VAN DER LEEUWKRING privaat initiatief voor publieke ruimte
De dag van het private initiatief
over architectuur gesproken
2
3
De Van der Leeuwdag 2009 een impressie
4
5
De dag van het private initiatief Stoomschepen en Walhalla's; watertaxi's en Azerbeidjaanse provinciesteden; verdichting en samenwerking; rondjes en achtjes; mooie en lelijke architectuur: er is heel wat aan de orde gekomen op de Dag van der Leeuw op 28 september 2009 in Hotel New York. In diverse settings hebben zich ontwikkelaars en architecten, culturele en maatschappelijke ondernemers, overheidsdienaren en bestuurders gebogen over de wijze waarop het private initiatief, al dan niet samen met de ambtenaren, de staat van Rotterdam naar een hoger plan kan tillen. Er is gegeten en gedronken, een prijs uitgereikt, er zijn handtekeningen gezet en veel inspiratie uit Canada opgedaan. De dag heeft meerdere hoogtepunten gekend. Ze komen in aparte teksten aan de orde. Gemeente en de leden van de Van der Leeuwkring hebben in beslotenheid gesproken over de toekomst van de architectuur in Rotterdam. De tekst hierover is al even besloten. Voor meer openbaarheid vatbaar was de presentatie van de vier businesscases. In 'Drie pleinen en een haven' leest u er meer over. Het leidde tot ondertekening van een convenant. De Van der Leeuwprijs werd voor de eerste keer uitgereikt. Het was geen makkelijke keus: de nominaties waren bijzonder inspirerend. Het slot was met recht een grand finale. Tijdens het diner presenteerde voormalig hoofd stedelijke planning van Vancouver, Larry Beasley, zijn visie op de verdichting van Rotterdam. Zijn presentatie was een geweldige afsluiting van een toch al formidabele dag.
6
7
De kring overlegt en neemt afscheid. Gaandeweg de dag groeit het deelnemersveld. In het begin is er nog een kleine bezetting. Met een broodje en een kop soep neemt nieuwe voorzitter Peter van der Gugten afscheid van voorganger Siwart Kolthek, werpt hem lof toe voor verrichte daden en overhandigt een boek van Rotterdammer C.B. Vaandrager. Kolthek kijkt terug op een start en stevige groei van de Van der Leeuwkring en draagt de kring vol vertrouwen over aan zijn opvolger. Over het afgelopen jaar mag de kring tevreden zijn, meldt Van der Gugten. De businesscases zijn goed opgepakt, de één wat meer, de ander wat minder. Voor het eerst was er de Van der Leeuwprijs. Met deze prijs wil de Van der Leeuwkring haar naamgever eren door het meest bijzondere private initiatief van de achterliggende periode te belonen. Tijdens het gesprek schuift Larry Beasley even aan. Hij dankt de leden voor de uitnodiging een kritische blik te mogen werpen op de stedenbouwkundige ontwikkeling van Rotterdam. Beasley geeft een kleine voorproef op zijn keynote later die dag. De leden zijn dan al onder de indruk. En dat terwijl de dag nog nauwelijks is begonnen.
8
p. 17-20 Van geitenwei naar hertenkamp Gemeente en Van der Leeuwkring beschouwen het architectuurbeleid van Rotterdam
9
Architectuur en gemeente In het volgende gesprek schuift Mercé de Miguel i Capdevilla aan. Zij geeft als inhoudelijk hoofd Stedenbouw van de dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting een presentatie van de binnenkort te verschijnen architectuurnota. Daarin wordt het architectuurbeleid van Rotterdam beschreven. De leden van de Van der Leeuwkring vinden 'nota' een te slappe benaming. Je verwacht geen bevlogenheid van een document met zo'n naam, je wordt er niet door geïnspireerd. In Den Haag, Utrecht en Amsterdam zullen ze niet zeggen: "Zoals zij het nu in Rotterdam doen, zo zouden wij het ook moeten doen." De stad verdient het met geweldige inzichten over architectuur te komen, het mag allemaal best wat elitair zijn. Het hoeft niet overal in Rotterdam op en top te zijn. Dat is enkel voor bepaalde gebieden weggelegd. Met goed en deugdelijk in Pendrecht is iedereen tevreden. Wat ook weer niet betekent dat je in de hele stad door bewoners of welstandsvrij kan laten ontwerpen. Daarvoor gaan tegenwoordig her en der stemmen op, van prins Charles tot Adri Duivesteijn. Een goed architectuurbeleid vereist leiderschap en regie: zet de standaard! Van der Gugten: "Architectuur is een vak, het is nadenken en ambities neerzetten." Na deze uiteenzetting is er volle aandacht voor de vier businesscases.
10
p. 21-30 Drie pleinen en een haven. De Van der Leeuwkring en gasten bespreken vier businesscases
11
Uitgelicht1: Drie pleinen en een haven. Twee jaar geleden heeft de Van der Leeuwkring opgeroepen tot het indienen van businesscases. Vier zijn er uitgewerkt; die van de Rijnhaven tot in detail. Heuglijke feiten De zaal vult zich verder met betrokkenen van de vier businesscases. Na presentatie en discussie over die cases is het hoog tijd om die van het 'Rondje Rijnhaven' te bestendigen. Voorlopig althans. Peter van der Gugten nodigt de zes ontwikkelaars uit om met een dikke viltstift hun handtekening te zetten voor de installatie van de Raad voor de Rijnhaven. Het zijn Woonstad Rotterdam, Vesteda, Synchroon, ING Real Estate, Bouwfonds en VolkerWessels Vastgoed. Men begeeft zich naar ander zaal, de bibliotheek. De feestelijke stemming wordt nog verder verhoogd door weer een ander privaat initiatief: de uitreiking van de Van der Leeuwprijs. Met deze prijs wil de Van der Leeuwkring zijn naamgever, Kees van der Leeuw, eren. De prijs is bedoeld om waardering te geven aan private initiatieven die een meerwaarde hebben voor de stad. De initiatieven zijn écht privaat: ze zijn geheel voor eigen risico van de initiatiefnemer ontworpen en gebouwd. Uit de vele inzendingen waren drie nominaties geselecteerd. Alle drie de ontwerpen: 'hebben voorbij het bestaande iets gezien, en dat weten te realiseren' zoals dat in het juryrapport is aangegeven.
12
p. 31-38 Prijs: toekenning en drie nominaties
13
Drie initiatieven Koffiebrander Rob Kooij toont zich een goed opvolger van zijn vakgenoot Van der Leeuw. Kooij wist een oud vervallen poortgebouw op bijzondere wijze tot bedrijfsruimte te herbouwen. Daarmee bezorgde hij ook de omgeving een positieve impuls. De drie dames van Stichting Singeldingen hebben met hun tijdelijke kiosk de Heemraadssingel een zomermaand lang omgetoverd tot een bruisende ontmoetingsplek. Winnaar werd architect Joost Kühne. Zijn flintersmal en tegelijk langgerekt ontworpen woon-/werkpand is het formidabele sluitstuk van de Boomgaardsstraat. De prijs komt hem niet alleen toe vanwege het ontwerp, maar ook vanwege de behendigheid waarmee hij de vele hindernissen bij de bouw heeft weten te overwinnen. Die tour de force hoef je van hem eigenlijk niet uitgelegd te krijgen: dat is aan het gebouw zo wel af te zien.
14
p. 39-78 Keynote Larry Beasley
15
Een verdichtend diner Het gezelschap, dat in aanloop naar het diner weer verder uitdijt, wisselt de laatste nieuwtjes uit. Daar zitten sombere berichten tussen: de crisis kwelt de sector hevig. Maar er zijn ook veel positieve geluiden te horen. Vooral over de groeiende eensgezindheid van bouwend, ontwerpend en ontwikkelend Rotterdam, die in groten getale de Van der Leeuwdag met hun aanwezigheid luister bijzetten. Om een kleine honderd magen met een ordentelijk maal te vullen, het is altijd weer een prestatie. Dit keer wordt het echte hoogstandje tussen de gangen door geserveerd. Het is dan de beurt aan Larry Beasley. Hij geeft een verhandeling over de wijze waarop zijn verdichting van de binnenstad van Vancouver ook in Rotterdam een succes kan worden. Het is geen lichte kost die hij opdient; de aanwezigen zullen nadien nog heel wat tijd nodig hebben om zijn verhaal te verteren. Uitgelicht2: Verdiepen in verdichting Veel bewondering is er voor de wijze waarop Larry Beasley meent dat de binnenstad van Rotterdam verdicht kan worden. Er zijn ook vragen. En toen was de koek op, om in de etenssfeer te blijven. Peter van der Gugten kijkt terug op een indrukwekkend bijeenkomst met veel informatie, die gekenmerkt wordt door optimisme, saamhorigheid en geloof in eigen en elkaars kunnen. Doorgaans bevindt hij zich in gezelschap van enkel projectontwikkelaars en dan heb je in zijn eigen woorden: "Veel bestuurlijke slagkracht van het kaliber slaan en niet afwachten." Nu ontmoet hij ook andere denkkracht en inventiviteit. Ze zijn in staat het privaat initiatief op een hoger niveau brengen: een niveau Rotterdam waardig.
16
17
Van geitenwei naar hertenkamp Gemeente en Van der Leeuwkring beschouwen het architectuurbeleid van Rotterdam
18 In een bijeenkomst op de Van der Leeuwdag heeft dS+V haar eerste ideeën voor de komende architectuurnota voorgelegd aan de Van der Leeuwkring. Gezamenlijk besloten gemeente en private ondernemers dat de lat hoog moest, en soms heel hoog. Mercè de Miguel i Capdevila, inhoudelijk hoofd stedenbouw van de dS+V, verkondigt uitgesproken denkbeelden. Architectuur moet bijdragen aan de kwaliteit van het leven in een stad. Dat geldt natuurlijk voor het programma en de openbare ruimte, maar nog wel meer in samenhang met economie, cultuur, veiligheid en milieu. Op die manier lokt nieuwe architectuur bewoners en bezoekers naar Rotterdam. Zo denkt althans de gemeente. Al sterk Aan die verleidelijkheid van Rotterdam wordt in sectoren als cultuur en openbare ruimte al druk gewerkt. De architectuurnota hoeft eigenlijk niet meer dan in te haken op een rijdende trein. Er zijn meerdere elementen die inhoud en richting van die trein meebepalen. Rotterdam heeft een grote faam hoog te houden als architectuurstad. Het is een jonge stad met een cultureel zeer diverse bevolking. Er bestaat een imposante kennisinfrastructuur, onvergelijkbaar groter dan die van steden als Barcelona bijvoorbeeld. De galerie van Rotterdamse architecten, ook die van wereldfaam, kent nauwelijks zijns gelijke in de wereld. Samen met de Van der Leeuwkring wil de gemeente werken aan vergroting van de rol van de architectuur in Rotterdam. Als opdrachtgever met directe invloed is de rol van de gemeente beperkt. Hoogstens kan zij met het nieuwe stadskantoor en de mfa's een voorbeeldrol vervullen. De regie voert de gemeente al langer niet meer alleen. Samenwerking is tegenwoordig de boodschap. Alleen met gebundelde kracht wordt het wat in Rotterdam. Zo denkt dS+V er althans over. De lat Met die 'bijdrage aan de kwaliteit van leven' kunnen de leden van de VdLK niet zoveel. Een veel te ruime omschrijving vinden ze het. Een architectuurnota moet over architectuur gaan. Verleiden&dromen, inspiratie&beelden, wenkend perspectief, daarover gaat dat vakgebied. Ook juist daarom zou de naam van het document anders moeten. Van een nota verwacht je ambtelijk ingestoken uitspraken. Geen wijder horizon. Niet vergeten moet worden dat architectuur wel degelijk over mooi of lelijk gaat. Het lijkt nu te veel te gaan over stedenbouw of stedelijke ontwikkeling. Iets wat gaat over mooi of lelijk verhit de gemoederen. Wat ontbreekt is een kritische analyse van de huidige stand van zaken in Rotterdam. Voldoet die stand wel? Kunnen de plinten van de Wilhelminapier of de toren van het Westin-hotel tegenover het station de toets doorstaan? Een beleidsdocument moet dat aankaarten, en duidelijk aangeven wat de standaard is. Rotterdam is voorbeeldstellend voor veel andere steden. Die steden willen dan wel een inspirerende leidraad. Misschien een tikje elitair zelfs.
