A. P. Pruissers, H . H . Vos en L . van der Valk
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied 1
Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat onze duinen nog niet eens bestonden en er wordt wel beweerd, dat eerst in den Romeinschen tijd de zandheuvels langs het Noordzeestrand zich noemenswaard boven de zee begonnen te verheffen. (Jac. P. Thijsse, 1911).
Inleiding Het Oude Duinlandschap binnen de gemeentegrenzen van Velsen omvat een reeks strandwallen (zandruggen), die min of meer evenwijdig aan de huidige kustlijn lopen. Na de vorming van deze strandwallen met daarop opgewaaide lage zogenaamde Oude Duinen werd vanaf circa 4500 BP bewoning op de hoger gelegen, droge landschapsdelen mogelijk. Tussen deze strandwallen bevinden zich smalle langgerekte depressies: met veen opgevulde strandvlakten, die in het algemeen niet bewoonbaar waren. Tijdens de Late Middeleeuwen werd een groot deel van het Oude Duinlandschap in de kustzone bedekt met Jonge Duinen. In dit reliëfrijke Jonge Duinlandschap bevinden zich een reeks duinvalleien, zoals het M o lenveld, de Kieftendel, het Westerveld, het Soersop en de Breesaap. Deze laatste vallei is een uitgestrekte, brede laagte, waar het Jonge Duinzand een geringere dikte heeft. 2
3
Over het Jonge Duinlandschap als geheel is weinig historisch getinte literatuur beschikbaar. Dit hangt samen met een aantal oorzaken. De mogelijkheden voor bewoning in dit duingebied zijn altijd marginaal geweest door de sterke natuurlijke dynamiek. Nauwkeurig gelokaliseerde historische bronnen zijn schaars. Bewoning in het duingebied tussen Haarlem en Egmond is echter altijd intensiever geweest dan in andere Jonge Duingebieden, maar nog steeds moeilijk nawijsbaar. Het bijzondere van de Breesaapvallei is, dat relatief zeer vroeg, namelijk in de 15e eeuw, ontginning heeft plaatsgevonden en bewoning is aangevangen, waarvan ook nog schriftelijke bronnen zijn overgebleven. Het zijn juist deze omstandigheden, die ervoor verantwoordelijk zijn, dat dit artikel een sterk multidisciplinair karakter heeft met een grote nadruk op geologie. De geschiedenis van het duingebied, ook die van de laatste eeuwen, valt moeilijk te begrijpen zonder de geologische processen en gebeurtenissen te bezien of zonder een korte verwijzing naar archeologische dateringen, die immers moeten zorgen voor een indeling in de tijd van verschillende fasen van duinvorming. Daarnaast is voor een goed begrip van de hele ontstaansgeschiedenis van het Oude en het Jonge Duingebied een korte geologische inleiding nodig, die enkele duizenden jaren betreft. Hoewel ongetwijfeld ook vóór de 12e eeuw door toedoen van de mens veranderingen in het landschap en de geologische processen zijn opgetreden, ging de mens vanaf dit tijdstip in steeds grotere mate een stempel op de landschappelijke ontwikkeling drukken. De huidige ogenschijnlijke versmalling van de Jonge Duinen naar IJmuiden toe is veroorzaakt door het 1 2 3
D e heren J . K . de C o c k en R . van L i t worden hartelijk bedankt voor h u n redactionele opmerkingen. B P Before Present = voor heden. H e d e n is 1950 A D . Deze notatie wordt i n de geologische schrijftaal veel aangewend als van Koolstof 14 (14 C ) dateringen gebruik wordt gemaakt. H e t veen i n het O u d e Duinlandschap wordt tot het zgn. Hollandveen gerekend. 117
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
afzanden van een breed duingebied en het verdwijnen van het contrast in begroeiing tussen Oud en Jong Duinlandschap. De vroegere duinvallei de Breesaap is geheel verdwenen door het graven van het Noordzeekanaal, de bebouwing van IJmuiden, en door de aanleg en latere uitbreiding van het Hoogoventerrein. Wie heden ten dage IJmuiden en Velsen-Noord bezoekt, krijgt niet snel de indruk dat nog geen honderd jaar geleden het landschap er heel anders uitzag. In dit artikel willen we een beeld scheppen van dat bijna volledig verdwenen duinlandschap, van de ontstaanswijze ervan en van de oorzaken die tot de verdwijning hebben geleid.
Het ontstaan van het Oude Duinlandschap De ontstaansgeschiedenis van de bodem van Velsen hangt nauw samen met de stijging van de zeespiegel, waardoor de zee vanaf circa 7000 BP tot voorbij Amsterdam de kustvlakte binnendrong en mariene sedimenten deponeerde. Dit blijkt uit het voorkomen van kilometers brede, west-oost georiënteerde eb- en vloedgeulen, waartussen zich aan de zeezijde uitgestrekte zandplaten bevonden. Het Oer-IJ vormde in die tijd een brede getijdegeul in een waddenlandschap, die bij Zandvoort in zee uitmondde. Op deze zandplaten werden rond 5000 BP blijvende strandwallen bewaard, waartussen zich een aantal zeegaten bevond zoals het Oer-IJ en de Oude Rijnmonding. Tussen 5000 en 2500 BP bouwde de kust zich met strandwallen sterk zeewaarts uit, ondanks een zeespiegelstijging van circa 2 meter gedurende die tijd. Het zeegat, het Oer-IJ, veranderde rond 4000 BP in een estuarium, waarin de Rijntak van de Utrechtse Vecht uitmondde. De zuidzijde van deze zeearm werd vanaf ongeveer 5200 BP begrensd door de oudste in het landschap zichtbare strandwal van Spaarnwoude. Omstreeks 4700 BP ontstond de strandwal van Haarlem. Tussen 4000 en 3000 BP ging de vorming van steeds nieuwe strandwallen gestaag door en werden respectievelijk de strandwallen van Santpoort, Velsen / Beverwijk en Heemskerk gevormd; de kustlijn lag toen ter hoogte van IJmuiden-Oost. Zandverplaatsing evenwijdig aan de kust leidde tot een opschuiven van de strandwallen langs het Oer-IJ in noordwaartse richting, waarbij naar het mondingsgebied deze zandruggen landinwaarts zijn gebogen. In de periode tussen 3000 en 2200 BP werd de meest westelijke strandwallengordel, waarop nu IJmuiden ligt, gevormd. Het oppervlak van het Oude Strandzand in de strandvlakten kwam in westelijke richting steeds hoger te liggen, omdat deze strandvlakten daar later en dus bij een hogere zeespiegelstand werden gevormd. We veronderstellen dat omstreeks 2000 BP de kust in een zekere evenwichtssituatie geraakte, waarbij de aanwas nagenoeg tot stilstand kwam. Het strand lag in die tijd slechts enkele honderden meters ten westen van de tegenwoordige kustlijn. Gelijktijdig met de vorming van de strandwallen werden de Oude Duinen door de wind opgeworpen. De Oude Duinen ontstonden het eerst op de meest oostelijk gelegen strandwallen van Spaarnwoude, waar in het algemeen de duinontwikkeling ook het eerst eindigde. Op de meest westelijke strandwallengordel van IJmuiden ging de vorming van de Oude Duinen door tot in de Ro4
5
4
5 118
W. H . Zagwijn, 'Nederland i n het Holoceen', in: Geologie van Nederland, Deel I ( H a a r l e m 1986). A . P . Pruissers en W . de Gans, ' D e bodem van Leidschendam', i n : F. H . C . M . Daams en J . D. de K o r t (red.), Over, door en om de Leytsche Dam. Geschiedenis van een gouden gemeente (Leidschendam 1988) 11-26. A . R . Güray, ' D e bodemgesteldheid van de IJ-polders', Boor en Spade 5 (1952) 1-28.
D e geologische en landschappelijke o n t w i k k e l i n g van het Breesaapduingebied
Afb. 1. De donkere band in de bovenste helft van het profiel is de bouwvoor van de voormalige Breesaapvlakte. Onder de donkere band zijn de flauw scheefgelaagde afzettingen van de Jonge Duinen II te zien. Boven de donkere band ligt opgebracht zand. Circa 1 m onder het maaiveld van de tijdelijke weg op de voorgrond is het Hollandveen aangetroffen. Blikrichting naar het oosten. Beeld uit de doorgraving voor het zgn. 'Geulplan', najaar 1988 (foto naar dia van W. Bosman te Santpoort-Noord). Voor de situatie zie afb. 7. meinse T i j d ; het duinmassief bereikte daar een hoogte van tenminste 6 meter + N A P .
