Afdeling Wetenschappelijk onderzoek en econometrie De euro en psychologische prijzen: simulaties van het worst-casescenario C.K. Folkertsma Onderzoeksrapport WO&E nr 659 Juni 2001
De Nederlandsche Bank
DE EURO EN PSYCHOLOGISCHE PRIJZEN: Simulaties van het worst-casescenario C.K. Folkertsma
Dit onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de benodigde gegevens ter beschikking stelde. Mijn dank geldt in het bijzonder Cecile Schut en Jan Walschots, beiden van het CBS, die zeer behulpzaam waren. Het CBS draagt echter geen enkele verantwoordelijkheid voor de onderzoeksmethode of de onderzoeksresultaten. Eventuele fouten zijn uitsluitend voor rekening van de auteur.
Onderzoeksrapport WO&E nr 659/0114 Juni 2001
De Nederlandsche Bank NV Afdeling Wetenschappelijk onderzoek en econometrie Postbus 98 1000 AB AMSTERDAM
SAMENVATTING De euro en psychologische prijzen: simulaties van het worst-casescenario C.K. Folkertsma Tegenwoordig zijn bijna 90% van de Nederlandse consumentenprijzen psychologische, handig gebroken of ronde bedragen. Na omrekening zullen de nieuwe europrijzen over het algemeen niet meer mooi ogen. Het Nederlandse publiek is bevreesd dat aanbieders consequent naar boven zullen afronden om mooie europrijzen te bereiken. Dit rapport geeft antwoord op de vraag: ‘Wat zou het effect op de consumentenprijsindex (CPI) zijn als alle aanbieders systematisch naar boven afronden?’ Aan de hand van de prijzensteekproef waarop de Nederlandse CPI is gebaseerd, wordt eerst empirisch bepaald welke psychologische prijzen in de praktijk worden toegepast. Vervolgens worden de prijseffecten van verschillende afrondingsscenario’s berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat de CPI met maximaal 0,7% toeneemt, als alle aanbieders naar boven naar de volgende mooi ogende europrijs zouden afronden. Vanwege de concurrentie tussen aanbieders, waarmee bij de ramingen geen rekening werd gehouden, is dit worst-casescenario echter zeer onwaarschijnlijk. Trefwoorden: Euro, inflatie, psychologische prijzen, consumentenprijsindex JEL codes: D49, E31, M31
ABSTRACT The euro and psychological prices: simulations of the worst-case scenario C.K. Folkertsma Currently, nearly 90% of all prices of consumer goods and services in the Netherlands are psychological, conveniently broken or round prices. After converting these ‘attractive’ guilder prices into euro using the official conversion rate, the resulting euro prices are generally not attractive. The Dutch public is concerned that retailers will not round their euro prices symmetrically upwards and downwards to the next attractive pricing point but only upwards. This paper investigates the question ‘What would be the effect on the consumer price index (CPI) if prices were systematically rounded upwards’. Firstly, the attractive pricing points are determined empirically using the actual price sample underlying the Dutch CPI. Secondly, different rounding scenarios are investigated and the likelihood of the worst-case scenario is discussed. It turns out that the euro introduction may cause an increase of the CPI by 0.7% at the most. However, due to competition in the retail sector, this scenario is very unlikely. Key words: Euro, inflation, psychological prices, consumer price index JEL codes: D49, E31, M31
-11 INLEIDING Alle producten die nu nog in Nederlandse gulden geprijsd zijn, behoren uiterlijk op 1 juli 2001 ook van een europrijs voorzien te zijn. Een aantal aanbieders heeft nu al hun assortiment dubbel geprijsd. De overgang op dubbele prijzen werd in enkele gevallen met forse prijsverhogingen gecombineerd. Hierbij zijn ‘mooie’ prijzen in guldens zoals NLG 1,99 naar boven afgerond zodat uiteindelijk ‘mooie’ europrijzen, zoals EUR 0,99 op de producten staan 1. Deze incidenten hebben bij het publiek het vermoeden doen ontstaan dat alle aanbieders bij de invoering van de euro hun prijzen systematisch naar boven en naar de volgende mooie europrijs zullen afronden. Impliciet wordt verder verondersteld dat zonder de komst van euro een prijsverhoging van vergelijkbare omvang niet zou plaatsvinden en er daarom geen andere redenen zijn, zoals gestegen kosten, die de prijsaanpassing zouden rechtvaardigen. In dit rapport wordt onderzocht wat de gevolgen voor de consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde index voor de consumentenprijzen (HICP) zouden zijn als alle aanbieders bij de euroconversie systematisch naar boven afronden om mooie europrijzen te bereiken. Deze vraagstelling vereist een empirische benadering, omdat de effecten van een dergelijke afrondingsstrategie op de CPI ervan afhangen voor welk percentage van de consumptieve bestedingen ‘mooie’ prijzen een rol spelen, welke bedragen als mooie prijzen worden beschouwd en wat de huidige prijzen en budgetaandelen van de verschillende goederen zijn. Het effect van de afrondingen op de CPI wordt in dit onderzoek met behulp van simulaties geraamd. Bij deze simulaties wordt van dezelfde prijzensteekproef gebruikgemaakt die ook aan de CPI van januari 2001 ten grondslag ligt. De simulatie houdt in dat voor elke van de rond 72.000 prijzen in deze steekproef wordt bepaald of het een mooie guldenprijs is of niet. Indien de prijs mooi is, wordt hij in euro omgerekend en aansluitend tot de volgende mooie europrijs naar boven afgerond. De overige gewone prijzen worden in euro geconverteerd en op de volgende cent naar boven afgerond. Het totale effect op de CPI van deze afrondingen wordt ten slotte berekend door de prijsverhogingen, gewogen met de budgetaandelen van de verschillende producten, te aggregeren.
1 Uiteraard is de prijs in gulden na een dergelijke afronding in de meeste gevallen niet meer ‘mooi’. Bij dubbele beprijzing zijn aanbieders verplicht ervoor te zorgen dat de twee prijzen op de cent nauwkeurig de officiële conversiekoers van NLG 2,20371 per euro weerspiegelen.