19 Soms negen Wel van belang is dat je een selectie maakt van de gebieden die normstellend moeten zijn en andere waarvoor een zes genoeg is. Wel degelijk een voldoende, maar niet meer dan dat. Nieuwe woningen in Pendrecht hoeven geen parels van Zuid te worden. Dat moet je bij woningwetwoningen niet per se willen. Maar het stationsgebied en de Kop van Zuid zijn etalages voor Rotterdam. Daar moet alles een negen krijgen: de openbare ruimte, de gebouwen, van de plinten tot in de top van de torens. Op zulke plekken moet de adem benomen worden. Stadsbouwmeester Maarten Schmitt is met die soms-uitstekendmaar-altijd-goed benadering Rotterdam reeds voorgegaan. In Den Haag en Groningen zijn de topgebieden, die met een negen, scherp afgebakend. Zo'n afbakening is misschien niet altijd nodig. Roombeek is een goed voorbeeld van een meer gevarieerde zonering. In het ene geval heeft de architect het voor het zeggen en rest de bewoner slechts de kleur van de tegels. In het andere geval is de rol van de bewoner overheersend en lijkt de architect ver te zoeken. Met allerlei varianten er tussen. Wel willen Mooie idealen, weerbarstige praktijk. Uit het verleden zijn voorbeelden te halen die duidelijk maken dat de wil er soms net niet genoeg is. Goede plannen raken gesmoord in ambtelijke regelzucht en angsthazerij. Af en toe geldt dat zelfs als een eigen ambtenaar bij het initiatief betrokken is. Zoals Mercè de Miguel i Capdevila ondervond bij de plannen van haar en Peter van der Gugten voor de Fenix-loodsen aan de Rijnhaven. Die wilden ze niet slopen, maar omvormen tot hoogwaardige woningen. Efficiency kan belangrijker zijn dan schoonheid, zoals het Westinhotel maar al te zeer laat blijken. Zo'n hotel op die plek had voorkomen moeten worden. Een voortgaand en dynamisch debat over architectuur in de stad zal de kans verlagen dat mooie dromen verloren gaan en misbaksels verrijzen. Aan onze burgemeester zal het niet liggen. Hij mijmerde laatst over de rol van architectuur als 'interventiemiddel' voor het welbevinden van een stad en haar bewoners. Is de tijd rijp voor zo'n middel? Geen gemekker Een ingreep laat nog wel eens oneindig lang op zich wachten. Zoals bij het 'geitenweitje’. Alom op het netvlies bij de aanwezigen, maar die naam was toch anders? Er was geroezemoes in de zaal, die naam, die naam... snel waren ze eruit: Hertenkamp! De herbestemming van dat grasveldje heeft aanzienlijk langer geduurd. Vele jaren. Totdat een projectontwikkelaar het gaatje wist te vullen met het Westinhotel. De toren zal in de gemiddelde provinciestad van Azerbeidzjan niet misstaan. Zijn er dan geen deskundigen die daar een stokje voor kunnen steken? Die zijn er wel, maar die doen het niet. Er zijn supervisors, er is een welstandscommissie. Zij kunnen hoogstens bijschaven of kant-
20 tekeningen plaatsen. Van een 6 een 6_ maken, van een 8- een 8+. Een duidelijke standaard voor Rotterdamse architectuur kan al vanaf het begin richting en resultaat geven. Liefde en prijs Hoe kritischer je je opstelt, hoe uitgesprokener de denkbeelden en dromen. Ze prikkelen vakgenoten, andere deskundigen en verliefde Rotterdammers. Je vindt ze ook in de Van der Leeuw Kring. Maar hoe verliefd een Rotterdammer ook is op zijn stad, het is geen blinde liefde. Je wilt het beste, maar blijft wel realistisch. Het moet geen darten worden op architectenlijstjes. Kees Christiaanse, en niet alleen hij, gruwelt van die rijtjes 'usual suspects'. Met een standaard kun je bepalen welk ontwerp het meest voldoet. Naar zo'n kwaliteitsverhoging leiden meer wegen. Je kan met beleidvoornemens hogere eisen stellen. Je kan ook prijsvragen uitschrijven. Als je er slim mee omgaat, kun je zo jonge architecten door meer ervaren collega's laten begeleiden. De negen blijft gedurende het ontwerpproces een negen. Of wordt misschien wel meer. Boodschappenlijst Gespreksleider Dorien de Wit destilleert twee lijnen uit de bijeenkomst. De ene is die van de wens naar een stevige standaard. Wel een op basis van een dynamisch perspectief, dat handvaten en leidraden biedt zonder vast te spijkeren. De andere lijn brengt verschillende accenten aan in de stad: waar die kwaliteit moet en waar die mag. Met dat laatste is Mercè de Miguel i Capdevila het eens. Er moet een uitspraak komen over de gebieden waar topkwaliteit moet. Ook wil zij in het beleidsdocument meer aandacht voor de identiteit van de architectuur. Laat wat Rotterdam is terugkeren in wat je bouwt.
21
Drie pleinen en een haven. De Van der Leeuwkring en gasten bespreken vier businesscases
22 Om de mogelijkheden van het private initiatief in de publieke ruimte nader te onderzoeken op haalbaarheid en winstgevendheid heeft de Van der Leeuwkring twee jaar geleden een oproep gedaan businesscases in te dienen. Vier van de voorstellen zijn nader uitgewerkt. Voor 'Rondje Rijnhaven' is ondertussen veel werk verzet. Daarom zetten later op de middag zes partijen hun handtekening voor de oprichting van een heuse Raad voor de Rijnhaven. HET VISSERIJPLEIN, HART VAN DE WIJK Samen met Proper Stok en de deelgemeente heeft bestuursvoorzitter Margriet Drijver van Com∑Wonen een gebiedsvisie voor Bospolder/Tussendijken geformuleerd. De visie is kort geleden goedgekeurd door deelgemeente Delfshaven. Het Visserijplein neemt in die visie een centrale plaats in het hart van de wijk. Dat is gezien de ligging van het plein in de wijk een voor de handliggende keus. Hoofdrollen zijn weggelegd voor het drukbezochte wijkcentrum Pier 80, een rijtje verouderde flatgebouwen en natuurlijk de markt. Twee keer per week is die markt een feest van verscheidenheid aan geuren en kleuren. Dat vormt een schril contrast met het troosteloos gat dat het plein de overige dagen is. De deelgemeente wilde eerst niet ingrijpen, maar na de verkiezingen veranderde haar standpunt. Deelgemeente, Proper Stok en Com∑Wonen kunnen nu aan de slag om de businesscase Visserijplein in het kader van de gebiedsvisie uit te gaan werken. VAN VLIEGWIEL NAAR FIETSWIEL: HET WILLEMSPLEIN. Bij deze businesscase is LSI project investments betrokken, samen met AM en Amvest. Directeur Dirk de Boer geeft aan dat het plein in zijn huidige omvang nog niet zo lang bestaat. Pas in 1993 werd de Zalmhaven gedempt om de aanleg van de Erasmusbrug mogelijk te maken. Het plein is minder bekend: het is vanaf de brug moeilijk te zien, er is geen doorgaand verkeer dat erover gaat. Op het eerste gezicht leek er weinig aan de hand met het plein; het is zelfs kortgeleden nog opgeknapt. Maar nog steeds is er een ding niet veranderd. Het is er doodsaai. Daarom waren gemeente en ontwikkelaars in gesprek over verdere ontwikkeling van het plein. Aanleiding voor de betrokkenheid van de drie ontwikkelaars was het project Zalmhaven, op de locatie van de oude Nedlloyd- en Smit-Takgebouwen. De samenwerking rond het plein leek zich goed te ontwikkelen. Dat leek zij des te meer omdat er een mooie kans in het verschiet ligt. Het Willemsplein is volgende jaar de plek voor de Grand Départ van de Tour de France 2010. De Boer wil ervoor waken het voordeel van dit spektakel niet even kort te laten duren als het startschot van de etappe. Maar het begin van de Tour de France 2010, dat is toch al over acht maanden? Er is dus haast geboden om dit grootse moment optimaal te benutten. Daarmee is de gemeente hard aan het werk gegaan. Maar tegelijk viel de samenwerking opeens stil. De situatie is nu een "een beetje mistig", maakt De Boer duidelijk.
23 ZUID NOORD, OOSTPLEIN BEST. Dat het Oostplein bij iedereen bekend is, heeft natuurlijk te maken met de belangrijke doorvoerfunctie ervan. Voor het autoverkeer, de trams, de bussen en de metro. Tel daarbij de overdadigheid aan kabels en buizen onder de grond en dan is duidelijk hoe complex een herontwikkeling van het Oostplein zal zijn. Een hele kluif voor Wouter Onclin die de drie ontwikkelende woningcorporaties vertegenwoordigt: Stadswonen, Com∑wonen en PWS. Er zijn nog meer 'lijnen' die het plein verbinden: het Laurenskwartier en Kralingen, de twee uiteinden van de kennisas, die de gemeente daar heeft gedacht. Een uitermate ingewikkelde opgave aldus. Met een mobiel paviljoen uit Duitsland wilde men het plein verlevendigen. Door dat paviljoen kon het plein een plek worden om te verblijven en zouden de vele passanten zich meer bewust worden van het bestaan van het Oostplein. Maar de exploitatie van dit leuke paviljoen bleek niet rond te krijgen. Gelukkig was er nog een andere lijn, die van Noord naar Zuid loopt, en dat is water. Onzichtbaar bevindt het plein zich op de plaats waar de Rotte vroeger in de Maas uitkwam. Nu zorgt een gemaal vlakbij het plein dat een gebied tot aan Zoetermeer droog blijft. Het waterschap wil de rivier weer zichtbaar maken, ook om de vissen in en uit de Rotte te laten zwemmen. Daar bij het waterschap hebben ze wel oren naar de verlevendiging van het plein. Als nieuwe partner bij de businesscase is de hoop dus nu gevestigd op het waterschap. Het zou een mooie herstart zijn van de ontwikkeling. Het Oostplein heeft het wel verdiend. EEN RONDJE OF EEN ACHTJE. Van een imposantere omvang is de businesscase van het 'Rondje Rijnhaven'. Door zijn ligging spreekt de haven tot ieders verbeelding. Bij projectontwikkelaar Petra Rutten van Proper Stok, die namens de zes deelnemende ontwikkelaars sprak, liggen de superlatieven voor de hand. Topklasse locatie, mogelijk internationale allure, grote ambities. De laatste vijftien jaar is 430.000 van de geplande 1.060.000 m2 gerealiseerd rond de Rijnhaven. Nog 630.000 m2 zit er in de pijplijn voor de komende vijftien jaar. Dat is veel, heel veel. Het is de vraag of je op de realisatie moet wachten voordat de publieke ruimte aan de beurt komt. De zes ondertekenaars van het statuut willen voor de Rijnhaven daar niet op wachten. Er kan nu al zoveel gebeuren. Het water, de kades en de plinten van het omliggende gebied bieden daartoe ruime mogelijkheden. Dan moet wel duidelijk zijn voor wie. Hoe beleven de toekomstige gebruikers het gebied, wat verlangen zij er? Willen zij er kunnen eten en drinken, of zoeken ze rust, of juist vertier en mogelijkheden tot beweging? Willen zij binnen zijn of juist buiten blijven?
