De gelukkige olifant
Voor Geesje, Mats, Rinke en Samuel
Youp van ’t Hek
De gelukkige olifant T E K E N I N G E N G E O R G I E N OV E RWAT E R
Leopold / Amsterdam
Eerste druk 2011 © 2011 tekst: Youp van ’t Hek Omslag en illustraties: Georgien Overwater Vormgeving: Nanja Toebak Auteursfoto: Enno Keurentjes Uitgeverij Leopold, Amsterdam / www.leopold.nl I S B N 978 90 258 5771 4 / NUR 281/272
Uitgeverij Leopold drukt haar boeken op papier met het FSC -keurmerk. Zo helpen we waardevolle oerbossen te behouden.
Inhoud 1 Gesnotter tussen de takken 7 Huilen 19 2 Het goede idee van Nellie het nijlpaard 20 Vliegen 27 3 Wedstrijdje? 28 De allerlangzaamste 35 4 De zoekende zebra 36 5 De grote tocht 42 6 De grote stad 46 Mensen 54 7 Een zielige aap 55 8 Zachtjes lachen 64 9 Een spannende voorstelling 71 Feest 87
1 Gesnotter tussen de takken
Lars liep door het bos, op zoek naar zijn vrienden. Veel mensen vonden het bos eng, omdat er wilde dieren zaten. Maar Lars vond de dieren juist leuk, de dieren waren zijn vrienden. Daarom ging hij best vaak naar het bos. Lars had zin om lekker niks te doen met zijn vrienden; gewoon een beetje kletsen op de grote open plek tussen de bomen. Met de aap en de tijger, met de zebra en de giraf, met de eekhoorns en de eendjes, de olifant, meneer zwaan en zijn vrouw en alle andere dieren die in het bos woonden. –7–
Weet je waarom het zijn vrienden waren? Dieren houden ook van lekker niks doen. Lekker lui niks doen! Heerlijk.
–8–
Lars liep te zingen en te fluiten. Dat fluiten kon hij nog niet zo goed, maar het ging steeds beter. Hij zwaaide naar de mol die voor zijn molshoop op een stoel zat, knikte twee muizen goedendag en zei ‘hoi’ tegen een konijn dat net boodschappen had gedaan.
Opeens hoorde hij een raar geluid. Tsjilp-tsjilp-tsjilp-tsjilp. Een vogeltje fladderde om zijn hoofd en wenkte hem met zijn vleugeltjes. Het deed heel druk en zenuwachtig en toen tikte het op Lars z’n hoofd. Tsjilp-tsjilp-tsjilp-tsjilp. ‘Rustig, rustig,’ zei Lars. Hij vond het maar een raar vogeltje dat vreemd fladderde. Het vogeltje deed zo druk, dat Lars niet kon zien of het een mus of een mees was. ‘Wat is er?’ vroeg Lars aan het opgewonden vogeltje. ‘Hoor je het niet?’ kwetterde het vogeltje. ‘Hoor je het niet? –9–
Aan de rand van het meer staat iemand te janken. Hij huilt zoveel tranen dat het meer bijna overstroomt.’ Lars kende het meer wel. Het was een gezellig klein meer met heel veel bomen eromheen. Middenin was een fontein. Lars ging er wel eens zwemmen als het mooi weer was en dan zwommen de eendjes om hem heen. Net als de waterhoentjes en meneer en mevrouw zwaan. Het water was er schoon en helder, zodat hij ook de vissen kon zien. Mooie, oranje goudvissen, hele grote en hele kleine. ‘Ga je nou kijken of niet,’ vroeg het fladderige vogeltje, ‘er is iemand heel hard aan het huilen!’ ‘Wie huilt er dan?’ vroeg Lars. ‘Misschien kan ik hem troosten!’ ‘Hij is heel groot,’ begon het vogeltje. ‘Hij heeft lange oren, dikke poten en een stevige kont. In plaats van een neus heeft hij een soort stofzuigerslang aan zijn gezicht hangen. En hij is grijs!’ ‘Lange oren, dikke poten, een stevige kont en geen neus maar een stofzuigerslang,’ mompelde Lars. ‘Ik denk dat de vogel een slurf bedoelt. Wie zou dat kunnen zijn? Ik ga wel even kijken!’ En hij wandelde richting het kleine meer. Daar aangekomen hoorde Lars niks. Het was best wel stil. Er zoemden wat vliegen, een vlinder fladderde boven een stuk of wat bloemen en een krekel kirde af en toe vanuit de bosjes. Maar Lars hoorde niemand huilen. ‘Ik hoor niks,’ zei hij tegen het vogeltje. Of toch? Opeens hoorde hij gesnif. Het kwam achter het riet vandaan.