-2In dit onderzoek is overigens bewust weinig aandacht aan theoretische aspecten geschonken zoals de vraag of de verwachting dat de euro-invoering voor aanbieders een mogelijkheid is winstgevende prijsverhogingen door te voeren ook uit economisch-theoretisch perspectief gefundeerd is. Ook is bij deze simulaties geen rekening gehouden met mogelijke indirecte effecten van de afronding. Indien de afronding immers significante effecten op het prijsniveau heeft, zouden compenserende looneisen aanleiding zijn voor verdere prijsverhogingen. De hier gekozen naïeve benadering heeft het voordeel dat men een eenvoudig antwoord krijgt op de vraag: ‘Stel dat iedere aanbieder gewoon zijn prijzen naar boven zou afronden, wat is dan het effect op de CPI?’ Uiteraard zal in de discussie van de simulatie-uitkomsten worden stil gestaan bij de waarschijnlijkheid waarmee dit worst-casescenario optreedt, maar voor een meer omvattende uiteenzetting van de theoretische aspecten verwezen zij naar Folkertsma en Van Rooij (2001). In de marketingliteratuur worden ‘mooie’ prijzen onderscheiden naar psychologische, gebroken en ronde prijzen. Bij psychologische prijzen is het laatste significante cijfer een ‘9’, zoals bij NLG 1,99 of NLG 274,90. Deze prijzen worden vaak toegepast omdat consumenten bij prijsvergelijkingen het laatste significante cijfer negeren en geen verschil maken tussen bijvoorbeeld NLG 1,90 en NLG 1,99 maar wel tussen NLG 1,99 en NLG 2,00 2. Gebroken prijzen zijn bedragen die eenvoudig te voldoen zijn, zoals NLG 2,50 of NLG 4,75. De betaling van deze bedragen vereist weinig munten en geen of één munt wisselgeld. In bijvoorbeeld de horeca, sigarenwinkels en het openbaar vervoer worden deze prijzen vaak toegepast. Ronde prijzen zijn geheeltalige bedragen, zoals NLG 1,00 of NLG 150,00. In het bijzonder bij grotere bedragen wordt vaak voor ronde prijzen gekozen, wellicht omdat een prijs van NLG 121,05 bij de consument de negatieve indruk kan veroorzaken dat de aanbieder wel erg op de centen let. Aangezien de keuze van een psychologische, gebroken of ronde prijs door uiteenlopende motieven bepaald wordt, zal een aanbieder bij de euroconversie niet slechts een ‘mooie’ europrijs willen bereiken, maar een europrijs die net zoals de oude prijs psychologisch, gebroken of rond is. In tegenstelling tot ronde prijzen is voor psychologische en in mindere mate voor gebroken prijzen niet bekend, waar deze prijzen precies liggen. Is bijvoorbeeld NLG 179,99 een psychologische prijs, of NLG 179,00 of zijn beide bedragen relevante psychologische prijzen? Het effect op de CPI van de afronding naar boven op psychologische prijzen kan alleen betrouwbaar worden geraamd, als bekend is wat de
2 Voor andere verklaringen voor het gebruik van psychologische prijzen, zie Folkertsma en Van Rooij (2001).
-3psychologische prijzen precies zijn. Aangezien de literatuur hierover geen informatie geeft, zijn voor dit onderzoek de psychologische prijzen empirisch geïdentificeerd. De opbouw van de rest van het rapport is als volgt. In de volgende paragraaf worden de gegevens waarop de simulaties zijn gebaseerd nader beschreven. Paragraaf 3 gaat in op de methode waarop de psychologische en gebroken prijzen worden geïdentificeerd die in de huidige prijsstelling worden toegepast. Paragraaf 4 beschrijft de verschillende afrondingsscenario’s en de resultaten van de simulaties. In deze paragraaf wordt ook de interpretatie van de simulatie-uitkomsten bediscussieerd. De conclusies worden in de vijfde en laatste paragraaf van dit rapport getrokken.
-42 GEGEVENS Het bronmateriaal voor dit onderzoek is de prijzensteekproef die door het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor de berekening van de consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde index voor de consumentenprijzen (HICP) in januari 2001 werd getrokken. De gegevens zijn de prijzen zoals die bij de verkooppunten door enquêteurs zijn geregistreerd 3. In totaal omvat de steekproef bijna 72,000 prijzen voor 1.516 verschillende artikelen die voor de berekening van de CPI of HICP geselecteerd zijn. Voor de 1.516 artikelen zijn ook de wegingscoëfficiënten bekend waarmee de prijsindices op artikelniveau tot de CPI of HICP worden geaggregeerd. Voor een selectie van 1.190 uit deze 1.516 artikelen zijn de effecten van de afronding op psychologische prijzen gesimuleerd. Door deze selectie zijn132 prijzen uit de steekproef verwijderd. De verwijderde artikelen nemen circa 39% en 28% van de bestedingen voor hun rekening waarop de CPI respectievelijke HICP is gebaseerd. Deze artikelen zijn buiten beschouwing gelaten omdat er per artikel aan de ene kant geen of slechts enkele prijzen zijn waargenomen en aan de andere kant psychologische prijsstelling geen rol speelt. Bijvoorbeeld zijn er voor seizoengebonden artikelen geen prijzen in januari waargenomen als het om producten gaat die voornamelijk in de zomer worden gekocht, zoals bepaalde soorten fruit en groenten, tuinartikelen en zomerkleren. Prijzen zoals de huur van de woning en garage, de huurwaarde van het eigen huis, consumptiegebonden belastingen, kijk- en luistergeld en contributies voor verenigingen en prijzen voor goederen en diensten zoals gezondheidszorg, gas en licht, motorbrandstoffen, telefoondiensten, reparaties van huishoudelijke apparaten, verzekeringen en personenvervoer per spoor, over de weg of door de lucht zijn weliswaar enkele prijzen in de steekproef, maar zoals al het type goederen en diensten doet vermoeden, zijn deze prijzen psychologisch noch gebroken. De buiten beschouwing gelaten artikelen nemen bij de CPI een groter bestedingsaandeel voor hun rekening dan bij de HICP omdat de dekking van deze twee indices uiteenloopt. Het belangrijkste verschil is dat de HICP de fictieve huur voor de eigen woning niet als een consumptieve besteding beschouwt, terwijl deze meer dan 12% van de bestedingen representeert als men het consumptiebegrip van de CPI hanteert.
3 De voor het onderzoek verstrekte prijzen zijn overigens ontdaan van identificerende kenmerken (zowel van de berichtgever als van de producent van de artikelen).
