's Zondagsavond was dan 'bekering' bij het Leger des Heils mogelijk; herrieschoppen was meer de bedoeling dan bekering. Ook enkele Zagemoelders hebben zich daar al eens op een zondagavond laten bekeren. En dan was het maandag groot feest op de molen. Dan werd in geuren en kleuren de belevenissen verteld en geloof maar dat het aantal toehoorders groot was. Dan werden de Leger des Heilsliedjes gezongen en daarbij in de kanden geklapt, zoals dat daar blijkbaar gebruikelijk was.
Heel wat arbeiders hadden bijnamen, zoals 'Kolde Rein', Jaaakob, de 'Natneuze', de 'Kikkert', 'Keubeken de Vloo', de 'Kakkert', de 'Kikkert', 'Hassien Spek', de 'Sloffe' en de 'Reier, de Bok en de Beier', een driemanschap van de Steenenkamer, die in een adem werden genoemd. Een bekende figuur was ook Jannus Niedeken uit Twello, een grote sterke kerel, die vroeger boomhakker was geweest en later aan de Molen kwam werken. Hij is 25 jaar aan de Molen geweest en 68 jarige leeftijd gepensioneerd. Al die jaren is hij 's morgens naar Deventer komen lopen en 's avonds om 7 uur ging hij weer terug. Hij droeg altijd een stok op zijn schouder, waaraan zijn trommel met boterhammen hing. Het was in de jaren voor 1940 niet moeilijk om aan mensen te komen, maar wel was men er op uit om mensen die goed bruikbaar waren in de houthandel, maar niet helemaal in vaste dienst genomen konden worden, enigszins te binden. Zo bestonden er afspraken met de vleeswarenfabrieken van Hunink en Stegeman en de olieslagerij van ten Hove, welke drie speciale winterbedrijven waren, om de mensen die zij in de zomer niet nodig hadden, in die tijd bij Stoffel onder te brengen, die ze dan in de winter weer afstond. Deze regeling werkte alleszins bevredigend en op die manier hadden de arbeiders het hele jaar werk. Elke houtzoeker had 2 mensen bij zich en een handwagen. Iedere ploeg haalde uit de loodsen wat hij nodig had, laadde dat op zijn handkar, bracht het naar zaag- of schaafmaichine, zorgde er voor dat alles werd gezaagd en geschaafd, laadde het vandaar weer op de handkar, om het tenslotte op een grote wagen te laden, waarvoor een paard werd gespannen om het af te leveren bij de klanten. Per paard en wagen werd afgeleverd in de gehele omtrek van Deventer en er waren behoorlijke afstanden af te leggen. Op die manier kwamen we tot in Loenen, Beekbergen, Epe, Heerde, Wijhe, Heino, Raalte en Holten. Alles naar de kant van Lochem gign per Geld-Ov. Tram waarvoor onderweg aan halteplaatsen kon worden afgeleverd. De tram van Zutphen naar emmerik had voor ons weinig aantrekkelijks, omdat Zutphen het beginpunt was. Dat veranderde toen in 1918 de lijn doorgetrokken werd tot Deventer. Ook voor Stoffel kon dit betekenen de ontsluiting van een nieuw werkterrein. Daartoe werd in de aanleg van lijn Devneter-Zutphen voor fl 30.000,- deelgenomen. Veel klandizie heeft het nooit opgeleverd en er is ook nooit gepobeerd door intensief bezoek nieuwe klanten te winnen. Gaandeweg kwamen na 1918 vrachtauto's in gebruik. Aamvankelijk waren dat afgedankte legerauto's. De tram Deventer-Zutphen heeft nooit zijn bestaan waar kunnen maken en na jaren van gesukkel is het tarmlijntje maar weer afgebroken, wat voor Stoffel betekende een apk waardeloze aandelen van fl 30.000,De verder afgelegen plaatsen zoals Winterswijk, Groenlo, Lichtenvoorde, Eibergen enz. waren slechts bereikbaar per spoor. In die dagen was dat het Staats Spoor met een emplacement voor het plantsoen en het Hollandse Spoor, welks emplacement bereikbaar was vanaf de Beestenmarkt. Het Staats Spoor ging van Noord naar Zuid, het Hollands Spoor van Ooost naar West. De spoorladers Boon en Berends moesten van het ene naar het andere emplacement lopen. Deze beide mensen zag je alleen Zaterdagsmiddags op de werf om hun loon te halen. Op zo'n spoorwagon, waarop ongeveer 18 m3 hout werd geladen, kwamen vaak 8 tot 10 ontvangers voor en danwas het zaak om nog diezelfde dag bericht van aflevering aan de ontvangers te sturen. Zijzelf zorgden voor paard en wagen om het hout van de wagon te halen. Dat op die manier veel wagens en veel paarden nodig waren laat zich denken. Toen ik in 1913 bij Stoffel kwam, hadden we als vaste vervoerders 'De Kraaie' met zijn kreupele schimmel, Steenbruggen met 2 grote, maar niet zulke beste paarden en Jansen met 2 paarden. Bovendien werden de afnemers aangemoedigd om het hout zelf te halen door hen een vrachtvergoeding van 2% te geven. Tevens werd gebruik gemaakt van vervoer door vrachtrijders, die vaak tweemaal per week een vaste dienst op een bepaald traject onderhielden. In 1913 werd de stalhouderij Sonnenberg ingeschakeld en vanaf die tijd waren er practisch geen vervoersproblemen meer. Er dagen geweest dat in totaal 30 paarden nodig waren. Voor de klantenbazen in de stad, die niet zelf over een handwagen beschikten, waren z.g.n. 'hennekeswagens' beschikbaar, eenassige wagentjes met een stasrtstuk, waarop het hout met een stevig touw moerst wordem vastgebonden. De voorwaarde voor het gebruik van
derze wagentjes was dat ze direct na gebruik moetsen worden teruggebracht. Tweemaal per jaar reisde de jonge Jan Stoffel al de veraf gelegen plaatsen af, noteerde bestellingen en nam de betalingen in ontvangst. En aangezien het allemaal afnemers waren, die kleine werkjes onderhanden hadden, behouden senkele grotere, waren het vrijwel nooit spoedorders. Bovendien was een snellere aflevering door concurrenten ook niet mogelijk. Daarom legde men, om niet direct verlegen te zitten, een betrekkelijk grote voorraad aan. Zolang de houtprijzen niet aan te grote schommelingen onderhevig waren, zat er in die betrekkelijk grote voorraad bij afnemers geen enkel risico. In 1924 deed bij Stoffel de eerste vrachtauto zijn intrede. Het was een tweeassige verlengde Ford, die een laadvermogen had van ongeveer 2 ton. Proper werd aangenomen als eerste chauffeur. Hij was vordien paardeknecht geweest, maar had. toen hij bij Stoffel in dienst kwam, al enige ervaring in het besturen van auto's. De eerste vracht moest naar Wapenvelde en ieder keek zijn ogen uit, toen hij 4 uur later alweer terug was. Voorheen ging met zo'n vracht minstens 12 uur gepaard. Maar toen die eerste auto er was, Wilde iedereen per vrachtauto bezorgd hebben een daaraan was niet meer te ontkomen. Gaandeweg moesten meer vrachtauto's worden aangeschaft, totdat er van paardekracht alleen nog maar gebruik gemaakt werd bij het optrekken van de lorries van schip naar werf. Met veel systemen vrachtauto's werd geexperimenteerd, totdat uiteindelijk de trekker met oplegger als meest geschikte combinatie werd bevonden. Met de intrede van de vrachtauto trad een algehele ommekeer in de bedrijsvoering in. Was voorheen het externe transport uitbesteed aan derden, het vervoer per auto werd in eigen hand genomen. Het gevolg hiervan was, dat niet alleen chauffeurs moesten worden aangetrokken, ook het onderhoud en de reparatie eiste vakkundig personeel. Gradus Lebbink de chef van de smederij kreeg deze taak op de schouders gelegd en onder zijn leiding konden praktisch alle reparaties in eigen beheer worden uitgevoerd. Het externe transport vereiste inmiddels grotere investeringen, iets waaraan voorheen geen geld besteed hoefde te worden. De oorlog in 1940 bracht grote veranderingen op 't gebied van extern transport met zich mee. Bijna alle auto's werden door de Duitsers in beslag genomen, op een paar oudjes na, die we voorlopig nog zelf mochten ebruiken. De bezetter stelde geen benzine beschikbaar, zodat naar andere brandstof moest worden omgezien. Op de ons nog resterende auto's werden houtgasgeneratoren geplaatst. In de plaats van benzine in de tank moest voortaan aan zak droog beukenhout worden meegenomen en onderweg worden bijgestookt. Gelukkig konden we zelf voor beukenhout zorgen, dat in kleine stukjes gehakt, op de ketel gedroogd kon worden. De trekkracht van de auto was hierdoor belangrijk minder en het duurde 's morgens enige uren, voordat er voldoende gas beschikbaar was om te kunnen starten. Zo gauw er na de oorlog weer benzine beschikbaar kwam, zijn al die bouwsels op de schroothoop terecht gekomen. De Duitsers hadden bij hun afscheid bovendien de rest van de auto's meegenomen, zodat we toen maar moesten zien hoe aan andere auto's te komen. Een auto hebben de Duitsers ons gelaten, maar de banden haddenze er af gehaald en meegenomen. Het heeft tijden geduurd, voordat we uit in beslag genomen auto's en materiaal een stel oude banden voor onze auto konden kopen. Uit legervoorraden kon toen weer een begin gemaakt worden met een autopark van dumpmateriaal. Met de opname in 1952 van M.J.Stoffel in de directie werd het interne transport grondig onderhanden genomen. Een verblijf van ongeveer een jaar in zweden en een half jaar in Engeland hadden hem doen kennismaken met een volkomen nieuwe werkwijze. Al heel spoedig gingen de rails eruit, omdat al dat gesleep met de wagons teveel mankracht vergde. In de plaats daavan werden door hem wagentjes op luchtbanden ontworpen, die makkelijk te hanteren waren en die niet aan een vaste baan waren gebonden. De bestrating moest toen onder handen worden genomen ter voorkoming van onnodige slijtage van de wagentjes. Een dieseltrekker werd aangeschaft, die de volgeladen wagentjes van de IJsel naar de werf bracht, zodat niet meer als vroeger van paardekracht gebruik behoefde te worden gemaakt. Het systeem van schepenlossen en huotopslag onderging eveneens een grondige wijziging. Al voor 1940 maakten we gebruik van transporteurs. Hadden we vroeger een ruime beschikking
over arbeidskrachten, na 1945 was het aanbod hiervan veel geringer en op het laatst was het moeilijk het bedrijf gaande te houden met een nog net voldoende aantal mensen. Bovendien stegen de lonen dermate, dat naar middelen moest worden omgezien, om met een zo klein mogelijk aantal mensen een zo groot mogelijke omzet te verkrijgen. Het was niet meer mogelijk om tijdens het lossen van de schepen meteen het hout in de loods te krijgen. Voortaan zou het hout uit het schip voorlopig moeten worden opgestapeld in een z.g.n bulkloods. Doormiddel van een heftruck kan het hele pakket ineens van de wagentjes worden gelicht en in de bulkloods op elkaar worden gezet. Het lag aanvankelijk in de bedoeling om, zodra de schepen gelost waren, de schepenlossers in te zetten voor het verdere transport naar de loodsen. Het bleek evenwel gewenst te zijn de stapels in de loods niet meer te hoog te maken, zodat de houtzoekers het hout weer gemakkelijker uit de loods konden halen. Dat hierdoor de bulkloods weer te klein werd en veel hout onder dekkleden op de werf moest worden gezet, was hiervan een onvermeidelijk gevolg. Ook de aanvoer had een hele verandering ondergaan. In tegenstelling met vroeger wordt thans uitsluitend gebruik gemaakt van kustvaarders, die zonder overladen onderweg, van de afvoerhaven in Zweden en Finland to voor de wal in Deventer komen, als ten minste de waterstand in de IJsel dit niet inmogelijk maakt. Voor enige jaren is een 'lengtesorteermachine' in gebruik genomen. Met dit apparaart is het mogelijk het hout op lengte, maar bovendien op kwaliteit te sorteren. Deze pakketten van een lengte worden door middel van de vorkheftruck met 'endloader' in de loods gezet. Veel collegahouthandelaren, die met hetzelfde vraagstuk gecofronteerd werden, kwamen kijken bij Stoffel, hoe die de moeilijkheden had opgelost en ze werd Stoffel weer evenals vroeger een bedrijf, waarvan anderen wat konden opsteken. De werkwijze van aflevering heeft eveneens een algehele wijziging ondergaan. Voorheen zorgde elke aflader er voor dat het te zgen of te schaven hout bij de zaag- of schaafmachine kwam. Als alles klaar was kwam hij met zijn ploeg alles weer ophalen, om het vervolgens op een wagen of auto te laden. Dat is allemaal anders geworden. De bestkzoeker haalt het hout uit de loods, legt het op een wagentje, geeft aan wat ermee gebeuren moet en de trekker[chauffeur brengt het naar de machinale afdeling. Vandaar brengt hij het naar de expeditieloods, waar voor belading van de opleggers door middel van een heftruck wordt gezorgd. Op deze manier kon onnodig heen en weer lopen van de bestekzoeker worden voorkomen, waardoor hun productie- capaciteit enorm kon worden opgevoerd.
4 – Bedrijfsleiding De houthandel Stoffel die tot 1869 door de oprichter P.Stoffel Czn. alleen werd geleid, werd na zijn overlijden in dat jaar opgevolgd door zijn zoon Piet, die later hulp kreeg van zijn broers Jan, Bernard en Willem, zodra deze de school hadden verlaten. Of het de wens van die broers is geweest om ook in de houthandel te worden opgenomen, is mij niet bekend, maar zij zullen in ieder geval een grote steun zijn geweest voor Piet, die al op zeer jeugdige leeftijd de zorg voor de zaak en zijn grote familie op zijn schouders kreeg. Vier van de vijf zonen van Piet werden later in het bedrijf opgenomen, n.l. Piet Pzn., Cornelis (die later naar Rusland zou gaan), Tonie en Jan Jr en Piet Bzn. en vier personen die niet tot de familie Stoffel behoorden n.l. van de Vegte, Gerrit Lebbink (broer van Jan Lebbink), Jan Weijers en W.Rutgers. Twee zoons van Tonie, Toni Jr. en Marten hebben na 1945 de traditie voortgezet door eveneens in het bedrijf te worden opgenomen. Helaas kwam Tonie Jr. op jeugdige leeftijd te overlijden, zodat momenteel Marten Jan als enige Stoffel aan de houthandel bleef verbonden. Het was gebruikelijk om de jongere generatie eerst dan in het bedrijf op te nemen, als ze een kortere of langere tijd in het buitenland, enkelen in Zweden en finalnd, anderen in Rusland, hadden doorgebracht. Daarna volgde soms een verblijf in Engeland, teneinde kennis op te doen van de detailhandel of kennis betreffende houtbewerkingsmachines. Na die aanlooptijd kwamen ze in het eigen familiebedrijf en moesten dan enige jaren de werf op, waar ze de nodige kennis konden opdoen van alles wat met de verkoop en aflevering van doen had. Na deze leertijd kregen ze een plaats op het kantoor om ook het administratieve deel van de houthandel onder de knie te krijgen. Piet Pzn. kreeg de taak toegewezen van bedrijfsleider. Het was een allesomvattende taak, want daaronder vielen alle werfwerkzaamheden, de machinale afdeling, het transport en later ook het autopark. Het systeem van werken vereiste veel arbeiders. Zo werd b.v. bij het lossen van schepen tegelijkertijd het geloste hout in de loods gezet. Daarbij werd wel voorkomen, dat het hout niet nogmaals moest worden aangepakt, maar dan was er na het schepenlossen niet voldoende productief werk voor de vrijkomende mensen. Deze werden dan aan het 'sprikken maken' gezet, het afvalhout van de lattenbank stukbreken en naar het ketelhuis brengen. Je kunt je voorstellen hoe hard daar gewerkt werd. Elders heb ik vermeld hoe we aan het grote aantal lossen arbeiders kwamen. Toch was men vaak genoodzaakt om naast de vaste losse arbeidwers, die veelal van buiten Deventer kwamen, ook arbeiders uit de stad aan te nemen. Dat was niet van het beste soort en meestal waren het echte drinkebroers. Ze waren niet gewend om zonder borrel te werken en daar ze niet stiekem van de werf weg konden sluipen, hadden ze vaak wat voorraad bij zich. Vooral 's maandags was met die mensen geen land te bezeilen. Piet Pzn. kende zijn pappenheimers wel en toen hij eens zo'n drinkebroer miste, zocht en vond hij hem liggen te slapen onder een in de loods gelegen omgekeerde roeiboot. Aan beide benen trok hij hem onder de boot vandaan en joeg hem meteen van de werf, wat de nodige scheldpartijen tot gevolg had. Met het gewone personeel had hij niet zoveel te stellen. Over het algemeen was men bang voor hem. Hij kon ontzettend driftig worden en dat gebeurde nog al eens. Bovendien was hij er niet op gesteld, dat men betreffende zijn werk er een eigen manier op na hield en hield daar ook geen rekening mee. Met de klanten lag hij nog wel eens overhoop en vooral als ze met een spoedbestelling kwamen, waarvoor zij voorrang vroegen. Het is niet verwonderlijk dat dergelijke klanten eerder geneigd waren om naar de concurrentie te gaan, die inmiddels in Deventer was gevestigd. Gelukkig had Stoffel de naam goed hout te leveren, wat toch het merendeel van de klanten wel prefereerde. De bedrijfsleiding was een volledige en drukke dagftaak, toch deed Piet Pzn. ook vanaf 1917 de hoofdboekhouding, die toen nog niet meer omvatte dan het bijhouden van het Grootboek en het opmaken van de balans.
