De Delta natuurlijk, veilig en verbonden Het perspectief van de Coalitie Delta Natuurlijk1 op een gezonde en veerkrachtige Delta
1
De Coalitie Delta Natuurlijk is een samenwerkingsverband van Brabants Landschap, Brabantse Milieufederatie, Het Zeeuwse Landschap, Natuurmonumenten, Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland, Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland, WNF, ZuidHollands Landschap en ZMf
Inhoud
De Delta natuurlijk, veilig en verbonden
3
Westerschelde
5
Oosterschelde
8
Veerse Meer
12
Grevelingen
13
Krammer, Volkerak, Zoommeer
15
Haringvliet, Hollands Diep, Brielse Meer
17
Benedenrivieren en Biesbosch
21
Voordelta en Vlakte van de Raan
24
Werkdocument, versie oktober 2013
|2
De Delta natuurlijk, veilig en verbonden Het perspectief van de Coalitie Delta Natuurlijk op een gezonde en veerkrachtige Delta
Een ecologisch gezonde en veerkrachtige Delta is het streven van alle partijen in de Coalitie Delta Natuurlijk. Die duurzame Delta willen we realiseren door niet tegen de natuurlijke processen in, maar met deze processen mee de kwaliteit te verbeteren, de functionaliteit te vergroten en het beheer efficiënter te maken. Dit alles met behoud van de opgebouwde veiligheid, en in balans met een duurzaam economisch ontwikkelingsperspectief. De Zuidwestelijke Delta is in de afgelopen vier decennia veranderd van een wereld waarin de rivier geleidelijk overging in de zee, in een conglomeraat van afgesloten bekkens – bekkens die zonder uitzondering ecologisch uit balans zijn. Deze verstoorde ecosystemen hinderen niet alleen de natuurkwaliteit, ook de kwaliteit van de omgeving, de belevingswaarde en het economisch medegebruik laten te wensen over. Het versterken van de ecologische kwaliteit van de bekkens is daarom niet alleen goed voor de natuur, maar levert ook directe winst op voor de economie. Op de langere termijn draagt de keuze voor een ecologisch gezonde Delta in onze optiek ook bij aan de waterveiligheid: natuurlijke klimaatbuffers1 en een andere omgang met het rivierdebiet van Rijn en Maas2 leveren winst voor ecologie én veiligheid. Op een veilige manier kunnen we ook van onze Delta weer een hot-spot voor biodiversiteit en productiviteit maken, die zo kenmerkend is voor gezonde deltagebieden wereldwijd. De huidige, gecompartimenteerde Delta herbergt op sommige plaatsen gewaardeerde natuurwaardes, en bij de overgang van de huidige Delta met zijn op zichzelf staande bekkens naar een Delta met een zo groot mogelijk estuarien karakter, zullen de bestaande natuurwaardes veranderen ten gunste van natuur die eigen is aan een rijk estuarium. Omdat de Delta niet terug te brengen is tot een volledig open en verbonden systeem, moet bij het vergroten van het estuariene karakter van de Delta in individuele gevallen afgewogen worden wat de winst- en verliesrekening is. De natuurlijke processen van sediment, water- en stofstromen zijn naar onze overtuiging cruciaal voor een rijke Delta. Enerzijds zullen de bekkens dan in verbinding moeten komen 1 2
http://www.klimaatbuffers.nl/klimaatbuffers/vele-voordelen http://assets.wnf.nl/downloads/wnf_water_naar_de_zee_oco_low_res.pdf
Werkdocument, versie oktober 2013
|3
met elkaar en met de zee, waarbij het getij zo veel mogelijk kan doorwerken in de Delta. Anderzijds zorgt verbinding met de Maas, Rijn en Schelde voor aanvoer van zoet en nutriëntenrijk water. De kwaliteit van het rivierwater moet meegenomen worden bij de keuze voor het verbinden van de Delta met het achterland, en de huidige waterkwaliteit van de rivieren dient nog fors verbeterd te worden. Verder moet er gezorgd worden voor een samengaan van de natuurlijke processen. Zo zal de aansluiting met de zee vooral winst opleveren voor de waterkwaliteit als getijslag kan zorgen voor menging van het water, en moet bij aansluiting op de rivieren waar mogelijk ook gezorgd worden voor dynamiek, vismigratiemogelijkheden en brak water zones. De huidige compartimentering zorgt voor harde overgangen, terwijl graduele overgangen tussen zoet en zout en tussen nutriëntenrijk en -arm unieke ecologische niches vormen die kenmerkend zijn voor een rijke deltanatuur. Hoe meer aan de natuurlijke processen van sedimentatie, en aan de verbinding van wateren stofstromen met bijbehorende overgangsgebieden wordt gewerkt, hoe meer het gebied zijn internationale ecologische rol als trekroute voor vissen, leefgebied voor miljoenen (trek-) vogels, zeezoogdieren en schelpdieren kan vervullen. Daarmee ontstaat een Delta waarin de natuur kan floreren, waarin de veiligheid onverminderd is gewaarborgd en die is verbonden met zowel de rivieren en de zee als met alle mensen die die in het gebied wonen en werken.
Werkdocument, versie oktober 2013
|4
Westerschelde
Verleden en heden De Westerschelde is het grootste meergeulige estuarium in Noordwest Europa en het laatste deltawater van Nederland waar sprake is van een open verbinding en een natuurlijke overgang van rivier naar zee. Dit internationaal unieke natuurgebied met haar slikken, schorren, platen en ondiep water is een belangrijk tankstation voor vogels en een kraamkamer voor vis. In het gebied verblijven grote aantallen van meer dan veertig soorten beschermde broed- en trekvogels en verschillende soorten zeezoogdieren (zeehonden en bruinvissen). Het estuarium beslaat 42.000 ha en bestaat uit geulen en platen, ondiep water, slikken en schorren. Ieder tij stroomt er 1100 miljoen m3 zeewater in en uit. Het getijverschil verloopt van 3.8 m in Vlissingen tot 4.5 m bij Antwerpen. De Schelde is een regenrivier en voert gemiddeld 6 miljoen m3/tij af. Van nature vertoont het water een laag doorzicht. De Westerschelde is een Natura 2000-gebied en vormt een ecologische en morfodynamische eenheid met de Vlakte van de Raan. Het gebied heeft enerzijds een ecologische samenhang met het Belgische kustgebied en de Voordelta, en anderzijds een unieke verbinding met het ‘zoete’ achterland. Het estuarium verkeert in een neerwaartse spiraal waarin verruwing (sterkere doordringing van het getij en hogere getijslag), versimpeling (de ontwikkeling van een meergeulssysteem naar een eengeulssysteem), versteiling (het verdwijnen van ondiep sublittoraal) en verdieping (een netto verlies van sediment) de steekwoorden zijn. Door eeuwenlange inpolderingen is de Westerschelde verkleind en is de ruimte voor het getij steeds verder afgenomen. De opbouw van platen en andere ecologisch interessante gebieden is afhankelijk van de omvang van de geulen en de manier waarop het getij zich voortplant door de Westerschelde. Op meerdere plaatsen achten deskundigen de platen te hoog en te veel aaneengesloten, waardoor er bijvoorbeeld steeds minder waterlijn overblijft waarlangs vogels fourageren. Het gehele estuarium is zich, qua sedimentinhoud, al meer dan een eeuw aan het aanpassen aan de veranderingen in de waterbeweging (getij-doordringing), welke op zijn beurt weer in belangrijke mate wordt gestuurd door de menselijke ingrepen (bedijkingen, inpolderingen, vaargeulonderhoud). Hierbij is waar te nemen dat de hoeveelheid sediment in het estuarium afneemt (cf de onttrekkingen waaronder zandwinning) en dat deze inhoudsafname op zich overeenkomt met de ruimere geulen. Het systeem exporteert sinds 2000 per saldo sediment, zodat grootschalig herstel van het evenwicht van nature niet is te verwachten. Er zijn weliswaar waarnemingen die wijzen op afwisseling van periodes met netto sedimentimport en -export op basis van de
Werkdocument, versie oktober 2013
|5
bodemopnames in het hele estuarium, maar in combinatie met de andere kennis die we hebben, is er niet van een trendbreuk in systeemgedrag spreken. Uiteraard is er wel een doorgaande verandering, zoals in elke estuarium, die bovendien in belangrijke mate door allerlei menselijke ingrepen uit nabijer en verder verleden wordt gestuurd. Veranderingen in sedimentinhoud in de laatste decennia worden voornamelijk gestuurd door het verplaatsen van sediment door de mens. Door de recentelijk uitgevoerde verdiepingen is grootschalig natuurlijk herstel van het evenwicht niet te verwachten. De Westerschelde valt uiteen in drie verschillende delen (het mondingsgebied, het zoute middengebied en het brakke oostelijk deel), waarbij elk gebied zijn eigen problemen en oplossingen kent.