24 Niet wachten Er ligt de zes ontwikkelaars van het Rondje Rijnhaven nog een enorme opgave te wachten. Ondertussen komen er meer nieuwe bewoners en gebruikers, blijven terreinen onaantrekkelijk liggen wachten op bestemming, en drukt de recessie het tempo. Zullen de ontwikkelaars van het Rondje Rijnhaven ooit het glas kunnen heffen voor de realisatie van het totale gebied? Of worden zij vertegenwoordigd door hun erven? Wij ook Niet voor niets vroegen die ondernemers zich af of ook zij niet het Rondje Rijnhaven mede moesten ondertekenen. Dat bracht heel even twijfel. Toch wilde de ontwikkelaars de kogel door de kerk. Dat zich meer partijen willen aansluiten bij het Rondje is prima. Dat kan altijd hierna. Maar wel snel. Het maakt het nog belangrijker dat het Rondje daadwerkelijk nu al gaat leven. Bij de ontwikkelaars, de omwonenden, de bezoekers, de reeds aanwezige ondernemers en natuurlijk: de gemeente. Die is al wel degelijk actief, wat blijkt uit bijvoorbeeld de deelname aan het House of Design en de bouw van de Rijnhavenbrug. Astrid Sanson van dS+V verbaast zich er dan ook over dat men vindt dat de gemeente er niet is als men die gemeente nodig heeft. Daar moet verandering in komen. De gemeente moet makkelijker te betrekken zijn. Pioniers En wie zijn de hoofdrolspelers? Zijn dat eigenlijk niet de partijen die nu al actief zijn in het gebied? De ondernemers, die nu al hun nek uitsteken? Theater Walhalla, restaurant Obba, en Terra's terras? Jonge ondernemers die blijk geven van geloof en vertrouwen dat zij zich vestigen in een gebied waar het allemaal gaat gebeuren. En vergeet vooral de ss Rotterdam niet. Het schip ligt net niet in de Rijnhaven, maar is wel zeer dwingend aanwezig, daar op Katendrecht.
25 Kunnen die en mogelijk nieuwe andere voorzieningen en ondernemingen niet net zo'n rol spelen als Hotel New York dat voor de Wilhelminapier heeft gedaan? En nog altijd doet? Zij zullen toch straks de loop over de Rijnhavenbrug op gang moeten brengen. Zo zijn er langs de Rijnhaven allerlei mogelijkheden te bedenken. Nu te realiseren; niet per se voor de eeuwigheid, maar om het gebied snel tot leven te brengen. Iemand moet daar actief mee aan de slag gaan. Dat is de inzet van de op te richten Raad voor de Rijnhaven. Met elkaar als ontwikkelaars en gemeente werken aan de invulling van de plinten, de kades en misschien zelfs het water. Een mooi voorbeeld zijn de Fenixloodsen. Deze pakhuizen ogen nu nog triest en ontnemen het zicht op de haven. Door doorgangen naar de haven wordt de beleving van het water versterkt. De blinde plinten van de Wilhelminapier zijn een doorn in het ontwikkelend oog. Die vragen om… ja om wat precies? Rondje Rijnhaven en de ander businesscases vormen een uitstekend oefenterrein voor verbetering van de samenwerking tussen gemeente en privaat initiatief. Astrid Sanson toonde zich optimistisch over de huidige omgang tussen privaat en publiek. Natuurlijk verloopt niet alles vlekkeloos bij iets wat tot voor kort onbekend was. Maar de wil is er, en de resultaten beginnen te komen. Niet lang erna piepte de viltstift op het grote papier van het Rondje Rijnhaven. De Raad van de Rijnhaven is een feit. Opdat het geluid van de stift alle betrokkenen en dat in de meest positieve zin, nog lang zal bijblijven. [Quote: "Vijf kwartalen na het tweede kwartaal." Petra Rutten over het tijdstip van gereedkomen van de Rijnhavenbrug.]
26
BUSINESSCASE OOSTPLEIN
27
BUSINESSCASE RIJNHAVEN
28
BUSINESSCASE WILLEMSPLEIN
29
BUSINESSCASE GROOT VISSERIJPLEIN
30
31
Prijs: toekenning en drie nominaties
3 33
32
Architektenburo KÜHNE & CO WINNAAR VAN DER LEEUWPRIJS 2009 Pas zo’n vijftig jaar geleden kreeg het vak projectontwikkeling de vorm waarin we het nu kennen. Nog jonger is de discipline van gebiedsontwikkeling: zo’n vijf jaar geleden pas als term gemunt. Maar betrokkenheid en trots vormen al eeuwen de drijfveer om voortdurend te bouwen aan de stad. Kees Van der Leeuw, waarnaar de Van der Leeuwkring vernoemd is, was geen projectontwikkelaar of bouwer. Als ondernemer in koffie en thee, en als betrokken Rotterdammer heeft hij echter een fundamentele invloed gehad op de stad. Door het icoon van de Van Nelle fabriek, en door zijn invloed in de aard van het basisplan en de wederopbouw. Zijn primaire motieven waren echter economisch van aard: de productiviteit van zijn werknemers, het functioneren van de stad als economische motor. Met het instellen van de Van der Leeuwprijs keert de Van der Leeuwkring terug naar dit motief: privaat initiatief of ondernemerschap dat meerwaarde heeft voor de stad. Het merendeel van de leden van de kring bestaat uit bouwers, corporaties en ontwikkelaars, die professioneel bezig zijn met het bouwen in en aan de stad. Met de drie nominaties voor de prijs verschuift de schijnwerper naar de echte private ondernemers of initiatiefnemers: Rotterdammers die op eigen initiatief, voor eigen rekening en risico in de stad investeren. De drie nominaties voeden een groot optimisme over de kracht en betekenis van het privaat initiatief in de stad. Naast langlopende beleidstrajecten en ingewikkelde megaprojecten in publiek-private samenwerking laten de drie nominaties als pioniers zien wat de ongekende mogelijkheden van de stad zijn. Rob Kooij illustreert met zijn Santas-loods tussen de gigantische saphallen van de haven wat de betekenis van Stadshavens kan zijn: de haven en de stad kruisen elkaar. Singeldingen laat zien dat er een grote behoefte is om de publieke ruimte ook echt toe te eigenen, en wat dat betekent voor ontmoeting en uitwisseling en misschien zelfs dialoog. Kühne en Co laat zien wat de consequenties kunnen zijn van de keuze om alleen nog maar binnen de bestaande stad te bouwen en verder te verdichten. Alle drie de nominaties hebben voorbij het bestaande iets gezien, en dat weten te realiseren. De onherberzaamheid, leegte en achteloosheid doorgeprikt en de mogelijkheid gezien om een plek te maken. Het gedicht ‘de plek’ van de vlaamse dichter Herman de Coninck opent met: Je moet niet alleen, om de plek te bereiken, thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken. Je moet het maar kunnen zien. Je moet het maar als investering kunnen organiseren. Je moet het maar kunnen realiseren, niet alleen het project zelf maar ook de betekenis die het krijgt voor de omgeving. Dat is iets om als stad ontzettend trots op te zijn: het kan in Rotterdam. Dat wil de Van der Leeuwkring zichtbaar maken en ontsluiten met de Van der Leeuwprijs. In de ogen van de Van der Leeuwkring moet het project van Joost Kühne vooraf de meeste verbeeldingskracht hebben gevergd. Een plek van louter achterkanten, met een postzegel grond te koop. De uiterst slimme oplossing om luchtrechten te kopen en de bijbehorende onderhandelingen met gemeente en eigenaar van het naastgelegen parkeerterrein getuigen van werkelijke visie. De concrete realisatie is een gebouwd statement voor de praktijk van Kuhne, een visitekaartje voor zijn onderneming. Die investering zal zichzelf terugverdienen, maar is ook genereus voor de omgeving: de Boomgaardsstraat is af. De persoonlijke betrokkenheid van architecten als Joost Kühne bij de stad is een kapitaal dat gekoesterd moet worden, en waar nog veel van te verwachten is. Zeker gezien de opgaven waar de stad zich de komende periode voor gesteld zal zien. Daarom ontvangt Joost Kühne de eerste Van der Leeuwprijs. Als waardering voor zijn initiatief, en als oproep tot navolging. Om de ruimte te geven aan Rotterdamse architecten en ondernemers die zorgvuldig, inventief en realistisch de stad verrijken. Rotterdam verdient het.
44 3 Woning/bedrijfsruimte Boomgaardsstraat Op een onooglijke plek pal naast de culturele ader van de stad bouwde architect Joost Kühne voor eigen risico en rekening zijn privé woning gecombineerd met huisvesting voor zijn Architektenburo Kühne & Co. Dat was niet alles; met het gebouw maakte de ondernemer de stad in één klap een straat rijker. De beschikbare bouwkavel van 100m2 breidde hij uit met een overbouwing van de naastliggende zijstraat en parkeerplaats. Hiervoor kocht hij luchtrechten bij de gemeente en werkte hij in nauwe samenspraak met gemeente en eigenaren. Het resultaat is een deels zwevend langgerekt gebouw van 54 meter lang en slechts 5 meter diep, dat zich zonder moeite inpast in de bestaande omgeving en deze tegelijkertijd letterlijk afmaakt. Het gebouw is hiermee een bijzonder en inspirerend voorbeeld van een privaat initiatief dat, met overtuigingskracht en lef, een stedelijke leemte tot een plek wist te maken. Opdrachtgever en ontwerp: Joost Kühne, Architektenburo Kühne en Co Locatie: Boomgaardsstraat 34, Rotterdam Oplevering: 2009
foto: Edwin Prins
GENOMINEERDEN VAN DER LEEUWPRIJS 2009
5 35
6 36
7 37
Kiosk Singeldingen Heemraadspark
Vertrekhal Oranjelijn (Santas Loods)
Wie in de maand juni toevallig het Heemraadspark passeerde, kan verrast gestuit zijn op een openbare capoeirales, met ballonnen zwaardvechtende kinderen of een groots picknickfestijn. Wat was daar aan de hand? Met een mobiele kiosk en de actieve inzet van talloze enthousiaste vrijwilligers en ondernemers uit de buurt is op initiatief van stichting Singeldingen de plek aan de Heemraadssingel in de zomermaand tijdelijk getransformeerd tot een bruisende ontmoetingsplek voor de buurt. Het plaatsen van een kiosk bleek aanleiding voor tal van aanvullende initiatieven, en had een roep die zelfs tot de Coolsingel reikte: ook wethouder Karakus kwam een kijkje nemen. Het is bewonderenswaardig te noemen hoe een club van bevlogen buurtbewoners met een ogenschijnlijke simpele ingreep de plek op de Heemraadssingel letterlijk tot leven wist te brengen. Opdrachtgever: Stichting Singeldingen Locatie: Heemraadspark, Rotterdam Oplevering: zomer 2009
Wat bracht koffiebrander Rob Kooij ertoe om in 2002 de in zijn eigen woorden ‘oude afgeleefde actrice op een afgesleten sofa' aan de Lekhaven te kopen? Kooij had simpelweg geen idee wat hij zich op de hals haalde met de koop van het destijds in erbarmelijke staat verkerende monumentale poortgebouw aan een straat die dienst deed als afwerkplek. Het opknappen van het casco en het inrichten tot bedrijfsverzamelgebouw schatte de ondernemer toen optimistisch nog op 6 maanden. Het werden 5 lange en soms eenzame jaren met veel pieken en dalen. Het resultaat heeft er niet onder geleden. De rasondernemer wist met zijn project niet alleen een bijzonder vormgegeven onderkomen voor zijn bedrijf te maken,ook de omgeving gaf hij met zijn gebouw een zichtbare impuls en een brandpunt van nieuwe bedrijvigheid met publieke betekenis in een land van loodsen en water. Met geloof in een gebouw en een plek laat dit soloproject op overtuigende wijze zien welke potenties er liggen voor de oude Stadshavens. Opdrachtgever: Rob Kooij (Santas Holding BV) Ontwerp: Oorspronkelijk ontwerp: Brinkman & Van den Broek Herstel van het casco: architect Guus van Holland (Havenbedrijf), Wim Kloosterboer (Made architecten), Interieuraanpassingen architect Jeff Beysens (Beysens en Ter Veer architecten) Locatie: Benjamin Franklinstraat 507, Rotterdam Oplevering: 2007
38
39
VAN DER LEEUWKRING privaat initiatief voor publieke ruimte
Larry Beasley te gast in Rotterdam wo 23 t/m di 29 september 2009
over architectuur gesproken
4 40
Thema’s colofon
5 41
Living first Net als Rotterdam nu, stond Vancouver 25 jaar terug voor de opgave haar binnenstad te verlevendigen. Meer gebruik, meer diversiteit en meer dichtheid. Met de Living First strategie is deze ambitie meer dan ingelost. De cijfers spreken voor zich. Vancouver Downtown, 2sq.Miles: 1986: 43.000 residents 1991: 47.000 residents 1996: 62.000 residents 2008: 91.000 residents 2021: 120.000 residents Bijzonder aan de Living First strategie is dat het zich richt op programma (voorzieningen), buitenruimte-ontwerp en richtlijnen voor het ontwerp van de bebouwing. Die zijn in samenhang met elkaar ontwikkeld. En noodzakelijkerwijs ook in samenhang tussen publieke en private partijen en ontwerpers. Ervaringen en referenties zijn gedeeld en er zijn lessen getrokken uit eerdere projecten. Die zijn vertaald in ontwerprichtlijnen of principes. Iedereen werkt aan hetzelfde toekomstbeeld. Het beeld van Vancouver bestaat niet zonder het achterliggende proces.