6
U i t het v o o r k o m e n v a n een R o m e i n s e haven langs de zuidelijke oever van het O e r - I J , daterend uit de le eeuw, k a n afgeleid worden, dat het O e r - I J estuarium n o g een open v e r b i n d i n g met de zee had. E e n laatste rest v a n dit zeegat z o u volgens de huidige opvattingen o m streeks het j a a r 1000 zijn gesloten, aangezien de n a a m E g m o n d , die dateert uit circa 900, nog op de oude situatie d u i d t . Sedert 1200 vormde het IJ een i n h a m van de Zuiderzee. T i j dens de aanleg v a n het N o o r d z e e k a n a a l werd dit gebied tussen 1871 en 1873 ingepolderd. N a de R o m e i n s e T i j d raakte het O u d e D u i n l a n d s c h a p steeds meer bebost. D e n a m e n N o o r d w i j k e r h o u t , Aerdenhout, Elswout en Westerhout herinneren aan een groot bosgebied dat i n de Vroege M i d d e l e e u w e n een wildernis vormde tussen de t o e n m a l i g bewoonde streken van de O u d e R i j n m o n d i n g en het O e r - I J estuarium. D e H a a r l e m m e r h o u t is hiervan een restant. H e t dorp Velsen ontwikkelde zich geleidelijk i n de loop van de 6e en 7e eeuw. Z o wordt de kerk omstreeks 722 voor het eerst genoemd i n de bekende oorkonde van de Frankische hofmeier K a r e i M a r t e l . A a n de h a n d van een reeks aardewerkvondsten uit de 7
8
9
6 7 8 9
S. Jelgersma, J . de Jong, W. H . Zagwijn en J . F. van Regteren Altena, ' T h e coastal dunes of the western Netherlands; geology, vegetational history and archeology', Mededelingen Rijks Geologische Dienst N S 21 (1970) 93-167. R . Rentenaar, ' D e Nederlandse duinen i n de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300', Geografisch Tijdschrift (GT) XI (5) (1977). H . J . Calkoen, Velsen, grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland (IJmuiden 1967). H . J . Calkoen, De Engelmunduskerk te Velsen (Velsen 1972).
119
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Karolingische Tijd (750-900) in en om Velsen is gebleken, dat het Oude Duinlandschap intensief bewoond werd. Bij de aanleg van de Noordersluis werd in de top van het veenpakket op het Oude Duinzand een Vikinggraf uit de eerste helft van de 10e eeuw aangetroffen. Aan de top van de Oude Duinen in het Hoogoventerrein vonden archeologen Pingsdorf/Kogelpot aardewerk scherven en ploegsporen van de laatste bewoners in het Oude Duinlandschap, waarschijnlijk uit het begin van de 12e eeuw en hiermee daterend van juist voor de Jonge Duinvorming. 10
11
Veenvorming Onder de (voormalige) Breesaap komt een pakket veen voor, dat in de laagste delen van de ruim twee kilometer brede strandvlakte werd gevormd. Bij de aanleg van het zogenaamde Geulplan in Oud-IJmuiden, vond in 1988 een versteiling van de taluds van de vroegere spoorweginsnijding plaats (afb. 1). Ter hoogte van de Julianabrug, in het zuidelijke deel van de voormalige Breesaapvallei, was deze veenlaag op het grensvlak van Oude en Jonge Duinen in de profielwand op ongeveer 3,5 meter + N A P te zien. De gemiddelde dikte van het veenpakket in de meest westelijke strandvlakte onder de Breesaapvallei bedraagt minder dan 50 centimeter. Uit dateringen van de onderkant van het veenpakket is gebleken dat veenvorming in de diepst gelegen delen van de depressies tussen de duinruggen rond 2700 BP optrad. Een C 14-datering van de bovenkant van het Hollandveen op het Hoogoventerrein, op circa 1,25 kilometer van de tegenwoordige kustlijn, geeft een nadere indicatie van de beëindiging van de veengroei in dit gebied: circa 1100 B P . 12
13
Ontginningen Ontbossing vond reeds in de 7e en 8e eeuw op de hogere Oude Duingronden plaats. Na de 8e eeuw namen de ontginningen toe; deze ontbossing heeft wellicht bijgedragen tot het ver landinwaarts stuiven van de Jonge Duinen. Bij het bodemonderzoek in de Amsterdamse Waterleidingduinen zijn inderdaad resten van gekapt eiken- en beukenbos aangetroffen. Historisch is echter onbewijsbaar dat massale ontbossingen voor de He eeuw en zelfs tot en met de 13e eeuw op de duingronden hebben plaatsgevonden. Namen uit Zuid-Kennemerland met de uitgang 'rode', zoals Brederode, Berkenrode en Boekenrode, wijzen wel op dergelijke ontbossingen. De historisch oudst bekende naam die op een ontbossing duidt is Brederode, en die dateert uit 1244. Deze ontginning was gesitueerd aan de noordrand van het uitgestrekte Middeleeuwse bos, hetgeen erop wijst dat het grootschalige kappen en afbranden toen waarschijnlijk nog in een beginsituatie verkeerde. Eerst in de 14e eeuw vond rooien van bos op de duingronden in grote omvang plaats en weldra ontstond er een wetgeving ten aanzien van houtkappen. 14
15
10 11 12 13 14 15
M . Bosman en H . J . Calkoen, ' E e n Karolingische woonplaats bij W i j k aan Zee', Westerheem 16 (1967) 224-231. W . J . de Boone, ' D e V i k i n g e n i n Velsen', Westerheem 7 (1958) 30-38. Jelgersma e.a., 'Coastal dunes', 93-167. Ibidem. Ibidem. Rentenaar, ' D e Nederlandse duinen'.
120
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Afb. 2. Blokdiagram van het Jonge Duinlandschap rond de Breesaap. Topografie duingebied: gewijzigd naar Pool & Van der Valk, 1988. Topografie Breesaap: naar Brouërius van Nidek, 1729. Geologische opbouw: naar Zagwijn, 1984. Voor de ligging van de doorsnede zie A - B : afb. 4A.
In het midden van de 11e eeuw werd in de omgeving van Gouda door de voormalige bewoners van Zuid-Kennemerland gestart met de ontginning van de veengronden. Namen als Bloemendaal en Vogelenzang langs de veenstroom de Gouwe wijzen duidelijk op de geografische herkomst van de ontginners van de Oude Duingronden. Er kan hiermee wellicht een oorzakelijk verband gelegd worden tussen de dramatische gevolgen van de vorming van de Jonge Duinen, die in het kustgebied tot een aanzienlijk landverlies leidde, en de veenontginningen elders. 16
Het ontstaan van het Jonge Duinlandschap
Algemeen wordt aangenomen dat ten gevolge van microklimatologische veranderingen de stormfrequentie in het kustgebied tijdens de Middeleeuwen sterk toe nam. Tegelijkertijd met het terugdringen van de kustlijn werd het kustprofiel geleidelijk steiler en daardoor de hoeveelheid golfenergie op de kust groter. Het zand dat als gevolg van deze verhoogde dynamiek vrijkwam, werd met stormen van de kust opgenomen, zodat een groot deel van het Oude Duinlandschap ten westen van het toen reeds eeuwenoude kerkdorp Velsen werd overstoven. Hoewel bij het ingewikkelde proces van duinvorming de factoren wind, klimaat, 16 N . D . B . Habermehl, ' D e ontstaansgeschiedenis van Gouda', Informatieblad Oudheidkundige Werkgroep "Golda" 2 (1987) 62-68.