Streven De Westerschelde is weer een gezond en dynamisch estuarium waar natuurlijkheid, veiligheid, toegankelijkheid en duurzaam gebruik optimaal samengaan. De Westerschelde is een grootschalig zelfregulerend estuarien landschap met hoofdgeulen, nevengeulen, kortsluitgeulen en vloed- en ebscharen, zandplaten, slikken en schorren. De verhouding tussen intergetijdengebieden en geulen is binnen dynamische grenzen gestabiliseerd. Hoogdynamische en laagdynamische gebieden wisselen elkaar af. Het gebied is morfodynamisch in evenwicht. Erosie en sedimentatie dragen bij aan de aanwezigheid van alle ontwikkelingsstadia tussen laag slik en hoog schor. Het estuariene landschap vormt het leefgebied voor honderdduizenden watervogels en steltlopers, het broedgebied voor tienduizenden paren kustvogels, het foerageergebied van in Zeeland broedende lepelaars en zilverreigers en circa 50 % van de Noordwest-Europese bergeenden komt er ruien. De zoutwaterslikken herbergen een rijke bodemfauna van schelpdieren, kreeftachtigen en wormen. In goede jaren bereiken de kokkels weer een dichtheid van 2000 exemplaren per vierkante meter, zoals dat in 1980 is vastgesteld. De weer toegenomen omvang van de ondiepwatergebieden in combinatie van de afgenomen stroomsnelheid geven opnieuw ruimte aan de functie kinderkamer voor garnalen en zeevis. De zandspiering is een belangrijke soort voor visetende vogels. De populatie van de gewone zeehond heeft zich hersteld en jaarlijks brengt 50% van de vrouwelijke dieren een pup ter wereld. De grijze zeehond is nog aan een opmars bezig en jaarlijks worden op de droogblijvende delen van de Hoge Platen en de Platen van Valkenisse pups geboren en gezoogd. Meerdere families van de bruinvis bevolken het estuarium en de tuimelaar laat zich jaarlijks in toenemende aantallen zien. De stroomsnelheid staat aan de basis van de morfologie van geulen en platen. Door het herstelde evenwicht tussen omvang van de geulen en de breedte van het estuarium helpen kortsluitgeulen weer de platen te verjongen en bieden de nevengeulen weer mogelijkheden voor soorten van laagdynamische milieus. Deze locaties hebben zich als eerste tot hotspots
Werkdocument, versie oktober 2013
|6
van ecologische diversiteit ontwikkeld. Schelpdiervisserij, delfstofwinning en vaargeulverdiepingen vinden in het gehele estuarium enkel plaats op duurzame wijze en in overeenstemming met de natuurdoelstellingen. De waterkwaliteit in het estuarium is verbeterd. Alle beroepsvaart beperkt zich tot de hoofdvaargeul. De recreatie- en pleziervaart zijn gezoneerd van betredingsvrije platen, anker- en aanmeerverboden rond de ecologische hotspots tot een gemotoriseerde doorvaart op loopsnelheid in de betonde wateren. Op enkele locaties – Breskens jachthaven, Vlissingen en Terneuzen – is snelle gemotoriseerde pleziervaart toegestaan. De handhaving is op een aangepast niveau gebracht. De kernproblemen waar het estuarium mee te kampen heeft worden daadkrachtig aangepakt en opgelost. De internationale afspraken voor natuurherstel worden nagekomen en uitgevoerd voor alle delen van de Westerschelde. Het uitgangspunt daarbij is en blijft optimalisatie van de fysische, chemische en ecologische processen dat zal leiden tot herstel van habitats en populaties. De belangrijkste factor voor de optimalisatie van bijna alle natuurlijke processen in het estuarium is het creëren van meer ruimte voor rivier en getij. De best mogelijke oplossingen worden gezocht voor natuur, economie en veiligheid in samenwerking met alle betrokken partijen. We denken daarbij in kansen. Het creëren van nieuwe vogelrijke getijdenatuur is aantrekkelijk voor toeristen en biedt daarmee kansen voor de recreatiesector. Het creëren van meer schor en slik zorgt ook voor minder verstoring door recreatie op nu zeer gevoelige plekken. Nieuwe schorren en platen voor de dijken dragen bovendien bij aan de veiligheid van de zeewering omdat ze golfslag breken. Ook voor de havens en industrie is een gezond estuarium dat tegen een stootje kan van essentieel belang. De voorlichting aan en de kennis van het publiek moeten toenemen, o.a. met natuurfolders en posters die op alle recreatiecentra beschikbaar zijn. Er kan een app ontwikkeld worden, gratis te gebruiken, hoe om te gaan met de natuur op het estuarium. In alle watersporthavens en op een aantal drukbezochte dijklocaties moeten informatievoorzieningen worden gerealiseerd. In Vlissingen en Breskens zouden zich gedurende een deel van het jaar bemande Natura 2000 informatie centra moeten bevinden. Ook de Vlaamse jachthavens moeten van informatie worden voorzien. Het ecotoerisme kan een grote vlucht nemen, bijvoorbeeld doordat vanuit diverse havens dagtochten te ondernemen zijn met een deskundige begeleiding. Er wordt zeer terughoudend omgegaan met het actief versterken van platen en slikken, om kunstmatige ingrepen tot het minimum te beperken en de lange termijn getijdynamiek niet nadelig te beïnvloeden. .Op dit moment wordt er gewerkt met ‘slim storten’. Het effect daarvan moet goed gemonitord en geëvalueerd worden, evenals het effect van reeds uitgevoerde natuurcompensatie. Verdere verdiepingen van de vaargeul in de Westerschelde mogen niet plaatsvinden zolang de staat van instandhouding van het estuarium ongunstig is.
Werkdocument, versie oktober 2013
|7
Het ecosysteem bevindt zich op een kantelpunt waarbij het dynamische meergeulensysteem met ondiep water en slikken dreigt te verdwijnen. Om nieuwe ingrepen in het systeem van de Westerschelde te voorkomen zou meer kunnen worden samengewerkt tussen alle havens in het Schelde-estuarium. We hechten er aan dat de communicatie wordt bevorderd en dat er weer wordt gewerkt aan het opbouwen van vertrouwen tussen alle partijen.
