De broers Geboers
MARNIX IVAN NOËL MÉMÉ ANDREÏ
1
De broers Geboers
EERSTE
BEDRIJF
(Luide muziek. IVAN staat verkleed als vrouw te dansen. MARNIX komt binnen) MARNIX: Wat staat gij hier onnozel te doen? Dat dat af. En zeer. Dwaas kalf. IVAN: (trekt zijn pruik af) ‘t Is niet wat dat gij peinst. MARNIX: Ik zie maar wat dat ‘k zie. IVAN: ‘k Ga ‘t u niet expliqueren. Ge zoudt het toch niet verstaan. MARNIX: We hebben het altijd gepeinsd, vanals ge klein waart dat ge een jeannet zijt. IVAN: Het is niet zo. Ik ben geen jeannet. MARNIX: Bewijs ons dan eerst het tegenovergestelde. Hebt ge al een meiske gehad? IVAN: Jong. Ik moet maar dàt doen. MARNIX: Ja. We beginnen ons zorgen te maken. IVAN: Het is dat ‘k niet wil. MARNIX: Eigenlijk, ‘t interesseert mij niet. Als ge voor de mannen zijt, elk maakt dat voor zijn eigen uit. (wijst) Dat mémé geen hoofdpijn krijgt? Diene zetel zo dicht bij dienen televisie. IVAN: Waar moet ze hem zetten? Ze heeft maar drie meter. MARNIX:(schamper) Sociale woning. Waar is ze naar toe, mémé?
2
De broers Geboers
IVAN: Ze is weg tot de vijven. Het is kaarting in de kring. (heftig) Gij zijt ne schone. Donderdag. Ons ma en ik stonden daar aan de poort. MENEER GEBOERS IS AL WEG VAN TIEN VOOR ACHT Ge kon geen tien minuten wachten? MARNIX: Allez. MÈNEER GEBOERS. Anders was ‘t altijd: GEBOERS! Ik moest daar zo rap mogelijk weg. Lopen. Dat kot moest achter den hoek. Ik heb er godverdomme mijn haar verloren. ‘k Word klets! Zes jaar binnen. IVAN: Zes maand. MARNIX: Voor mij zes jaar. IVAN: We zijn dinsdag. Dat is vijf dagen dat ge niets hebt laten horen van u. Telefoneren moest niet. MARNIX: ‘k Ben beginnen lopen en ‘k ben blijven lopen. IVAN: Ons moeder is binnen van gisteren. MARNIX: Zit ze weer binnen? IVAN: Niet in ‘t gesticht. In de kliniek. Morgen wordt ze geopereerd. MARNIX: Wat heeft ze? IVAN: Een cyste. MARNIX: Een wat? IVAN: Hebt ge mijnen brief niet gelezen dan? Een ontsteking hier op haren eierstok. Het stond in mijne laatsten brief. Ge hebt hem niet gelezen.
3
De broers Geboers
MARNIX: Toet. IVAN: Het stond er in. MARNIX: ‘k Heb erover gelezen dan. IVAN: Den dokter zegt dat ‘t gene kanker is. Maar dat ze ‘t in elk geval weghalen. Voor ‘t zekerste. Dat ze geen enkel risico willen pakken. MARNIX: Als ze maar kunnen snijden en in ons zakken zitten. Hoe lang moet ze blijven? IVAN: Dat wisten ze nog niet. Twee weken. Misschien drie. MARNIX: (barst uit) Ik ga niet alle dagen naar die kliniek!! IVAN: ‘t Is ons ma, jong! ‘k Ga er straks bij. ‘k Moet hare peignoir gaan brengen. Met den bus van twintig na de vijven. Ga mee. MARNIX: Nee. ‘k Moet ‘t niet weten. ‘k Kan niet tegen diene geur. ‘t Is lijk dat ge in een lijkhuis zijt. En al die dwaze dokteurs. En die verpleegsters, van wie dat ge de slip door hun kleed ziet. ‘k Krijg er nen degout van. IVAN: Peinst ge dat ekik zo graag ga? Ma, ze wil u zien. Ze is ongerust. Ge zoudt beter ook ongerust zijn. Stelt dat er iets gebeurt. MARNIX: ‘k Zal vanavond gaan. IVAN: Ge kunt maar binnen tot den achten. MARNIX: ‘k Heb afgesproken met Carlos.
4
De broers Geboers
IVAN: Carlos is belangrijker dan ma. MARNIX: Ja! Omdat ‘k genen bal heb op ‘t moment! Gene roste frank. Hij moet mij nog twintigduizend. (geeft toe) ‘k Zal daarachter gaan. IVAN: Ge kunt zien dat ge weer niet te zat zijt. Lijk de laatste keer als mémé in de kliniek lag. Ge kunt dan weer overgeven op de lakens. MARNIX:(iets anders) Is er nu al iets geweten van ma haar huis? IVAN: Hoe? Hebt ge ‘t niet gelezen? MARNIX: Wat? IVAN: Ma haar huis, ze gaan ‘t onbewoonbaar verklaren. ‘t Gaat waarschijnlijk moeten worden afgesmeten. MARNIX: Wie zegt dat? IVAN: Den expert van ‘t stad. MARNIX: Omdat diene muur scheef staat? Dat is zever. Er kan niets gebeuren. Er staan stutten tegen. IVAN: Dat accident! MARNIX: Wat accident? IVAN: Gij hebt mijn brieven gewoon niet gelezen, gij! Al die moeite en tijd dat ‘k daar ingestoken heb. Ge hebt ze zelfs niet opengedaan! MARNIX: Toet. ‘k Heb ze gelezen. IVAN: Als ge nog nekeer in den bak zit, geen postkaart krijgt ge van mij.
5
De broers Geboers
Dat accident in februari. MARNIX: Wat? IVAN: Die stutten, er heeft ne camion tegengezeten. MARNIX: Wat?! IVAN: Enen die zijnen bocht slecht gepakt heeft. En één van de stutten is weggeslagen, en de gevel is nog beginnen zakken. MARNIX: Hoeveel? IVAN: Een serieus stuk. Twintig centimeter. Het is finaal. Dat we er een kruis mogen over maken, heeft den expert gezeid. Instuiken, dat gaat ons huis doen. MARNIX: De politie is dat komen constateren en al? IVAN: Ze hebben een procesverbaal gemaakt. MARNIX: En wat hebben ze gezeid van de assurance? IVAN: Wat? MARNIX: Is thij in défaut diene camion? IVAN: Ja. MARNIX: Ma, ze is er uit. IVAN: Ze heeft de laatste weken niet anders gedaan dan geschreemd. En ik ook. MARNIX: Van wat? Het kan toch niet schoner zijn? Afsmijten. En met ‘t geld van de assurance nen blok d’erop. Vier appartementen. IVAN: Ons huis.
6
De broers Geboers
MARNIX: Beneden ne winkel. Daaronder garages. Het is magnifiek! IVAN: We hebben er heel ons leven gewoond. MARNIX: Heel dat kot was zo rot of iets. Dat huis was op. Kompleet uitgeleefd. Volgend jaar, ma, ze ging aan een nieuw dak liggen. De schouw moest vernieuwd worden. De vensters vanachter zijn kapot. Met wat geld ging ze ‘t doen? Nu gaat ze geld krijgen! Waar woont ze nu? IVAN: Voorlopig hier. Tot dat ze iets vindt. Mémé is bij schepen Decaluwé geweest. Ze staat bovenaan de lijst. Ook voor zo’n appartement. Mémé en ik brengen nu alles over. In dozen. We zijn voorlopig alles hier aan ‘t zetten. MARNIX: Die meubels van tante Gusta toch niet?! IVAN: Ma wil niets wegdoen! MARNIX: Van mij lagen ze op ‘t stort. IVAN: Vecht ‘t uit met haar. MARNIX: Weten ze er van op school? IVAN: Wat? MARNIX: In Brussel. Hoeveel dagen zijt ge al niet geweest naar de lessen? IVAN: Verleden week ben ‘k geweest. MARNIX: Ge hebt ‘t hen geëxpliqueerd de situatie thuis?
7
De broers Geboers
IVAN: Ja. MARNIX: Maandag gaat ge weer. Uw school is belangrijk. Vanaf nu zal ekik mij de rest wel aantrekken. Diene verhuis en al. Weet gij of er daar nog kleren staan van mij? IVAN: In zo ne zwarte koffer? MARNIX: Ja. IVAN: Ja. MARNIX: Er moet daar nog een costume bijzitten. IVAN: Dat kunt ge niet meer aandoen. MARNIX: ‘k Moet gaan solliciteren. ‘k Heb één vandoen. IVAN: Dat is van als ge achttien jaar waart. MARNIX: ‘k Ben nog altijd gene kilo vervet. ‘k Doe nog alle dagen mijn training. IVAN: Ge gaat uw eigen belachelijk maken. MARNIX: Van wat misschien? IVAN: Met die leren revers, dat is kompleet gedemodeerd. MARNIX: ‘k Moet werk hebben! Niet iedereen is met kleren bezig lijk gij. IVAN: Ik vind dat belangrijk. MARNIX: Dat zie ‘k. IVAN: Sta ‘k er niet schoon mee dan? Dat is nog van ma geweest. Diene foto, ge weet wel van aan de zee, waar dat ‘k op sta met dienen bril aan de hand van ons ma.
8
De broers Geboers
Dat is dat kleed. MARNIX: Doet dat uit, voor dat mémé hier is. Dat arm menske, dat ze geen geraaktheid krijgt. Ze moest ‘t weten. Haren kleinzoon homofiel. In haren eigen huis. IVAN: Ik ben genen homo en ze weet ‘t dat ‘k mij verkleed. ‘k Geef soms show voor haar. MARNIX: Zou ‘k hier kunnen slapen van mémé, peinst ge? IVAN: Het staat hier vol. MARNIX: Op de relax. IVAN: Daar slaap ekik op. MARNIX: Op de canapé. IVAN: Ge kunt ‘t haar vragen. (Er wordt geklopt. IVAN gaat haastig naar de andere kamer.) MARNIX: (aan de deur) Voor wat is ‘t? NOËL: (off) ‘t Is Noël. (MARNIX doet open.) NOËL: Ah Marnix. ‘k Had u niet verwacht hier. Hoe is ‘t? MARNIX: Goed. Dat gaat. NOËL: Mémé is hier niet? MARNIX: Nee.
9
De broers Geboers
NOËL: Ge weet niet van die meubels? Meubels van tante Gusta, die moesten worden overgebracht. MARNIX: Nee. NOËL: Mémé heeft mij daar voor gebeld. Maar ze had mijn vrouw... allez, Chantal aan de lijn. Ge weet er niet van? MARNIX: Ik weet van niets. NOËL: Ge ziet er goed uit. MARNIX: Merci. NOËL: Awel euh... Zeg tegen Mémé dat ‘k geweest ben. Dat ze mij maar nog nekeer moet bellen. MARNIX: Ja. NOËL: Mona... allez, mama wordt geopereerd? MARNIX: Ja. NOËL: Mémé zei ‘t tegen mijn vrouw. Chantal. Ja, de leeftijd, hein, dat begint. ‘k Zal er nekeer bijgaan. Salut hein. Tot nog nekeer. MARNIX: Salut. (Hij laat NOËL buiten en blijft genageld aan de deur staan.) IVAN: (terug op in gewone tenue) Wie was’t? MARNIX: Niemand. IVAN: Tegen wie waart ge dan bezig? MARNIX: Tegen ne geest. Een verschijning.