Willem Stoffel had de inkoop, de bevrachting en al wat daar bij hoorde onder zich. Toen ook voor hem de tijd gekomen was om zich terug te trekken (1938), nam Piet Pzn. ook deze taak op zich. En hier trad een karaktertrek naar voren, die van grote invloed is geweest voor de gang van zaken in het bedrijf. Hij voelde zich voor alles verantwoordelijk en daarom trok hij alle verantwoordelijkheden aan zich en droeg geen enkele taak over, aan wie dan ook. Zelfs het kantoor was er op ingericht; het gehele kantoor was een grote ruimte, waar geen enkele afdeling een gesloten ruimte was. Zo kon Piet Pzn. als hij op kantoor was, alle gesprekken, zoals telefoongesprekken en gesprekken met klanten volgen, Als je dan probeerde een klant met wie je in gesprek was tevreden te stellen door voor hem een kortere levertijd te zullen bepleiten, dan kwam er een stem uit het andere deel van het kantoor '..ik heb toch gezegd dan en dan gaat het mee en niet eerder...'. Dan stond je voor Pietsnot en de klant verliet niet als een tevreden klant het kantoor. Natuurlijk is het niet mogelijk om aan alle wensen te voldoen, maar de klanten mogen toch verwachten dat hun dat op een wat prettiger manier wordt verteld. Omdat Piet Pzn. toch de drie veelomvattendste taken van bedrijfsleiding, hoofdboekhouding en inkoop niet alleen aan kon, was hij wel gedwongen om minstens een van die taken over te dragen. Het zou voor de hand hebben gelegen om de boekhouding over te doen aan diegene uit van het kantoorpersoneel, die daarvoor de bkwaamheid bezat, of de inkoop te delegeren aan Tonie of Jan, waardoor hijzelf de bedrijsleiding, die hij al jaren en jaren onder zich had, zou blijven doen. Edoch de voor de hand liggende oplossing werd niet gekozen. Het was zo, dat Piet Pzn. alleen zichzelf geschikt achtte deze taken te vervullen. Dat zijn broers Tonie en Jan er anders over dachten had verder geen invloed. Voor de bedrijfsleiding werd iemand van buiten aangetrokken. Het was de Haan die in 1929 naar Deventer kwam en die in 't westen werkzaam was geweest in een kleine houthandel en wiens vader baas was bij een grote houtzaak in Leiden. Dat zou dus vast en zeker een goede moeten zijn! het bleek ons echter al gauw dat het helemaal geen goede was. Door zijn onkunde werden vaak hele partijen verknoeid, die dan maar achter in een loods verstopt werden. In tegenstelling met Piet waren bij hem wel korte levertijden mogelijk, tenminste dat beloofde hij, maar hij kwam ze vaak niet na. Een klant in Wijhe, die met zijn knechten zat te wachten op een beloofde levering van dakbeschot, wachtte daarop tevergeefs. Op zijn telefonische vraag waar zijn hout bleef, werd hem geantwoord dat het al onderweg was. Op zijn herhaalde telefonische vragen moest tenslotte het hoge woord er uit, dat er een misverstand in het spel was en dat het hout nog geschaafd moest worden. Van levering die dag kwam niets en de klant was woest dat hij zo voor de gek was gehouden en bovendien grote schade ondervond. De Haan die bang was dat dit Piet ter ore zou komen, ging 's avonds naar Wijhe en heeft de zaak moeten sussen, wat hem blijkbaar nog gelukt is ook. En hoe het mogelijk is geweest dat al deze dingen, waar iedereen weet van had, voor Piet vergorgen konden worden gehouden, is niet te verklaren. Toch moet hij geweten hebben, dat hij met de benoeming van de Haan had misgetast. Bij zijn aanstelling had deze een evenhoog salaris gekregen als Jan Weijers en ondergetekende. Wij kregen van Piet de mededeling dat de Haan bij 'gebeleken geschiktheid' op een hoger salaris kon rekenen. De geschiktheid is niet gebleken want de Haan is nooit boven het salaris van ons uitgekomen. De jaren van 1930 tot 1940 zijn jaren van achteruitgang geweest. Algemeen was men van oordeel, dat ook deze crisis niet lang zou duren; de regering ging hierin voor. Er werden geen tegenmaatregelen genomen maar aanpassingen aan de omstandigheden. Bij Stoffel werd evenzo gedacht en gehandeld. Het bleek echter dat de crisis steeds ergere vormen ging aannemen. Bedrijven moesten sluiten en er kwam grote werkloosheid. De vraag naar hout liep steeds verder terug, zodat ook Stoffel mensen moest ontslaan en een wachtgeldregeling moest invoeren. Van de 4 weken liep het personeel 1 week in deze regeling. Bovendien kon Stoffeler niet toe komen zijn hout tegen steeds lagere prijs te moeten verkopen. Men hield zijn dure hout zo lang mogelijk vast, waardoor menige klant bij de concurrentie terecht kwam. Het
verlies werd hierdoor steeds groter, omdat men het inzicht miste het dure hout zo gauw mogelijk te spuien om weer goedkoper te kunnen kopen. Bij de bezetting van Nederland in 1940 door de Duitsers raakte Stoffel de beschikking over zijn houtvoorraad kwijt, waardoor men geen baas meer in eigen huis was. Via het Rijksbureau voor Hout, waarvan Piet Pzn. Rayon Hout-Gemachtigde werd voor Midden Overijsel en Noord Gelderland, mochten afeveringen plaats hebben en dan vooral aan de Duitse instanties. De verantwoordelijkheid tegenover de Duitsers heeft Piet Pzn, altijd zwaar opgenomen. Niets maar dan ook niets mocht tegen de Duitse voorschriften worden ondernomen. Deze houding heeft tot gevolg gehad, dat veel klanten de mening waren toegedaan, dat Piet Pzn. Duitsgezind of misschien wel NSBer was. Dat we later nog veel nadeel van deze houding hebben ondervonden bleek al gauw toen het normale verkeer met de klanten na de oorlog weer was hersteld. Ook de mensen op de werf, die toch al niet op Piet Pzn. gesteld waren, namen hem zijn houding ten opzichte van de Duitsers zo kwalijk, dat ze na de bevrijding niet weer aan het werk wilden gaan, als Piet Pzn. als voorheen weer de leiding van de zaak op zich zou nemen. Door de oorlogshandelingen in en om Deventer was het in de laatste dagen niet meer mogelijk geweest om naar de werf te komen. Zodra Deventer bevrijd en de Duitsers vertrokken waren, verwachtte Piet Pzn dat de arbeiders direct weer aan het werk zouden gaan, maar deze bleven voor het hek staan en kwamen niet naar binnen. via afgevaardigden van weerszijden werd Piet Pzn voor het feit geplaatst zich onmiddellijk terug te trekken. Zo niet, dan werd er niet gewerkt. Ook een uitstel tot 1 mei, het was inmiddels half april, werd niet geaccepteerd. En zo bleef Piet Pzn niets anders over om naar huis te gaan en zich niet meer te bemoeien met de leiding van de zaak. Het moet voor hem een bittere pil zijn geweest op die manier afscheid van de zaak te moeten nemen, die hij zo vele jaren in voor- en tegenspoed naar zijn beste weten en vermogen had geleid. Achteraf bleek dit terugtrekken in april 1945 toch een minder pijnlijk afscheid te zijn geweest, dan het had zullen zijn na ontvangst van een schrijven van 17 augustus 1945 van de Militaire Commissaris voor de provincie Overijsel, kantoor Deventer, welk schrijven als volgt luidde:
Aan de Weled. gestr. Heer P.Stoffel Pzn. Hierbij deel ik U mede, dat U met ingang van heden, op grond van art. 99 lid 2 van het Besluit Herstel Rechtsverkeer (Staatsblad E.100) geschorst bent als directeur van de Houthandel en Zagerij P.stoffel Czn.
Ondertekening: J.W. van Groningen. Bedrijfsleider de Haan had in 1944 ontslag gekregen toen hij wegens 'zwarte handel' in boter, eieren en vlees door de politie werd opgepakt en vastgehouden. Eerst toen werd het de directie duidelijk, wie en wat de Haan eigenlijk was. In de eerste plaast had hij kwalijke vrienden en ontzag hij zich niet om in werktijd bezoek af te steken aan vrouwen van verdachte zeden. In de oorlog liet hij door de chauffeurs van de zaak inkopen doen van levensmiddelen, waarbij menig kilometertje niet op rekening van houtbezorging kon worden geschoven. Ook mensen van de werf van buiten Deventer nam hij in zijn zwarte handel op. Jarenlang is hij tussen de mazen doorgeslipt, totdat een zending naar het westen hem in 1944 noodlottig werd. Door de politie werd Piet Pzn van de aanhouding van de man ingelicht. Deze aanhouding leidde tot zijn onmiddellijk ontslag en daarmee was een eind gekomen aan een 15 jarig beleid van corruptie en wanbeleid op de werf. Na april 1945 moest weer begonnen worden met praktisch lege loodsen. Door
oorlogshandelingen was de houthandel van Orden, een filiaal in Deventer van Pont Zaandam, in vlammen opgegaan. In overleg met daarvoor bevoegde instanties werd overeengekomen een loods op ons terrein in huur af te staan aan de N.V. van Orden, die daarvan gebruik heeft gemaakt, totdat op een nieuw terrein een nieuw bedrijf door haar in gebruik kon worden genomen. Hiermee werd voorkomen dat bedrijfsruimte bij Stoffel werd gevorderd. Voorlopig werd in de vacature van bedrijfsleider niet meer voorzien. De geroutineerde werfbaas Schut kon het de eerste tijd best alleen af. Aan hem is het bedrijf grote dank verschuldigd voor de wijze, waarop hij de zaak weer heeft helpen opbouwen. Naijver van enige van zijn medewerkers hebben het hem aanvankelijk niet gemakkelijk gemaakt, maar strubbelingen heeft het later niet meer gegeven. Toen Marten in de directie werd opgenomen, luidde zijn optreden een nieuw tijdperk in. Het was toen al niet gemakkelijk meer om aan arbeiders te komen, trouwens mankracht werd ook steeds duurder. Om met een gering aantal mensen te komen tot een grotere manproductie was het noodzakelijk mechanische hulpmiddelen in te zetten en het arbeidstempo te verhogen door invoering van een tariefstelsel. Dit laatste mocht zich aanvankelijk niet verheugen in de sympathie van de arbeiders en het woord 'uitbuiten' was een veel gehanteerd begrip. Op rustige doch ook krachtige wijze werden deze vooroordelen ontzenuwd en toen duidelijk was geworden, dat op die manier op een aanzienlijke loonsverhoging kon worden gerekend, was van tegenstand eigenlijk geen sprake meer. Natuurlijk moet het systeem met grote zorgvuldigheid worden gehanteerd. Dankzij een bepaalde rivaliteit onder elkaar werd de productiviteit per man belangrijk opgevoerd. Van der Bijl kwam in 1953 als bedrijfsleider aan de zaak. In de begintijd kwam hij nog al eens op 'zere tenen' te staan, maar toen en de bedrijfsleider en de arbeiders wisten wat ze aan elkaar hadden, ging het steeds beter. Ook de krachtige hand van de directie, die beide partijen in de door haar gewenste richting stuurde, is van grote invloed geweest. In 1960 werd van der Bijl overgeplaatst naar Doetinchem om ook daar de modernisering in werkmethoden in toepassing te brengen. Dit leverde ook daar geen al te grote moeilijkheden op, ofschoon de weerstand ook daar eerst eigenlijk nog groter was dan in Deventer. Gelukkig is zowel in Doetinchem als in Deventer de arbeidsrust bewaard gebleven. In de plaats van van der Bijl kwam Krolis bij Stoffel als bedrijfsleider. Deze was op technisch gebied zeer onderlegd en met de tarivering helemaal op de hoogte. Toch kon hij met zijn gebrek aan houtkennis niet waar maken een goed bedrijfsleider te zijn, reden waarom hem na enige jaren werd verzocht een voor hem meer passende werkring te zoeken, wat hem ook gelukt is. In zijn plaats werd in 1963 de Ridder aangesteld, die juist wel over de zo nodige houtkennis beschikte en al jaren in het westen des lands in een groot houtbedrijf is werkzaam geweest. Later ingevoegd commentaar van de dochters van Piet Stoffel Pzn., Jet, Sytske en Liesbeth Stoffel: De beschrijving die de heer Rutgers in dit boek geeft van oud directeur P.Stoffel Pzn. (1874-1952) heeft ons, zijn dochters, pijnlijk getroffen. De aard van het boek brengt mee dat hier geen objectief beeld verwcht mag worden, maar wat hier gezegd wordt, is wel bijzonder eenzijdig. Vaders minder goede eigenschappen worden breed uitgemeten maar er wordt geen enkele waardering getoond voor zijn enorme inzet aan tijd en energie en zijn grote plichtsbesef. Er blijkt ook niet het minste begrip voor de moeilijke taak die vader had als aankomend directeur van een familiebedrijf met nog vier directeuren van een oudere generatie, die ook nog zeer uiteenlopende opvattingen over bedrijfsvoering hadden. In veel opzichten ging het zeer onzakelijk toe.