-53 IDENTIFICATIE VAN PSYCHOLOGISCHE PRIJZEN De simulatieresultaten van afrondingseffecten op de CPI en HICP hangen onder andere af van de juiste identificatie van de relevante psychologische en gebroken prijzen. Veronderstelt men bijvoorbeeld dat tussen de bedragen 0,80 en 1,00 alleen 0,99 een psychologische prijs is, dan leidt de omrekening van NLG 1,89 in euro (EUR 0,86) en afronding naar de volgende psychologische prijs naar boven (EUR 0,99), tot een prijsstijging van 15%. Indien echter ook 0,89 een psychologische prijs is, zou de prijs slechts met 3% stijgen. De juiste identificatie van de daadwerkelijke gehanteerde psychologische prijzen is daarom voor de betrouwbaarheid van de simulatie-uitkomsten cruciaal. Figuur 1 geeft een eerste indruk van de prijzen in de steekproef. De figuur toont de frequentieverdeling van de centbedragen van de prijzen. Hieruit blijkt dat de centbedragen zeker niet uniform verdeeld zijn, maar dat bepaalde bedragen zeer vaak en andere bijna niet optreden. Aan deze frequentieverdeling is te zien dat alle drie typen van ‘mooie’ prijzen - ronde, gebroken en psychologische prijzen - in de steekproef duidelijk aanwezig zijn. Bijna 24% van alle prijzen zijn ronde prijzen. Bij elkaar representeren de klassieke psychologische prijzen, met een 9 als het laatste significante getal bijna 31%
van de
waargenomen prijzen. Bij de gebroken prijzen zijn het kwartje en de veelvouden ervan opvallend (in totaal meer dan 12% van de prijzen). Verrassend is de frequentie waarmee prijzen op 95 en 98 cent eindigen (20,5%). Beide centbedragen lijken in Nederland bij psychologische prijszetting te worden toeFiguur 1 Frequentieverdeling van de centbedragen van prijzen
-6gepast, terwijl men op grond van resultaten in de theoretische en empirische marketingliteratuur 99 cent zou verwachten 4. Veronachtzamen consumenten het laatste significante cijfer van de prijzen, zoals in de marketingliteratuur gesuggereerd wordt, zou hun aankoopbeslissing dezelfde zijn als de prijs op 95, 98 of 99 cent eindigt. Een prijs die op 99 cent eindigt zou daarom de winstmarge maximaliseren. In Nederland is een prijs eindigend op 99 cent overigens bijzonder aantrekkelijk, omdat 5 cent de kleinste munt is. Koopt iemand slechts één eenheid van een product ter waarde van NLG 1,99, dan betaalt hij immers NLG 2,00. Niet elke prijs die bijvoorbeeld op 99 cent eindigt, is echter ook een psychologische prijs die in de praktijk wordt toegepast. De prijzen NLG 1,99 en NLG 107,99 hebben bijvoorbeeld als het laatste cijfer een 9 en worden daarom in de literatuur als psychologisch beschouwd, maar de prijs NLG 107,99 treedt in de steekproef geen enkele keer op. De exacte locatie van de feitelijke psychologische prijzen is echter niet direct uit de verdeling van de prijzen af te leiden. Dit illustreert Figuur 2 die de frequentie van de afzonderlijke prijzen in de steekproef weergeeft 5. Figuur 2 Frequentieverdeling van prijzen
4 Voor een verkenning van de relevante literatuur zie Folkertsma en Van Rooij (2001). 5 De steekproef van 71.757 waarnemingen bevat 5566 afzonderlijke prijzen.
-7De figuur laat zien dat er enerzijds prijzen zijn die duidelijk vaker voorkomen dan andere, terwijl anderzijds veel bedragen helemaal niet worden waargenomen. Hoe groter de prijzen, hoe groter blijkt ook de afstand tussen de afzonderlijke prijzen. Bijvoorbeeld werden tussen NLG 0 en NLG 7 evenveel afzonderlijke prijzen waargenomen als tussen NLG 39 en NLG 81. Ook is de frequentie waarmee prijzen tussen NLG 0 en NLG 7 in het algemeen worden waargenomen hoger dan de frequentie van de relatief vaak optredende prijzen tussen NLG 326 en NLG 482. Ten behoeve van de simulaties zijn de feitelijk toegepaste psychologische prijzen met een tweestapsprocedure geïdentificeerd. Eerst zijn alle ‘opvallend vaak’ optredende prijzen met een rollend 75%percentiel vastgesteld. Vervolgens zijn deze prijzen in psychologische en gebroken prijzen geclassificeerd. In de eerste stap is steeds voor 100 opeenvolgende prijzen uit de steekproef het 75%-percentiel berekent voor de verdeling van het aantal waarnemingen. Als de mediaan van de beschouwde 100 prijzen tot deze 25% meest waargenomen prijzen behoort, treedt hij ‘opvallend vaak’ op. Deze benadering is rollend, omdat de selectieprocedure herhaald wordt, beginnend bij de 100 laagste prijzen, dan de volgende 100 prijzen met een overlap van 99 prijzen enzovoorts. Het aantal waarnemingen dat vereist is om in deze steekproef als ‘opvallend vaak’ optredende prijs te worden geselecteerd is in Figuur 3 weergegeven voor prijzen tot NLG 50. Figuur 3 Rollend 75%-percentiel
-8De beslissing om het 75%-percentiel voor 100 opeenvolgende prijzen te kiezen is zuiver empirisch gemotiveerd. Kiest men een hoger percentiel, dan worden er minder prijzen geselecteerd en worden er wellicht relevante psychologische prijzen over het hoofd gezien. Als men het 75%-percentiel op meer dan 100 opeenvolgende prijzen baseert, wordt het beloop van het percentiel als functie van de prijs gladder dan in Figuur 3. Het percentiel reageert dan minder snel op veranderingen van het aantal waarnemingen dat voor de omliggende prijzen ‘normaal’ is. Ook dan bestaat het gevaar dat een prijs die bij de psychologische prijsstelling wordt toegepast, niet als zodanig wordt herkend. Met de hier gekozen combinatie van een 75%-percentiel en 100 opeenvolgende prijzen wordt bereikt dat het aantal prijzen die ‘opvallend vaak’ optreden, groot is en de geselecteerde prijzen ook als ‘zuiver psychologisch’ of ‘gebroken’ kunnen worden geïnterpreteerd. De tweede stap bij de identificatie van psychologische prijzen is de splitsing van de ‘opvallend vaak’ optredende prijzen in psychologische prijzen en gebroken prijzen. Indien het laatste significante getal van een ‘opvallend vaak’ waargenomen prijs een 9 is of op 98 dan wel 95 cent eindigt, wordt deze als een psychologische prijs beschouwd. Indien een van de resterende prijzen door 5 cent deelbaar is, wordt hij als gebroken prijs geclassificeerd. De prijzen die in geen van deze twee categorieën passen, worden als gewone prijzen beschouwd. Alhoewel prijzen eindigend op 95 dan wel 98 cent volgens de literatuur tot deze laatste categorie van gewone prijzen zouden moeten behoren, blijken zij door Nederlandse bedrijven als psychologische prijzen te worden toegepast.
