De handen op elkaar!
Kwalitaeve monitoring van Groep Nul
Inhoud Inleiding
03
1. Verankering
06
2. Ouderbetrokkenheid
10
3. Tevredenheid
15
4. Praktische invulling
19
5. Samenwerken
22
6. Conclusies en aanbevelingen
25
Bijlage 1: Vragenlijst voor scholen
26
Bijlage 2: Vragenlijst voor ouders
28
Bijlage 3: Overzicht van de interviewscholen
30
Bijlage 4: Richtlijn samenwerking leidsters groep nul
31
Colofon Bazalt/HCO in opdracht van Beter Presteren Beter Presteren Rotterdamse Onderwijsbeleid 2011-2014 Postbus 70014 3000 KS Rotterdam www.onderwijsbeleid010.nl Vormgeving: DUS BV
02 2013
Inleiding Aan het begin van het schooljaar 2011-2012 zijn er in de gemeente Rotterdam circa 30 groepen nul van start gegaan. In het schooljaar 2012-2013 is dit aantal uitgegroeid tot 100 groepen nul met als streven om dit in 2014 uit te breiden tot 200 groepen nul. De afgelopen jaren is er door leerkrachten, pedagogisch medewerkers, ouders, peuterspeelzalen, scholen, schoolbesturen, welzijns-instellingen en het programma Beter Presteren hard gewerkt aan het opzetten van groep nul. Tijdens deze pilotfase is het telkens belangrijk geweest dat de betrokkenen in de gelegenheid gesteld werden om van en met elkaar te leren. Met de instelling van groep nul wordt er in Rotterdam gewerkt aan het voorkomen van achterstanden bij een grote groep jonge kinderen. Het voorkomen van onderwijsachterstanden is niet alleen economisch maar vooral ook sociaal en cognitief van belang: een goede basis is noodzakelijk voor de schoolontwikkeling van kinderen. De primaire doelstelling van groep nul is dan ook om kinderen zonder achterstand aan groep 1 te laten beginnen. Groep nul is bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar en onderscheidt zich van de voorschool en de peuterspeelzaal door: • De doorgaande leerlijn: een groep nul is een samenwerking tussen het peuterspeelzaalwerk en de basisschool en valt onder de verantwoordelijkheid van de basisschool. Op die manier wordt de doorgaande lijn naar de kleutergroep gegarandeerd; • Het actief betrekken van ouders: er is een actief ouderprogramma omdat gebleken is dat de bijdrage van ouders aan de ontwikkeling van jonge kinderen cruciaal is. • De tijdsduur per week: kinderen gaan 5 dagdelen per week naar groep nul (in plaats van 4, 3 of 2 dagdelen zoals bij de voorschool of de peuterspeelzaal het geval is); • De eisen die er aan leidsters/leerkrachten gesteld worden: er staan twee leidsters/leerkrachten voor de groep (waarvan er één mbo- en één hbo-geschoold is); Het programma Beter Presteren heeft in het najaar van 2012 aangegeven behoefte te hebben aan een kwalitatieve monitoring van groep nul. Voor een betekenisvolle kwantitatieve analyse van de (leer)opbrengsten van groep nul wordt de looptijd van de pilotfase nog te kort geacht. In de eerder verschenen publicatie
Advies Instrumentarium Groep Nul (Erasmus Universiteit in samenwerking met CED, april 2012) zijn er diverse waardevolle aanbevelingen gedaan over het volgen van de leerresultaten van groep nul. Scholen en besturen maken op dit moment hun eigen keuzes als het gaat om het observeren van de ontwikkeling van peuters en het volgen van de leervorderingen bij peuters en kleuters. De kwantitatieve monitoring van groep nul is daarmee onderwijskundig gezien nog steeds een zaak tussen de scholen en de onderwijsinspectie. Aangezien het programma Beter Presteren er naar streeft om welzijnsinstellingen, scholen en besturen zo goed mogelijk te ondersteunen bij het realiseren en optimaliseren van groep nul, is er nu – na anderhalf jaar groep nul – voor gekozen om een kwalitatieve monitoring uit te voeren. De rapportage die nu voor u ligt, is het resultaat van deze kwalitatieve monitoring. Als er hier al gesproken wordt over leervorderingen en eerste indrukken van resultaten, dan is dat niet gekwantificeerd of systematisch onderbouwd. Het doel van deze monitoring is het vergaren van waardevolle informatie over het functioneren van de groepen nul tot nu toe. Een dergelijke kwalitatieve evaluatie kan de betrokken leidsters, leerkrachten, welzijnsinstellingen, peuterspeelzalen, scholen, besturen en het programma Beter Presteren inzicht verschaffen in de sterke en minder sterke punten van groep nul en zal daarmee de opbrengsten van groep nul in positieve zin versterken. De meerwaarde van de kwalitatieve monitoring is dan ook gelegen in het leren van elkaar, de good-practice voorbeelden en de aanbevelingen aan alle betrokkenen. Deze kwalitatieve monitor kwam tot stand in drie fases: a) Een enquête die uitgezet is onder alle professionals en ouders van 100 groepen nul; b) Interviews die gehouden zijn in 15 scholen met een groep nul sinds september 2011. Zowel leidsters van groep nul, als leidsters van groep 1, ib’ers en directeuren zijn geïnterviewd; c) Overleg dat gevoerd is met de directies en/of managers van de zes verschillende welzijnsinstellingen die vanaf september 2011 betrokken zijn bij groep nul. De enquête werd eind november 2012 verstuurd naar alle groepen nul die op dat moment actief waren. Aan de scholen werd gevraagd om de vragenlijst voor scholen Programma Beter Presteren 03
(zie bijlage 1) in te laten vullen door de directeur (of de adjunct-directeur), de leidsters/leerkrachten van groep nul en de ib’er van de onderbouw. Verder werd er aan scholen gevraagd om de vragenlijst voor ouders (zie bijlage 2) uit te delen aan ouders van leerlingen van groep nul en eventueel ook aan ouders die een kind in groep nul hadden gehad. De respons op de enquête was hoog genoeg én eenduidig genoeg om conclusies te kunnen trekken over de mening van de betrokkenen over de huidige stand van zaken in groep nul. Uitgaande van 100 groepen nul, werd er naar schatting een maximale respons verwacht van 500 medewerkers en circa 1500 ouders. Van de 100 aangeschreven groepen nul, reageerden er uiteindelijk 57 (=57%). In totaal retourneerden zij 222 vragenlijsten voor de school (=44%) en 608 vragenlijsten voor ouders (= 40%). Alle ‘feiten en cijfers’ die hier gepresenteerd worden zeggen feitelijk slechts iets over de groepen nul die deelnamen aan de enquête, maar de tendensen zijn vaak zo duidelijk dat er wel meer algemene conclusies getrokken kunnen worden. De vragenlijsten voor scholen werden voornamelijk ingevuld door pedagogisch medewerkers en hbo-leidsters uit groep nul (56%) en in mindere mate door directieleden (28%) en ib’ers (15%). Volgens opgave van de scholen betrof het in 39% van de gevallen groepen nul die al in september 2011 gestart zijn, terwijl er in verhouding veel ouders waren die slechts enkele maanden een kind in groep nul hadden (43%). In de drie grafieken die hier weergegeven worden, kunt u achtereenvolgens terugvinden welke percentages functionarissen binnen de school op de enquête gereageerd hebben, wanneer de groepen nul gestart zijn in de bevraagde scholen en hoe lang de kinderen waarover de ouders spreken al deelnemen aan groep nul: Vraag aan scholen: Welke rol/functie vervult u in uw school?
04 2013
Anders
Leerkracht groep nul
IB-er onderbouw
adjunct
directeur
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Vraag aan scholen: Wanneer is groep nul gestart in uw school? 50% 40% 30% 20% 10% 0% sept-11
april 12
sept-12
anders
Vraag aan ouders: Hoe lang gaat uw kind al naar groep nul? 50% 40% 30% 20% 10% 0% Langer Langer dan 1 jaar dan half jaar
enkele maanden
enkele weken
Naast de enquêtes bestond de kwalitatieve monitoring ook nog uit 15 diepte-interviews die door adviseurs van Bazalt gehouden zijn in scholen die daartoe door de projectleider van het programma Beter Presteren geselecteerd werden (zie bijlage 3). Tijdens deze interviews werd de directie, de ib’er, een leidster/leerkracht van groep nul en een leerkracht van groep 1 bevraagd over: • De eerste indruk van groep nul wat betreft leervordering en leerattitude van peuters; • De wijze waarop groep nul verankerd is in het beleid en de werkwijze van de school; • De samenwerking tussen de mbo- en de hbo-leidsters in groep nul; • Het betrekken van ouders; • Tips en trucs voor andere scholen. Good-practice voorbeelden en knelpunten. Bij de interviews was soms ook een bouw- of zorgcoördinator aanwezig. Vaak werden alle betrokkenen apart geïnterviewd en een enkele keer vond het interview plaats met meer mensen tegelijk. In zo’n geval werd er door de interviewer zorg voor gedragen dat elke geïnterviewde eerst zelf kon reageren voordat het gesprek in de groep op gang kwam. In april 2013 werden tenslotte ook de directeuren en/of managers van zes welzijnsinstellingen uitgenodigd voor een gesprek met Bazalt over hun eigen bevindingen met groep nul. De directies van de welzijnsinstellingen zijn redelijk laat in dit traject bij de kwalitatieve monitoring betrokken. De reden hiervoor is dat de Rotterdamse scholen primair verantwoordelijk gesteld zijn voor de financiën en de opzet van groep nul. In de praktijk blijkt echter dat de samenwerking met de welzijnsinstellingen van groot belang is voor het welslagen van groep nul. Voor de rapportage heeft dit tot gevolg gehad dat er in eerste instantie vanuit het perspectief van de scholen naar groep nul gekeken werd. Het perspectief van de welzijnsinstellingen is per indicator expliciet benoemd, zeker als dit perspectief verschilde van dat van de scholen.