Weinigen beseften ook hoe zwaar de verantwoordelijkheid op hem drukte om ook in crisis- en oorlogstijd de vele familieleden nog inkomsten uit het bedrijf te verschaffen. Wij vinden dat deze aanvulling niet mag ontbreken in een boekwerk dat een beschrijving van de Houthandel Stoffel wil zijn. Jet, Sytske en Liesbeth Stoffel
5 - Verkoop Ook de manier van verkopen heeft in de loop der jaren een belangrijke weizigingen ondergaan. Aan de hand van het journaal blijkt dat toen de zaak in Schagerbrug werd geopend op 16 maart 1842 de eerste klanten in de eerste week voor fl 5,09 hout kochten dat contant werd betaald. In die zelfde week werd op rekening verkocht voor fl 26,60. De daarop volgende week voor fl 4,96 a contant en dat was de hele omzet in maart 1842. Hieruit blijkt dat maar afgewacht moest worden of de klanten uit zich zelf kwamen. Ook in Deventer ging het al niet anders. In de eerste week na de overname van de houthandel in de Polstraatstraat vermelt het journaal: Gedurende deze week aan diverse personen afgeleverde houtwaren zie verkoopboek voor fl 58,27 Al het afgeleverde hout werd gehaald, want in het jaar 1844 is geen geld uitgegeven voor lonen of vrachten. Uit bewaarde brieven blijkt, dat er in 1878 al sprake is van klantenbezoek. In januari van dat jaar schreef Bernard aan zijn broer Willem, die toen in Finland was, dat Klosters in functie was getreden. Hij is heel werkzaam en bevalt goed. Hij moet met februari op maandag tot donderdag op reis naar Epe, Elburg, Heerde, enz. bij de boerentimmerlui langs. En dan de volgende week naar Lochem, Borculo enz. Verder in dezelfde brief: Als jullie thuiskomen, konden Jan en ik wel eens op reis gaan naar Arnhem, Zutphen, Doesburg, enz., dan konden we daar nog nieuwe klanten zoeken en werd ik meteen nog wat wijzer, want ik word van 't voorjaar al 20 jaar. Hoe of Klosters in Epe, Elburg en Heerde kwam vermelt de geschiedenis niet, of het zou mogen zijn dat de spoorlijn Apeldoorn-Zwolle toen al bestond. In ieder geval was de treinverbinding Deventer-Apeldoorn er toen nog niet. Er werd niet het gehele jaar door gereisd, maar het was de hewoonte om dat te doen in februari en september en dan hoogstens gedurende 2 maanden. Het was de bedoeling in februari de rekeningen over het afgelopen jaar betaald te krijgen en tevens om nieuwe orders te noteren. Ofschoon er ook in die tijd al wel klanten waren, die er, om welke reden dan ook, meer dan een leverancier op na hielden, was er toch over het algemeen een vaste klantenkring. De bestellingen kwamen over het algemeen binnen door persoonlijk bezoek van de klanten aan de zaak, dat was ook in mijn tijd het geval. Ik herinner me nog dat een klant uit de omgeving van Apeldoorn kwam loopen, bij ons hout uitzocht en de terugreis ook weer lopende deed. Al met al was hier ongeveer een dag mee gemoeid. Een van onze klanten uit Vaassen zat vaak 's morgens om 6 uur al op de kantoorstoep te waxhten tot het kantoor open ging. De overige bestellingen kwamen binnen via de post. Als Top de kantoorloper 's morgens om 8 uur met de post kwam, regende het bestellingen, vaak spoedorders, die nog diezelfde dag moesten worden afgeleverd In 1924 kwam hierin verandering. Het was de directie gebleken dat de concurrentie reizigers uitstuurde, die ook bij onze klanten vaste voet probeerden te krijgen. Jan Weijers, evenals zijn vader en grootvader, van jongsaf aan de zaak verbonden en die zijn opleiding op kantoor gekregen had, kreeg een auto om de klanten te bezoeken en de klanten 'warm' te houden. De veraf gelegen plaatsen werden nog evenals vroeger 2 maal per jaar gedaan. Jan Stoffel Jr. is dit praktisch tot aan zijn benoeming tot directeur steeds blijven doen.
Uit gesprekken die ik vroeger had met P.Stoffel Sr. bleek dat ook hij vroeger op reis ging. Zo vertelde hij, dat hij naar Arnhem ging, daar een paar dagen in een hotel verbleef en de klanten uit Arnhem en omgeving ontving, die vooraf bericht hadden ontvangen, dat de heer Stoffel in dat hotel 'zitting' had. De klanten kwamen daar dan. Als ze de rekeningen betaalden dan gebeurde dat meestal in zilveren guldens en rijksdaalders. Ook willem Stoffel ging op reis en hij werd door sommige klanten 'brilleman' genoemd, omdat hij een bril droeg. Men had respect voor hem omdat hij in een oogwenk een bestek kon uitrekenen, wat dan weer tot gevolg had, dat dikwijls meteen de koop kon worden afgesloten. Het is een hoogst merkwaardig feit dat geen overkeg bestond tussen de inkoper en verkoper. De inkoper, en dat was gedurende lange jaren Willem Stoffel, kocht alleen datgene wat al jarenlang gebruikelijk was en waarvan praktisch niet afgeweken werd. Dat inkopen gebeurde meestal via een contract met enquist, maar men kocht de rest van agenten of importeurs, die geregeld op bezoek kwamen. Zelf ging men zelden naar de houtbeurs in Amsterdam, zodat van marktberichten nooit uit de eerste hand werd kennis genomen. Men kwam ze pas achteraf via bezoekende agenten aan de weet. Asl een klant voor een bepaald karwei een uitzonderlijke maat nodig had en aan onze reiziger vroeg of Stoffel dat leveren kon, dan kon jer van overtuigd zijn dat op kantoor gezegd werd 'dat hebben we niet' en 'dat kunnen we niet leveren'. Ook werd niet getracht dit in Amsterdam of Zaandam te kopen. De reiziger moest de klant dan weer vertellen, dat Stoffel niet leveren kon, om dan later te ervaren, dat een ander zich van de opdracht had meester gemaakt en wel geleverd had. Op deze manier kwam hij een volgende keer weer voor een leverantie in aanmerking. Jan Stoffel Jr. had in zijn begintijd de euvele moed om op kantoor te vertellen 'wat' men kopen moest, omdat hem gebleken was, dat naar bepaalde maten vraag was. Dit ontlokte aan Willem Stoffel de opmerking 'Jantje zal ons vertellen wat we moeten doen'. Ofschoon de reizigers er toch op uit werden gestuurd om contacten te leggen, werd van de wenken en wensen die ze overbrachten nauwelijks notitie genomen. De klanten met dergelijke wensen werden 'lastige klanten' genoemd. Stoffel kon zich een dergelijke houding permiteren omdat ze in Deventer en omgeving lange jaren de enige houthandel was. Bovendien was het bekent feit dat Stoffel prima hout leverde. Het gaf een hele opschudding toen Eindhoven uit Zwolle in Apeldoorn en kort daarna in Deventer nieuwe filialen vestigde. En of dat nog niet genoeg was, kwam daar later ook nog de houthandel van Orden bij, welke houthandel later door Pont Zaandam als filiaal werd overgenomen. Hierdoor ontstond een totaal ander beeld. Voorheen had men 'vaste' klanten die uitsluitend van Stoffel kochten en zich ook te houden hadden aan de soms wat langere levertijden. Met de concurrentie verdween het begrip 'vaste klanten' al gauw en men kocht waar dat het voordeeligst was en het snelst geleverd werd. Hoewel de reizigers overleg moesten plegen met de verkoopleiding op het kantoor, die toen in handen was van A.A.Stoffel, hadden ze toch een te grote mate van vrijheid van handelen. Eigenlijk was het zo, dat de reizigers in het algemeen, zowel de onze als die van de concurrentie, elkaar beinvloedden en elkaar vliegen trachtten af te vangen. Het gevolg was dat ze bij een inschrijving probeerden gewaar te worden, wie er mee deed en hiernaar hun inschrijvingsprijs bepaalden, Dat deze wijze van handelen prijsbederf met zich mee bracht, laat zich raden. In de jaren omstreeks 1930 nam de vraag naar triplex en plaatmateriaal toe. De directie kon er niet toe besluiten hiervan voorraden aan te leggen die bovendien vochtvrij moesten worden opgeslagen. Niet alleen zag men niet veel heil in de handel in plaatmateriaal, het ontbrak hen in die tijd ook aan de nodige financien. De klanten weigerden bij Stoffel te bestellen als die niet tevens de levering van triplex e.d. kon uitvoeren. Bij de concurrentie konden ze zowel het een als het ander bestellen. De reizigers ondervonden hiervan de meeste narigheid en hoewel ze niet reisden op provisiebasis, zagen ze toch niet gaarne hun klanten naar de concurrentie gaan.
Met een leverancier in plaatmateriaal in Deventer, die ook wat handelde in hout, dat hij van Stoffel betrok, werd overeengekomen dat de bij Stoffel binnengekomen bestellingen van plaatmateriaal van hem zou worden betrokken en door Stoffel doorgeleverd zou worden naar de klanten. De rekeningen zouden diir die leverancier rechtstreeks aan onze klanten worden gestuurd. De provisie die voor die leveranties was afgesproken zou uitsluitend aan onze reizigers ten goede komen, Het kwam er dus op neer, dat Stoffel bij wijze van service zijn klanten plaatmateriaal leverde zonder er een cent aan te verdienen. Bij het berijken van de 65-jarige leeftijd van A.A.Stoffel in 1952 werd Withagen met de leiding van de verkoop belast. Het contact tussen hem en de vertegenwoordigers was veel directer en en het werd de laatsten niet meer toegestaan zelfstandig inschrijvingsprijzen te bepalen. Elke week komen de vertegenwoordigers en Withagen samen en worden de problemen die zich voordeden en zich voor zouden kunnen doen, behandeld. Ook gaat Withagen er zelf op uit en onderhoudt op die manier direct contact met de afnemers. De laatste jaren worden steeds grotere projecten gebouwd en het afsluiten van de leveranties hiervoor is er niet eenvoudiger op geworden. Door het groter worden van de bouwprojecten ligt het voor de hand, dat het afsluiten van dergelijke grote orders aan de verkoopleider zelf moet worden toevertrouwd.
6 – Rusland Voor de aankoop van Russische balken en gezaagd hout was men nog steeds aangewezen op de importeurs daarvan. Allang werd naar de mogelijkheid uitgezien om zelf te importeren uit Rusland. Contact was reeds gelegd in Finland voor gezaagd hout via de firma Enquist. Ook in Rusland zou men op die manier graag zaken willen doen en dan hoofdzakelijk om balken te importeren. Om dit geheel zelfstandig te doen was niet mogelijk vanwege het benodigde kapitaal dat een dergelijke affaire vereiste en zakenvrienden met wie een compagnonschap gesloten kon worden, had men blijkbaar niet. De kans kwam door een advertentie van C.Hoogendijk Jr. in 'De Houthandel'. Daarin zocht hij belangstellende Hollanders die zelf in Rusland hun inkopen wilden doen, onder het moto 'Om de boom aan de bron'. Deze Hoogendijk was de opvolger van Breen, commissionair in hout te Amsterdam, en had contacten in Finland en Rusland. Er is toen in 1898 een combinatie gevormd onder de naam 'Compagnie voor Riga'. Wie de compagnons waren is niet meer na te gaan. In ieder geval vertegenwoordigde C. Hoogendijk Jr. de compagnie in Riga en in Rusland. Het aandeel van Stoffel in deze compagnie bedroeg 10,58% in de productie van voor export ongeschikte(?) balken en 16,44% in de extra voordelen volgens omzet. Tot 1901 heeft deze 'Compagnie voor Riga' geduurd. Nadien werd door bemiddeling van Hoogendijk zaken gedaan met Maat en Co. te Riga. Dat was in de jaren 1901-1905. Dit resulteerde uiteindelijk in een verlies van circ fl 10.000,-, welk verlies geheel voor rekening van P.Stoffel is gekomen. Cornelis Stoffel kwam in 1902, op 19 jarige leeftijd, bij Hoogendijk in Riga als volontair. Vandaar ging hij met Hoogendijk in 1903 naar Rusland om een groot bos in Losjemjo, nabij Smolensk, te exploiteren. Dit bos was door Bernard Stoffel en de heer Koopman van Altius getaxeerd. Bij de exploitatie bleek echter, dat de taxatie veel te hoog was geweest, het aantal stammen per hectaren was belangrijk minder dan waarop was gerekend. In 1903 kocht Stoffel van Nielsen een partij balken in Archangel op voorwaarde van 'wrakkeren'. Hoogendijk werd naar Archangel gezonden om te wrakkeren, dwz het uitschot er uit te halen. Van Riga werden twee wrakkeerders meegenomen. Voor Cornelis was er in Rusland niet veel meer te doen en hij kwam in 1906 weer naar Deventer met de bedoeling om voorgoed in Nederland te blijven. Ook hij heeft, evenals zijn broers, in Twente gereisd. C.Hoogendijk was na Losjemjo naar Petersburg gegaan. Tromp Meesters, een houthandelaar uit Steenwijk, met wie Stoffel veel zaken deed, kreeg van Hoogendijk een aanbieding van gezaagd hout. Tromp Meesters kwam naar Deventer om te horen, wat Hoogendijk voor iemand was, want hij had nog nooit zaken met hem gedaan. Er werd toen besloten om samen zaken te doen met Hoogendijk. Op voorstel van Stoffel werd Cornelis in 1907 naar Rusland gestuurd met de bedoeling om Hoogendijk te controleren. Deze laatste had al meer blijk gegeven van royaal met voorschotten om te springen, reden waarom Stoffel hem niet de vrije hand wilde laten. Onder andere werd de voorwaarde gesteld dat alle correspondentie over Cornelis Stoffel zou lopen, wat Tromp Meesters echter niet wilde. Buiten Stoffel om sloot Tromp Meesters een groot contract af met Hoogendijk voor levering uit Archangel. Anton Hoogendijk, een broer van C.Hoogendijk Jr., had in 1907 voor eigen rekening een zagerij gebouwd in Archangel, daar zou het grote contract van Tromp Meesters worden gezaagd. Inmiddels was het werkterrein verplaatst naar Archangel, waar verder zaken werd gedaan onder de naam 'Archangel Houtimport v/h C.Hoogendijk Jr', waarin o.a. deelnamen: Stoffel, Tromp Meesters, Brantjes (Purmerend) en Scheuer (cargadoor). Het schijnt dat Hoogendijk ook daar nogal royaal met de financien omsprong, want het duurde niet lang of er werden belangrijke verliezen geconstateerd. Om de zaak op de been te houden werd besloten er een N.V. van te maken, waarvan C.Hoogendijk en C.Stoffel directeur werden. In de N.V. werd eveneens opgenomen de zagerij van Anton Hoogendijk.