Dit suggereert de frequentieverdeling van de
centbedragen (Figuur 1) en de regelmaat waarmee onze identificatiemethode deze prijzen selecteert. Van de in totaal 5566 verschillende prijzen die in de steekproef zijn aangetroffen, zijn 1799 ‘opvallend vaak’ waargenomen. Hiervan zijn volgens de genoemde criteria 624 psychologische en 978 gebroken prijzen, terwijl 197 prijzen psychologische noch gebroken prijzen blijken te zijn, zoals NLG 6,57 6. De hier toegepaste methode voor de vaststelling van de psychologische en gebroken prijzen identificeert niet de laagste en hoogste prijzen. De simulaties worden echter niet door het gebrek aan de hoogste psychologische dan wel gebroken prijzen beïnvloed omdat de omrekening van de hoogste guldenprijzen naar euro tot bedragen leidt die 55% kleiner zijn. De laagste psychologische prijzen die wel relevant voor de simulaties zijn, werden geëxtrapoleerd. De prijzen 0,09, 0,19, 0,29, 0,39, 0,49, 0,59, 0,69, 0,79, 0,89 worden ook als psychologische prijzen beschouwd, omdat deze bedragen ook voor NLG 1, 2, 3 bij de psychologische prijsstelling worden toegepast. De laagste gebroken prijzen zijn niet geëxtrapoleerd, maar
6 In de appendix zijn de op deze wijze geïdentificeerde prijzen tussen NLG 0 en NLG 25 weergegeven.
-9geconstrueerd. Het uitgangspunt bij de constructie is dat een aanbieder een gebroken prijs kiest zodat een snelle en eenvoudige betaling mogelijk is. Door een prijs te zetten die met één, twee of drie munten kan worden betaald en geen of slechts één munt als wisselgeld vereist, is eenvoud en snelheid van de betaling gewaarborgd. Met dit stelsel van psychologische en gebroken prijzen dat Nederlandse bedrijven bij de prijsstelling toepassen, kunnen de prijseffecten van de euro-invoering in principe worden gesimuleerd. Er zijn echter drie problemen. Ten eerste is het niet zeker dat het stelsel van psychologische prijzen compleet is. Het bronmateriaal is immers een steekproef van prijzen en ‘opvallende’ prijzen worden slechts met een heuristische methode geselecteerd. Ontbrekende psychologische prijzen kunnen vooral bij de omrekening van lage prijzen tot aanzienlijke vertekeningen van de simulatie-uitkomsten leiden. Ten tweede zijn bedragen die eenvoudig te betalen zijn, afhankelijk van de beschikbare denominaties. Bijvoorbeeld komen bij de betaling van 0,75 cent in guldens drie kwartjes of één gulden en één kwartje wisselgeld aan te pas. Dit is een eenvoudige betaling. De betaling van hetzelfde bedrag in euro daarentegen vereist meer dan drie munten en is daarom niet eenvoudig. Ten slotte zijn tot nu toe ronde prijzen veronachtzaamd. Prijzen zoals NLG 5,00 of NLG 125,00 kunnen worden gezien als gebroken of ronde prijzen. De simulatieuitkomsten zouden vertekend zijn, als een aanbieder bewust een ronde prijs voor zijn product kiest, terwijl deze prijs bij de simulatie als een gebroken prijs wordt behandeld. Als gebroken prijs zouden NLG 5,00 respectievelijk NLG 125,00 immers tot EUR 2,28 respectievelijk EUR 56,80 worden afgerond en niet naar EUR 3,00 respectievelijke EUR 57,00. Voor het eerste probleem bestaat geen algemene oplossing. Teneinde de vertekening van de simulatieuitkomsten te beperken, lijkt het redelijk om tenminste voor bedragen onder NLG 10 ervan uit te gaan dat alle prijzen die op 9 cent eindigen in principe psychologische prijzen zijn. Onder deze hypothese zouden er 19 psychologische prijzen meer zijn dan empirisch kon worden aangetoond 7. Een oplossing voor het tweede probleem zou zijn om alle gebroken prijzen in gulden en euro te construeren. Bij deze benadering zou men slechts de empirische psychologische prijzen bij de simulatie toepassen en alle empirische gebroken prijzen vervangen door geconstrueerde gebroken prijzen. Voor het vaststellen of een prijs in de steekproef al dan niet een gebroken prijs is, past men de theoretische gebroken guldenprijzen toe, terwijl voor het afronden van de converteerde prijzen de theoretische
7 In de appendix zijn de empirische psychologische en gebroken prijzen tot NLG 25 weergegeven. In deze tabel zijn tevens de 19 prijzen herkenbaar waarmee de verzameling van empirische psychologische prijzen is uitgebreid.
- 10 gebroken europrijzen worden gebruikt. De constructie van de gebroken prijzen is voor beide valuta’s op hetzelfde principe gebaseerd, namelijk dat gebroken prijzen een eenvoudige betaling mogelijk maken. Een betaling is eenvoudig indien deze met minder dan drie munten of bankbiljetten kan worden verricht en geen of slechts één munt of bankbiljet als wisselgeld nodig is. Het derde probleem kan slechts gedeeltelijk worden ondervangen. Het is immers niet duidelijk of bij de keuze van bijvoorbeeld NLG 7,00 als prijs het ronde getal of de eenvoudige betaalmogelijkheid de doorslag gaf. Een gedeeltelijke oplossing is om alle ronde prijzen en niet slechts de ronde prijzen die eveneens als gebroken zijn geclassificeerd boven een bepaald drempelbedrag op de volgende hogere ronde europrijs af te ronden. Het drempelbedrag zou zo moeten worden gekozen dat boven dit bedrag de centen slechts een verwaarloosbaar gedeelte van de prijs vormen. In meerdere van de simulaties is NLG 25,00 als drempelbedrag gekozen. Dit bedrag is zeker zo laag, dat waarschijnlijk te vaak naar een ronde prijs wordt afgerond, zodat eerder sprake is van een overschatting van de prijseffecten dan een onderschatting. De percentages van de waargenomen prijzen die volgens de belangrijkste afbakeningen als psychologische, gebroken of rond worden beschouwd, zijn in Tabel 1 weergegeven. Volgens de hier toegepaste criteria blijken bijna 90% van de prijzen in de steekproef psychologisch dan wel gebroken te zijn. Deze cijfers overdrijven echter het belang van psychologische en gebroken prijzen voor de consumptieve bestedingen van huishoudens. Uit de laatste kolom van de tabel kan worden opgemaakt dat minder dan 50% van de totale uitgaven aan goederen en diensten worden besteed die psychologisch of gebroken geprijsd zijn. Tabel 1 Dekkingspercentages voor verschillende afbakeningen van psychologische, gebroken en ronde prijzen Omschrijving
__________________ 1. Empirisch psychologische en gebroken prijzen
_______________________________________________ Alle ‘opvallend vaak’ optredende prijzen die psychologisch dan wel gebroken zijn. Geëxtrapoleerde psychologische en geconstrueerde gebroken prijzen voor bedragen onder NLG 0,95.