hebben enthousiast, open en zorgvuldig meegewerkt aan de kwalitatieve monitoring en daarmee de inhoud van deze rapportage kleur en diepgang gegeven. Zij worden bij deze heel hartelijk bedankt voor hun tijd, inzet en professionaliteit! De kwalitatieve monitoring is beschreven aan de hand van vijf indicatoren die u in de volgende hoofdstukken terugvindt: 1) Verankering van groep nul in de school 2) Ouderbetrokkenheid 3) Tevredenheid 4) Praktische invulling van groep nul 5) Samenwerking van alle partijen in groep nul Elk hoofdstuk kent eenzelfde opbouw: • Algemene beschrijving van de betreffende indicator • Feiten en cijfers uit de enquêtes • Concretisering van de bevindingen uit de enquêtes, de interviews en de gesprekken • Aanbevelingen voor de betreffende indicator Deze rapportage wordt afgesloten met enkele algemene conclusies en aanbevelingen. Het is de hoop en verwachting van alle betrokkenen dat zowel de huidige groepen nul als de toekomstige groepen nul hun voordeel kunnen doen met deze momentopname, deze foto van de stand van zaken na anderhalf jaar groep nul. Uiteindelijk werkt iedereen die bijdraagt aan de optimalisatie van het onderwijs aan Rotterdamse peuters een handje mee aan de toekomst van deze kinderen! In opdracht van het Programma Beter Presteren,
Joyce Bommer Carola Riemens Liesbeth van Waas
Mei 2013 De interview- en gespreksverslagen zijn in deze rapportage niet apart opgenomen. De resultaten werden integraal verwerkt in de bevindingen en aanbevelingen. Op die manier weiden de interviews uit waar de cijfers van de enquête niet voor zich spreken. De 15 interviewscholen en de zes welzijnsinstellingen
Programma Beter Presteren 05
1 Verankering
Bij de indicator ‘verankering’ is er met name gekeken naar de wijze waarop de visie op groep nul beschreven staat, naar de overlegstructuren in de school, de betrokkenheid van andere leerkrachten, de wijze waarop de doorgaande lijn qua zorg gerealiseerd is en de aan- of afwezigheid van overgangsactiviteiten. Er is aangenomen dat het beredeneerde aanbod in groep nul door de inzet van de HBO-leidster/leerkracht voldoende gewaarborgd is.
Feiten en cijfers uit de enquête Vraag aan scholen: Waar staat de visie op groep nul beschreven? 40% 30% 20% 10%
Vraag aan scholen: Staat groep nul als thema op de agenda van het onderbouw-overleg? 80% 60% 40% 20% 0% ja
nee
nog niet
Vraag aan scholen Was er op school aandacht voor de start voor groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja
06 2013
nee
onvoldoende
weet niet
niet beschreven
anders
schoolgids
visie-kijkwijzer
0% schoolplan
In de doelstelling van groep nul (voorkomen van achterstanden bij de start in groep 1) zit de behoefte aan een doorgaande lijn qua leerstof en leerlingzorg besloten. Om dat te kunnen realiseren is het o.a. nodig dat de peuters in groep nul een beredeneerd taal- en rekenaanbod krijgen, dat de IB-er of zorgcoördinator van de basisschool van meet af aan betrokken wordt bij de leerlingen van groep nul en dat groep nul op volwaardige wijze bij de school hoort en alle betrokkenen in de school dat ook zo ervaren. Scholen kunnen die volwaardige integratie van groep nul op verschillende manieren bereiken, maar in alle gevallen is de beleids- en procesmatige implementatie van groep nul het fundament voor het functioneren van groep nul binnen de school. Een goede fundering is echter noodzakelijk maar niet voldoende voor de bouw van een huis (zie hoofdstuk 5). Je kunt er op weliswaar op bouwen, maar hebt dan nog geen ruimte gecreëerd om te wonen en te werken!
Vraag aan scholen: Zijn de leidsters van groep nul aanwezig bij teamvergaderingen?
Vraag aan scholen: Wordt de IB-er door de leidsters actief betrokken bij groep nul?
80%
100%
60% 40%
50%
20% 0%
0% ja
nee
ja
soms wel/ soms niet
nee
op aanvraag
af en toe
Vraag aan scholen: Spreken ouders over groep nul met andere leerkrachten?
Vraag aan scholen: Behoort de begeleiding van groep nul tot de taakomschrijving van de IB-er?
100%
100% 80% 60% 40% 20% 0%
50%
0% ja
nee
geen idee
ja
nee
onduidelijk
anders
Vraag aan scholen: Kennen de andere leerkrachten de doelstellingen van groep nul? 50% 40% 30% 20% 10% % ja
nee/ niet sommige voldoende wel/andere niet
Programma Beter Presteren 7
Wat betekent dat concreet? De resultaten voor de verschillende vragen uit de enquête kunnen worden samengevoegd tot een totaalbeeld van de wijze waarop groep nul verankerd is binnen de 57 scholen die er gereageerd hebben.
Totaalbeeld verankering van groep nul in de school 80% 60% 40% 20% 0% goed verankerd
redelijk matigververankerd ankerd
Uit het totaalbeeld zou je kunnen concluderen dat de verankering op een flink aantal scholen (38 van de 57 scholen = 68%) aardig goed geregeld is. De doorgaande lijn qua zorg wordt op vrijwel alle scholen geborgd door de betrokkenheid van de ib’er in de onderbouw. De visie van de school op groep nul wordt beschreven in schoolplannen, kijkwijzers, schoolgidsen of anders in pedagogisch beleidsplannen of zorgplannen. In redelijke mate nemen leidsters/leerkrachten van groep nul deel aan het teamoverleg (58% standaard wel en 29% soms wel/soms niet) en in iets mindere mate zijn de andere leerkrachten op de hoogte van de doelstellingen van groep nul (44% geeft aan dat andere leerkrachten op de hoogte zijn, 42% geeft aan dat dat slecht voor een gedeelte van het team geldt en 13% geeft aan dat de andere leerkrachten niet op de hoogte zijn). Dat niet alle leerkrachten op de hoogte zijn van groep nul schetst een beeld van groep nul als een nieuw fenomeen in de school. Een fenomeen dat op papier en voor een klein groepje betrokkenen zeker een belangrijk deel uit maakt van de school en van hun dagelijks werk, maar dat in de praktijk van alledag nog niet op ieders netvlies staat. Dat laatste wordt bevestigd door het feit dat 71% van de respondenten geen idee heeft of ouders van groep nul wel eens praten met een andere leerkracht (bijvoorbeeld van een ouder kind) over groep nul.
Aanbevelingen ten aanzien van verankering Scholen lijken over het algemeen voortvarend en zeer enthousiast aan de slag te zijn gegaan met de inrichting van groep nul. Maar in deze pilotfase is dat ook een proces van zoeken en aftasten geweest. Zoals een van de ib’ers aangaf: “We zijn met een definitie van groep nul op pad gestuurd en nu zoeken we onze eigen weg”. Diverse keren kwam er in de gesprekken met de interviewscholen naar voren dat een project beleidsmatig gezien wel in een pilotfase kan verkeren, maar dat dat ouders en kinderen op zich weinig zegt: voor ouders en 08 2013
kinderen is groep nul vanaf dag één een realiteit waarin ze op de school en de leidsters/leerkrachten moeten kunnen rekenen. Reden te meer om groep nul van meet af aan beleids- en procesmatig goed te verankeren in de school. Inhoudelijk bleek in vrijwel alle geïnterviewde scholen de hbo-leidster/leerkracht de ‘drive’ te hebben om een beredeneerd aanbod te kunnen realiseren in groep nul. Sommige hbo’ers (vaak degenen met een PABO-achtergrond) worstelden nog met de vertaling van hun inhoudelijke didactische bagage naar de doelgroep van de peuters (‘Hoe breng ik het vanuit de spelactiviteit?’) of met hun relatief beperkte kennis van de ontwikkeling van het jonge kind. Dit laatste maakt het voor hen soms moeilijk om hun pedagogisch handelen af te stemmen op de doelgroep. Andere hbo’ers (vaak degenen met eerdere werkervaring als pedagogisch medewerker) hadden juist moeite met de schoolse eisen die er gesteld werden (groepsplannen, opbrengstgericht werken). De sturende en coachende rol van de hbo’er in groep nul was voor de meeste hbo’ers een punt van aandacht (zie hoofdstuk 5). Verankering van groep nul in de school heeft uiteraard ook te maken met de financiële borging en de organisatorische opzet van groep nul. De bevraagde welzijnsinstellingen hebben duidelijk aangegeven dat ze moeite hebben met de situatie waarin zij zich verantwoordelijk voelen voor de uitvoering van groep nul terwijl scholen de regie voeren over de financiën en de opzet. In die zin maken de welzijnsinstellingen zich ook zorgen over de toekomst van groep nul. Zij vragen zich af wat hun eigen invloed op groep nul nog zal en kan zijn in de toekomst en hebben het gevoel dat de huidige financieringsvorm de ongelijkheid tussen scholen en welzijnsinstellingen bestendigt. Bovendien vrezen de welzijnsinstellingen dat de huidige financieringsvorm scholen om oneigenlijke redenen zal uitnodigen om een groep nul te starten. Sommige welzijnsinstellingen pleiten voor een wijkgerichte aanpak van groep nul waarbij er per wijk bekeken wordt welke voorzieningen er nodig zijn op gebied van groep nul en groep nul niet meer standaard aan een school gekoppeld wordt. Beleidsmatige verankering van groep nul in de school is blijkbaar niet de enige bouwsteen van het fundament dat er gelegd is. Beleid dat gericht is op transparante regie op de werkvloer, op formatieve ruimte voor aanstelling van personeel, op een streven om de beste persoon op de beste positie te krijgen, continuïteit in het voortbestaan van geldstromen voor groep nul: ook dat zijn voorwaarden voor het welslagen van groep nul.