10
De broers Geboers
‘t Was voor een petitie te tekenen voor verwaarloosde katten en honden. A propos, diene kachel die ‘k geinstalleerd heb? IVAN: Wat? MARNIX: Op uw kot, onnozelaar. Heeft dat gegaan deze winter? (IVAN zegt niets.) MARNIX: Heeft hij gemarcheerd of niet? Jong, zijt gij achterlijk of debiel? IVAN: ‘k Ben gestopt. MARNIX: Met wat? IVAN: Met school. MARNIX: ‘k Vermoord u. Van wanneer? IVAN: Van voor de kerstvakantie. MARNIX: Hebt ge komedie staan spelen tegen mij?! Dus al die keren dat ge met ma bij mij zijt geweest, hebt ge staan liegen dat ge zwart zag? ‘k Had ‘t kunnen peinzen. ‘k Heb ‘t nog gezeid dat ‘t een scheet in een fles ging zijn. IVAN: Wie heeft er altijd staan roepen dat ‘k moest studeren? Dat ge zonder diploma niets zijt? MARNIX: Ikke ja. Maar met voortstuderen bedoelde ‘k iets serieus. NEE. Meneer moest en zou naar ‘t Academie gaan. Geen technisch tekenen of iets waar ge uwen boterham mee kunt verdienen. NEE. Fotografie. Artistiek. En niet hier. NEE. In Brussel. En niet met den trein.
11
De broers Geboers
Ons manneke. ‘t Ging te vermoeiend zijn. Op kot. Bon. Ma en ik hebben gezeid: “We gaan een inspanning doen.” Ma heeft nondedoeme geld mogen lenen voor al uw gerief te kunnen kopen. Ivantje heeft goesting van te stoppen en hij stopt! IVAN: Het ging niet. MARNIX: Dienen appareil. Ma is er speciaal bij mij geld voor komen lenen. “Ivan heeft nen appareil vandoen voor school.” NEE. Gene gewonen. Ne specialen. Nen duren vooral. Achtendertigduizend lekken. Wat gaat er nu mee doen? Verkopen? IVAN: ‘k Wil hem niet verkopen. MARNIX: Ge zijt toch gestopt? IVAN: ‘k Ben nu op mijn eigen bezig. MARNIX: Met wat? IVAN: Met foto’s. ‘k Ben series portretten aan ‘t maken. MARNIX: Geld vermorsen. Portretten van wie? IVAN: Van mijn eigen. MARNIX: Ja. Hoe dat? IVAN: Met ne zelfontspanner, jong. MARNIX: Van uw eigen. Verkleed als wijf. IVAN: Volgend jaar ga ‘k misschien exposeren in een galerie. MARNIX: ‘k Hoop maar dat ge goed weet, dat ekik hem betaald heb. Eigenlijk is thij van mij, dienen appareil.
12
De broers Geboers
IVAN: ‘k Zal hem u weerbetalen. MARNIX: Met wat? Met knopen. IVAN: ‘k Heb werk. MARNIX: Ah ja? IVAN: In den ELDORADO. MARNIX: Als garçon? IVAN: Nee. MARNIX: Als wat dan? Toch niet als portier? IVAN: Als danser. MARNIX: Dat moet ge mij toch nekeer expliqueren. Wordt ge daarvoor betaald? IVAN: Ja. We zijn met vier. Twee meiskes en twee jongens. Elk op een podium. MARNIX: Voor wat te doen? IVAN: Dansen. Ambiance maken. De mensen op den dansvloer lokken, dat ze ulder amuseren. Zolang dat ze dansen, blijven ze. En zolang dat ze blijven, verteren ze. MARNIX: En daarachter gaat ge mee. IVAN: Wat? MARNIX: Naar achter met de kliënten. Peinst ge dat ‘k achterlijk ben of wat? Betaald om te dansen?! Ge speelt de hoer! Dat is ‘t!
13
De broers Geboers
IVAN: Wat? MARNIX: Dat ge laat in uw hol zitten! Vuile choco! Peinst ge dat ‘k ‘t niet doorheb?! Mijn eigen broer een hoer! IVAN: Gij zijt achterlijk. Ik klap niet meer met u. Kom van ‘t weekend kijken, dan zult ge ‘t zien. ‘k Krijg vijfhonderd per uur. MARNIX: Ge zijt ne raté. IVAN: Kijk liever naar uw eigen. Wie komt er hier uit den bak? MARNIX: Wie is er gestopt met school? Ge zijt ne raté. Nen eeuwiggodsen raté. IVAN: (jankt) ‘k Zou willen weten wat gij zoudt gedaan hebben op die school. Geen drie dagen waart ge daar gebleven. KUNSTACADEMIE, zeggen ze daar tegen. Niets moogt ge daar doen! Van die dwaze opdrachtjes. Niets van creativiteit. Dat is al goed als ge publiciteit wilt doen of voor de industrie wilt gaan werken. MARNIX: Altijd speciaal willen doen. IVAN: ‘k Weet ‘t dat er u niets aanstaat van mij. Heeft er u al ooit iets aangestaan? Mijn haar niet. MARNIX: In den tijd. Purper! IVAN: Mijn kleren niet. Mijn schoenen niet. Niets. ‘t Academie, jong. Weet ge wat er daar allemaal zit? Den eersten dag. Ik dacht: Is dat hier ‘t Academie? Het zijn al seuten en zachtgekookte eiers dat hier zit. Ik viel daar uit. Ze keken mij gewoon buiten. MARNIX: U nooit kunnen voegen.
14
De broers Geboers
IVAN: ‘t Ging niet. Ik heb geprobeerd. Alles. Het ging niet. MARNIX: Ne raté. Ge zijt ne raté. IVAN:(heftig snikkend) ‘k Ben weg. (Hij doet zijn jas aan en gaat weg.) (MARNIX weet niet wat hij gaat doen.) (MÈMÈ komt binnen.) MARNIX: Mémé. MÈMÈ: Marnixke. Ge zijt hier. ‘k Ben zo content dat ‘k u zie. Zijt ge hier al lang? MARNIX: Nog maar juist. MÈMÈ: Ge moet niet meer weer? MARNIX: ‘t Is definitief. MÈMÈ: Dat is goed. (MARNIX zucht.) MÈMÈ: Wat is ‘t, jong? Ge zijt lijk zo geslagen? ‘t Gaat u lijk niet? MARNIX: Mémé, ik kan ‘t alleen tegen u zeggen. Het is al drie dagen dat ‘k er niet van geslapen heb. Ze heeft nen andere vent. MÈMÈ: Carine? MARNIX: ‘k Ben er ziek van. MÈMÈ: Ge zijt toch bezig met scheiden?
15
De broers Geboers
Ge zijt weg van mekaar? MARNIX: Ik weet niet waar dat ‘k moet kruipen. MÈMÈ: Heeft ze ‘t u gezeid? MARNIX: ‘k Weet ‘t van haar zuster. MÈMÈ: Die vuile muil. Is ‘t wel ah zo? MARNIX: Mémé, ‘k heb ze thopen gezien. Op restaurant. Ze zaten daar. Ze dronken champagne. Dan moet ‘t serieus zijn. MÈMÈ: Wat voor enen is ‘t? MARNIX: Guy heet hij. Hij rijdt met nen BMW. Ze heeft altijd gezaagd achter haren BMW. Ze heeft nu ene. MÈMÈ: Is thij ouder of jonger of u? MARNIX: Jonger. Zelfs jonger dan haar. Ze spreken zelfs al van trouwen. MÈMÈ: Officieel is ze gescheiden. Ze mag. MARNIX: Ik kan niet meer eten. Ik kan niet meer peinzen. MÈMÈ: Wilt ge ze weer misschien, Carine? MARNIX: Nee. ‘t Doet zeer. MÈMÈ: Dat is normaal dat dat zeer doet. Ge gaat u daar moeten overzetten. Dat gaat moeten slijten. MARNIX: ‘k Weet ‘t, mémé. Maar wat gaat ze doen met onze kleine?! Ze is hem nu al aan ‘t opzetten tegen mij, Joerietje. Weet ge wat hij de laatste keer gezeid heeft tegen mij? PAPA STOUT!
16
De broers Geboers
MÈMÈ: Een kind. MARNIX: Dat komt niet van een kind. Ze is hem vreemd aan ‘t maken van mij. De laatste maanden, ‘k heb mijne kleine zelfs niet mogen zien! MÈMÈ: Hoe? Carine is toch veel op bezoek geweest met hem. MARNIX: Mémé, ‘k zeg u dat ‘k hem niet mocht zien. Als ze kwam met hem, ‘k moest mijnen bril afdoen. HIJ BLET VAN MANNEN MET BRILLEN. De zot, wat doet hij? Wetend dat hij zonder bril zo blind is of ne mol, op commando van die goele, hij doet dat. “Joerietje, lach nekeer naar papa.” Papa zag hem niet! ‘k Mocht hem niet zien! Van haar! MÈMÈ: Ge zijt over uw toeren. MARNIX: Ze gaat hem PAPA doen zeggen tegen hem. Heeft ze er al aan gepeinsd? Stelt dat diene Guy, stelt dat hij hem niet wil? Wat gaat ze doen? Hem vanaf zes jaar op internaat steken? MÈMÈ: Gaat gij ervoor zorgen? MARNIX: Peinst ge dat ‘k dat niet zou kunnen misschien? (zucht) Ge hebt gelijk, mémé. (dan) Stelt dat ze kinders krijgt met hem. Ik mag er niet aan peinzen. (ook nog zoiets) Ik wilde nen tweede. (pijn) ‘k Ben hem kwijt. MÈMÈ: Ge hebt uw bezoekrecht. MARNIX: Als ze ‘t mij niet gaan afpakken. MÈMÈ: Van wat?
17
De broers Geboers
MARNIX: ‘k Heb nu een strafblad, hein, mémé. Haren advokaat gaat dat gebruiken tegen mij. Daar gaan ze mij op attaqueren. MÈMÈ: Nee. MARNIX: DIEFSTAL - niet daarop. Maar op dat ander - BRANDSTICHTING. Een sigaret die ‘k heb weggesmeten. Maar wat staat er op? BRANDSTICHTING - staat erop. Zonder iets bij. Geen expliquatie. Voor iemand die niets weet, is ‘t zo lijk of ‘k een heel appartementsgebouw in brand heb gestoken! Een gordijn. Met enen emmer water was ‘t geblust. BRANDSTICHTING! ‘k Ben hem kwijt. MÈMÈ: Wacht af. Moet ge geen taske soep hebben? MARNIX: ‘k Had dat café moeten voortdoen. MÈMÈ: En u nog meer in de schulden steken. MARNIX: ‘t Marcheerde goed. MÈMÈ: In ‘t begin. Daarachter is die bende beginnen komen en was ‘t gedaan. MARNIX: ‘t Waren mijn maten. MÈMÈ: Ge draait gene café op vijf man. De gewone mensen zagen die moto’s buiten staan en ze kwamen niet meer. MARNIX: ‘t Waren boeren. MÈMÈ: ‘t Was klandizie. MARNIX: Pinten en coca’s.
