Hieronder wordt u een overzicht van citaten geboden, waarin de visie van de weleerwaarde heer W. van Leeuwen (1868-1940) wat betreft de algemene genade, verzameld uit al zijn werken, tussen 1925 -1939, duidelijk wordt. De citaten staan in chronologische volgorde. Na zijn vertrek uit Vriezenveen was het thema ‘de algemene genade’ altijd een structureel en daarmee een terugkerend thema in zijn schrijven, vanaf 1925 tot vlak voor zijn sterven in 1940. Van Leeuwen brengt de ‘algemene genade’ (roze arcering) steeds ter sprake in verband met: 1. Het bloed en verdienste van Christus. (groene arcering) 2. Een stukje brood. (blauwe arcering) Het komt 17x voor. In Vriezenveen (1905-1922) heeft hij de waarheid en werkelijkheid van ‘de algemene genade’ moeten en mogen doorleven. Vanwege een grote brand in Vriezenveen, waarbij 225 huizen, twee kerken en het gemeentehuis getroffen werden, zijn 1600 mensen dakloos geworden. De draagkracht van de kerkelijke gemeente zal hier ook zeker onder te lijden hebben gehad. Er stond hem nog een grotere armoede te wachten, want nadat hij zich in 2005 in Vriezenveen gevestigd had, kreeg hij als godsdienstonderwijzer al in 1906 zijn ontslag. Aan het einde van zijn leven in 1940 schrijft hij hierover persoonlijk: “Ik mag hier wel eens iets uit mijn eigen leven meededen. Toen wij in de quaestie in Vriezenveen midden in den winter op straat gezet werden met onze kinderen, zonder traktement, kreeg ik die woorden : “Uw brood zal zeker en uw water gewis zijn" en er ging zooveel licht mee gepaard, dat ik duidelijk zag, hoe het laatste dubbeltje de deur uit zou gaan en er zoo plaats zou komen voor de vervulling van de belofte.” Zie ook: Blad 2. Uit de Heilige Schrift n.a.v. Ruth; Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te e Dordrecht 24 jaargang No.2 juni 1940.
De geloofsbeleving dat van Leeuwen in een stukje brood de verdienste van Christus mocht smaken, samen met zijn gezin blijkt uit het volgende citaat. “Hij heeft Zijn volk bezocht gevende haar brood. Gelukkig dan, die van de mensen afziet, want in de bearbeiding Gods dan lieve mensen, maar er buiten; ach! dan altijd uit de hoogte, maar God blijft Liefde en dan kan het dat het onder de mensen, ja, ook onder Gods volk (want dat zijn ook mensen) te benauwd wordt: ga, dan naar de binnenkamer en sluit de deuren achter u toe en kan dat ook niet, dat u alles beklemt en te eng wordt, ga dan naar buiten en wie weet! Een blad of bloem, een zingende vogel, de u beschijnende Zon wil God misschien gebruiken, om uwe ziel te onderwijzen en te troosten. Voor het huis waar wij in woonden te Vriezenveen, stonden lindebomen en in den zomer had een vogelpaar hun nestje gebouwd in de takken van die bomen en in dat nestje lagen 4 jongen en weet ge wat wij nu elke morgen hoorden? al vroeg zong dat vogeltje zijn lied, dat deed hij eerst en dan ging hij uit, den helen dag druk om het voedsel te zoeken voor die jongen en God gaf het hun. Zij werden groot en zongen ook Gods lof. Menigmaal heeft dat vogeltje ons beschaamd. Hij had geen voorraad, maar eerst zingen en het moest bij ons eens zoo zijn: wij hadden ook kinderen en stel u voor: geen voorraad, en dan eerst zingen: welnu zoo wil God u leren door en in Zijn Schepping, dat wij een luisterend oor hebben, en ontvankelijk hart.” Zie ook: Blad 2. Uit de Heilige Schrift n.a.v. Ruth; Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te e Dordrecht 8 jaargang No.2 juni 1924.
Pagina 1 van 16
[1925] Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt Galaten 3:13 Hoe gaat die dood niet door, ook op tijdelijk gebied! Ziel en lichaam, op het allernauwst verenigd, worden gescheiden door die vloek en dat kan niemand ontkennen. De kiem der ontbinding brengt de mens direct in zijn geboorte mee en een heirleger van smarten, kwalen en krankheden liggen op dat van God afgevallen geslacht. Het einde, maar nee, niet het einde, want de mens gaat naar zijn eeuwig huis. Door de poort van de tijdelijke dood gaat de mens in tot de eeuwige dood, waar die vloek ongetemperd zal gevoeld worden. Daar zal de beker van Gods toorn ongemengd ingeschonken zijn. Hier is deze nog altijd gemengd met de vrucht van algemene genade, hier deelt de onbekeerde mens nog in de algemene goedheid, die hem nog draagt om der uitverkorenen wil, die nog toegebracht moeten worden. Maar als de laatste zal ingezameld zijn, dan houdt deze bedeling op en dan volgt de volle dood, het ganse gewicht van Gods toorn, de volle omvang van die vloek en niemand is in staat u te schetsen, wat dat zijn zal. De Heere Christus spreekt ervan in beelden: Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. Een lasteren van God en een kauwende tong van pijn, en dat eeuwig. Nooit geen verademing of hoop op verlossing! Ach, er zijn geen woorden voor, om dit voor te stellen, alleen het begin ligt hier al in het gescheiden zijn van God en de murmurering en machteloze woede vaak tegen de Godsregering. En dat zal dat helse lijden verzwaren, dat de mens God niet zal kunnen ontlopen. Hoe wijd uitgebreid is dit woord: de vloek der wet. En weet u wat nu het vreselijkst is? Geen mens van nature gelooft of erkent het, elk handhaaft zichzelf en de Farizeeër minacht de tollenaar en vloekt de schare die de wet niet kent, en de tollenaar veracht de huichelarij van de Farizeeër. Zo vloekt ook de ene mens de andere nog en men gunt de naaste geen goed, vooral niet dat leven uit God, de waarachtige zegen. Bron: 21 maart, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: Blad 3. Christus een vloek geworden. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht e 8 jaargang No.11 maart 1925.
[1925] Ik ben het. Markus 6:50b Duizenden mensen hebben van de broden gegeten, maar hebben niet dieper gezien dan het brood, en niet verstaan: Ik ben het. Wij eten ook van de vrucht van Zijn tussentreden als Borg en Middelaar. Doornen en distelen zou de aarde voortbrengen en nu is er nog zaad voor de zaaier en brood voor de eter; wat anders is het dan de vrucht van Zijn zoen- en kruisverdiensten? En zeg mij: Wie geeft Hem eer? Wie proeft de zoetigheid van die liefde? Wie hoort Zijn stem bij de gedekte tafel: Ik ben het? Ach, moet Hij dan nog niet klagen: U hebt van de broden gegeten, maar het teken niet verstaan. Weet u, wat het uitwerkt? Een plan, om Hem koning te maken. Zulk een koning, dat lijkt die schare wel wat. Iemand, die het brood vermenigvuldigt, dan zijn alle vragen opgelost. Zij zullen Hem met geweld nemen en kronen als hun partijhoofd, en dan zal het weinig moeite kosten om alle hinderpalen weg te ruimen. Kunt u er iets van verstaan, wat een miskenning dit is voor de Heere Christus? Hoe Hij de lichtzinnigheid en blindheid van zulk een godsdienst ziet? Er is geen besef van eigen diepe rampzaligheid of gevoel van de noodzakelijkheid van een Borg en Middelaar, omdat er volstrekt geen kennis van zonde of ellende is. Daar staat de Christus nu, Zich openbarende als Messias en niemand wil Hem als zodanig. Het gaat wel door: Geen plaats voor Hem in de herberg. Men wil Hem wel gebruiken om brood te hebben, om Hem in de politiek als partijhoofd, als leus te gebruiken om het doel te bereiken, maar niet als de van God gegeven Borg, en de vervulling van al de schaduwen. Het Lam Gods, ach, wat hebben die mensen van hun godsdienst verstaan? Wat verstaan wij ervan? Bron: 11 maart, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen.