De slechte gang van zake was er de oorzaak van dat de goede verstandhouding van de firmanten van Stoffel ernstig werd bedreigd, wat blijkt uit een brief van 11 december 1908 aan zijn medefirmanten. Teneinde de goede verstandhouding onder de leden der firma P.Stoffel Czn. die ernstig bedreigd wordt door menigsverschillen inzake het voorschot aan de firma C.Hoogendijk Jr. verstrekt en versterkt door voortdurende kleine meningsverschillen bij het drijven der zaken, neemt de heer W.Stoffel voor een jaar zijn ontslag uit de zaak. Mogt na verloop van een jaar blijken dat het voorschot inzake Hoogendijk groot fl 50.000,verloren is, dan deelt W.Stoffel in dat verlies, daar hij heeft te kennen gegeven, dat in die zaak niets meer moet worden gedaan. Wordt er echter in dat jaar meer in deze zaak verloren of blijkt uit de balans van mei 1910, dat de zaak achteruit is gegaan, dan nemen ondergetekenden P.Stoffel, J.stoffel en B.stoffel aan, aan den tijdelijk uitgetreden firmant dat verlies te vergoeden. Ook nemenzij aan om aan W.Stoffel gedurende zijn uittreding te vergoeden de som van fl 10.000,-jaarlijks zonder verdere berekening van rente. De balans van mei 1909 wordt op de gewone wijze opgemaakt en ook met den heer W.Stoffel verrekend op de wijze of hij nog gewoon firmant is. Op de balans van 1910 heeft dan de verrekening plaats. W.Stoffel antwoord hierop 14 december 1908 De regeling door U opgemaakt l.l. zaterdag tusschen U, Jan en Bernard aan den eenen kant en mij aan den anderen kant, heb ik ontvangen en ga ermee accoord. Ik dank U zeer voor het schrijven dat gij daarbij gevoegd hebt. Over de zaken zal ik nu niet schrijven, maar ik verzeker U, dat het mijn liefste wensch is om, als het mogelijk is, met U allen in de zaak, waarin ik mijn geheele leven gewerkt heb, samen te werken. Kan dat niet, dan zullen wij toch in vriendschap van elkaar kunnen gaan. J.Stoffel schrijft 27 januari 1909: Daar moet toch een beslissing genomen worden in de Archangelzaak. Als uiterste concessie wil ik toegeven voor mijn fl 40.000,- dat zij geheel in de zaak blijven, dus dat Meesters dit jaar zijn fl 10.000,- meer kan krijgen, dan heeft die er toch geen schade van dat van der Made en de Looper niet toetraden. Die zaak mag toch niet mislukken, omdat een peuterige advokaat, die van handelszaken geen begrip heeft, het belang van zijn clienten in de waagschaal stelt. Verbeeldt je dat de zaak wordt failliet verklaard, dan wordt door stagnatie direct groote schade geleden. Vervolgens worden curatoren benoemd, die moeten adviseren om dringende schulden af te betalen en de zaak langzaam af te sukkelen, anders wordt de schade veel te groot. Dan komt er - na hoe langen tijd?- 25% van terecht en wanneer Meesters wel toestemt, dan krijgt hij reeds dezen zomer 25%, het volgende jaar nog 25% en voor de rest aandeelen, die 5% rente geven. Blijft er in de zaak fl 250.000,- aandeelenkapitaal na 2 jaar, dan kan Hoogendijk er wat crediet bij krijgen in Rusland en dan is de zaak gezond. Maar Meesters moet toegeven. Hij is het ook aan ons verplicht. Er moet beslist, de zaak kan geen uitstel lijden C.Stoffel in Archangel schrijft op 21 februari 1909 aan zijn ooms Jan, Willem en Bernard in Deventer: Wat de zaak betreft ziet het er nog niet vroolijk uit. Alles valt tegen, de waarde van het greenen gezaagde hout hier is wel fl 40.000,- te hoog opgegeven wegens blauw, enz. Trouwens de opgegeven waarde zou het alleen kunnen hebben al alles eerste soort was. Het Petersburghout is natuurlijk ook veel te hoog, maar enfin dit zijn dingen, die we in Holland na konden gaan; maar ik had altijd nog hoop, dat er in andere dingen nog iets in zou zitten. Integendeel, alles valt nog tegen; zoo b.v. het bedrag van fl 74.000,- voor contracten over boomen op stam, is minstens fl 50.000,- te hoog. Ook de fabriek is te hoog
opgezet, zoodat er alles bij elkaar m.i. op 't ogenblik een tekort van wel fl 200.000,- in de zaak is. Dat maakt de toestand bijna hopeloos en zonder eenig vooruitzicht, daar het nog lang zal duren, voordat dit bedrag ingehaald zal zijn. En in ieder geval zal dit alleen kunnen, als de zaak nu goed wordt aangevat, d.w.z. als er voldoende bedrijfskapitaal in gelaten wordt. De vorige week was ik bij de Directeur der Russische Bank alhier om kennis te maken en eens te hooren wat er voor kansen voor krediet voor dit jaar nog zouden zijn. Deze wist precies alles van de zaak af. Hij wilde voorlopig niets beloven, voordat hij ziet dat de zaak gezond is opgezet. Naar wat hij er van wist, zeide hij, was de zaak bij deze opzet niet gezond, daar de bedragen veel te hoog opgevoerd waren en er te weinig bedrijfskapitaal zou overblijven na de voorgestelde afbetaling. Over de zagerij liet hij zich gunstig uit, deze was goed en voordelig en zou met voldoende kapitaal en goede leiding zeker goede resulaten geven. Dit is dan ook het eenige middel om op den duur ons geld er uit te krijgen, of tenminste rente van ons kapitaal te krijgen. Maar dan moet niet alles, wat maar even los is, aan de zaak onttrokken worden, want dan kan er zeker niets verdient worden, maar 't zal moeilijk zijn de menschen er toe te brengen er voldoende geld in te laten, vooral omdat ikzelf ook geen bewijzen heb, dat het in dat geval wel goed zal gaan. Een zoo reusachtig tekort moet natuurlijk al eenige jaren bestaan hebben, ofschoon het wel mogelijk is dat Hoogendijk zelf dit wegens verkeerde balansen niet geweten heeft en het daarbij het laatste jaar wel sterk vermeerd zal zijn. In een brief van 19 maart schrijft C.Stoffel aan zijn vader en ooms in Deventer onder andere: Zoo langzamerhand komen er allerlei dingen aan 't licht, dat Anton - dit is Anton Hoogendijk - wel degelijk zo nu en dan zeer roekeloos te werk ging. Zijn berekeningen, waarop zijn broer vertrouwde, verkeerd opzette en maar eigenmachtig dingen deed, die veel geld kostten, zonder instructies en zonder rekening te houden met het vele geld, dat er voor noodig was. Maar 't is nu eenmaal gebeurd en nu aanmerkingen op hem maken helpt ook niet. Verslag van de vergadering gehouden op 23 februari 1909 ten kantore van de Heeren Mrs. Peelen Guepin te Amsterdam door de Heeren P.Stoffel en L.Brantjes, commissarissen de Archangelsche Hout Export Maatschappij v/h C.Hoogendijk Jr en de heer C.Hoogendijk Jr. directeur van de genoemde maatschappij. Vastgesteld werden op deze vergadering de volgende punten:
1e. 2e 3e
Liquidatie der kantoren te St.Petersburg en Riga. De gehele opheffing dier kantoren moet zoo speodig mogelijk geschieden De houtvoorraad te Riga moet ter plaatse verkocht worden, die te St.Petersburg moet onmiddellijk voor verkoop per e.o.w. geoffreerd worden Alle aangestelden, zoowel kantoorpersoneel als arbeiders, op beide plaatsen worden direct ontslagen, met uitzondering van de Heeren H.Maat te Riga en D,Hoogendijk te St.Petersburg, die in overleg met de directie met de afwikkeling der zaken belast blijven, enz.
C.Hoogendijk Jr. schreef 25 februari 1910 uit Londen aan P.Stoffel: Ingesloten zend ik u copie van een brief aan de heer Brantjes. Ik moet die copie eigenlijk naar het archief in Hilversum sturen, maar verzoek U beleefd het na lezing te
willen doen. Bij alles kan ik tot mijn groot genoegen het teruggekeerde vertrouwen op de markt constateren. Het is daarom beslist jammer wanneer H.H. commissarissen daarin niet mee zouden gaan. Komt dat op een of andere wijze tot uiting, dan riskeren wij daarmede (op) eenmaal mee te verliezen, wat nu met veel inspanning als gewonnen kan beschouwd worden. Een enkele mededeling b.v. aan den heer Hermes over de inperking van vertrouwen tegenover direkteuren als op de laatste vergadering beslist doelloos gedaan werd, brengt onzekerheid bij de heele verkoop, die wij van 't jaar nog hopen te bereiken. Ik moet hier wel even over schrijven, omdat de heer Hermes zonder dat ik over de onderlinge verhouding in het bestuur sprak, er herhaaldelijk op wees, dat 'die Herren Kapitalisten welche Sie in ihrem Geschaeft haben, auch sogar in England genug bekannt sind' om toongevers te kunnen zijn voor het vertrouwen wat anderen in de zaak zullen stellen. Tot nu toe was algeheel het idee, dat de heren steeds 'slechts hun geld uit de zaak vorderen, zonder zich om de zaak zelf te bekommeren'. Volgens de heer Hermes is dit hoofdzakelijk wat hier het vertrouwen gaande hield. Er zijn m.i. statuten noodig, waaruit vertrouwen in de directie ondubbelzinnig spreekt, wanneer het tenminste ernst is, dat men in het herstel der zaak het middel blijft zien om het verloren geld terug te winnen. Wanneer men van eerlijke zakenopvatting bij de directie overtuigd is, kan men dat standpunt langzamerhand ook gaan innemen. Aan menschen als Hermes en de Russische banken kunnen wij onmogelijk de statuten toonen zonder meer achteruit dan vooruit te gaan. Deze mededelingen zijn niet bestemd voor U, gelukkig weet ik dat als U kon, mij morgen helpen zou in die richting radikale veranderingen te brengen. Ik heb slechts dit punt wat nu onwillekeurig op de voorgrond komen zal ter sprake gebracht en de noodzakelijkheid van besliste verandering in de goede richting willen bewijzen. Op ons program staat nu: 1e Absoluut herstel van volkomen vertrouwen in de Directie. En daarna: 2e Rb.150.000,- nieuw kapitaal in de zaak. Het eerste punt kan met eenige maanden bewerkt zijn door de heeren zelf. Als het tweede voor einde van dit jaar klaar is, zou het mooi zijn. Maar die termijn staat in onmiddellijk verband met punt 1. Tromp Meesters schreef 11 februari 1910 aan P.Stoffel o.a. In de Opstelling der toestand op 20 november l.l, die ik toch wel ontvangen had, maar waaraan ik weinig aandacht geschonken heb, omdat de ondervinding mij geleerd heeft, dat telkens elke vorige opstelling door een geheel nieuwe en veel slechtere vervangen wordt. Daarom laat ik ook aan mijn neef de berekeningen niet zien. C.Hoogendijk kan alles mooi op papier zetten, maar de uitvoering laat alles te wenschen over. Trouwens zooveel ik er van begrijp is die geheele berekening gebaseerd op eigen inkoop van nalken en wij hebben in onze vergaderingen toch beslist besloten om daaraan niet te doen, maar ons tot loonzagen te bepalen en desnoods een beetje commissiehandel te doen. Hoogendijk wil de andere kant uit en weer erg groot doen. Maar ik zal mij daar krachtig tegen verzetten, tenminste als ik daarin geraadpleegd wordt door de andere commissarissen. Het eind van het liedje was dat in 1912 de liquidatie van de N.V. Archangel Houtexport een feit was en hiermede had opgehouden te bestaan. Het verlies per 1 mei 1909 dat voor rekening kwam van de firma Stoffel was fl 84.700,- groot, welk bedrag als volgt werd afgeboekt van de prive rekeningen van de firmanten, n.l. P.Stoffel, W.Stoffel, B.Stoffel elk fl 15.000,- en van J.Stoffel fl 39.700,- .
7 - De Administratie Dit is een onderwerp, dat schrijver dezes bijzonder (na) aan het hart ligt. Voorheen was de opvatting nog niet zo, dat een persoon buiten de directie met de 'volledige boekhouding' werd belast en dat is nog lang, misschien te lang zo gebleven, schreef de president-commissaris bij mijn afscheid van de zaak. Ik mocht het als een eer beschouwen, dat ik als eerste buiten de familie met dit vertrouwenswerk werd belast en ook de eerste was aan wie procuratie werd verleend. Gelukkig zijn alle grootboeken en enige journalen van de oprichting af bewaard gebleven en bij het doorbladeren daarvan valt op de speciale zorg die werd besteed aan de wijze, waarop de boekhouding werd gevoerd; zij zijn een voorbeeld van schoonschriften netheid. De wijze van boekhouding was in die tijd erg sumier en dat was heus niet alleen bij Stoffel het geval. Daardoor is het nu achteraf b.v. niet mogelijk om na te gaan, hoeveel aan lonen en vrachten werd betaald. Ook het gekochte aantal standaards hout en de aantallen en m3. van de balken kunnen niet achterhaald worden. Gelukkig trof ik in de grootboeken diverse losse staatjes aan, waarop in ieder geval het aantal gekochte standaards was genoteerd. Hoewel men natuurlijk in de loop van een boekjaar wel zo ongeveer kon nagaan of dat jaar goed of slecht zou uitvallen, de zekerheid hieromtrend verkreeg men pas aan het eind van het boekjaar, als de balans werd opgemaakt. Vanaf de oprichting van de zaak in 1842 tot aan zijn dood on 1869 heeft de oprichter P.Stoffel Czn. de boekhouding verzorgd. Na zijn overlijden nam zijn zoon P.Stoffel (in de wandeling later genoemd oude meneer Piet) de boekhouding over en is dit tot 1917 blijven doen. In dat jaar kwam de regering met de 'Oorlogswinstbelasting' en aan de hand van de ingevulde formulieren, kwam de Rijksaccountant een onderzoek instellen. Daarbij kwam de zeer verouderde wijze van boekhouden aan het licht. Via losse papiertjes en ingevulde staatjes moest getracht worden een inzicht te verkrijgen in de omzetten. Dit onderzoek heeft er toe geleid, dat P.Stoffel Pzn. de boekhouding van zijn vader overnam. Hoewel hier en daar kleine veranderingen werden aangebracht, kwam er in de wijze van boekhouding geen verandering. Ook werd niet overwogen om b.v. een accountant te verzoeken de belastingaangifte te verzorgen. Men hield alles in eigen hand en niemand kwam aan de boeken te pas. Allang was van de zijde der commissarissen opgemerkt, dat de balansen en en V.& W. rekeningen van Stoffel zo weinig inzicht gaven van de gang van zaken. In de industriele sector b.v. werden de resulaten over een veel kleinere periode verstrekt, welke resultaten dan vergeleken konden worden met de vorige. Op die wijze verkreeg men inzicht in de gang van zaken en achteruitgang of vooruitgang werden vroegtijdig opgemerkt. Uit de balansen van Stoffel, die eenmaal per jaar werden opgemaakt, viel niet veel meer te constateren dan de behaalde winst of verlies over dat jaar, Verder gaf het geen enkel inzicht in de structuur van de kosten en opbrengsten. Eindelijk in 1942 werd het besluit genomen, contact op te nemen met het accountantskantoor Limperg. Dat gaf direct al een enorme verandering. De gehele wijze van boekhouding moest volgens de moderne opvatting veranderd worden. Het bleek de toenmalige boekhouder P.Stoffel Pzn. niet mogelijk die veranderingen zelf ter hand te nemen, waarop aan mij verzocht werd tezamen met de fa. Limperg een geheel nieuwe administratie op te zetten. Omdat dit tijdstip juist in de tweede wereldoorlog viel en er maar weinig in de houthandel omging, was het mogelijk aan deze omschakeling de nodige tijd en aandacht te besteden. Een van de eerste problemen was inzicht te verkrijgen in de kosten en in de soorten hiervan. Vergelijking met vorige jaren was helaas niet mogelijk, omdat die kosten toen niet gesplitst
werden. Een verstrekkende maatregel werd getroffen betreffende de omgezette hoeveelheid van hout of andere producten. Van 1942 af was het niet voldoende om de waarde van de omzetten te weten, maar ging het ook om de hoeveelheid die werd omgezet. Alle aankopen en verkopen werden vanaf die tijd in kubieke meters voor gezaagd hout en in vierkante meters voor plaatmateriaal uitgedrukt. Alleen op die wijze waren de omzetten met de volgende periode vergelijkbaar. Er ging in die tijd maar bitter weinig om in de houthandel. We mochten ons gelukkig prijzen de beschikking te hebben over drie zaagramen, waardoor het mogelijk was inlands rondhout te verzagen en te verhandelen. Dat er in de oorlog maar weinig verhandelbaar materiaal aanwezig was, blijkt uit onderstaande voorraadstaat van 30 april 1943 Vuren Alle andere soorten inlands hout Afval Rondhout in de kolk
136 m3 106 m3 83 m3 271 m3
fl fl fl fl
7780,6610,4980,11475,-
596 m3
fl 30845.-
Na de oorlog kwam de nieuwe administratie pas goed tot zijn recht. Niet alleen werd de gang in het bedrijf op de voet gevolgd en in overzichten op korte termijn aan de directie en commissarissen voorgelegd, doch nog belangrijker was het bepalen van normen en deze te vergelijken met de werkelijkheid. De in 1945 optredende directie kreeg maandelijks de overzichten van kosten en baten voor zich en per 3 maanden de tussentijdse balans van V & W - rekening met toelichting. Voordien was ze nooit geconfronteerd geweest met de boekhouding en hoewel ze nu inzicht kreeg in zaken, waarvan ze vroeger niets afwisten, heeft ze de mogelijkheden, die de verbeterde administratie hen bood, nooit ten volle kunnen beseffen. Dat was met commissarissen heel anders. Voor hen was het mogelijk de gang van het bedrijf op de voet te volgen, waardoor ze veel meer dan ooit tevoren mogelijk was, inzicht hadden van alles wat er in het bedrijf voorviel. Mede daardoor waren ze in staat de jonge directuer die na 1951 alleen aan het hoofd kwam te staan, met raad en ervaring te steunen. Ook deze vernieuwde administratie werd nog op de ouderwetse manier gevoerd, dat wil zeggen, dat nog van boeken gebruik werd gemaakt. In 1955 vond ik de tijd gekomen om over te schakelen op de doorschrijfmethode. Dit is een veel uitgebreidere wijze van administratie, die zowel met de hand als op mechanische wijze kan worden verricht. De handmethode werd overgeslagen zodat we direct op de boekhoudmachine overgingen, waarmee in januari 1956 werd gestart. De overschakeling op de boekhoudmachine gaf natuurlijk kopzorg, temeer daar de bedienster van de machine voor het eerst met zowel de boekhouding als met de machine werd geconfronteerd. Toen de eerste drie maanden konden worden afgesloten en alles volgens verwachting was verlopen, konden we de verdere gang van zaken en de daarmee gepaard gaande grotere bedrijfsdrukte met een gerust hart tegemoet zien. Achteraf is wel gebleken, dat de overschakeling op een gunstig tijdstip was geschied, daar de werkzaamheden in verband met de steeds groeiende omzet steeds meer tijd ging vergen. In 1954 was de aan ons bedrijf grenzende timmerfabriek overgenomen met de bedoeling de exploitatie ervan voort te zetten. Hoewel de timmerfabriek een producerend bedrijf is en deswege ook aan de administratie andere eisen werden gesteld, kon deze ook op de boekhoudmachine worden verzorgd. De fusie met de houthandel Horsting in Doetinchem werd in 1959 een feit. Daar was de
boekhouding nog niet gemoderniseerd en teneinde de administratie van Stoffel en Horsting parallel te doen verlopen, werd het nodig geoordeeld om de hoofdadministratie van Doetinchem naar Deventer over te brengen en ook deze administratie werd met de boekhoudmachine verzorgd. Het was op den duur niet meer mogelijk om de drie groeiende bedrijven op een machine te verwerken. Omdat het nodig was gebleken de administartie van de Timmerfabriek aan te passen aan de verandering, die dit bedrijf had ondergaan door overschakeling van de ambachtelijke naar het industriele proces, werd een deel van de administratie hiervan met de hand aan de timmerfabriek zelf gedaan. Door de steeds grotere omvang van de werkzaamheden, die de gestadig groeiende pmzet met zich bracht en die door de verkorte werktijd in minder tijd moest gebeuren, werd besloten om met ingang van 1 januari 1963 de boekhouding van Horsting in Doetinchem zelf te voeren. Daartoe werd de boekhoudmachine van Deventer naar Doetinchem gebracht en kreeg Deventer de beschikking over een nieuwe modernere machine. Voor mijn vertrek per 31 december 1962 van de houthandel Stoffel, wegens het bereiken van de pensioengerechtige leeftijd, was het noodzakelijk om mijn opvolgers in Deventer, zowel als in Doetinchem te instrueren voor hun verantwoordelijke taak en het is mij gebleken, dat zij allen in staat bleken te zijn, te beantwoorden aan de verwachtingen, die ik omtrent hen had. De overgang is zonder storing verlopen. Van alle staten die de directie op geregelde tijden, n.l. per 3 maand worden voorgelegd, is het ontstaan van de 'kostenstaat', dit is een van de belangrijkste staten, zo niet 'de' belangrijkste, te danken aan 'de oorlog in Korea'. Het verband tussen die twee is ogenschijnlijk niet mogelijk, maar toch is dit wel het geval. Het conflict dat in Korea uitbrak en dat op de wereldmarkt een grote invloed heeft gehad en speciaal op de houtmarkt, deed de houtprijzen met sprongen omhoog gaan. Blijkbaar verwachtte men een conflict tussen Amerika en Rusland en iedereen trachtte zoveel mogelijk hout binnen te krijgen. De gevolgen bleven niet uit en de houtproducerende landen dreven de prijzen tot toen ongekende hoogte op. De toenmalige directie van Stoffel, het was in 1851, was van oordeel dat je voordeliger op je hout kon blijven zitten dan te verkopen. Er werd mondjesmaat verkocht en ook naar evenredigheid ingekocht. Ik was het met die gang van zaken niet eens, omdat ten eerste onze klanten door anderen zouden worden bediend en je later maar weer moest zien ze terug te krijgen, maar bovendien liepen de kosten op, zodat bij een verlaagde omzet, de te verwachten grote winst uitbleef. Het was dus zaak om de directie op eenvoudige wijze in te lichten omtrend de hoogte van de kosten. Daartoe werden 'alle' kosten van elk onderdeel van het bedrijf op een grote staat gerubriceerd en getotaliseerd. Op deze wijze kon door die ene grote staat de directie zich er van overtuigen, dat de kosten per week x guldens bedroeg, welke niet goed gemaakt konden worden door de geringere omzet. En vooral mocht niet worden vergeten, dat de gemaakte winst slechts 'schijnwinst' was, omdat het nieuw aan te voeren hout belangrijk in prijs was gestegen. Door de toenmalige minister van financiën werd dit ook ingezien en zo ontstond voor enkele branches, waaronder ook de houthandel viel, de mogelijkheid om het 'LIFO' waarderingstelsel toe te passen. De bedoeling van dit stelsel was, dat aangenomen werd, dat het laatst aangevoerde hout - dat was het duurste - het eerst verkocht was. De voorraad die overbleef was daardoor aanmerkelijk lager in prijs. Later werd, met medewerking van de firma Limpberg en de overheidsinstantie, die deze materie speciaal behandelde, het 'LIFO' stelsel omgebogen in een 'vaste waardestelsel'. Dat wil zeggen, dat een vooraf bepaalde hoeveelheid hout gewaardeerd mag worden tegen de prijs, die voor Korea, dus 1951, gold. Dat hierdoor belangrijke faciliteiten ten opzichte van de belasting werden verkregen, was ook de bedoeling van de overheid.