Oosterschelde
Verleden en heden De Oosterschelde is een voormalige zeearm, aan de zeezijde begrensd door de Oosterscheldekering, in het noordoosten door de Grevelingendam en de Philipsdam, en in het zuidoosten door de Oesterdam. Dit is het grootste Nationaal Park van Nederland, beschermd onder Natura 2000. Avifaunistisch gezien bestaat de Oosterschelde uit vier kerngebieden: West (Roggenplaat), Midden (Slikken van de Dortsman, Galgeplaat), Oost (Verdronken Land van Zuid-Beveland) en Noord (Slikken van Viane, Krabbekreek). Het water en het intergetijdengebied zijn zeer soortenrijk, mede doordat de trofiegraad laag is en er zowel hard als zacht substraat beschikbaar is. Bruinvissen en zeehonden vinden er de nodige rust, maar de visstand lijkt sterk gedaald te zijn. Naast haar natuurfunctie heeft de Oosterschelde een intensieve gebruiksfunctie: allerlei vormen van water- en oeverrecreatie, beroepsscheepvaart, sportvisserij, professionele (schelpdier)visserij en schelpdierkweek vinden hier naast en boven elkaar plaats. De Deltawerken hebben het aanzien van de Oosterschelde flink veranderd. De Oosterscheldekering staat het leeuwendeel van de tijd open, waardoor een gedeeltelijke verbinding met de Voordelta behouden is. De overige (compartimenterings)dammen hebben er enerzijds voor gezorgd dat een flinke getijslag behouden is, maar anderzijds ook dat de ecologische verbindingen met het nu zoete Markiezaat en Krammer-VolkerakZoommeer en met de zoute Grevelingen tegenwoordig bijna onbestaand zijn. De Oosterscheldekering remt de stroming af, en de compartimenteringsdammen perken de Oosterschelde in; daardoor is de getijdenstroom in de Oosterschelde nu veel kleiner dan vóór de Deltawerken. De oude geulen zijn te groot voor de huidige getijdenstroom en vullen zich met zand dat de platen en slikken verliezen (zandhonger). De droogvaltijd van platen neemt af, en klimaatverandering zal dat probleem alleen maar verergeren. Als er niets aan gedaan wordt, zijn binnen 50 jaar vrijwel alle platen en slikken onder water verdwenen. Eventuele sedimentaanvoer vanuit zee en rivieren wordt al decennia tegengehouden door
Werkdocument, versie oktober 2013
|8
de dammen. Er is inmiddels 500Mm3 zand nodig om de geulen op te vullen. Zelfs bij onmiddellijke afbraak van de dammen zou het effect van de zandhonger nog zo lang naijlen in het systeem, dat de intergetijdengebieden op deze manier niet te redden zijn. De voedselbeschikbaarheid legt beperkingen op aan de biomassaliteit van de Oosterschelde. Uit recent onderzoek blijkt dat er voldoende nutriënten in het water zitten om een hogere primaire productie te halen dan nu het geval is. Toch blijft de exponentiële groei die dan van algen te verwachten is, uit; hoogstwaarschijnlijk doordat de meeste algen opgegeten worden nog voordat ze zich kunnen vermenigvuldigen. Het systeem is zwaar belast met fel concurrerende grazers, door de import en kweek van mossels en oesters, en de woekering van exoten zoals japanse oesters en amerikaanse zwaardschedes. Overbegrazing leidt tot hongersnood en schrikbarende sterfte onder de meest gevoelige schelpdieren, wat zich doorvertaalt in voedseltekorten voor de honderdduizenden steltlopers die de intergetijdengebieden aandoen. De belasting overstijgt inmiddels de draagkracht. Verbinding met omliggende wateren is zeer beperkt. Doordat polderwater van de Oosterschelde is afgeleid, en oostwaartse verbindingen zijn afgedamd, is het water schoon maar ook overal zout. De zoetwateraanvoer via de grote wateren is veel te klein om een zoet-zoutgradiënt in te kunnen stellen; het weinige zoete water zou onmiddellijk worden vermengd met het zeer dynamische zoute water. Vismigratie is momenteel beperkt. Eventueel toelaten van veel meer voedselrijk rivierwater levert netto gezien weinig tot geen winst op voor de biodiversiteit: door de instelling van een zoet-zoutgradiënt is een toename te verwachten van (niet zeldzame) brakwatersoorten, maar ook een verlies van (zeldzamere) zoutwatersoorten. Voor biomassa verwacht men wel een kleine groei, vooral algen in het voorjaar, wat een verwaarloosbaar effect op schelpdieren en steltlopers zou hebben. Bij grotere verbinding met alleen landinwaartse wateren zou de getijslag op de Oosterschelde afnemen en dus de zandhonger toenemen. Ook laten deze wateren nog te wensen over qua waterkwaliteit. Deze kansen en risico’s moeten worden afgewogen bij herstel van verbindingen met omliggende wateren.
Streven De balans tussen draagkracht en belasting van de Oosterschelde is hersteld: de afname van de draagkracht is ten goede gekeerd, en de zwaarstwegende belasting door verschillende vormen van gebruik is kleiner geworden. Op de voor deze visie gekozen termijn zien wij het verwijderen van de dammen om verschillende redenen niet als oplossing voor alle ecologische knelpunten, en als niet realistisch. Er zijn in deze situatie vier sleutelfactoren in het streven om van de huidige Oosterschelde een ecologisch gezonde Oosterschelde te maken:
Werkdocument, versie oktober 2013
|9
1. Intergetijdengebied behouden Misschien is niet iedere vierkante meter intergetijdengebied behouden, maar de ecologische functionaliteit voor vogels en zeehonden in de vier avifaunistische kerngebieden zeker wel (bijvoorbeeld door elke tien jaar in één van de kerngebieden een grootschalige zandsuppletie uit te voeren). Het gesuppleerde zand komt van buiten de Oosterschelde, zodat tegelijkertijd aan een lange-termijnoplossing gewerkt wordt. Het intergetijdengebied groeit mee met de stijgende zeespiegel. De (tijdelijke) pijn van de zandhonger of bijbehorende suppletie-acties wordt verdeeld over natuurwaarden en de verschillende gebruikers van het gebied. 2. Voedselsituatie verbeterd De begrazing door schelpdieren is weer in balans met de draagkracht van de Oosterschelde. Kennishiaten met betrekking tot de samenhang van nutriëntenstromen, schelpdierkweek en exoten zijn voor een belangrijk deel ingevuld. Onderzocht is of, bij verbinding met het Krammer-Volkerak-Zoommeer, algenimport vandaaruit de draagkracht van de Oosterschelde kan versterken. De belasting van het systeem is afgenomen doordat exoten weggevangen zijn en de productie van schelpdieren is verlaagd (bijvoorbeeld door uitplaatsing naar een zout Krammer-Volkerak-Zoommeer of de Noordzeekust). Massale kokkelsterftes door voedselgebrek, komen niet meer voor. Er is helderheid over de visstand en deze ontwikkelt zich positief. 3. Ruimtegebruik geoptimaliseerd In de vier avifaunistische kerngebieden is de natuurfunctie leidend. Daarbuiten vindt passend medegebruik plaats, en is zonering geoptimaliseerd. Innovaties die een bijdrage leveren aan het terugdringen van de ruimteclaim die op de Oosterschelde ligt, worden aangewakkerd. De prachtige kansen voor innovatieve dijkconcepten die de Oosterschelde biedt, worden aangegrepen. Er wordt zoveel mogelijk naar integrale koppelkansen gezocht, waar win-win situaties te creëren zijn voor meerdere functies: behoud van het buitendijks intergetijdengebied remt de golven en draagt zo bij aan de levensduur van de Oosterscheldedijken. Zilte teelten langs de Oosterschelde hebben mooie kansen om landschappelijk ingepast te worden, zoals bijvoorbeeld de binnendijkse kweek van zeeaas bij Topsy Baits. 4. Wateren verbonden Kleinschalige verbindingen met omliggende wateren zijn gelegd, op plaatsen waar de waterkwaliteit goed genoeg is (KRW-doelen gehaald), zodat de kwaliteit van de Oosterschelde niet bedreigd wordt. Trekvis profiteert hiervan en komt ook weer meer voor in de Oosterschelde.
Werkdocument, versie oktober 2013
| 10
Er bestaat een breed gedeeld gevoel van urgentie ten aanzien van de kwetsbaarheid en de bedreigingen van de Oosterschelde, en er is een intentie om samen te werken vanuit veel verschillende sectoren en aan de slag te gaan. Juist voor de Oosterschelde geldt dan ook dat er een gunstig momentum is om herstel- en verbeterambities op te pakken. De lobby op de besluitvorming voor de MIRT verkenning zandhonger gaat onverminderd door. We bepleiten de Oosterschelde als onderdeel van het kustfundament. Op die manier wordt het Rijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dijken en het intergetijdengebied. Discussies over suppleren vanwege veiligheidsnormen worden dan makkelijker om te voeren. Verder zoeken we actief naar koppelkansen met Rijksstructuurvisie Krammer-Volkerak – Grevelingen en de Green Deal. Plan Tureluur moet worden afgerond (Rammegors en Schouwen-Oost). (Schelpdier)visserij
Alle fuiken moeten voorzien zijn van keerwant. De weinige resterende sleepnetvisserij zou moeten uitfaseren. De belasting door schelpdierkweek en -visserij zou in balans gebracht moeten worden met de draagkracht van het systeem. Daarvoor zou uitplaatsen van percelen overwogen kunnen worden: naar het Krammer-Volkerak-Zoommeer wanneer dat zout wordt, of naar de Noordzeekust. Mosselzaad zou weer, zoals een groot deel van de 20 e eeuw gedaan werd, op platen in plaats van in geulen gelegd kunnen worden, zodat een klein deel daarvan in plaats van de zeesterren, de steltlopers zou kunnen voeden. In beginsel staan we positief tegenover wegvissen van japanse oesters omdat het de graasdruk zou verlagen, maar verlies van de stabiliserende functie die de oesters kunnen hebben, moet daarbij lokaal worden meegewogen. De exotenaanpak en handhaving ervan dient aangescherpt te worden. Beroepsscheepvaart
De noordelijke tak heeft meer dan 50.000 vaarbewegingen per jaar te verwerken (vergelijkbaar met de monding van de Westerschelde) wat bij doorgaan van de SeineScheldeverbinding sterk zou intensiveren, waardoor de risico’s groter worden. Ons grootste Nationaal Park verdient een veiligheidsniveau en meldingssysteem dat dat van de Westerschelde evenaart. Recreatie
Verstoring is een extra belasting voor kustbroedvogels die het momenteel zwaar hebben. Gebruik en toegankelijkheid van oevers en platen kan nog effectiever worden gezoneerd, en op gebied van toezicht, handhaving en communicatie is winst te boeken. Waar het gaat om illegaal droogvallen, plaatbetreding en stroperij moet dan ook vooral op toezicht, handhaving en communicatie worden ingezet. We kijken welwillend naar mogelijkheden voor het plaatsen van moorings en voor kleinschalige plaatbetreding op locaties waar de rust voor vogels en zeezoogdieren niet op het spel staat. Jachten blijven steeds meer in de havens liggen (90% op een mooie zomerdag) waardoor van uitbreiding van het aantal
Werkdocument, versie oktober 2013
| 11
ligplaatsen momenteel minder nadelige effecten te verwachten zijn dan voorheen, en we daar tamelijk mild in kunnen staan. Veiligheid
We staan innovatieve veiligheidsconcepten voor, waarbij zachte oplossingen de voorkeur genieten boven harde. Er wordt gezocht naar integrale koppelkansen, waar win-win situaties te creëren zijn voor veiligheid en natuur; bijvoorbeeld waar buitendijks slikbehoud een bijdrage levert aan de levensduur van de dijken.