Dekkingspercentage ________________ OngeGewogen wogen a) b) _______ _______ 88,2% 46,0%
2. Empirische Psychologische prijzen zoals in 1, inclusief uitbreiding van psychologische en psychologische prijzen tussen NLG 1 en 10. Alle gebroken geconstrueerde gebroken prijzen zijn geconstrueerd. prijzen
86,5%
44,7 %
3. Inclusief ronde prijzen
89,6%
49,4%
Zoals 2, maar inclusief alle ronde prijzen boven NLG 25.
a) als percentage van de 71.757 waargenomen prijzen b) met CPI-wegingscoëfficiënten geaggregeerde percentages van de waargenomen prijzen per artikel.
- 11 4 AFRONDINGSSCENARIO’S EN SIMULATIERESULTATEN Het voornaamste doel van dit onderzoek is te bepalen hoe groot het maximale effect op de CPI zou zijn als alle aanbieders bij invoering van de euro hun prijzen systematisch naar boven afronden om psychologische, gebroken of ronde prijzen te realiseren. De bovengrens voor het prijseffect is met behulp van simulaties gekwantificeerd. Bij deze simulaties zijn de volgende uitgangspunten toegepast. Ten eerste kiezen alle aanbieders voor hun producten psychologische, gebroken, ronde of ‘gewone’ prijzen en ook na de omprijzing in euro handhaven zij de prijs voor elk product in dezelfde categorie. Ten tweede ronden aanbieders systematisch naar boven af. Dat wil zeggen als een product een psychologische, gebroken of ronde prijs heeft en de prijs na conversie in euro niet tot dezelfde categorie behoort, rondt de aanbieder de prijs altijd naar de volgende hogere psychologische, gebroken respectievelijk ronde prijs af. Ook gewone prijzen worden consequent naar boven afgerond, bijvoorbeeld NLG 1,17 (EUR 0,5309) wordt EUR 0,54. Ten derde wordt ervan uitgegaan dat de psychologische prijzen door de komst van de euro niet veranderen. Indien NLG 1,89 een psychologische prijs is, dan is EUR 1,89 eveneens een psychologische prijs. Dit uitgangspunt geldt voor psychologische en uiteraard voor ronde prijzen, maar niet voor gebroken prijzen, aangezien de laatste van de denominaties van munten en bankbiljetten afhangen. Ten vierde wordt verondersteld dat de aanbieder er bij de prijszetting geen rekening mee houdt dat de nieuwe prijzen de vraag naar zijn product beïnvloeden omdat zijn marktaandeel ten opzichte van zijn concurrenten verandert of omdat het marktvolume varieert. Ten slotte blijven indirecte prijseffecten die het gevolg van bijvoorbeeld een loon-prijsspiraal zijn, buiten beschouwing. De simulatie-uitkomsten zullen ervan afhangen hoe psychologische, gebroken, ronde en gewone prijzen afgebakend zijn. Voor vier verschillende afbakeningen zijn de maximale effecten op de CPI berekend. −
In Scenario 1 wordt slechts een onderscheid gemaakt tussen psychologische, gebroken en ronde
prijzen aan de ene en gewone prijzen aan de andere kant. Bovendien zijn alle prijzen empirisch bepaald. Dat wil zeggen, bij deze simulatie wordt NLG 2,69 (EUR 1,22) afgerond naar EUR 1,25 en NLG 5,00 (EUR 2,27) wordt afgerond naar EUR 2,29. Deze simulatie toont het maximale effect op de CPI als alle ‘opvallend vaak’ optredende prijzen in wezen ‘psychologische’ prijzen zijn. −
In Scenario 2 wordt een onderscheid gemaakt tussen psychologische en gebroken prijzen, waarbij met
behulp van de empirische psychologische en gebroken prijzen wordt bepaald of een product een psychologische dan wel gebroken prijs heeft. Voor de afronding van de europrijzen daarentegen zijn de empirisch psychologische en de geconstrueerde gebroken europrijzen toegepast. Dit scenario houdt aan de ene kant zoveel mogelijk rekening met de prijzen die empirisch gezien een grote betekenis hebben en aan
- 12 de andere kant met de bijzondere rol die handige, gebroken prijzen spelen en het feit dat deze prijzen van de denominatie afhankelijk zijn. −
Scenario 3 onderscheidt eveneens psychologische en gebroken prijzen, maar laat theoretische
overwegingen een grotere rol spelen. De empirische psychologische prijzen zijn voor bedragen onder de NLG 10
met de theoretische psychologische prijzen aangevuld, en voor gebroken prijzen zijn de
geconstrueerde bedragen voor beide valuta’s toegepast. −
Scenario 4 is het meest compleet omdat het ook rekening houdt met een aparte rol van ronde
bedragen. Dit scenario is identiek aan Scenario 3, zij het dat alle prijzen boven NLG 25 die rond zijn maar niet psychologisch, naar een ronde europrijs worden afgerond. Ter vergelijking zijn tevens twee alternatieve berekeningen uitgevoerd. Scenario 5 laat het prijseffect zien als Scenario 4 wordt gehandhaafd, maar alle aanbieders symmetrisch naar boven en beneden afronden. Naar de hogere psychologische prijs wordt afgerond als de relatieve prijsverhoging geringer zou zijn dan de relatieve prijsverlaging naar de dichtstbijzijnde lagere psychologische prijs. Het laatste Scenario 6 toont de effecten als men niet voor elke afzonderlijke prijs beslist of een artikel psychologisch dan wel gebroken geprijsd is, maar voor het artikel in zijn geheel. Het scenario is identiek aan Scenario 4, maar als voor een artikel meer dan 5 prijzen zijn waargenomen en meer dan 75% van deze prijzen of psychologisch dan wel gebroken zijn, zo worden alle prijzen tot psychologische respectievelijk gebroken europrijzen naar boven afgerond. Bij de berekening van de effecten op de CPI is gebruikgemaakt van dezelfde indexformule die ook aan de Nederlandse CPI ten grondslag ligt. De Nederlandse CPI is in een Laspeyres prijsindex die als een gewogen gemiddelde van prijsindices per artikel kan worden geschreven
cpit = ∑ wi Pti i
waarin wi het aandeel van artikel i in de totale consumptieve bestedingen in de basisperiode is en Pti de prijsindex van artikel i op tijdstip t ten opzichte van de basisperiode 8. In Nederland is de prijsindex per artikel Pti gedefinieerd als verhouding van de ongewogen rekenkundige gemiddelden van de waarge-
8 Indien de budgetaandelen van homogene en exact geïdentificeerde producten bekend zijn, is w = i