Pagina 2 van 16
Zie ook: Blad 2. Ik ben het (Heilig dwingen). N.a.v. Markus 6:45-52. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging e “Calvijn” te Dordrecht 9 jaargang No.4 augustus 1925. Zie ook: Blz. 64, 65 De Geest maakt levend, door W. van Leeuwen, 1999 Den Hertog, Houten
[1925] Ik ben het. Markus 6:50b De discipelen waren bevreesd. Zij moesten blij zijn, want hun verlossing was er, de redding uit de nood en toch bevreesd! Hoe is dat nu? Ten eerste is elke aanraking met het Goddelijke een oorzaak van vrees. Wij zijn zo vervreemd in de natuur van de Heere. Wat het levenselement was in de staat der rechtheid, daar zij wij nu geheel uit gevallen en geheel onvatbaar voor al wat des Heeren is, o hoe laag zijn wij gezonken! De tweede oorzaak staat in vers 52: Zij hadden niet gelet op het wonder der broden. Welnee, waar let de mens nu op! Samuël zegt: Opmerken is beter dan het vette der rammen. Maar Gods volk is een Godvergetend volk, al roept de Geest het hen toe: Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden. Als het stormt in de nacht, dan wordt alles vergeten wat de Heere ooit deed. Ja maar, zegt u, zulk een wonder als dat van die broden heb ik nooit beleefd. Is niet elk stukje brood een wonder? Het is uit een vervloekte aarde, die doornen en distelen zou voortbrengen, gekomen. Vanwaar komt nu dat brood? Ga het eens na uit zijn beginsel. De zaadkorrel valt in de aarde en sterft. Dat brengt vrucht voort, dertig-, zestig-, ja honderdvoud. Al die miljoenen mensen en beesten worden gevoed uit die aarde. Waarom? Wel, omdat die aarde het bloed van de Heere Jezus Christus indronk. Dat is de vruchtbaarheid. Maar daarop wordt niet gelet, en dat geldt in dubbele mate van het volk van God, zij die het grootste wonder hebben beleefd, namelijk de opzoekende liefde Gods. Die hen bracht uit het duister tot het wonderbare licht, Die hen van dood levend maakte en o! ook daar niet op gelet, o nee! ook dat betwijfeld, miskend. Zie, dat is ook één van de oorzaken van vrees als de Heere komt en dat vloeit uit de getuigenis van dit woord: Hun harten waren verhard. Wat wil dat nu zeggen? Hadden zij dan geen nieuw hart? Waren zij niet bekeerd? O ja, maar juist dan komt openbaar de verharding des harten. Bron: 12 maart, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: Blad 2. Ik ben het (Onnodige vrees). N.a.v. Markus 6:45-52. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging e “Calvijn” te Dordrecht 9 jaargang No.7 november 1925. Zie ook: Blz. 77 De Geest maakt levend, door W. van Leeuwen, 1999 Den Hertog, Houten
[1928] Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle. Apostolische Geloofsbelijdenis Artikel 4 De catechismus antwoordt in vraag 37: tegen de zonde des gansen menselijken geslachts. Het is een uitdrukking, die gretig aangegrepen wordt door hen, die een algemene verzoening leren, op welke wijze dan ook. Het is echter duidelijk, dat de opstellers dat nooit bedoeld hebben, want dat zou strijden met de grondslag van Gods Woord en denk dan aan vraag en antwoord 20 van de catechismus. Men gaat met deze woorden dus een kant uit, die de vaderen bestreden hebben. Men rekent en telt dat er betaald is voor het ganse mensdom. Nu gaat het er bij hen om of de mens dat gelooft, dus zal de vrucht van het lijden afhangen van de wil van de mens. Met die mensen behoeft u niet lang te twisten. Nee, de leer der verlossing houdt veel meer in, dan de remonstrant erin zien kan. Veel ruimer is het Evangelie, dat God ontsluit. Bij de leer van de remonstrant, de algemene verzoening, sterft alles de eeuwige dood. Het is een harde leer, al noemt men het bedrieglijk een ruime leer. Immers, als er nog een zucht, traan of begeerte als voorwaarde is aan onze zijde, dan is het voor eeuwig buiten hoop. Hoe moet het dan, als het geloof van de mens komen moet? Wat dan? Wat betekent dan die uitdrukking, die ook in de Schrift veelvuldig voorkomt? Denk aan Johannes 3:16, 1 Johannes 2, enzovoort. Alle mensen ontvangen nog tijdelijke weldaden uit het offer van Christus. Dat de aarde nog vruchtbaar is, dat er nog een dragelijk leven op aarde is, dat de hel niet uitbreekt, dat er nog liefde is tussen bloedverwanten, enzovoort. Het is alles een vrucht van het Pagina 3 van 16
tussentreden van de Borg. Er staat in antwoord 37 niet: tegen de zonden (in het meervoud), maar tegen de zonde van het ganse menselijk geslacht. In Johannes 1:29 staat: de zonde der wereld; dat wijst u op de eenheid van het menselijk geslacht. Nu de vraag: Wat is de zonde van dat geslacht? Het is datgene waaraan Gods volk ontdekt wordt en wat hun tot zonde wordt. En dat is de zelfhandhaving tegen God en Zijn Woord. Bron: 17 maart, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 3. Voor mijne catechisanten. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 11 jaargang No.11 maart 1928.
[1929] En hij zegende Jozef, en zeide: De God voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izak gewandeld hebben, die God Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op deze dag; Die Engel Die mij verlost heeft van alle kwaad,... Genesis 48:15,16a Jakob gaat voort: Die God, Die mij gevoed heeft. Zie en hoor, hoe Israël God al de eer geeft. Hij gedenkt aan Bethel, waar hij gevraagd had brood om te eten en klederen om aan te trekken. Jakob was zich toen al bewust, dat hij zijn brood niet kon verdienen. Maar, zegt u, dan was hij toch een ongelukkige stumper? Dat was hij ook, hij wist dat hij alles verbeurd had, dat hij geen kracht of verstand had, dat hij aan zichzelf overgelaten alles verkeerd deed; of, wat dunkt u, heeft Jakob vrede in de ziel met het gelukken van zijn bedrog? En dan toch de gezegende! Ja, maar wat kan hij ermee doen? Ezau blijft rustig bij vader en hij moet vluchten en het hoofd op een steen neerleggen. Maar, die God heeft het gedaan. Welk een ruime terugblik. Tegen Laban roemt hij van de hitte des daags en de koude des nachts, die hij verdragen had, maar hier valt al zijn werk weg en hij roemt alleen het werk Gods. Hoe goed is het voor de ogen het licht te aanschouwen. Welk een rijkdom bezit dan de mens, als hij het in de beleving van God gekregen mag hebben, want in het algemeen geldt dat van al wat leeft. Maar de mens erkent het niet, heeft er dus ook geen genot van; maar hoe lekker smaakt het stukje brood uit Gods hand ontvangen, hoe rijk met de gave die zuiver van de Heere afvloeit. Nu, dat ziet deze man. Door al de verwarring heen en in zijn levensomstandigheden ontdekt hij de gouden draad van Gods liefdeleiding. Israël gebruikt hier een woord, gelijk aan wat de dichter getuigt in Psalm 23: De Heere is mijn Herder, Die mij geweid heeft. En zegt het dan niet veel meer, dan de rijke vrucht voor de ziel, als de erkentenis van Gods zorg in het dagelijks brood verdiept mag worden en wij de hand, de leiding des Heeren zelf mogen ervaren, als het algemene door de ziel in het bijzondere beleefd wordt. Want ach! zo diep zijn wij gezonken, dat wij bijzondere genade nodig hebben, zullen wij de vrucht van de algemene gaven waarlijk genieten. Bron: 28 oktober, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 2. Jakobs sterfbed, afl. 2, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 13 Jaargang No.5, september 1929.