In the early 1990s, Vancouver’s city council adopted a new Central Area Plan based on a “living first” strategy, rezoning eight million square feet from commercial to residential areas and turning over old railroads along the waterfront for housing. The strategy pushes for housing intensity, insists on housing diversity, builds coherent , identifiable neighborhoods, and fosters regional architectural principles. Central area planners have depended on the traditional relationships between the street, sidewalk, building wall, and among buildings to make high densities work. (Beasley, 2005)
62 4
7 43
Diverse stad Waar Rotterdam de concurrentie met Barendrecht en Bergschenhoek voor een deel van de markt vooralsnog verliest, is Vancouver de competitie aangegaan. Door nauwkeurig in kaart te brengen welke kwaliteiten nodig zijn, en door daar vervolgens consequent aan te werken. Door te bouwen aan buurten en voorzieningen wordt een aantrekkelijk woonmilieu aangeboden. De woningen zelf zijn aantrekkelijk voor een bredere doelgroep, door ontwerp op basis van marktonderzoek, ontwerpstudies en de vertaling daarvan in ontwerpregels. Elk project is ontwikkeld met 20% sociale sector en 25% huizen voor families. Menging vindt plaats op elke schaal.
Skyline en streetlife The underlying theme in Vancouver’s strategy is to bring out the competitive advantages of the urban lifestyle in preference to a suburban lifestyle. To truly make the residential city a reality, the city must succeed at the intuitive level of lifestyle choice. Part of the strategy is obvious: to try to create an attractive surrogate for the single-family dwelling in the single-family suburb. The rowhouse-initiative typifies this. More than 600 new rowhouses ginger the mix of downtown housing, generally in projects that also include apartments in towers. Whether the problem involves children or a dog, fear of heights, preference for a private front door or garage, or a need for basement storage, the rowhouses are a great solution. Many families with children, for the first time, see the practical chance to move back downtown because of this option. (Beasley, 2005)
Twelve basic principles for Family-housing, regarding: - access to recreation - project size - contextual design - clear definition of private and semiprivate space - privacy - pedestrian routes - active open space - specified play areas - safety and supervision - community identity - unit size - interior layout
Le Corbusier meets Jane Jacobs in Vancouver. Verdichting in de stad wordt georganiseerd met hoogbouw, maar tegelijkertijd wordt op straatniveau gewerkt aan stedelijkheid. Kenmerkend resultaat qua vorm zijn slanke torens op mooi geschaalde bouwblokken met straatwanden van drie verdiepingen. Door middel van een serie design guidelines ontstaat de stad in deze vorm. Rotterdam kent een vergelijkbare aanpak op het Wijnhaveneiland, met als meest recente ontwikkeling The Red Apple.
One of the most innovative conceptual emphases in the design guidelines was the ongoing concern with neighbourhoods, human scale, and urbanity. As this concern evolved in detailed discussions between planners, architects, and developers, a new architectural form emerged: the tower block with two- and threestory townhouses at street level. (Beasley, 2005) What is also unique is that the high-rises are grouped around designated, longer-term public view corridors that help maintain the relationship between the high-rise downtown and the mountain backdrop. (Beasley, 2005)
84 4
9 45
Voorzieningen Als je de stad aantrekkelijk wil maken, moet je bouwen aan haar voorzieningen. Vancouver werkt actief aan parken, scholen, kinderdagverblijven, buurtvoorzieningen, bibliotheken en cultuurvoorzieningen in de buurt. Investeringen hierin komen ook van private partijen voordat de projecten opgeleverd zijn. De stedelijke culturele voorzieningen worden met zorg begeleid in hun groei en ontwikkeling.
Duurzaamheid Perhaps the most transferable and therefore important lesson for other cities in the Vancouver experience is that the development community has learned that certain ‘quality of life amenities,’ while costing more to build, result in an upward spiralling of market demand and of local appreciation of such urban environments and that, over time, the bar seems to be irreversibly raised. Creating this climate of social learning for the development community must be attributed to the institutional changes introduced in 1974 and beyond (the new Development Permit Board and Urban Design Advisory Panel) and to sustained commitment of two remarkable directors of planning. (Sandercock, 2006)
Duurzaamheid als basisprincipe voor stad en architectuur is pas vrij recent een wereldwijde issue geworden. In Vancouver waren de basisbeginselen al veel eerder geformuleerd, en is recent het beleid omgedoopt tot EcoDensity. De duurzaamheidsagenda wordt door Larry Beasley nog veel verder getrokken in zijn werk voor Abu Dhabi.
The new plan for Abu Dhabi City is driven by an environmental protection agenda: we call it the ‘green gradient’ of protected places; channelling development to less sensitive places; preserving the water-based islands and the desert fingers. It shapes development into two intensive and mixed- use focal points, surrounded by urban neighborhoods and ‘eco-villages. (Beasley, Price Tags, 2007) Vancouver is not nearly as far ahead as we think on the environmental agenda. For example, little Abu Dhabi has develop and is implementing a model community for 100.000 people that will be carbon neutral and sustainable on many grounds. Can we match that kind of initiative? (Beasley, Price Tags, 2007)
10 46
11 47
Proces ontwerpers en ontwikkelaars
Beasley over de ontwikkelaar:
Centraal in de werkwijze van Beasley in Vancouver maar ook in Abu Dhabi is het organiseren van het gesprek tussen publiek en privaat, tussen ontwerpers en ontwikkelaars. Ontwerpen, onderzoeken en onderhandelen zijn onderdelen van een gezamenlijk proces.
The succesful developer in the future will be quite different than in the past.
Here is perhaps the heart of the Vancouver story: over three decades of public debate and slow gestation processes for official development plans, during which intensive design negotiations were undertaken, a unique local planning and design culture has evolved in which not only public-sector planners but also designers working for private firms have been socialized into a vision for Vancouver of livability and civility, safety and vitality, and have worked collectively to generate the design and planning tools to create such a city.
I’m talking about the ability to piece together many project components, many of them public offerings, into a coherent result; looking at projects holistically. This takes a lot of lateral thinking and lateral problem solving.
(Sandercock, 2006)
I’m talking about being a convenor of complex processes and being comfortable in those processes.
I’m talking about working with City Hallto maximize the participation of City Hall in your project so they own the results with you. I’m talking about becoming your own hardest advocate for quality. Not just being driven by the numbers but letting the quality set the numbers. I’m talking about conceiving your project as much from the context as from the marketing program. I’m talking about multiple expertise and consciousness. Knowing about sustainability and green building practices; knowing about social development and public infrastructure; knowing about zoning tools to augment your project. (Beasley, Price Tags, 2006)
Rotterdam
49
48
50
51
Keynote Larrey Beasley
52
VAN DER LEEUWKRING privaat initiatief voor publieke ruimte
I was in Rotterdam in the week of September 23 -29, 2009, to assist the community in finding ways to make Rotterdam more liveable and more competitive. I was there to add to a rich and creative discussion that is going on in Rotterdam, and has been going on for some time, as the City Hall and many organizations and individuals are moving in a deliberate way to prepare the city for the future. This is very commendable and forward thinking.
Smart growth in Rotterdam Considerations from a Vancouver perspective by Larry Beasley
This report summarizes my findings and advice from this visit. over architectuur gesproken 1
>
54
55
PREAMBLE As an opening finding, it has to be emphasized that Rotterdam is already a great and amenable place – I hope Rotterdammers appreciate that in the context of world cities. It is a good place to work and play and raise a family. It is a comparatively economical place to live and do business. But I have learned of the challenges that the city faces: a shifting economy, the loss of families to the suburbs, the loss of some core business anchors, the need to refresh the city’s image, and the rising costs of sustaining the urban setting at standards that citizens expect. These are big challenges that put at risk the qualities that people hold dear for Rotterdam. I was invited to Rotterdam because my city, Vancouver in Canada, has gone through a similar process of economic restructuring and of discovering a creative way into the future. Vancouver is a city about the same size as Rotterdam sitting at the centre of a region of almost 2.5 million people located out on Canada’s west coast, a long way away from Rotterdam, and even a long way away from the cultural centres of my own country. Being half way across the world from one another and in different societies, we are very different communities, but we also have many similarities – and these are not just because Dutch and Canadian people have kindred attitudes and views of life, which I truly think they do. For different reasons, much of both of our cities has been built since the war with varying degrees of quality and success. Both cities are harbour cities and they are among the world’s key ports, with huge
marine business; but now, both also have many waterfront sites that have been freed up for redevelopment, moving away from port functions as the geography of each port has adjusted with its growth. Both cities have a relatively healthy inner city and stable nearby neighbourhoods. Putting aside the port business, both urban economies are in a transition from production to service and creative endeavours. Neither city is a capital city and both compete for attention with other powerful national cities in their countries. Vancouver 25 years ago was where Rotterdam is today in terms of levels of urban transformation. Vancouver has seen in that quarter century extraordinary change that has been guided by policies and development management practices that have served the city well but that, when the transformation began, were seen to be counter-intuitive to the way business was then done in North America. I hope Vancouver’s experience can offer some ideas of things that work and don’t work - and that is the perspective that I bring to my contribution in Rotterdam. In my role in Rotterdam during my week of intensive investigation, I was asked to be an “urban critic”. I visited most parts of the city. I talked extensively with many people and groups. I did everything in my power to soak up the place to understand where this city has come from and what it faces as it moves forward. I know a lot more now than I did at the beginning of that process, but I
also know better now what I don’t know and can’t know from my short visit – that has to be kept in mind as one considers the recommendations and suggestions that I have concluded. Wherever I work, I look at things from a framework of simple propositions that I have found to be consistent in the growth of viable, vibrant and liveable cities. 0I am working all over the world in cities with dramatically different histories, settings and circumstances and there seems to be a list of basic principles that are relevant everywhere. Here is that list of those principles, or what I call the basic building blocks for smart growth: • Regional structure – land use balance and alternative transportation; • Clustered density, mixed use, quality of life; • Diversity – socio-economic mix; • Culture; • Built form and green construction; • Sustainability and alternative infrastructure; and, • Sense of place or “placemaking”. I have used this list in my assessment of the situation in Rotterdam. I also look at things from the perspective of Vancouver, where I was the Director of Planning for many years; the key years of change, especially in our inner city. In contrast to the suburban image that is swamping the world of urbanism, Vancouverites had to find an intense, diverse and yet intimately humane path, leaving behind those awfully destructive 2
>
street and subdivision standards and corporate architecture formulas and outdated zoning separations and the auto mania that are killing North American cities. Vancouver tested many new ideas so there are now many things on the ground for anyone to see and evaluate. Most importantly, I have come to practice planning from a different perspective than many other planners – and I commend that perspective to all urbanists. I call it “experiential planning”. This is an approach that, of course, considers the systemic requirements of the city and the wide land use and transportation overview, but it also puts a top priority on understanding and creating the real tangible experiences that people tell us they want as they inhabit and use the city every day. These become the atomic fragments from which the city is built up. This has two fundamental aspects. First, it takes a consumer focus to define what needs to be done in the creation of the city; and, second, it takes a physical urban design focus at a basic level to realize those consumer hopes and expectations. And the reason that is so important is that it is the experience of the city, moment to moment, that sets peoples’ attitudes about the place and their memory of the place and the image of the place that they project to the world. I hope people will see how especially relevant this can be for a city like Rotterdam where there is a strong desire to rebrand the city for the future. In this report, I will cover several prime themes that I have come to see as the
key agenda for Rotterdam’s further evolution, as follows: • Regeneration of the Inner City, including - Neighbourhoods and family life, - Community ambience, and, - Quality of life; • High-rises and streetlife; and, • Cooperative planning. In each case, I will quickly describe my Vancouver references and then move to a summary of my suggestions for Rotterdam. However, I want to be clear. In making the thematic and visual links between Vancouver and Rotterdam, I am NOT suggesting that the Vancouver pattern, in its density, height or form, is directly relevant to or logical for Rotterdam. On the contrary, every city has to settle on its own image and style appropriate to its own culture, history and setting. The last thing I would like to think is that any part of the spirit and flavour of Vancouver would find its way as a replication in Rotterdam as a result of my visit. Every city has to avoid the homogenization of all aspects of urbanism that is sweeping the world with globalization. Every city has to find its own uniqueness of place, which is very hard with the international character of modern architecture and corporate interest but which is nonetheless vital – a uniqueness of place that will make that community memorable and keep it separate in peoples’ minds from other communities and that will engender an emotional
connection, dare I say, a strong affection, of citizens. But maybe the principles behind the forms will be applicable, especially if people want to avoid the destructive trends that are proving to be so negative to most growing cities around the world. And related to this, one of the most profound conclusions I have drawn is that Rotterdam has such extraordinary precedents to work from, both in the city and throughout the Netherlands. In vivid contrast to the negative tendencies of many cities throughout Europe, Holland has a long tradition, still very much alive, of compact efficient living, of moving around without the car, of an urbane lifestyle and of custodianship of a delicate setting that has rich lessons and totally applicable examples of how to do things right in the contemporary city. If I recommend nothing else, I would strongly recommend that Rotterdammers become astute students of their own historic settlements, not for their architectural style or heritage values, which are certainly great, but for their simple answers for how to build communities now to be liveable and competitive in the future. I only wish I had such vivid precedents to work from in Vancouver and Canada. With that preamble, I will move to the important themes I want to explore for Rotterdam.