De houthandel in Nederland zou in ernstige mate te lijden hebben gehad van moeilijkheden met de liquiditeit, daardoor minder hebben kunnen aanvoeren, wat in verband met het steeds groeiende woningtekort, in elk geval moest worden vermeden. De rekening 'Reserve Prijsverschillen' is hierdoor een belangrijke rekening geworden en al is die dan niet zichtbaar op de balansen, is die toch in de 'Houtwaren' verwerkt. Een van de meest opmerkelijke veranderingen, die na de tweede wereldoorlog plaats vond, is de geheel nieuwe manier van de orderbehandeling. Het aantal bestekzoekers was vroeger groot en in geval van grote drikte had men ook nog de beschikking over enige hulpbestekzoekers. Ieder van hen had een betrekkelijke vrijheid om uit de loods te halen wat hij nodig had. Zij, die over het meeste verantwoordelijkheidsgevoel beschikten, deden hun best om dit werk op verantwoorde manier te doen. Daarentegen waren er ook, die het zo nauw niet namen en b.v. lang hout in stukken zaafden, als het kortere niet zo gemakkelijk bereikbaar was. Wel liep de bedrijfsleider steeds tussen de loodsen om daarop toezicht te houden, maar ook hij kon niet alles zien en achter zijn rug werden dan onverantwoorde dingen uitgespookt. Omstreeks 1952 kwam hierin verandering. Het hout was een dusdanig kostbaar artikel geworden, dat niet meer kon worden toegestaan, dat bestekzoekers daarover vrijelijk konden beschikken. Toen werd begonnen met de 'voorindeling', d.w.z. dat een daarvoor aangewezen persoon op het kantoor van tevoren aangaf, welke maten direct uit de loods konden worden afgeleverd en op welke wijze niet in voorraad zijnde maten konden worden verkregen door verzaging zoals door hem werd aangegeven.Om dit te kunnen doen, moest hij naast vakkennis van hout, ook de beschikking hebben over de aanwezige voorraad. Voor het bijhouden van de voorraad had hij de hulp van enkele assistenten. Door de voorindeling werd voorkomen dat onverantwoord werd verzaagd; de houtzoeker had pratisch niets meer te vragen, waardoor heen en weer lopen voorkomen werd. Moest er toch nog overleg gepleegd worden, dan kon dit met de 'indeler' en hoefde niet meer als vroeger met collega's overleg gepleegd te worden. Toen daarna ook nog de tarivering werd ingevoerd en een bepaalde houtzoeker een bepaalde loods kreeg toegewezen, werd ook daarmede veel heen en weer lopen voorkomen. Door deze geheel nieuwe werkwijze werd in feite een groot stuk 'werfwerk' naar het kantoor overgebracht. En zo zien we, dat op de werf het aantal mensen kleiner is geworden, terwijl het aantal 'boordjesmensen' is toegenomen. Het zou in deze tijd echter onmogelijk zijn om nog op de ouderwetse manier te werken, want deze laatste manier eiste teveel mensen en die zijn niet meer te krijgen. Ook de wijze van facturering heeft een belangrijke wijziging ondergaan. In mijn begintijd, 50 jaar geleden, werden de afleveringen in grote losbladige boeken direct op naam van de klant geboekt. Door ons werden hiervan facturen geschreven, de bedragen nagerekend en verbeterd, en maandelijks afgesloten. Later werden de afleveringen van prijzen voorzien en daarna facturen in duplo op een schrijfmachine getikt en vervolgens geboekt in het debiteurenboek. Ook hierin kwam een totale ommekeer. Als een van de eerste houthandels in het land werd bij Stoffel een factureermachine in gebruik genomen, waarin alleen de stuks, maten en prijzen moesten worden ingebracht, waarna de machine langs electro-mechanische weg de bedragen en het aantal m3 uitrekent en bovendien het factuurbedrag en het totaal aantal m3 optelt en afdrukt. Men zou zich achteraf wel eens kunnen afvragen, waren al die nieuwe en dure machines nu wel nodig en moest uitgerekend Stoffel altijd een van de eersten zijn, als er iets nieuws op de markt kwam? Het antwoord daarop is, dat in deze dynamische wereld het zaak is in het voorste gelid te lopen en de tijd 'van de kat uit de boom kijken' definitief voorbij is. Ook anderen zien wel in, dat er iets moet veranderen, maar over het algemeen is de houthandel zo conservatief ingesteld, dat slechts weonigen zich kunnen losmaken van verouderde tradities. In het verleden werd dit bij Stoffel ingezien en het is prettig het ook weer in deze tijd te constateren. Een bedrijf dat zich op verantwoorde wijze steeds vernieuwt, zal zijn bestaan altijd kunnen rechtvaardigen.
8 - Personeel Bij het doorsnuffelen van oude paperassen vond ik o.a. ook een aantekening van Piet Stoffel waarin hij beschreef wat zich op een gewone werkdag voordeed, welke aantekeningen ik hieronder onverkort laat volgen Type van een gewone werkdag van P.Stoffel 9 oktober 1901 Kwart voor 6 opgestaan, ruw weer, regenachtig met hagelbuien. 6 uur kantoor geopend, Lebbink de eerste machinist, komt meedelen, dat Jurry Klavers niet op zijn post is en gewoonlijk te laat op zijn werk komt. Ekkel, zager van de cirkelzaag komt meedelen dat zijn vrouw bevallen is van haar zevende kind en vraagt of hij om half twaalf mag heengaan om het op het stadhuis te kunnen aangeven. Hij vertelt dat ze allen gezond zijn, doch dat hij en zijn vrouw voor hun trouwen nog al wat hadden opgegaard, flinke kleren enz., doch dat de laatste jaren alles was versleten en opgeraakt en dat hij zijn weekloon vanfl 8,25 aan eetwaren geheel op kon, hoewel brood en aardappelen niet hoog in prijs waren, is vet en dergelijke zaken wel duur, zodat hij de toekomst met zorg tegemoet ziet (hij is een oppassend werkzaam man) De stoomboot 'Leendert' ligt met Rigabalken voor de wal te lossen en men komt op 't kantoor zeggen dat ze vanwege de regen stoppen moeten met 't lossen. Jurry Klaver komt in de machinekamer en ontvangt een schrobbering voor zijn te laat komen, terwijl hij gedreigd wordt met ontslag als er weer grote aanmerkingen op hem te maken zijn. Johan Weijers komt op het kantoor melden dat nu de beide zagers van de ronde zagen met verlof zijn (naar een verkoping op de Haere) en dat dat met het werk slecht uitkomt, daar er vandaag veel commissien zijn klaar te maken en te zagen. Kwart over zes: Piet komt op kantoor en begint orde te stellen op klaar maken en verzenden der commissien. Bernard komt tegen half zeven en gaat naar de fabriek. Verschillende personen komen vrachtbriefjes halen. 't Weer blijft regenachtig, hoewel enkele droge buien er tussen. Tops komt met de brieven. Offertes zijn wat stijver, er komt enige reactie op de buitengewoon lage prijzen, er zijn weinig orders bij de brieven, klachtenbrief over de kwaliteit van egzonden hout uit Buurlo Half acht komt Jan op kantoor, hij meent dat de prijzen moeten verbeteren en dat het laatst gekocht hout zeer goedkoop is. Willem komt vandaag niet, hij is op jacht. Kwart over acht ontbijt, deliberatie met Betsy over een petroleumkacheltje van Ma's verjaardag. Jan gaat wat later naar school omdat bij een van de leraren typhus aan huis is. Negen uur weer op 't kantoor en voortgegaan met maanbrieven schrijven aan klanten die over 1900 nog niet hebben voldaan, wissels trekken over vervallen posten enz. Tien uur naar 't kantoor aan de Brink, brieven aan Tops de kantoorloper meegegeven. Klosters ziek met roos in 't gezicht, Beltman vervangt hem. Verschillende mensen te woord gestaan. Wissels naar de Sallandsche Bank gebracht. Biefkaart aan Mien in Den Bosch geschreven dat er vruchten zijn afgezonden. Petroleumkacheltje voor de veranda gekocht voor de verjaardag van mijn vrouw. Twaalf uur. Bij moeder (Liesbeth van Saene ES) aangelopen en een kop koffie gedronken. Onder zwaar stormweer en regen de Ijsel langs naar huis. De stoomboot 'Leendert' is bijna ontlost, Thuis alles in orde gevonden, gegeten. Tonie en Jan opgedragen appelen op te zoeken en te plukken Op de werf weinig nieuws, er wordt veel klaargemaakt en weggeladen, vrachtbrieven geschreven. 's Middags een reiziger van de agent Nielsem te woord gestaan, de prijzen schijnen wat stijver te worden en de vrachten zijn hoger. De nieuwe ketel is schoongemaakt en weer klaar. Cornelis is voor t' eerst de ketel door geweest om te inspecteren. De 'Leendert' is tegen 4 uur ontlost,
met de kapitein afgerekend. Vijf uur. Gegeten, vooraf even door de tuin gewandeld en de appelen op de zolder gebracht, die door de jongens geplukt zijn. Half zes. Weder op 't kantoor, het verhaal van Ekkel wil mij niet uit de gedachten, ik waarschuw hem om na 7 uur even aan te komen om wat oude kleren te komen halen. Cornelis opgedragen om, als hij van de cathegisatie komt versnaperingen te kopen voor de verjaardag van Ma en wat kamferpoeder ten einde de toverlantaarn te kunnen proberen. Zeven uur. Thee gedronken, Ekkel de kleren meegegeven en fl 1,- Kwart voor acht. Naar 't kantoor. Schaper de stoker te woord gestaan en hem opgedragen elke morgen te komen meedelen hoe laat Jurry Klaver op 't werk komt. De kas opgemaakt. Negen uur. Naar huis. 't Kantoor gesloten, de toverlantaarn geprobeerd, de courant gelezen, nog iets gegeten, vruchten. Half elf. Naar bed. De wind is tegen de avond naar 't noorden gelopen, 't is niet meer zo regenachtig, doch meer guur en koud geworden. Hem kennende is het niet zo verwonderlijk dergelijke aantekeningen aan te treffen. In zijn kantooragenda was niet alleen plaats voor zakelijke aantekeningen, zoals de notitie van vervallen posten van debiteuren, evengoed kon je er in aantreffen de datum van aankomst van de eeste zwaluw, de diverse hoge waterstanden en bepaalde slechte weersgesteldheden. Hij interesseerde zich bovenal voor wat met de natuur te maken had en legde dit vast op losse notities of in zijn agenda. Vele wetenswaardigheden die in dit schriftuur worden aangetroffen zijn afkomstig van dergelijke notities die als losse snippers uit de oude grotboeken of journalen te voorschijn kwamen. Een andere eigenschap van hem was zijn belangstelling voor het wel en wee van zijn ondergeschikten. Ieder kon bij hem terecht om zijn persoonlijke of gezinsmoeilijkheden met hem te bespreken en om zijn raad te vragen. Hij werd terecht als een 'vader' beschouwd, bij wie men terecht kon met zijn moeilijkheden. Wanneer iemand vanwege zijn gedrag 'op het matje' moest worden geroepen, dan kon hij er van op aan, op ongezouten manier op het verkeerde van zijn doen en laten te worden gewezen. En dat gebeurde niet op boze toon met dreigementen, maar op een manier die 'doorkneep'. Hij had de eigenschap altijd het goede in de mens te zien. In vorengenoemde dagindeling komen de volgende personeelsleden voor: Jurry Klaver - machinist Jan Lebbink - eerste machinist Ekkel - cirkelzager Johan Weijers - meesterknecht Jan Top - kantoorloper Jan Beltman - arbeider van de werf Klosters - beheerder magazijn aan de Boterstraat Jan Schaper - stoker Jurry Klaver was de zoon van de eerste stoker van Stoffel, Hein Klaver. Deze was een voormalige stoker van de koopvaardij. Zijn vrouw kwam uit Friesland en droeg een zilveren oorijzer, wat haar op de werf de naam 'de blikken kop' opleverde. Jurry Klaver volgde zijn vader op als stoker-machinist, maar kreeg zijn ontslag door zijn telkens te laat komen. Ekkel is al spoedig na 1901 overleden, zijn weduwe met 7 kinderen achterlatend. De weduwenuitkering bij Stoffel bedroeg in die dagen fl 1,50 per week, zodat de weduwe zelf moest gaan werken en het gezin via de Diaconie en het Burgerweeshuis op de been gehouden moet worden. Vanzelfsprekend moesten de kinderen zo gauw ze van school konden, dat was
