De geschiedschrijving van het Erasmiaans Gymnasium. Kanttekeningen en aanbevelingen van een liefhebber. De laatste twintig jaar heb ik wat gegrasduind in de geschiedschrijving van onze school. Onze schoolhistoricus Niek van der Blom, alive and kicking, wilde me indertijd graag uitroepen tot zijn opvolger. Maar verder dan tot een geëngageerde dilettant heb ik het niet gebracht. Wél heb ik aan drie concrete lustrumprojecten gewerkt, die mijns inziens hebben gestimuleerd dat de belangstelling voor de geschiedschrijving van niveau is gebleven. Ik kom daarop terug. Er is zelfs sprake van een vierde project voor het komende lustrum, waarover ik wat zal vertellen.
1. Johannes Benedictus Kan Het is allemaal begonnen met de liefderijke belangstelling van rector Johannes Benedictus Kan, die in 1876 een Geschiedenis van het Erasmiaansch Gymnasium presenteerde. Hij was, beroepen vanuit Nijmegen, pas drie jaar rector aan de “vermaarde Erasmiaansche school”, zoals hij zelf schrijft. Maar bij alle beslommeringen had zijn oude lust het niet begeven om de geschiedenis van de inrichting die hij leidde nauwkeurig te leren kennen. Waar die geschiedenis nog niet geschreven was, voelde hij zich geroepen daarmee zelf een begin te maken, want “zonder
historischen grondslag toch bestaat er geene kennis van het schoolwezen, en hoe velen er ook lange messen dragen, waarmede zij onmeedoogend steken en zonder nadenken ongeneeslijke wonden toebrengen, het aantal der koks blijft gering”. Bovendien had hij niet de indruk „monnikenwerk‟ te doen als hij de geschiedenis onder de loep nam van een inrichting “die zulk een grooten invloed heeft uitgeoefend op de intellectueele en moreele ontwikkeling der werkzame burgerij van Rotterdam”. Zijn schets van de geschiedenis van de school, die met bijlagen op een 170 bladzijden uitkwam, gaf voor het eerst een beeld van de stichting van een bestaande school van voor of omstreeks 1300, die op 8 april 1328 door de graaf van Holland aan zijn klerk werd geschonken (Kan, GEG, 4). Dit zinnetje werpt al meteen een licht op discussies over de anciënniteit van de school: ze is niet 678 jaar, maar minstens 678 jaar. Zijn schets van 550 jaar geschiedenis, langs de behuizingen, de inhoud van het leerprogramma, langs rectoren en bestuursperikelen is nog steeds het lezen waard. De term „Erasmiaanse school‟ komt in de decennia na 1592 in zwang, gezien het feit dat in een nis boven de toegangspoort van de nieuwe behuizing in de Broedersteeg een borstbeeld van Erasmus verschijnt. In de zestiende eeuw is er trouwens sprake van dat ouders hun dochters op school willen plaatsen (GEG, 18) en dat vrouwen er onderwijzen (GEG, 12). Beide pogingen leden indertijd schipbreuk en leidden tot een verbod: pas drie eeuwen later, onder rector Kan, komen de eerste meisjesleerlingen op school. Hij schrijft bij zijn afscheid in 1896: “Gij weet allen, hoeveel moeite ik mij gegeven heb om het Gymnasiaal onderwijs ook voor meisjes toegankelijk te maken en niet zonder gevolg, want wij tellen thans het grootste aantal vrouwelijke leerlingen van alles zusterinrichtingen. Doch ‟t is een begin. Het moet en zal anders worden, zoo ik een oog heb voor de toekomst. De proefneming dient voortgezet; de vrouw heeft recht daarop. De bezwaren bestaan grootdendeels uit vooroordeelen” (Tot afscheid, 25). Rector Kans publicatie over de geschiedenis van het Easmiaans Gynasium valt in het jaar van het eerste exemplaar van het Rotterdamsch Jaarboekje, 1876 namelijk. Er wordt meteen veel aandacht besteed aan diens geschiedenis van het Erasmiaans Gymnasium. Door de decennia heen zullen