3
>
56
57
REGENERATION OF THE INNER CITY Let me begin by looking at the theme of regeneration of the population of the inner city which is such a big aspiration for Rotterdam. In Vancouver, our revival has been based on just such a strategy. This has been called a downtown “living first” strategy – this strategy for densification and revitalization of our metropolitan core is based on the proposition of drawing thousands of people into downtown residence to balance the natural inclination for commercial growth. The implementation of this strategy has been facilitated in a significant way because we had wonderful sites, including extraordinary waterfront sites, that became available in our generation to focus on the right kind of growth. Fortunately, because of Rotterdam’s changing port needs, the city’s waterfront sites are also extraordinary. Huge areas are ready for redevelopment or are gearing up for that to happen. Core regeneration happens through both push and pull factors for urban consumers: this is a formula to carefully manage the tendency and opportunity for suburbanization (essentially to push people back from suburban living choices); and the city has to create attractive city places that people prefer to move to and invest in (thus to pull, or maybe I should say entice, them toward the urban alternative). I’m not going to focus on Rotterdam’s “push” factors in this report but I think it is obvious that this is about aggressive
regional land use and transportation management and tight control of loss of countryside. For example, in the greater Vancouver region, government aggressively reserves all viable agricultural land, and it protects green space, and public policy clusters development. This doesn’t stop sprawl but it moderates its spread and it has shielded from settlement over 50% of Vancouver’s land mass for the respite needed by massive population. For regional transportation, the cities and regional and provincial governments have had an accord to simply not build to further accommodate the car. There are no freeways fanning out from Vancouver’s core – people make do with the conventional street network. The City has maintained for many years a strong policy to limit auto capacity into the inner city – this policy specifies that not one additional lane for growing auto commuter traffic will be constructed. There is no question that cars have transformed urban life and, because of that, it is not surprising that they are at the heart of urban experience. But cars are also distorting cities in profound ways and they are diminishing the quality of citizens’ urban experience. The Vancouver idea has been to moderate the use and therefore the impact of the car and not to let auto standards and supposed “requirements” dominate urban design decisions – at any scale. Of course, Vancouver’s investment is trying to catch up with Europe by adding more transit choices – better buses, more rapid transit, trolleys, ferries. The
most people hate density because it is usually so bad, so unpleasant, so inhuman.
result shows this can work: Vancouver actually has less cars coming into town now than was the case 20 years ago, even with all the growth the city has experienced. In Rotterdam there are certainly regional planning objectives that are a matter of national discussion because of the limited size and land availability of the country. It is an urgent policy imperative to stave off suburbanization wherever possible, to try to save green land wherever possible, if not for agriculture then at least for environmental reasons and to keep the rural experience close by; and, wherever possible, to try not to give in to the modern tendency to defer more and more space within street rights-of-way and more resources within municipal budgets to the car. Giving more and more to the car to relieve congestion is simply an unwinnable battle. That is a worldwide conclusion. The pull side of that formula for core regeneration is more difficult. This is all about creating attractive and fulfilling city places – for an attractive and fulfilling lifestyle. This is harder because it is all about consumer choices and preferences in a free society. Since the war, people have increasingly been taught that the suburban lifestyle and suburban places are what they should aspire to, especially when they start to couple and have children – or when they start to make more money. They have been taught that inner cities are either bad, and to be avoided, or of such great historic value that only the very rich can afford to reside there. Also, to be blunt, 4
>
But, of course, inner city redevelopment is primarily about densification, because of the limits of space, so to make it to any extent competitive with the suburban alternative, it needs to be done extraordinarily well. The quality has to be there. The diversity and wide choices have to be there. The supports and attractions have to be there. And solutions to the problem of moving around in a tight area have to be there. Vancouver has achieved densification on a big scale. Here are the population numbers for the Downtown Peninsula, an area of approximately two square miles, beginning in 1986, the year of our famous international exposition, “Expo ‘86”, and several years before the replanning process for the area got underway: 1986: 1991: 1996: 2009:
143,000 residents; 147,000 residents; 162,000 residents; 105,000 residents, the most recent count; and, 2021: 120,000+ residents, projected. Essentially, the population of the downtown residential community has almost tripled in just 20 years, now standing at over 105,000 people. This is about high-rise development that gets lots of people and activities close together and gets them up to capture the wonderful views of mountains and water that everyone longs for in
Vancouver. However, I do what to emphasize that intensity does not require high-rise development – that was right for Vancouver but it is not necessarily right for other cities with different topography and different tastes; or, for that matter, right for even other parts of Vancouver. Low-rise and mid-rise buildings can achieve just as much intensity and there are many buildings in Rotterdam to prove that point. Vancouver has density but to make it work requires very carefully planning and attention to specific design performance. There is a focus on mixed use, diversity and a great emphasis on meeting consumer specifications on quality; and the unit of the neighbourhood is the basic building block of the residential city. This starts by making sure there is an adequate size for the social supports and local economics of the neighbourhood to work. The concept of the ecology of a neighbourhood economy is basic to creating places with the minimum drawing power of residential consumers to create the appropriate services and products and adequate choice. Jane Jacobs has written about this in her book, The Economy of Cities. Vancouver’s standard for a viable neighbourhood is to have at least 10,000 people within a 5 to 7 minute walkable distance of the neighbourhood service centre and to be able to walk across the neighbourhood in about 20 minutes or less.
Then there is a specific focus on the neighbourhood provisions. Consumers make housing choices based on everything they need and want nearby, not just the pleasures of the unit. This includes all the amenities and services at hand in a local shopping “high street”. Following are the standard amenities we require: parks, schools, childcares, public art library facilities, community centres, and, walkways and bikeways. Moreover, following are the basic anchor commercial offerings of a neighbourhood centre: food store, pharmacy, liquor store, day-to-day shops and services, and, cafes and other meeting places. The food store, pharmacy and liquor store are the essential core. And, of course, the ambience of the neighbourhood gets special attention. Cars are not banned but traffic is calmed by having narrow streets and various traffic management measures. Vehicles are carefully tucked away in underground or above grade parking structures when not in use, rather than being parked on the streets, except for short-term curb-side parking. Parking standards are being pushed down as low as possible to bring housing costs down. People insist on ample parks and great 5
>
58
sidewalks, which I will come back to below, but there is also an emphasis on adequate private space in delightful enclosed courtyards, terraces and roof gardens. An absolute public requirement is to achieve a social-economic mix of households in each neighbourhood, but the most attention of all is on measures to facilitate family housing. This is the hardest draw of all. I want to pause and concentrate on the issue of dense family housing because it is central to any plan to repopulate the core. Without families this will fail because most workers in the core come from households with small children. Also, there are not enough young singles and older “empty nesters” to create vibrant places and sustain a local economy. So Vancouver has special guidelines for family housing at high density and the local government requires 25% of all new dense housing to be designed to meet these guidelines. This deals with the unit, the project, nearby amenities and the overall quality of the neighbourhood. The guidelines and requirements are working - families are flooding back downtown in record numbers. The City recently concluded that there are over 8000 children on the Downtown Peninsula at last count. There is also a spin-off benefit that the planners discovered: if you design places that works well for children, they seem to work well for everyone else.
59
Densification is done in Vancouver with close attention to the actual detailed form and working of things to insure a very high quality of life because, otherwise, there can be some pretty unpleasant reactions that cause other consumers to stay away. Neighbourly building forms are emphasized, especially in regard to unit and window orientation and adjacencies. Building features are emphasized such as having special human interest at the sidewalk level, durable materials, lush landscaping, measures for security and noise abatement, creating what we call “neighbourhood areas of tranquility”, pervasive public art, and all those qualities of a community that affect peoples’ liveability moment to moment. As a top priority historic buildings are carefully preserved because heritage gives vital design cues for the austerity of modern architecture and the detailing of heritage buildings helps to keep any urban environment more gentle, less brutal. The formula works like this: the quality design allows the density to work, to be acceptable to citizens and attractive to consumers; the density generates great economic value and major profits; and this value also pays for amenities and facilities – all to create a truly urban lifestyle – and a much more sustainable lifestyle.
It has been emphasized to me that Rotterdam is also pursuing the repopulation of its inner city, partly because overall growth has stagnated, partly because more and more families are leaving Rotterdam for the suburbs and partly because local people have concluded that this is a smart economic development move that generates jobs (and I mean the right kind of jobs in construction and services and the creative sector) and can ultimately draw companies back to the city. I fully endorse this strategy because I know that it works to achieve all the things I have just listed. So let me offer several thoughts to reinforce Rotterdam’s efforts. First, to attract people back to live and invest in the city, as consumers, you have to create something special for them that they cannot get elsewhere and you have to meet a suite of their needs that are all too easily met elsewhere. And here, I don’t just mean “the theatre experience”, because people will come into the city occasionally for that anyway. And I don’t just mean a “cool urban experience” in a cafe or bar because people will get that during the day, working in the city, before they go home to the suburbs at night. I mean something extra special, which can become the theme around which you build a unique city experience of living. It’s the first thing I look for in any city that wants people to live there.