[1930] Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid. Jona 1:15b Helder wordt in deze woorden geleerd de tweeërlei vrucht van dat ontzaglijke werk van de Heere Jezus Christus, de meerdere Jona. Er is duidelijk een algemene en bijzondere genade en nu blijft het doel de verlossing en herstelling aller dingen. Maar elk die leeft in de kring van Gods volk, onder de adem van het Evangelie, deelt in de uitwendige vrucht; maar als het niet verder komt, dan is het tot zijn eeuwig oordeel, omdat hij de inhoud, de pit verwerpt en speelt met de bast. Zij zijn misbruikers van Gods gaven, maar de gaven zijn goed en het Evangelie komt met alle ernst, en zwaar is de verantwoording in de verwerping van dat heil. Wel de gaven willen hebben, maar niet de Gever. Ja, de Gever beledigen en vlees de eer geven. En nu weet ik wel, dat verschillende mensen zeggen: Ja, maar wij kunnen niet. Echter, dat hebben we elkaar al zo dikwijls gezegd: Geef acht op wat u wel kunt, en dat is verwerpen en mocht u dat tot schuld worden. Zie het gevaar van zelfbedrog ook in Pagina 4 van 16
deze geschiedenis. De zee stond stil en de heiden profiteert ervan, en Jona gaat in de diepte. Dan rijst telkens weer de vraag: Wie is nu de gezegende? Wat is nu de zegen? De rust van de wereld, of de angst van Gods kind? Voor wie is de vrucht? Die heidenen zien een wonder, want de zee staat stil, maar het wonder vatten zij niet. Wat doen zij dan? Zij vrezen de Heere met grote vrees. Ontzag grijpt hen aan. Dat is een reformatie door de duivel en het vlees wordt tot stand gebracht. Zijn wij gereformeerd gemaakt, maar het nooit geworden? Ach, dat wij toezien, wij zijn er ook niet te goed voor. Zo'n reformatie komt veel meer voor dan de waarachtige bekering. Bron: 21 oktober, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 1. Jona Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 13 Jaargang No.10, februari 1930.
[1930] Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. Hebreeën 11:6 Hoe rijk is het loon hier al in de strijd van dit leven. Wie er door genade kennis aan mag hebben, die zegt wel eens: Ach, hoe maken die mensen het toch, die geen toevlucht kennen. Want Gods volk wil graag belijden, dat zij niet bidden kunnen, zoals het behoort en menigmaal niet, ja uit zichzelf nooit, in de vlakte kunnen komen; maar dat neemt niet weg, dat zij het bidden ook niet kunnen laten. Het eerste, wanneer zij in nood komen is: Ach, Heere! Meer soms niet, maar dat kan al ademtocht geven. God zoeken en Hem vinden als die Beloner, daar zingt de kerk van: Uw gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spijzen. Hoe lekker eet die mens, die God ontmoeten mag in de gaven, al is het een schamel stukje brood. Hoe zoet is de liefde en de goedheid des Heeren. Dat is nu alles gekocht en betaald met dat dierbaar bloed en de ziel beleeft het: Er is een ogenblik in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid. Zie, dat is een rijkdom, die Gods volk niet missen wil voor heel de wereld. Dat deed Mozes met dat volk de versmaadheid van Christus kiezen boven de schatten van Egypte, want hij zag op de vergelding des loons. Hij mocht het Koninkrijk Gods zien, krachtens de verlichting zijns verstands. O mens, die er nooit iets van gezien hebt, vraag nog om die verlichting, want het is wat, die goedheid te verwerpen. Kom, zegt de kerk in Psalm 34 en daar nodigt de Heilige Geest: Komt, smaakt en ziet dat de Heere goed is. En dan is alles goed, want God in Christus is enkel liefde en al begrijpen wij de gangen des Heeren niet, dat behoeft dan ook niet. Die wijs zijn, zegt Mozes, zullen op het einde merken, en dat gelooft en beleeft Gods volk, dat zoekende volk. Maar vergeet nu hier ook niet dat Gods volk beide beleeft, ook het bittere van het zoeken van zichzelf, want de natuur blijft en wordt nooit bekeerd. De kerk beleeft dus ook dat laatste vers van Psalm 73: Wie ver van U de weelde zoekt. Bron: 26 februari, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: Blad 3. ‘Gode behagen.’ N.a.v. Hebr.11:6 Afl. XII. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te e Dordrecht 23 jaargang No.5 september 1930
[1930] Ruben, u bent mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte. Snelle afloop als der wateren, u zult de voortreffelijkste niet zijn, want u hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt u het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen. Genesis 49:3,4 Wellicht heeft Lea wel eens glimlachend haar jongen aangezien; als Rubens hartstochtelijk karakter zich openbaarde, heeft vader Jakob misschien wel eens lachende gezegd: Hij is toch zo driftig, als dat in het kind zich deed gelden. Want dat doen wij ouders menigmaal bij de openbaring van het verkeerde. Dan blijft het nog binnen de oevers, hoewel wij daar schuldig staan en er later wel eens aan denken, als het overkookt, uitbreekt, o, dan is het vreselijk! Zie, dat is de natuur van elk mens! Op de bodem liggen al de zaden van boosheid, moord en doodslag, een gruwelijk bestaan, vaak nog Pagina 5 van 16
besloten binnen de oevers van algemene genade en daardoor nog een dragelijk leven op aarde. Maar toch, u ziet het soms hier en daar uitbreken in vreselijke openbaring en dat we er dan aan denken: uit één bloede. En jawel, waarlijk: snelle afloop als der wateren, als we denken aan de mens in het paradijs versierd met het beeld Gods, ach! dat we dan een hart hadden om te bewenen de snelle afloop, wat is er van de beelddrager Gods geworden! En voor wie dat gevoelt, beleeft, met smart erkent, is het een wonder, dat er nog een toevlucht is voor die bedroefden en dan is niet Kaïn de man, niet Ruben de voortreffelijkste. Maar van de Heere Jezus Christus getuigt de evangelische profeet: Een Zoon is ons gegeven, van Hem geldt: Zie een Zoon. Tot Hem is Eva gevlucht, voor Hem heeft Lea het hart uitgestort en Hij heelt de gebrokenen van hart. Wend het dan tot Hem, u die wenend neerzit bij de verbroken verwachtingen, die met het vlees, uw eigen vlees bedrogen bent uitgekomen, die het beleeft voor eigen hart: snelle afloop als der wateren, die de kokende afgrond kent. Ach, Hij kan en wil u bewaren voor uzelf en dat is nodig. De mens, eenmaal de voortreffelijkste in hoogheid, heerschappij hebbende over al het geschapene, hij zal de voortreffelijkste niet zijn. Hij is beneden de dieren gezonken; de hartstochten die in de mens koken, wonen in het dier niet. De tempel Gods is geschonden, alle recht en macht verworpen: Wee onzer, dat wij zo gezondigd hebben. Bron: 10 november, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 3. Jacob’s sterfbed, afl. 5, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 13 Jaargang No.8, december 1930.
[1931] Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben, en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen. Jona 3:9 Let er op, welke richting Ninevé inslaat, dat het Woord gelooft. Niet de onverschilligheid, ook niet de wanhoop, maar een bekering van de zonde en het geweld. Het aanvaarden van het Woord. Het erkennen, dat het rechtvaardig verdiend is, een beven voor de toorn Gods en een ondertekenen van het vonnis. De donder van Gods gramschap valt over dit volk, maar de Geest des Heeren paart Zich met dit Woord. Laat het dan zijn in de algemene genade, maar o, dat wij dan de lering mochten aannemen hoe de werking van de Heilige Geest toch alleen het Woord recht doet verstaan. In dit vonnis: nog veertig dagen, klinkt voor dit volk zacht maar duidelijk het klokje van genade. Wie weet, wie weet, God mocht Zich wenden. Zie, dit is de beste theologie, de vruchtbaarste Godgeleerdheid. Die leert de kracht, het wezen, de inhoud van het wondere Godswoord kennen en een vruchtbaar gebruik ervan maken. Nee, God komt niet om te verderven. Het bederf is uit u, o Israël, want in Mij is uw hulp. Ons Gode vijandig bestaan keert dat om, want dan zijn wij mensen die het goede willen, maar die heilige en rechtvaardige eigenschappen Gods, dat strenge van die toorn! Nee, dat niet en zo krijgt God de schuld. Wij houden het verderf, dat is de zonde vast. Let op die mensen hier in Ninevé; die beluisteren iets in de prediking, wat de natuur niet kent. Bron: 22 oktober, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 1. Jona Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 15 Jaargang No.6, oktober 1931.