tal van artikelen van leraren en van oud-leerlingen over die school gepubliceerd worden. Daarmee is het Jaarboekje een bron van kennis van onze geschiedenis. Kan was ook de rector die onvermoeid had gepleit voor een nieuwe behuizing voor het Erasmiaans Gymnasium. In 1884 verrees het neoklassieke schoolgebouw aan de Coolvest: een triomf halverwege Kans ambtsperiode. In Kans afscheidspublicatie worden als bijlagen de „Toespraken tot de leerlingen der Erasmiaansche School‟ opgenomen, die hij in de jaren tussen 1888 en 1895 heeft gehouden bij de promoties. Kan had ervoor geijverd dat de rituelen rond de jaarlijkse prijsuitreikingen bij de promoties in de Waalse Kerk, waarmee Hildebrand in de Camera Obscura de spot had gedreven in zijn Gerrit Witse, waren afgeschaft. De vrijgekomen ruimte gebruikte hij voor een stichtende toespraak, die voor de huidige lezer vaak ongemeen boeiend is. Hij zette daarin zijn visies op het onderwijs uiteen. In 1889 gebruikte hij de aanwinst van de sculptuur van Diogenes, die uit een sloophuis aan de Schiekade afkomstig was, voor zo‟n slotspeech. Omdat we de wijsgeer Diogenes elke dag tegenkomen, heb ik een kopie van dit verhaal voor jullie gemaakt. Het verhaal toont hoe de kennis van de klassieke denkers en auteurs Kan inspireerde in zijn omgang met de jeugd. In het laatste lustrumboek (2004) hebben collega Jankees Ouwerkerk, tijdelijk schoolarchivaris Bert Kanters en twee leerlingen voortgeborduurd op het verhaal van J.B. Kan. Ouwerkerk en Kanters gaven een beeld van de geschiedenis van de school in grote lijnen, een must voor een ieder die er leeft en werkt, Jochem Blad gaf een beeld van de ontwikkeling van het vakkenpakket
door de eeuwen heen. De „Overpeinzing‟ van Kan zélf aan het eind van diens „Geschiedschrijving‟ werd erbij opgenomen. Die werpt de immer actuele vraag op „wat een onderwijzer is zonder idealen‟ en roept het schoolterrein uit tot „heilige grond‟, waar het onderwijs meer en meer „zedelijk‟ moet worden: “De leerling leert er niet langer alleen hoge eisen aan anderen stellen, maar krijgt er allereerst diep besef van zijn eigen verplichting om te werken, zichzelf te verbeteren door meer kennis, door zelfkennis.” (EPU, 364-385).
Diaserie bij Erasmiaans Colloquium (180906) Bij de diaserie die ik vrijdag heb uitgezocht voor vanmiddag doet zich het probleem voor dat die het verhaal gaan bepalen. Nou ja, daar valt niet veel meer aan te doen. Het alternatief is louter een lezing, in deze losse opzet, te weinig beeldend. 0. Meisje leest mee met Erasmus. Krant bij uitroeping Erasmus Universiteit Rotterdam in 1973, voorpagina. (Erin: artikel met mening Van der Blom over curriculum EUR!) 1. Jan Veth: originele gravure van J.B. Kan (verdwenen opschrift: rector EG). Reeks van omstreeks 1890, afgedrukt in het weekblad De Amsterdammer. Deze tekening was in enkele stadia te zien op de tentoonstelling van JV vorig jaar in Boymans. (Opschrift over Kan in medewerkerskamer, boven de deur, naar de gang toe.) 2. Titelpagina van Kans Gesch van het EG van 1876, al drie jaar na zijn rectoraat. 3. Citaat Kan over „monnikenwerk‟. Dat is het niet, want… (*Toch heeft dat de afgelopen 25 jaar niet centraal gestaan. Rechtvaardigt een promotieonderzoek over het EG. Wisselwerking school en stad in al zijn facetten, nu vaak alleen de culturele kant, de schrijvers, filmers, acteurs, cabaretiers en nooit de bestuurders, reders of bankiers.) Kan enVdB geen monnikenwerk, akkoord, maar altijd vrijwilligerswerk. 4. Kan, „Tot afscheid‟. 