op 12 jarige leeftijd, aan het werk. Jan Top had door een ongeval bij een cirkelzaagmachine zijn rechterhand verloren. In de plaats daarvan droeg hij een haak. Na het ongeval deed hij dienst als kantoorloper en als boodschapper voor de verschillende huishoudingen. Zijn onprettige eigenschap was dat je hem niet op zijn woord kon geloven. Eigenlijk was het zo, dat hij zo kon liegen, dat hijzelf geloofde, dat zijn leugens de waarheid waren. Zo kwam het eens voor dat hij een brief waar haast bij was, bij een klant in de stad moest afgeven. Zijn gezegde was 'ik ga er meteen heen meneer'. Blijkbaar heeft hij het toch vergeten om de brief af te geven. Willem Stoffel, die op antwoord wachtte en dat maar niet kreeg, vroeg dus aan Top 'heb je de brief afgegeven?'. 'Direct meneer' was het antwoord. 'Zo laat dan je tas maar eens zien' en ondanks tegensputteren was hij niet zo goed of hij moest de tas afgeven en daar kwam de brief uit te voorschijn. Dat er toen wat gezwaaid heeft, laat zich raden. In 1914 verloor ook de cirkelzager Alberts een arm, de gehele rechterarm. Ook hij werd aangesteld als kantoorloper. Deze Alberts was een uiterst betrouwbaar man, hij heeft maar uiterst moeilijk zijn ongeval kunnen aanvaarden. Schaper. Ook hij was een oud matroos en stond jarenlang op de ketels. Na zijn pensioenering heeft hij nog jarenlang de functie van nachtwaker bekleed. In zijn jaren was er nog geen afzuiginstallatie; het stookmateriaal, zoals krulletjes en zaagsel, kwam via een jacobsladder op de ketelvloer terecht, vanwaar het via een een deksel inhet stookgat werd geschoven. Verder werd gestookt met met afval van de balkenzagerij en lattenbank, dat eerst op grote hopen te drogen stond aan de kolk. Zijn trouwe helper, Tone Kappert, moest er voor zorgen dat er genoeg brandstof bij de ketels kwam. Die Tone Kappert had blijkbaar een hartgrondige hekel aan water en of je hem nu op maandagmorgen of op zaterdagavond zag, altijd zag hij er even vies en groezelig uit, met bruine strepen aan zijn kin van de tabaksap. Hij was erg vies om aan te zien en op de werf wilde geen ploegbaas hem in de ploeg hebben. Daarom bleef hij de trouwe adjudant van Schaper die hem vaak genoeg de huid vol schold als hij niet gezorgd had voor droog brandhout. Dankzij zijn olifantenhuid kon hij daar wel tegen. Het gebeurde maar al te vaak dat Schaper niet voldoende stoom of water op de ketel had. Dan was Holland in last, omdat dan de stoommachine moest worden stilgezet, wat enorme stganatie betekende. Dan zwaaide er wat voor Schaper die een ongezouten schrobbering van Piet Pzn. kreeg en zich dan het vuur uit de sloffen liep om weer zou gauw mogelijk te kunnen draaien. Schaper was een ruwe klant. Op een dag kreeg hij hevige pijn aan een rotte kies. Op de meest harthandige manier die maar te bedenken is, heeft hij zelf die kies verwijderd. Daartoe bond hij er een sterk touwtje om, bevestigde het andere eind aan een van de stangen in het ketelhuis, trok zich aan die stang op en liet zich daarna op zijn zitvlak vallen. En ziedaar de kies bengelde aan het touwtje. Overigens was Schaper ook een uitkomst voor de jongens die op de werf kwamen spelen en vooral werden aangtrokken door de balken in de kolk. enige jongen is daardoor in het water getuimeld en mocht dan op de ketel zijn natte spullen laten drogen. Klosters was 'Mannus' opgevolgd als beheerder van het pakhuis aan de Boterstraat, na eerst als zodanig werkzaam te zijn geweest aan het pakhuis aan de haven. Wie die 'Mannus' was, is mij niet bekend, ik kwam zijn naam tegen in de correspondentie van vader Pieter aan zijn zoon Piet in Zaandam. Mannus werd zeer waarschijnlijk overgenomen van de familie Kronenberg in 1847 bij de overname van de molen en het pakhuis aan de Boterstraat. Vrijdags was het aan het pakhuis drukker dan andere dagen. Het was dan marktdag, waardoor er veel klantenbezoek was en veel hout naar de diverse vrachtrijders moest worden gebracht. Hiervoor was Jan Beltman aangewezen, die vrijdagsmorgen eerst naar de villa ging en een pakje boterhammen meekreeg voor zijn middagpauze. Jan Beltman was een vitale man en voelde er niet voor om gepensioeneerd te worden. Hij kreeg van Piet Stoffel gedaan, dat hij mocht blijven doorwerken, wat hij gedaan heeft tot zijn 84ste. De laatste jaren hoefde hij niet meer de volle werktijd te komen. Toen vond Pieter het
toch wel welletjes en heeft hem op de werf, tijdens het werk, gezegd dat het nu toch tijd werd om er mee op te houden, waarop Beltman smalend opmerkte 'joa meneer ie hebt meer aan jonge kerels die sigaretten stoan te dreien'. Gepensioeneerd worden betekende in die dagen rond komen van fl 4,- per week, hetgeen niet mogelijk was zonder de hulp van kinderen, of te trachten opname te krijgen in het bejaardentehuis van de Gestichten, waar niet altijd plaats was. Jan weijers. De molen werd in 1847 van de familie Kronenberg overgenomen, waarbij ook behoorde het daarbij staande herenhuis en een meesterknechtswoning. Zeer waarschijlijk is toen ook de meesterknecht Jan Hoefman in dienst van Stoffel overgegaan. Uit brieven die P.Stoffel Czn. aan zijn zoon in Zaandam schreef in 1867, komt de volgende passage voor: Het doet me genoegen te vernemen dat ge met de zagerij zoo vooruitgaat, dat zal ons hier later goed van pas komen, want J.Weijers beschuldigt nog voortduren J.Hoefman dat die hem niets leeren wil en zoo sukkelt dat hier met die twee nog altijd zoo voort. En zo treffen we hier voor de eerste maal de naam Weijers, welke familie jarenlang een de Molen heeft gewoond en waarvan drie geslachten de houthandel Stoffel ruim 100 jaar heeft gediend. De oude Jan Weijers heeft ook de meesterkenchtswoning van J.Hoefman bewoond, later is dit huis verbouwd tot smederij met woning voor J.Lebbink, die getrouwd was met de dochter van Jan Weijers. Voor zijn zoon Johan Weijers werd in 1885 een nieuw huis gebouwd op de werf, welk huis deze tot aan zijn pensioenering is blijven bewonen. De eerste vrouw van Jan was overleden. Een paar jaar later probeerde hij in contact te komen met een andere vrouw. Deze was bekend om haar lekkere oublies, die ze op bestelling bakte en afleverde aan haar vaste klanten. Op deze vrouw had hij zijn oog laten vallen, maar om met haar in contact te komen was blijkbaar minder gemakkelijk. Pieter Stoffel met wie hij zijn moeilijkheden besprak, ried hem aan haar een brief te schrijven. Maar Jan was de schrijfkunst niet machtig. Pieter nam op zich de brief te schrijven en aldus gebeurde. De brief werd geschreven en verzonden, doch na een goeie week had Pieter nog niets van de uitslag vernomen, Op het laatst vroeg hij aan Jan, 'heb je nog geen antwoord?' Waarp Jan zei 'ze wil mien neet hebben'. 'Hoe weet je dat Jan?'. 'Ze heeft me een brief geschreven'. Laat mij die dan eens lezen zei Pieter. Uit de brief bleek echter dat ze de aanzoek wel had aangenomen en toen kwam het huwelijk toch nog voor elkaar. De Wijers waren allen erg klein van stuk. Johan leek door z'n flinke krullebol groter dan hij was. Hij had wat moeilijkheden met het uitspreken van de letter 'l', die meer klomk als een 'r', waardoor hij nog al geplaagd werd met zijn gezegde 'range ratten uit de range rose'. Kwam een troep jongens de werf op die daar niets te maken hadden, dan riep hij 'briksemse bragen wie wel is maken da'j wegkomt' en sloeg daarbij met een lat op een stapel hout, wat een zodanige knal veroorzaakte, dat het leek of er een geweer werd afgeschoten, waarop de jongens haastig de benen namen. In de loop van de morgen ging hij even naar huis om een kopje koffie te drinken; dan moest hij zijn ploegje mensen weer opzoeken en dan hoorde je 'wie hef der mien reie (lei waarop de bestellingen stonden), mien mensen en mien koare ook ezeen'. Voor hem gold de stelregel, het beste is voor de klanten nog niet goed genoeg. En hij zag er niet tegenop hele stapels om te zetten om toch maar het beste er uit te halen. Dat hij dan de volgende dagen en nog tijden daarna weer uit diezelfde stapel weer het beste wilde halen en daarbij noodgedwongen moest nemen wat hij eerder niet goed genoeg achtte, was voor hem geen aanleiding zijn werkwijze te veranderen, Het lag volgens hem aan het hout dat maar steeds slechter werd. Zijn mensen kenden hem door en door en als ze voor een hoge stapel stonden, waaruit weer gehaald moest worden dan zeiden ze, 'ik geloof dat dat een goeie is' en dan wezen ze met hun klomp de onderste aan. Door zijn lange zoeken kwam hij vaak in tijdnood, wat natuurlijk herrie met Piet Pzn veroorzaakte. De jonge Jan Weijers, de derde generatie in dienst van de houthandel kwam aanvankelijk op het kantoor. Met hem deed ook de eerste schrijfmachine zijn intrede. In 1924 kreeg hij een Fordje en ging op klantenbezoek, wat hij tot aan zijn pensioenering is blijven doen.
Jan Dolleman. Het was in 1872 dat Jan Dolleman op 36 jarige leeftijd van Zaandam naar Deventer ging om bij Stoffel als balkenzager in dienst te treden. Het is niet onwaarschijnlijk dat men moeilijkheden had met de behandeling van het zaagmateriaal. De stoomzagerij was in 1870 na de brand weer geheel hersteld. De twwe zaagramen die door Nering Boegel tegelijk met de stoommachine werden afgeleverd, zullen wel sneller gezaagd hebben dan de oude, die door windkracht werden gedreven. Het kwam dus nu meer aan op de zaagtechniek en het spannen, slijpen en zetten van de zagen. In Zaandam waar vele zaagmolens in bedrijf waren, had men wel de beschikking over vakbekwame zagers. Jan Dolleman kwam dus naar Deventer en betrok een huis op de werf, dat gelegen was aan de oude Zaagmolenstraat. Bij de oude zaagramen werden de balken op een zogenaamde slee gelegd, waarna ze door het raam gingen. Het duurde lang voor zo'n balk er door was en hoe meer zagen er in stonden, hoe langer het duurde. De techniek stond niet stil. In Zweden had men reeds veel snellere machines. Bij Stoffel werd als eerste in Nederland zo'n snel zaagraam aangeschaft. Het was het Bolinderraam dat in 1881 geplaatst werd en dat nog in de oorlogsjaren 1940-45 dienst deed. De oude Jan Dolleman zou met dat nieuwe raam moeten zagen, maar vertikte het om met 'de moordenaar', zoals hij dat raam noemde, te zagen. Volgens hem was het onmogelijk zo snel te zagen als Bernard beweerde, dat kon nooit. Daar kwam nog bij dat het raam niet op een stenen fundamnet was geplaatst, maar op houten balken, waardoor het geheel teveel schudde. Het heeft Bernard blijkbaar veel moeite gekost om Dolleman te bewegen er mee te zagen. Ook nu weer leverde het zaag stellen, slijpen en spannen weer moeilijkheden op, de zagen waren van staal en veel dunner dan men gewend was. Na een paar jaar sukkelen besloot Bernard, die wist hoe het kon en moest, om iemand uit het land van de zaagramen naar Nederland te halen. Dat was de Noor Johansen die omstreeks 1887 met zijn gezin naar Nederland kwam en het huisje tegen de tuin van de oude villa betrok. Een jaar of vier is Johansen in Deventer gebleven, maar zijn vrouw kon niet wennen, waarom ze besloten naar Noorwegen terug te gaan. De beide zoons van Jan Dolleman, Jan Jr. en Willem hebben eveneens hun hele leven in de balkenzagerij gestaan; ontelbare balken zijn in de bijna 70 jaar vader en zoons Dolleman gezaagd. Jan Lebbink. De derde familie die op de werf woonde, was de familie Lebbink. Jan Lebbink was , zoals eerder vermeld, getrouwd met de dochter van de oude Jan Weijers en dreef aanvankelijk een smederij in de Hogestraat. Het machinepark groeide gestadig en daarmee ook de reparatie ervan, bovendien was het gereedschap van de balkenzagers aan grote slijtage onderhevig, zodat Jan Lebbink in 1891 zijn smederij aan de kant deed, de inventaris aan Stoffel overdeed en zijn intrek nam in het huis op de werf, waar tot dien zijn schoonvader had gewoond. Het huis werd verbouwd en de smederij daarin ondergebracht. Zijn zoon Graus was enige jaren in dienst van de machinefabriek Nering Boegel in Deventer. Daarna heeft hij getracht als machinist op de grote vaart zijn bestaan op te bouwen, maar na een reis naar het voormalige Indie bleek hem, dat hij niet voor zeeman in de wieg gelegd was. Ook hij kwam in dienst van Stoffel en heeft daar vooral te maken gehad mer de reparatie en het onderhoud van de auto's. Vooral de vrachtauto's die nog in het beginstadium van ontwikkeling waren, vergden voortdurend toezicht en zorg. Hij lag nogal eens overhoop met Piet Pzn. Als deze weer een nieuwe machine of vrachtauto had besteld en daarvan pas vertelde als de koop gesloten was, dan gebeurde het nog al eens dat Gradus het met die aankoop niet eens was en uit ervaring wist dat er weer grote moeilijkheden en storingen op komst waren. In de oorlog 1940-45 had het machinepark, ondanks de oorlogshandelingen gelukkig geen schade opgelopen. Dit in tegenstelling tot de vrachtauto's. Alles wat maar rijden kon was door de Duitsers meegenomen, alleen 1 vrachtauto zonder banden moesten zij laten staan.