121
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
zand en plantengroei de belangrijkste rollen spelen, heeft ook menselijk ingrijpen in deze omgeving grote invloed gehad. Het is gemakkelijk in te zien, dat bijvoorbeeld door een hoge gebruikersdruk op het duin om de zeedorpen heen het duinzand eigenlijk nooit echt door vegetatie vastgelegd werd. Steeds weer werd het oppervlak verstoord door mens (houtroof, plaggen steken, akkerbouw) en dier (beweiden). Uit ontgravingen, die in de jaren zestig op grote schaal plaatsgevonden hebben in de Amsterdamse Waterleidingduinen ten zuiden van Zandvoort en in de duinen bij Velsen (Hoogoventerrein), is gebleken, dat de duinvorming in meerdere fasen is verlopen. Deze duinvorming wordt nader onderverdeeld in de volgende fasen Jonge Duinen (JD) Ia-Ib-II-III (afb. 2). De hoeveelheid duinzand, die aan de kust onttrokken wordt, is gerelateerd aan de mate van kustafslag; een toenemende kusterosie leidt tot landinwaarts transport van grotere zandmassa's. De massale duinvorming gedurende de fase J D Ia vond plaats in de He en 12e eeuw tijdens een klimatologische overgangsperiode naar versterkte depressie-activiteit. Fase J D Ib speelde zich afin de 12e en 13e eeuw, terwijl fase J D II vanaf ongeveer 1350 tot 1600 grootschalige verstuivingen van het tijdens in vroegere fasen landinwaarts getransporteerd zand opleverde, echter meer lokaal qua invloed. De laatste fase J D III, vermoedelijk reeds in de eerste helft van de 18e eeuw, heeft slechts een bescheiden omvang in de kustzone gehad. 17
JD Ia fase
Tijdens de J D Ia fase werden de duintoppen van het Oude Duinlandschap afgevlakt en de depressies opgevuld. Achter de uitgestrekte zandvlakte met transversale duinen (loopduinen) ontstond landinwaarts een hoge duinrug met een valhelling. Waarschijnlijk zal deze duinreeks in een aantal gevallen zijn vastgelopen in toenmalig struweel of bos. Aangenomen wordt dat de eerste stuiffase plaats vond onder droge omstandigheden. Karakteristiek voor dit zandpakket is de landwaarts hellende gerichtheid van de laagvlakken. Met de toenemende verbreding van de duingordel klom de grondwaterspiegel snel omhoog. De migratie van deze loopduinreeks vertoont grote overeenkomst met het onbegroeide loopduin op oostelijk Terschelling, waar het Wytduun volgens historische bronnen een afstand van 1500 meter in 60 jaar heeft afgelegd. De gemiddelde verplaatsingssnelheid van deze zandmassa's kan dus gemiddeld 25 meter per jaar bedragen. Bij een transportafstand van ongeveer 3,5 kilometer in het Breesaapduingebied omvat de tijdsduur van de migratie circa 140 jaar. Daar aangenomen wordt, dat de duinvorming tijdens deze egalisatiefase rond 1150 tot stand gekomen is, betekent dit dat de aanvang van de verstuivingen in deze omgeving aan de toenmalige kust zelf op zijn laatst rond 1000 viel. Er zijn echter aanwijzingen, dat deze fase van duinvorming reeds één of meerdere eeuw(en) eerder op gang kwam. 18
19
20
21
22
17 Jelgersma e.a., 'Coastal dunes', 93-167. 18 W . H . Zagwijn, 'The formation of the Younger Dunes on the west coast of T h e Netherlands (AD 1000-1600)', in: H . J . A . Berendsenen W . H . Zagwijn (eds.), 'Geological changes i n the western Netherlands during the period 1000-1300 A D ' , Geologie en Mijnbouw 63 (1984) 259-268. 19 T W . M . Bakker, Nederlandse kustduinen: geo-hydrologie, Pudoc (Wageningen 1981). Zie ook Zagwijn, 'Formation', 259-268. 20 J.W. van Dieren, Organogene Dünenbildung (Den H a a g 1934). 21 Zie Zagwijn, 'Formation', 259-268. Tevens: M . A . Pool en L . van der Valk, 'Volumeberekening van het H o l landse en Zeeuwse Jonge Duinzand', i n : Kustgenese projekt, Taakgroep 1000 (Rijks Geologische Dienst 1988). 22 J . A . K l i j n , Nederlandse kustduinen: geomorfologie en bodems (Wageningen 1981). Zie ook: Rentenaar, ' D e Nederlandse duinen'.
122
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
JD Ib fase
Tijdens de J D Ib fase in de 12e en 13e eeuw werd op een kale vlakte in vrijwel horizontale lagen zand afgezet. Dit 1 tot 1,5 meter dikke, horizontaal gelaagde, blondgele zandpakket wordt afgewisseld met veenlaagjes of meerbodempjes, die korte periodes van stabilisatie van het oppervlak weerspiegelen. De stij ging van het grondwater (en daarmee de vastlegging van het duinzand) verliep in deze fase slechts langzaam. Er vond periodiek een massale en snelle landinwaartse migratie van zand in loopduinreeksen plaats, waarbij tevens verbreding van de binnenduinrand tot stand kwam. Aan de oostzijde van de Breesaapvallei bereikte de circa 300 meter brede loopduinreeks zo een hoogte van ongeveer 15 meter+NAP. In een ontsluiting op het Hoogoventerrein werd in de onderste lagen van de J D Ib fase naast ploegsporen Paffrath/Kogelpot aardewerk uit de 12e en mogelijk begin 13e eeuw gevonden. Blijkbaar moesten de boeren, die het duingebied reeds op grote schaal in cultuur gebracht hadden, de strijd tegen de opdringende zandmassa's staken. Een C 14-datering van een veenlaagje op 5,65 m + N A P onder het Hoogoventerrein geeft een nadere indicatie van de ouderdom van het onderste deel van de J D Ib fase in het midden van de 12e eeuw. Ook is er duidelijke overeenkomst met de archeologische vondsten van hetzelfde stratigrafische niveau in dit gebied. JD II fase
Tijdens fase J D II, die vanaf circa 1350 tot en met 1600 heeft geduurd, ontstonden de reliëfrijke duinen. Verdere verbreding van de duingordel trad nauwelijks op. In dat tijdsbestek leverden grootschalige verstuivingen een reeks grote, boogvormige duincomplexen op, waarbij de gesloten kant van de boog van de kust afgericht is (paraboolduinen), die merendeels het huidige morfologische beeld van het Jonge Duinlandschap bepalen. Dit soort duinen is echter deels begroeid en vertoont een geringere migratiesnelheid dan onbegroeide duinen. Voor de bepaling van de aanvang van de J D II fase zijn geen C 14-dateringen beschikbaar: deze ouderdom is gebaseerd op historische gegevens en archeologische vondsten. Op grond van de veronderstelde migratiesnelheid van de paraboolduinen moet de tijdsduur zich over een aanzienlijk langere periode dan 2 tot 3 eeuwen uitstrekken. In het brede middengedeelte van het duingebied bij Zandvoort zijn zelfs 7 a 8 paraboolduinreeksen te onderscheiden. 23
24
25
Uit de geomorfologische kartering van dit duingebied blijkt, dat de meer landinwaarts gelegen loopduinreeksen later geëvolueerd zijn tot de huidige paraboolstructuren. Lokaal is het loopduincomplex echter nog herkenbaar. De kustwaarts gelegen paraboolduinen vormden zich meestal in reeksen van grotere en kleinere exemplaren, zodat duingordels onstonden van aan elkaar gegroeide paraboolsystemen met aan de voet ervan lager gelegen vlakten. Aangenomen mag worden dat de aanvang van de paraboolduinvorming reeds in 23 Voor de duinen i n Rabjerg M i l e (Denemarken) werd een verplaatsingssnelheid vastgesteld van 5-8 meter per jaar, in: A . Schou en K . Antonson, 'Denmark', i n : A . S0mme (ed.), A Geography of Norden (Kopenhagen 1960). Voor de duinen i n noordelijk Polen een maximale snelheid van 10 meter per jaar, i n : J . M i s z a l s k i , Present day aeolian processes on the Slovenian coastline (Warszawa I G P A N 1973). Zodoende kan voor de paraboolduinreeks ten westen van de Breesaap een gemiddelde migratiesnelheid van 5-10 meter per jaar kan worden aangehouden. 24 Jelgersma e.a., 'Coastal dunes', 93-167. 25 M . W . van den B e r g e n A . P . Pruissers, Geomorfologische kaart van Nederland 1: 50.000. Kaartbladen 24 en 25 (Wageningen/Haarlem i.v). 12:'»
D e geologische en landschappelijke o n t w i k k e l i n g van het Breesaapduingebied
Afb. 3. A ) Globale natuurlijke grondwaterstanden vóór 1800 (in m. boven N A P ) . De hoögteligging is afgeleid uit de (huidige) hoogteligging van de tot op het grondwater uitgeblazen valleien in het duingebied. B) Idem, december 1974. De hoogteligging is afgeleid uit meetgegevens uit grondwaterpeilbuizen. Naar: P J . Stuyfzand, 1987.
de 14e eeuw heeft plaats g e v o n d e n .