1896, dus 23 jaar later. Inmiddels bezorger van een Latijnse en een door hem vertaalde editie van De Lof der Zotheid. School tot bloei gebracht. Opkomst Rotterdam, middenklasse. School eeuwenlang tussen de 20 en de 40 leerlingen. Rond 1890 opeens rond de honderd, 1884 in nieuw gebouw. 5. Twee interessante passages op deze pagina‟s 22 en 23. Lees voor. In de eerste plaats zijn aandringen op een nieuw gebouw. In 1884 kwam het er dus. En dan het pleidooi voor een Rotterdamse universiteit via Pierre Bayle. Kan had in 1876 ook de eerste geschiedschrijving aangevat van de School Illustre, die hier aan het eind van de 17 e eeuw was gesticht en waar Bayle aan had gedoceerd. Pikant detail: indertijd, rond 1670, had het Rotterdamse gemeentebestuur de hogere school niet naar Erasmus noemen omdat er al een school was die zijn naam droeg. Dat speelde in 1973 kennelijk geen rol meer, schrijft Van der Blom ergens. Lezen! 6. En voor meisjes op zijn school: rond 1880, p. 25. Stukje meelezen.
(*Niemand nog opgevallen: verhaal in geschiedenis over de Tachtigjarige oorlog. Rond 1580 wilden ouders hun dochters op school hebbben. Zelfs vrouwelijke leraren dienden zich aan. Kennelijk was er geen regelgeving. Want nadat dit aan de orde was, misschien zelfs was ingevoerd, werden meisjes en vrouwen per decreet van de school verwijderd. Invloed van oorlog op emancipatie. Interessant punt. Drie eeuwen later standpunt Kan.) 7. Bayle-brochure, 2006. Voorpagina. (Gedenksteen bij ingang van onze school, links in portaal.) 8. Citaat uit brochure Cox, niet erg scherp. Bayle, filosoof van Rotterdam. Gaf les aan die Illustere School van 1681 tot 1693, na uit Frankrijk uitgeweken te zijn. Pagina 17. (*Britse historicus Jonathan Israel bracht hier versnelling in Bayle-revival. Plaatste deze Franse filosoof in de naar hem genoemde lezing op 10 december 2004 , die uit moest wijken voor de willekeur van de vorsten, aan het begin van de Verlichting. Een pleiter voor „tolerantie‟ van de medeburgers, ongeacht hun geloof of ideologie. In brochure de aanklacht van de Kerkenraad van 1693: Bayle beweerde dat atheïsme niet aanspoort tot immoreel gedrag en dat het niet nodig is God te erkennen om een rechtschapen leven te leiden (p. 15). Na de veroordeling door de Raad volgde zijn ontslag door de burgemeesters op 30 oktober 1693, intrekking pensioen, verbod privélessen aan huis. In Rotterdam op dit moment actie van kunstenaars en cultuurdragers om diens begraafplaats in Crooswijk om te zetten in een monument voor de bewoners en de stad. De herontdekker van Bayle was rector Kan in zijn bijdrage in het eerste Rotterdams Jaarboekje, van 1876, opnieuw, over de Illustere School. Onze school is bereid om een stadswandeling en kunstroute te steunen, waarbij de gedenksteen bij de ingang een concrete bijdrage is. Bayle gebruikte onze bibliotheek.) 9. Tot afscheid. Redes bij de promotie naar de hogere klassen. Diogenes van wsl Walther Pompe uit Lith, midden 18e eeuw. Redevoering om de leerlingen te stichten. Jaar is 1889. Dat jaar had de grote architect van de Rotterdamse haven, De Jongh, oudleerling, dit beeld uit het pand Schiekade OZ 108 gered en aan de dankbare school toegespeeld. Het Latijn van de sokkel van 1889, van Kan wsl, zette hij ook om in twee aantrekkelijke verzen in Nederlandse dichtmaat. De mens die Diogenes zocht, hoopte hij nog eens onder de Erasmiaanse leerlingen te vinden. 10. *Jaarprogramma‟s steeds voorzien van een artikel van een leraar. Dat was tot in de jaren zestig van de vorige eeuw het geval. Hier geeft een leraar commentaar op het nieuwe gebouw, in 1884 uiteraard. 11. Hier beschrijft in 1909 de vermaarde klassicus Kreling zijn verzameling Griekse munten.