Na 1945 toen de mechanische ontwikkeling zich in veel sneller tempo voltrok, werd van zijn inzicht en ervaring door de toen nog jeugdige directie beter gebruik gemaakt. In die tijd kwamen de vorkheftrucks, welke door het constante gebruik en het vele zware werk dat ze verzetten ook regelmatig moesten worden gerepareerd en dat in de kortst mogelijke tijd. Bij zijn vertrek kon Gradus dan ook getuigen, dat de laatste jaren van zijn diensttijd niet de gemakkelijkste, maar wel de meest bevrdigende voor hem waren geweest. De stoomketels moesten volgens voorschrift van 'Stoomwezen' tweemaal per jaar worden schoongemaakt en inwendig van ketelsteen worden ontdaan. Dat karwijtje werd in mijn tijd opgeknapt door L.Ulfman de beitelslijper en Dorus Hagelaar. Ze hadden hiervoor speciale ketelpakken en zagen er dan uit als echte 'roetmoppen'. Dorus Hagelaar was ook oud-matroos en die had op zee een woordenschat aan vloeken verworven, die hij, naar men zei, als hij geplaagd werd en dat gebeurde daarom juist, wel 10 minuten aaneen kon uitbraken zonder in herhalingen te vervallen. Een veelbesproken figuur was indertijd Luipen (zie 01.06_pieterpzn_.jpg). Hij woonde als een soort kluizenaar in een houten schuur dichtbij het ketelhuis, waar hij o.a. geiten en schapen hield. Oorspronkelijk kwam hij uit Zwolle en was preparateur van zijn vak, d.w.z.hij kon dieren opzetten. Naar men zei was hij door huiselijke moeilijkheden zodanig in de war geraakt, dat hij in 'Brinkgreve' terecht was gekomen. Pieter Stoffel was in die tijd president van deze inrichting en toen Luipen zodanig was hersteld, dat hij weer in de maatschappij kon worden opgenomen, heeft Pieter gezorgd, dat hij als 'nachtwaker' aan de molen kwam. De jongens zagen in hem een sort Robinson Crusoe, hij droeg een lange baard en schijnt er zeer ruig te hebben uitgezien, ze hadden een diep respect voor hem, vooral als hij met zijn geweer rondliep. Ook in die tijd hielt hij zich bezig met het opzetten van vogels en voor Willem Stoffel, die veel op jacht ging, heeft hij menige vogel opgezet. De oude Jan van den Berg, die ook tot op hoge leeftijd nog bleef doorwerken, was o.a. belast met het schoonmaken en vullen van de petroleumlampen die door de houtzoekers werden gebruikt om 'enig licht' te hebben in de donkere houtloodsen. De verlichting van de werf bestond uit enige 'booglampen', die hier en daar op de werf verspreid stonden. Dat was wel voldoende voor de algemene verlichting, maar in de loodsen was het aarde donker. Toch werd gewerkt tot 's avonds 7 uur en om wat licht bij de hand te hebben waren bovengenoemde petroleumlampen in gebruik. Dat er in die lange donkere avonden niet veel gepresteerd kon worden is begrijpelijk en meestal was het zo dat wat 's avonds bij lamplicht uit de loods werd gehaald er vaak de volgende morgen weer moest worden teruggebracht, omdat het niet goed bevonden werd. Op een avond had hij de lampen nog niet helemaal klaar en de houtzoekers maanden hem aan tot meer spoed, waarop hij zo kwaad werd, dat hij zei 'wordt ie dan veur den donder lampion'. Van den Berg was ook belast met het maken van brandhout, niet alleen voor het kantoor, maar ook voor de huishoudingen van Pieter, Jan, Bernard en Willem. Bernard woonde destijds op de Worp en het was een hele wandeling voor van den Berg om met een volle kruiwagen met brandhout via de spoorbrug naar de worp te gaan. Het loodsje naast het ketelhuis, waar het brandhout met een cirkelzaag werd afgekort, noemde men 'de keet van heerejee', omdat dat laatste woord een stopwoord van hem was. Hij had een zoon Johan genaamd maar in de wandeling werd hij 'rooie Hannus' genoemd. Zijn taak was om de haalklanten te bedienen. Kwam een boerentimmerman de werf op met paard en wagen om hout te halen, dan was Hannus er als de kippen bij, maar kwam nog iemand even voor schafttijd of voor sluitinstijd, dan was Hannus in geen velden of wegen te bekennen. In het najaar ging Hannus meestal zaterdags met Willem Stoffel op jacht. Dat was zijn lust en zijn leven. Hij had de latere jaren wat last van rheumatiek maar dat kwam volgens hem van dei 'tochtige loodsen' en niet van de jacht, hoewel hij daar meermalen door en door nat van thuis kwam. Gerrit van Essen was werkzaam in de zagerij. Hij scheen nog al makkelijk te beinvloeden te zijn, want over hem gaat het ware verhaal, dat ze hem 'ziek' konden praten. Enigen van zijn medearbeiders spanden tezamen om hem naar huis te praten. en dat begon zo: 'Gerriet'
begon de eerste 'wat is er met oe an de hand, bi'j neet goed, ie zeet er zo pips uut, ie bint vaste neet erg lekker'. Een poosje later kwam nummer twee en die begon: 'Gerriet, jonge wat zee ie der vanmorgen uut, hei'j wat onder de hoet?' Toen ook nog nummer drie een duit in het zakje deed, kon hij het niet meer harden en zei: 'jonges ik hebbe d'r genoe van, ik goa naar huus, noar bedde' en dat was de opzet. Dat zoiets mogelijk was, kwam door het feit, dat bij Stoffel in geval van ziekte, het volle loon werd doorbetaald. Op zichzelf is dat een prachtige regeling en een uitkomst voor hen die werkelijk ziek waren. Zoals met zoveel werd ook hiervan misbruik gemaakt en bleef men als men geen zin had een dag of een halve dag thuis. Mensen van buiten waren vaak ziek als de aardappels uit de grond moesten en ze hoefden niet bang te zijn, dat iemand er iets van merkte. Toch had een arbeider uit Nijbroek in dat geval pech. Hij was op het land bezig aardapels te rooien toen Jan Weijers er met zijn auto langs kwam. Die informeerde de volgende dag op 't kantoor of de man uit Nijbroek de vorige dag een vrije dag had. Het bleek evenwel dat hij zich ziek had gemeld. Ontslag op staande voet was het gevolg van zijn handelingen. Hein van Luit. Evenals zoveel jongens is Hein op 12 jarige leeftijd aan de zaagmolen gekomen. De dagtaak van deze jongens begon ook om 6 uur. Tegen 7 uur gingen ze naar de villa om schoenen te poetsen. Verder werkten ze als hulpje bij de schaafmachine. Hun taak was om de planken in de machine te schuiven. Als de machine weer moest worden voorzien van scherpe messen, dan was dat in die tijd een heel werk. Fraisen bestonden er toen nog niet, zodat beitel voor beitel moest worden ingezet. Met dat karwei was de schaver een hele tijd bezig en als zo'n hulpje op zo'n moment niets te doen had, ging hij wel eens kattekwaad uithalen. En dat lag van Luit wel, bovendien was hij wat je noemt een 'praatjesmaker'. Hij ging dan buurten bij de zaagmachines. Het duurde vaak niet lang of hij maakte het weer te bont, zodat hij hoognodig gecorrigeerd moest worden. Daartoe werd hij voorover op een zaagbank gelegd, zijn broek werd goed gespannen en degeen die de grootste hand had, werd uitgenodigd om de straf te voltrekken. Deze straf bestond uit een paar ferme klappen op de bips. Veel indruk heeft het blijkbaar nooit op hem gemaakt en Hein kon het plagen en praatjesmaken niet laten. Toen hij voor de zoveelste keer voor het ondergaan van zijn straf op de bank werd gelegd, kwam Bernard de fabriek in, overzag de situatie, maar volstond met te zeggen 'hef e het wer verdeend', waarop de rechtpleging ongestoord voltrokken kon worden. Op het kantoor ging het in die dagen gemoedelijk toe. Privevertrekken bestonden er niet, in elk geval waren ze niet afgesloten, want deuren waren er niet ter afscheiding van de verschillende afdelingen. De verlichting bestond bij mijn komst in 1913 uit gaslampen, de verwarming uit een drietal kachels, n.l. 2 haarden die met anthrasiet werden gestookt en 1 grote salamanderkachel uitsluitend geschikt voor het stoken van hout. Een grote houtbak stond er naast. De haarden waren erg aardig om te zien, met mooie nikkelen koppen en zo, maar gaven weinig hitte. De salamander daarentegen gaf veel hitte als hij tenminste regelmatig werd bijgevuld. En dat gebeurde natuurlijk nooit, bovendien was er in de winter geen droog hout. Jan stoffel Sr. hield zich het meest met de salamander bezig. Als er nog maar weinig vuur inzat, stopte hij hem tot aan de pijp toe vol met nat hout, om dan een poos later te ervaren dat de kachel was uitgegaan. De jongste bediende, dat was schrijver dezes, moest dan de kachel weer aanmaken. In het eerst haalde ik de kachel leeg, maar later was ik door ervaring wijzer geworden. Van onderen wat hout er uit peuteren, een opening maken voor wat droog hout en wat krullen en dan de brand er in. Dat lukte vaak en zo goed, dat de kachel van de hitte stond te loeien en er af en toe een vlam uitschoot. Bij een van die explosies kreeg een van de twee honden die altijd voor de kachel lagen, de vlam over zijn rug, wat hem een verschroeide rug en de schrik van z'n leven bezorgde. Behalve een kopieerpers voor het kopieren van uitgaande brieven, stond een 'kasregister' op een kastje ergens in een hoek. De hele familie draaide daaraan als ze geld nodig hadden, of als er geld binnenkwam. Aan de bedienden was dit 'draaien' niet toegestaan. Niet altijd werden de kassabonnen ingevuld en dan was het de andere dag 'zoeken' aan wie en waarvoor geld was uitgegeven. De oude Jan van den Berg kwam altijd op het kantoor om geld te halen voor
petroleum voor zijn lampen. Hij kwam dan binnen, liep door tot bij het kasregister en zei dan alleen maar 'vierennegentig cent meneer' wat voor Jan Stoffel Sr. het sein was om naar de kassa te gaan en het geld aan van den Berg te geven. Schrijver dezes is heel lang jongste bediende gebleven, zoals dat in die dagen heette. Pas 10 jaar na mijn komst kwamen er bijna tezelfdertijd twee nieuwe krachten bij, in de plaats van Gerrit Lebbink die op 70 jarige leeftijd met pensioen ging. Een van hen was Withagen, thans onderdirecteur, de andere Hendrik ten Dam, de latere vertegenwoordiger. Een paar jaar na hen deed de eerste vrouwelijke bediende haar intrede, n.l. juffrouw Muller, de dochter van de toen pas overleden Hendrik Muller en kleindochter van de oude Lucas Muller, beiden eveneens lange jaren aan de molen verbonden.
Uittreksel uit de notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders 1910
21 oktober. Acte van oprichting van de N.V. Deventer Houthandel P.Stoffel Czn. Directeuren: P.Stoffel, J.Stoffel, B.Stoffel, W.Stoffel en P.Stoffel Pzn. Maatschappelijk kapitaal fl 400.000,- in twee serien waarvan Serie A groot fl 250.000,- verdeeld in 50 aandelen van fl 5000.- en Serie B fl 150.000,verdeeld in 30 aandelen van fl 5000,-. Alle aandelen zijn volgestord
1911
Boekjaar 1910/11. Winst na afschrijvingen fl 42.165,53
1911
15 sepember. Ingekomen is een verzoek van het personeel om naar aanleiding van de steeds stijgende prijzen van levensbehoeften, te komen toot een verhoging van loon. Besloten werd de gewone weeklonen te verhogen met fl 0,50 per week, doch tegelijkertijd in te trekken de emolumenten van kermis, nieuwjaar, bid- en dankdag. Deze verhoging ook uit te strekken tot de losse arbeiders, doch de werklieden er op attent te maken, dat de firma voor ieder werkman fl 0,25 per week reserveert in het pensioenfonds; dat bij ziekte het loon tot heden geregeld doorgaat en aan 't eind van 't jaar een winstuitkering plaats vind. Voor de vaste werklieden vertegenwoordigt deze verhoging een som van ongev. fl 1820,- en de afschaffing van de emolumenten een vermindering van ongev. fl 473,-.
1912
Boekjaar 1911/12. Winst na afschrijving fl 40.539,27
1913
Op 7 juni aan J.Neideken wegens 25 jarig diensttijd vereerd met een gouden horloge met inscriptie en op zijn verzoek om verder te worden
ontslagen, aan hem toegezegd een pensioen van fl 4,- per week. Neideken is 68 jaar oud.
1913
Boekjaar 1912/13. Winst na afschrijving fl 68.823,22
1913
1 september. Verzoek der werklieden om verhoging van loon, wegens de steeds stijgende levensbehoeften; daar de voornaamste werklieden, voorgangers, afladers en chefs der machines reeds enige verhoging hadden ontvangen, waardoor meer evenredigheid was gebracht in de werkelijke verdiensten werd besloten een algemene verhoging toe te staan van fl 0,25 per week, in te gaan op zaterdag 6 september
1913
19 september. Verzoek van w.Stoffel om van de N.V. over te nemen het huis met tuin aan de spoordijk. Besloten werd gemeld pand af te staan voor de som van fl 9000,-
1914
Boekjaar 1913/14. Winst na afschrijving fl 48.887,15
1915
Boekjaar 1914/15. Winst na afschrijving fl 49.478,31. de verliespost op de stoomzagerij komt doordat wegens oorlogstoestand er serdert aug. 1914 gebrek aan balken was, zodat de fabriek, die juist met 3 zaagramen was ingericht, van die tijd af meest slechts met 1 raam heeft kunnen zagen. De reservepost Archangel-balken s.s. Secunda is veroorzaakt, doordien de lading van dit stoomschip in 't laatst van juli 1914 door C.Stoffel in Archangel afgeladen, in Tromsoe heeft overwinterd. Dit was een Duits schip;
de kapitein is uit vrees voor de engelsen Tromsoe binnengelopen en lag er in mei 1915 nog. Wegens het verminderd debiet door de oorlogstoestand zijn de onkosten verminderd.
1916
Boekjaar 1915/16, winst na afschrijving fl 134.023,92 Afschrijving Archangelbalken zaak C.Stoffel fl 12.537,98, dit is 10% van de boekwaarde; werd reeds in middering van de winst gebracht. Deze afschrijving is uit voorzorg voor het waardeverlies door te lang bewaren der balken, terwijl de toestand wegens de oorlog zorgelijk blijft.
!917
14 maart. Aan de heer Offermans, inspecteur de directe belastingen afschrift gegeven van de balanzen in dit boek voorkomende, getekend en gewwarmerkt door P.Stoffel en J.stoffel. In mei is er een accountant geweest, die het gehel grootboek en journaal heeft doorgezien en met de balanzen vergeleken. Het resultaat is gewesst, dat op 1 juni een aanslagbiljet is ingekomen, waarop de oorlogswinst bereknd is naar een cijfer over 1915/16 van fl 79.059,- tot een bedrag van fl 23.100,-.
1917
Boekjaar 1916/17. Winst na afschrijvingen fl 73.695,57 De alding Archaneglbalken per s.s. Secunda die te Tromsoe in Noorwegen lag, is daar op de plaats aan een ingezetene verkocht en heeft na aftrek van alle kosten en rente het gereserveerde bedrag opgebracht. Wederom 10% afgeschreven of fl 11.284,- van de Archangelbalken. Volgens de inspecteur van de directe belastingen mag voor de berekening van de inkomstenbelasting voor de N.V. de post groot fl 11.250,- op 4 1/2% aandelen Serie A fl 250.000,- niet van de netto-winst worden afgetrokken en voor de oorlogswinstbelasting mag geen reserve-post voor oorlogswinst gemaakt worden.
1917
23 juli. Heden betaald de oorlogswinstbelasting over 1915/16 tot een bedrag van fl 23.000,- waarvoor een belening gesloten bij de Ned. Bank op 24 Oblig. 5% Nederl. 1914.
1918
17 april. Besloten werd het maatschappelijk kapitaal te brengen op fl 700.000,- verdeeld in Serie A groot fl 450.000 en bestaat uit 90 aandelen op naam elk groot fl 5000,- waarvan volgestort 50 aandelen en Serie B groot fl 250.000,- waarvan 30 aandelen a fl 5000,- volgestort. De ongeplaatste aandelen moeten binnen 10 jaar geplaatst zijn. Besloten wordt een hypothecaire obligatielening te sluiten groot fl 500.000,- tegen een rente van 5%, waarvan het onderpand zal bestaan uit alle bezittingen van de maatschappij. Tot commissaris werd benoemd J.Stoffel
1918
Boekjaar 1917/18. Verliessaldo fl 61.330,Dit is een gevolg van de grote afschrijvingen, gedeeltelijk vroeger verzuimd als koersverlies Deventer-Ommen groot fl 600,-, oninbare vorderingen fl 563,en het waarschijnlijk grote verlies op de Archangelbalkenzaak van C.Stoffel ter grootte van fl71.090,- mede veroorzaakt door de lage roebelkoers en de verwarde politieke omstandigheden in Rusland. Deze laatste oorzaak is ook de reden van de afschrijving groot fl 10.000,- op de post Finland (dit is een voorschot aan Enquist van in totaal fl 50.000,-) Afschrijving post Stoomtram Deventer-Zutphen fl 3000,-, deze bijdrage wordt volgens kassiers alhier als waardeloos beschouwd. In december 1918 werd in deze tramlijn Deventer-Zutphen deelgenomen met 30 aandelen a fl 1000,- omdat deze doortrekking van de tramlijn Deventer-Emmerik grote aantrekkelijkheid bood voor het bereiken van de Gelderse Achterhoek. Van het gehele bedrag van fl 30.000,- is later niets terechtgekomen. De post fl 67.000,- reserve voor prijsdaling is nodig, omdat de hotwaren
tegen onze gewoonte hoger moest worden opgevoerd, doordien de fiscus of de commissie over de oorlogswinstbelasting eist, dat de voorraad moet worden opgenomen tegen kostende prijs.
1919
Boekjaar 1918/19. Winst na afschrijving fl 35.260,Het verliessaldo van het boekjaar 1917/18 groot fl 61.330,- werd afgeschreven. Als 'winst' werd echter opgenomen een bedrag van fl 50.264,van de Archangelbalkenzaak, omdat volgens de inspectie van de directie belastingen het vorig jaar teveel was afgeschreven. Het in 1918 afgeschreven bedrag ad fl 10.000,- op het voorschot van fl 50.000,- aan Enquist werd weer als winst opgenomen, omdat het voorschot zijn volle waarde had behouden.
