De boom staat op de berg Door Kim Wagemans
Doelgroep Deze lessuggesties zijn geschreven voor laaggeschoolde anderstaligen, richtgraad 1.1. (vanaf module 2). Werk bij voorkeur met kleine groepen (acht cursisten), zodat je allemaal samen rond de tafel kan zitten. Doelstellingen Een cursist begrijpt alle relevante gegevens in een eenvoudige instructie (BE 058). Een cursist kan het globale onderwerp bepalen en de gedachtegang volgen in informatieve teksten (BE 066). Materiaal het lied ‘De boom staat op de berg’ en de bijhorende ondersteuningsprent (deze kan je gratis downloaden op www.vreemdeeend.be/indeklas.htm) tekeningen van een berg, boom, tak, blad, nest, ei, jong, veer, hoed, juf, heer, huis, stal, geit, staart, eind (wees niet bang, iedereen kan tekenen). 8 gele kaarten ter grootte van de tekeningen, 8 rode kaarten ter grootte van de tekeningen. Lesduur Deze suggesties kunnen verspreid worden over verschillende lessen. Zo kan je eerst de woordenschat oefenen, daarna zinnen bouwen en pas dan het lied laten horen. Lesverloop 1. Woordenschat semantiseren (receptief) met het omdraaispel Eerste fase Ga na welke woordenschat reeds gekend is. Op de tafel liggen alle kaartjes met de tekeningen naar boven. De docent zegt een woord. De cursisten draaien in overleg het kaartje om. Voorbeeld: De boom. Draai de boom om. Tweede fase De docent zegt een woord. Slechts 1 cursist moet het woord omdraaien. Voorbeeld: Samira, draai de boom om Derde fase Sterke cursisten geven de opdrachten. De zwakkeren draaien de kaarten om. Of je zorgt voor 2 sets kaarten en je laat de cursisten in groepjes het omdraaispel tegen elkaar spelen. 1 vreemde eend: de boom staat op de berg
Wie heeft er op het einde de juiste tekening over? 2. Woordenschat semantiseren (productief) met zeven woorden op een rij Verdeel de groep in kleinere groepjes. De groepjes nemen het tegen elkaar op. Op de tafel liggen de 16 kaarten in een rij met de tekening naar beneden. De groepen zijn om de beurt aan de beurt. Groep 1 draait de eerste kaart om en zegt wat op de kaart staat. Is het goed? De tweede kaart mag ook worden omgedraaid. Is het goed? De derde kaart mag ook worden omgedraaid. Enz. Is het niet goed? Alle kaarten worden terug omgedraaid en de tweede groep mag zijn kans wagen. De groep die de hele rij volledig kan maken, is de winnaar. 3. Drie op een rij Alle kaarten liggen met de tekening naar boven in roostervorm op de tafel (4 kolommen van 4 kaarten). Verdeel de cursisten in een gele groep en een rode groep. De gele groep heeft gele kaarten, de rode groep heeft rode kaarten. Om de beurt zeggen de groepen een woord en leggen een kaart van hun kleur op de bijhorende tekening. Wanneer de docent drie kleuren op een rij ziet (verticaal, horizontaal of diagonaal) stopt deze het spel en duidt de winnaar aan. Speel dan het spel opnieuw. Meestal is de bedoeling van het spel voor enkele cursisten dan wel duidelijk en kan er aan strategieën worden gewerkt. 4. Zinnen bouwen aan de hand van memory De cursisten zitten allemaal rond een tafel. Verdeel ze in kleinere groepjes. Speel dan het memoryspel. Op de tafel liggen de kaartjes met de afbeeldingen naar beneden. De eerste groep draait 2 kaartjes om en zoekt een verband tussen de twee kaartjes en moet daar een mooie zin rond bouwen. Voorbeeld: de boom en de heer: de heer plant de boom, de heer kapt de boom, de heer klimt in de boom de geit en de berg: de geit staat op de berg, de geit woont op de berg, de geit valt van de berg Als de zin goed is, mag de groep de kaartjes houden. De groep met de meeste kaartjes wint. Opmerking: naargelang het niveau van de groep ben je meer of minder streng Moeten de cursisten enkel een werkwoord gebruiken of het ook correct vervoegen? Moet de uitspraak bijna of helemaal juist zijn? Moet de zin uit drie stukken bestaan of moeten de cursisten langere zinnen maken? Moeten de cursisten één of meerdere verbanden zoeken? 2 vreemde eend: de boom staat op de berg
5. Teken-TPR Voor deze oefening moeten de cursisten al enkele voorzetsels ingeoefend hebben. Geef de cursisten verschillende instructies. De cursisten tekenen wat ze horen. Voorbeeld: Teken een boom in het midden van een blad. Teken in de boom een vogel. Teken naast de boom een ei. Teken rechts van het ei een huis. 6. Het lied De cursisten hebben de kaartjes. Ze luisteren naar het lied en proberen de kaartjes in de juiste volgorde te leggen. Daarna wordt het lied samen gezongen. 7. Na het lied Maak met de klas een gelijkaardig lied. Begin met: En op de tafel staat een taart of En in de klas daar zit een juf (zo kunnen de cursisten de kennismakingsvraagjes nog eens inoefenen door zoveel mogelijk informatie aan de juf te hangen). 8. Aanvullende oefening voor schriftelijke groepen Maak een domino: kaartjes met aan de ene kant een tekening en aan de andere kant een woord. Maak een set kaarten met de woorden op en laat matchen. Speel een memory met de kaarten met de woorden op en de kaarten met de tekeningen op.
3 vreemde eend: de boom staat op de berg
4 vreemde eend: de boom staat op de berg
5 vreemde eend: de boom staat op de berg