26
Tijdens deze grootschalige verstuivingen gaf g r a v i n
J a c o b a v a n B e i e r e n op 8 j a n u a r i 1417 aan H e n d r i k v a n Wassenaer, houtvester v a n de H a a r lemmerhout, en W i l l e m van Brederode het bevel de d u i n e n zeewaarts van Tetterode en A e l bertsberg te b e p l a n t e n .
27
Duinbeheer in de zeereep gedurende de 16e eeuw Tot het begin van de 16e eeuw was van enige bescherming van de zeewering geen sprake, zij het dat er al wel verplichtingen bestonden voor h e l m b e p l a n t i n g i n de tweede helft v a n de 15e eeuw.
28
D e z e helmbeplantingen k u n n e n echter niet gelokaliseerd worden. D e d u i n e n
langs de H o l l a n d s e kust behoorden aan de graven van H o l l a n d (de 'grafelijkheids wildernis29
se') sedert 1376. . D e graven voerden het toezicht op het o n d e r h o u d v a n de d u i n e n . Toen de toestand van de d u i n e n i n de aanvang van de 16e eeuw erg slecht was, n a m het hoogheem26 K l i j n , Kustduinen. 27 F. van M i e r i s , Groot Charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en Heeren van Vriesland (Leiden 1753-1756). 28 J . H . A . Boerboom, 'Begroeiing en landschap van de duinen onder Scheveningen en Wassenaar van omstreeks 1300 tot heden', in: Beplanting en recreatie in de Haagse duinen. ITBON mededeling 39 (1958) 1-108. 29 P.G.F.P. N . M e r u l a , Placaten ende Ordonnancien op 't stuck van de Wildernissen ( D e n H a a g 1605).
124
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
raadschap van Rijnland in het begin vrijwillig de taak op zich om zorg te dragen voor het onderhoud van de zeewering. Bij het onderhoud overeenkomstig de contracten werd in de loop van de 16e eeuw onderscheid gemaakt tussen vrije en onvrije duinen. De eerste waren eigendom van particulieren, waarvan het onderhoud niet ten laste kwam van Rijnland, terwijl voor de onvrije duinen, waartoe onder meer bijna de gehele zeereep behoorde, dit wel het geval was. Bij besluit van het Hof van Holland (het college dat was belast met het bestuur en de rechtspraak over Holland) werd in 1521 wegens verstuiving van de duinen aan Rijnland opgedragen helm te planten en zodoende de dorpen te helpen, die de duinen plachten te onderhouden. Tegelijkertijd werd verboden de duinen nog langer te beweiden. In 1537 gaf het Hof van Holland het bevel, dat in de te beplanten duinen tevens het roven van 'gheyl' (= Salix repens: kruipwilg) en doorn door de bewoners van de zeedorpen moest worden bestreden. In het begin van de 17e eeuw had het Hoogheemraadschap van Rijnland de helmbeplanting gestaakt, omdat door overbeweiding verdere aanplant zinloos was geworden. Dit blijkt uit de archiefstukken betreffende de overeenkomst tot het onderhoud der aan de grafelijkheid behorende duinen gedurende tien jaar en tot het beëindigen van het weiden van vee in die duinen. Blijkens de bepalingen betreffende het beplanten en het depopuleren der duinen, vormden konijnen in die tijd voor de duinen een ware plaag. 30
31
32
33
34
35
36
De vorming van de paraboolduinen
Gottschalk vermeldt diverse verstuivingen op tal van plaatsen in de 14e, 15e en 16e eeuw, terwijl zich in de 17e eeuw nauwelijks verstuivingen hebben voorgedaan. Dit laatste blijkt uit 17e-eeuwse kaarten. De vorming van de paraboolduinen moet toen al tot stand gekomen zijn. Op luchtfoto's en topografische kaarten is de opbouw van de paraboolduinreeksen met uitblazingsvalleien in de Midden-Heerenduinen zeer fraai zichtbaar. In de periode 13001600 ontstonden in dit gebied twee tot drie reeksen paraboolduinen, waarvan de hoogte varieert tussen de 20 en 30 meter + N A R Het kaartbeeld geeft een aanwijzing dat de dichter bij de kust liggende duingordels jonger zijn dan de verder van de kust verwijderde. De vormen van deze paraboolduinen zijn in het algemeen zuidwest-noordoost georiënteerd, terwijl de opbouw een zwierige scheve gelaagdheid vertoont, die tegenwoordig vaak goed zichtbaar is in steile, kale, geërodeerde hellingen. Tussentijds herstelde zich vaak de begroeiing zodat verspreid in de duinruggen een aantal humeuze bandjes, met het golvend verloop van een eerder duinoppervlak, voorkomen. 37
De bewoning in het Breesaapduingebied heeft de duinvorming ter plaatse sterk beinvloed. Het vissersdorp Wijk aan Zee dateert reeds uit de 13e eeuw en de kerk van rond 1400. Tij38
30 S. J . Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland; zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (Leiden 1934). 31 S.J. Fockema Andreae, De oude archieven van hel Hoogheemraadschap van Rijnland 1255-1857 (Leiden 1933). 32 O u d - A r c h i e f Hoogheemraadschap van R i j n l a n d ( O A R ) , 1051, folio 238 33 34 35 36 37
A
O A R 1051, folio 244 . O A R 1051, folio 236. O A R 1097. O A R 1096enR. Rentenaar, ' D e vroegste geschiedenis van het konijn in H o l l a n d en Zeeland', Holland 10 (1978) 2-16. M . K . E . Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, deel I: D e periode voor 1400 (Assen 1971); deel II: De periode 1400-1600 (Assen 1975). 38 H . J . J . Scholtens, Uit hel verleden van Midden-Kennemerland (Den H a a g 1947); J . K . de Cock, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag (Groningen 1965). 125
D e geologische en landschappelijke o n t w i k k e l i n g van het Breesaapduingebied
dens fase J D II werd het stuivende z a n d door m i d d e l v a n b e p l a n t i n g opgevangen en vastgelegd. H i e r d o o r ontstond aan de z u i d - en westzijde van het dorp een r u i m 40 meter hoge d u i n richel en bleef de landinwaartse d u i n v o r m i n g oostelijk van W i j k aan Zee op de eenheid J D Ib achterwege. I n dit duinmassief werden 16e-eeuwse aardewerkscherven aangetroffen onder zandvoorkomens, die uit het laatste stadium van de J D II fase s t a m m e n .
39
Ten z u i d e n
van dit dorp ter hoogte van het Hoogoventerrein was deze p a r a b o o l d u i n g o r d e l i n zuidoostelijke r i c h t i n g omgebogen en omsloot de oostelijk van deze gordel gelegen uitgestrekte Breesaaplaagte. A a n de zuidzijde v a n de Breesaapvallei ontstonden eveneens hoge duinmassieven, zoals de i n de j a r e n zestig afgegraven M o e r b e r g . I n de eerste helft v a n de 15e eeuw was deze Breesaapvlakte deels o n t g o n n e n .
40
R o n d 1400 werden de stuivende zandmassa's van
de paraboolduingordel door menselijke ingrepen tot stilstand gebracht. Plaatselijk werd i n dit zandpakket een schelpenlaag v a n circa 10 tot 30 c m dikte aangetroffen. Waarschijnlijk heeft de mens i n zijn strijd tegen de zandverstuivingen schelpen aangevoerd o m de onbegroeide d u i n t o p p e n mee te bedekken. O o k werd onder het d u i n z a n d een rechtopstaande rij 18e-eeuwse d a k p a n n e n teruggevonden, welke diende ter bescherming van een aangrenzende a k k e r .
41
B i n n e n de laagte v a n de Breesaapvallei varieerde de hoogte tussen circa 5,5 en
8 meter + N A P . L a n g d u r i g e menselijke activiteiten i n deze vallei hebben een belangrijke i n vloed gehad op de b o d e m v o r m i n g , zoals o n t k a l k i n g v a n de bovengrond. JD III fase 42
Deze verstuivingsfase v o n d vooral plaats i n de 18e eeuw. V e r n i e t i g i n g van de vegetatie door overexploitatie, zoals beweiding, afplaggen, kappen en v e r w a a r l o z i n g v a n de d u i n e n gaven aanleiding tot grootschalige verstuivingen. I n dit opzicht is van groot belang het rapport van J a n K o p s uit 1798, dat de toestand v a n de d u i n e n beschrijft.
43
I n de M i d d e n - H e e r e n d u i n e n
werden vooral i n de Franse tijd berkenbossen i n de valleien gekapt; K o p s vermeldt dat i n 1796 r u i m 40.000 takkenbossen uit deze d u i n e n werden gehaald. D e Breesaperduinen waren i n die tijd niet allemaal zo verwaarloosd door overbeweiding, plaggen- en strooiselroof als bij het d o r p W i j k aan Z e e .