[1931] En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg; en het berouwde God over het kwaad dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet. Jona 3:10 De Heilige Geest, Die het leven wekt in de schepping, die schepping omhelzende, wil Zich verheerlijken in dat zondaarshart, om leven en licht te verspreiden in de duistere kamers der ziel en de mens terug te brengen tot God, en woning te maken voor de Vader en de Zoon. Hoe wijd uitgebreid is de werking van de Heilige Geest, ook in de bedeling der algemene genade. Want dat ziet u hier in de werken van Ninevé, en in de bekering van dit volk. Van nature toch zal de mens dit nooit Pagina 6 van 16
doen, al dreigen de oordelen, al nadert de ondergang. Maar wie denkt eraan dat één ding nodig is: bekering, breken met de openbare zonden. Ninevé is omgekeerd in berouw en bekering. Zij hebben in deze zin beoefend wat Hugo Binning aanraadt: Tracht het oordeel Gods voor te komen. En nu, gelukkig de mens wie het te beurt valt in de waarachtige bekering door de Heilige Geest. Dan is God de Waarachtige Die de zonden geen tweemaal straft. Want in de zaligmakende beleving is het berouw en de bekering van Ninevé een vrucht uit de bediening van de Heere Jezus Christus. Hij is de Eerste en de Laatste, Die de zonde heeft gehaat en Gods wil en wet liefgehad. Nooit zou een mens voor God gebogen hebben, als Hij niet in de natuur van de mens die liefde had geopenbaard. En nu, hoe verstrekt Hij de algemene genade? Dat zou ik niet graag bepalen, maar wat hier in Ninevé geschiedt, dat moet zaligmakend gekend worden en dan gaat het verder en dieper; en dan niet voor één keer, maar dan is een gedurige bekering nodig, een voortgaande ontdekking, die hem al dieper doet bukken. Tot hij valt in de armen van de Heere Jezus Christus, Die de ziel terugbrengt in het Vaderhart Gods; dat wordt hier gepredikt, opdat hij daar rusten zal in de onveranderlijkheid Gods. Zalig wie dan iets leert kennen van dit berouw, die liefde in de Middelaar. Bron: 23 oktober, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 2. Jona Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 15 Jaargang No.7, november 1931.
[1931] Van Aser, zijn brood zal vet zijn, en hij zal koninklijke lekkernijen leveren. Genesis 49:20 Aser zal gezegend zijn met zonen, zoals er in de grondtekst staat: boven de zonen. Dan komt de naam tot zijn betekenis. Aser is welgelukzalig, die mens boven al de zonen, die de Heere mag kennen en ontmoeten en winst doen mag met dat wat God hem geeft; Psalm 144:7 berijmd. Het is dan niet nodig schatten van de aarde te bezitten. Hij is dan rijk met een schamel stukje brood. Het brood is dan toch vet, als het ontvangen wordt als een verbeurde weldaad en genoten als een vrucht van het tussentredende werk van die gezegende Borg en Middelaar, proevende de zoetheid van dat bloed. In mijn jeugd heb ik een man gezien op zijn sterfbed, die men een glas water gaf en hij bezag dat water en zei: Dat moest mijn Borg missen. Even later zei hij: Hoe rein en hoe zoet zal het zijn te drinken van dat water uit de rivier, klaar als kristal! Een andere man vertelde mij, dat hij Avondmaal gehouden had, 's morgens vroeg met zijn sneetje brood en zijn kopje koffie. Dan is het brood vet. Hoe schoon wordt dan al het geschapene! De boom en het blad, de rivier en de stroom, de berg en het dal, de stad en het dorp. Alles spreekt dan van de heerlijkheid, die bewaard wordt voor die zonen. Het spreekt van de boom des levens, welks blad dient tot genezing. Het spreekt van de stromen van Gods liefde, de beken van Gods wellust. Het spreekt van de stad waarvan de grondslagen liggen op de bergen van Gods heiligheid. Is het dan geen bevoorrecht, gelukzalig volk, gezegend boven de zonen? En dan zal het ook enigermate gezien worden, wat Mozes aangeeft als de vrucht in hun heerlijke roeping: Hij zal de broederen aangenaam zijn. Dit ligt niet in onze natuur en toch, wat een gewichtig deel van de roeping voor Gods kind, voor de bevoorrechten met tijdelijk goed. Bron: 15 december, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 3. Jacob’s sterfbed, afl. 22, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 15 Jaargang No.5, december 1931.
[1932] Weest in geen ding bezorgd. Filippenzen 4:6a Zijn wij bereid onze begeerten in alles door bidden en smeking met dankzegging bekend te doen worden bij God? Wat zijn dat voor begeerten? Huichelen wij niet goede begeerten, terwijl de Hartenkenner leest op de bodem der ziel, dat wij woorden prevelen en de zaak niet vlak ligt in het hart? Hebben wij lust te komen, zoals wij zijn? Wij willen vragen, en begeren een goed gewas, een vruchtbare zomer en hogere prijzen voor de productie, maar wat zullen wij er dan mee doen? Wat Pagina 7 van 16
hebben wij er nu mee gedaan? Wel, we hebben het immers alles voor de Baal gebruikt. Mijn wol en Mijn vlas, zegt de Heere. En nu breekt God de Baals af en wij houden vast. O nee, mijn lezer! Dat wij onszelf kregen neer te leggen voor de Heere, zoals wij zijn, in onze wederspannigheid, met al onze vleselijke begeerten. Opdat Hij ze dode en ons bediene uit Gethsémané, waar de Borg gebeden heeft voor de kerk: Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede. Was er dan strijd tussen de wil des Vaders en des Zoons? Nee, geen denken aan, maar de Borg wordt daar gevonden in de zwakheid van het vlees, in de natuur van de kerk. En Hij onderwerpt die natuur aan de wil van God, aanvaardende de heilige openbaring van al de deugden Gods tegen de zonde. Zie, hebben wij dat niet nodig in deze tijd? Uw begeerten in Christus gedood, opdat u uit Hem bediend door de Heilige Geest reine begeerten mag ontvangen, om niet anders te willen dan God wil. Daarom getuigt de apostel van bidden en smeken met dankzegging. Het is een worsteling in Gethsémané! Wie zal bidden, als het niet vloeit uit de bediening van die grote Hogepriester? Dan wordt het een bidden en smeken als de bidder, die waarlijk begeert met de Heere verenigd te worden; wetende dat Hij alleen goed is en belijdende, dat de wil Gods altijd heilig en goed is en dat wij arme, blinde schepselen zijn die met onze begeerten de hel verkiezen. Bron: 13 maart, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: blz. 50,51 Nagelaten oefeningen, door W. van Leeuwen, 1977 Uitgeverij Kleppe, Scherpenisse. Weest in geen ding bezorgd, Biddagpredikatie voor het gewas over Philippenzen 4:6, Nieuw-Beijerland 1932.
[1933] Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? Want wij hebben gezien Zijn ster in het oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden. Mattheüs 2:2 Hoe komen die wijzen hierbij? Ja, zegt wellicht iemand, Hij werd verwacht. Er was een algemene gedachte omtrent een komende Koning. Het was immers de volheid des tijds? En nu zij die wonderster zien, besluiten zij, dat de Koning Die zij hebben verwacht, er zijn moet. Maar, er zijn met hen duizenden sterrenkundigen en die hebben er dat niet in gezien. Hoe komt dat dan? U kunt het alles in dat Woord besluiten: Zij hebben Mijn Woord verworpen, wat wijsheid zouden zij hebben? U kunt het vinden in Psalm 32: Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. En Psalm 89: Maar zo zijn kinderen ooit Mijn zuivere wet verlaten. Zie, dat handhaaft de Heere in onze tijd. Het zijn de gangen van de beledigde majesteit des Heeren, en wie buigt eronder? Wie valt onder het Woord? Wie ziet Zijn ster? Wat is dat dan? Wel, de sterren zijn in het Woord, in de prediking van de beloften Gods, en Christus is de Zon der gerechtigheid. De kerk is schoon als de maan, maar de sterren verkondigen Abram de onwankelbaarheid van Gods beloften in het verbond, toen de Heere tussen de stukken doorging; Genesis 15. Welnu, temidden van de oordelen is ons ook dat nog gepredikt. De lankmoedigheid Gods heeft ons nog gedragen en wij zijn tot hiertoe dit jaar, dat straks achter ons ligt, nog gespaard. Ja, de Heere heeft het nog verdragen, dat wij Hem verachtten in Zijn liefelijke nodiging: Wend u naar Mij toe, en wordt behouden. En wij wendden ons tot Baal-Zebub, tot de goden van de tijd, schreeuwend om steun bij de overheid, en verwierpen die steun die Zijn goedheid ons aanbiedt. Waar zouden we eindigen? Hebben wij te klagen, terwijl Hij ons kleedde en voedde en wij ons stukje brood nog mochten eten, en God nog overvloed schonk? En waarom dat nu? Alleen uit dat verbond, dat wij verachten; om Christus' wil, Die het kocht en betaalde met de dure prijs van Zijn bloed. Nog eens: Hebt u Zijn ster gezien? Die staat nog aan de nachtelijke hemel en predikt u de Zon der gerechtigheid. Bron: 26 december, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 3. Jacob’s sterfbed, afl. 22, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereniging “Calvijn” te Dordrecht 16 Jaargang No.9, januari 1933.