18
De broers Geboers
MÈMÈ: In den tijd, ik stond ekik achter mijnen toog. Marnix, dat is café. Alleman te vriend houden. NEE peinzen maar altijd JA zeggen. Niet akkoord zijn maar toch blijven knikken. Ambetanterikken? Zeveraars? Geen acht aan geven. Peinzen aan uwen tap. Uw bier, dat ‘t blijft lopen. Dat ge op ‘t einde van de maand uw huur en uwen brouwer kunt betalen. En niet meedrinken. MARNIX: (onvermijdelijk) ‘k Had para moeten worden. MÈMÈ: Eet uw soep. MARNIX: (iets anders) Pa is hier geweest. MÈMÈ: ‘k Had hem gebeld. Voor die meubels die moeten verhuisd worden. MARNIX: ‘k Zal een camionette huren bij Citytax. MÈMÈ: Met zijn remorque is ‘t voor niets. Ge waart er niet. ‘k Had ne man nodig. Ik en Ivan konden ‘t niet met ons twee. MARNIX: Mémé, hij zit toch niet op uwen teen, hein, Ivan? Ge moet het mij zeggen. MÈMÈ: ‘k Heb er gene last van. MARNIX: Hij slaapt hier. MÈMÈ: Hij betaalt mij voor zijn eten. En of dat ‘k nu voor mijn eigen kook of voor twee. En veel zie ‘k hem niet want hij slaapt overdag. In ‘t weekend werkt hij en de andere dagen gaat hij uit. MARNIX: Gaat hij alle dagen uit? Hij zit toch godverdomme weer niet aan de pillen? Aan den XTC? Aan de SPACE? Is ‘t weer van dat?
19
De broers Geboers
Mémé, doet hij soms aardig? Ziet ge iets aan zijn ogen? ‘k Vermoord hem. Als ‘k weet dat hij pakt, ‘k steek mijne vinger in zijn keel en ‘k laat ‘t hem uitspuwen in ‘t WC! MÈMÈ: Zo dingen weet ekik niets van.
20
De broers Geboers
TWEEDE
BEDRIJF
(NOËL zit daar met MARNIX.) NOËL: Peinst ge dat ge werk gaat vinden? MARNIX: ‘k Word onnozel als ‘k stil moet zitten. NOËL: Ge dopt nu? MARNIX: Ik kan niet doppen, waar. De vakbond, zij hebben mij dienen toer gelapt. Dat wijf daar aan ‘t guichet, ik had op haar muil moeten slaan. Dat is zogezeid voor de kleine man, de vakbond. Ze moesten er met nen bazooka op schieten op al die mannen. Mijn papieren waren niet in orde. ‘k Zeg: “Waar moet ‘k zijn om ze in orde te brengen?” Zeg ze: “Hier.” ‘k Zeg: “Wel, breng ze in orde.” “Dat gaat niet, ‘t is toe.” Ze doen u wachten een uur. Ze doen u lopen en vliegen. Want ge hebt toch tijd, ge hebt geen werk, waar. De week erop krijg ‘k nen brief thuis. GESCHORST. Mijn papieren waren niet in orde. NOËL: Zeg, voor die meubels van ma. ‘k Zou ze kunnen vervoeren met mijn remorque maar... MARNIX: Ge hebt genen auto? NOËL: Toet, mijne Mercedes. MARNIX: Ge hebt genen haak? NOËL: Toettoet. Maar ‘t probleem is dat ‘k niet mag rijden voor ‘t moment. ‘k Heb een malheur gehad op ne nacht. Een beetje teveel promille in ‘t bloed. Zes maand rijverbod.
21
De broers Geboers
MARNIX: ‘k Zou zeggen, ‘k zal ekik rijden, maar ‘k heb nog nooit met een remorque gereden. NOËL: Neenee, ik rijd. Maar ‘k heb iemand nodig nevens mij. Rodeo, verstaat ge? Als de cowboys ons zien, dat we kunnen verspringen. Neenee, met een remorque, ge moet dat gewoon zijn. Zaterdag? MARNIX: Wel ja. (Pauze.) NOËL: Wat peinst ge? Moesten we ons nu thopensmijten? ‘k Heb daar al dat materiaal staan. ‘k Heb een stelling van vijftien meter. MARNIX: Wat doen? NOËL: Dakgoten. MARNIX: Nee. NOËL: Of façades. Enen die aangeeft en enen die zet. MARNIX: Den bouw is niets voor ‘t moment. NOËL: Ge moet in de renovatie gaan. MARNIX: Schraap- en prutswerk. NOËL: Of ruiten. Heb ‘k ook nog aan gepeinsd. MARNIX: Ge hoort van niet anders. Iedereen wast ruiten tegenwoordig. NOËL: Waar dat ekik van spreek, is iets heel anders. BUILDINGS.
22
De broers Geboers
MARNIX: Hoe gaat ge dat doen? Met ladders? NOËL: Nee. Met een hydraulische lift. Ge weet wel met zo nen arm. ‘k Heb mij geïnformeerd. MARNIX: Wat kost dat niet? NOËL: Ge koopt dat niet. Ge huurt dat. Een week in de maand. Ge hebt erbij die rijden. Enen rijdt en enen kuist. En enen doet de verdiepen beneden met de ladder. Er is geen één firma in ‘t stad die ‘t doet. MARNIX: Ge spreekt, met drie. En wie als derde? NOËL: Kadee. MARNIX: Ivan?! NOËL: Moest hij meedoen... MARNIX: Vergeet ‘t, pa. Hij heeft hoogtevrees. NOËL: Als man beneden. MARNIX: Nee. NOËL: Hij is toch gestopt met school? MARNIX: ‘k Peins als ge ‘t hem gaat vragen dat hij u vierkant in uw wezen uitlacht. Hij is niet zo bezig met fysiek en sport lijk wij. NOËL: Hij deed toch judo en al. MARNIX: Waar dat gij nog van spreekt? Hij is artiest nu. Zo fotografie en al. Ook wreed met kleren bezig. Hij is gans anders nu dan ge peinst.
23
De broers Geboers
Gij spreekt van... Gij spreekt van hem... als manneke van acht negen jaar. (Het komt boven.) Hebt gij nooit geen goesting gehad om ons nekeer te zien? Uw zoons? Of kon ‘t u niet schelen? NOËL: Toet dat ‘t mij kon schelen. ‘k Heb veel aan de deur gestaan. Maar ‘k mocht niet binnen. MARNIX: Ge had kunnen schrijven. NOËL: Ik heb ik weet niet hoeveel keren geschreven. MARNIX: Naar ons?? NOËL: Met Sinterklaas. Met Nieuwjaar. Voor achter foto’s te vragen. Met geld bij. Geen antwoord. Kwestie, wat heeft ze ermee gedaan? Verbrand heel zeker. Of weggesmeten. MARNIX: Uw eigen kinders niet mogen zien, werd ge daar niet koleirig van? NOËL: Ja. MARNIX: Ik word zot. Onnozel. Ik ben gescheiden, dat weet ge? NOËL: Ja. MARNIX: Mijn vrouw steekt mijne kleine weg. Ze stookt hem op tegen mij. NOËL: Ja. Zo dingen... MARNIX: Ma heeft ons nooit opgestookt tegen u.
24
De broers Geboers
NOËL: ‘k Mocht ulder niet zien. ‘k Was niets waard als vader. ‘k Had ne slechte invloed op ulder. MARNIX: Ge dronk. NOËL: Een periode, ja. MARNIX: Ge sloeg haar. NOËL: ‘k Heb haar nooit geslagen. MARNIX: Dat gekrijs? Dat bloed? Die blauwe plekken? NOËL: Mona? Nooit! MARNIX: Diene keer in de sneeuw NOËL: Mona, die MARNIX: - dat ge haar buiten hebt gesmeten. NOËL: - die kon u doen geloven dat gij ‘t waart die een teloor had gebroken terwijl dat zij met de stukken in haar handen stond. MARNIX: Is ‘t niet waar dan? NOËL: ‘k Moest haar tegenhouden. Ze sloeg haar met haar hoofd tegen de kast dat ‘t bloed uit hare neus spoot. Ze had haar eigen wat gedaan. In hare négligé buiten. Op hare blote voeten. In de sneeuw. Gaan bellen bij iedereen. Grote show voor heel de gebuurte. Alle registers open. Roepen. Ik was de smeerlap. Ik had haar geslagen. ‘k Had niet aan haar geweest!
25
De broers Geboers
MARNIX: Als ge niet binnen mocht, waarom zijt ge ons nooit tegengekomen als we van ‘t school kwamen? NOËL: Of mémé of Gusta was bij ulder. En achter nen tijd... ‘k Was dan bij Chantal... MARNIX: Dan hebben we een ander karakter. Als ge uw kinders wilt zien, dan ziet ge ze. Ik geef nooit op. Mijn kleine is van mij. Ze mogen doen al wat ze willen. ‘k Ga ervoor vechten tot de laatste snik. NOËL: Zijt gij weggegaan? Of MARNIX: Weggegaan?! Ze heeft mij buiten laten zetten door de gendarms. NOËL: Van wat? MARNIX: Gene mens die ‘t weet. Met haren advokaat. DIEFSTAL zogezeid. Haar zonnebank, dat ‘k ze zou verkocht hebben zonder dat ze ‘t wist. Zever. Ze stond er al vier jaar op dat kamerke. ‘k Had geen plaats meer. ‘k Moest mijn marchandise zetten. ‘t Was voor mijn beroep! ‘k Zeg: ‘k Ga den boel hier nekeer opkuisen. ‘k Laat nen opkoper komen. Lap. ZONDER MIJN CLIËNT HARE MEDEWETEN. NOËL: Ze zocht ne stok? MARNIX: Ne stok? Een heel bos! VERWAARLOZING. Dat was al niet waar. Ze heeft mij gewoon geen kans gegeven. BUITEN. Alles heb ‘k voor haar gedaan. ‘k Heb haar van de straat gehaald. Zonder mij had ze in de vitrine gezeten.
26
De broers Geboers
(met een grote veeg) Al weg. Bon ja, het is nu toch definitief. Ze heeft nu nen anderen. NOËL: Ze heeft nen nieuwe vent? MARNIX: Ja. NOËL: ‘t Steekt u? MARNIX: Nee. Ja. Eigenlijk kan ‘t mij niet schelen. Maar ‘k wil niet dat ze in haar ongeluk loopt. Ja, het is allemaal niet waar wat dat ‘k zeg. NOËL: Wat? MARNIX: Dat ‘k ‘t één en ‘t ander gehoord heb. Guytje hier, Guytje daar. Wel ja, ze moet mij niet geloven. NOËL: Wat? MARNIX: Dat ‘t ne gangster is, Guytje Van Heuverzwijn! NOËL: Van wat? MARNIX: Pa, hij staat met zes paarden in de manège. ‘t Duurste model BMW. Hij ligt me ne yacht in Terneuzen. Al van de verdienste van dat bedrijfke van hem?! Allez?! “Hij werkt hard.”, zegt ze mij. Of hij doet trafiek of hij heeft wijven zitten ieverans. NOËL: Dat hij maquereau zou zijn? MARNIX: ‘k Peins dat. ‘t IS NIET WAAR! GE ZIJT JALOERS! GE KUNT NIET VERDRAGEN DAT ‘K IEMAND ANDERS HEB! Maar ‘k ben ‘t zeker. ‘k Ga ‘t haar bewijzen!