1920
Boekjaar 1919/20. Winst na afschijvingen fl 132.023,-. Eveneens was in dit boekjaar de Archangelbalken zaak afgeschreven tot fl 1,-, wat een verlies opleverde van fl 72.675,-.
1921
Overleden de commissaris J.Stoffel B.Stoffel op verzoek ontslag genomen als directeur en benoemd tot commissaris; eveneens benoemd tot commissaris S.H.Stoffel. Boekjaar 1920/21. Verlies fl 137.063,- . Wegens de grote en vrij plotselinge prijsdaling van het hout, geen afschrijvingen op diverse activa. Van het Reservefonds af te schrijven fl 44.215,-, de reserve voor prijsverschillen fl 67.500,- geheel af te schrijven. Kantoorpersoneel en vaste arbeiders beneden 40 jaar opgenomen in
Pensioen-Risico. Voor ouder dan 40 jaar is een pensioenfonds groot fl 17.700,De depositorente van de familie wordt vastgesteld op 6%
1922
Boekjaar 1921/22. Winst na afschrijvingen fl 87.915,-
1923
Boekjaar 1922/23. Winst na afschrijvingen fl 84.513,-
1924
Boekjaar 1923/24. winst na afschrijvingen fl 60.535,-
1925
Boekjaar 1924/25. Winst na afschrijvingen fl 11.475,-
1926
Boekjaar 1925/26. Winst na afschrijvingen fl 32.487,-
1927
Boekjaar 1926/27. Winst na afschrijvingen fl 29.475,Verlenging aangevraagd van de termijn van plaatsing van ongeplaatste aandelen met 10 jaar.
1928
Boekjaar 1927.29. Geen , geen afschrijvingen. Besloten werd tot uitgifte van een obligatielening groot fl 500.000,-
1929
Boejaar 1928/29. Verlies fl 18.120,- afgeschreven van de Reserverekening. Alleen afschrijvingen op machines en automobielen. Besproken werd het slechte resultaat van het bedrijf in de laatste 2 jaren en de vooruitzichten en mogelijkheden, ook die van liquidatie.
1930
Boekjaar 1929/30. Winst na afschrijvingen fl 59.256,-
1931
Boekjaar 1930/31. Alleen afschrijving op automobielen. Verlies fl
98.538,- is van het Reservefonds afgeschreven.
1932
Boekjaar 1931/32. Geen afschrijvingen. Verlies fl 112.195,-. Het Reservefonds geheel weggeschreven. Het nog resterende verlies ad fl 60.108,op nieuwe rekening geboekt.
1933
Boekjaar 1932/33. Afschrijvingen op vervoermiddelen en machines fl 4000,-. Verlies fl 86.596,- waardoor totaal saldo op Verliesrekening opgelopen tot fl 146.814,-.
1934
Boekjaar 1933/34. Afschrijvingen automobielen fl 3000,-. Verlies fl 109,-. Totaal Verliesrekening fl 146.814,-.
1935
27 april. Besproken wordt de eis van de Sallandsche Bank, dat ongerekend de bezuinigingen voor 7 febr. 1935 ingevoerd, nog over het daarop volgende jaar, dus tussen 7 febr. 1935 en 7 febr. 1936 fl 24.000,- op de vaste lasten bespaard moet worden, ongerekend de kostenvermindering door verminderde omzet of aanvoer. Voorgesteld wordt deze vermindering te verkrijgen op de volgende wijze, welke met de directie van de Sall. Bank besproken zijn.
Loonsverlaging op geschatte 32000 werkdagen a fl 0,17 per dag
fl 5.440,-
Verkorting opzegtermijn en vermindering de bewerking dus op lonen
Op kantoorkosten, salarissen 5% van fl 13.000
fl 1.600,fl 7.000,-
fl 650,-
Ontslag bediende M.Jansen
fl 900,-
Div. kantooronkosten
fl 650,fl 2.200,-
Vermindering pensioenen
fl 4.000,-
Assurantie, hertaxatie gebouwen, machines, vermindering van voorraad
fl
Vermindering Directie-salarissen
fl 9.900,-
Totaal
900,-
fl24.040,-
Verder werd besproken de brief van de Sallandsche Bank van 5 dec. 1934, waarbij deze aanmerking maakt op de aanzienlijke bedragen, die sommige leden der directie bij de eigen N.V. debet staan. Daar dit in hoofdzaak P.Stoffel betreft, wordt besloten diens huis en tuin aan de Lagestraat no. 8 over te nemen in mindering van die schuld voor de somma van fl 35.000,- ingaande 1 mei 1935 en het huis te verhuren voor fl 500,- per jaar. Verder zijn van alle aandeelhouders hun aandelen in de N.V. Park Braband bij de Sall. Bank verpand tot zekerheid van het crediet van fl 150.000,- alsmede door P.Stoffel Pzn. voor hetzelfde doel fl 10.000,- aan effecten, terwijl de onroerende goederen van A.A.Stoffel en P.Stoffel Pzn. onder de crediethypotheek ten behoeve van de Sall. Bank gebracht zijn.
1935
Boekjaar 1934/35.Verlies fl 121.225,- na de reserve dub. debiteuren met fl 15.000,- te hebben teruggebracht. W.Bitter tot commissaris benoemd, 21 dec. 1935.
1936
Boekjaar 1935/36. Boekjaar afgesloten zonder winst of verlies. Saldo verlies bedraagt per 30 april 1936 fl 268.000,-.
!937
In de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van 8 mei 1937 wordt besloten het geplaatste kapitaal der vennootschap groot fl 410.000,- te verminderen tot fl 200.000,-, dit met ingang van 1 mei 1937 en de waarde der gebouwen te verhogen met fl 16.114,32 en van de Verliesrekening af te boeken fl 226.114,32
!938
Boekjaar 1937/38. Verlies fl 55.400,-, geen afschrijvingen op gebouwen, werven, terreinen, machines en auto's. P.Stoffel en W.Stoffel treden af als directeuren. Benoemd wordt tot adj.dir. J.Stoffel Pzn. en als plv. adj. dir. P.Stoffel Bzn. Besloten wordt het salaris van P.Stoffel Pzn. te verminderen tot fl 4000,per jaar met de toezegging, dat deze bij eventuele goede ganf van zaken, schadeloos gesteld zal worden voor het feit, dat zijn salariering veelal te laag is geweest. Aan oud-directeuren P.Stoffel, B.Stoffel en W.Stoffel een pensioen toe te kennen van fl 2000,- per jaar, als tenminste de Sall. Bank hierop geen aanmerkingen zal maken, in welk geval dit bedrag tot fl 1500,- teruggebracht zal kunnen worden. Besproken wordt ebentuele vervanging van de oudste directeur P.Stoffel Pzn, die wel genegen is vooreerst zijn werk te blijven doen, maar langzamerhand de tijd gekomen acht voor opleiding van een opvolger. Besloten werd in principe uit te zien naar een eerste klasse kracht, die hiervoor in aanmerking zou kunnen komen.
Besloten werd aan Ankersmit te verkopen een stuk grond aan de voormalige Zaagmolenstraat groot 1600 m2. voor fl 10.000,-, met de verplichting dat Akersmit de daarop staande loodsen naar een aan te wijzen plaats op ons terrein verplaatst.
!939
Boekjaar 1938/39 geeft een verlis van circ fl 5600,-, waarop de verliesrekening met een bedrag van fl 61.000,- op de balans voorkomt. Het pensioen van de oud-directieleden P. B. en W.Stoffel werd voor het boekjaar 1939/40 voorlopig vastgesteldl op fl 1500,- voor elk. B.Stoffel bedankt als commissaris
!940
Boekjaar 1939/40 sluit met een winst van fl 2000,-, waardoor het saldo verlies blijft circ fl 59.000,-
1941
Boekjaar 1940/41 sluit met een winst van circ fl 56.500,-, waardoor het verliessaldo op de balans bedraagd circ fl 2500,-
1942
Boekjaar 1941/42. Verlies van circ fl 13.500,-, totaal verlies fl 16.000,- Vergadering 19 dec 1942. Ingekomen is bij commissarissen een schrijven van P.Stoffel Pzn., waarin deze verzoekt hem tegen 1 mei 1943 ontslag te verlenen als directeur, met verzoek al adviseur of geadviseerd directeur tegen verminderd salaris werkzaam te blijven. Deze kwestie werd voorlopig aangehouden.
1943
Balans 1943/44. uitgebracht door fa. Limperg. Winst circ fl 5600,-
resterend verlies circ fl 10.400,-
1944
Balans 1943/44. Winst circ fl 2900,- Verliessaldo nog fl 7.500,- In dit boekjaar werden na 1945 verwerkt de buiten de administratie gehouden voorraden, effecten, enz.
1945
Boekjaar 1944/45. Winst circ fl 8000,-. Saldo winstbalans circ fl 500,De brandverzekering werd opgevoerd tot 75% van de taxatie van de Nat. Onderl. Waarborg Mij. tegen brandschade. Tevens werd een begin gemaakt met de pensioenverzekering van directieleden. P.Stoffel Pzn. heeft per 1 mei 1945 ontslag genomen als directeur en met ingang van diezelfde datum benoemd tot adviseur tegen een salaris van fl 3000,- per jaar.
1946
Boekjaar 1945/46. Voor het eerst na jaren kan een dividend van 4% uitgekeerd worden Vermoedelijk zal in de toekomst een crediet van fl 150.000,- van de Sall. Bank nodig zijn. J.Stoffel per 1 mei 1945 benoemd tot directeur. Ir. H.W.Bunschoten benoemd tot commissaris per 5 april 1847.
1947
Boekjaar 1946/47. Dividend 5% Overwogen werd de aanschaf van een bomenbandzaag in de plaats van de balkenzaagramen. De rentabiliteit zal eerst worden berekend. In oktober 1947 werd besloten het aandelenkapitaal uit te breiden met fl 100.000,- waarbij
leden der familie Stoffel hun obligaties kunnen omruilen in aandelen. Brandverzekering opgevoerd tot de getaxeerde bedragen der Verz. Mij.
1948
Boekjaar 1947/48. Dividend 6%. Dotatie Reservefonds circ. fl 39.000,-. Plan van de Gemeente Deventer tot aanleg verbindingsweg Lagestraat - Rembrandtkade, waarbij overwogen wordt het bedrijf van Stoffel naar het industrieterrein op de Bergweide te verplaatsen
1949
Boekjaar 1948/49. Dividend 6%. Toevoeging aan de reserve van fl 26.000,-. Betreffende de voorziening in de directie wordt besloten M.J.Stoffel daarin op te nemen en hem algemene procuratie te verlenen.
1950
Boekjaar 1949/50. Dividend 7%. De Sall. Bank heeft het crediet verhoogd tot fl 450.000,-, doch dit is nauwelijks voldoende voor de hoge houtprijzen en kosten.
1951
Boekjaar 1950/51. Dividend 7% Sall. Bank crediet verminderd tot fl 350.000,De eerste 3 maanden van het boekjaar 1951/52 zijn gunstig. Nadien is de omzet sterk gedaald, daar de directie wegens de bijzonder hoge stijging van de houtprijzen in het buitenland en de zeevrachten genoodzaakt is met het oog op de credietpositie de inkopen voorlopig te staken en zuinig met de voorraden om te springen door geen prijsconsessies te doen, opdat de voorraden tot de nieuwe aanvoer in het vogend seizoen in de behoeften van de zaak kunnen voorzien.
1952
Boekjaar 1951/52. Dividend 6% P.Stoffel Pzn. overleden in 1952. A.A.Stoffel ontslag verleend wegens het berieken van de 65 jarige leeftijd en benoemd tot adviseur. M.J.Stoffel benoemd tot directeur.
1953
Boekjaar 1952/53. Dividend 5%. Verlies ca. fl 1900,-. Dividenduitkering uit de extra-reserve. W.H.Bitter overleden. P.stegeman in zijn plaats beneomd tot commissaris.
1954
Boekjaar 1 mei - 31 december 1953. Dividend 3%. J.Stoffel afgetreden als directeur wegens bereiken van de 65 jarige leeftijd. Onderhandelingen over de aankoop van de Timmerfabriek, die in datzelfde jaar een feit werd. Half maart 1954 is van der Bijl als bedrijfsleider in dienst gekomen.
1955
Boekjaar 1954. Dividend 6%. Dividend-reserve gesticht. Overgegaan naar de Rotterdamsche Bank. A.A.Stoffel Jr. overleden.
1956
Boekjaar 1955. Dividend 7%. Aandelenkapitaal vergroot tot nominaal fl 1.000.000,Filiaal Zutphen opgeheven. filiaal in Winterswijk gesticht.
1957
Boekjaar 1956. Dividend 6%. In 1956 is het geplaatste kapitaal toegenomen van fl 265.000,- tot fl 509.000,-. A.van Stolk benoemd tot commissaris.
1958
Boekjaar 1857. Dividend 6%. In 1957 is een speciale verkoopafdeling ingesteld, hoofd hiervan is J.Withagen.
1959
Boekjaar 1958. Dividend 7%. Fusie met Horsting Doetinchem, waarde aandelen Stoffel Horsting 1:1. Datum fusie 22 mei 1959. Doel 1e. Een mede-directeur aan te trekken. 2e. Gezamenlijk het afzetgebied te vergroten. 3e. Gezamenlijk in te kopen. 4e. De verkoop efficienter te organiseren.
Verdeling der functies: Helder:
Verkoopbeleid en bedrijfsleiding.
Stoffel: Inkoop, financieel beleid en Timmerfabriek.
Maatschappelijk kapitaal wordt vergroot tot fl 2.000.000,-, volgestort fl 763.000,- B.H.C. van Veen benoemd tot commissaris (juli 1960).
1960
Boekjaar 1959. Dividend 7%. De Timmerfabriek, afschoon goed van werk voorzien, is nog niet in staat gebleken zonder verlies te werken.
!961
Boekjaar 1960. Dividend 5%. Bij de rondvraag kwam nog de overplaatsing van het berdrijf ter sprake. Of dit op korte termijn zal plaats vinden, hangt af van de gemeente.
!962
Boekjaar 1961. Dividend 7%. Een van de aandeelhouders achtte het beter dit jaar het dividend te passeren en de winst bij de reserve te voegen ter versteviging van de financiele positie van het bedrijf. Het dividend bleeft gehandhaafd. De gang van zaken is bij de Timmerfabriek niet gunstig geweest. Vooral de overschakeling van het ambachtelijke bedrijf naar de industriele productie is niet naar wens verlopen. Dit was aanleiding om twee leidinggevende figuren te ontslaan, waarbij de directeur M.J.Stoffel zelf de dagelijkse leiding in handen heeft genomen.
10 AANHANGSEL 1 Nieuwbouw
Arbeidsenquette 1890 Jan Stoffel heeft voor de werliedenvereniging meermalen toespraken gehouden. In de notulen van de openbare vergadering van 19 januari 1890 werd over hem gesproken als een 'degelijke werkmansvriend' die voor een stampvolle zaal het onderwerp landnationalisatie behandelde. In een voetnoot stond een verwijzing naar het verhoor van Jan Stoffel voor de Staatcommissie die vanaf 1890 onderzoek heeft gedaan naar de maatschappelijke toestanden der arbeiders in de verschillende bedrijven. Hieronder het verslag van het verhoor van Jan Stoffel. In december 2003 kreeg ik een artikel onder ogen over de Deventer werkliedenvereniging 'Help U Zelven'. Een deel van dit artikel is gewijd aan Jan Stoffel.
Uit: J.A. van Kampen, De Werkliedenvereniging 'Help U Zelven' en de opkomst van de arbeidersbeweging in
Deventer, Overijsselse Historische Bijdragen, twee en negenstigste stuk, (1977), 70/100 Onderzoek omtrent de maatschappelijke toestanden der arbeiders, omtrent de verhoudingen tusschen werkgevers en arbeiders in de verschillende bedrijven en omtrent den toestand van fabrieken en werkplaatsen met het oog op de gezondheid der werklieden, ingesteld door de Staatscommissie. benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (staatsblad no 1), Tweede afdeling. Getuigenverhoren Zwolle, Deventer, Kampen. (1892) (Enquete 1890), Verhoor van J. Stoffel, 202/203