Aanbevelingen voor nieuwe en bestaande groepen nul zijn: 1. Neem de visie van de school over groep nul op in relevante beleidsplannen. Neem groep nul als thema op in het kwaliteitsbeleid van de school. 2. Zet groep nul als thema letterlijk en figuurlijk op de agenda van je school. Zorg ervoor dat ook de andere leerkrachten de meerwaarde van groep nul kunnen zien en als ambassadeur op kunnen treden ten opzichte van ouders die ze al kennen. Een leerkracht met wie ouders al een band hebben, kan hen attent maken op de meerwaarde van groep nul voor hun jongere kinderen. 3. Versoepel de overgang van groep nul naar groep 1 door – naast de doorlopende lijn qua zorg en aanbod – herkenbare gezamenlijke activiteiten en thema’s op te nemen én door de leerkracht uit groep 1 al geregeld even te laten kijken in groep nul waardoor het voor de kinderen een ‘bekend gezicht’ op school wordt. Een aantal van de interviewscholen zijn hier actief mee aan de slag gegaan. 4. Neem de zorg voor leerlingen uit groep nul op in de taakomschrijving van de ib’er. Spreek duidelijk af op wiens initiatief de ib’er in actie komt. Ook als scholen de doorgaande lijn qua zorg aan de orde stellen tijdens een intern (kind)overleg of met schoolmaatschappelijk werk, is het van belang dat duidelijk is op wiens initiatief de zorg omtrent een kind ter sprake gebracht wordt.
7. Breng samen met de hbo’er in kaart op welk onderdeel van de taakomschrijving er nog scholing of ondersteuning wenselijk is en zorg ervoor dat dit gerealiseerd wordt. Dit kan gaan om kennis van het jonge kind en het eigen pedagogisch handelen, de coachende rol van de hbo’er, het aanbieden van lesstof vanuit spelsituaties etcetera. 8. Breng samen met de hbo’er in kaart op welk gebied er nog scholing of ondersteuning wenselijk is en zorg ervoor dat dit gerealiseerd wordt. Dit kan onder andere gaan om het taalniveau (vaktaal, woordenschat) of om het werken met groepsplannen in een opbrengstgerichte omgeving. Indien de professionalisering van de mbo’er vanuit de school moeilijk stuurbaar of te beïnvloeden is, dan zou dit punt hoog op de agenda gezet moeten worden in het overleg tussen welzijnsinstelling en school(bestuur). Zie ook hoofdstuk 5 over de samenwerking rondom groep nul. 9. Ga kijken bij andere scholen die al langer een groep nul hebben, praat met hen over de belemmeringen waar ze tegenaan gelopen zijn. Zoek elkaar op in intervisie-groepen, leer van elkaar.
5. Maak duidelijke taakomschrijvingen voor de mboleidster en de hbo-leidster/leerkracht in groep nul. Zie bijlage 4 voor een richtlijn voor de taakverdeling tussen de mbo’er en de hbo’er. 6. Laat de leidsters/leerkrachten van groep nul geregeld deelnemen aan het onderbouwoverleg. Als dat vanwege het huidige financieringsstelsel voor de mboleidster niet eenvoudig te regelen is, zorg er dan voor dat minstens de hbo-leidster/leerkracht (of afwisselend één van beiden) deelneemt aan het overleg en organiseer de overdracht van de hbo’er naar de mbo’er goed.
Programma Beter Presteren 09
2 Ouderbetrokkenheid Uit wetenschappelijk onderzoek is herhaaldelijk gebleken dat de betrokkenheid van ouders bij de ontwikkeling van hun kinderen een positief effect heeft op de leervorderingen van kinderen. Scholen over de hele wereld zijn creatief en actief aan de slag gegaan met dit gegeven, zo ook de Rotterdamse groepen nul. Toch leidt het betrekken van ouders (door scholen) niet altijd tot betrokken ouders. Hoe krijgen we ouders de school in en hoe stimuleren we ouders tot het scheppen van een ontwikkelingsgerichte thuissituatie? Voor sommige ouders betekent dat een grote omslag in denken en handelen, anderen ontbreekt het aan eigen welbevinden of vaardigheden en weer anderen raken wel degelijk enthousiast en worden zodoende betrokken. Bijna alle ouders raken betrokken zodra het gaat om het welzijn van hun eigen kind. De vraag is: hoe raak je de juiste snaar? Bij de indicator ‘ouderbetrokkenheid’ is er met name gekeken naar het contact met ouders (Wie verzorgt de intake? Voert u regelmatig gesprekken met ouders?) en naar de aanwezigheid van speciale trainingen voor ouders (al dan niet gericht op taal- en ontwikkelingsgerichte activiteiten). In de interviews kwam een aantal parels naar voren van succesvolle strategieën en activiteiten die scholen ingezet hebben om ouders actief te kunnen betrekken (zie Aanbevelingen).
10 2013
Feiten en cijfers uit de enquête Vraag aan scholen: Wie voert op uw school het intakegesprek met ouders?
andere leerkracht
geen gesprek gevoerd
leidster groep nul
IB-er onderbouw
welzijnsinstelling
directeur/adjunct
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Vraag aan ouders: Met wie heeft u (of uw event. partner) een gepsrek gevoerd voordat uw kind naar groep nul ging?
geen gesprek
anders
leerkracht
leidster groep nul
directeur/adjunct
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Vraag aan scholen: Is er een speciale training rondom ouderbetrokkenheid opgezet? 50% 40% 30% 20% 10% % ja
nee
wordt aan gewerkt
Programma Beter Presteren 11
Vraag aan scholen: Is er op uw school een speciaal traject voor ouders op gebied van taal en participatie?
Vraag aan ouders: Heeft u een speciale cursus/ training gevolgd voor ouders van groep nul?
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
100% 80% 60% 40% 20% 0% ja nee
ja
wordt aan gewerkt
Vraag aan ouders: Wat doet u thuis om uw kind beter Nederlands te leren praten? 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% praten
voorlezen
spelletje
anders
niks bijzonders
Vraag aan scholen: Worden er regelmatig geprekken gevoerd met ouders van groep nul? 80% 60% 40% 20% 0% minst. 2x per jaar
minst. 1x per jaar
op aanvraag ouders
bijna nooit
anders
Vraag aan scholen: Ervaart u de ouders als betrokken bij de ontwikkeling van hun kind? 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
de meesten wel
12 2013
de meesten niet/ nauwelijks
dat verschilt enorm
nee
Wat betekent dat concreet? Uit de enquête blijkt duidelijk dat volgens de opgave van scholen de leidsters/leerkrachten van groep nul meestal ook de intakegesprekken voor hun rekening nemen (62%). In 22% van de gevallen neemt een directielid deze taak op zich. Ook ouders geven in grote getalen aan dat ze een intakegesprek voerden met de leidster/leerkracht van groep nul (62%) en een kleine groep ouders (13%) zei dat ze dat deden met de directeur of de adjunctdirecteur. Scholen geven aan dat ze in 76% van de gevallen minstens twee maal per jaar gesprekken met ouders voeren. In 42% van de gevallen zeggen de professionals in de school dat er een speciale training opgezet is voor ouders van groep nul, of dat daar aan gewerkt wordt (33%). Volgens scholen zijn er ook speciale trajecten voor ouders gericht op taal- en participatie (53%), of zijn deze trajecten in wording (31%), maar vreemd genoeg geeft een grote meerderheid van de ouders juist aan geen speciale training gevolgd te hebben (90%). Het zou kunnen dat de door scholen aangeboden trainingen door ouders niet meteen als een cursus/training herkend worden (meer als informatieve bijeenkomsten). De enquête geeft hierover helaas geen uitsluitsel. Gelukkig geven ouders wel aan dat ze thuis speciale taalgerichte activiteiten ondernemen met hun kind, zoals voorlezen (31%), praten (35%), spelletjes doen (25%). Slechts heel weinig ouders geven aan dat ze niks bijzonders doen (3%) en in de andere (4% van de) gevallen gaat het meestal om Nederlandstalige TV kijken. Circa 65% van de medewerkers in de school geeft aan dat ze ouders als betrokken ervaren, 2% vindt dat juist niet en 33% vindt dat dat enorm verschilt per ouder.