27
De broers Geboers
Guytje. Guytje. Dat ‘k Guytje bij zijn pietje ga hebben. Dat ‘t Guytje ribidibietje ga zijn. Guytje cachot. Achter slot. Krikkrak. De muit binnen en toe. Al moet ‘k er heel ‘t land voor omkeren. ‘k Ben hem aan ‘t zoeken en ‘k ga hem vinden. Met zijn schoon italiaans costuum en zijn bruine schoentjes. “Oh dat plaatske is hier leeg, ‘k zal mij hier zetten.” Met een gemak, lijk hij met zijnen auto in een parkeerplaatske schiet. Hij zal er neffen pakken. Dat ‘k hem ga hebben. Hij zal met zijn autootje niet naar de garage moeten gaan, het zal een autootje voor ‘t stort zijn! Ze heeft willen slaan naar mij. Wel, ik sla weer. En hard. NOËL: Hoe gaat ge dat bewijzen? MARNIX: Kijk pa, ‘k ging ‘t tegen niemand zeggen, omdat ‘t nog altijd niet definitief is, maar de kans is groot dat ‘k bij Rafke kan beginnen. NOËL: Bij Rafke? RAFKE PIEFPOEFPAF? MARNIX: Als detective. Hij wil mij de stiel leren. NOËL: Detective, hij? Hij is alzeleven nachtwaker geweest. MARNIX: Ja. Maar hij heeft nu met zijn broer een firma opgericht. Bewaking. Security. Zo bodyguard en al. Maar ook opsporing. Daar gaan ze nu ook mee beginnen. NOËL: Rafke heeft ne slag weg. MARNIX: Rafke misschien wel. Maar zijn broer niet. ‘k Heb hem bezig gezien. Dat is een ander kaliber. En hij is de man van de kontrakten. Ze staan op nen helen groten opdracht bij een bedrijf. Screening van ‘t personeel. Ne manager dat ze peinzen
28
De broers Geboers
dat hij informaties weggeeft aan de concurrentie. Een affaire van miljoenen. ‘k Wil maar zeggen. Serieuze zaken. En ze zijn aan ‘t groeien. ‘t Is ‘t begin. ‘t Is nen enorm exploderenden business. Als ‘k zou kunnen beginnen bij hen - ‘t is nog maar kwestie van mijn kontrakt te tekenen (rode band karate, halve marathons, ‘t feit dat ‘k Rotweilers gekweekt heb, - dat is blijven klinken in hun oren) als ‘k zou kunnen beginnen, die informaties inwinnen over Guytje - en Rafke heeft al gezeid dat ze mij gaan meehelpen dan gaat dat professioneel gebeuren! En het is niet verboden, waar? Informaties doorspelen aan de politie? Het is zelfs uw plicht als burger. De muit binnen, zeg ik u, en toe. (De deur gaat open. MÈMÈ, IVAN en ANDREÏ komen binnen.) IVAN: Wat?! Maar... Hij moet weg. Nooit niet meer. Ge hebt het mij gezworen, Marnix, dat we hem nooit meer wilden zien. Hij hij hij moet hier niet komen. Hij moet buitenblijven. MARNIX: Hij is hier juist voor die meubels. En daarachter is hij weg. MÈMÈ: (groet) Noël. NOËL: (groet) Mémé. MARNIX: Wie is dat? IVAN: ‘t Nieuw lief van ma. MÈMÈ: Niet ‘t lief.
29
De broers Geboers
IVAN: Toet, mémé. Hare vriend, zo zei ze ‘t. ANDREÏ: Gutentag. IVAN: Hare russische vriend. Van Moskou. Hij lag daar voor zijn appandecit. In de kamer daarnevens. Ma en hij zijn aan de klap geraakt en ‘t is grote liefde. Met bloemen en pralinen. Andreï, heet hij. Vandaag mocht hij buiten. Hij wilde ons familie leren kennen. En daarmee is thij meegekomen. (stelt voor) Mein Bruder Marnix. ANDREÏ: Angenehm. IVAN: Und mein Vater de Verrater. ANDREÏ: Angenehm. IVAN: Hij spreekt alleen een paar woorden duits. Wat ons ma daar tegen klapt? Ze kan geen duits. Maar ja, liefde heeft geen taal, nietwaar. Setzen Sie sich, bitte. (tegen Noël) Heft uw gat. Van uw plaats. Dat hij kan zitten mijn nieuwe vader. Ein Bierchen? Oder Kaffee? ANDREÏ: Kein Kaffee. Mein... IVAN: Natürlich, dein Appandecit. Nur wasser. Mémé, waar staat uw kristal? We gaan hem toch geen water geven in een uitgewassen mosterdpotglazeke? We moeten hem soigneren mijn toekomstige pa. MÈMÈ: Op ‘t schap. (IVAN en MÈMÈ gaan naar de keuken.) (Ze zitten daar.)
30
De broers Geboers
ANDREÏ: Sie arbeit? MARNIX: Nein. Morgen misschien. NOËL: Ne rus. ANDREÏ: Ruski. NOËL: Kommunist. ANDREÏ: (lacht) Ich Demokrat. IVAN: (op met een glas water) Bitte. MARNIX: Wat doet hij in België? NOËL: Ja. IVAN: Vraag het hem. MARNIX: ‘k Spreek geen duits. IVAN: (sarcastisch) In ‘t russisch. (tegen Andreï) Sie fragen was Sie tun in Belgiën? ANDREÏ: Ah. Ich buziness. Antwerp. MARNIX: Falconplein. ANDREÏ: Wass? NOËL: Maffia. ANDREÏ: Ich nix maffia. Ich export. Petrol. NOËL: Petrol. Mijn hol. Mein nonkel in Krieg gevochten gegen Ihr. Oostfronter. ANDREÏ: Ich war Soldat in Afghanistan. Krieg nicht gut.
31
De broers Geboers
NOËL: Viel kaputt gemacht? Keel overgesneden? MARNIX: Afghanistan. Ze hebben daar verloren. NOËL: Ne rus godverdomme. IVAN: Als ‘t u niet aanstaat, ga voort, hein! Ge hebt hier niet te zijn. Strontzak. MARNIX: Houdt op. IVAN: Gij. Wie gingt er hem buitenkloppen, den dag dat hij ne voet door de deur ging zetten? Ge ging zijn muil toestampen. Hij zit hier. Stamp ze toe. Wat komt hij hier doen? Twaalf jaar niets. Komt hij in ene keer papa spelen? MARNIX: Kom, Ivan. IVAN: Ene keer is thij geweest. Ne zondag. Toen dat ‘k in ‘t zeepreventorium zat voor mijn astma. Ene keer. En toen ma hem vroeg om mee te gaan voor Sinterklaas, weet ge wat hij zei? DE KLEINE, DAT HIJ DOODVALT VOOR MIJN PART! NOËL: In een ruzie. IVAN: Hebt ge ‘t gezeid of niet? MARNIX: Doe nu niet onnozel. IVAN: Allez. Ge hebt mekaar dus gevonden. We hebben Carine daarstraks gezien op den bus. Uwe kleine. Hoe lang zijt ge al uit den bak? Gij zijt er nog niet bij geweest! Zo graag dat hij zijn kind ziet! Komm, Andreï. ANDREÏ: Wass?
32
De broers Geboers
IVAN: Ach, nur Familienproblemen. Kinder mit slechten Vätern. Komm, wir mussen gehen. MÈMÈ: Blijft ge niet eten? IVAN: ‘k Ga hem ‘t stad laten zien. Komm, Turist. ANDREÏ: Gehen Sie mit? IVAN: Sie müssen Schränke transportieren. Und dabei crevieren. ANDREÏ: Goodbye. (IVAN en ANDREÏ gaan weg.) NOËL: Ne rus begot. MARNIX: Wat heb ‘k u gezeid, dat ‘t nen heel anderen is of wij, Ivan. NOËL: (staat op) ‘k Ben weg. MARNIX: ‘k Ga u bellen zaterdag. NOËL: Mémé, dat oud papier in de gang? MÈMÈ: (vanuit de keuken) Pak maar mee. NOËL: (tegen Marnix) Ah ja, ‘t staat acht frank de kilo.
33
De broers Geboers
DERDE
BEDRIJF
MARNIX: (met een costume aan, komt uit de keuken) Wat staat al diene vodka te doen in de keuken? MÈMÈ: Dat is van Andreï. MARNIX: Wat staat zijnen drank hier te doen? MÈMÈ: Hij slaapt hier. MARNIX: Wat?! MÈMÈ: Van eergisteren al. Ze zijn ne relax gaan kopen. MARNIX: Mémé, maar zijt gij zot! Voor wat? ‘t Is hier al zo klein. Kan thij niet op hotel gaan? MÈMÈ: Hij slaapt niet graag op hotel, zegt hij. Ze hebben alle kasten verschoven op ‘t klein kamerke. MARNIX: En voor mij was er geen plaats. Allez, hij heeft hem hier geïnstalleerd? MÈMÈ: ‘k Heb er gene last van. Gisteren heeft hij gekookt en heel mijn keuken opgekuist. Hij is proper en Ivan komt goed overéén met hem. Hij heeft al zo weinig vrienden. MARNIX: En hoelang is thij van plan te blijven? MÈMÈ: Hij wacht op een telefoontje uit Ibiza. Dan vertrekt hij met de vlieger. Vrijdag waarschijnlijk, peinst hij. MARNIX: Louche affaire als ge ‘t mij vraagt. Ibiza. MÈMÈ: Hij heeft ons zelfs mee geïnviteerd. MARNIX: Dat hij hier maar zeer verdwijnt. Ge gaat last krijgen met de eigenaars.
34
De broers Geboers
Ge moogt niet onderverhuren. Liggen ze nu te slapen? Hoe laat was ‘t? MÈMÈ: ‘k Heb ze niet horen thuis komen. Te vieren moet ‘k ze wakker maken. Ze gaan bij Mona. MARNIX: Ma. ‘k Ben er nu nog altijd niet geraakt. MÈMÈ: Ze heeft nog nekeer gevraagd achter u. MARNIX: Ge hebt ‘t haar geëxpliqueerd van mijn werk? ‘k Ben altijd stand-by. Dat is ‘t probleem. Als Rafke belt, ‘k moet er subiet staan. Dat is ah zo in die branche. Alles is kwestie van minuten. Alert zijn. Direct reageren. Anders hebt ge geen impact. Dat ze content mag zijn dat hare zoon zo rap werk heeft gevonden. En goed werk. Hij betaalt u toch hopelijk, de rus? MÈMÈ: Hij heeft eten gekocht. Gisteren zijn ze een vest gaan halen voor Ivan. MARNIX: Een vest? MÈMÈ: In Antwerpen. Ze hangt daar. MARNIX: Heeft hij diene rus een vest afgeluisd? MÈMÈ: Hij heeft ze cadeau gehad. MARNIX: En hij heeft dat aanvaard? Hoeveel heeft ze gekost? MÈMÈ: Hij heeft geld met hopen, zegt Ivan. ‘t Is voor de vriendschap dat hij dat doet, Andreï. Hij heeft hij hier niemand die thij kent. Hij wordt hij hier ontvangen lijk ne prins. Daarmee. MARNIX: Hij gaat ze weerdragen naar diene winkel.
35
De broers Geboers
MÈMÈ: Voor ma heeft hij ne ring gekocht. MARNIX: Subiet peinst hij dat ‘t leven van iedereen krijgen is. Dat ‘t zo inéén zit. Dat hij op een ander zijn kap kan leven zonder de kloten te moeten doen. Het leven is werken, godverdomme! IVAN: (komt in peignoir uit de slaapkamer) Hoe laat is ‘t, mémé? MÈMÈ: (staat op) ‘k Ga koffie maken. (Ze gaat naar de keuken.) IVAN: Pa is hier nog nekeer geweest. MARNIX: Van wat? IVAN: Hij moest u hebben. Iets van werk. ‘t Dak van een kerk. MARNIX: ‘k Moet hem bellen. IVAN: Zijnen telefoon is afgesloten. En als ge nog nekeer afspreekt, ieveranst anders. Zegt dat ‘k in ‘t vervolg de deur in zijn wezen toesmijt. Hij heeft hier niet te komen. En zegt dat dat staan tsjiepen, dat dat op mij genen enkelen indruk maakt. Hij maakt zijn eigen alleen maar belachelijk. MARNIX: Zeg, uwen appareil. IVAN: ‘k Weet ‘t dat ‘k hem moet verkopen. MARNIX: Nee. IVAN: ‘k Zal een annonce zetten in ‘t advertentieblad. Niet zagen. MARNIX: Nee.