[1933] Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid. Psalm 119:124a
Pagina 8 van 16
Durven, kunnen wij deze bede overnemen als wij de ingang van het nieuwe jaar naderen? Gaat het om de leiding, de goedkeuring des Heeren? Want bij al waar dit volk over te klagen heeft, bezitten zij toch een groot voorrecht. Het woord knecht betekent: verknocht aan de Heere, Zijn eigendom. En dat gaat terug in de eeuwigheid, werd geopenbaard in de tijd, toen de Geest des Vaders hen trok uit de boeien van zonde en duivel en wees op het recht des Heeren. Of wilt u, het vloeit uit de wedergeboorte en dus betekent dat knecht zijn hier kind zijn; en dat heeft hen die goedertierenheid doen smaken, want zij waren knechten, kinderen van de vorst der duisternis; kinderen des toorns, gelijk de anderen. Maar God Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde; o, dat is die goedertierenheid waarop zij hopen. Goedertierenheid; dat is meer dan de algemene goedheid waarmee de Heere aan alle schepselen weldoet: Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Maar de natuur merkt het niet op, proeft en smaakt die goedheid niet. Daartoe is nodig de toepassing, dat het dieper gaat, het hart raakt; en zie, dat noemt de kerk dan goedertierenheid. Wat is het dan? Wel, het nederbuigen des Heeren tot dat schepsel, de wondervolle liefdesopenbaring in de Heere Jezus Christus. Dan ook de zalige en zielsvernederende vrucht van die goedheid. Want het is toch alleen het tussentreden van de Borg; en dat is toch de gave des Vaders waarin de Heere ons niet in de hel werpt, maar nog weldoet, en ach! Dat wordt nu alleen gekend en genoten in de weg van zelfkennis en diepere ontdekking. Het zal een bijzonder voorrecht zijn de oude schuld op oudejaarsavond met de Heere uitgemaakt te hebben, maar het staat te vrezen dat er o zo veel meegaat het nieuwe jaar in. En dan staat Gods volk aan de ingang met de onvergeven zonden, de onbeleden schuld en een bestaan, waarin zij het weten: Wij zullen het niet beter maken. Bron: 31 december, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 3. Jacob’s sterfbed, afl. 22, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 16 Jaargang No.9, januari 1933.
[1933] Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. 1 Koningen 17:1b Voor Wiens aangezicht ik sta. Achab en gans Israël, behalve de zevenduizend, stonden met de rug naar de levende God gekeerd, maar de staat en standplaats van Elia was voor het aangezicht des Heeren. Elia was een mens van gelijke beweging als wij, maar hij heeft genade gevonden bij God, en dus staat hij voor de Heere niet in eigen kracht of gerechtigheid, maar in de kracht die de Heere Zelf verleent. Wij hebben dan te letten op dit staan van twee zijden. Ten eerste wordt dan gekend, wat de kerk getuigt in Psalm 16: Ik stel de Heere geduriglijk voor mij. Dus de Heere staat voor mij. Dat wil zeggen een levende indruk om te dragen van Zijn alomtegenwoordigheid en alwetendheid naar Psalm 139. Ook Jeremia getuigt dat de Heere de hemel en de aarde vervult. Wat geeft dit een teer, voorzichtig leven. Geen stap te durven doen zonder Hem, in de kleinste dingen Zijn hand op te merken. Zijn goedheid en liefde te proeven in het stukje brood dat u eet, in een slok water die u verkwikt. Bedenk dat die gezegende Borg dit moest missen aan het kruis, opdat Hij dat mij, zo'n hellewicht, zou schenken. Hoe bevreesd is dan die mens voor de zonde! De afwijking blijft onze schuld. Jesaja 59:2 blijft waarheid; het zijn uw zonden, die scheiding maken. En met recht klaagt de Heere over dat volk, dat zijn eerste liefde verlaat. Dit is dan de ene zijde van dit woord en nu het tweede dat uit dat eerste vloeit; wie staat voor 't aangezicht des Heeren leeft bij de vraag: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? Met de engelen passen op het Woord van Zijn mond en dat ziet u hier bij deze profeet. Met het Woord des Heeren treedt hij heel de wereld tegen, trotseert de publieke opinie, bindt de strijd aan tegen de tijdgeest, vreest de macht van Achab niet, noch de toorn van Izebel. Hij staat voor de Heere, onbeweeglijk in de kracht van Goddelijke tegenwoordigheid en goedkeuring. Het is in hem waarheid: Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Bron: 28 augustus, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen.
Pagina 9 van 16
e
Zie ook: Blad 1. Elia, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 16 jaargang No.11, maart 1933. Zie ook: blz. 21, deel 1 , Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
[1933] Braakt ulieden een braakland, en zaait niet onder de doornen. Jeremia 4:3b Op de akker van ons hart wast van nature niet anders dan onkruid, doornen en distelen, vergif uit de verboden vrucht. Hebt u dat wel eens geloofd? En u wijst misschien op zoveel voortreffelijks, wat de natuur nog openbaart. Natuurlijke liefde en voorbeelden van zelfopoffering en vleselijke barmhartigheid, en dan is dat zo, maar vergeet dan niet: in de eerste plaats is er een algemene genade, die zich uitstrekt over dit leven; die maakt ook de aarde nog vruchtbaar, Mattheüs 5:45, maar die geeft ook nog een dragelijk leven in de natuur. Was er dat niet, dan was dit leven al een hel. Hoe duidelijk wordt dat gezien in deze tijd, waarin men zich onttrekt aan die algemene genade, men onttrekt zich aan het uitwendige beslag van Gods Woord en men volgt de raad des duivels op, en men leert de kinderen van ons geslacht, dat men zich uitleven moet. Groot zijn de bemoeienissen Gods in die algemene genade, die nog natuurlijke liefde en medelijden wekt, maar hoe gebruikt de mens dat nu? Wat doet de mens er nu mee, als hij met al die gaven de genade mist die hem doet buigen voor de Gever? Het Woord des Heeren vermaant: En zaait niet onder de doornen. Ook dit is een zeer ernstig woord van diepe en wijde betekenis. Vermeng dat goede zaad niet met het onkruid. Praat niet van de Heere Jezus, als er geen plaats voor is. Troost niet, als er geen waarachtige droefheid gekend wordt. Wij mogen niet zalig spreken, onszelf en anderen, op grond van hoedanigheden in het schepsel, want dat blijven in beginsel doornen, ook al doet de mens zich vroom voor. Het beginsel en doel blijft de behoudenis van hetgeen voor de Heere een vloek is. En toch, hoe veelvuldig wordt dit gevonden! Een wereld vol mensen, die van Jezus praten en geen kennis hebben aan de verloren staat; vijanden van dat arme leven, die de zaken omkeren: Wij Jezus dienen en geen dienende Zaligmaker. Bron: 1 november, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: blz. 332, 333 Nagelaten oefeningen, door W. van Leeuwen, 1977 Uitgeverij Kleppe, Scherpenisse. Een Ernstige Vermaning Des Heeren aan de mannen van Jeruzalem, uit een drietal oefeningen, Nieuw-Beijerland 1933.