Aanbevelingen ten aanzien van ouderbetrokkenheid De belangrijkste aanbevelingen voor het vergroten van de ouderbetrokkenheid zijn: 1. Betrek de ouders vanuit hun eigen betrokkenheid bij het welbevinden van hun kind. De meeste ouders zijn gelukkig nog steeds positief betrokken bij hun eigen kind. Als kinderen zien dat andere ouders meekomen naar een kijkochtend, dan zullen zij ook willen dat hun eigen vader of moeder meekomt en daar thuis naar vragen. Ouders mee laten spelen tijdens inloopmomenten is een laagdrempelige manier om hen te betrekken. 2. Bevestig ouders in wat zij goed doen en geef hen zelfvertrouwen. Neem de moeite om ouders te begrijpen. “Praat mét ouders in plaats van óver ouders” was een mooie aanbeveling van een van de interviewscholen.
3. Betrek ouders door gezamenlijke ouder-kind activiteiten op speciale ochtenden. Laat die activiteiten begeleiden door de leerkracht in de klas. Als de school de ouderactiviteiten omwille van de tijd uitbesteedt aan bv. een ouderconsulent dan loop je het risico dat ouders niet op komen dagen. Wordt de activiteit begeleid door de leerkracht dan geeft dat extra nadruk en aandacht en lijkt de activiteit meer ‘waarde’ te krijgen voor ouders. Dat wil zeker niet zeggen dat de ouderconsulent geen goed werk doet, maar het gaat hierbij om de beleving van de ouders die van een leerkracht eerder iets zullen aannemen dan van een andere ouder. Dit soort gezamenlijke ouder-kind activiteiten kost natuurlijk tijd en aandacht, maar het effect dat betrokken ouders hebben op de ontwikkeling van hun kind is deze investering wel waard. 4. Betrek ouders door hen meteen bij het brengen van hun kind de klas binnen te halen en ze daar te houden door middel van een laagdrempelig activiteit, of breng het huiswerk onder de aandacht van ouders op het moment dat ze hun kind komen brengen. 5. Betrek ouders bij hun eigen taalontwikkeling. Een arbeidsintensief maar waardevol initiatief: twee van de geïnterviewde scholen verzorgen taallessen voor ouders waardoor de ouders niet alleen zelf beter Nederlands gaan spreken met hun kind maar ook meer belang gaan hechten aan de taalontwikkeling van hun kind. 6. Steek je licht op bij andere scholen met een groep nul om goede ideeën op te doen. Een paar pareltjes die uit de interviews naar voren kwamen: - Gebruik bijvoorbeeld praatplaten voor ouder en kind. Kinderen nemen deze platen mee naar huis om met ouders in gesprek te raken over wat ze allemaal al kunnen. - Met laagdrempelige ouder-kind activiteiten (spelen met scheerschuim, vingerverven etc.) waarbij de leerkracht zelf betrokken is en de ouder met het kind op schoot deelneemt, haalt een van de scholen 90% van de ouders groep nul binnen. Een van de andere scholen gaf aan dat het waardevolle informatie oplevert als je ziet hoe ouders meespelen met de kinderen. - Sommige scholen werken met speciale ouderprogramma’s (bijvoorbeeld de thuismodule van Puk & Ko, Goed-Beter-Best). - Een aantal scholen legt ook huisbezoeken af. De bezoeken verstrekken hen extra informatie over het functioneren van het kind in de thuissituatie. Op één van de scholen werkt een hbo-leerkracht die de wijk op haar duimpje kent, haar betrokkenheid en passie voor wat er speelt in de wijk houdt de lijnen tussen de ouders en groep nul kort! Programma Beter Presteren 13
- Sommige scholen werken met oudercontracten om de wederzijdse verwachtingen te beschrijven. Zolang een contract het contact met ouders ondersteunt is dat een prima idee. Zodra het contract eenrichtingsverkeer wordt (voornamelijk ouders op hun verplichtingen wijst en voorbij gaat aan de bijdrage van de school), draagt het niet meer bij aan het verbeteren van de ouderbetrokkenheid. 7. Geef de moed niet op. Van betrokken ouders hebben kind en school nog jarenlang plezier!
14 2013
3 Tevredenheid Tevredenheid is een breed begrip en het meten ervan is niet eenvoudig. Ontevreden ouders of medewerkers zullen wellicht eerder en meer uitgesproken van zich laten horen dan tevreden ouders. In dit hoofdstuk is er met name gekeken naar de tevredenheid van de ouders en of scholen verwachten dat ouders tevreden zijn. Ook is er gekeken naar de tevredenheid van de scholen zelf ten aanzien van het functioneren van groep nul. De tevredenheid van ouders werd gemeten aan de hand van een aantal verschillende vragen: • Denkt u dat groep nul uw kind goed voorbereidt op de taakjes en werken van school? • Denkt u dat groep nul uw kind in een ander opzicht goed doet? • Bent u tevreden over de leidsters/leerkrachten? • Gaat uw kind meestal met plezier naar school?
Vraag aan ouders: Denkt u dat groep nul uw kind goed voorbereidt op taakjes/werk in school? 100% 50% 0% ja
nee
weet niet zeker
Vraag aan ouders: Denkt u dat groep nul uw kind in een ander opzicht goed doet? 100% 50% 0% ja
nee
weet niet zeker
Feiten en cijfers uit de enquête Vraag aan scholen: Denkt u dat ouders tevreden zijn over groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja
nee
geen idee
Vraag aan ouders: Bent u (als ouder) tot nu toe tevreden over groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja
nee
redelijk
Programma Beter Presteren 15
Vraag aan ouders: Gaat uw kind met plezier naar groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja meestal
soms wel/ soms nniet
nee vaak niet
ik weet het niet
Vraag aan ouders: Bent u tevreden over de leidsters van groep nul? 100% 50% 0% ja
nee
soms wel/ soms niet
toelichting
Vraag aan scholen: Bent u tot nu toe tevreden over het functioneren van groep nul in uw school? 60% 40% 20% 0% ja
16 2013
nee
redelijk
Wat betekent dat concreet? Ouders blijken heel tevreden te zijn over groep nul! Zij geven echt massaal aan tevreden te zijn (circa 94%) terwijl ongeveer 6% van de ouders redelijk tevreden is en slechts 1% niet tevreden is. Scholen zijn zelf kritischer over het functioneren van groep nul. Ofschoon ze denken dat ouders tevreden zijn (78%) zijn scholen dat zelf in mindere mate (55% echt tevreden, 41% redelijk tevreden en 4% niet tevreden). Scholen maken zich soms zorgen over het niveau van het onderwijs, de samenwerking tussen verschillende partijen en het voortbestaan van groep nul. De tevredenheid van ouders komt mogelijk deels voort uit het feit dat groep nul (naast alle andere voordelen) ook een prettige en voordelige opvang van hun kinderen biedt. Eén van de ouders schrijft hierover: “Groep nul is heel goed voor mijn kind. Als hij niet naar groep nul gaat, dan is hij bij mijn schoonouders omdat ik moet werken. Zij spreken geen Nederlands.”. Juist omdat ouders het belang inzien van een goede ontwikkeling voor hun kinderen, zijn groep nul en het Peutercollege (waar peuters 9 in plaats van 5 dagdelen naar school gaan) voor ouders aantrekkelijk. Welzijnsinstellingen geven bovendien aan dat uit de effectmetingen van bestaande VVE-programma’s gebleken is dat de waardering van ouders ook daar zeer positief was. Uit de toelichting blijkt dat ouders die niet tevreden zijn met name klagen over een bepaalde leidster met wie ze geen goed contact hebben of over de frequente wisseling van leidsters/leerkrachten waardoor noch de ouder noch het kind een band met hen op kan bouwen. (Dit laatste is ook iets waar de welzijnsinstellingen melding van maken: frequente wisseling van de hbo-leidsters heeft een negatieve invloed op het functioneren van groep nul). Sommige ouders zijn overigens ook echt jubelend over de leidsters/leerkrachten of over groep nul in het algemeen. De meeste ouders zijn tevreden over de wijze waarop groep nul hun kind voorbereidt op schoolse taken (90% tevreden en 10% weet het niet zeker). Ook is een groot aantal ouders er zeker van dat groep nul hun kind op een andere manier goed doet (88% en 11% weet het niet zeker). Volgens de ouders gaan kinderen dan ook meestal met plezier (85%) naar groep nul, al weet 6% dat niet zeker. De enquête geeft helaas weinig uitsluitsel over de achtergronden van de kritische houding van scholen: deels lijkt dat terug te voeren op de implementatie van groep nul, de samenwerking tussen de betrokkenen. Ontevredenheid over de resultaten van groep nul wordt in de enquête niet expliciet vermeld. De interviews boden echter wel de gelegenheid om dieper in te gaan op de vraag naar de eerste indrukken van scholen over de opbrengsten van groep nul in termen van de leeropbrengsten en leer-
attitude van kinderen. Scholen gaven over het algemeen voorzichtig aan dat ze kinderen zeker wel zien groeien (qua woordenschat, taalgebruik, taakgerichtheid, zelfvertrouwen, betrokkenheid, nieuwsgierigheid en samenwerking met andere kinderen). Maar ze zijn kritischer als het gaat om de vraag of groep nul meer biedt dan de VVEprogramma’s die de peuterspeelzalen eerder al boden. Geconfronteerd met de laatste vraag, geven scholen geregeld aan dat de rol van de mbo’er in groep nul daarin van cruciaal belang is. Het beredeneerde aanbod van taal- en ontwikkelingsgerichte activiteiten en de aansluiting met groep 1 zal toch voornamelijk op initiatief van de hbo’er neergezet moeten worden. Als de hbo’er een voorbeeldfunctie kan hebben in groep nul, dan leidt dat tot beter onderwijs aan peuters. Scholen geven aan dat peuters door groep nul beter wennen aan de routines van school (in de kring zitten, zelf jas aan- en uittrekken, zelf naar toilet gaan) hetgeen in wezen in groep 1 de effectieve leertijd ten goede komt. Eén van de interviewscholen maakt gebruik van picto’s en foto’s om peuters vertrouwd te maken met de dagplanning en het gebruik van de ‘hoeken’; een mooi voorbeeld van het wennen aan de routines van de schoolomgeving op een manier die past bij het jonge kind.