p0 i x0 i
∑p j
waarin x de van product i in periode t gekochte hoeveelheid is en p de corresponderende prijs. ti ti
0j
x0 j
en Pti =
pti p0 i
- 13 nomen prijzen voor artikel i in periode t en de basisperiode. In de simulatie zijn dezelfde wegingscoëfficiënten als bij de huidige CPI/HICP toegepast (basisjaar 1995) terwijl de exact in euro geconverteerde prijzen uit de steekproef (januari 2001) als basisprijzen dienen. De resultaten van de simulaties voor de verschillende scenario’s zijn in Tabel 2 gepresenteerd. Tabel 2 toont aan dat de Nederlandse CPI met maximaal 0,7 % zou toenemen als alle aanbieders bij de invoering van de euro hun prijzen naar boven zouden afronden om psychologische, gebroken of ronde europrijzen te bereiken. Door de afwijkende dekking zou dit effect op de HICP 0,9 % bedragen. Geen significant effect op de CPI treedt op als aanbieders symmetrisch naar boven en beneden zouden afronden. Tabel 2 Prijseffecten op CPI en HICP bij verschillende scenario’s
_________ Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5 Scenario 6
CPI __________________________________ Totaal Psychologisch Gebroken Gewoon _____ ____________ ________ _______ 0,53 0,52 0,01 0,74 0,63 0,10 0,01 0,71 0,61 0,09 0,01 0,74 0,61 0,13 0,01 -0,04 -0,04 -0,01 0,00 0,73 0,62 0,11 0,01
HICP __________________________________ Totaal Psychologisch Gebroken Gewoon _____ ____________ ________ _______ 0,63 0,62 0,01 0,87 0,73 0,12 0,01 0,84 0,71 0,12 0,01 0,88 0,71 0,16 0,01 -0,05 -0,05 -0,01 0,00 0,86 0,72 0,13 0,01
Toelichting: Afrondingseffecten die bij ronde prijzen optreden zijn samengevoegd met de afronding uit hoofde van gebroken prijzen. De uitkomsten van het benchmark-scenario zijn vet weergegeven. De tabel toont het totale prijseffect alsmede de bijdragen van de afronding naar psychologische, gebroken en gewone prijzen.
Dit is het op zich weinig verrassende resultaat van Scenario 5. Opmerkelijk is dat de bovengrens van 0,7 % voor de CPI robuust is met betrekking tot de scenario’s die aan de simulaties ten grondslag liggen. Het is nagenoeg irrelevant of men de aard van de prijszetting voor individuele prijzen (Scenario 1-4) of producten/artikelen bepaalt (Scenario 6). Verder maakt het niet uit of men zuiver empirische psychologische en gebroken prijzen hanteert of theoretische overwegingen bij de bepaling van deze prijzen een grotere rol laat spelen (Scenario 2 en 3). Tenslotte is het ook van ondergeschikt belang of ronde prijzen naast psychologische en gebroken prijzen een bijzondere rol bij de prijszetting vervullen (Scenario 3 en 4). Aangezien bijna 24% van de waargenomen prijzen uit ronde bedragen bestaat, is dit resultaat verrassend. Een significant lager maximaal effect op de CPI treedt slechts op als aanbieders geen verschil maken tussen gebroken prijzen en psychologische prijzen maar beide categorieën eenvoudig als psychologisch beschouwen. De afstand tussen twee psychologische prijzen is in dit geval immers aanzienlijk geringer zodat de omvang van de afronding daalt.
- 14 Figuur 4 Gecumuleerde prijseffecten per artikel in benchmark-scenario
Het benchmark-scenario, Scenario 4, is uit theoretisch perspectief het meest compleet. Het weerspiegelt de afzonderlijke rol die psychologische, gebroken en ronde prijzen bij de prijszetting hebben, het houdt rekening met het verschil in denominatie van de euro ten opzichte van de gulden en het is gebaseerd op de empirische psychologische prijzen waaraan voor bedragen onder NLG 10 de theoretische prijzen zijn toegevoegd. Alhoewel bij dit scenario het maximale effect op de CPI 0,7 % bedraagt, stijgen de prijzen overigens gemiddeld met 1,5%, waarbij het hier om het ongewogen gemiddelde over de 1190 artikelen gaat waarvoor psychologische prijsstelling een rol speelt. Voor enkele artikelen, in het bijzonder artikelen met een lage prijs, kan de prijs zelfs met meer dan 10% toenemen (zie Figuur 4). Het is onwaarschijnlijk dat de CPI/HICP in de hier geraamde omvang zal toenemen als er niet andere economische redenen voor de aanbieders zijn om hun prijzen te verhogen. Behalve de kosten die bedrijven maken om hun organisatie europroof te maken, hebben deze oorzaken voor een prijsverhoging echter niets met de invoering van de euro te maken. Het worst-casescenario, waarin alle ondernemers hun prijzen consequent naar boven afronden om mooie europrijzen te realiseren en bij afwezigheid van andere redenen voor prijsverhogingen hun winstmarge vergroten, is onwaarschijnlijk. Waarom zouden onder-
- 15 nemers met prijsverhogingen immers wachten tot de euro-invoering als de concurrentie-verhoudingen en de marktomstandigheden ruimte bieden voor winstgevende prijsverhogingen? Menukosten, dat wil zeggen de kosten om de prijs van een product te herzien en de nieuwe prijsinformatie aan te brengen, zouden een mogelijke reden kunnen zijn waarom ondernemers niet eerder een winstgevende prijsverhoging hebben doorgevoerd. Met de herziening van prijzen en het aanbrengen van de nieuwe prijsinformatie zijn immers kosten gemoeid. Aangezien door de invoering van de euro sowieso de prijsinformatie van elk product moet worden aangepast, zullen ondernemers op dit moment ook prijsverhogingen doorvoeren die vanwege menukosten uitgesteld werden. Dit argument is echter niet overtuigend. De gemiddelde (ongewogen) prijsstijging bleek in het benchmark-scenario immers 1,5% en prijsaanpassingen van tussen 2 en 6% zijn in dit scenario geen uitzondering. De empirische schattingen voor de omvang van menukosten duiden op veel kleinere bedragen. Het is daarom onwaarschijnlijk dat menukosten kunnen verklaren dat aanbieders bij de invoering van de euro systematisch naar boven zullen afronden. Een tweede mogelijke reden om de euro-invoering als moment voor winstvergrotende prijsverhogingen aan te grijpen is een stilzwijgende prijsafspraak: Als elke aanbieder denkt dat alle