36
De broers Geboers
IVAN: Ge moet toch uw geld hebben? MARNIX: Kijk, ge luistert niet. Ge moogt hem zelfs niet verkopen van mij. IVAN: ‘k Moet mij zetten. Van wat? MARNIX: Ge weet dat ‘k nu bij Rafke werk. Zegt hij vanmorgen: - we zitten daar ieveranst met ne serieuzen opdracht, een verdeling van een echtscheiding van ne fabrikant, tegen de twintig eigendommen die misschien gaan moeten verkocht worden “Marnix, er moeten daar foto’s van worden gemaakt.” IVAN: Nee, ‘k heb genen tijd. MARNIX: Luistert. IVAN: ‘t Interesseert mij niet. MARNIX: Ge begint al te ruspeteren en ge weet zelfs niet waarover dat ‘t gaat. Zegt hij: “Uw broer is toch fotograaf? Kan thij dat niet doen?” IVAN: Nee. MARNIX: “Ik ga er hem voor betalen.” IVAN: ‘k Doe ‘t niet. Daarbij ‘k ben gene fotograaf. MARNIX: Wat zijt ge dan gaan studeren? IVAN: ‘k Ben gestopt. Weet ge ‘t nog? MARNIX: Ik kan ‘t niet! Hij betaalt er u voor! IVAN: Moet dat in kleur zijn?
37
De broers Geboers
MARNIX: Vaneigen in kleur. IVAN: Ik fotografeer niet in kleur. MARNIX: Films en al betaal ekik. IVAN: Ik trek alleen zwartwit. Daarbij huizen - ik trek alleen portretten. Huizen, als artiest, ge kunt daar niets inleggen. MARNIX: Niemand vraagt dat ge artiest zijt. Gewone, simpele, goedgemaakte foto’s. In kleur. IVAN: Elke foto dat ‘k trek moet ‘k kunnen achterstaan MARNIX: Hij geeft u driehonderd frank per foto! IVAN: - Anders doe ‘k ‘t niet. MARNIX: Godverdomme, ge gaat ‘t doen! ‘k Heb ‘t al toegezeid dat ge ‘t ging doen. IVAN: Dan doe ‘k ‘t zeker niet. MARNIX: Nondedju! Verstaat toch ook nekeer mijn positie. ‘k Werk daar nog maar een week. Rafke is mijnen baas. Wat moet ‘k doen? Moet ‘k hem bellen en zeggen: “Excuseer mij, Rafke, die foto’s, dat gaat niet, mijn broer wil niet.” Wilt ge dat ‘k mijn werk kwijt ben misschien? Is ‘t dat? IVAN: Zelfs als ‘k zou willen, ‘t zou niet gaan. MARNIX: Van wat niet? IVAN: Dat ‘k er ‘t gerief niet voor heb. De juiste lens. Wat huizen zijn dat?
38
De broers Geboers
MARNIX: Eigendommen. IVAN: Wat voor? Grote? Kleine? MARNIX: Fabrieken. Hangars. Buildings. Ne villa. IVAN: Kijk, al dingen die ge van ver moet trekken. Kwestie is dat in een smalle straat of is dat in de hoogte, of een huis met een wat brede façade, vergeet ‘t. Daarvoor hebt ge nen breedhoek vandoen. MARNIX: En ge hebt dat niet? IVAN: Ik heb maar een vijftig-millimeter-lens. MARNIX: Kunt ge dat niet lenen? IVAN: Lenen? MARNIX: Van iemand. Hebt ge gene maat-fotograaf? IVAN: Een lens, manneke, dat is uw oog. Dat is uniek. Dat is ‘t verlengde van uw eigen. MARNIX: Ik weet dat niet. MARNIX: Dat is lijk nen duren porteplume. Dat is gerief dat zich naar elk zijn hand zet. Niemand leent dat uit. MARNIX: Ene kopen. IVAN: Wat? MARNIX: Awel ja, dat ‘k ‘t aan mijn kloten heb. Dat we zo een lens mogen gaan kopen. Wat kost dat? IVAN: Een fortuin. Wreed veel geld.
39
De broers Geboers
MARNIX: ‘t Is dan een investering. Business is investeren. Awel ja, ‘t is dan ah zo. Kom, kleedt u aan. IVAN: Gij zijt geschift. MARNIX: ‘k Heb ‘t beloofd aan Rafke. Wat kan ‘k doen? Moet ‘k weerkrabbelen?
40
De broers Geboers
VIERDE
BEDRIJF
(MARNIX en NOËL zitten aan tafel.) MARNIX: ‘k Ben nen uil geweest. ‘k Had ‘t moeten weten op voorhand. NOËL: Wat? MARNIX: Ivan. We zijn er gisteren mee naar de kliniek mogen gaan. Ze hebben hem moeten naaien aan zijne kop. Hier. Zes haakskes. NOËL: Heeft hij gevochten? MARNIX: ‘t Is mijn schuld, pa. ‘k Ben in fout. ‘k Had hem dat nooit mogen laten doen. NOËL: Wat hebt ge hem laten doen? MARNIX: Ikke, ‘t kalf, ‘k had weer nekeer een lumineus gedacht. Ge weet dat ‘k nu voor Rafke werk. We zitten daar ieverans met nen opdracht. We hadden foto’s vandoen voor een echtscheiding. Foto’s van eigendommen. Ivan ging dat doen. Betaald en al. ‘k Had ‘t daarbij moeten laten. Maar nee. Van ‘t weekend, ‘k moest mijne neus binnensteken bij Carine. Mémé had ‘t mij nog zo gezeid: “Gaat er niet bij!” Achter vijf minuten, ‘t zat er bovenarms op. Vaneigen weer over haar Guytje. ‘k Zei haar dat hij twee wijven heeft zitten aan ‘t station. NIET WAAR! ‘k Was jaloers! ‘k Kon niet verdragen dat ze nen andere vent had! Enzovoorts. ‘k Zeg: ‘K GA ‘T U BEWIJZEN! ZWART OP WIT! Mij niet willen geloven. Gisterenmorgen, ‘k zeg tegen Ivan - hij moest daar in de buurt van ‘t station zijn ‘k zeg hem: “Terwijl dat ge daar in de buurt zijt,
41
De broers Geboers
stelt u op aan den overkant. Tegen te vieren durft hij daar al nekeer passeren in zijnen bar - ‘k zou willen dat gij hem trekt, Guytje.” NOËL: Guytje heeft hem gestekt. MARNIX: Ja. Tuurlijk ‘t kalf, ‘k had ‘t hem nog zo gezeid: “Kleedt u wat normaal.” Nee. Hij had zo een wit blinkend vestje aan met oranje mouwen. ‘k Zei hem: “Wat ge nu nog mankeert is een zwaailicht op uwe kop, ge zijt dan helegans ne combi van de flieken.” ‘k Heb hem zo’n regenvest gegeven. Maar dat was ‘t niet. NOËL: Hij stond niet goed weggestoken. MARNIX: ‘t Probleem was voor zover dat ‘k ‘t heb verstaan - hij heeft ‘t mij geëxpliqeerd: hij stond daar met de verkeerde lens. Normaal doet ge zoiets met nen télé, maar bezig zijnde met grote gebouwen, zat er ne groothoek op zijnen appareil. NOËL: En... MARNIX: Dat hij er dus wreed dicht op moest. Door die lens aan ‘t kijken, voor dat hij ‘t wist, Ivan, stond hij er op vijf meter van. Wat raad ge? Guytje, in twee stappen stond hij bij hem. NOËL: Oe, hij heeft toeken gehad, Ivan. MARNIX: Hij is kunnen weglopen. Maar hij had van die moccaseintjes aan. Guytje achter hem. Aan de viaduct vaneigen - dat zijn geen schoenen om te lopen Ivan, is thij uitgeslierd. Met zijne kop tegen de bordure.
42
De broers Geboers
Zo ne kap. Zijnen appareil tegen de stenen. NOËL: Kapot. MARNIX: Nee, hij was gevallen, Ivan. Guytje kwam eraan. Hij zag hem daar liggen. Zijn wezen aan ‘t bloeden. ‘k Ga hem geen stampen bijgeven. ‘k Ga ‘t anders doen. Hij heeft dienen appareil gepakt en is er mee tegen ne muur beginnen kletsen. NOËL: Aï. MARNIX: Nen appareil en een nieuwe lens. Tvijftigduizend ballen aan frieten. NOËL: En geen foto’s. MARNIX: En nu dat hij weet dat ‘k achter hem zit, gaat hij vanaf nu vierdubbel op zijn hoede zijn. NOËL: Daarmee heb ‘t ge nog altijd geen bewijzen dat hij maquereau is? MARNIX: Nee. Godverdomme, pa, wij zijn prutsers. Waarom laten wij ons altijd doen? Bij de Geboers, ‘t mislukt altijd. Ik heb ‘t allemaal laten passeren. Vannacht, ‘k heb heel de nacht opgezeten en zitten peinzen. Wat moet ‘k nu doen? Hoe kan ‘k hem hebben? Onzinnige gedachten vaneigen. Hem doodslaan? Hij is ‘t niet waard. Sabotage. Kabels doorknippen. Brand. Hij gaat subiet weten dat ekik het geweest ben. NOËL: Ah ja, hij weet dat ge achter hem zit. MARNIX: Dat bleef hier maar malen in mijne kop.
43
De broers Geboers
Ik kon op niets anders komen dan dingen in die richting. DOODDOEN. OPBLAZEN. KAPOTMAKEN. Dat ‘k dacht: Gij sukkelaar! Hoe is dat in godsnaam mogelijk?! Is er dan echt niets intelligenters?! Is dat al wat er uit de kop van ne Geboers kan komen?! Zijn wij dan werkelijk tot niets anders in staat?! Het was dan al vijven. ‘k Ben opgestaan. ‘k Heb mij een uur in de douche gezet. ‘k Wilde ‘t vuil van mijn vel spoelen. Het zweet. ‘k Wilde de kroeten laten weken, het eelt van jarenlang op mijne kop te laten zitten - dat ‘k ‘t kon aftrekken. ‘k Ben naar mijn werk gegaan. Godverdomme, pa, gij weet niet hoe dat is, voor ne rechter staan. Hoedat ze u in de grond boren! Ze moeten daarvoor niets zeggen. Hunnen blik is voldoende. Ze pissen op u. Niets zijt ge. Een luis. De manier waarop ze mijnen naam uitspraken: GEBOERS MARNIX. MAAR-NIKS. GIJ ZIJT NIKS! Awel, ten tienen, ‘k moest mee met Rafke bij Lagasse. Den advokaat, ge kent hem wel, hij is senator van ‘t Vlaams Blok. Wij moesten daar iets afgeven. We zitten daar aan zijnen bureau. Ze zijn aan ‘t babbelen. Zegt Lagasse in ene keer tegen Rafke: “Tussen haakskes, kent gij niemand? We geraken er niet voor de kiezingen. We hebben nog mensen nodig die op ons lijst willen staan.” Ik zei: “Ik.” NOËL: Wat? MARNIX: “Ik ben uwe man.” NOËL: Gij?