Aanbevelingen ten aanzien van de tevredenheid Uit de enquêtes, interviews en gesprekken komt duidelijk naar voren dat ouders over het algemeen meer tevreden zijn over groep nul dan scholen en welzijnsinstellingen zelf. Scholen maken zich soms zorgen over groep nul (kwaliteit, voortbestaan, samenwerking). Welzijnsinstellingen plaatsen vraagtekens bij het streven van scholen om peuters al vroeg te laten wennen aan schoolse routines. Vanuit hun eigen professionele visie op de ondersteuning van de ontwikkeling van jonge kinderen zijn de welzijnsinstellingen zodoende eerder kritisch dan tevreden over het huidige functioneren van groep nul. Positief is dat de discussie tussen scholen en welzijnsinstellingen over de meerwaarde van groep nul en de VVE-programma’s inmiddels goed op gang gekomen is. Tegelijkertijd zijn scholen en welzijnsinstellingen zelf kennelijk kritischer dan ouders en is het ook belangrijk dat ze dat blijven. Ze leggen de lat waarschijnlijk hoger dan de ouders van hen verwachten en gezien de doelstellingen van groep nul is dat ook precies de bedoeling. De gesignaleerde tevredenheid van ouders is echt een groot goed voor het functioneren van groep nul: zonder tevreden ouders zouden de groepen niet kunnen bestaan.
Programma Beter Presteren 17
Aanbevelingen ten aanzien van de tevredenheid zijn dan ook: 1. Zorg ervoor dat de lat hoog blijft liggen. Hoe bepaal je wat haalbaar is voor de kinderen in groep nul? Hoe bied je dit de peuters aan? De hbo’er heeft hierin een voorbeeldfunctie: hij/zij kan met de ontwikkeling van peuters voor ogen en vanuit de spelsituatie elk kind telkens opnieuw uitdagen om te groeien. Daarnaast heeft de hbo’er een coachende en aansturende rol t.o.v. de andere leidsters in groep nul. Tot slot is de hbo’er een bruggenbouwer naar ouders en de andere leerkrachten in de school. Zorgvuldige werving, professionalisering, ondersteuning en begeleiding van de hbo’er zijn dan ook van belang. 2. Zorg ervoor dat de verankering in de school goed geregeld is. Onduidelijkheid over de kaders waarbinnen je samenwerkt en over de fundamenten van de samenwerking (zie hoofdstuk 1) leidt vaak tot onnodige onrust of onzekerheid bij medewerkers. 3. Zorg dat de ouders tevreden blijven door hun kinderen een fijne, veilige en stimulerende omgeving te bieden. Sommige ouders geven aan dat zij graag 1 of 2 maal per maand een dagdeel mee willen kijken in de groep. Maak dit soort initiatieven zo laagdrempelig als mogelijk! 4. Zorg dat de ouders tevreden blijven doordat zij zich gehoord en gezien voelen. De erkenning van hun rol als ouder, het versterken van het zelfvertrouwen van ouders en het contact met ouders komt de ontwikkeling van het kind alleen maar ten goede.
18 2013
4
Praksche invulling Een van de aspecten waarop groep nul zich onderscheidt van de peuterspeelzaal of de voorschool, is het aantal dagdelen dat kinderen deelnemen aan groep nul. In de enquête werd gevraagd naar het aantal ochtenden dat kinderen groep nul bezochten en zowel ouders als scholen wezen er terecht op dat het om dagdelen gaat en niet om ochtenden. Kinderen gaan in principe vijf dagdelen in de week naar groep nul.
Vraag aan scholen: Wat vindt u ervan dat kinderen vijf dagdelen in de week naar groep nul gaan? 100% 80% 60% 40% 20% 0% prima
De aspecten van de indicator ‘praktische invulling’ die hier bekeken worden zijn: Gaan kinderen daadwerkelijk vijf dagdelen per week naar groep nul? Als dat niet het geval is, worden de ouders daar dan op aangesproken door de school? Waarom houden ouders hun kinderen soms thuis? Hoe gaan scholen om met de opzet van groep nul?
te vaak
te weinig
lastig want…
geen mening
Feiten en cijfers uit de enquête Vraag aan ouders: Wat vindt u ervan dat uw kind vijf dagdelen per week naar groep nul moet gaan? 100% 80% 60% 40% 20% 0% prima
te vaak
te weinig
lastig want…
geen mening
Vraag aan ouders: Gaat uw kind ook meestal echt vijf dagdelen in de week naar groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja wekelijks
nee niet iedere week
dat verschil per week
Vraag aan scholen: Spreekt u ouders aan als hun kind geen vijf dagdelen komt? 80% 60% 40% 20% 0% ja
nee
Programma Beter Presteren 19
Wat betekent dat concreet? Blijkbaar vindt 88% van de ondervraagde ouders het prima dat hun kind vijf dagdelen per week groep nul bezoekt. Slechts 4% vindt het te vaak en 3% vindt het soms lastig. De meest gehoorde klacht van scholen, ouders én welzijnsinstellingen over de vijf dagdelen, is dat het voor jonge peuters soms echt nog te vermoeiend is. Zeker als het ook enkele malen in de week om middagen gaat en het kind nog gewend is om te slapen rond die tijd. Ouders geven ook wel aan dat ze het soms lastig vinden omdat het hen zelf slecht uitkomt (als een van beide ouders ziek is en het halen/brengen een probleem is, of als moeder zwanger is en ’s middags zelf graag wil kunnen rusten). Niet alle kinderen gaan dan ook wekelijks vijf dagdelen naar groep nul. In 13% van de gevallen gaan kinderen niet wekelijks vijf dagdelen, en voor 9% van de kinderen verschilt dat van week tot week. De meerderheid (78%) van de ouders geeft aan dat hun kind wekelijks vijf keer komt. Scholen geven aan dat zij ouders er meestal (75%) wel op aanspreken als hun kind geen vijf dagdelen groep nul bezoekt, maar dat gebeurt niet altijd (25%). Uit de enquête komt naar voren dat 84% van de ondervraagde scholen de vijf dagdelen prima vindt. Ongeveer 8% van de ondervraagden vindt het te vaak en geeft dan veelal als argument dat de jonge kinderen te moe zijn. Circa 6% van de scholen geeft aan dat de vijf dagdelen lastig zijn. Als dit al onderbouwd wordt, dan gaat het vaak om problemen rond de formatieve bezetting en de hinder die scholen daarvan ondervinden.