44
T i j d e n s fase J D III ontstond direct
achter de huidige circa 20 meter hoge zeereep een ongeveer 500 meter brede zone van m i c r o paraboolduinen, waarvan de v o r m e n een meer westelijker o r i ë n t a t i e vertonen d a n de parab o o l d u i n e n uit de vorige fase.
45
D e bijbehorende duinvalleien zijn tot nabij het grondwater
uitgestoven (lager dan 5 meter + N A P ) . H e t sedimentpakket van deze fase bestaat meestal uit een l a a g v u i l z a n d als gevolg van v e r m e n g i n g van blondgeel schelpgruisrijk stuifzand met h u m u s van vernielde duinvegetaties i n de kustzone. Ten westen van Santpoort zijn de paraboolduinreeksen uit fase J D II eveneens tijdens deze periode sterk verwaaid. O o k i n de b i n n e n d u i n r a n d traden verstuivingen op, waardoor deze extra opgehoogd werd, zoals het circa 50 meter hoge d u i n H e t K o p j e i n 39 Jelgersma e.a., 'Coastal dunes', 93-167. 40 J . C . Kort, Het archief van de familie van Matenesse en van de heerlijkheid Matenesse 1251-1917, Inventarisreeks nr. 51, Rijksarchieven in H o l l a n d (Den H a a g 1988). 41 R Vons, 'Schelpen als raiddel o m stuifduinen tegen te gaan?', Westerheem 12 (1963) 98-99. 42 Jelgersma e.a., 'Coastal dunes', 93-167. 43 J . Kops, Commissie van Superintendentie, Tegenwoordige staat der Duinen van het voormalig gewest Holland, deel 1 van het algemeen rapport (Leiden 1798). 44 Kops, Tegenwoordige staat. 45 Jelgersma e.a., 'Coastal dunes', 93-167.
12(>
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Afb. 4.
A ) Kaartfragment naar Brouërius van Nidek, 1729. A - B : zie afb. 2.
B) Topografische en Militaire kaart van Nederland 1 : 50.000, 1850, delen van de bladen 24 en 25.
127
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Bloemendaal. Bij Kraantje Lek werd een duinmeer, de Volmeer, in het Oude Duinlandschap onder het zand bedolven en ook bij Duin en Kruidberg vonden overstuivingen plaats. In de tweede helft van de 18e eeuw kwam er in de Midden-Heerenduinen een einde aan de vorming van de dichtst bij zee gelegen zone met kleine paraboolduinen. Dicht bij zee achter de duinen werden op tal van plaatsen begroeide en grasrijke vlakten aangetroffen, die de uitblazingslaagtes van deze paraboolduinen zijn. Uit de archiefstukken van het hoogheemraadschap van Rijnland betreffende het duinonderhoud valt af te leiden dat in de 17e eeuw, na de periode van de grootschalige verstuivingen, het accent verlegd werd naar consolidering van het Jonge Duinlandschap. De onderhoudswijze bleef vrijwel onveranderd, zoals het planten van helm, het poten van stro en somtijds het plaatsen van rietschermen. Uit klachten over een verstuiving van een stuk duin in 1842, dat ressorteerde onder het hoogheemraadschap 'De Hondsbosschen en Duinen tot Petten' tegen de grenzen van Rijnland aan, blijkt, dat in de Midden-Heerenduinen lokaal bestrijding van zandverstuivingen plaatsvond. Aan de verstuivingen landinwaarts kwam na 1850 definitief een einde tengevolge van een zorgvuldig kustbeheer, waarbij al het zand in de zeereep werd vastgehouden. O m de binnenduinrand verder te stabiliseren, hebben aan het einde van de 19e eeuw en in de eerste helft van de 20e eeuw bebossingen plaatsgevonden. Rond 1900 ging men in de MiddenHeerenduinen op de binnenduinrand te Driehuis-Westerveld en op de meer kustwaarts gelegen paraboolduinruggen over tot het aanleggen van dennenbossen. 46
47
48
49
Recente duinontwikkeling
Door de verlenging van de pieren in IJmuiden in 1965 is het strand naast de pieren thans aanmerkelijk uitgebreid, terwijl er ter hoogte van Bloemendaal aan Zee in de afgelopen 20 jaar 0,5-1 m kustafslag per jaar is geweest. Op het strand voor de zeereep hebben zich achter de hoogwaterlijn een reeks strandduintjes ontwikkeld. Deze door plantengroei gefixeerde en in de windrichting georiënteerde duinvormen zullen in de toekomst, onder invloed van de voortgaande reactie van de kust op de aanleg van de verlengde havenhoofden, waarschijnlijk verder uitgroeien.
Veranderingen van de grondwaterstanden in het Jonge Duinlandschap Verhoudingsgewijs vormen de Jonge Duinen ten opzichte van de er achter liggende polders een droog landschap. Naast het jaarlijkse neerslagoverschot is de hoogte waarop het grondwater zich bevindt ook sterk afhankelijk van de breedte van de kustduinen. Daar het reliëf van het duinlandschap zich boven zeeniveau (NAP) verhief, vond opbolling van het grondwater boven zeeniveau plaats. Door de stijging van de grondwaterstand kreeg het van oorsprong zoute grondwater in de ondergrond van het duingebied een grotere druk dan het zoute tot brakke grondwater buiten het duinlandschap. Na verloop van tijd ontstond een zoet50
46 Kops, Tegenwoordige staat. 47 Ibidem. 48 O A R 1062. 49 O A R 1144. 50 Bakker, Kustduinen.
128
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
4C) Topografische kaart van Nederland 1 : 25.000, delen van de bladen 309 en 310, uitgegeven 1913.
4D) Topografische kaart van Nederland 1 : 25.000, delen van de bladen 309 en 310, uitgegeven 1923.
waterbel die in dynamisch evenwicht verkeerde met het zoute grondwater in de omgeving. In de dynamische evenwichtssituatie bevindt het zoete grondwater zich niet alleen boven zeeniveau, maar komt het met name tot een aanzienlijke diepte in de ondergrond voor. Tijdens en na de vorming van het Oude Duinlandschap ontstond deze zoetwaterlens waarschijnlijk reeds voor 2400 BP. Met de vorming van de Jonge Duinen steeg de grondwaterstand vanaf 1000 tot 1300 aanzienlijk. Tijdens d e j D Ia fase vond een snelle stijging van het grondwater plaats als gevolg van een aanmerkelijke verbreding van het duinoppervlak, 51