– 10 –
Shf. Shf. Shf. ‘Wie is daar?’ vroeg Lars. Shf. Shf. Shf, hoorde hij alleen maar. ‘Hoor je? Hoor je?’ riep het zenuwachtige vogeltje. ‘Wie is daar?’ vroeg Lars nog een keer. Het bleef stil. ‘Ooo-ké,’ zei Lars langzaam. ‘Dan... ga ik maar weer.’ W O E A H A H A H A H A , klonk het opeens keihard over het water. HAAAAAAHA!
– 11 –
WOEAHA-
Lars viel achterover van schrik. Het was een oorverdovende schreeuw. Er zat duidelijk veel verdriet in. WOEAHAHAHAHA! Lars deed het riet opzij. En wie zag hij? Een olifant! Een heel verdrietige olifant. WOEAHAHAHAHA! ‘Wat is er?’ vroeg Lars, maar de olifant hoorde hem niet. Hij huilde en huilde en huilde. Grote tranen drupten uit zijn lieve ogen. Hij schreeuwde zo hard W O E A H A H A H A H A H A H A , dat de grond ervan trilde. De grond trilde zo erg dat de blaadjes van de bomen vielen. De eekhoorntjes moesten zich extra goed aan de takken vasthouden. Lars deed zijn handen voor zijn oren, zoveel lawaai was het. In het riet keken de eendjes en de waterhoentjes een beetje bang toe. Ze hadden nog nooit een olifant zien huilen. En boven de eendjes op een tak zaten twee kraaien en een meeuw. Normaal hadden die vogels de grootste mond, maar nu waren ze héééél stil. Zelfs meneer en mevrouw zwaan, die nooit voor wie dan ook bang waren, durfden niet echt dichterbij te komen. Ze riepen hem wel: ‘Olifant! Olifant!’ Maar de olifant hoorde niks. Hij huilde en huilde. Lars liep naar hem toe en zei: ‘Olifant, wat is er? Waarom ben je zo verdrietig?’ ‘Kijk dan, kijk dan,’ snikte de olifant. ‘Dit is toch niet om aan te
– 12 –
zien. Ik ben veel en veel te dik... O, o, o, wat ben ik lelijk... W O E A H A H A H A H A . En ik heb een rare kop!’ Lars moest een beetje lachen. Hij zag gewoon een olifant. Niet speciaal een dikke olifant, gewoon een olifant die leek op alle olifanten, en olifanten zijn nou eenmaal dik. Dat wist de olifant toch ook wel? Waarom vond hij zichzelf opeens te dik? ‘Ik ben zo lelijk,’ jammerde de olifant weer. ‘Met mijn dikke poten en mijn veel te dikke kont en mijn stomme slurf en mijn rare oren en mijn... W O E A H A H A A A A A A H A .’ Opeens begreep Lars het. Hij zag dat de olifant in het water keek. Het meer was net een spiegel. De olifant keek naar zichzelf. Misschien was dit wel de allereerste keer dat de olifant zichzelf zag. Want een bos heeft geen spiegels! Een bos is een bos. Niks meer, niks minder. Maar nu zag de olifant voor het eerst zichzelf… De olifant huilde zo hard en maakte zoveel lawaai dat er nog veel meer dieren kwamen kijken. Ze stonden er wat verloren bij. De schele tijger werd een beetje verlegen van het enorme huilende dier. De zebra in zijn streepjespak hield zijn poten voor zijn oren, omdat hij het echt te veel lawaai vond. De sluwe slang hing aan een tak en keek vanachter de boomstam. Boven iedereen uit loerde de lieve giraf naar de huilende olifant. En een stukje verderop stond de beetje domme neushoorn en die zei alleen maar: ‘Wat een verdriet, wat een verdriet, wat een verdriet!’ ‘Waarom huilt de olifant?’ vroeg de schele tijger aan Lars. ‘Omdat hij heel erg lelijk is,’ hoorde Lars zomaar iemand roepen. De stem kwam van boven uit de boom. Lars keek naar boven en dacht: wie zei dat nou? ‘De aap,’ kwetterde het vogeltje. ‘Kijk maar daarboven op die tak!’ Het vogeltje had gelijk. Twee takken boven de slang zat een aap. Een grote bruine aap met een rooie kont, die met één poot aan een tak hing. ‘Je hebt lelijke olifanten en lelijke olifanten, maar dit is de lelijkste olifant die ik ooit heb gezien,’ zei de aap en hij slingerde zich gierend van het lachen naar een volgende tak. Nu begon de olifant nog harder te huilen. – 14 –
‘Ik vind de olifant helemaal niet lelijk,’ zei de zebra. ‘Ik ook niet,’ zuchtte de giraf, ‘ik vind hem juist grappig!’ ‘Heel erg lelijk,’ zei de aap nog eens. ‘Ik heb nog nooit zo’n lelijke olifant gezien.’ ‘Stil!’ zei Lars. ‘Allemaal stil. Er is hier niemand lelijk. Lelijke dieren bestaan niet. Maar daar gaan we het morgen over hebben.’ Toen liep hij naar de olifant, sloeg zijn arm om hem heen en zei: ‘Kom op, olifant, nu niet meer huilen. Het komt allemaal goed!’ De olifant snotterde nog wat na. Hij pakte een zakdoek zo groot als een tafelkleed en snoot zijn slurf. Het echte huilen leek voorbij, maar hij bleef nog wel een beetje piepen. Toen keek Lars naar de andere dieren en zei: ‘Het is – 16 –
avond en iedereen is moe. Ik stel voor dat we allemaal gaan slapen en morgen... morgen gaan we iets heel leuks doen. Na een nachtje lekker slapen kijken we er allemaal veel vrolijker tegenaan. Wedden?’ ‘Wat gaan we morgen doen?’ riepen de dieren in koor.