Aanbevelingen ten aanzien van de praktische invulling van groep nul Scholen hebben verschillende manieren gevonden om de vijf dagdelen voor groep nul te realiseren: vijf ochtenden of een combinatie van ochtenden en middagen. Op scholen waar twee of meer groepen nul gerealiseerd zijn, is het soms een heel gepuzzel om de opzet van groep nul qua formatieve bezetting en fysieke ruimte goed rond te krijgen. Aanbevelingen ten aanzien van tijdsduur en opzet zijn: 1. Maak met ouders van te voren duidelijke afspraken over het aantal dagdelen en de wijze van afmelden. Als dat in een contract gebeurt, zorg er dan voor dat de wederzijdse verwachtingen aan de orde komen en benoem niet alleen de verwachtingen die de school van ouders heeft. 2. Als kinderen structureel geen vijf dagdelen komen of steeds onregelmatig of te laat verschijnen, ga dan opnieuw met de ouders in gesprek hierover. Doe dat 20 2013
niet even tussendoor maar nodig de ouders bijvoorbeeld apart uit voor een gesprek met de directie en de leidster/leerkracht van groep nul. Zorg ervoor dat deelname aan groep nul niet vrijblijvend wordt door als school uit te stralen dat je het waardevol vindt dat kinderen echt komen! 3. Ga in gesprek met andere scholen over de financiële en organisatorische realisatie van hun groep nul. Zo zijn er bijvoorbeeld scholen die hun groepen nul verdeeld hebben in jonge en oudere peuters waardoor er gemakkelijker rekening gehouden kan worden met de vermoeidheid van de jonge kinderen én het aanbod gemakkelijker op maat aangeboden kan worden. Als de groepen daarmee geheel gescheiden van elkaar functioneren, dan zal er actief nagedacht moeten worden hoe je de jonge peuters ook af en toe in contact brengt met oudere peuters (om zo de zones van de naaste ontwikkeling aan te spreken). Een gefaseerde overgang van de ene naar de andere groep zou daarin een uitkomst kunnen bieden. 4. Ook als de kinderen uit groep nul niet allemaal doorstromen naar de basisschool waar de groep nul aan gekoppeld is, is het van belang om een warme overdracht van leerlinggegevens te realiseren. Dit is essentieel met betrekking tot het zorgaanbod voor het kind en in lijn met de doelstellingen van groep nul. 5. De vertaling van de beleidseisen naar de werkvloer is soms lastig. De onderwerpen die daar met name een rol spelen zijn: - De eisen die er gesteld worden aan het taalniveau van de pedagogisch medewerkers en de hbo-leerkracht. Welke acties kunnen er ondernomen worden als goede leerkrachten of leidsters om een of andere reden de taaltoets niet doorstaan? Aanbevolen wordt om hiervoor als school of welzijnsinstelling per individueel geval ondersteuning te zoeken en gerichte actie (bijscholing) te ondernemen. - De gerichtheid van pedagogisch medewerkers op het sociaal emotioneel welbevinden van peuters. Geconfronteerd met een meer ontwikkelingsgerichte benadering van peuters lopen mbo’ers soms tegen hun principes, gewoonten en overtuigingen aan. Scholen en welzijnsinstellingen zullen hierover met hen in gesprek moeten gaan. Zonder afbreuk te doen aan de schat aan ervaring over de omgang met jonge kinderen die mbo’ers meebrengen, zal voor het bereiken van de doelstellingen van groep nul de knop wel om moeten van ‘welbevinden’ naar ‘welbevinden en ontwikkeling’. - Welzijnsinstellingen geven aan dat een aantal hbo’ers niet functioneert op het niveau dat er van hen verwacht mag worden gegeven hun proactieve rol in de opzet van groep nul. Hbo’ers zouden in de optiek van
welzijnsinstellingen gecoached moeten worden in het omgaan met jonge kinderen en de kennis over de benadering van jonge kinderen zou vergroot moeten worden. Niet alle hbo-leidsters hebben een VVEscholing gehad. Hbo’ers die doorstromen uit het peuterspeelzaalwerk lijken in dit opzicht een voorsprong te hebben. - Welzijnsinstellingen signaleren dat hbo-leidsters geregeld uit groep nul gehaald worden om een zieke leerkracht binnen de school te vervangen. Dit leidt tot onderbezetting in groep nul, waar – vanwege de komst van de hbo-leidster – het aantal mbo-leidsters vaak teruggebracht is van twee naar één. Sommige welzijnsinstellingen hebben er bewust voor gekozen om twee mbo-leidsters in groep nul te handhaven vanwege de beperkte beschikbaarheid van de hbo-leidster in de groep. 6. De samenwerking tussen welzijnsinstelling en basisschool verloopt niet altijd even soepel. Administratie en overdracht van leerlinggegevens, veiligheidsvoorschriften, verschillende belangen bij het indelen van kinderen in een groep, professionalisering van mbo-leidsters en tijd om te overleggen zijn geregeld punten van aandacht. In het belang van het kind is het goed als beide organisaties blijven streven naar een optimale samenwerking. In situaties waar deze samenwerking al vóór de komst van groep nul een gegeven was, verloopt dit proces inmiddels al veel soepeler, hetgeen hoopgevend is!
Programma Beter Presteren 21
5
Samenwerken Samenwerking is de kern van een goed functionerende groep nul. Naast de samenwerking tussen het programma Beter Presteren en de scholen, is er de samenwerking tussen de peuterspeelzaal of welzijnsinstelling en de school en tussen de school en de ouders. Binnen de school gaat het om de aansluiting van groep nul op de school met doorlopende lijnen in het zorg- en leerstofaanbod, maar ook om de samenwerking tussen de twee leidsters/leerkrachten in groep nul. Samenwerken is mensenwerk. Dat kan tot grote hoogten leiden, maar de valkuilen liggen ook voor de hand. Waar de verankering van groep nul binnen de school zorgt voor het fundament en de noodzakelijke randvoorwaarden, leidt een goede samenwerking pas echt tot het bouwen aan een leefbare werkomgeving die goed is voor de ontwikkeling van kinderen. In de enquête werd met name aandacht besteed aan de meerwaarde van de mbo-leidsters en de hbo-leidsters/ leerkrachten in groep nul en werd de gezamenlijke verantwoordelijkheid ter sprake gebracht. Daarnaast was er aandacht voor het contact tussen ouders en kinderen met de leidsters/leerkrachten in groep nul. Tijdens de interviews en gesprekken kwamen vele andere aspecten van de indicator ‘samenwerking’ als vanzelf aan de orde.
Vraag aan scholen: Ervaart u de meerwaarde van de HBO-leidster in groep nul? 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% ja
nee
kan ik niet nog geen toelichting beoordelen HBO-er in dienst
Vraag aan scholen: Vindt u het prettig om samen met iemand anders verantwoordelijk te zijn voor groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja
nee
soms wel/ toelichting soms niet
Feiten en cijfers uit de enquête Vraa aan scholen: Ervaart u de meerwaarde van de MBO-leidster in groep nul? 100% 80% 60% 40% 20% 0%
Vraag aan ouders: Heeft u (als ouder) met beide leidsters wel eens contact? 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja
ja
nee
nee
kan ik niet toelichting beoordelen
Vraag aan ouders: Heeft uw kind met beide leidsters goed contact? 100% 80% 60% 40% 20% 0% ja allebei
22 2013
nee allebei niet
een wel ander niet
weet niet
Wat betekent dat concreet? De respons van scholen werd in 56% gegeven door leerkrachten van groep nul, in 58% door schooldirecties en in 15% door de ib’ers (zie hoofdstuk 1). Deze respondenten geven in 82% van de gevallen aan de meerwaarde van de mbo-leidster te zien (14% kan dat niet beoordelen). Wat betreft de meerwaarde van de hbo-leidster/leerkracht gelden vrijwel gelijke cijfers (81% ziet de meerwaarde en 14% geeft aan dit niet te kunnen beoordelen). Slechts 1 school geeft aan dat er nog geen hbo’er in dienst is. Op de vraag of het als prettig ervaren wordt om gezamenlijk verantwoordelijk te zijn voor groep nul, geeft 40% van de ondervraagden als antwoord dat zij niet zelf voor groep nul staan. Van de groep die overblijft (degenen die wel voor groep nul staan) geeft 81% de gezamenlijke verantwoordelijkheid op prijs te stellen, 12% vindt dat soms wel/soms niet en 6% geeft aan dat niet op prijs te stellen. Uit de toelichting die er gegeven wordt, blijkt dat het in het laatste geval gaat om leidsters/leerkrachten die de meerwaarde van hun mbo- of hbo-partners niet merken. Ouders geven in 98% van de gevallen aan dat ze contact hebben met de beide leidsters/leerkrachten van groep nul. Volgens veel ouders heeft hun kind met beide leidsters/leerkrachten goed contact (85%). Slechts een enkeling geeft gelukkig maar aan dat hun kind met beide leidsters/leerkrachten geen goed contact heeft (2%), of met één van beide medewerkers (3%). Ongeveer 10% van de ouders weet niet of hun kind goed contact heeft met de leidsters/leerkrachten. Tijdens de interviews en gesprekken kwamen alle mogelijke ‘good practice’ voorbeelden en knelpunten op het gebied van samenwerking aan de orde: Samenwerking welzijnsinstelling/school: Van wie zijn de leerlinggegevens? Hoeveel tijd krijgen de mbo-leidsters (gegeven de cao en gegeven het financiële beleid van de welzijnsinstelling/PSZ) om te overleggen? Welke bindende afspraken kunnen er gemaakt worden over de professionalisering van de mbo’er? De geldende veiligheidsvoorschriften en het belang dat organisaties hebben bij het indelen van kinderen in groep nul kunnen van elkaar verschillen. Dit soort praktische obstakels tussen organisaties staan een goede samenwerking geregeld in de weg. Samenwerking groep nul en onderbouw: Wie neemt het initiatief om de overgang tot stand te brengen? Wie komt er bij wie kijken? De doorgaande lijn qua zorg en aanbod kan daarbij breder getrokken worden dan de overgang van groep nul naar groep 1 door het aanbod voor 2-6 jarigen in z’n geheel te beschouwen.