Na Kan uiteraard veel bijdragen. Bijvoorbeeld van rector Rogge, classicus en bezorger van een editie van Erasmus‟ Colloquia, die in 1928 bij het jubileum in het Rotterdams Jaarboekje voortborduurt op de periode tussen 1842 en 1865, waaraan Kan nog niet was toegekomen.
En de leraar geschiedenis Reindert Jacobsen, die onder meer in het Jaarprogramma van 1953 schreef over zijn eigen schooltijd tussen 1890 en 1896: de slotjaren van Kan en het begin van Warren. Of over de wandschilderingen in het gebouw aan de Wytemaweg van 1937. Die een fijnzinnige beschouwing schreef over de relatie met zijn leermeester en collega Leopold, de dichter, die hij zowel meemaakte in zijn glorietijd als gedurende diens vervolgingswaan. Die stukken uit de schoolgeschiedenis werden uiteraard opnieuw gepubliceerd in de recente uitgave over Jacobsen, Een leraar met een verhaal. Maar het bleef bij incidenten, zijsprongen van mensen die zich in de eerste plaats met andere dingen bezighouden. 12. Een eeuw verstreek tussen Kan en de volgende schoolhistoricus, Van der Blom, die hier lesgaf tussen 1953 en 1982, en die ik nog een paar jaar als leraar heb meegemaakt. En die U overigens laat groeten: hij werd onlangs in het Sint Franciscus opgenomen en hoopt eind deze week van mij te horen wat hier besproken is. Niek stortte zich op de geschiedenis met het aanvankelijke oogmerk om een boek over 650 jaar EG te schrijven. Hij schreef veel deelstudies over leraren in de 17e en de 18e eeuw, maakte een synopsis. Hij werd de middelaar tussen de Rotterdamse burgerij en het Erasmiaans Gymnasium. Toen de EUR werd opgericht in 1973, vroeg men Van der Blom, Erasmuskenner en docent van het Erasmiaans, wat hij dacht van het curriculum: Niek miste toentertijd faculteiten zoals theologie en filosofie op een universiteit die zich nota bene naar Erasmus wilde noemen. Daar is inmiddels beter in voorzien. Bij een keur van artikelen over de school is het gebleven. Dat boek over de betekenis van het Erasmiaans voor de stad, zelfs al zou het over een kortere periode gaan dan 700 jaar, moet nog geschreven worden. 13. Bij zijn afscheid verscheen een bundel artikelen van Van der Blom, het meest uit het Rotterdams Jaarboekje. Heerlijke artikelen over „Latijn in Rotterdam‟, „De beelden van Erasmus‟ of over „De scholier van Jan van Scorel‟, bekend van Boymans. Zijn collega‟s Jan Spoelder, conrector en bibliothecaris, en Joop Smit, wiskundedocent, tekenden destijds voor het eerbetoon. Florislegium, de kostelijke bloemlezing van en voor Van der Blo(e)m, kunt U meenemen.
14. Bij „Beelden van Erasmus‟ hoorde bij Van der Blom, tussen 1884 en 1940 dan, het tableau in het timpaan van het Erasmiaans Gymnasium op de Coolsingel. U ziet Erasmus omringd door de zinnebeeldige rivieren Rotte en Maas. Daarbij hoort een wrange anekdote van Jacobsen: bij de verhuizing van de Coolvest(singel) naar Wytemaweg had hij architect Van der Steur gevraagd of er niet wat te doen viel met deze beeldengroep rond Erasmus van beeldhouwer Stracké? Was die niet op een plekje, ergens in het nieuwe gebouw, te bewaren? De architect moet toen het volgende gezegd hebben: zie Jacobsen, p. 225.