– 17 –
‘Dat horen jullie morgen,’ lachte Lars, want eerlijk gezegd moest hij dat nog bedenken. ‘Welterusten!’ Alle dieren riepen allemaal door elkaar: ‘Wat dan? Waarheen dan? Hoe laat dan? Met wie dan?’ Lars ging lekker liggen onder de grote eikenboom en zei: ‘Welterusten allemaal!’ ‘Aah, zeg het dan,’ probeerde de zebra nog een keer. Lars lachte. Hij gaf de zebra een vrolijke knipoog en zei voor de laatste keer: ‘Welterusten allemaal!’
– 18 –
Huilen Soms dan moet je heel hard huilen En waarom dat weet je niet Soms dan moet je heel hard huilen Heel hard huilen van verdriet Tranen, tranen, tranen, tranen Druppen zomaar op je wang Tranen, tranen, dikke tranen En het duurt nog best wel lang Iedereen moet wel eens huilen Dat is niet gek en ook niet dom Iedereen moet wel eens huilen Ook al weet je niet waarom Grote mensen, grote dieren Dikke tranen, diep verdriet Iedereen moet wel eens huilen En waarom? Dat weet je niet!
– 19 –
2 Het goede idee van Nellie het nijlpaard Het was nacht, diep in de nacht. Alle dieren lagen snurkend te slapen. Alleen Lars lag wakker. Hij was blij dat de olifant eindelijk ook sliep, want, dacht Lars, als de olifant slaapt kan hij niet denken dat hij lelijk is. Lars keek naar de sterren en hij dacht diep na. Hoe moest hij de olifant nou uitleggen dat hij helemaal niet lelijk was? De olifant was gewoon een hartstikke mooie olifant. Alle olifanten hebben een slurf, grote oren, grote poten en een dikke kont met een piepklein staartje, dus... Lars dacht en dacht. Hoe kon hij de olifant helpen? En wat gingen ze morgen doen? Hij had de dieren iets leuks beloofd. Maar wat? En zo viel Lars al piekerend in slaap. Hij droomde raar. In zijn droom had de giraf een slurf, de olifant een lange nek, de zebra een rooie kont en de aap had een streepjespak. Hij schrok wakker van een hoop ruzie en lawaai. ‘Wat ben jij lelijk,’ riep de aap naar de olifant, die meteen weer begon te snikken. ‘En wat ben jij een flauwe pestkop,’ zei de eekhoorn tegen de aap. ‘Waarom doe je zo flauw?’ ‘Omdat de olifant lelijk is!’ De aap plukte een banaan en nam een grote hap. – 20 –
‘Hou je mond, aap,’ zei Lars. ‘Niemand is lelijk. Iedereen is gewoon zo geboren. De zebra als zebra, de slang als slang, de neushoorn als neushoorn en jij bent geboren als aap!’ ‘Met een rooie kont!’ kwetterde het vogeltje. ‘Hou jij je stomme snaveltje eens, vogel,’ riep de aap. ‘Die rooie kont... daar kan ik niks aan doen!’ ‘En de olifant kan er niks aan doen dat hij een slurf heeft en grote oren en een dikke kont en een piepklein staartje!’ kwetterde de vogel. ‘Ik heb liever een slurf dan een rooie kont,’ lachte de zebra. ‘Jij hebt je pyjama nog aan,’ zei de aap tegen de zebra. De olifant keek stil toe. Hij huilde niet, maar in zijn beide ogen blonk een traan. – 21 –