Samenwerking tussen de mbo-leidster en de hbo-leidster/leerkracht in groep nul: dit is een duidelijk punt van aandacht. Met welke vooronderstellingen starten beiden aan de samenwerking in groep nul? Mbo’ers ervaren de komst van de hbo’er geregeld als een miskenning voor hun eerdere werk met de VVE-programma’s. Is de hbo’er nog zoekende naar zijn/haar rol als coach en aanjager? In hoeverre kunnen en willen de mbo’ers hun eigen werkwijze nog veranderen? In de praktijk blijken pedagogisch medewerkers vanuit hun rol in het verleden sterk gericht te zijn op het sociaal-emotioneel welbevinden van peuters en veel minder op het aansturen van brede ontwikkelingsgerichte activiteiten. Daar valt nog een hoop te winnen! Belangrijk is ook dat de hbo’er kennis heeft van de ontwikkelingen van het jonge kind en dat hij/zij de meerwaarde en ervaring van de pedagogisch medewerker kan zien in het omgaan en spelen met de jonge kinderen. Ook daar is nog een slag te slaan! Is de hbo’er in staat om de schoolse benadering los te laten in het contact met de peuters en tegelijkertijd het beredeneerde aanbod voor ogen te houden en daarop te sturen? De persoonlijkheid van de hbo-leerkracht speelt een belangrijke rol in het vormgeven van de spin-in-het-web functie. Eén ding is duidelijk: als pedagogisch medewerkers zich miskend voelen en hbo’ers tegen hun zin in groep nul geplaatst worden, dan is er een lange weg te gaan in de samenwerking. Het is goed als scholen zich dit realiseren voordat ze starten met groep nul. De scholen die erin geslaagd zijn dit tij ten positieve te keren, hebben zonder uitzondering fors ingezet op het openlijk bespreekbaar maken van de pijnpunten en de onderstroom gedachten (“Hebben we het al die jaren soms fout gedaan met onze VVE-activiteiten?” of “Ik vind dat ik te hoog opgeleid ben om luiers te verschonen” of “Ze laten die kinderen maar gewoon rondrennen op de peuterspeelzaal” of “Ze heeft er geen idee van hoe ze met peuters om moet gaan, die kinderen zijn nog zo speels” of “Het draait alsmaar om presteren en dat al voor zulke jonge kinderen..”). Op scholen waar de samenwerking wel tot stand gekomen is, heeft men besloten de ogen niet te sluiten voor wat er fout gaat, maar constructief samen te werken en iedereen in zijn eigen kracht en waarde te laten. Het zijn overigens juist deze scholen die aangeven dat ze “er nog niet zijn”. Bij zeker 7 van de 15 interviewscholen staat het thema ‘samenwerking’ expliciet op de agenda. Eén van de interviewscholen heeft de samenwerking rondom groep nul zelfs gestalte gegeven in gezamenlijk beleid met de welzijnsstichting en twee andere basisscholen.
Samenwerking groep nul en bouwcoördinator of ib’er: Wie neemt het initiatief om de doorgaande lijn qua zorg en leerstofaanbod te bewerkstelligen? Programma Beter Presteren 23
Aanbevelingen ten aanzien van de samenwerking De belangrijkste aanbeveling voor groepen nul die nieuw van start gaan is: besef dat het gaat om een veranderingsproces dat tijd en inspanning kost. Net als bij ieder ander veranderingsproces is het van belang dat: 1. De onderwijskundig leiders een duidelijke visie uitwerken met hun team en dat ook blijvend uitdragen. Laat de hbo’er aanjager en ontwikkelaar zijn en voorbeeldgedrag uitdragen; 2. De onderwijskundig leiders er voor zorgen dat de verankering/fundering van groep nul in orde is. Dit creëert duidelijkheid voor alle betrokkenen (taakomschrijvingen, afspraken, overgang groep nul naar groep 1); 3. De onderwijskundig leiders beseffen dat de fundering/verankering alleen niet voldoende is om groep nul tot een succes te maken. Het is van groot belang om in te zetten op samenwerking en waardering van elkaars specifieke kwaliteiten (“eenheid in verscheidenheid”), maar ook om elkaar op een goede manier aan te spreken op wat er niet goed gaat. In een professionele cultuur van afspreken en aanspreken gedijt de onderlinge waardering en daarmee de samenwerking. Als men de handen daadwerkelijk op elkaar krijgt, komt dat het onderwijs aan peuters ten goede. Wat hierbij kan helpen is om sommige mensen als bruggenbouwers van de ene doelgroep naar de andere te laten fungeren door hun taakomschrijving daarop expliciet aan te passen. Op die manier garandeer je de samenwerking als het ware op natuurlijke wijze. In de praktijk hebben scholen hiervoor verschillende oplossingen gekozen, soms uit praktische en soms uit principiële overwegingen. Een greep uit de verschillende mogelijkheden: Ib’er onderbouw tevens als hbo’er aanstellen: doorgaande lijn qua zorg wordt zo gewaarborgd; Leerkracht groep 1 of leerkracht uit de onderbouw tevens aanstellen als hbo’er: doorgaande lijn qua leerstofaanbod wordt zo gewaarborgd. Als de school twee groepen nul heeft, dan kunnen twee medewerkers elkaar afwisselen als leerkracht groep 1/hbo’er in groep nul; Hbo-leidster/leerkracht aanstellen met een PSZ achtergrond: kennis van de omgang met het jonge kind en kennis van de noodzakelijke werkzaamheden in groep nul mogen verondersteld worden;
24 2013
Mbo-leidsters duidelijke taken en verantwoordelijkheden geven: samenwerking tussen pedagogisch medewerker, hbo’er en de school wordt zo gewaarborgd. Voorbeelden hiervan zijn: - In groep nul gezamenlijk volgen van ontwikkelingslijnen van de peuters (iedereen volgt enkele ontwikkelingslijnen en dit rouleert per thema); - De kleine kring laten rouleren; - De mbo’ers een presentatie laten verzorgen voor leer krachten van groep 1; - Samen thema’s uitwerken in groep nul/groep1 of binnen groep nul door mbo’er en hbo’er; Hbo-leerkracht én pedagogisch medewerkers in dienst stellen van de school: op die manier is er uniforme aansturing mogelijk en wordt overleg vergemakkelijkt; Hbo-leerkracht aanstellen die actief in de wijk staat waardoor de stap naar ouders kleiner wordt.
6
Conclusies en aanbevelingen De kwalitatieve monitoring van groep nul levert over het algemeen een beeld op van een succesvolle pilot met hardwerkende scholen en welzijnsinstellingen, betrokken en enthousiaste medewerkers, tevreden ouders en niet te vergeten: peuters die een nieuwe, uitdagende leeromgeving aangeboden krijgen. Niet overal is men even ver of tevreden... Niet overal is men al even lang bezig of even betrokken… Inherent aan de pilotsituatie is dat scholen en welzijnsinstellingen zelf al heel veel uitgezocht hebben en soms nog zoekende zijn. Op talloze plaatsen in Rotterdam werken professionals samen aan kansen voor kinderen. In groep nul zorgt de regie vanuit de school voor de mogelijkheid om vijf dagdelen structureel en systematisch te werken aan de doorgaande lijn en het beredeneerde aanbod. De inbreng van de welzijnsinstellingen is uitermate belangrijk vanwege hun kennis en kunde met betrekking tot de omgang met jonge kinderen en leidt tot een benadering van peuters de past bij hun leeftijd. Uit de enquête en de interviews komt duidelijk naar voren dat ‘samenwerken’ ook een kwestie van ‘open staan voor elkaar’ en ‘de lange adem’ is. Initiatieven waarbij welzijnsinstellingen en scholen samen rond de tafel zijn gaan zitten om de opzet en instroom van groep nul in hun wijk goed te laten verlopen, zijn juweeltjes van samenwerking! Tevreden ouders die zich realiseren dat de vijf dagdelen groep nul hun kind vele malen meer biedt dan de TV thuis of de opvang bij grootouders, vertolken als geen ander de doelstellingen van groep nul. De positieve en minder positieve ervaringen die scholen en welzijnsinstellingen tot nu toe opgedaan hebben in de opzet van en samenwerking rondom groep nul, zijn het waard om te delen met andere scholen. De onderstaande aanbevelingen aan schoolbesturen, welzijnsinstellingen en het programma Beter Presteren zou bestaande en nieuwe groepen nul kunnen ondersteunen in het belangrijke werk dat ze verrichten: 1. De implementatie van groep nul betekent een grote verandering voor alle betrokkenen. Dit proces kost tijd, geld en visie. Het vraagt om het inzetten van en het vertrouwen op elkaars kwaliteiten. Het vraagt ook om een professionele cultuur van ‘afspreken en aanspreken’ voor alle betrokkenen. 2. De samenwerking van de school met de welzijnsinstelling waar de peuterspeelzaal onder valt, verloopt niet overal even soepel. De financiering van groep nul, de
verschillende cao’s, de overdracht van leerlinggegevens, het omgaan met professionalisering van medewerkers, de vooroordelen en verwachtingen over en weer: het kunnen allemaal onderwerpen worden waarop de samenwerking in groep nul spaak loopt. De schoolbesturen, de gemeente Rotterdam én de welzijnsinstellingen zouden zich gezamenlijk kunnen buigen over de juridische en financiële pijnpunten. Op de werkvloer zouden scholen en peuterspeelzalen vervolgens op praktisch niveau in goed overleg kunnen focussen op oplossingen, mogelijkheden en het managen van de menselijke kanten van het proces. 3. Het zou de groepen nul helpen om te leren van elkaar. Het opzetten van intervisie- of focusgroepen (voor de doelgroepen mbo-leidsters, hbo-leidsters/leerkrachten, ib’ers en directies), het werken met collegiale visitaties of kijkochtenden voor nieuw startende groepen nul zou door schoolbesturen gefaciliteerd kunnen worden. Het is niet aan te bevelen om dit leren van elkaar afhankelijk te maken van gemeentelijke beleidsprogramma’s omdat het voortbestaan dan niet gegarandeerd kan worden. 4. Het programma Beter Presteren kan scholen faciliteren met betrekking tot de verankering door bv. generieke richtlijnen voor diverse taak- en functieomschrijvingen of procesbeschrijvingen beschikbaar te stellen. Het is waardevol als scholen aangeven wat ze daarin nodig hebben. 5. Het programma Beter Presteren kan scholen faciliteren met betrekking tot de samenwerking door doorlopend ‘good practice’ voorbeelden te verzamelen en voor andere scholen beschikbaar te stellen. 6. Op maat gesneden professionalisering van hbo’ers (coaching, sturing, kennis jonge kind etc.) en mbo’ers (eigen taalvaardigheid, observatie van kinderen, beredeneerd aanbod, werken met groepsplannen etc.) zou hen in professioneel opzicht nader tot elkaar kunnen brengen. Alle betrokkenen zouden graag zien dat de voorzieningen voor groep nul ook in de toekomst blijven bestaan omdat ze geloven in het belang van werken aan de ontwikkeling van peuters. Als men rond groep nul de handen echt op elkaar krijgt, dan zijn de huidige financiële en professionele investeringen niet voor niets geweest! Programma Beter Presteren 25
Bijlage 1
Vragenlijst Groep Nul - Versie voor de SCHOOL
Wilt u a.u.b in onderstaande vragenlijst per vraag slechts één antwoord aankruisen? Bij vraag 3 zijn er meer antwoorden mogelijk. Hartelijk dank voor uw medewerking!