[1933] Wij gedenken Uwer weldadigheid. Psalm 48:10a Daarop zal het aankomen, of dat waarheid is dat wij de Heere gedenken in de weldaden, die Hij aan ons volk geschonken heeft. Maar dat spreekt toch vanzelf en daarop wijzen toch ook al onze christelijke bladen met grote en vette letters. Ik wil daar geen kwaad van zeggen. Alleen, wij hebben hier Gods Woord voor ons liggen en daarnaar te vragen, en voorzover ik het dan zie, wordt in al dat gedenken een voorname zaak gemist. En welke is dat dan? Wel, het antwoord op de vraag: Waarom heeft de Heere zulke bijzondere weldaden bewezen aan dit volk? Zulke grote bemoeiingen gemaakt met ons geslacht? Zijn wij dan zoveel voortreffelijker dan andere volken? Zijn wij uitnemender?, vraagt Paulus. En dan antwoordt de apostel: Geheel niet; want wij hebben tevoren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn. Maar wat dan? Wel, alleen om Christus' wil. Als wij dus gedenken de weldadigheden en het is waarheid: Wij gedenken Uwer weldadigheid; dan worden wij bepaald bij de prijs die ervoor betaald is, namelijk het dierbare bloed van Christus. Mijn lezer! Hebben wij daar kennis aan? Indien niet, dan is het maar een ijdel gejubel en geen gedenken. Want dat steekt af naar de diepte, doet buigen voor de majesteit des Heeren, Die de middelen verwekt en sterkt door Zijn genade, opdat Zijn Naam verheerlijkt worde en Zijn volk gezegend. Als die Geest weer eens licht verspreiden zal overeenkomstig het Woord, zal er dan geen reden zijn om diep te buigen, ons weg te schamen vanwege het vreselijke misbruik van de weldadigheden des Heeren? En Hem, de Weldoener ermee in het aangezicht geslagen door Zijn heilig Woord te verwerpen en niet te zoeken de vreze Gods; integendeel, Hem openlijk te tergen in Pagina 10 van 16
zo menig opzicht. In het midden des tempels! Hoe kom ik daar? Wel, door het voorhof en daar staat het brandaltaar en het wasvat. Wat wil dat zeggen? Dat wij wat dieper zullen graven en gedenken het lijden van de gezegende Borg, waarin Hij de vrijheid voor Zijn volk gekocht en betaald heeft, welke boodschap ons nog gebracht wordt. Bron: 30 oktober, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: blz. 458 Nagelaten oefeningen, door W. van Leeuwen, 1977 Uitgeverij Kleppe, Scherpenisse. Gods weldadigheden herdacht in het midden Zijns tempels, tijdwoord naar aanleidingvan de herdenking van Willem van Oranje over Psalm 48:10, uitgesproken op Zondag 23 April 1933, Nieuw-Beijerland 1933.
[1933] En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia; zo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de fles ontbrak niet, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door de dienst van Elia. 1 Kon.17:15,16
Wie gelooft in de levende God, Die alles regeert en mildelijk geeft, kan niet anders dan milddadig zijn en hij zal er zelfde rijke vrucht van genieten. "Zij en hij en haar huis, vele dagen." Nog zijn er en die zullen er blijven, die met haar meeëten, het wonderbrood in de gunste Gods en dan kan dat zijn in de overvloed van dit aardse, het kan ook zijn met een schrale bete. Maar wie mag het eten als een vrucht van Jezus' zoen- en kruisverdienste, want dat is toch de kern van de zaak? De Heilige Israëls kan niet met een heidinne te doen hebben, evenmin met een Christen in naam, maar dat gezegende werk van die Grote Borg en Middelaar, Zijn bloed heeft dat meel gegeven, de olie verworven en Zijn voorbede doet die ziel geloven. Nu, wie zo zijn stukje brood eet, hij zal de zoetigheid smaken en gaarne meedelen aan de naasten. God lief te hebben, draagt deze vrucht: de liefde tot de naasten. Hier is de liefde Gods in Christus Jezus die de banier is over het huis van deze weduwe. Hier is de Kerk, hier hebben zij dagelijks avondmaal gehouden en ze hebben gezongen van die goedheid die het al te boven gaat. Ge hoort dat later nog als de Heere predikt in Nazareth, hoe die weduwe leeft in de ziel van de Borg. O, wonderlijk samenzijn, "zij en hij en haar huis, vele dagen." Hebben wij er kennis aan? Wel eens meegegeten met hen? Het brood van Gods liefde in geloof genoten? e
Bron: Blad 2. Elia, afl. 10, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 17 Jaargang No.7, november 1933. Zie ook: blz. 72, deel 1 , Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
[1933]
Sta op, eet! Want de weg zou voor u te veel zijn. Zo stond hij op, en at, en dronk; en hij ging, door de kracht derzelver spijs, veertig dagen en veertig nachten, tot aan de berg Gods, Horeb. 1Kon.19:7b en 8 Maar nu proeft hij dat de Heere goed is over slechte mensen, die weigeren langer hem te dienen. Die 't moe worden den last van 't Woord te dragen. En nu te ondervinden dat de Heere niet moede wordt dezulken te dragen en te verzorgen en o, als 't dan wat dieper gaat: die koek op de kolen gebakken. Dat heeft de Zone Gods nu verdiend, Hij neemt al die verkeerdheid op Zich en gaat in de vlammen van Gods toorn, opdat het voor mij zij: de vlammen van Gods eeuwige Liefde. Hoe zoet dan de smaak en welk een kracht gaat er dan van uit! Een tafel die de Heere aanricht in de woestijn. Met Hem Avondmaal houden en Hij met u. Welk een omkering! Mijn lezer, hebben wij daar kennis aan? Dat tweeërlei eten. Ach, meestal eten en drinken wij alleen voor en naar het vlees, maar het behaagt de Heere wel eens onverwacht tot Zijn volk over te komen en in dat stukje brood en de drank, al is 't Pagina 11 van 16
misschien een kopje slappe koffie, Zijn gunst te doen proeven en te bepalen bij het lijden van Christus. Hoe Zijn bloed de aarde vruchtbaar maakt, en het alleen Zijn verdienste is, waaruit wij ook dit stukje brood ontvangen. Wat smaakt het dan zoet! Welk een versterking wordt er dan genoten! Dat is de beleving van Openbaringen 3: 20, het kloppen en het openen en Avondmaal houden. Zo houdt de Heere Zijn instellingen in stand. e
Bron: Blad 2. Elia, afl. 10, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 17 Jaargang No.7, november 1933. Zie ook: blz. 243, deel 1 , Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
[1934] En het geschiedde, dat eene zekere dienstmaagd, hebbende eene waarzeggende geest, ons ontmoette, welke haren heeren groot gewin toebracht met waarzeggen. Hand. 16 : 16b. Heeft de Waarheid, het Licht in onze ziel den strijd ertegen aangeboden, zodat wij leerden onzen diepe val, hoe wij ons moed- en vrijwillig verkocht hebben en nu in onszelf geen vermogens ons los te maken. Want nu kan het, dat wij de waarzegster schuwen en dat afkeuren op grond van de letter van Gods Woord - en dat is goed - maar dat wij door waarzeggerij op geestelijk gebied bedrogen, worden en dan alles van binnen rustig, en den dood. Er wordt wat leugen gepredikt, omhangen met de letter van de waarheid, die den mensch een naam geven hem doen menen, dat hij wat groots is en verloochenende de praktijk der zaken en dan zijn we overal tegen, behalve tegen ons zelf, ook tegen de waarheid in de praktijk, want die werpt al de grootheid in het stof. Ach, dat wij een hart hadden om te letten op de beginselen. Maar, vraagt wellicht iemand - zou dat nu werkelijk bestaan? Waarzeggen? of is 't al bedrog ? En dan is er zeker veel bedrog bij, maar vergeet dan toch niet dat de Duivel veel weet. Hij kon Saul zijn ondergang voorspellen, want de Heere was geheel van den Koning geweken. Gods algemene genade had hem losgelaten en dan overgegeven in de macht van den Verderver. Hij had Job kunnen voorspellen den ondergang van zijn huis, want het was hem in de hand gegeven, en nu is het dus heel niet te verwonderen, dat hij bij diefstal, moord en doorbreking van de zonde, waarin hij toch altijd geducht de hand heeft, raad kan geven ; maar wat betreft het voorspellen der toekomst in iemands leven, dat is bedrog, want dat is in Gods hand. Maar dat het soms uitkomt, dat is geen wonder, alleenlijk wij hebben ons te wachten voor die gangen en den Heere om raad te vragen, Hem onze zaken in handen te stellen, want let daarop, hoe het geen nut doet, maar voert tot een vreselijk einde. Hij gaat rond, als een briesende leeuw zoekende te verslinden. Bron: 2 juli, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: Blad 3. De dageraad voor Europa afl. VII Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te e Dordrecht 18 jaargang No.1, mei 1934.