51 Zagwijn, 'Formation', 259-268.
129
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
terwijl de J D Ib fase gekenmerkt wordt door periodieke stabiele fasen en een langzamer verloop van de grondwaterstijging. Tijdens de paraboolduinvorming (JD II) vond nauwelijks stijging van de grondwaterspiegel plaats. Afwatering
Door de aanmerkelijk hogere ligging van het duinlandschap ten opzichte van de zee en het achterliggende polderland vindt uitzij ging van het grondwater naar beide kanten plaats. Hoe breder het duinmassief, des te meer drangwater is aanwezig en des te groter is de zijdelingse afstroming. Tot het eind van de vorige eeuw (voor de grootschalige onttrekking van duinwater) en in het begin van deze eeuw bevonden zich aan de binnenduinrand tal van duinbeken. In het Breesaapduingebied kwamen drie beken voor, te weten de Scheibeek, de Ladderbeek en de Engelmundusbeek, die afwaterden op het Wijkermeer (afb. 4A). Zij zijn nu echter geheel verdwenen. De Scheibeek, een waterloop, die ten noorden van Westerwijk ontsprong, stroomde oostwaarts tussen de buitenplaatsen Overbeek en 't Blauselhuis naar het Wijkermeer. De Ladderbeek vloeide tussen de hofstede Duinvliet en de Duinderweg. De Engelmundusbeek stroomde van Velseroog naar het kerkdorp Velsen, noordelijk van de Velserhei. Uit de kaart van Brouërius van Nidek (afb. 4A) blijkt evenwel, dat de bovenloop en soms ook de benedenloop van deze beken vaak gegraven en/of gereguleerd waren. De enigszins kronkelende benedenloop van de Engelmundusbeek vertoonde echter een duidelijk beekkarakter. Tot aan het begin van de 17e eeuw verkeerde de grondwaterhuishouding in het Breesaapduingebied in natuurlijke toestand. Als gevolg van reliëfverschil in het duinlandschap en het voorkomen van plaatselijke veenlagen vertoont het grondwateroppervlak een golvend karakter, waarbij de grondwaterstand onder de duinmassieven een iets hogere ligging heeft dan in de aangrenzende valleien. In deze duinvalleien bevond het grondwater zich zo dicht in de buurt van het maaiveld, dat deze valleien merendeels vochtig waren en 's winters grotendeels blank stonden. 52
Oorzaken van de daling van de grondwaterstand
Een opvallend verschijnsel is de toenemende verdroging van het Jonge Duinlandschap in de laatste 100 a 150 jaar. Na 1800 heeft zich in het Nederlandse duingebied een zodanige daling van de grondwaterstand voorgedaan, dat vele duinvalleien nu verdroogd zijn. De van oorsprong zeer drassige Breesaapvallei was al in de loop van de 15e eeuw deels ontgonnen. Rond 1600 werd door het graven van greppels en een ringsloot de grondwaterstand sterk verlaagd. Tevens werd deze sloot verbonden met een naar de zeekant afstromende rel, het Watergat, die het overtollige water vanuit de Breesaapvlakte afvoerde. Afb. 3A geeft een overzicht van de grondwaterspiegel in min of meer natuurlijke toestand rond 1800. In het centrum van het Breesaapduingebied varieerde de gemiddelde grondwaterstand tussen de 6 en 8 meter boven N A R Vanaf 1850 vond door het planten van helm in de stuivende kustduinen en het bebossen van de binnenduinrand een verdere toename van vegetatie ten koste van onbegroeid duin plaats, hetgeen plaatselijk een flinke bijdrage geleverd kan hebben aan 5 3
52 M . B r o u ë r i u s van Nidek, Het Zegenpralent Kennemerlant (z.p. 1729). 53 P.J. Stuyfzand, Hydrochemie en hydrologie van duinen en aangrenzende polders tussen Zandvoort en Wijk aan Zee, K I W A rapport S W E 86.016 (z.p. 1987). M e t dank voor het gebruik van afb. 3.
130
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
4 E ) T o p o g r a f i s c h e k a a r t v a n N e d e r l a n d 1 : 2 5 . 0 0 0 , d e e l v a n b l a d 2 5 A , u i t g e g e v e n 1984.
de verdroging in het duingebied. Afgravingen ten behoeve van zandwinning vanaf de tweede helft van de 19e en in de 20e eeuw, waarbij de gehele binnenduinrand in het Breesaapduingebied is afgezand, hebben geleid tot een algehele verlaging van de grondwaterstand. Sinds de drooglegging van het Wijkermeer en het IJ in 1872 is daar ter plaatse een grondwaterdaling opgetreden van circa 3,5 meter. Door de bufferende werking van de polders tussen de duinen en deze droogmakerijen is het effect op de grondwaterstand in de duinen slechts gering geweest. Gemiddeld trad in het duingebied een daling op van circa 30 cm. De aanleg van het Noordzeekanaal (voltooid in 1876) en latere uitbreiding met diverse havens in het IJmondgebied hebben geleid tot een extra daling van de grondwaterspiegel in deze omgeving. De waterwinning door de waterleidingbedrijven is verreweg de grootste aanslag op de grondwaterhuishouding in de duinen geweest. Het Staatsvissershavenbedrijf startte in 1899 met de wateronttrekking uit de Breesaperduinen; in 1916 volgde het Gas- en Waterbedrijf der Gemeente Velsen, dat sinds 1985 is opgegaan in het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland. De waterwinplaats was gelegen in het duingebied van de Hoogeberg, waar de watertoren verrees. Vele ontginningen in de duinen, zoals de aardappelveldjes bij Zandvoort, zijn aan het einde van de vorige en in het begin van deze eeuw vanwege de toenemende verdroging onder invloed van de waterwinning verlaten. Tenslotte heeft verstedelijking van het Breesaapduingebied eveneens invloed gehad op de grondwaterstand, daar slechts ongeveer de helft van de neerslag in de bebouwde kom van IJmuiden aan het grondwater wordt toegevoegd. Uit afb. 3B blijkt, dat de totale daling van de grondwaterspiegel ten opzichte van de min of meer natuurlijke toestand rond 1800 in het centrum van het duingebied zeer groot geweest is en varieert van 4 tot 8 meter dichtbij het Noordzeekanaal. . 54
55
54 P.W. Veel, Berekening van grondwaterstanden in de Kennemerduinen in vroegere en toekomstige situaties, P W N voortgangsrapport 6 i n serie m.b.t. infiltratie i n duinen van Zuid-Kennemerland (z.p. 1978). 55 Stuyfzand, Hydrochemie.
131
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
De Breesaapvallei
De Breesaap heeft zeer waarschijnlijk haar naam te danken aan haar typische terreingesteldheid. De zandgronden in deze vallei bevatten vroeger dermate veel duinwater, dat dit aanleiding schijnt te hebben gegeven tot de benaming van brede 'saap' ( = drassige vlakte) ofwel het 'breesap'. De menselijke invloed heeft bij de vorming van de vallei als het ware als een geologische factor meegewerkt door de grootschalige verstuivingen tijdens de JD II-fase tegen te gaan. Nadat de paraboolduinrug ten westen van de Breesaapvallei rond 1400 min of meer gestabiliseerd was, waren de eerste ontginningen in deze laagte al op gang gekomen. Zowel de Breesaapvallei als de duinen onder Velsen en Santpoort behoorden van oudsher tot het bezit van de Brederodes, dat zich uitstrekte tot aan de zuidgrens van Vogelenzang. 56
57
15e en 16e eeuw
Dat de vallei al vanaf de eerste helft van de 15e eeuw bewoond werd, blijkt uit een aantal archiefstukken betreffende de Breesaap uit het tijdvak 1447-1640. Reeds in 1447 werd door Nikolaas van Adrichem 20 morgen (1 morgen = ± 0,85 ha.) land met een huis in de Breesaap aan Pieter Pietersz. verpacht. Een vondst van 14e of 15e-eeuws Siegburgsteengoed en runderbotten onder een enige meters dikke zandlaag in de nabije omgeving is in overeenstemming met de oudste historische vermelding. In de eerst bekende buurtindeling van Velsen uit 1584 wordt ook 'de Breesaep' vermeld. 58
59
60
17e en 18e eeuw 61
Bekend is, dat de Breesaapvlakte in 1661 in eigendom was van de Heer van Breesaap. Op de kaart van Johannes van Swieten staat slechts één huis aangegeven, dat bewoond werd door Jan Jacobse van Esse, waarschijnlijk duinmeier van beroep. Sinds 1679, na de dood van Wolfert, de laatste heer van Brederode, verviel de heerlijkheid Brederode aan de grafelijkheid, in die tijd de Staten van Holland en Wést-Friesland. Op de 'Kaart van het HooghHeemraedschap van de Uytwaterende Sluysen van Kennemerland en West-Friesland' van J. Douw (1683) staan 11 huizen of duinhoeven aangegeven in de Breesaap, die waarschijnlijk hoofdzakelijk benut werd voor beweiding. . De boeren van Velsen, die hun landerijen vlakbij het Breesaperduingebied hadden, klaagden in het jaar 1514, dat ze hun velden vanaf mei tot de oogsttijd tegen de konijnen uit de 'Wildernisse van Brederode' moesten beschermen. Uit het verpondingsregister van 1734 valt af te leiden dat er in de Breesaaplaagte acht boerderijen en twee huizen stonden (afb. 2 en 4A). Uit de overzichtskaart van Jacob Engelman (1784) blijkt dat de vallei een oppervlakte besloeg van 935 morgen en 517 roeden. Naast de perceelsaanduiding geeft Engelman een 62
56 57 58 59 60 61 62
132
Scholtens, Midden-Kennemerland. Kops, Tegenwoorige staat. Kort, Matenesse. H . J . Calkoen, 'Exodus en terugkeer van middeleeuwse Velsenaren', Westerheem 12 (1963) 43-47. S. Rotte, Memoriaal van Velsen. Een sociaal-economische beschrijving tot 1900 (IJmuiden 1985). Kops, Tegenwoordige staat. C J . Doing-Huis in 't Veld en H . Doing, 'Het landschap van de Breesaap vóór het graven van het Noordzeekanaal', Land & Water 9 (1965) 81-83.