Veerse Meer
Verleden en heden Het Veerse Meer is door middel van twee dammen, de Zandkreekdam in 1960 en de Veerse gatdam in 1961 als eerste van de deltawateren buiten de invloed van het getij gekomen. De waterkwaliteit nam in korte tijd aanzienlijk af, de zuurstofloosheid nam toe, zodat het niet te verwachten was dat de situatie zou verbeteren. In 2004 is het doorlaatmiddel de Katse Heule in gebruik genomen en stroomt er gemiddeld ca 30 m3/s zout water bij vloed via de Oosterschelde het Veerse Meer in. Het zomerpeil bedraagt NAP – 0.05 m en het winterpeil bedraagt NAP – 0.30 m. Dit is een tegennatuurlijk peil en wordt in stand gehouden om de landbouwpercelen de mogelijkheid tot afwateren te geven. Het chloridegehalte is toegenomen tot gemiddeld ca 15 gram Cl-/l (zeewater 35 Cl-/l). Sinds de afsluiting zijn de 17 zandplaten veranderd in begroeide eilanden, met plaatselijk bijzondere duinvegetaties en gradiënten van zout naar zoet. Het Veerse Meer is een Natura 2000 gebied en heeft betekenis voor o.a. visetende vogels en eenden. Het Veerse Meer heeft zich ontwikkeld tot een vooraanstaand gebied voor de watersportrecreatie. Van de 17 eilanden zijn er 12 voor bezoekers vrij toegankelijk en speciaal voor recreatieve doeleinden ingericht. Streven De waterkwaliteit heeft sinds 2004 een enorme vooruitgang geboekt. Het troebele zuurstofloze water heeft plaats gemaakt voor helder water uit de Oosterschelde. Via de Katse Heule hebben Zeebaars, Haring en Kreeft het gebied kunnen bereiken en die soorten slagen er ook in om stand te houden. Feitelijk kan de waterkwaliteit niet veel beter dan in de huidige situatie. Dat wil niet zeggen dat het ecologische streefbeeld niet beter zou kunnen.
Werkdocument, versie oktober 2013
| 12
Het peilbeheer zou meer in de richting van een natuurlijk en ecologisch beheer gestuurd moeten worden. De onnatuurlijkheid van een hoog peil in de zomer en een laag peil in de winter wordt niet door ecologische motieven gesteund. Een beperkte getijslag waarbij platen of delen van platen met eb droog vallen en bij vloed onder lopen is haalbaar en benadert de natuurlijkheid veel meer. Hierdoor zou het Veerse Meer met name voor steltlopers fors in waarde kunnen toenemen. Voor de bodemfauna kunnen dan goede kansen ontstaan, de kinderkamerfuncie voor garnalen en zeevis robuuster worden en de foerageerfunctie voor steltlopers en viseters verbeteren. Er ontstaan dan ook kansen voor broedsoorten van pioniermilieus. Ook zilte vegetaties krijgen nieuwe kansen, maar mogelijk zullen plaatselijk bijzondere vegetaties van aan zoete milieus gebonden soorten een stapje terug doen. In 2015 is de eindevaluatie voorzien van het huidige peilbesluit. Dat geeft ruim de tijd om voorstellen te ontwikkelen die kunnen leiden tot een meer natuurlijk waterpeil. Ook vanuit de watersport leven er gedachten om meer aandacht en ruimte te geven aan de ecologie. Kansen voor groen toerisme dragen bij aan de economie. Ten behoeve van veiligheid en landbouw zullen alternatieven op tafel moeten komen om het verlies van de huidige waterbergende en afwaterende functies te compenseren. Dat vereist integraal denken, maar helemaal nieuw is dit niet. De recreatie is nog te veel richtinggevend bij de beleidskeuzen. De balans is in de toekomst evenwichtiger en meer in de richting van natuur komen te liggen. De uitbreidingsplannen ten behoeve van de recreatie domineren de beleidskeuzen en de samenhang met natuur en landschap ontbreekt nog te veel. De verrommeling van de oevers is hiervan een gevolg. De visserij is aan het omschakelen op kreeft en schelpdieren. Dat lijkt een goede ontwikkeling en is het directe gevolg van de verbeterde waterkwaliteit, maar het is nuttig om te onderzoeken of de benutting van nutriënten niet ten koste gaat faunistische draagkracht.
Grevelingen
Verleden en heden Tot 1964 was de Grevelingen een estuarien getijdenlandschap met uitgestrekte platen, slikken en schorren. Tegenwoordig is de Grevelingen een geïsoleerd zoutwatermeer (met 14.000 ha het grootste van West-Europa) zonder echt getij, dat van andere deltawateren is afgesloten door de Grevelingendam (1965) en de Brouwersdam (1971). Om verzoeting tegen te gaan werd in 1978 de Brouwersluis aangelegd die nu nagenoeg het gehele jaar
Werkdocument, versie oktober 2013
| 13
open staat en uitwisseling van visbestanden weer deels mogelijk maakt. Op de oude slikken en een aantal eilanden (ongeveer 3.000 ha) zijn ook grote natuurwaarden te vinden, zoals duinvalleivegetaties en zilte graslanden met fraaie gradiënten. Daarnaast is de Grevelingen jaarrond van internationaal belang voor (trek)vogels, met name kustbroedvogels en watervogels. Tevens is het gebied één van de belangrijkste leefgebieden van de Noordse Woelmuis. De Grevelingen is behalve een natuurgebied ook een recreatieve hotspot, vooral voor de watergebonden recreatie. De Grevelingen wordt door meer dan 1 miljoen bezoekers per jaar bezocht en kent ongeveer 5400 vaste ligplaatsen in een tiental havens. De recreatie is met name gericht rond de Brouwersdam in het westen en de Grevelingendam in het oosten. Het middendeel van de Grevelingen kent het accent natuur. In de Grevelingen is de beroepsvisserij ook belangrijk, met name de palingvisserij en oesterteelt zijn van belang, maar steeds meer ook de kreeftenvisserij. Streven De Grevelingen is een groot duurzaam watersysteem met waarden die in een Deltagebied horen. De waterkwaliteit is toegenomen door gedeeltelijke terugkeer van het getij, de bodemfauna floreert rijkelijk. Op enkele plaatsen komt voldoende zoet water de Grevelingen in, waardoor op kleine schaal brakwaterbiotoop zich kan manifesteren. Steltlopers, watervogels en kustbroedvogels weten het gebied nog steeds te vinden De Grevelingen vormt niet alleen een kraamkamer voor vele vissoorten, maar ook een veilig doortrekgebied voor stroomopwaarts paaiende soorten door verbeterde verbinding met het achterland. Zilte vegetaties zijn uitgebreid, maar ook de vochtige duinvalleivegetaties vinden hun plek in de Grevelingen – zij het in geringer oppervlak dan de huidige situatie. Recreatief is het gebied zeer aantrekkelijk, maar door de goede zonering van de recreatie rond de beide dammen zijn er geen conflicten met de natuurwaarden. De visserij is hét voorbeeld van een duurzame industrie geworden. De Grevelingen is qua natuurwaarden één van de rijkste gebieden van de Delta. Desondanks zijn er, naast de grote problemen als compartimentering door de deltawateren en gebrek aan dynamiek, knelpunten zoals: zuurstofloosheid op de bodem van het meer, onvoldoende zonering van de recreatie (incl rode ontwikkelingen in het middengebied), waarmee de Eco2 gedachte verder uit beeld raakt en de draagkracht van het systeem i.r.t. uitbreiding van visserij. Er liggen echter ook enkele kansen: terugkeer van gedeeltelijk getij lijkt mogelijk, met positieve gevolgen voor het areaal intergetijdegebied en voor de waterkwaliteit, mogelijkheden voor aanvoer van zoetwater vanuit de Rijn (via Volkerak) en/of aanvoer van overtollig oppervlaktewater vanaf Goeree-Overflakkee, de Grevelingen kan gebruikt worden
Werkdocument, versie oktober 2013
| 14
als waterbergingsgebied om zou in extreme situaties de veiligheid beter te kunnen garanderen.