In Rotterdam’s case I have concluded that there are three great assets that should be treasured on the one hand and fully drawn out on the other. First, the inner city has magnificent bodies of water – not just one, but many. They are big; they have great memorable shapes; they have historic associations. And they have lots of developable areas along their many shorelines. There is simply nothing like them in the world, certainly not at Rotterdam’s scale. The problem is that they are not very assessable or very well used right now. For obvious historic reasons, the city in the past turned its back on them and pulled away from them. But, now, to attract urban consumers, they need to be embraced. They need to be redesigned and humanized and repopulated at the waterfront edges. Development needs to be clustered close to the water where more density can easily be accommodated because of the respite of the water. The surface of the water needs to be used for housing and play and attractions and mobility. The glitter and reflection of the water should be used to enhance architecture by putting the city’s best architectural creations on the water. Cars and utility must be moved away from the water and people and human activity must be moved close to the water. In a word, the water should be exploited for all it is worth as a focus of urban life. The city’s second unique asset is a spine of parks and green water links that
6
>
parallel the Coolsingel commercial spine from the central station to the water – Wijkpark Oude Westen and Museum Park and Euromast Park, along with the Westersingel street and canal. A very smart group in the city has realized the potential of this spine to become the garden for thousands of future inhabitants, within minutes walk from their homes. Fortunately, upgrading of the parks themselves is underway in several instances, in wonderfully creative interventions, like Rem Koolhaas’s Kunsthal, which is all to the good. The difficulty now is that the parks are patently separated. And access to the parks is not fully realized because of severed linkages through the years. The City should make the full realization of this park spine a major civic initiative. This green spine should be considered comprehensively – a combination of parks and green streets, a pathway of public art, an alignment for localized community recreational facilities and a destination for east-west green links at a very localized level. For example, I recommend a major landscape architecture design competition for the corridor, outside the parks themselves, to tie everything together with artful and unique landscape and a string of interrelated public art. The city’s third unique asset is a constellation of existing neighbourhoods at a very domestic scale, all around the inner city – neighbourhoods like Cool and Oude Westen and Lijnbaan and Waterstad
and Laurenskwartier and even Katendrecht on the left bank. People in Rotterdam seem to be looking at many of these neighbourhoods as liabilities but, for me, they are essentially positive places. Yes, they have their individual problems and they definitely need care and attention but they are nonetheless a great asset. I would treasure these neighbourhoods and make them a top priority for rehabilitation. A neighbourhood-by-neighbourhood evaluation of the mix and balance of community services must be done in regard to both public facilities and private commercial offerings; along with creating a program to correct the obvious imbalances. A unit-by-unit program of building upgrading must be done rather than all or partial demolition. Because most of the housing is low-income social housing, not a bad thing in itself but very limiting for local commerce, I support the city’s idea of diversifying the social and economic mix for a more robust consumer and citizen base to drive the localized economy of each neighbourhood – this can be done with little social or personal impacts on existing residents if it is done on the basis of natural vacancies. A strategic program of public realm upgrading in each area would assist to bring out their differences as places. The City should always try to save the historic fabric of these areas because it can be easily illustrated from examples in many places that the future wealth of properties and the value of the whole neighbourhood will ultimately rest on 7
>
60
the historic equity as much as the new equity. In at least one case, near Park Laan, this could even involve conversion of the area from an office district to a residential community in acknowledgement that the high office vacancy rates indicate that offices want to go elsewhere in any event. Offices in this area have been located in beautiful historic buildings that would convert to excellent and valuable housing. Potentially this is one of the nicest places to live in inner Rotterdam. In a word, the point is to save these treasured neighbourhoods as the vanguard and a design reference for the further population of the core city. These are assets, but what interests me is that they can all fit together in a mutually reinforcing arrangement that could become a powerful magnet for consumers that could absolutely drive the repopulation of inner Rotterdam at a scale that has not been envisioned to date. Let me describe what I mean. The City already has a progressive policy to create a high density spine north/south along Coolsingel from the vicinity of the central station and city hall to the water, and to some degree further south along Wilhelminapier and even into Katendrecht. I think this is an intelligent strategy and one that fits well with a future image for Rotterdam. It is also the perfect focus for a clustering of intensive housing for the inner city rather than to use the growth potential for more offices. A very large capacity of
61
housing could be accommodated in the planned high-rise spine. For that housing to be attractive, it needs three things: it needs to be experienced as a positive domesticated place in which to reside that has character and style; it needs to have an infrastructure of neighbourhood services; and, it needs to have accessibility to significant park green space. The existing neighbourhoods can give the design references for domesticity, certainly in regard to the street levels in the new area because the street levels of all this new development is actually going to be the base massing of very tall buildings. The existing communities can also offer the base of community services. One the other hand, the new dense housing spine should offer new consumer support for the existing neighbourhood facilities, assuming those neighbourhoods are well protected from over-scaled redevelopment pressures and inappropriate development intrusions. The new towers will also definitely make it economic to deliver day-to-day retail commercial services for which there is currently just not enough demand. The park and recreation corridor provides the essential green offering for the new community as well as the recreational facilities that will serve all residents and bring everyone together for friendship and mutual supports. The water provides a special focus where a lot of density can be associated with modest liveability challenges – think of the “Red Apple” replicated. Then, on the other hand, the new high density development could, with the right regulatory framework and
development management arrangements, offer the new wealth to invest in the upgrading of the green corridor and the new facilities that will be demanded. Everything would be in a symbiotic relationship. The key is to start thinking about all of this holistically and to undertake a careful comprehensive plan for the entire area targeted specifically around the idea of people in residence. In fact, the local government needs a way to let people know about all the various subarea plans that have already been generated for the city. Perhaps these can be put together into one comprehensive “Master Plan” for Rotterdam that will be more accessible to everyone. But, back to the specific planning of the inner city, in terms of methods, I would make this three pronged:
incrementally but consistently on a sustained basis. A rehabilitation planning process such as is now going on in Katendrecht is what I have in mind. Indeed, I truly admired this process for its integrity, sensitivity and innovations as well as the way the planners have worked with the existing community. It is a good model to follow for the other existing neighbourhoods. To connect everything tightly, targeted urban design action in the public realm to re-establish lost linkages would address what seems to be a special problem of Rotterdam because of the dikes and the pattern of post-war building. Integral with this could also be an agenda to create new linkages. The re-established and new linkages together would offer a maximum pedestrian and bicycle flow between housing and the green facilities.
• A community planning process for the new dense residential spine; • A rehabilitation program for existing neighbourhoods; and, • A special urban design initiative to reestablish lost pedestrian linkages.
I also think the neighbourhood unit is very essential for Rotterdam and I know a repopulation strategy will need to draw in lots of families. Several thoughts come to mind for new areas in addition to the comments I have already made about rehab of existing neighbourhoods.
For the new dense spine, a community plan-making process is the right way to articulate all the dimensions of a model complete neighbourhood. This might even involve articulation of several neighbourhoods along the spine, according to how dense the City wants to go for this spine. For the existing neighbourhoods, a rehabilitation program process would facilitate upgrading of all aspects of these areas
I’ve noticed that the provision of community services, especially commercial services, in newer development areas has been somewhat spotty, so access is not great for many people – take Wilheminapier as an example. In upcoming development areas this oversight must not be repeated. Major community service provisions have to be a priority and area
8
>
populations must be targeted to get enough people in close proximity to support those services. Most of Rotterdam’s denser housing is not suitable for children and has not been designed with this consumer in mind. But I have no doubt that local architects could be very creative if given this objective. A set of policies and guidelines is now under development by a group under the sponsorship of the City in Rotterdam, under the bannerhead of the “childfriendly city”, and it will be absolutely essential to make these prerequisites for a significant component of future housing.
are going to expect. And to achieve those kinds of numbers, there must be long term planning, there must be coordination of the phasing of change, enough land must be held to maintain the capacity for change as other activities also demand land and specific sites, and a smart public investment program must be generated that parallels and reinforces the massive private investment that will be necessary. My message is: from a planning perspective, it is good to think big.
Which brings me to the last thing I want to say about this, which relates to the residential capacity in the inner city. I have been told that the City aspires to achieving 5000 new households within the next 5 years. I don’t think that is enough. I think the government must think bigger and plan for a longer period out into the future in the repopulation and further population growth of the core city. With the assets I have described and very careful planning, I have no doubt that the city’s geography has the capacity for 50,000 new households in inner Rotterdam, without the place being overly crowded. Also, that kind of capacity is needed to start to genuinely build a fresh market of consumer interest for inner city living and to get the attention of the consumer. Also, the City needs to support the high level of consumer services and facilities that new residents 9
>
62
63
HIGH-RISES AND STREET LIFE The previous statement is a good segway into my second major theme for Rotterdam, because I also want to offer the opposite message. From a design perspective, it is good to think small. My second theme has to do with highrises and street life – how do you handle tall buildings without losing the gentle human scale and fascinating interest that people long for at the sidewalk level? There are two inherent issues for the tower form. How the towers locate and fit with one another and within their setting is one set of questions. What happens at the ground level along the sidewalk is another set of questions. In Vancouver the prevailing form is the tall thin tower because bigger slab buildings tend to block out views and sun. Tower floorplates are kept very small, around 650 square metres maximum. An ample separation is required between towers of at least 25 metres so people can see around them and also maintain relative privacy. But also, towers are clustered together rather than being randomly spread within lower height settings where they can be very intrusive. The City has also taken a policy position in regard to the overall skyline. Vancouver’s skyline is sculpted to protect key public viewsheds and corridors and to shape the skyline as a work of art against the mountain backdrop.
The base condition of tall buildings relates to both the configuration of the building and the treatment of the adjacent and nearby public realm. Scale is always problematic at the ground plane, so in Vancouver, a coherent, dominant street wall is always provided, with the bases of tower buildings above about six stories shielded from the sidewalk to cut their powerful impacts. The result is a tower/podium form that shapes the street but still has building identity. This is how big buildings can be humanized. Also active residential use is brought right down to the sidewalk level as often as possible – fostering the ‘shop-house’ form where it makes sense but more often providing row houses to truly domesticate the street. Blank walls are not supported. Many methods are used to animate and enliven the street including doors and porches and stoops and windows and almost any engaging detail down at eye level. Weather protection is an absolute requirement along commercial routes. If parking is above grade, it is definitely not allowed at grade and it is fully camouflaged. Essentially, within those first six floors, the idea is to create the fascinating, intimate experience that engenders a strong sense of place, comfort, domesticity, civility, safety and vivid memory.
make the streetscapes amenable for human life and to screen the density. This is where it becomes important to throw away the old 1950’s traffic standards so the width of streets can be minimized and the cross-section treatment can be adjusted to maximize pedestrian activity.
The result of all of this for streetscapes is that they are active and they are interesting. The street is the focus of public life so streets are embellished with grass boulevards and a double or triple row of trees and lush landscaping along with paving and furnishings to
First, for the building edges, a simple set of guidelines would help that make it clear that all the edges of all buildings will have either retail windows and entrances, or housing doors and stoops, or fine-scaled artistic treatments, or landscape, or an
The shape and character of public open space are also vital. Urban design policy in Vancouver does not support useless private plazas and random “left over” spaces. Instead, building mass and edges are used to give memorable form to public park spaces and squares – and these spaces are embellished with public art and artful landscape design. The emphasis is on tightening up vague spaces which is a key aspect of placemaking. Sun and shade related to new buildings is carefully managed to keep public places warm in Vancouver’s cool climate and therefore as comfortable as possible. I strongly commend these kinds of design moves in Rotterdam. While there is a fine and delicate streetscape texture and scale in the older neighbourhoods, the post-war building fabric is not as giving to the street and current projects seem to miss this consideration. This is very easy to fix.
10
>
architectural pattern and articulation that are engaging. Second, the City of Rotterdam has put together a very clever “city lounge” concept that is very strong and can surely replenish the charm and attractiveness of the public realm. A program of refurnishing of streetscapes can go a long way to regenerate investment value as well as community contentment. I would add a major program of urban reforestation of city streets. Adding 50,000 trees to inner-Rotterdam, where many streets are now bare of green would do wonders. I would also select at least one main boulevard, perhaps it is Coolsingel, and completely redesign the cross-section to add pedestrian activity space, and landscape space as soon as possible. I would do a similar thing to at least one smaller street in each of the older neighbourhoods, such as is now being done in Katendrecht, to show a firm commitment to these places and to show how dramatic the improvements can be. I can tell you from experience, one planted tree is worth more than all the drawings and all the talk in the world in making people see the benefits of good urban design. These would be the strongest market signals to new housing consumers that inner Rotterdam is available to move back to and good to move back to. Third, Rotterdam has a wonderful collection of historic buildings that no one seems to have really thought much about: the early post-war
“international style” modernist buildings. A smart move for the longterm quality of Rotterdam is to inventory and preserve these buildings and build up a culture of understanding about these buildings and the things that can be done sensitively to retrofit these buildings for reuse tomorrow. For example, I think the Lijnbaan is an extraordinary complex of shops, housing and courtyards that is iconic of its period, continues to have great potential value today and, if properly restored and retrofitted, would be a very hip offering for future consumers who are coming back to the city to live – and a very profitable venture because of its heritage edge. I would definitely save the Lijnbaan. There are many other similar examples. In regard to Rotterdam’s towers, I suggest a different approach than that we have pursued in Vancouver. In my city, we were not as blessed with great architects, so we looked to the ensemble of architecturally coordinated buildings to give the skyline the kind of visual impacts that can be so iconic to a city’s image. In contrast, Rotterdam has some of the greatest architectural talent in the world and this design community has a culture of architectural experimentation and expression. The city should take advantage of that. I think Rotterdammers should see their skyline as a gallery of individual architecture. With due respect for the obvious performance considerations, I think the municipal government should sponsor the greatest possible freedom of expression for architects to “do their stuff” with the taller buildings in
Rotterdam. The stylishness and cleverness of the buildings is already a singular impression that one has of Rotterdam, so that can easily become one of the primary experiences and memories of the city in the future – an experience at the heart of the rebranding of the city. Having said this, perhaps there is a reciprocal responsibility that can be asked of the architects. As a profession, they have to adopt the public program of quality and progressive urbanism that has been described – and be an advocate for it with their clients. There are polemical themes that drive many architects’ work but they can go beyond those polemics – beyond the projectfocussed “formgiving” that often dominates the design of a single building. A concept of community form and community linkages and community program must be brought in to augment the private design program that now dominates their thinking and that public program must become a major driver of their design solutions. Every new building must make a tangible contribution to the streetscapes in which it sits. I have often said that architects are in the very best position to manage a program of both public and private objectives, and citizen objectives, and to reconcile those objectives. Here in Rotterdam, because the tradition of design is so strong, this represents a perfect opportunity to model how an integrated approach might happen and to teach the world how to also do it.