[1935] Daarna kwamen zij tot het dal Eskol en sneden vandaar een rank af met één tros wijndruiven, die zij droegen met hun tweeën op een draagstok; ook van de granaatappelen en van de vijgen. Numeri 13:23 De ene verspieder zag de vrucht en de andere verspieder niet. Zij hebben allen de tros wijndruiven gezien, maar er waren er maar twee van de twaalf, die de tros wijndruiven in het geloof zagen: Jozua en Kaleb. Het gold ook hier: In Uw licht zien we het licht. Allen aten het manna, maar voor hoe weinig mensen was het waarlijk hemelbrood. Paulus getuigt in 1 Korinthe 10 van het drinken uit de steenrots, maar dit neemt niet weg de ontzaglijke verantwoordelijkheid, denk aan de tien verspieders. Dat wij dan vragen om ogen om te zien, een hart om te proeven, en zalig het volk dat in geestelijke zin proeven mag de druiven van Eskol. Dat kan zijn een schamel stukje brood en een dronk water, als daarin gesmaakt wordt de liefde Gods in Christus Jezus. Het is gekocht en betaald met Zijn dierbaar bloed. Bron: 31 oktober, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen.
Pagina 12 van 16
Zie ook: Blad 4. Ingekomen vragen n.a.v. Num.13:23, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te e Dordrecht 18 Jaargang No.11, maart 1935.
[1936] Ach, hoe hebben wij nodig, niet alleen dat aanradende woord "ziet!", maar de overwinnende macht des Geestes, Die ons alleen doet zien, het Koninkrijk Gods in de uitwendige weldaden. Ziet, hoe de Heere Zijn volk een herberg bereidt in de woestijn. De bladeren van de boom overdekken hem, zijn slaapkamer. Lieflijk bewaard door de wacht van de troongeesten des hemels en als hij achterom ziet, staan de spijs en drank gereed. O, Elia, hebt gij dat verdiend? Neen, maar dat heeft Christus verdiend. Hem hongerde in de woestijn en de duivel verzocht Hem, en daaruit ontvangt Zijn kind voedsel in de woestijn en kan geen duivel hem kwaad doen. Dienen Gods engelen hem en dat kan Elia niet verdienen, maar ook niet verzondigen, want dat heeft de Borg op Zich genomen. En ziet! Is 't niet zo, als wij zo ons stukje brood mogen eten en het water mogen drinken? Dan houdt ge avondmaal met Hem en Hij met u en dan is er overvloed, dan zijt ge rijk met brood en water, de spijze van de kinderen Israëls in de woestijn. Wat de Schrift noemt: "hemelbrood en water uit de steenrots" en "de steenrots die volgde, was: Christus" (1 Cor. 10:4). Maar dan is nodig dat zien en anders is 't altijd nog te kort. Dan wordt 't vlees het moede: "brood en water". Zij verachten het, maar toen waren er vurige slangen. e
Bron: Blad 2. Elia, afl. 39, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 19 Jaargang No.11, maart 1936. Zie ook: blz. 234, deel 1 , Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
[1936] Zo nam de HEERE God de mens en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen en die te bewaren. Genesis 2:15 Heeft Adam ook voor de val gewerkt of is het werken alleen om der zonden wil? Zeker heeft God Adam ook voor de val werk gegeven, denk maar aan de woorden: de hof bebouwen en bewaren. Ja, een ontzaglijk werk had de Heere gezet op de hand van de mens: de aarde onderwerpen en heerschappij voeren over al het gedierte dat op de aardbodem is; Genesis 1:28. Bovendien wordt Adam terecht genoemd de opperzangmeester in de reine schepping, om uit de drang van het hart de toon aan te geven in het loflied ter ere van de Schepper. Dus is werken op zichzelf geen zonde, noch een gevolg van de zonde. Immers, de Heere Christus getuigt tijdens Zijn omwandeling: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. Al wat geschapen is, werd geschapen om te werken, en de zaligheid van Gods volk zal niet bestaan in nietsdoen, maar in een voortdurende, zielsvervullende werkzaamheid om de Heere te prijzen en te kennen, wanneer het Lam hen een Leidsman zijn zal tot levende fonteinen der wateren. Maar nu de grote verandering als een gevolg van de zonde, want dan horen we in Genesis 3:17-19 over de vervloeking van het aardrijk, over doornen en distelen en over brood eten in het zweet uws aanschijns. De mens is de heerschappij over de aarde verloren en nu is hij gezonken beneden het werk. Wat een verlustiging was is nu vaak smart, en wat zijn rust was is nu zijn vermoeidheid, tot hij tot de aarde wederkeert. Maar nu in Christus Jezus, Wiens bloed de aarde weer vruchtbaar maakt, is het werken ook weer een zegen en het wederkeren tot de aarde een rusten op de slaapstede. Bron: 14 maart, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. Zie ook: Blad 3. Antwoord op een ingekomen vraag. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te e Dordrecht 19 jaargang No.11 maart 1936.
Pagina 13 van 16
[1936] Sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn. Zo stond hij op, en at en dronk; en hij ging door de kracht derzelver spijs veertig dagen en veertig nachten, tot aan de berg Gods, Horeb. 1 Koningen 19:7b,8 Opmerkelijk dat de engel, die Elia diende hier in de woestijn in de tweede bediening genoemd wordt: de engel des Heeren, terwijl er de eerste maal eenvoudig staat: een engel. De eerste maal een engel op wie hij geen acht geeft, maar weer inslaapt, hoewel hij gegeten en gedronken heeft. Maar nu de engel des Heeren. Goddelijke autoriteit en macht, die hem klaar wakker maakt en de indruk levend maakt in de ziel: Dit is van de Heere. Van de koek en het water heeft hij de eerste maal niets geproefd. Toen was het alleen voor het lichaam en hij sliep voort. Maar nu proeft hij dat de Heere goed is voor slechte mensen, die weigeren langer hem te dienen, die het moe worden de last van het Woord te dragen. En nu te ondervinden dat de Heere niet moe wordt hen te dragen en te verzorgen en o, als het dan wat dieper gaat: die koek is gebakken op de kolen. Dat heeft de Zoon van God nu verdiend. Hij neemt al die verkeerdheid op Zich en gaat in de vlammen van Gods toorn, opdat het voor mij zullen zijn de vlammen van Gods eeuwige liefde. Hoe zoet is dan de smaak en welk een kracht gaat er dan van uit! Een tafel die de Heere aanricht in de woestijn. Met Hem Avondmaal houden en Hij met u. Wat een omkering! Hebben wij daar kennis aan? Dat tweeërlei eten. Ach, meestal eten en drinken wij alleen voor en naar het vlees. Maar het behaagt de Heere wel eens onverwacht tot Zijn volk over te komen en in dat stukje brood en de drank, al is het misschien een kopje slappe koffie, Zijn gunst te doen proeven en te bepalen bij het lijden van Christus. Hoe Zijn bloed de aarde vruchtbaar maakt en het alleen Zijn verdienste is, waaruit wij ook dit stukje brood ontvangen; wat smaakt het dan zoet en welk een versterking wordt er dan genoten! Dat is de beleving van Openbaring 3 vers 20: Het kloppen en het openen en het Avondmaal houden. Bron: 29 augustus, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 1. Elia, afl. XL. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 19 jaargang No.12, april 1936.