44
De broers Geboers
MARNIX: “Zet mij maar op uw lijst.” NOËL: Op de lijst van ‘t Vlaams Blok? MARNIX: Ze gaan er mij opzetten. Alleen is ‘t nog niet zeker op wat voor plaats. Maar Rafke ga mij helpen. Bij de eerste tien moet lukken, zegt hij. Hij wilt dat doen voor mij. Een achtste of een negende plaats. NOËL: Zijt ge nu aan ‘t zeveren? MARNIX: ‘k Ben van mijn leven nog zo serieus niet geweest. Pa, weet ge wat dat wil zeggen?! Bij de laatste kiezingen hebben ze zes zetels gehaald. Als ze weer vooruit gaan, zit ik in de gemeenteraad! NOËL: Maar allez, Marnix. MARNIX: Ge peinst dat ‘t een bevlieging is? Dat ‘t gewoon is om mij interessant te maken? NOËL: Uit politieke overtuiging toch niet? MARNIX: CVP. SP. VLD. Wat doen ze voor de kleine man? Okee. Bij ‘t Vlaams Blok. ‘t Is niet evident. Ge peinst toch niet, heel dat vlaamsgezindzijn, dat mij dat interesseert?! Den ijzertoren, hij mag instuiken voor mijn part. De Vlaamse leeuw als ‘k dat moet zingen, ‘k mis mij met den Brabançonne. Heel dat dat 70- of 130-puntenprogramma?! Vuilbak! Nee, pa. Hier in mijn achterhoofd, ik heb een wiel dat draait. Stel dat ekik gekozen ben. Guytje en zijn verfbedrijf, van wie is ‘t dat hij ‘t meeste opdrachten krijgt?
45
De broers Geboers
Van ‘t OCMW en van de gemeente. Als ekik dat eis, via mijn fractie, doe ekik dat tegenstemmen. Het zal gedaan zijn met Guytje. Kraan toe. Hij mag zijn boeken sluiten. NOËL: Voor dat ‘k ‘t vergeet, maandag. MARNIX: Ochot ja, maandag. NOËL: Wat uur spreken we af? MARNIX:(blaast) Waar was ‘t nu weer dat ge naar toe moet? NOËL: Halle. MARNIX: Hoever is dat? NOËL: Boven Brussel. ‘k Peins een tzeventig kilometer. Juist mijn gerief gaan afzetten. Mijn remorque. MARNIX: Tzeventig. Dat is honderdveertig over en weer. En als we ‘s morgens langs Brussel moeten, is ‘t file. Een file in ‘t gaan, een file in ‘t keren. Heel mijne voormiddag is eraan. NOËL: Als we nu heel vroeg aanzetten? Voor de file. MARNIX: Dat lost niets op. ‘t Probleem is dat ‘k stand-by ben. Om ‘t even. Of dat nu nacht is of dag, of dat ‘t in ‘t weekend is of in de week, als Rafke mij belt, moet ‘k er binnen ‘t kwartier staan. ‘t Is gelijk wanneer. Dat is ah zo in die branche. Ge zijt nooit vrij. Anders staat ge op straat. ANDREÏ: (komt op in peignoir) Gute Morgen. NOËL: Gute Morgen.
46
De broers Geboers
MARNIX: (staat op) Nu moet ‘k echt weg. (Hij gaat weg.) (Ondertussen gaat ANDREÏ naar de keuken.) IVAN: (komt op in peignoir en plakker op voorhoofd) Zijt ge hier weer? NOËL: Is thij hier nog altijd diene rus? IVAN: Is ‘t uw affaire misschien? Hij blijft hier tot ma uit de kliniek komt. Dan gaan ze thopen op een appartement wonen. NOËL: Thopen wonen? IVAN: Ze klappen van trouwen zelfs. NOËL: Hij is twintig jaar jonger. IVAN: Hoe oud was die troela van u? Sjan-tal. Gisteren zijn we ne ring gaan kiezen. Ik en hem. Hunne verlovingsring. Schoon zun. Met diamantjes. Hij kijkt niet op ne frank. Hij ziet haar wreed graag. NOËL: (cynisch) Ja. IVAN: Ons ma is nog altijd een schone madam. Of niet? ‘t Steekt u gelijk? Ziet ge ‘t niet zitten dan? Dan had ge er maar bij moeten blijven, als ge haar nog altijd graag ziet. ANDREÏ: (komt uit de keuken) Der Kaffee is fertig in fünf Minuten. IVAN: Ich gehe mich anziehen. ANDREÏ: Okay. (IVAN gaat weg.)
47
De broers Geboers
(ANDREÏ dekt de tafel. Borden, boter, croissants.) NOËL: Sie müsten nog frühstücken? Es ist halb Vier. ANDREÏ: Ja. Tanzen. Ganse nacht. Bis Sonne. NOËL: Tot vanmorgen, allez. Tanzen. ANDREÏ: Tanzen. Trinken. Lachen. Belgiën schön. Grosse bars. Alles Gross. Grosse Hauser. Autobahnen. Alles Leucht. Sehr gut. Sehr schön. NOËL: Und die Frauen? ANDREÏ: Auch schön. (IVAN komt op en zet zich. Ze beginnen te eten. ANDREÏ gaat koffie halen.) NOËL: Ze hebben uwe kop moeten naaien? IVAN: Ja. Schoon, hein? NOËL: Zes haakskes. IVAN: Zes, ja. Ge zijt zo curieus. Van wat? NOËL: ‘k Vroeg ‘t maar. IVAN: Excuseer mij, maar ‘k ben dat niet gewend, vaders die vragen hoe dat ‘t is met mij. Goed. Heel goed. En met u? Ook goed? En met uw nieuwe vrouw? En met uw zoontje? Allez, mijn halfbroerke eigenlijk. Hoe heet hij nu ook al weer? NOËL: Felix.
48
De broers Geboers
IVAN: FELIX. ‘t Moment dat we dat hoorden, we bleven erin. FELIX? DAT IS KATTENETEN! WIE GEEFT ER NU ZIJNE KLEINE DE NAAM VAN KATTENETEN?! Dienen is lang meegegaan. Ja, van den enen dag op den andere, hebben wij besloten nooit meer over u te klappen. En ook niet meer te luisteren. Als er iemand begon: “Uw pa”, we deden ons oren toe. Zo was dat. NOËL: Ik drink niet meer. IVAN: Allez, proficiat. NOËL: En van ‘t Zeepreventorium ge weet dat misschien niet meer maar ‘k ben u komen afhalen met den auto. IVAN: Ma zei dat ‘k eigenlijk een ongelukske was. Enen was genoeg. Ge moest gene meer hebben. NOËL: Heeft ze dat gezeid? IVAN: ‘t Ware dat ‘t een meiske was. Brute pech. ‘t Was nog eentje met een fluitje. Eén kans op twee. Dat was malchance hebben. Tedju, weer een manneke. Ge had maar beter moeten peinzen voor dat ge uw kwakske in ons moeder spoot. Doe ‘k lastig? Dat had ge maar moeten voorzien. Ge had beter uw kwakske doorgesast. In ‘t WC. Ik langs het toilet. Door de riool. Naar de zee. Dan zat ik nu ergens in een vissenmaag. Of radikaler nog. Ge had uwe piet kunnen afkappen. Kunt ge er niet tegen? Ga voort. (tegen Andreï) ‘t Zijn goeie croissants. ANDREÏ: Sehr gut. NOËL: ‘k Heb ‘t tegen Marnix gezeid
49
De broers Geboers
dat ‘k Mona nooit geslagen heb. IVAN: Ge hebt haar nekeer bijna doen verdrinken. NOËL: Nee. IVAN: In dat zwembad in Sint Martens Latem. NOËL: Ze was er ingevallen. IVAN: Ge had er haar ingeduwd. Of dat ‘t nu waar is of niet, om ‘t even. Ge trok er haar uit en de mouwen schoten af. RATS. Haar schoonste kleed. Dat ze van u niet hadden mogen kopen. Voor kleren was er geen geld. Dat was niet belangrijk. Gij waart een klein tirantje. NOËL: We hadden geen geld. IVAN: ‘t Ging naar andere dingen. ANTIEK. Die chinese meubels. Naar vazen. Ge mocht niet blazen, niet asemen, of ze braken. Den dag dat ge mij zijt komen halen van ‘t zeepreventorium, weet ge nog? die Tsjing - die Ming- die Pingvaas, die ‘k thuis omver heb gelopen? DIENE KLEINE ZIET NIET! HIJ HEEFT NEN BRIL VANDOEN! - tegen ma. Dat preventorium, dat waren al grote zalen en brede gangen. Meters plaats. En dan in ene keer weer naar dat klein kot. Volgepropt. Tien centimeter overschot om te passeren. Vaneigen dat ‘k overal tegenliep! HIJ HEEFT NEN BRIL VANDOEN! Ma met mij naar den oogarts. Dienen ouwen, zoiets op mijne neus: ZIEDEGIJDADDE, MANNEKE?! ...Nee. ZIEDEGIJDANIE?! Een jaar heb ‘k met nen bril gelopen. ‘k Liep nog meer tegen de meubels.
50
De broers Geboers
Tot wanneer dat ‘k naar ‘t medisch onderzoek moest. “Diene kleine heeft genen bril nodig! Diene kleine ziet perfect.” Een jaar met nen bril gelopen voor niets. NOËL: Schuldig. IVAN: Ik heb dan zogenaamd een minderwaardigheidscomplex. Van wat zou dat komen? NOËL: ‘k Ben weg. IVAN: Ge vlucht weg! NOËL: Ik vlucht niet weg. IVAN: Zegt iets! NOËL: Wat moet ‘k zeggen? Ge weet ‘t toch al beter. (Hij gaat weg.) (IVAN begint te snikken.) ANDREÏ: (pakt hem in zijn armen) Eisbaer mussen nie weinen.
51
De broers Geboers
VIJFDE
BEDRIJF
(MÈMÈ staat een broek te persen.) NOËL: ‘k Geraak niet in Halle. Er is niemand die kan. MARNIX: (komt op in onderbroek, wit hemd, en zijn arm in ‘t verband) Mémé, ne plastron. MÈMÈ: Hoe zou ekik dat moeten hebben? MARNIX: En manchetknopen. (tegen Noël) Gij hebt dat toevallig niet? NOËL: Nee. Ne plastron heb ‘k wel. MARNIX: ‘t Moet een beetje nen deftigen zijn. Donkerblauw en breed. De mijne zijn te smal. ‘k Had gisteren enen moeten gaan kopen. Vandaag, ‘t is zondag, alle winkels zijn toe. NOËL: Waar moet ge naar toe dan, dat ge zo proper moet zijn? MARNIX: ‘t Is voor ‘t werk. Ze hebben ons gebeld. Security. Een grote feest bij ne minister thuis. De zoon die trouwt. We moeten al een chique costume aanhebben, wit hemd en plastron. Zou Guustje dat niet hebben? Guustje van boven? MÈMÈ: Moet ‘k ‘t hem gaan vragen als thij thuis is? MARNIX: ‘k Had mijn haar moeten laten snijden. Ne kam. MÈMÈ: Haar, daar begin ‘k niet aan. In de badkamer. En blijf van Ivan de zijne. Diene groene. (tegen Noël) Elk heeft hier zijne kam.
52
De broers Geboers
(MARNIX is al weg.) (IVAN komt in de deur van de slaapkamer staan.) NOËL: Wat heeft hij aan zijnen arm, Marnix? MÈMÈ: Van op ‘t werk. Hij is over ne kabel gestruikeld en slecht neergekomen. Zijnen onderarm is gebarsten. ‘t Is hier al wat geweest de laatste dagen van kliniek. Ma. Dan Ivan. Nu Marnix. ‘t Stopt gewoon niet. Marnix! Uw verse broek hangt op de stoel! ‘k Ga nu eerst bij Guustje. Moet ekik diene mens nu lastig vallen voor ne plastron. Manvolk. Dat kan niets voor zijn eigen. (Ze gaat naar buiten.) NOËL: Gebarsten? Dan moet hij toch serieus gevallen zijn? IVAN: Gestruikeld over ne kabel. Hij maakt dat mens ook al wijs wat hij wilt. NOËL: Heeft hij gevochten? IVAN: Hij is naar een vergadering geweest. NOËL: Vergadering van wat? IVAN: ‘t Is niemand verondersteld van het te weten. Want ‘t is een wreed groot geheim. Maar ik weet er alles van. ‘k Ben vanmorgen Carlos tegengekomen. Jaja, mijne schone broer, gaat bij ‘t Vlaams Blok. NOËL: Dat weet ‘k. IVAN: Ah, gij zijt al op de hoogte? Tegen mij en mémé heeft hij er nog niets van gezeid. Vaneigen niet. Mémé moest ze ‘t weten - alzeleven zo rood of bloed geweest - ze klopt hem dood.