11
>
64
65
COOPERATIVE PLANNING AND DEVELOPMENT MANAGEMENT Now, let’s turn to the final theme of my commentary on Rotterdam – a collaborative approach to planning and development management. In Vancouver we call this the “cooperative planning” model. Cooperative planning is all about transcending the history of confrontation between civic authorities, the private sector, and citizens that has been the reality of municipal affairs in North America for far too long. It’s about setting up the planning and development management system for a win-win scenario that is profitable, facilitates a great city and serves the special concerns of citizen interest groups. As it happens, Rotterdam and Vancouver have a similar approach on many aspects of our processes. Both cities have deliberate planning and a tradition of strong policy making. Both cities also have expert involvement in plan review and decisions on development while depoliticizing day-to-day development approvals. In addition to that, Vancouver does several other things that may be of interest in Rotterdam. First, the City has a highly discretionary regulatory framework emphasizing guidelines and incentives over hard regulation. This allows the creation of wealth for a development through the application of our regulations which makes the process easier to cope with from a financial perspective. Conventional regulations eat up wealth so it is not surprising that they are often resented, even if a developer can understand what the government is trying to achieve.
Second, the municipal government and developers join public and private forces around a table in a shared activity of design, at the moment of creation of a scheme, so that proposals can be shaped to respond better to many needs and to balance public and private objectives that balance profitability and liveability. The civic government also coordinates municipal input on a proposal so a developer hears one voice and has one point of bureaucratic contact.
FINAL THOUGHTS yield significant benefits. Also, Rotterdam might want to explore the incentive-based regulatory system with connected requirements for public goods because, right now, civically funded public realm projects lag behind the private projects they are meant to serve and enhance. If the City can tap into a source of funds that is available at the same time that private investment happens, then coordinated delivery of an urban setting could take place that would be very much appreciated by urban consumers.
From the wealth created through incentives in the form of increments of added-on development capacity, there derives the ability for new development to pay for the public infrastructure that is demanded by that development. This has become the prime way to fund localized public amenities and facilities, acknowledging the reality that a municipality simply cannot carry all the burden of growth from general taxes. But this “leveraging” process also carefully respects developer profits, because, otherwise, development will not proceed. This is done through added increments in land value that are then shared with the public sector, all driven by what we call the “magic of a real quid pro quo”.
To close, I want to add one final thought. Many people have told me that Rotterdam needs and wants to refresh its civic image as perceived by its citizens and the rest of the world. History has given the city an image that may not be optimal for a competitive city in the future, especially one that wants to draw new population back into the core city to invest and live. But images can be changed. There is no better way I know to attack this than to undertake a very loud and engaging public process of planning for a newly revitalized residential city in the future. People learn many things from this process and they contribute many things, but a top message they surely absorb and pass on to others is that the City means business and intends to make positive change happen. This just naturally changes their perceptions and the new vision spreads like wildfire. I have heard talk about a revamped image based on youthful energy and verve, being at the “cutting edge” and generating a significant component of the future livelihood of this community from the creative industries. Because housing prices are still relatively modest, the city can well accommodate most upand-coming creative people, so this is not only a realistic rebranding potential, but it is close to what could actually happen. That is certainly the history in Vancouver. By convening a rich community dialogue around the various planning strategies that are under consideration, the local government can foster a communication “buzz” – and
Now, Rotterdam might benefit from this kind of public/private collaboration. In fact, this is already happening in the planning of Katendrecht and for the new development around the Central Station. In these two circumstances, strong collaboration is underway, facilitated by the City, and the results tell a very good story. Expanding this approach could 12
>
then watch how that buzz echoes around the world. This brings me to my final commentary. Vancouver may offer important lessons for a place that has not yet succumbed to some of the worst aspects of the modern city. Vancouver did not go the way of freeways or the commercially dominated core or deregulation. It has not shied away from dense development; and the civic government uses strong engagement to make sure every building contributes to our collective community vision for the city. We foster profitability and harness the energy that comes from that for both private and public benefit.
landscape and environment. This will position Rotterdam well in the increasing competition among cities for the wealth and energy that is out there in a footloose world; and this will position Rotterdam to be fondly embraced by the entire community at home – and perhaps this is the greatest achievement of all.
I hope the creative dialogue now underway throughout this city will set the right direction for Rotterdam’s continued transformation. My experience in just one week has confirmed for me vividly that Rotterdam enjoys a setting of beauty, a history of good examples and a pool of amazing talent and good will that can only serve the city well. I cannot see any fundamental roadblocks. Vancouver’s experience and Rotterdam’s experience are both stories about struggling for smart, sustainable growth in the face of seemingly overwhelming trends of contemporary urbanism. We know that urbanism does not deliver what it promises. Instead, I urge Rotterdammers to foreswear those trends and build their city to a higher set of goals and with a particular fit to its 13
>
66
67
Verdiepen in verdichting Reacties op de presentatie van Larry Beasley tijdens het afsluitende diner van de Van der Leeuwdag
68 Rotterdam heeft grootse plannen met haar binnenstad. Meer bewoners moeten er komen te wonen. Veel meer. Een andere plaats is Rotterdam daarin voorgegaan. In Vancouver in Canada is het Larry Beasley, hij was daar 25 laar lang co-director Urban Planning, gelukt om de binnenstedelijke bewoning te verdriedubbelen: van 30.000 naar 105.000 bewoners. Dat was geen eenvoudige opgave. Hij had de tijd dan ook niet mee. Heel de westerse wereld was in de ban van de suburbanisatie. Iedereen naar de voorsteden, was het devies, daar vond je het ware geluk. Verleiden In zijn lezing geeft Beasley aan waarmee de stedenbouwer rekening moet houden wil hij de bewoners teruglokken naar de stad. Rotterdam heeft volgens hem drie sterke verleidingen. De eerste is, niet geheel verrassend, het water. De tweede is de ruggengraat van parken die van dat water naar het Centraal Station lopen. De derde verleiding wordt gevormd door de verscheidenheid aan buurten, variërend van Cool en het Oude Westen tot Katendrecht. Beasley: "Als je deze drie lokkers op een juiste manier combineert, heb je zo een geheel van elkaar versterkende elementen. Dan ben je er niet; er is dan nog heel wat werk te verrichten." 50.000 mensen heeft Beasley gesproken, 25 jaar is hij bezig geweest. Het getal 50.000 keert nog een keer terug. Volgens hem kan de binnenstad van Rotterdam ruimte bieden aan 50.000 nieuwe huishoudens. Dat is wel iets meer dan de 5.000 die de gemeente haalbaar achtte… Papiertjes Moderator Patrick van der Klooster, directeur van AIR, stelde Larry Beasley enige vragen, die Van der Klooster deels via briefjes door het publiek waren ingefluisterd. De eerste ging over de wortels van Beasleys succes. Hoe is de machine in beweging gekomen? Beasley wijst erop dat in Vancouver geld en risico een belangrijke rol hebben gespeeld. Enige projectontwikkelaars zijn bereid geweest veel geld in het schiereiland te steken en de overheid heeft geholpen de stedelijke ontwikkeling door snel optreden makkelijk mogelijk te maken. Aanwezigheid van een actieve en ondernemende overheid is handig, maar niet noodzakelijk. In het Midden-Oosten is de situatie overzichtelijk: een ontwikkelingsbesluit van de overheid betekent onmiddellijk ook de beschikbaarheid van geld. Het kan ook spontaan gebeuren, privaat initiatief zonder overheidsbemoeienis. Dat heeft Larry Beasley meegemaakt in Dallas, Texas. Daar heeft een ontwikkelaar eerst her en der verspreide plotjes land opgekocht om die vervolgens te ontwikkelen.
69 Broodje aap Beasley heeft soms bepaalde broodjeaapverhalen weten door te prikken: "Er hoeft niet altijd voor iets een vraag te bestaan, soms kun je ook een vraag maken. Rijtjeshuizen hadden in Vancouver een bijzonder slechte naam." Toen Beasley ooit opperde ze neer te willen zetten, reageerde een ontwikkelaar dat hij dat niet moest doen omdat rijtjeshuizen hoeren aantrekken. Eenmaal gebouwd zijn er allerlei mensen die in die huizen wonen. "Er zijn allerlei redenen waarom mensen in een grondgebonden huis willen wonen. De een heeft hoogtevrees, de ander wil een tuintje voor de hond." Je kunt zo'n vraag opwekken door heel zorgvuldig producten samen te stellen. Bij die producten zoek je vervolgens consumenten die op dat moment niet consumeren wat ze eigenlijk willen consumeren. Van de Blackberry dacht ook haast niemand dat hij zo populair zou worden. Nachtmerries Het klinkt allemaal geweldig en voortreffelijk, het succesverhaal van Vancouver. Zijn er ook missers gemaakt? Een misser raakt Beasley ook persoonlijk. "Het gebied Downtown Eastside heeft te weinig aandacht gekregen. Terwijl de omliggende wijken opbloeiden, gebeurde daar niets. De achterstand is steeds groter geworden, wat te voorkomen was geweest." Een andere teleurstelling is de enorme stijging van de huizenprijzen de laatste paar jaar. Daardoor zijn de woningen onbetaalbaar geworden voor middenklassers. "We experimenteren nu met koopvormen die het voor de middeninkomens mogelijk maakt aan een huis te komen. In Europa zijn die vormen heel gewoon met jullie woningcorporaties. Voor mij is dat een verbijsterende ervaring." , aldus Beasley. Van der Klooster: "Een andere spreker ontwaart een sterk pragmatisch verhaal, maar vraagt zich af wat de theorie of filosofie erachter is." Beasley reageert dat er in het verleden veel over de plannen is gefilosofeerd, nagedacht over de gewenste houding om in een binnenstad te wonen en over ethiek. Maar op een gegeven moment werd hem duidelijk dat het allemaal om de wereldwijde economische ontwikkeling draait. De trend is dat mensen voor hun werk niet meer plaatsgebonden zijn. Steeds meer werk is dienstverlenend of creatief. Mensen met zo'n achtergrond gaan op zoek naar plaatsen waar het prettig wonen is.
70 Hardware Beasley lijkt zich in zijn benadering heel erg op de hardware te richten. Hier heerst de opvatting dat planning vooral een softwarematige benadering verlangt. Wat heeft Beasleys voorkeur? "Ik heb in Rotterdam weinig aandacht besteed aan de software. In andere steden doe ik dat wel. Planners lijken zich er weinig van bewust dat de hardware er is voor mensen die erin moeten werken of wonen. Dat je met die hardware de beleving van mensen kunt beïnvloeden. Zo ben ik een groot voorstander van het planten van bomen, vanwege hun effect op een stad en de beleving van haar inwoners. Tegen mijn studenten zeg ik altijd dat ze op de universiteit de meeste planners tegenkomen. Na die tijd zien ze er nauwelijks nog één. Ik sprak een vrachtwagenchauffeur die mij zei: 'Ik rijd vrachtwagens en jij ontwerpt steden. Ik wil niet dat jij in mijn truck gaat rijden. Wat jij moet doen is een stad ontwerpen waarin ik wil wonen.' Daar mogen ontwerpers zich meer bewust van worden." Beasley wil ook een sterkere symbiose tussen waardevermeerdering en publieke gebruik. Als je betere huizen bouwt moet je daar ook je voorzieningen op afstemmen. Zijn die eenmaal aangepast, dan stijgt de waarde van je huizen, waarvan de bewoners dan weer betere voorzieningen wensen. Wat vindt Beasley van de rol van de politiek bij stedelijke ontwikkeling? Beasley: "Daar is niets mis mee. Wat belangrijk is, is dat je een groots idee hebt. Over grootse ideeën gaan politici niet zeuren. In Vancouver geven de politici bij de verkiezingscampagnes altijd hun onvoorwaardelijke steun aan de stedelijke plannen voor de stad. Al zeven verkiezingen lang. Je stedelijke ontwikkeling moet de politieke wisselingen weten te doorstaan." Beasley hamert nog even door op het belang van een groots idee. "Dat idee heb je niet zomaar. Daar moet je voor werken. Keihard werken. 50.000 mensen hebben we gesproken. En dan niet alleen maar begroeten, maar een werkelijk gesprek over wat ze willen, waar het naar toe moet en wat goed wonen voor ze betekent."