Krammer, Volkerak, Zoommeer
Verleden en heden Het water van het huidige Krammer-Volkerak is een essentiële schakel tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van de Delta. De huidige afbakening doet in ecologische zin weinig recht aan die verbindende functie. Het Krammer-Volkerak is in 1987 ontstaan als gevolg van de Philipsdam, nadat al in 1986 de Oesterdam gereed kwam. Via de Eendracht en Schelde is dit bekken verbonden met het Zoommeer. De Markiezaatskade vormt de scheiding met het eveneens zoete Markiezaatsmeer. Het Krammer-Volkerak-Zoommeer is het derde grootste zoetwaterbekken van Nederland met een zeer beperkte peildynamiek, tussen - NAP 0.1 m in de winter en + NAP 0.15 m in de zomer. De lagere delen van het voormalige intergetijdengebied kwamen voorgoed onder water te staan en 1775 ha intergetijdengebied viel permanent droog. De Brabantse rivieren, met een stroomgebied van 165.000 ha, voornamelijk landbouwgebied, monden uit in het Volkerak-Zoommeer met als gevolg dat de nutriëntenbelasting van het meer hoog is. Kort na de afsluiting zijn de vooroevers tegen afslag verdedigd en tussen 1989 en 1999 zijn ca 40 eilanden, tbv natuur en recreatie, met een gezamenlijke oppervlakte van 80 ha aangelegd. Het proces van bodemontzilting verloopt traag en de rol van zilte pioniersoorten is nog steeds aanwezig. De ontwikkeling van de broedvogels houdt gelijke tred met de successie. De soorten van onbegroeide bodems zijn wel over hun hoogtepunt heen en ganzen en weidevogels hebben een vaste plek veroverd. Het nutriëntenrijke water herbergt een eenzijdige vispopulatie. Er spelen veel belangen in dit water die lang niet allemaal een directe link hebben met natuur (scheepvaart, waterberging, zoetwatervoorziening).
Streven Een ecologisch gezond watersysteem en waar de functies natuur, veiligheid en economie duurzaam in balans zijn. Er is een robuuste koppeling tot stand gekomen met het Zoommeer, de Grevelingen en de Noordzee en er is een herstel van de getijden tot stand gebracht. Door de verzilting en de doorstroming behoort de periodieke opbloei van
Werkdocument, versie oktober 2013
| 15
blauwalgen tot het verleden. De zoetwatervoorziening voor de land- en tuinbouw en de scheiding tussen zout en zoet zijn langs een alternatieve weg geregeld. De herstelde getijslag leidt niet alleen tot een verbetering van het watermilieu en de toename van de vispopulaties. De toegenomen milieudynamiek heeft geleid tot een verbreding van het aantal habitats en een vergroting van de biodiversiteit. In het bijzonder de soorten van instabiele milieus – de typische Zeeuwse soorten - zullen profiteren. In samenhang met de toegenomen milieudynamiek in de aangrenzende wateren zullen de soorten van instabiele milieus dan weer hier en dan weer daar een plek kunnen vinden, waarmee het duurzaam behoud van populaties van instabiele, vergankelijke milieus toch geborgd kan worden. Bij grootschalig onderhoud Krammersluizen en Volkeraksluizen aandacht vragen kwaliteit vh systeem en voor trekvissen. Uit de zoet-zout overgang zoals nu gepland is bij de Afsluitdijk kan veel geleerd worden en toegepast in dit gebied. Het Volkerak is een essentiele schakel binnen de Delta, waarbij zowel aansluiting met riviersysteem in het noorden, als koppelen richting Oosterschelde voor verbinding zorgen. Deze beide opties moeten dan ook serieus onderzocht worden. Zowel voor natuur als voor de schelpdiersector is er waarde bij een zout VZM met getij. De kansen voor de schelpdiersector in een zout KVZ moeten gekoppeld worden aan verlichting van de exploitatiedruk op de Oosterschelde. Verder is het belangrijk om aangehaakt te blijven bij Deltaprogramma zoetwater. Er ligt een Rijksstructuurvisie over de Deltawateren. Volgens het laatste voorstel van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta zal besluitvorming over de waterkwaliteit Volkerakmeer en Zoommeer plaatsvinden in het kader van deze visie in 2014. De kern van het besluit zal, al of niet, een herintroductie van het getij betreffen, dit in samenhang met de waterberging en de herintroductie van het getij in de Grevelingen, waarbij een getijdencentrale een mooie meekoppeling is. De Coalitie Delta Natuurlijk neemt actief deel aan het vormen van een beeld over een ecologisch gezond en waardevol Volkerak binnen de Delta. Een definitieve visie over het Volkerak zal pas verschijnen na de serie “fact finding” workshops die in het kader van de Rijksstructuurvisie in 2013 gehouden worden. De oostelijke aanvoer van water zoals omschreven bij de visie op het Haringvliet en Hollandsch Diep biedt ook mogelijkheden voor het Volkerak, Krammer en Grevelingen. Een klein deel van het water dat met oostelijke aanvoer beschikbaar komt, zo'n 50 tot 300m3/sec (vergelijkbaar met het historisch debiet), kan eventueel via het Volkerak naar de zuidelijke delta worden afgevoerd zodat ook het zuidelijke deel van de delta een meer estuarien karakter kan krijgen. Of een dergelijke koppeling mogelijk en wenselijk is, hangt nauw samen met de keuzen die gemaakt worden bij de Rijksstructuurvisie voor het Volkerak en Grevelingen. We bepalen ons standpunt aan de hand van die keuzes.