Drie jaar later werd het Erasmusbeeld verpulverd in het bombardement van 14 mei, en het voormalige EG erbij. De twee engelen die U aan weerszijden van het fronton ziet, werden uit het puin gered en beschitten nu ons schoolplein…. 15. Voorpagina van „Grepen‟ van Van der Blom: Diogenes en Erasmus. Ook bijdragen van de classici Spoelder over prijsboeken, later op gepromoveerd) en Van der Velde (over schooltoneel, een start van een aparte geschiedschrijving, misschien) en van de bioloog Backhuys, tevens de uitgever van het boek. De laatste maakte duidelijk waarom het nodig was om het legendarische biologiekabinet van de Prince of Whales, de prins van de walvissen, dr A.B. van Deinse, dat ik hier nog aanschouwd heb, een voortbestaan te gunnen in de Natuurhistorische kabinetten van Rotterdam (500 meter van hier!) en Leiden. (*Die gunst van destijds leent zich wel degelijk voor een PWS of voor bevoorrechte bezoeken.) 16. Hier de synopsis van Van der Blom, „650 jaar vogelvlucht‟, uiteraard opnieuw vanwege 1328. Wat overigens nergens op slaat. 17. Want Van der Blom had Kan begrepen en gecontroleerd: de school was (veel) ouder dan 6 april 1328. Het was op die datum dat de graaf van Holland een bestaande school aan zijn klerk Pieter Marre had gegund en die korte tijd later weer had teruggepakt. Overigens was Dordrecht indertijd een veel belangrijker stad wat het aannemelijk maakt dat het De Witt-gymnasium ouder is dan het onze. 18. Een bekend stuk bij Van der Blom, met veel eraan verbonden, gewetensvol werk: de lijst van de gevallenen die sinds 1946 elk jaar wordt voorgelezen rond 4 mei. In deze lijst van 1979 als tweede dode Denny Appel, die na ruim een halve eeuw de reünisten van 2003 toesprak. De lijst meldde 59 Erasmianen. 19. Hier het begin van de lijst in de publicatie van 2003, Het Eg in WO II, van Anne SchramOuweneel en Jaap van Oostendorp, waarop Appel ontbreekt maar die 102 namen vermeldt! 20. Hier een bladzijde van een orgaan waarin veel leraren en oud-leerlingen gepubliceerd hebben: het Rotterdams Jaarboekje: Van der Blom over „Latijn in Rotterdam‟. Anders dan in Florislegium behandelt dit tevens het Latijn in het Erasmiaans Gymnasium en bij Mees & Hope. 21. Een publicatie van conrector Spoelder in de jaren tachtig en dus na Van der Blom: gedenkwaardig omdat Jan motiveert waarom de kostbaarste stukken uit de schoolbibliotheek zijn afgestaan aan de afdeling Erasmiana van de Grote Bibliotheek. In de tijd van Spoelder was de bibliotheek van het EG een eerbiedwaardige stilteruimte waar het restant van de waardevolle schoolverzameling met veel respect werd behandeld en onderhouden. 22. De aanvangvan mijn eigen bemoeienis. Drie collega‟s bijeen, classica Astrid Stoop, historicus Leen Stout en ondergetekende om een opzet van de lustrumpublicatie „666‟ voor te bereiden.
Zo zou het drie keer gaan: een Symposium met vooraanstaande mensen van buiten de school die het niveau waarborgen, en brede medewerking binnen de school. De school bestond in 1994 minstens 666 jaar, maar het had weinig gescheeld of het gebouw zou afgekeurd zijn. We besloten tot 6 bijdragen over de actuele betekenis van ons gymnasium (nog steeds zijn het voor elke collega verplichte, verfrissende betogen van onder anderen Versnel, Sperna Weiland en Leen Stout), 6 bijdragen over thema‟s van de school in een historisch licht (de restauratie van de wandschilderingen in het trappenhuis, Tolle Lege, schoolprogramma, Ida Gerhardt en Leopold, de Romereizen) en 6 nieuwe bijdragen over de geschiedenis van de school in de 20e eeuw (Henny Cramer, de school van 1910, een kroniek én memoires van de oorlogsjaren, de afscheidsrede van conrector Bongers, de school tijdens de rebelse jaren ‟70 en een oud-leerlinge over 1995). Het werden 8, 7 en 6 bijdragen.