concurrenten naar boven afronden, zou het ook voor hem de beste strategie kunnen zijn om de eigen prijzen consequent naar boven af te ronden. Ook dit argument is niet steekhoudend. Ten eerste omdat elke aanbieder zijn marktaandeel én winst kan vergroten als hij in tegenstelling tot de concurrenten zijn prijzen níet systematisch naar boven afrondt. Ten tweede is het onjuist te veronderstellen dat de consequente afronding van de prijzen naar boven zonder gevolgen voor de marktaandelen van de verschillende aanbieders zou zijn. Dit laatste argument kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden toegelicht. Stel dat een product in drie winkels wordt aangeboden voor NLG 1,89, NLG 1,95 en NLG 1,99. Het prijsverschil ten opzichte van de goedkoopste winkel voor de twee laatste aanbieders is 3,2% respectievelijk 5,3%. Indien alledrie de winkels volgens de veronderstellingen zouden handelen die aan de simulaties ten grondslag liggen, zou het pak sap in de eerste en tweede winkel na euro-invoering EUR 0,89 kosten (prijsstijging van 3,8% resp. 1%) en in de derde winkel EUR 0,99 (prijsstijging 9,6%). Hierdoor daalt het prijsverschil ten opzichte van de goedkoopste winkel tot 0% voor de tweede aanbieder respectievelijk loopt het prijsverschil op tot 11,2% voor de derde winkel. Deze verandering in de relatieve prijsverhouding tussen substitueerbare producten of dezelfde producten in verschillende winkels heeft gevolgen voor de marktaandelen van het product en de winkel.
- 16 Op grond van de simulaties kan men overigens aantonen dat dit voorbeeld geen uitzondering is. De gegevens die aan de simulaties ten grondslag liggen, zijn de waargenomen prijzen voor 1190 verschillende artikelen. De verschillende producten die het CBS tot een artikel samenvat, lijken sterk op elkaar en zijn waarschijnlijk goede substituten uit het perspectief van de consument. De standaarddeviatie en de afstand tussen de 25%- en 75%-percentielen (interquartile range) van de logaritmische prijzen zijn twee maatstaven voor de spreiding van de relatieve prijzen. Zijn deze maatstaven voor de feitelijke prijzen groter dan voor de afgeronde europrijzen, dan zullen consumenten na de euro-invoering minder reden zien om het product bij de goedkopere aanbieders te kopen. Nemen de relatieve prijsverschillen daarentegen toe, zo zullen zich meer consumenten tot de goedkopere aanbieders wenden. In het eerste geval daalt waarschijnlijk het marktaandeel van de goedkopere aanbieder, terwijl het in het tweede geval zou stijgen. Figuur 5 en 6 laten zien, hoe de standaarddeviatie en de interquartile range van de logaritmische prijzen per artikel veranderen als van gulden naar euro wordt overgestapt. Uit deze grafieken is duidelijk dat een stilzwijgende afspraak tussen aanbieders om consequent naar boven af te ronden teneinde mooie europrijzen te bereiken, tot aanzienlijke verschuivingen van de relatieve prijsverschillen zou leiden. Dit zal niet zonder gevolgen voor de marktaandelen blijven. Als een aanbieder het verlies aan marktaandeel wil voorkomen, moet hij een minder prijsopdrijvende afrondingssystematiek kiezen. Op grond van de concurrentie tussen aanbieders en het feit dat de afronding bij euro-invoering zich niet leent voor een soort stilzwijgend prijskartel, lijken de hier gepresenteerde simulaties een worstcasescenario dat zich waarschijnlijk niet zal voordoen. Naast deze economische argumenten is er ook een meer technische reden waarom de simulatie-uitkomsten mogelijke prijseffecten overschatten en zo een bovengrens voor het te verwachten effect op de CPI vormen. De empirische methode heeft bijna zeker niet alle psychologische prijzen geïdentificeerd die in de praktijk worden toegepast. Bijvoorbeeld is er volgens de prijzensteekproef en de hier gehanteerde identificatiemethode voor psychologische prijzen geen psychologische prijs tussen 74,95 en 79,00. Dit betekent dat de een prijs van NLG 169,00 die wél psychologisch is, van EUR 76,69 naar EUR 79 worden afgerond. Deze prijsstijging van 3% overschat de feitelijke prijstoename, indien er psychologische prijzen tussen 76,69 en 79,00, zoals NLG 76,95 bestaan. Overigens zijn 0,28% van de waargenomen prijzen NLG 169.
- 17 Figuur 5 Mutatie standaarddeviatie van logaritmische prijzen in relatie tot relatieve prijsverhoging per artikel
Figuur 6 Mutatie ‘interquartile range’ van logaritmische prijzen in relatie tot relatieve prijsverhoging per artikel
- 18 Ten slotte is ook gecontroleerd of de simulaties het prijseffect zouden kunnen onderschatten omdat een significant deel van de prijzen al vóór januari 2001 naar mooie eurobedragen werd aangepast. Aangezien dit het tijdstip is waarop de prijzensteekproef werd getrokken die aan de simulaties ten grondslag ligt, zou de simulatie alleen informatie over het maximale prijseffect leveren dat de euro-omprijzing van de resterende aanbieders veroorzaakt. De in maart door de Bank gehouden enquête onder toonbankinstellingen kwam overigens tot het resultaat dat 35% van de geïnterviewden hun assortiment al dubbel hadden geprijsd. Controleert men echter of de exact in euro geconverteerde prijzen uit de steekproef psychologische dan wel gebroken prijzen zijn, zo blijkt dit voor minder dan 0,9% van de prijzen het geval te zijn. Dit geringe percentage doet nagenoeg geen afbreuk aan de representativiteit van de gesimuleerde effecten. Bovendien is het waarschijnlijk dat dit percentage een overschatting is omdat bijvoorbeeld de prijs NLG 19,59 niet als empirische psychologische prijs is geïdentificeerd, maar NLG 8,89 wél. Aangezien NLG 19,59 bij exacte omrekening met EUR 8,89 correspondeert, worden alle producten die NLG 19,59 kosten gezien alsof hun prijs reeds is afgerond naar een mooi eurobedrag. Het is echter net zo goed mogelijk dat NLG 19,59 een psychologische prijs is die niet door de identificatiemethode als zodanig herkend werd.