Werkdocument, versie oktober 2013
| 16
Haringvliet, Hollands Diep, Brielse Meer
Verleden en heden Het Haringvliet is samen met het Hollandsch Diep de noordelijke zeearm van de ZuidWestelijke Delta. Deze staat via de Biesbosch in directe verbinding met het rivierengebied, en voor zowel de Maas als de Rijn was het Haringvliet vanouds de zeearm waarlangs het meeste rivierwater naar zee stroomde. Aan de zeezijde is het Haringvliet sinds 1970 afgesloten met de Haringvlietdam, een semi-doorlaatbare dam, waarlangs tijdens eb rivierwater naar zee kan worden gespuid. Tijdens vloed is de monding gesloten, zodat geen zout zeewater naar binnen kan dringen. Sindsdien is het Haringvliet/Hollands Diep een met zoet water gevulde zeearm geworden. Via het Spui, de Dordtse Kil en Oude Maas staan Haringvliet en Hollands Diep in open verbinding met de Nieuwe Waterweg en daarmee met de zee. Via die route dringt een beperkte getijdeslag van ongeveer 35 cm (t.o.v. 2,5 meter voor de aanleg van de Deltawerken) door tot in het Haringvliet en het Hollandsch Diep. Aan de zuidzijde is het Hollandsch Diep via het Volkerak verbonden met de overige wateren van de Zuidwestelijke Delta. Sinds 1969 is de verbinding met het Volkerak afgesloten met de Volkerakdam en stroomt geen Rijnwater meer naar het Volkerak, afgezien van een kleine hoeveelheid schutwater. Het spuiregime van het Haringvliet is afgestemd op de zoetwaterbehoefte van het Groene Hart. Naarmate onder droge omstandigheden minder rivierwater wordt aangevoerd via Rijn en Maas, is meer water nodig om het zoute water tegen te houden dat via de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas binnendringt tot bij het inlaatpunt van het Groene Hart bij Gouda. Vanuit het Haringvliet zelf wordt ook water ingenomen voor de zoetwatervoorziening van Goerree, Voorne, de Hoekse waard en de Rijnmond (inclusief industriewater en de waterbuffer Brielse Meer). Sinds de afsluiting in 1970 heeft de Rijn, de grootste Europese rivier die in de Atlantische Oceaan uitstroomt, haar karakteristieke monding verloren. De Haringvlietdam zorgde er onder andere voor dat de getijslag afnam van ca 2,5 m tot 0,35 m en de aanvoer van sediment vanuit zee stokte. Het riviersediment dat de zeearm nog wel bereikt, bezinkt in het bekken en niet meer op het voorland. Door de versterkte sedimentatie in het bekken stroomt riviersediment ook niet meer via de monding en Noordzee door naar de Waddenzee. Verder is door de Haringvlietdam de zoet-zoutovergang in de monding verdwenen, en is de mogelijkheden voor trekvissen om de rivier op te trekken en te acclimatiseren tussen zoet en zout verloren gegaan. Belangrijke paai- en opgroeigebieden
Werkdocument, versie oktober 2013
| 17
voor vis zijn verdwenen, en riviervissen met eb naar buiten spoelen, maar niet meer terug kunnen zwemmen en dan sterven in het langzaam zouter wordende water. De oevers van het Haringvliet worden tegenwoordig vooral gekenmerkt door zeer smalle buitendijkse oeverzones, die ook nog eens over vrijwel de gehele lengte met vooroeverbestortingen tegen erosie zijn beschermd. De natuurkwaliteit laat daarom vaak te wensen over. Ook het Hollandsch Diep heeft weinig oeverlanden, wel zijn hier enkele gebieden met nat wilgenbos, zoals de Plaat van het land van Essche. In het Hollandsch Diep is een sedimentfront ontstaan dat tot extra baggeropgaves leidt. Ook bij Kwade Hoek (noordzeezijde vd Haringvlietdam) is de sedimentatie van (fijn) slib toegenomen. Dat heeft niet alleen geleid tot een forse uitbreiding van de strandvlakte voor Kwade Hoek, ook de vaargeul van Stellendam slibt versneld aan. Doordat het merendeel van het rivierwater via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat, ontstaan hoge stroomsnelheden. In de Noordelijke delta (Spui, Oude Maas, Dordtsche Kil, De Noord) treedt daardoor een erosie die de stabiliteit van de dijken aantast.
Streven Binnen het voormalige estuarium van het Haringvliet, dat zich in het oosten uitstrekt tot in de Biesbosch en in het westen tot in de Voordelta, zijn alle van nature voorkomende en voor het gebied kenmerkende aspecten te vinden: de overgangen van zoet naar zout, van een waterpeil dat door de zee wordt bepaald naar een peil dat de rivierafvoer volgt, van land naar water, een ruime getijslag en aanvoer van sediment vanuit zee, en riviersediment dat bezinkt op het voorland en niet in het bekken. Tezamen vormen zij een gezonde monding van de imposante Europese rivieren Rijn en Maas. Trekvissen kunnen via de brakwaterzonde van het Haringvliet het achterland bereiken, waardoor de paai- en opgroeimogelijkheden voor vis enorm toenemen. Haringvlietdam meer open
Naar de mogelijkheden voor herstel van de estuariene kwaliteiten is in het verleden uitgebreid onderzoek gedaan (MER-Haringvliet 1998). Het blijkt dat het technisch mogelijk is om de sluizen in de dam te beheren als stormvloedkering, waardoor weer een goeddeels open verbinding tussen de rivier en de zee kan ontstaan. De getijdenslag bedraagt dan weer 1 tot 1,5 m, zoet en zoutwater ontmoeten elkaar weer in de monding van het Haringvliet en slik- en zandplaten zullen onder invloed van getijde weer overstromen en droogvallen, waardoor ze weer hun functie voor de deltabewoners krijgen. Door de getijdenslag zal het aangevoerde sediment (zand en klei vanuit de rivier en vooral zand vanuit de zee) weer tot op de platen worden gevoerd, waardoor het huidige areaal aan buitendijkse gebieden langs
Werkdocument, versie oktober 2013
| 18
de zeearm weer op hoogte blijft, ook bij versnelde zeespiegelstijging. De stormvloedvariant heeft dus onze voorkeur. Indertijd is de stormvloedkeringsvariant afgevallen, omdat de zoetwatervoorziening van het Groene Hart via Gouda daarmee onder druk kwam te staan en bij lage rivierafvoeren te vaak zou wegvallen. Een vrijwel permanent open Haringvlietdam is daarom alleen mogelijk als de aanvoer van zoetwater naar Gouda via een andere route verloopt. Daar zijn mogelijkheden voor. In plaats van aanvoer via de Hollandsche IJssel, kan het rivierwater vanuit het oosten naar Gouda gevoerd, via de Oude Rijn en de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel. Er wordt nu gewerkt aan de realisatie van de Kier. Daarbij wordt slechts een kleine permanente opening gerealiseerd, die vooral een functie heeft om de optrek van vis te vergroten. Tijdens de consultatie van onze achterban hebben wij gezamenlijk geconcludeerd dat de Kier in de Haringsvlietsluizen onvoldoende is om de gewenste dynamiek in het hele systeem terug te brengen. Maar het biedt wel de mogelijkheid om het herstel van estuariene dynamiek 'lerend te implementeren'. Gecontroleerd en zonder risico's kunnen we leren hoe we tot een meer estuariën systeem kunnen komen Naast de effecten op trekvis en de zoetzout overgang, zou de monitoring zich ook op het herstel van het estuariene systeem moeten richten. Door de Kier kan zoutwater weer tot in de monding van het Haringvliet doordringen en er zijn afspraken gemaakt dat de 300 mg-grens niet verder opschuift dan de lijn MiddelharnisSpuimonding. Voordat de Kier kan worden gerealiseerd is het daarom nodig om een vijftal inlaatpunten van zoetwater in de monding van het Haringvliet te verplaatsen naar het oosten en binnendijks zoetwaterkanalen aan te leggen. Wat de zoetwatervoorziening vanuit het Haringvliet betreft, blijft er na het verplaatsen van deze vijf inlaatpunten nog een mogelijk knelpunt over: het inlaatpunt langs het Spui dat via de Bernisse het Brielse Meer voedt. Van daaruit wordt water aangevoerd naar de Rijnmond en via een pijpleiding onder de Nieuwe Waterweg ook naar Delfland. Onderzoek moet uitwijzen in hoeverre dit inlaatpunt onder druk komt te staan door een ander beheer van de Haringvlietsluis en welke mogelijkheden er zijn om de effecten te verminderen. Er liggen prachtige kansen om in het Haringvliet de Deltanatuur te versterken. Gebieden als Beningerslikken, de Korendijkse Slikken en sinds enige tijd ook Tiengemeten tonen dat aan. In de afgelopen 10 jaar is gewerkt aan de kwaliteitsverbetering, in het kader van het project Deltanatuur. De natuurontwikkelingsgebieden langs Haringvliet en Hollandsch Diep (en ook in de Biesbosch), zijn al gedimensioneerd op een grotere getij-slag dan de huidige. Maar er liggen meer kansen om de ecologische kwaliteiten van de oevers van het Haringvliet en Hollandsch Diep te verbeteren. In de westelijke helft van het Haringvliet kan de gebiedskwaliteit verbeterd worden door meer gebieden op een zodanig niveau te leggen dat het getij er toegang tot heeft. Dit kan door het maaiveld te verlagen, kades doorlatend te