Plotseling gebeurde er iets raars. Alle dieren schrokken zich een hoedje. Zomaar van het ene op het andere moment hoorden ze splatsj, plons, boem, klatsj... Uit het meer kwam met een heleboel lawaai en gespetter een enorm dier tevoorschijn. Het dier leek wel groter dan het meertje. Met al dat geplons spetterde ze alle dieren in één keer drijfnat. Het was Nellie het nijlpaard. Ze zei: ‘Ik hoor jullie allemaal wel, hoor. Jullie denken dat ik onder water niks kan horen, maar jullie maken zoveel lawaai. Wat een gedoe, wat een gedoe. Olifant, olifant, luister eens naar mij. Ik vind je helemaal niet lelijk. Ik zal je eens wat vertellen: jij bent de allermooiste olifant die ik ken, de mooiste van het grote bos, de mooiste van het hele land... Zelfs de mooiste van de hele wereld! Zo, en nu even mijn tanden poetsen!’ Ze deed haar grote bek open. Onmiddellijk vloog het vogeltje naar binnen. Het pikte alle etensrestjes tussen de tanden van Nellie uit. ‘Niet kietelen, hoor,’ giechelde Nellie tegen het vogeltje. ‘Niet te dicht bij mijn keel! Want als ik moet lachen, dan slik ik je door.’ Het vogeltje deed heel voorzichtig en terwijl de andere dieren toekeken zei – 22 –
Lars: ‘Zoals ik gisteren al zei, we gaan vandaag iets leuks doen.’ Maar hij had nog niks bedacht. Dus hij zei: ‘We gaan tikkertje doen, verstoppertje spelen en boompje verwisselen!’ ‘Ik heb een veel beter idee,’ zei Nellie. Haar tanden waren blinkend schoon. Ze glommen in de zon. Nellie nam Lars even apart en fluisterde hem iets in zijn oor. Lars moest lachen. ‘Goed idee,’ zei hij tegen Nellie. ‘Gaan we doen! Zebra, kom eens!’ De zebra kwam vrolijk aangerend. ‘Luister,’ fluisterde Lars in het oor van de zebra. ‘Jij moet zo snel mogelijk zzzzzzjjjjjjjj, zzzzzjjjj, zjjjjjjzzzjjjj.’
– 23 –
Niemand verstond wat Lars zei, maar toen hij was uitgefluisterd, zei de zebra dat hij het had begrepen en dat hij het zou doen. ‘Nu meteen?’ vroeg hij aan Lars. ‘Nu meteen,’ zei Lars. ‘In de stad?’ vroeg de zebra. ‘In de stad,’ zei Lars. ‘Oké,’ zei de zebra, ‘ik ben al weg.’ En hij galoppeerde het bos uit. ‘Hé zebra, je hebt je pyjama nog aan,’ riep de aap hem na, maar niemand lachte. Toen zei Lars tegen de andere dieren: ‘Allemaal luisteren! De zebra is naar de stad om iets héél belangrijks te doen.’ ‘Wat dan?’ vroeg de eekhoorn. ‘Ik weet het, ik weet het, want ik heb het bedacht,’ lachte Nellie. ‘Wat dan?’ riepen de dieren. ‘Zeg ik niet, maar het is heel leuk!’ riep Nellie terwijl ze terug in het water plonsde. ‘Wat is het? Wat is het?’ vroegen de dieren aan Lars. ‘Dat kan ik niet zeggen,’ lachte Lars, ‘maar het is heel belangrijk. Nellie heeft het bedacht. Eén ding kan ik zeggen: morgen gaan we achter de zebra aan. Met z’n allen. Iedereen mag mee. En daarna hoeft de olifant nooit meer te huilen. Dus olifant: je kunt eigenlijk nu al stoppen met huilen. Nu gaan we spelen en lol maken. Verstoppertje, tikkertje, boompje verwisselen tot we doodmoe zijn. En dan vroeg naar bed, want we moeten morgen veel doen. De olifant begon juist harder te huilen. De dieren keken hem verbaasd aan. ‘Ik kan geen verstoppertje spelen,’ huilde de olifant, ‘want ze vinden me altijd. Ik ben te dik om me te verstoppen. En met tikkertje word ik altijd getikt en met boompje verwisselen...’ ‘Olifant, olifant,’ zei Lars, ‘word nou toch vrolijk. Het leven is maar kort. Je moet lachen, dansen, plezier maken. Voor je het weet is het voorbij. Al dat gehuil is zonde van je tranen en zonde van je tijd.’ Algauw waren de dieren aan het spelen. Lars moest bij verstoppertje iedereen zoeken. De olifant had zich achter een boom verstopt. Iedereen zag – 24 –