Met Arnold Niessen zouden we drie keer kiezen voor de kunst van 1937: het trappenhuis met de wandschildering van F.C. van der Wilt, het „Hercules op de tweesprong‟-tafereel voor de aula, van Lode Sengers, en het glas-in-lood-raam naar Hans Holbein van Jaap Gidding, nota bene de maker van het onvergetelijke, en onlangs volledig gerestaureerde, Tuschinskitheater in Amsterdam. Gidding had recent een tentoonstelling in Boymans. 23, 24 en 25. De drie boeken van 1994, 1999 en 2004. Van het een komt het ander. Zo werd het Jacobsenproject, Een leraar met een verhaal, aangekaart door oud-geschiedenis docent Evert Janssen Perio, die had meegewerkt aan „666‟. Toegejuicht door geschiedenisdocent Leen Stout, die in diens huid probeerde te kruipen door de reizen van zijn jeugd na te bootsen. Oud-leerlingen zoals hoogleraar Cohen, de vader van Job, die een verhandeling schreef. Jacobsens artikel over de dichter Leopold, werd uitvoerig op een Symposium toegelicht door Leopoldkenner Van Halsema. Een heerlijk biografisch project, met honderden brieven waaruit ik een selectie heb gemaakt. Boeiend ook door de vele memoires en bijdragen van oud-leerlingen, die een beeld van een leraar in drie levensfasen waarbij de jonge leraar zo volkomen anders blijkt te zijn als die op leeftijd.
Een schitterend boek, maar de deelname bleef beperkt tot een kleine kerngroep, met Hans Overheul, Tina Sluijter en de leerlingen van het schooltoneel die voor het Symposium een eenacter uit de mouw schudden. Vandaag om mee te nemen. Het recente Ex Pluribus Unum was een heel ander project. Margriet Berkhout stimuleerde dit keer dat veel leerlingen zouden worden ingezet: Pieter Dupon stimleerde dat zij tekenden voor de helft van de omvang van het boek. In het centrum stonden Marjolein Degenaar en archivaris Bert Kanters. Veel ideeën en suggesties in dit boek moeten naar mijn idee nog steeds verwerkt worden in een visie op de toekomst. 26, 27, 28 en 29. Van het een komt het ander. Het handhaven van een traditie aan publicaties en activiteiten heeft onverwachte effecten. We zagen het al bij Jacobsen. Neem de kroniek van Lees Stout in „666‟, het unieke boek over de Tweede Wereldoorlog van oud-leerlingen zelf, de agenda van medewerkster Dien van Iersel en de Verantwoording van Anne Schram-Ouweneel. Het blijkt dat „het gebouw‟, actueel in 1994 vanwege de keuze voor oud- of nieuwbouw, via het toneel van Terlingen een activerende rol heeft gespeeld naast het artikel van Leen Stout. Van het een komt het ander.
30, 31, 32, 33, 34, 35 en 36. Van het een komt het ander.
Van Henny Cramer naar de vondst van het Letterkundeschrift en mijn publicatie in het aanstaande RJb (november, 2006). Als mensen rond het schoolarchief lijnen kennen, kunnen nieuwe initiatieven ontstaan. (*Letterkundeschrift? Eerste schoolkrant? Wat in 1906 en wat in 2006?)
37, 38, 39, 40, 41. Van het een…? Rein van der Velde. Ook hier een initiatief en zijn gevolgen. Veelzijdig man. Leerlingentoneel, wandelaar en KCV avant la lettre. Het zijn wel allemaal mannen. Helaas…
42. En dan zijn er de faits divers waarop ingehaakt kan worden, of juist niet. Hier een krantenbericht over de jonge neerlandicus J.A.N. Knuttel en zijn verboden liefde voor Nyza. Zo spelen er honderden zaken, die bij elkaar gebracht moeten worden. Een schoolarchief kan een bruisend centrum van ideeën en actie zijn, zowel voor de medewerkers als voor de leerlingen.