Werkdocument, versie oktober 2013
| 19
maken en nevengeulen aan te leggen. Deze wetlands zijn van (internationaal) belang voor (wad-)trekvogels. Ook de kenmerkende estuariene flora en fauna zal hiervan zeker profiteren. Op Goeree en langs de zuidkust van Voorne liggen mogelijkheden voor natuurontwikkeling. In combinatie met de aanleg van het zoetwaterkanaal dat op Goeree is voorzien, wordt er gewerkt aan een gebiedsontwikkeling, waarin ook de (deels binnen- en deels buitendijkse) oevers van het Haringvliet tussen Middelharnis en Stellendam zijn betrokken. Het Zuiderdiep kan zich hierbij ontwikkelen als binnendijks watersysteem met een zoet-zout overgang. In het oostelijk deel van het gebied en in de Biesbosch is een kwaliteitsverbetering alleen mogelijk door de getijdenslag te herstellen, wat op zijn beurt weer alleen mogelijk is door de sluizen in de Haringvlietdam anders te gaan beheren. Daarbovenop is het dan nog nodig om het getij weer toegang te geven tot de platen. Door het zoute water dat vaker en verder de Oude Maas op kan komen, zullen daar brakwatergetijdengebied ontstaan. Zelfs in de meer stedelijke gebieden is het heel goed mogelijk (en aantrekkelijk!) om de oevers van brakwatergetijdengebieden meer natuurlijk in te richten. Het belang van het samenspel van getij- en rivierdynamiek is van internationale betekenis. De Rijn is een essentiele verbinding voor trekvissen die migreren tussen de Atlantische Oceaan en Midden Europa. Omdat de Rijn in een hooggebergte ontspringt, en grotendeels door sneeuwsmelt wordt gevoed, is het de verwachting dat de afvoer niet negatief beïnvloed zal worden door de klimaatverandering en de relatief hoge afvoer ook in de toekomst gehandhaafd zal kunnen blijven. Dat is een uniek en zeer waardevol gegeven. Daarnaast biedt een betere verdeling van het Rijnwater in Nederland een unieke mogelijkheid voor het bevorderen van het estuariene karakter van de Delta. Een oostelijke aanvoer van water voor zoetwatervoorziening, tezamen met estuarien herstel van het Haringvliet en Hollandsch Diep biedt bovendien mogelijkheden voor het Volkerak, Krammer en Grevelingen. Een klein deel van het water dat met oostelijke aanvoer beschikbaar komt, zo'n 50 tot 300m3/sec (vergelijkbaar met het historisch debiet), kan via het Volkerak naar de zuidelijke delta worden afgevoerd. Hiermee wordt een deel van de aanvoer van sediment en voedsel naar de zuidelijke delta hersteld. Tenslotte is het belangrijk om ook andere partijen zoals bijvoorbeeld het Havenbedrijf Rotterdams meer te betrekken bij het Haringvliet en de mogelijkheden om de kwaliteit van het Haringvliet beter te ontwikkelen en de oevers groen te maken.
Werkdocument, versie oktober 2013
| 20
Benedenrivieren en Biesbosch
Verleden en heden Het Benedenrivierengebied is de benaming van het meest noordelijke deel van de Zuidwestelijke delta. De zeearmen zijn hier niet zo breed en diep als in de rest van de delta en hebben meer het karakter van rivieren. Het Benedenrivierengebied is het estuarium van de Rijn en de Maas. Het water van deze rivieren bereikt het gebied vanuit het oosten via vier riviertakken: Waal, Maas, Lek en Hollandsche IJssel. Kenmerkend aan het Benedenrivierengebied is dat deze rivieren zich in het gebied samenvoegen, maar ook weer opsplitsen en onderweg telkens van naam veranderen (Merwede, Amer, Noord, Dordtse Kil, Spui etc) wat het voor veel mensen tot een onoverzichtelijk gebied maakt. Temeer omdat er binnendijks ook nog oude rivierarmen liggen, zoals bv de Devel, het waaltje en de Binnenbedijkte Maas, die herinneren aan een tijd dat het netwerk van rivieren nog uitgebreider was. Een van de karakteristieken van het gebied is dat de zee-invloed er merkbaar is: zowel aan de getijdenslag als, dichter bij zee, aan de overgangszone waar het water eerst brak en tenslotte zout wordt. De oostelijke grens van het Benedenrivierengebied ligt niet exact vast, het getij is al merkbaar vanaf Zaltbommel en Den Bosch, maar Werkendam langs de Waal en Keizersveer langs de Maas en Schoonhoven langs de Lek worden meestal aangehouden als de randen van het gebied. De getijdenslag bedraagt hier zo’n 35 cm, om verder naar het westen langzaam op te lopen tot ca 2,0 m in de monding van de Nieuwe Waterweg. Bij lage en gemiddelde Rijnafvoeren (tot ca 2000 m3/sec) stroomt al het rivierwater vanaf de Waal en de Maas via Oude en Nieuwe Maas (beide ontvangen ca 50%) naar de Nieuwe Waterweg en dan naar zee. Bij hogere Rijnafvoeren staan tijdens eb de Haringvlietsluizen open en wordt een deel van het rivierwater langs deze weg naar zee gespuid. De Nieuwe Waterweg is de enige zeearm in de delta waar op grote schaal menging van zoet rivierwater en zout zeewater plaats vindt. Bij gemiddelde afvoeren ligt de brakwaterzone tussen Vlaardingen en Hoek van Holland, bij hoge rivierafvoeren schuift de zone naar zee, bij lage afvoeren reikt ze in de Nieuwe Maas tot aan de Brienenoordbrug en in de Oude Maas tot aan de Heinenoordtunnel. Als een lage rivierenafvoer samenvalt met noordwesterstorm kan vanwege stormvloed het zout incidenteel nog verder komen; via het Spui zelfs tot in het Haringvliet. Het Benedenrivierengebied had tot in het eind van de 19e eeuw, voordat de uitbreiding van de Rotterdamse haven in westelijke richting begon, nog wel een bredere estuariummond. Bij Brielle lag toen de Maasmond, een brede zeearm, met intergetijdengebieden en natuurlijke
Werkdocument, versie oktober 2013
| 21
oevers (hier lag het bekende gebied De Beer), vergelijkbaar met de andere zeearmen. Na de aanleg van de Nieuwe Waterweg, verloor de natuurlijke Maasmond haar functie en kon zij in de loop van de 20e eeuw afgedamd en ingedijkt worden. Het voormalige zeegat bestaat nu nog in de vorm van twee meren, het (zoute) Oostvoornse Meer en het (zoete) Brielse Meer. De ontwikkelingen in de haven en de industrialisatie van de Rijnmond hebben de oevers van de Benedenrivieren niet ongemoeid gelaten. De vaak smalle oeverzones (de dijken liggen veelal dicht bij het water) werden uitgegraven tot havenkommen of volgebouwd met bedrijventerreinen en woonwijken. Om de problemen met overtollig baggerslib het hoofd te bieden werden in de periferie van de haven veel oevers gebruikt als baggerdepot. Zo liggen langs de Oude Maas tientallen grotere en kleinere met bagger opgehoogde terreinen. Een bijzondere plek in het Benedenrivierengebied wordt ingenomen door de Biesbosch. Tot in de Middeleeuwen een veenweidegebied, vergelijkbaar met de Alblasserwaard en Krimpenerwaard, dat door een dijkdoorbraak in de 15e eeuw in een binnenzee veranderde. In de eeuwen die volgden, zorgde de wisselwerking tussen rivierdynamiek (de constante aanvoer van zand en klei door de Waal en de Maas) en de getijdendynamiek, die het sediment weer verder verspreidde, voor het ontstaan van de grootste binnendelta van Europa. Terwijl het sedimentatiefront langzaam van oost naar west voort schoof, raakten de steeds verder opslibbende zandplaten achter dit front achtereenvolgens begroeid met biezen, riet en wilgen. Daarna werden de platen stuk voor stuk ingedijkt en in agrarisch gebruik genomen. Zo ontstond een steeds uitgebreider stelsel van hoge omdijkte en lage nog niet omdijkte platen, van elkaar gescheiden door een netwerk van kreken en kreekjes, waarlangs het rivierwater naar zee werd gevoerd en waarin het getij vanaf zee tweemaal daags doordrong. De grote veranderingen in het gebied kwamen in het midden van de 20e eeuw, toen een groot aantal eilanden werd samengevoegd en met een ringdijk werd omdijkt tot de Noordwaard en toen door het afsluiten van de Haringvliet in 1970 het getij bijna helemaal wegviel. Nu rest nog slechts een getijdenslag van ca 30 cm en overstroomt het gebied alleen nog tijdens hoge rivierafvoeren. Die gedeelten van het Benedenrivierengebied die via de Nieuwe Waterweg in verbinding staan met zee (Oude en Nieuwe Maas, Noord, Lek en Hollandsche IJssel) hebben hun getijdenslag behouden. De van oost naar west langzaam oplopende getijdenslag zorgt langs de oevers voor een intergetijdenzone. Deze is echter zelden breed omdat er maar weinig buitendijks land is. Langs de Oude Maas liggen nog de meeste intergetijdengebieden, meestal zoetwatergetijden, begroeid met wilgenvloedbos en lokaal riet. Verder naar het westen wordt de invloed van zee groter en zijn er ook planten die er op wijzen dat er soms brak- of zoutwater doordingt. Goed functionerende intergetijdengebieden zijn er vrijwel niet meer in het gebied. Ook gebieden die niet kunstmatig zijn opgehoogd, zijn door voortgaande sedimentatie namelijk zo hoog komen te liggen dat ze alleen bij hoogwater nog overstromen.