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
opsomming van de eigenaren. Als basis werd de kaart uit 1700 van zijn vroegere collega Pieter Soetelief gebruikt. In de Franse Tijd, tegen het einde van de 18e eeuw, kreeg men bijzondere belangstelling voor de mogelijkheden om het Jonge Duinlandschap te ontginnen, waarbij de Breesaap het grote voorbeeld werd. Van de Breesaapvlakte onder Velsen vermeldt Kops, dat de situatie in deze vallei sinds het midden van de 18e eeuw aanzienlijk verbeterd is. Er bevinden zich zeven boerenwoningen. De vlakte is omringd door een duinsloot, die niet alleen naar binnen uitwatert, maar ook naar zee een uitlozing heeft. Een belangrijk deel van de vallei bestond uit bouwland, want 400 morgen werden bebouwd met verscheidene granen en vruchten. Slechts enkele gedeelten van de binnenduinrand van de Breesaap werden in die tijd met vee beweid, terwijl het resterende gebied merendeels woest lag. 19e eeuw
Sinds 1836 vond een verdere ontginning van de vallei door de toenmalige eigenaar Jacobus Stuart plaats; in 1840 waren er 12 landbouwers gevestigd, overwegend Geldersen en Pruisen van geboorte. De veestapel bestond uit 200 stuks rundvee en circa 300 schapen. In 1851 kochten de heren A. J. Bik en J.W. Arnold een omvangrijk deel van het Breesaperduingebied; de kern van het landgoed vormde de Breesaapvallei (afb. 4B). Deze bezitting had een uitgestrektheid van ongeveer 815 ha. in de gemeente Velsen en 20 ha. onder de voormalige gemeente Wijk aan Zee en Duin. De nieuwe eigenaren van de Breesaap legden zich toe op een verdere ontwikkeling en verbetering van hun eigendom. Het herenhuis Het Breesaperhof (in 1680 aanwijsbaar aanwezig en vermoedelijk kort na de Eerste Wereldoorlog afgebroken) en een reeks welvarende pachthoeven zoals Werklust, Schapenlust, Kalkoven, Weltevreden en Paltzerhof werden verbeterd en voorts nieuwe wegen en bossen aangelegd. Ook werden hier nieuwe boerderijen gesticht, zoals De Windhond, De Tiend en Bleijenhoeve. In de tweede helft van de 19e eeuw werden de duingronden inmiddels meer en meer aangewend voor de aardappelteelt. In die tijd vond naast de teelt van aardappels ook verbouw van granen plaats, want Van Eeden spreekt over welige graan- en bouwlanden. In 1867 werd, met het oog op een toekomstige stedelijke en havenontwikkeling, een deel van de Breesaap ten zuiden van de in aanbouw zijnde sluizen en een klein gedeelte ten noorden daarvan, ter grootte van circa 143,5 ha., in een door Bik en Arnold opgerichte burgerlijke maatschap ingebracht, in 1879 veranderd in Maatschap IJmuiden. In 1890 werd de Maatschappij De Breesaap opgericht tot beheer en exploitatie van ongeveer 459 ha. duingrond, gelegen in de Breesaap ten noorden van het Noordzeekanaal. 63
64
65
Om tot een oplossing te komen van de problemen rond de afnemende toegankelijkheid van de haven van Amsterdam, nam het denkbeeld van de doorgraving van Holland op zijn smalst steeds vastere vormen aan. Voor de aanleg van het Noordzeekanaal werd op 8 maart 1865 de eerste spade in het zand van de Breesaap gestoken. Het graven van het kanaal had tot gevolg dat de grondwaterspiegel in het duingebied een daling onderging van circa 0,5-1,0 meter, wat tot grote schade aan de vegetatie leidde. In de Breesaapvlakte kwamen de boeren door het uitdrogen van hun landerijen voor grote problemen te staan. In 1902 werd de Bree-
63 A . J . van der A a , Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (Gorinchem 1840). 64 A . J . E . A . Bik, Maatschappij "Ymuiden" gevestigd te 's-Gravenhage, 1876-1901. Korte aanteekeningen ter gelegenheid van IJmuiden's vijf-en-twintigjarig bestaan ('s-Gravenhage 1901). 65 F.W. van Eeden, De duinen en bosschen van Kennemerland (Groningen 1868).
133
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Afb. 5. De Breesaap met op de voorgrond de aanleg van de Hoogovens (situatie 1923). Bron Hoogovens IJmuiden, fotodienst. Eerder (gedeeltelijk) gepubliceerd in De Vries et al., 1976. 66
saap zelfs omschreven als een zandwoestijn zonder plantengroei. Vervolgens ging men in 1918 over tot oprichting van de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken aan het Noordzeekanaal in de Breesaap. In 1924 werd de eerste hoogoven in bedrijf genomen. Afb. 5 geeft de situatie tijdens de bouw van de zogenaamde bijproduktenfabriek in 1923 aan. In de loop van de 20e eeuw heeft Hoogovens veel gronden van de Maatschappij De Breesaap overgenomen. Uit de topografische kaart van 1923 (afb. 4D) blijkt dat nog slechts een restant van de Breesaapvallei, noordelijk van het Hoogovenbedrijf, in cultuur was. De van oorsprong vermoedelijk 18e-eeuwse hofstede Boschlust werd in 1898 door de toenmalige eigenaar Karei Del Court van Krimpen verbouwd. In 1917 kwam deze boerderij in handen van Hoogovens. Op de zogenaamde 'Truppenkarte', de Duitse uitgave van de topografische kaart uit 1941, ligt deze laatste boerderij in het noordelijk deel van de Breesaap ingeklemd op het Hoogoventerrein (afb. 6). In de zestiger jaren moest deze plaats maken voor de uitbreiding van het bedrijf. 67
Het afzanden
De geschiedenis van het afzanden van de Oude Duinen gaat lokaal terug tot in de Middeleeuwen. De kaart van Floris Balthasars van 1615 geeft een fraai overzicht van het Oude 6 6 J . v a n V e n e t i e n , Hart van Kennemerland. den 67
Album
van leven en werken in Midden-Kennemerlanddoor
J . U . v a n W i j n g a a r d e n , C e n t r a a l A r c h i e f , H o o g o v e n s G r o e p B V te I J m u i d e n .
134
de eeuwen heen ( I J m u i -
1968).