1. Welke rol/functie vervult u in uw school?
Directeur Adjunct directeur IB-er onderbouw Leidster groep nul
2. Wanneer is groep nul in uw school gestart?
September 2011 April 2012 September 2012 Anders, nl. …………………………….
3. Staat binnen uw school de visie op groep nul beschreven?
Er zijn meer antwoorden mogelijk: Schoolplan Visie-kijkwijzer Schoolgids Anders, nl. ………………………………. Nee
4. Is er binnen de school aandacht besteed aan de start van groep nul?
Ja Nee Onvoldoende Weet ik niet (meer)….
5. Zijn de leidsters van groep nul aanwezig bij teamvergaderingen (van de onderbouw)?
Ja Nee Soms wel/soms niet
6. Staat ‘groep nul’ op de agenda van het (onderbouw) overleg?
Ja Nee Nog niet
7. Zijn er in uw school speciale activiteiten gericht op de overgang van groep nul naar groep 1?
Ja Nee Wordt aan gewerkt
8. Zijn de overige leerkrachten in uw school op de hoogte van de doelstellingen van groep nul?
Ja Nee/niet voldoende Sommige wel/anderen niet
9. Wordt de IB-er (onderbouw) door de leidsters van groep nul actief betrokken bij de leerlingen van groep nul?
Ja Nee Op aanvraag Af en toe
10. Behoort de begeleiding van leerlingen uit groep nul in uw school tot de taakomschrijving van de IB-er (onderbouw)?
Ja Nee Dat is onduidelijk Anders, nl……………………………………..
11. Wie voert het intake-gesprek met ouders?
(Adjunct) directeur Welzijnsinstelling IB-er Leidster groep nul Er is geen intake-gesprek
26 2013
12. Is er een speciale training voor ouders van groep nul opgezet om de ouderbetrokkenheid te vergroten?
Ja Nee Wordt aan gewerkt
13. Is er een speciaal traject gestart om ouders te stimuleren op gebied van taal en participatie?
Ja Nee Wordt aan gewerkt
14. Ervaart u de ouders van groep nul over het algemeen als betrokken bij de ontwikkeling van hun kind?
De meesten wel De meesten niet/nauwelijks Dat verschilt enorm per ouder
15. Worden er regelmatig gesprekken gevoerd met ouders van groep nul?
Ja, minstens 2 maal per jaar Ja, minstens 1 maal per jaar Op aanvraag van de ouders Bijna nooit Anders, nl. ………………………………………
16. Zijn ouders tevreden over groep nul?
Ja Nee Geen idee
17. Spreken ouders wel eens over groep nul met leerkrachten van oudere broers of zussen?
Ja Nee Geen idee
18. Bent u tot nu toe tevreden over de wijze waarop groep nul functioneert?
Ja Nee Redelijk
19. Wat vindt u ervan dat kinderen 5 ochtenden in de week naar groep nul gaan?
Prima Te vaak Te weinig Lastig, want……………………………………………. Ik heb er geen mening over
20. Ervaart u de meerwaarde van de MBO-leidster in groep nul?
Ja Nee Kan ik niet beoordelen Toelichting………………………………………………
21. Spreekt u ouders aan als hun kind geen vijf dagdelen komt?
Ja Nee
22. Ervaart u de meerwaarde van de HBO-leidster in groep nul?
Ja Nee Kan ik niet beoordelen Er is (nog) geen HBO’er in dienst Toelichting…………………..
23. Vindt u het prettig om samen met iemand anders verantwoordelijk te zijn voor groep nul?
N.v.t., ik sta niet voor de nulgroep Ja Nee Soms wel/soms niet Toelichting………………………………………….. Programma Beter Presteren 27
Bijlage 2
Vragenlijst Groep Nul - Versie voor de OUDERS
Wilt u a.u.b in onderstaande vragenlijst per vraag slechts één antwoord aankruisen? Bij vraag 4 zijn er meer antwoorden mogelijk. 1. Hoe lang gaat uw kind al naar groep nul?
Langer dan een jaar Langer dan een half jaar Enkele maanden Enkele weken
2. Met wie heeft u (of uw eventuele partner) een gesprek gevoerd voordat uw kind naar groep nul ging?
(Adjunct) directeur Leidster nulgroep Een van de leerkrachten Ander iemand, nl……………………………… Er is geen gesprek gevoerd
3. Heeft u een speciale cursus/training gevolgd voor ouders van groep nul?
Ja Nee
4. Wat doet u thuis om uw kind beter Nederlands te leren praten?
Er zijn meer antwoorden mogelijk: Voorlezen Praten met mijn kind Samen een spelletje doen Anders, nl……………………………………….. Niets bijzonders
5. Denkt u dat groep nul uw kind goed voorbereidt op taakjes/werk in school?
Ja Nee Ik weet het niet zeker
6. Denkt u dat groep nul uw kind in een ander opzicht goed doet?
Ja Nee Ik weet het niet zeker
7. Bent u tot nu toe tevreden over groep nul?
Ja Nee Redelijk
8. Gaat uw kind met plezier naar groep nul?
Ja, meestal wel Soms wel/soms niet Nee, heel vaak niet Ik weet het niet
9. Bent u tevreden over de leidsters van groep nul?
Ja Nee Soms wel/soms niet Toelichting………………………………………..
10. Wat vindt u ervan dat uw kind 5 ochtenden in de week naar groep nul moet gaan?
Prima Te vaak Te weinig Lastig, want…. Ik heb er geen mening over
11. Gaat uw kind ook meestal echt 5 ochtenden in de week naar groep nul?
Ja, wekelijks Nee, niet iedere week Dat verschilt per week
28 2013
12. In groep nul staan er twee leidsters voor de klas. Heeft u met allebei wel eens contact?
Ja Nee
13. Heeft uw kind met beide leidsters goed contact?
Ja, met allebei Nee, met allebei niet Nee, met de een meer dan de met de ander Ik weet het niet
Ruimte voor extra opmerkingen:
Programma Beter Presteren 29
Bijlage 3
Overzicht van de interviewscholen
De onderstaande 15 scholen zijn door het Programma Beter Presteren uitgekozen voor de interviews t.b.v. de kwalitatieve monitoring:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
30 2013
bestuur BOOR BOOR BOOR BOOR BOOR St. Hindoe Onderwijs Kind en Onderwijs Kind en Onderwijs 5 maal O RVKO RVKO RVKO RVKO PCBO PCBO
school Catamaran Kameleon Pierre Bayle Combinatie ‘70 Babylon Taalschool Shri Saraswatie Van Asch van Wijk Dr. J. Woltjer Prinses Margriet Nicolaasschool Agnesschool Emmausschool Theresiaschool Pniëlschool Regenboogschool
Bijlage 4
Richtlijnen samenwerking leidsters groep nul
Programma Beter Presteren 31