- 19 5 CONCLUSIES Incidenten hebben bij het publiek het vermoeden doen ontstaan dat de invoering van de euro tot een algemene toename van de prijzen zou kunnen leiden. Aanbieders zouden bij het omprijzen consequent naar boven afronden zodat hun europrijzen psychologisch, gebroken of rond zijn. In deze simulatiestudie is nagegaan wat het maximale effect op de CPI en de HICP zou zijn als alle aanbieders daadwerkelijk deze omprijsstrategie kiezen. Op grond van de prijzensteekproef die ook aan de berekening van de CPI in januari 2001 ten grondslag lag,
kon worden geconcludeerd dat de CPI met maximaal 0,7 % zou
toenemen, alhoewel enkele producten ook met 10% of meer in prijs kunnen stijgen. Hierbij is met een groot aantal factoren rekening gehouden die van invloed zijn op de prijszetting. Ten eerste is van psychologische prijzen uitgegaan die in de praktijk ook daadwerkelijk worden toegepast. Ten tweede is er rekening mee gehouden dat de keuze van psychologische, ronde of gebroken prijzen door verschillende motieven wordt bepaald, zodat ook de in euro geconverteerde prijs van hetzelfde type zal zijn. Ten derde is de invloed van de uiteenlopende denominaties van gulden en euro op de gebroken prijzen verwerkt. De simulaties laten echter volkomen buiten beschouwing of het systematische afronden naar boven uit concurrentieoverwegingen mogelijk is. Uit de nadere discussie van de simulatieresultaten bleek dat menukosten noch stilzwijgende afspraken tussen aanbieders kunnen verklaren dat de euro-invoering aanleiding zou zijn voor winstgevende prijsverhogingen. Als er geen andere en van de euro-invoering onafhankelijke redenen voor prijsaanpassingen bestaan, is een toename van de CPI met 0,7 % dan ook onwaarschijnlijk.
- 20 GERAADPLEEGDE LITERATUUR Folkertsma, C.K. en M.C.J. van Rooij, 2001, De invloed van de euro-invoering op de prijzen. Deel I: een verkenning op basis van de literatuur, Onderzoeksrapport WO&E nr. 654, De Nederlandsche Bank nv.
- 21 APPENDIX Empirische psychologische en gebroken prijzen tot NLG 25
0,05 0,09 0,10 0,15 0,19 0,20 0,25 0,29 0,30 0,35 0,39 0,40 0,45 0,49 0,50 0,55 0,59 0,60 0,69 0,75 0,79
0,89 0,90 0,95 0,98 0,99
1,00 1,05 1,09
2,00
1,15 1,19
2,15 2,19
2,09
3,00 3,05 3,09
4,00 4,09
5,00 5,05 5,09
6,00 6,05 6,09
7,00
8,00
9,00 10,00 11,00 12,00 13,00 14,00 15,00 16,00 17,00 18,00 19,00 20,00 21,00 22,00
7,09
8,09
9,09
23,00 24,00
10,10 3,19
4,19
5,19
6,19
7,19
8,19
11,15 9,19 10,19 11,19
13,19
16,19 15,20
1,25 1,29
2,25 2,29
3,25 3,29
4,25 4,29
5,25 5,29
6,25 6,29
7,25 7,29
8,25 8,29
9,25 10,25 11,25 9,29 11,29
13,25 14,25 13,29
16,25 17,25
19,25 20,25 21,25 20,29
23,29
16,30
24,30
1,35 1,39
2,35 2,39
23,35 3,39
4,39
5,29
6,39
7,29
8,29
9,29
1,45 1,49 1,50 1,55 1,59
2,45 2,49 2,50 2,55 2,59
3,45 3,49 3,50 3,55 3,59
4,49 4,50 4,55 4,59
5,49 5,50
6,49 6,50
7,49 7,50
8,49 8,50
15,45 9,49 10,49 11,49 12,49 13,49 15,49 16,49 17,49 18,49 19,49 20,49 21,49 22,49 9,50 10,50 11,50 12,50 13,50 14,50 15,50 16,50 17,50 18,50 19,50 20,50 21,50 22,50
5,59
6,59
7,59
8,59 8,60
1,65 1,69 1,75 1,79 1,80 1,85 1,89
2,65 2,69 2,75 2,79
2,89
3,89
4,89
1,95 1,98 1,99
2,95 2,98 2,99
3,95 3,98 3,99
4,95 4,98 4,99
3,69 3,75 3,79
4,69 4,75 4,79
5,69 5,75 5,79
5,89 5,90 5,95 5,98 5,99
6,69 6,75 6,79
6,89 6,95 6,98 6,99
7,69 7,75 7,79
8,89 7,90 7,95 7,98 7,99
8,69 8,75 8,79
8,89 8,90 8,95 8,98 8,99
15,39
9,59
23,45 23,50 24,50
15,59 10,60
17,65 19,65 9,69 11,69 12,65 15,69 9,75 10,75 12,75 13,75 14,75 15,75 16,75 17,75 18,75 19,75 9,79 19,80 11,85 9,89 9,90 11,90 12,90 13,90 14,90 15,90 16,90 17,90 18,90 19,90 9,95 10,95 11,95 12,95 13,95 14,95 15,95 16,95 17,95 18,95 19,95 9,98 10,98 11,98 12,98 13,98 14,98 15,98 16,98 17,98 19,98 9,99 10,99 11,99 12,99 13,99 14,99 15,99 16,99 17,99 18,99 19,99
21,75 21,79 20,80 21,80 20,85
23,75
20,90 21,90 22,90 20,95 21,95 22,95 20,98 20,99 21,99 22,99
23,90 24,90 23,95 24,95
24,80
23,99 24,99
Toelichting: De weergegeven bedragen zijn de waargenomen psychologische en gebroken prijzen. De onderstreepte prijzen worden als psychologisch beschouwd, de overige als gebroken. De cursief weergegeven psychologische respectievelijk gebroken prijzen in de eerste kolom zijn geëxtrapoleerd respectievelijk geconstrueerd. De uitbreiding van de empirische psychologische prijzen in scenario 4 tot en met 6 zijn grijs gemarkeerd.