71
72
73
Bezoek Beasley wo 23 sep - di 29 sep 2009
74
75
WOENSDAG 23 SEPTEMBER
DONDERDAG 24 SEPTEMBER
9.00-12.30: dS+V - Introductie van het Binnenstadsplan en Binnenstadsmonitor - Fietstocht door het Laurenskwartier, Cool en het Oude Westen Larry Beasley presenteerde de succesfactoren van de ontwikkeling van Vancouver in de afgelopen periode en tot welke kwaliteiten dat heeft geleid. Annemieke Fontein presenteerde het binnenstadsplan van Rotterdam (binnenstad als citylounge). Hierna werd over de situatie in Rotterdam en Vancouver gesproken en werden de steden met elkaar vergeleken.
10.45-12.00: TU Delft The Vanvouver Achievement: college aan de TU Delft (bouwkunde), onderdeel van het masterprogramma ‘Public Building’ Larry Beasley legde de accenten bij de rol van het stedelijk ontwerp bij stadsontwikkeling. Hoe wordt vorm gegeven aan veranderende programma’s, hoe worden nieuwe typologieën ontwikkeld, wat zijn de mogelijkheden van verdichting?
Arjen Knoester, dS+V, ontwerper Annemieke Fontein, dS+V, vakinhoudelijk hoofd landschapsarchitectuur Jos Stoopman. Stoopmanvos Arie Lengkeek. AIR 12.30-14.30: Concire Lunch en programma over Stadsparken Rotterdam Concire presenteerde het initiatief ‘Stadsparken Rotterdam’ waar Larry Beasley vervolgens op heeft gereageerd. Carol Hol, directeur Concire Pieter Kuster, conceptontwikkelaar Concire David Tuinzing, conceptontwikkelaar Concire Bob Bax, gebiedsontwikkelaar Dura Vermeer Patrick van der Klooster, directeur AIR
Zie 20090923_verslag_Concire.doc
15.00-18.00: BVR Programma BVR Larry Beasley gaf een presentatie over de werkwijze en resultaten in Vancouver bij het transformeren tot kindvriendelijke woonstad. Door BVR werd het plan ‘bouwstenen voor een kindvriendelijke stad’ gepresenteerd waarbij de aanpak in Vancouver met die in Rotterdam werd vergeleken. Belangrijkste les is de lange adem, lang beleid volhouden en een aantal zaken vastleggen en vasthouden, zoals percentages voor gezinsvriendelijke woningen in een ontwikkeling, bijdrage vanuit ontwikkelaars aan inrichting openbare ruimte en goede menging tussen hoog- en laagbouw.
Petra Rutten, Proper Stok Olga Wagenaar, ontwikkelaar bij Amvest Jaap van Zwet, Woonbron Delft, manager maatschappelijke projecten Hans Moerenhout, Vestia Feijenoord Jago van Bergen, directeur van Bergen Kolpa architecten en initiatiefnemer architectuur agenda Rotterdam met Gezinsvriendelijke stad als onderwerp Rita Wapperom, dienst JOS Bianca Seekles, hoofd afdeling initiatief en concept ERA contour Carol Hol directeur Concire projectontwikkeling Lieuwe Conradie, architect/conceptontwikkelaar bij AM Liliane Geerling, BVR Hilde Blank, BVR Bernadette Janssen, BVR Lenie Bouwman, BMC Maaike van Zwieten, BMC Patrick van der Klooster, directeur AIR Arie Lengkeek, AIR
150 Master studenten bouwkunde
12.30-15.30: dS+V en OBR Masterclass over woonmilieus in het centrum, plinten en het Hoogbouwbeleid Verschillende ontwerpers (landschap, stedenbouw) en gebiedsmanagers van de dS+V en OBR presenteerden recente plannen en studies van de gemeente Rotterdam. Rogier Bruining presenteerde het plan voor de buitenruimte in en rond het stadscentrum. Renate Veerkamp gaf een presentatie over plinten in Rotterdam. Arjen Knoester presenteerde het hoogbouwbeleid van de gemeente. Per onderwerp was er voor Larry Beasley de mogelijkheid om te reageren.
Annemieke Fontein, dS+V Rogier Bruining, dS+V (afdeling wonen) Annette Mathiessen, dS+V (afdeling wonen) Jan van Teefelen, dS+V Renate Veerkamp, OBR Fons Meijer, dS+V Arjen Knoester, dS+V (hoogbouwbeleid) Astrid Sanson, directeur dS+V Zie 20090924_Verslag_van_de_Masterclass_dS+V.doc 17.15-22.00: Amvest/Vestia - Presentatie Proces, Ambities en Randvoorwaarden Lijnbaanhoven - Diner in het Westin Hotel - Discussie over Lijnbaan Larry Beasley kreeg een uitgebreide presentatie van het project voor de Lijnbaanhoven en de planhistorie. Hoe kan de stad verder ontwikkelen met respect voor het verleden? Een aantal leden van de Van der Leeuwkring zijn betrokken bij deze ontwikkeling. Paul Duijts, directeur Vestia Rotterdam Noord Marije Faber, projectcoördinator Real Estate bij Vestia Bas Verstijnen, conceptontwikkelaar bij Estrade Léon Heddes, directeur Projectontwikkeling en Acquisitie bij Amvest Glenn Eduard, regiomanager Zuid-Holland bij Amvest Lysbeth Slotegraaf, ontwikkelingsmanager Zuid-Holland bij Amvest Merce Miguel i Capdevila, dS+V, hoofd architectuurbeleid Arjan Knoester, dS+V Ralph Reede, dS+V Kees Kaan, architect, Claus & Kaan Jaap van den Bout, stedenbouwkundige, Bureau Palmboom van den Bout Paul Meurs, cultuurhistoricus bureau Urban Fabric John Manhave, directeur Manhave Vastgoed Job Michon, SCM Europe BV
76
77
VRIJDAG 25 SEPTEMBER
ZATERDAG 26 SEPTEMBER
09.30-11.00: dS&V programma over openbare ruimte in het centrum, implementatie van de visie en het hoogbouwbeleid
10.30-16.00: Stadstour Waterstad (uitleg over Wijnhaveneiland en Red Apple) en Lloydkwartier Larry Beasley werd rondgeleid door Waterstad met een uitleg in de Red Apple door Han van den Born over de architectuur en het stedenbouwkundig plan. Hierna werd Beasley meegenomen naar het Lloydkwartier waar op de Mullerpier aan een kindvriendelijke buurt wordt gebouwd.
Annemieke Fontein, dS+V Monique Marijnissen, dS+V Martin Guit, dS+V Arjen Knoester, dS+V Sander Klaassen, dS+V Arie Lengkeek, AIR Patrick van der Klooster, AIR
11.00-14.30: Woonstad Rotterdam - presentatie van Katendrecht - rondleiding door Katendrecht Larry Beasley werd ontvangen door Willem Klos (Woonstad Rotterdam). Beasley kreeg door Woonstad Rotterdam en Proper Stok presentaties van Katendrecht te zien. Op Katendrecht is een staalkaart zichtbaar van projecten in de stedelijke vernieuwing: particulier opdrachtgeverschap, vernieuwing met behoud van oorspronkelijke gevels, nieuwbouw van grondgebonden woningen, investeringen in buitenruimte en voorzieningen. Larry Beasley kreeg veel van deze projecten te zien en toekomstige plannen gepresenteerd. Hierna vond een wandeling en gesprek plaats door en over Katendrecht met de betrokken partijen. Matthijs van Ruijven, dS+V Petra Rutten, Proper Stok Clemes Hoedjes, Proper Stok Willem Klos, Woonstad Rotterdam Francien Verbaan, Woonstad Rotterdam Lonneke Zuijdwijk, Woonstad Rotterdam
Arie Lengkeek, AIR Ossip van Duivenbode, AIR Vincent Taapken, New Industry Development Han van den Born, Architect KCAP Jos Stoopman,Stoopmanvos
MAANDAG 28 SEPTEMBER 14:00-22:00: Dag van der Leeuw
DINSDAG 29 SEPTEMBER
09:30-12:00: Workshop TU Delft in het NAi 15 studenten Public Builing Met masterstudenten van de TU Delft ging Beasley in gesprek naar aanleiding van een ontwerp onderzoek aan een publiek gebouw met de locatie van het stadskantoor als case. De studenten waren tevens aanwezig bij de eerder gegeven lezing van Beasley op de TU Delft.
15.00-17.00: Synchroon rondleiding door de Rijnhaven, intervisie plan Rijnhaven met het House of Design Bart van Breukelen, directeur Synchroon Hans Bootsma, Synchroon Job Posner, Synchroon 18.00-22.00: Diner Van der Leeuwkring Dagelijks bestuur De bevindingen en aanbevelingen werden beproefd met het Dagelijks Bestuur van de Van der Leeuwkring leden. Peter van der Gugten, directeur Proper Stok Mariet Schoenmakers, directeur AM Concepts Siwart Kolthek, voorzitter bestuur AIR Patrick van der Klooster, directeur AIR Arie Lengkeek, AIR
12.15-13.45: EDBR (Economic Development Board Rotterdam) Kennismakingsgesprek Sander de Iongh, General Secretary EDBR Ingrid van Hanswijk Pennink, Process Manager EDBR 19:30-22:00: Lezing Larry Beasley voor het IABR
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
colofon
Deze reader is gemaakt ter voorbereiding voor het bezoek van Larry Beasley. Larry Beasley is op uitnodiging van de Van der Leeuwkring in Rotterdam van 24 tot 29 september 2009. De Van der Leeuwkring bestaat uit Rotterdamse ondernemers die actief zijn in de stedelijke vernieuwing en -ontwikkeling. Vanuit het private opdrachtgeverschap en persoonlijke betrokkenheid bij de stad Rotterdam willen zij bijdragen aan een vitale Rotterdamse publieke ruimte. De Van der Leeuwkring is een initiatief van AIR, hét architectuurcentrum van Rotterdam. Programmaleiding, samenstelling en redactie: Arie Lengkeek, AIR 010 - 280 97 00
[email protected] Aanspreekpunt voor productie en logistiek: Nienke van Beers
[email protected] 06 - 48 46 05 46 Ontwerp: stoopmanvos september 2009
Van der Leeuwkring Hans Becker voorzitter Raad van Bestuur Stichting Humanitas Rotterdam Coert Beerman directievoorzitter Rabobank Rotterdam Jean Baptiste Benraad algemeen directeur Stadswonen Dirk de Boer directeur LSI project investment N.V. Hamith Breedveld notaris Loyens & Loeff Bart van Breukelen directeur Synchroon ontwikkelaars Kees Christiaanse partner en oprichter KCAP Architects & Planners Margriet Drijver bestuurder Com Wonen Glenn Eduard regiomanager acquisitie en projectontwikkeling AMVEST Erik Faber managing director ING Real Estate Development Peter van der Gugten (voorzitter) algemeen directeur Proper Stok Ontwikkelaars Carol Hol directeur / partner Concire Willem Klos bestuurder ontwikkeling en techniek Woonstad Rotterdam Siwart Kolthek bestuursvoorzitter Stichting AIR Joop van der Leeuw directeur Dura Vermeer Bouw Rotterdam BV Charlie Martens algemeen directeur Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij Arie Moerman directeur Estrade Projecten Mariet Schoenmakers directeur AM Concepts Rudy Stroink directeur TCN Property Projects Job van Zomeren directeur ERA Contour