V o o r het ter b e s c h i k k i n g stellen v a n vele a r c h i e f s t u k k e n e n b e e l d m a t e r i a a l z i j n w i j veel d a n k v e r s c h u l d i g d a a n
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Afb. 6. Het terrein rond de voormalige boerderij Boschlust is reeds geheel afgezand (situatie 1939). De gebouwen zelf verdwijnen korte tijd daarna. Bron Hoogovens IJmuiden, fotodienst. Duinlandschap, het zogenaamde Velserduin ten zuiden van het kerkdorp Velsen. Vergelijking met de 'Nieuwe Kaart van 't Baljuwschap van Kennemerland, etc.' van omstreeks 1720, leert dat het Velserduin in de loop van de 17e eeuw tot Santpoort grotendeels is vergraven. Niet afgezande duingronden, zoals de Velserheide, werden eertijds vanwege de voorkomende vegetatie heiden genoemd. A l in 1358 werd melding gemaakt van een zekere Paridaen Hughensz. 'op die heet ( = heide)' in het ambacht Beverwijk. . Bij de uitbreiding van de bloembollenteelt in de tweede helft van de 19e eeuw werden binnen de gemeentegrenzen van Velsen op tal van plaatsen tussen Santpoort en Driehuis deze Oude Duingronden afgezand tot circa 60 centimeter boven het gemiddelde grondwaterniveau. De afzandingsgeschiedenis van de Jonge Duinen begint rond 1634. Kops meldt een zandwinning bij Elswout westelijk van Haarlem in dat jaar. Dit is de oudst bekende zanderij in het Jonge Duinlandschap. In de tweede helft van de 19e eeuw ondergaat Velsen geografisch gezien zijn grootste verandering. Voor de aanleg van het Noordzeekanaal werd in 1865 begonnen met een doorgraving van het Breesaapduingebied. Van Eeden vertelt over deze afzanding dat de fraaiste hoogten zijn geslecht. Met de zandvoorraden van de plaatselijk ongeveer 30 meter hoge afgegraven paraboolduinreeks werden in de lengte van het IJ twee dammen aangelegd ten behoeve van het kanaaltracé. Na de opening van het Noordzeekanaal in 1876 werd ten zuiden van de Oude of Zuidersluizen een stuk duinterrein ten behoeve van de aanleg van het oudste deel van IJmuiden gedeeltelijk afgezand en genivelleerd. Sinds 1882 werd door de Maatschap IJmuiden concessie verleend aan de Amsterdamsche Ballast Maatschappij voor zandwinning ten noorden van het Noordzeekanaal ter hoogte 63
68 Scholtens, Midden-Kennemerland. 135
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
69
van het tegenwoordige 'Fort eiland'. Nadat in 1886 een wetsontwerp aangenomen was, dat voorzag in een vissershaven voor IJmuiden, werden de hoge duinreeksen aldaar voor de aanleg van de haven afgegraven. Het duin waarop de vuurtoren staat is daarbij gedeeltelijk vergraven. Bij de aanleg van de Middensluis in 1889 werd een belangrijk deel van het vrijgekomen zand benut voor de bouw van forten voor de Stelling Amsterdam. In 1912 werden ten behoeve van de uitbreiding van de havenwerken de duinen aan het uiteinde van de Vissershaven afgezand (afb. 4C). In 1919 werd door de Amsterdamsche Ballast Maatschappij een begin gemaakt met de ontgraving van de sluisput voor de bouw van de Nieuwe of Noordersluis, waardoor een groot deel van de Breesaapvallei en het Velserbos verloren gingen. Het zand werd gebruikt voor de ophoging van terreinen in de zuidelijke uitbreiding van Amsterdam, onder meer bij de bouw van het Olympisch Stadion. Uit het jaarlijks overzicht van de Amsterdamsche Ballast Maatschappij blijkt, dat in het jaar 1905 115.455 m zand aan de duinen van IJmuiden was onttrokken, hetgeen in 1930 toegenomen was tot 2.500.000 m . Voor het ophogen van bouwterreinen in de uitbreiding Amsterdam-Zuid werd door deze maatschappij tot 1920 circa 6.000.000 m zand aangebracht en tussen 1920 en 1930 ongeveer 12.000.000 m . In 1912 was het vroegere duingebied, waarop Oud-IJmuiden ontstond, volgebouwd (afb. 4C), zodat men nieuwe uitbreidingsterreinen moest exploiteren. Rond 1920 was het duingebied van de Hoogeberg, die het zuidelijke gedeelte van de Breesaapvallei omsloot, geheel afgezand. Het gehucht De Heide, dat langzaam uitgegroeid was tot het dorp Velseroord, gelegen in de omgeving van het huidige stadhuis, werd in 1926 samengevoegd met IJmuiden. In de jaren zestig werden ten behoeve van de uitbreiding van het Hoogovenbedrijf de restanten van de binnenduinrand oostelijk van de Breesaapvallei afgegraven en tussen 1950 en 1970 werd een omvangrijk duingebied afgezand voor de aanleg van de woonwijken Duinwijk en Zeewijk en het industriegebied zuidelijk van de Haringhaven (afb. 4E). De zandwinning in dit gebied werd vanwege de sterk toegenomen bouwactiviteiten benut door de kalkzandsteenfabriek te IJmuiden. 70
3
3
3
3
71
72
Het vervenen in het Jonge Duinlandschap
In het Jonge Duinlandschap werd op diverse plaatsen in de 18e eeuw turf gestoken. Kops vermeldt, dat de woeste duingronden niet alleen zand opleverden. Op tal van plaatsen werd het veen, dat onder de oppervlakte werd gevonden, gestoken en tot turf gedroogd. Ook vond men veen bij Noordwijkerhout, maar dat was minder als brandstof geschikt dan het veen dat vooral in de Wassenaarse binnenduinen bij de zogenaamde Zandzee, en vooraan in de duinen van Haagambacht nabij Schuddegeest op een diepte van 2 tot 3 voet gedolven werd. De benaming van de voormalige circa 30 meter hoge Moerberg in de Midden-Heerenduinen, op de meest kustwaarts gelegen, met veen opgevulde strandvlakte, wijst vermoedelijk eveneens op veenwinning. Alleen daar was veen op winbare diepte aanwezig, ongeveer 1 tot 1,5 m onder een uitgestoven duinvallei. De verveningen in het Jonge Duinlandschap hadden 69 70 71 72
B i k , Maatschappij "Ymuiden". J . A . van der Aar, Havens en sluizen, Rapport Monumentencommissie Velsen (Velsen 1987). C. K . Elout, Amsterdamsche Ballast-Maatschappij 1905-1930 (Amsterdam 1930). J . A . van der Aar, Oud-IJmuiden. Ontstaan, ontwikkeling en monumentwaardigheid, Rapport Monumentencommissie Velsen (Velsen 1986).
i:s(>
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
Afb. 7. Panorama van de IJmond met ingetekend de voormalige Breesaapvallei. Gewijzigd naar: Hoogovens, 1965.
in de meeste gevallen slechts een zeer lokaal karakter, daar het Hollandveenpakket merendeels sterk ingestoven is en weinig geschikt voor de turfwinning. Tijdens de doorgraving van Holland op zijn Smalst in de tweede helft van de 19e eeuw werd eveneens een deel van het veenpakket in deze strandvlakte, onder de Breesaapvallei, door de grondwerkers woonachtig op de Heide, het latere IJmuiden-Oost, benut als brandstof. . 73
Conclusies
Het tot stand komen van het Jonge Duinlandschap is een van de laatste fasen in de geologische ontwikkeling van West-Nederland. Zij volgt min of meer de lange lijn van die ontwikkeling, waarbij er sprake is van voortgaande stabilisering over een periode van circa 7000 jaar. Een waddenlandschap werd een uitbouwend strandwallenlandschap met hier en daar wat duinen. Rond de Romeinse Tijd veranderde dit langs de kust in een echt duinlandschap, waarvan de dynamiek alleen maar groter is geworden (tot aan circa 1000: fase JD I) in een zich voortdurend wijzigende balans tussen de processen zeespiegelrijzing, beschikbaarheid van zand en de transportmedia (water en wind). Veengroei trad op in de laag uitgeblazen duinvalleien, totdat kusterosie verdroging veroorzaakte. Na deze periode nam de dynamiek sprongsgewijs af, totdat de mens de wildernis geheel bedwong in het begin van de 20e eeuw. Ten westen van Velsen vond een wat andere ontwikkeling plaats. Menselijk ingrijpen zorgde voor het vasthouden van duinzand in de zeereep. Vooral hierdoor stabiliseerde het gebied direct oostwaarts hiervan zich reeds relatief vroeg in de gehele geschiedenis van de Jonge Duinen. Ontginning van de Breesaapvallei is toe te schrijven aan een handig gebruik maken van de natuurlijke situatie opgelegd door de combinatie van klimaatsfactoren (wind, 73 T h . de Vries, D . Schaap en S. Rolle, Eene plaats van groolen omvang. 1876-1976. Honderd jaar IJmuiden en het Noordzeekanaal (IJmuiden 1976).
137
De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied
gering volume zandtransport per tijdseenheid) en van de oorzaken die vooral met de mens samenhangen. Door actieve beïnvloeding van het stuifproces, namelijk het vastleggen ervan, rukte de binnenduinrand niet verder op naar het oosten. Daarnaast speelden hoogstwaarschijnlijk de goede afwateringsmogelijkheden zowel naar zee als naar het Wijkermeer een grote rol. Tenslotte ligt het Breesaapgebied in een gedeelte van Holland, dat in de (pre-) historie al een grote bevolkingsdichtheid heeft gekend. Zodra zich een mogelijkheid voordeed om woeste grond produktief te maken, werd die uiteraard benut. Er blijkt een sterke koppeling te bestaan tussen de staat van de verstoring, waarin de duinen zich bevonden, de mate van begroeiing en de moeite, die duinbeheerders zich getroostten. De duinvegetatie was vooral afhankelijk van de gebruikersdruk. Veel strooisel- en houtroof, hoge beweidingsdichtheid en gebruik als wildrevier lieten niet zelden de duinen als een woeste, stuivende zandzee achter. Echt grote veranderingen in het Breesaapgebied hebben zich pas na omstreeks 1860 voorgedaan. Doorgraving voor het Noordzeekanaal zorgde voor fysieke aantasting van het gebied en voor sterke daling van de regionale grondwaterstanden aan weerszijden van het kanaal. De oorzaken van die daling moeten vooral gezocht worden in het doorgraven van de duingordel bij de aanleg van het Noordzeekanaal, de grondwaterwinning en de afgraving van de binnenduinrand. Het ontstaan van IJmuiden, van het sluizencomplex en van de Hoogovens enzovoort betekende een tweede grote verandering, waarbij de Breesaap een ander leven is ingegaan.
I:;H