[1936] En zie, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen voor de HEERE heen; doch de HEERE was in de wind niet; en na deze wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte. 1 Koningen 19:11b,12 Bovenstaande woorden zijn en worden heel verschillend verklaard. Sommigen willen er een terechtwijzing in zien voor Elia, alsof de Heere zijn ijver betoond op de Karmel, inzonderheid het doden van de Baalspriesters, afkeurt als te onstuimig. Want de Heere was niet in die vreselijke tekenen, maar in het suizen van die zachte stilte. Het is een vreselijke gedachte, dat Elia al die Baalspriesters gedood zou hebben in zijn vleselijke ijver en niet in de gerechtigheid Gods. Dat kunnen alleen zij beweren, die Baal liefhebben. Die vinden de gerichten Gods in het Oude Testament ook vreselijk, omdat men de zonde liever heeft dan God en haten de levende Kerk, die in de weg der gerichten ook de Heere verwacht, wetende dat richten en redden samen gaan. De kanttekenaren geven daarop een duidelijk antwoord als zij zeggen: De Heere is in de wind, de aardbeving en in het vuur niet geweest ten aanzien van Zijn Goddelijke aanspraak, maar alleen ten aanzien van enige Goddelijke eigenschappen. Zie, wij hebben nodig een daad Gods in de ziel, zullen wij Hem ontmoeten in Zijn algemene openbaring. Dat getuigt van onze diepe val. We kunnen dit wijd uitbreiden, maar zullen dat niet doen, en wijzen elkaar op een enkel punt. Hoe groot is de goedheid Gods! Wanneer wij ons stukje brood eten, dan is dat een verbeurde weldaad, want wij zijn doornen waardig. Groot is dus die weldaad van alle zijden, dat wij het nog hebben. Nu kan het, dat wij er een indruk van hebben, maar om nu te proeven de zoetigheid van Zijn bloed, waarmee Hij dit gekocht en betaald heeft, daartoe is nodig de bijzondere goedheid des Heeren in de bediening des Geestes. Maar dit Pagina 14 van 16
neemt niets weg van de waarheid: En zie, de Heere gaat voorbij. Breng dit nu maar over op al de bemoeienissen Gods en dan is het leven vol van dit woord. In alles is de openbaring Zijner majesteit, maar nodig is en blijft om God erin te kennen en te ontmoeten; dat is de natuurkunde die de Heere Zijn volk leert. Bron: 30 augustus, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 1. Elia, afl. XLV. Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 20 Jaargang No.5, september 1936. Zie ook: blz. 270, deel 1 , Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
[1936] En Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden! Johannes 20:26b Vrede zij ulieden. Dat was de gewone groet in die tijd van dat volk, maar wanneer de Heere dat gebruiken wil, dan krijgt het een buitengewone inhoud. Het is dan waar, want Hij is de waarheid; dan is het levend, want Hij is het Leven. Hij geeft de vrucht te ervaren, want daar hebben wij altijd behoefte aan, dat de algemene goedheid die groot is, toch bijzondere genade voor ons wordt. En dan krijgen de gewone dingen een rijke en geestelijke betekenis. In het stukje brood dat u eet en proeven mag, proeft u de gunst van God. U proeft wat het Hem gekost heeft dit stukje brood te verwerven. Hoe zoet smaakt dan de liefde en dan is het mogelijk dat u Avondmaal met Hem houdt. De slok water verkwikt u, wanneer het levend in u wordt, dat Hij klaagde: Mij dorst, en dat wij Hem gal met edik gemengd hebben gebracht. Zie op deze discipelen. Zij hebben geen vrede met het sluiten van deuren. Zij missen Jezus en hebben dus ook geen vrede met zichzelf, noch met al wat er gebeurd is, want zij hebben toch een rijke levenservaring, veel bevinding. Maar daar kunnen zij niets mee doen, de vreze der Joden, het klaagt hen alles aan. Stellen we ons hier de vraag : Hebben wij kennis aan die onvrede, omdat God gemist wordt? Hebben wij geen vrede met de dodige rust, al is het menigmaal veel te rustig? Ja, dat is de macht van de dood, maar hier werkt het leven, de macht van Jezus' opstanding en Hij heeft de dood gedood in Zijn dood en nu staat Hij weer in het midden en heeft de wet vervuld en brengt de vrede daarvan mee. Hij is onze Vrede. Wat een voorrecht voor wie hier kennis aan mag hebben, hoe Hij weggenomen heeft de verdoemende macht van de wet. Nu blijft de ziel Hem nodig hebben tegen de beschuldigende macht van de wet, zal er weer vrede zijn met God en de wegen waarin zij geleerd worden. Bron: 18 april, Bijbels dagboek, Een korf met zomervruchten, door W. van Leeuwen, 2006, de Groot Goudriaan, Kampen. e Zie ook: Blad 3. Thomas afl. VI Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 20 jaargang No.7, november 1936.
[1938] Maar de Engel des HEEREN sprak tot Elia, den Thisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings van Samaria tegemoet en spreek tot hen: Is het omdat er geen God in Israël is, dat gijlieden heengaat, om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? 2 Kon. 1:3
Hij laat Zich verwerpen, kruisigen en blijft nog waarschuwen en nodigen in al de roepstemmen, bovenal in de prediking van Zijn Woord, waarvan geldt: "Zie toe, dat gij Dien die spreekt niet verwerpt die van de hemelen is". Elia mag het middel zijn, maar de Engel des Heeren, de Koning der Kerk spreekt en wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, de toorn Gods blijft op hem. We kunnen dit nog wijd uitbreiden, maar mocht de Heilige Geest maar eens een begin maken. Die kan het alleen toepassen, ons erbij bepalen, ons ervan overtuigen en schuldenaar maken omtrent de verwerping van die hoogste liefde, de zaligheid, de enige kans op behoud. Want dat is het voor Ahazia. Hij krijgt nog een boodschap des levens, nog een kans. "Maar" zegt ge: "Dat is naar menselijke wijze", en dat is zo, maar de Heere trekt met mensenzelen en met de touwen der liefde. Dat is Zijn Pagina 15 van 16
nederbuigende liefde, waarin Hij de menselijke natuur aanneemt en ons naar onze bevatting onderwijzen wil. "Hoe zal Hij ons de hemelse dingen zeggen, indien wij Hem in de aardse dingen niet geloven?" (Joh. 3). Denk aan de gelijkenissen, en zalig die op menselijke wijze door Hem onderwezen wordt in het stukje brood dat wij eten en de omgeving waarin wij verkeren. "Zie, een zaaier ging uit om te zaaien". Zie die vrouw, die aan de schoonmaak is, die het huis uitkeert, enz. Alzo is de gang van het Koninkrijk en merk vooral Zijn hand op in de opkeringen. Het is de liefde des Heeren, de liefde van Christus, Die de boden van de koning opkeert. En nu is er niemand onder ons die geen kennismaakt met die opkeringen. God spreekt eens of tweemaal tot de mens, maar vreselijk het oordeel wanneer het geldt: "Maar de mens merkt er niet op". Dan kan het, dat Hij u laat gaan en geen opkering meer geeft. Dat noemt men dan voorspoed, want ach! dat weten we ook al niet meer, wat voorof tegenspoed is. Jakob klaagt: "Al deze dingen zijn tegen mij", en 't was alles voor hem. e
Bron: Blad 1. Elia, afl. 66, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 22 Jaargang No.2, juni 1938. Zie ook: blz. 130, deel 2, Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
[1939] En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd: indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet geschieden. 2 Koningen 2:10
Want ach, als wij bepaald worden bij onze roeping, in de eerste plaats tegenover de God des levens, waar blijven we dan? Moed en vrijwillig zijn we van Hem afgevallen, hebben de dood verkozen boven het leven, en nu nog delen we in de algemene genadegaven. De adem onzer mond, de polsslag door onze aderen en bovendien kleding, voedsel en deksel. Ja, breid het zelf maar uit. Maar mochten we tot deze conclusie komen: Nog zijn we niet in de hel en dat alles uit Zijn liefde in Christus Jezus. Wat is dan onze roeping? Wel, in diepe vernedering elke ademtocht aan Hem te wijden. De apostel stelt ons dit voor door de Heilige Geest: "Hetzij dan, dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij gij iets anders doet, doet het alles ter ere Gods". Zie dat is onze roeping, en dat zou onze zaligheid zijn. En nu breidt dat zich uit tegenover de naaste. Wie? In de eerste plaats uw huisgenoten, de buren, de omgeving, waarin ge verkeert. En dit is onze roeping, het goede voor elkaar te zoeken. e
Bron: Blad 1. Elia, afl. 75, Maandblad van de Nederd. Hervormde Vereeniging “Calvijn” te Dordrecht 22 Jaargang No.11, maart 1939. Zie ook: blz. 182, deel 2 , Elia, de Thisbiet, Bijbellezingen, Dordrecht 1989.
Het grote belang van de waarheid van deze leeropvatting moge voor de lezer duidelijk zijn met verstand en hart.
Pagina 16 van 16