53
De broers Geboers
Bij ‘t Vlaams Blok. Gisteren was ‘t grote bijeenkomst in café DE RUNE van alle zwartzakken thopen. Al dat grote muil heeft bijéén. Marnixske was dus present. NOËL: Hoe is dat dan gekomen van zijnen arm? IVAN: Heel schoon historie. Carlos was daar ook. Hij gaat ook bij ‘t Vlaams Blok. Hij heeft mij alles verteld in geuren en kleuren. In DE RUNE, ‘t was daar enorme ambiance. Den enen tournée na den andere. Zuipen. Roepen. Mijn schone broer, we kennen hem, als hij zich ieveranst in lanceert, meedoen vaneigen, à volonté. Ah ja, ‘t schijnt dat hij gaat opkomen met de kiezing? NOËL: Voor de gemeente. IVAN: Dat weet ge ook? Ja, Carlos wist mij dat ook te melden. Jaja, hij heeft er zich serieus opgesmeten. Hoe later op den avond, hoe schoner dat ‘t werd. De slogans kwamen boven. TURKEN BUITEN. EIGEN VOLK EERST. GROTE KUIS. En heel de santeboetiek. Mijn broer die niet wil onder doen voor die mannen, hij staat op een tafel, gereed voor ne speech af te steken. Hij ging ook nekeer zijn gedacht zeggen om te tonen dat hij ‘t hart op de juiste plaats had. Steekt er daar enen zijnen arm omhoog. Alleman zijnen arm omhoog. Heel ‘t café. Mijn broer op die tafel, wat kan thij doen? Ge weet in DE RUNE, dat plafond is niet zo hoog, en er hangen daar van die grote eiken karrewielen met smeedwerk, we kennen het temperament van mijn broer. Hij met volle geweld - RANG zijnen arm tegen zo ne luster. Diene luster zwiert weer
54
De broers Geboers
- KADJOEF - tegen zijn hoofd. BADAM - stuikt hij van die tafel met zijn muil tegen de grond. MARNIX: (staat daar) Wie heeft er u dat verteld? IVAN: Is dat niet om ‘t even? ‘k Weet ‘t van Carlos. MARNIX: Carlos moet zijn muil houden. IVAN: Peinst ge dat ge ‘t geheim gaat houden misschien? ‘k Weet zelfs dat ge op de lijst staat. MARNIX: Ge gaat erover zwijgen. ‘t Is trouwens nog altijd niet zeker. En zolang dat ‘t niet zeker is, gaat ‘t niemand niet aan. IVAN: De clown staan spelen in DE RUNE. MARNIX: ‘k Heb trouwens een eitje te pellen met u. Die broek aan uw gat? Van waar komt die? IVAN: ‘k Heb die al zolang. MARNIX: ‘t Is een nieuwe. Ge hebt ze gekocht bij Sadie. In hare winkel. Ze heeft ‘t mij gezeid. En twee zijden hemden. Waar haalt gij al dat geld? IVAN: ‘k Heb werk. MARNIX: In den ELDORADO, ze hebben u al twee weken niet gezien. IVAN: ‘k Heb nog geld van mijn spaarboekske. Mag ‘k geen kleren meer kopen van u dan? MARNIX: Ge hebt geld geleend. En ‘t zou mij nog geen kloten kunnen schelen. Maar van Claude! ‘t Allerdwaaste wat dat ge kon doen!
55
De broers Geboers
IVAN: ‘k Heb niet geleend. MARNIX: Ge hebt wel geleend. Hij is ‘t mij komen zeggen. En weet ge waar? Terwijl dat ekik met Rafke zat te eten met ne klant. Op restaurant! ‘t Was schaamtelijk. Midden in een gesprek. ‘t Ging over een kontrakt van een half miljoen! Cloclo, komt hij zich aan ons tafel zetten: “Marnix, wilt ge misschien nekeer aan uw broer zeggen dat ‘k mijn geld wil krijgen, anders moet ‘k iemand sturen.” Voor heel de zaal. Diene klant levert toevallig bij Claude, anders had ‘k hem ne stamp in zijn kloten gegeven. En ‘t was nog niet gedaan: “Uw broer, ‘k heb hem al twee weken niet meer gezien” Tegen diene klant: “Zijn broer werkt bij mij.” ‘k Zat er lijk versteven. Z e gaan er toch niet over beginnen? Tuurlijk wel. Diene klant geïnteresseerd: “Als wat?” ALS DANSER Zegt Rafke - hij wist van niets: “Ah ja.” ‘k Dacht dat ‘k een geraaktheid ging krijgen. Gelukkiglijk dat ‘k mijn koelbloedigheid heb kunnen bewaren en dat ze er niet verder zijn op doorgegaan. Heel mijn geloofwaardigheid had er aan kunnen zijn! In die business, alles wordt wreed serieus opgepakt. ‘t Minste dat er verkeerd zit - HOP - en ze gaan bij de concurrentie! Dan was ‘k mijn werk kwijt geweest! Is dat wat ge wilt?! Dat ‘k mijn werk kwijt was?! NOËL: Werkt hij als danser? MÈMÈ: (komt op) Voor wat staat gulder hier zo te roepen? ‘k Kan ulder horen tot boven. MARNIX: Dat hij schulden heeft, de kleine. MÈMÈ: Is ‘t waar, manneke?
56
De broers Geboers
IVAN: Dikke vette zever. MARNIX: ‘k Ben ‘t in ‘t GALJOEN gaan zeggen: “Mijn broer, gene poef meer!” IVAN: Wat?! MARNIX: ‘k Heb mijnen toer gedaan. Ge hebt geen chance dat uw broer detective is. In den ESTALOCO staat ge ook met poef. Meneerke smijt met flessen champagne. IVAN: Dat gaat u niet aan! MARNIX: Hij heeft gewoon geen besef van geld. Hij is geld aan ‘t uitgeven, diene kleine, aan een tempo lijk dat ‘t niets is. IVAN: Ge hebt u niet te moeien met mijn privéleven! MARNIX: Vanaf nu, ga ‘k alles controleren. Elke frank dat ge uitgeeft, moet ‘k weten. Ge gaat in ‘t gareel lopen. IVAN: Gaat ge een beetje mijn pa spelen?! MÈMÈ: Ventje, ge moet voorzichtig zijn. MARNIX: Sadie wil ze weerpakken. IVAN: Wat? MARNIX: Die hemden en die broek. (tegen Noël) Hier ons manneke, voor achttienduizend frank kleren. NOËL: Allez. MARNIX: Kom.
57
De broers Geboers
IVAN: Wie peinst ge wel dat gij zijt? Tiran! Hier, ge moogt ze hebben. (Hij doet zijn kleren uit.) Hier. ‘k Mag geen kleren kopen van mijn broer. ‘k Zal in mijn bloten lopen. MARNIX: ‘k Heb naar Claude gebeld dat ge niet meer komt. IVAN: Wat? MARNIX: Ge zet er gene voet meer op dienen dansvloer. IVAN: Gij zijt maboel! Zot! (Hij loopt weg.) MARNIX: Dat ‘t godverdomme gedaan is! ‘k Moet ‘t niet meer weten. Dat ‘k niet meer in schande ga vallen met u. Ik wil in ‘t vervolg op mijn gemak ieverans kunnen binnengaan en een pintje drinken, zonder er iedere keer door de bazin aan te moeten worden gerappeleerd dat mijn kleine broer daar met poef staat! Niet in den UFO! Niet in den ESTA LOCO! Niet in ‘t GALJOEN! Belachelijken aap. Hoe laat is ‘t nu? Rafke moest er al zijn. (MÈMÈ geeft hem een plastron en manchetknopen.) MARNIX: Hij is niet geknoopt. NOËL: Kom, laat mij doen. ‘k Moet ne spiegel hebben. MARNIX: In de badkamer. Manchetknopen. ‘k Zal ‘t met toespelden doen. (Ze gaan naar de badkamer.) (IVAN komt terug op.) MÈMÈ: ‘t Is nen boeba. Doet uw broek weer aan, manneke.
58
De broers Geboers
IVAN: Nee, ‘t is kwestie van principe. Hij moet maar zo niet doen tegen mij. MÈMÈ: Hij is ah zo. IVAN: Awel, als hij ah zo is over mijn kleren, kan ekik ah zo zijn, mémé, over zijn kleren. Zijn costume dat ge hier staat te persen. Diene plastron en die manchetknopen waarvoor hij u doet lopen. Voor zijn werk doet hij u geloven? Hij liegt. Hij moet naar ne meeting. Hij gaat opkomen voor ‘t Vlaams Blok. Hij staat op hun lijst. Zijnen arm, mémé, is niet van ‘t struikelen over ne kabel, maar van op een tafel HEIL te staan doen tegen ne luster! MÈMÈ: Marnix. (Ze gaat naar de badkamer.) (ANDREÏ komt op en ziet IVAN in al zijn schoonheid staan. Hij wil bij hem komen.) IVAN: Lass mich in Rühe. (ANDREÏ zingt zacht een russisch lied over de liefde.) MARNIX: (off) Mémé, geef weer! (IVAN gaat naar de slaapkamer en doet de deur op slot. MÈMÈ komt op met de plastron. MARNIX zit achter haar.) MARNIX: ‘k Heb genen tijd. MÈMÈ: Zijt ge niet beschaamd? Guustje, diene mens, alzeleven militant bij de KP geweest.
59
De broers Geboers
MARNIX: Geeft diene plastron. MÈMÈ: ‘k Moet ‘t niet weten. Ge krijgt hem niet. MARNIX: ‘k Ga niet discuteren. MÈMÈ: Hier binnen is ‘t rood. Pépé, hij draait hem om in zijn graf. MARNIX: Geef. MÈMÈ: Nee. (Ze barrikadeert zich.) Wie dat zwartzak wil zijn, gaat hier voort. Ge moet hier niet meer komen. Hier buiten. Ga voort. MARNIX: Ik moet hier buiten maar Ivantje mag blijven?! MÈMÈ: ‘t Is een echte schande. MARNIX: Wat is er hier een schande? Ivan, die nieuwe leren vest die thij gekregen heeft, hein, mémé. Diene rus heeft ze betaald, hein. Voor wat? Om in zijn hol te mogen zitten! Ja. Uwe kleinzoon, dat ne vuile pédé is! Hier in uw kot! MÈMÈ: Ge zijt ne smeerlap. NOËL: Marnix, telefoon. ‘t Is Rafke. MARNIX: Hij moest hier al zijn. We gaan te laat zijn. (pakt de horen) Hallo Rafke... Ja... (na een hele uitleg aan de andere kant) Is ‘t waar? Allez ja... Wel ja, ‘k had er op gerekend... Maar als ‘t niet gaat... Geen probleem... ‘k Zal anders moeten oplossen... Niet aan te doen... Tot morgen. (Hij legt op.) Nondedoeme krapuul! Hij liegt! Hij moet bij zijn lief! Ze heeft hem gebeld en ROEF de geilen bok moet bij zijn teef!