Werkdocument, versie oktober 2013
| 22
Streven De open verbinding van het Benedenrivierengebied met enerzijds de rivieren en anderzijds de zee is een unieke kwaliteit die beter tot uiting moet komen. Dit is het gebied in de Delta waar zoetwatergetijdengebieden nog voor komen, maar de kwaliteit ervan laat nu sterk te wensen over. In het westelijk deel van het gebied kan dit verbeterd worden door meer gebieden op een zodanig niveau te leggen dat het getij er toegang tot heeft, dit kan door opgehoogde terreinen te verlagen, kades door te steken en nevengeulen aan te leggen. In het oostelijk deel van het gebied en in de Biesbosch is verbetering alleen mogelijk door de getijdenslag te herstellen, wat alleen mogelijk is door de sluizen in de Haringvlietdam anders te gaan beheren. Daarbovenop is het dan nog nodig om kades te verwijderen of door te steken om het getij weer toegang te geven tot de platen. Wanneer minder rivierwater via de Nieuwe Waterweg naar zee wordt gevoerd, zal zoutwater vaker en verder de Oude Maas opdringen, zodat zich hier ook een brakwatergetijdengebied kan ontwikkelen. In de meer stedelijke gebieden waar industrie en woningbouw vaak tot vlak bij de wateroever plaats vinden, is inrichting van natuurlijke oevers vaak nog wel mogelijk. Streefbeeld voor de verschillende riviertakken:
Nieuwe Waterweg: natuurlijke, meer slikkige oevers in zout tot brak milieu in de intergetijdezone . Nieuwe Maas: lokaal ruimte voor natuurlijke oevers met zandstrandjes en riet, ook in de stedelijke setting. Oude Maas: herstel intergetijdengebied door afgraven depots, aanleg nevengeulen en doorsteken kades. Hollandsche IJssel; natuurlijke (riet)oevers. Lek: natuurlijke rietoevers afgewisseld met zandige oevers en slikkige milieus, en nevengeulen in de bredere uiterwaarden. Spui: natuurlijke (riet)oevers. Noord: natuurlijke rietoevers en waar voldoende ruimte is nevengeulen en slikkig intergetijdegebied met kreken (Sofiapolder). Bieschbosch: herstel getijdenbeweging, wegnemen kades en dijken om intergetijdengebied te herstellen. Heropenen krekensysteem.
Het instandhouden van robuuste eenheden natuur en het vergroten van die gebieden is ook vanuit recreatief medegebruik belangrijk. Verstoring van fauna kan daarmee beperkt worden. Ook zonering in tijd is een belangrijk middel om recreatie en behoud van natuurwaarden te combineren. De laatste 5 - 10 jaar zijn er veel grotere en kleinere projecten uitgevoerd. De ontwikkelingen gaan zeker de goede kant op, er komen meer natuurlijke oevers en meer gebieden waar het contact met het water is hersteld. Verbetering van het
Werkdocument, versie oktober 2013
| 23
zoetwatergetijdemilieu laat echter nog te wensen over, met name omdat de ruimte om dit te herstellen zeer beperkt is, en alleen via de Nieuwe Waterweg getij het gebied binnen kan dringen.
Voordelta en Vlakte van de Raan
Verleden en heden De Voordelta en de Vlakte van de Raan vormen een aaneengesloten ondiep zeegebied binnen de Noordzee en ze grenzen aan de Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta. Het gebied bereikt een diepte van – NAP 20 m en bestaat in hoofdzaak uit overstroomde zandbanken, maar ook uit bij laagwater droogvallende platen. Het gebied is voedselrijk en wordt via de Westerschelde gevoed met slib en rivierwater. De biodiversiteit is groot, maar afnemend. Samen met de ondiepe delen van de Noordzee is het gebied een kraam- en kinderkamer voor een aantal vissoorten, schelpdieren en kreeftachtigen. Beide gebieden zijn Natura 2000 gebied. Voor de Voordelta is een beheerplan gereed en voor de Vlakte van de Raan wordt een beheerplan binnen 2 jaar verwacht.
Streefbeeld Populaties zijn gebaat bij robuuste ecosystemen. De populatie-opbouw is evenwichtig en jaren met een plaatselijk slechte broedval kunnen in robuuste gebieden door middel van migratie worden opgevangen. Ook voor langlevende soorten met een lage reproductie zijn duurzaam kansen weggelegd. De Voordelta en de Vlakte van de Raan vormen de overgang van land naar zee. Het ecosysteem vertoont een nutriëntennetwerk met landgebonden systemen. Zeehonden- en zeevogelpopulaties, binnen en buiten deze kustgebieden benutten deze voedselrijkdom en hun populaties slagen er in om vitaal stand te houden. Er is ook een relatie met de Noordzee, het Kanaal en de Atlantische oceaan, omdat soorten het gebied tijdens de migratie of de overwintering aan doen en er voedsel verzamelen. Er is ruimte te benutten voor windmolenparken op de Noordzee. Bij de keuze van de locatie worden de migratieroutes en de overwinteringsplaatsen van vogels en zeezoogdieren ontzien, maar ook de paaiplaatsen en de kinderkamergebieden. Zo veel als mogelijk wordt gezocht naar combinaties van functies, zoals mossel- en zeewierenteelt. De visserij gebruikt technieken om het ecosysteem zo min mogelijk te belasten. Het is daarbij van belang de bodemstructuur niet aan te tasten en de bijvangst zo veel mogelijk te
Werkdocument, versie oktober 2013
| 24
beperken. De overbevissing van populaties behoort tot het verleden. Er zijn ruime gesloten gebieden. Hier zijn ondubbelzinnige afspraken overgemaakt. De effecten van de zandwinning op zee en in het kustgebied worden mede beoordeeld op de functies paaiplaats en kinderkamer. Het is bekend dat in het bijzonder bodembewonende soorten aanzienlijke verliezen kunnen oplopen bij delfstofwinning op zee. De recreatie is gezoneerd en de effecten worden gemonitord. Er zal een duidelijker beeld naar voren moeten komen over de visbestanden en de visfuncties – commerciële en niet-commerciële - in het gebied van de Vlakte van de Raan, de Voordelta en ook de aangrenzende Noordzee. De jaarlijkse survey in september wordt aangevuld met minimaal een survey in het voorjaar. Er worden ruime onderzoeksgebieden ingesteld en er zijn zgn Marine Protected Areas. De beperkte ruimte voor de instandhouding van vispopulaties moet maximaal worden benut. Ook buiten deze gebieden is de bevissing gereguleerd en er wordt gehandhaafd. De ecologische functies van de gebieden zijn richtinggevend voor andere functies. De delfstoffenwinning in het kustgebied wordt teruggedrongen. Ecologisch onderzoek naar zowel gewervelde als ongewervelde soorten en hun gebruiksfuncties, maakt, pas na een afweging naar de effecten, de winning van delfstoffen mogelijk. Het toerisme en de effecten van het toerisme worden in dit dynamische gebied voortdurend gemonitord en de zonering wordt zonodig aangepast. Er ligt een plan van aanpak om bij scheepscalamiteiten met het risico op vervuiling snel en doeltreffend te kunnen ingrijpen om erger te voorkomen. De effecten worden gemonitord. Vaarwegonderhoud en vaarwegverdieping worden op alle ecologische functies getoetst.
Werkdocument, versie oktober 2013
| 25