60
De broers Geboers
Maar mij steekt hij in de stront! Diene meeting, ze gaan mij een plaats geven heel van achter op de lijst als ‘k er niet ben. Ik moet er naar toe. NOËL: Pakt mijnen auto. MARNIX: ‘k Kan niet rijden, waar, met dat hand! NOËL: Anders zou ekik rijden. Waar is ‘t? MARNIX: In Ninove. NOËL: Maar ‘k durf het mij niet risqueren. De laatsten tijd, met al die controles. Ze zijn streng. Dat Andreï u voert. Hij kan rijden. MARNIX: Du? Raaiden mit Auto? ANDREÏ: Ich. In Moskwa. Mercedes Automatic. Sehr gut. IVAN: (staat in het deurgat geleund) Er fragt ob du Fahren kannst? ANDREÏ: Naturlich. MARNIX: Vraagt of dat hij kan. IVAN: Mein Bruder braucht einen chauffeur heute Abend. ANDREÏ: Ich chauffeur? Okay. NOËL: Voilà kijk, ‘t is opgelost. IVAN: Hij mag niet van mij. Komm. MARNIX: Hij heeft gezeid dat hij wil. ANDREÏ: Wass?
61
De broers Geboers
IVAN: Ge moogt niet. Ge zit te veel in mijn hol volgens mijn broer. MARNIX: ‘t Is de enige mogelijkheid die ‘k heb. Hij moet mij voeren! IVAN: (plots) Waar is ’t diene meeting? MARNIX: In Ninove. IVAN: Waar in Ninove? Weet ge waar dat ge moet zijn? MARNIX: Zo ongeveer. IVAN: Met uw fantastisch duits. Ge gaat er geraken, zeker? Hoe gaat ge ‘t hem expliqueren hoedat hij moet rijden? MARNIX: ‘k Zal ‘t hem wijzen. IVAN: Met uwen arm? Ge risqueert dat ge ieverans gaat uitkomen, den andere kant van België. Of ieverans in ne gracht. ‘k Zal ook maar meegaan, zeker. MARNIX: Wat? IVAN: Dat ge iemand nodig hebt die Duits kan om hem te zeggen hoe dat hij moet rijden. Zonder tolk gaat ge er niet geraken. MARNIX: Gij? Gaat niet mee. IVAN: Komm, Andreï. (Ze gaan in de slaapkamer en de deur gaat op slot.) MARNIX: Godverdomme, ik moet er zijn! MÈMÈ: Ge hebt nu een reden om niet te gaan. MARNIX: (tegen de deur) Okee, ‘t is goed, gaat dan mee. (tegen Mémé) Godverdomme, Mémé, wij Geboers,
62
De broers Geboers
hebben lang genoeg op onze kop laten schijten, het moet nekeer gedaan zijn. (tegen de deur) Allez, kom, jong, we moeten voort. Moet ‘k mijn woorden weerpakken? Is ‘t dat? Goed, ‘k pak mijn woorden weer. (tegen Mémé) Mémé, wij moeten leren stoppen iedere keer op voorhand al te peinzen: ‘t gaat niet. Zo gaat ‘t nooit niet! (tegen de deur) Kom, Ivan. Doe nu niet onnozel. Godverdomsen steenezel, ‘k betaal niet uwe poef! Ge hebt mij goed gehoord! Ge moet niet peinzen dat ge geld krijgt van mij! (tegen Mémé) Verstaat gulder dat niet? Dat ‘t ook voor ulder is dat ‘k ‘t doe! Verstaat gulder dat niet? (tegen de deur) Moet ‘k op mijn knieën zitten of wat? Is mijne pardon niet goed genoeg misschien?! Hein?! (tegen Mémé) Mémé, al die jaren wroeten. Gij, pa, ma, ik. Wat houden we in ons handen? Niets! Alles hebben ze ons afgepakt! MÈMÈ: Subiet pakken ze mijn appartement af. MARNIX: Al vuile politiek! Enen smerigen boel! Alles van tafel! Propere lei! (De deur gaat open.) IVAN: Okee. Hij gaat rijden en ik zit naast hem. (Hij komt op als vrouw aan de arm van ANDREÏ.) MARNIX: Over mijn lijk!
63
De broers Geboers
ZESDE
BEDRIJF
MÈMÈ: Wat peinst ge? Marnix had gedreigd dat hij ze ging doodslaan als ze uit den auto dierven komen, Ivan en Andreï. Ze zijn er niet uitgekomen. Ze hebben daar een uur en een half gezeten. Maar met dat dienen auto stilstond, die chauffage marcheerde niet. En Ivan die maar dat dun zomerkleedske aanhad, is koud beginnen krijgen. En om hem te verwarmen is hij in de armen gaan liggen van Andreï. En van ‘t één is ‘t ander gekomen. Toten en lekken. Ivan heeft ‘t mij verteld dat ‘t bij Andreï was lijk hij weken alles had opgehouden. Het kwam er allemaal uit. Met een felheid. ‘t Deksel dat van een snelkookpan vliegt. Verliefd. Nu. Daar op diene parking, met dat Ivan verkleed was als vrouw, voor de mensen die passeerden, was dat niet meer dan dat er ne man en een vrouw bezig waren. Totdat er tegen de ruit werd gebonkt. Ne gast die stond te roepen. ‘t Moment daarop, een hele bende. Kloppen op ‘t dak van den auto. Aan de deuren staan trekken. Ivan en Andreï: Wat gebeurt er hier? Ivan voelde aan zijn hoofd. Zijn pruik was afgevallen. Dat was ‘t dus. Dat is geëindigd dat ze op Noël zijnen auto beginnen dansen zijn. Ze hebben dan geprobeerd van hem om te kippen. HOMO’S! HOMO’S! Marnixke kwam aangevlogen. Met Noël. Andreï uit dienen auto. Dat is daar een slaan- en vechtpartij geworden. Andreï had dan de sleutels. Is kunnen wegrijden met Ivan. Van binnen, Carlos kwam Marnix halen.
64
De broers Geboers
Alle kandidaten moesten op. Marnix, zijn costume gescheurd, scharten op zijn wezen, ne kap in zijne neus. De voorzitter tegen hem: DE PARTIJ HEEFT ZO AL NE NAAM DAT WE ALLEMAAL VECHTERSBAZEN ZIJN. De pers was daar. Hij mocht niet op. Zijn plaats kwijt op de lijst. Hij moest maar niet gevochten hebben. Veel had hij niet te ruspeteren. Met vier man hebben ze hem vastgepakt en buiten tegen de stenen gesmeten. Naar huis. Met Noël. Met den trein uit Ninove. Marnix naar huis. Komt hij aan zijn deur. Wie staat er daar op hem te wachten? Guytje met twee maten - Guytje van Carine. Die beginnen naar hem te slaan. Enen met een veloketting. Hij is kunnen wegvluchten, gelukkiglijk. Ze hadden hem anders mischien doodgeslagen. De uren daarop hebben ze hem achtervolgd. Alle cafés waar hij zat, ze zaten achter hem. Hij is hier te vieren toegestuikt, totaal buiten zinnen. Kunt ge ‘t u voorstellen? Ne klopjacht op hem. En voor wat? Hij wist van niets. Van niets. Totaal geen redens. Hij ging naar Oostende bij ne maat, een paar dagen onderduiken. Marnix was voort, en dan heeft Andreï aan Ivan de waarheid bekend. Ivan heeft mij altijd gezeid: “Tussen mij en Andreï, dat is vriendschap.” Hij zag dat als een bagatel. Maar langs de kant van Andreï was dat niet zo. Dienen moet den eerste keer dat hij Ivan zag bij ma in ‘t hospitaal, het in zijn hoofd gestoken hebben van hem te hebben. En dan, met hier te beginnen komen, kreeg dat voor hem de vorm van een serieuze relatie. En dienen dag dat Guytje
65
De broers Geboers
den appareil heeft kapotgeslagen, dat Ivan tegen de bordure is gevallen, heeft Andreï dat persoonlijk opgepakt. Die russen, dat is een ander temperament. Zijn lief attaqueren, dienen kon dat niet hebben. Dezelfden avond nog - zonder dat Ivan iets wist is thij naar Antwerpen gereden naar russische vrienden van hem. Met geld. HIER, KOMT AF. Ze zijn afgekomen. Wij, als we tegen iemand iets hebben, we gaan peinzen: ‘k Doe hem dit of ‘k doe hem dat. Maar we doen dat dan niet. We houden ons in. Maar die russen, dat zit anders in mekaar. Dat was gesteld, dat moest gebeuren. Nen brandbom in Guytje zijnen auto! ‘t Heeft in de gazet gestaan. Guytje, wat weet hij van Ivan en zijn relatie met Andreï? En van den dienen zijn connecties? Niets. Bij hem is er maar enen die dat kan gedaan hebben. Dat is Marnix. Vandaar dus diene klopjacht En dan. Dienen brandbom, dat hij dat was, dat was ‘t dus wat Andreï aan Ivan bekend heeft. Niet van schuld. Ik heb ‘t al gezeid die russen zijn anders of wij. Nee. Als teken van: ZIE NEKEER HOEVEEL DAT EKIK VOOR U OVER HEB. IK DOE DAT. ZO GRAAG ZIE IK U. Maar Ivan zag dat ah zo niet. Hij vond dat geen doen. PRIMITIEF. En hij heeft gezeid dat ‘t af was. Af, dat woord bestaat blijkbaar niet in ‘t russisch, voor Andreï dat kon niet dat ‘t af was. ‘k Lag dan al in mijn bed. Het was al over de vijven. Geblet en geschreem. Langs twee kanten. Tot wanneer er in ene keer gebruld werd. ‘t Moment daarop, Ivan die in mijn kamer komt: MÈMÈ! MÈMÈ! WAT HEB ‘K NU GEDAAN?! ANDREÏ, ‘K HEB HEM DOODGESTOKEN!
66
De broers Geboers
Hij had gezeid dat Andreï weg moest. Dienen heeft hem willen wurgen. In paniek, Ivan heeft mijn broodmes gepakt en hem gestoken. HIJ IS DOOD. ‘k Peinsde: Ne moord. ‘k Heb in mijn leven al alles meegemaakt, dat kan er ook nog bij. ‘k Ben in mijn sletsen geschoten. ‘k Hoorde de deur toeslaan. Ivan was weg. Ik kom in de kamer. ‘k Zie Andreï die rechtkruipt. Zijn hand tegen zijn zij. Al bloed. ‘k Heb hem een laken gepakt en hem gegeven. ICH SCHMERZ - zei thij. ‘k Mocht geen ambulance bellen. Genen dokter LAAT ZIEN. ‘k Mocht er niet aankomen. Hij heeft dan aan tafel zitten tsjiepen. Dat laken tegen hem. ICH SCHMERZ. MEIN HERZ. Die wonde kon hem niet schelen. ‘t Was ‘t verdriet dat Ivan ‘t had afgemaakt met hem. ‘k Heb hem dan een teloor soep opgezet. ... In den tijd, als we nog in de sitee woonden, mijnen Albert - iedereen zei BEIR - het was nen beer hij kwam zat naar huis. Iedere keer, ofdat ‘t nu zomer was of winter, altijd hetzelfde: hij trok de kachel uit de schouw, hij pakte hem op en hij zette hem midden op straat. Iedere keer. ‘s Morgens iedere keer moest ‘k dan bij de gebuurs voor hem weer binnen op zijn plaats te zetten. Soms dat we met drie vrouwen waren, zo’n gewicht dat dat was. Soms deed ‘k ‘t heel alleen. Mijn handen. Mijn rug. Mein Herz. ‘t Deed al zeer. Alle dagen.
67
De broers Geboers
... Heb ‘k iets vergeten? Nee, dat was ‘t. GEDAAN
68
De broers Geboers