De Bloedproel door Luc Hemn
Dt: bloedproef is een sprekend voorbeeld van de bijzondere aandacht die de wetgevcr heeft om de beteugeling van de dronkenschap achter het stuur tot een werkelijk waardevolle practijk om te zetten. Daarom zullen wij de wetgeving in dit verband in het kort historisch samenvatten en vervolgens de wettelijke bepalingen in verband met de bloedproef even belichten. De gevallen door de wet voorzien, waarin een bloedstaal kan worden afgenomen, kan men - rekening houdend met de wet van 15 april 1958 - in twee grote categorien rangschikken :
1.
de bloedproef die kan verricht worden bij misdrijven die geen verband houden met het wegverkeer (art. 44bis Sv).
2.
de bloedproef die verricht wordt op personen die onder de bepalingen vallen van de wet van 1 augustus 1899 {gewijzigd door de wet van 15 april 1958).
Naast deze gevallen bestaat nog mogelijkheid om de bloedproef te verrichten, doch deze is dan niet meer gericht op het opsporen van intoxicatie door alcohol, maar o.a. op het opsporen van het vaderschap. Dit laatste geval zullen wij echter niet bespreken en ons uitsluitend verdiepen op de bloedproef in verband met de intoxicatie door alcohol, meer in het bijzonder op het gebied van het wegverkeer. De verscheidenheid van de gevallen die zich voordoen in verband met de toestemming van de betrokkene heeft er ons in hoofdzaak toe aangezet de jurisprudentie
te raadplegen. Vervolgens bespreken wij de bloedproef als opsporingsmiddel en haar verhoudingen met de rechten van de menselijke persoon. Na in het kort de invloed van de alcohol op het menselijk gedrag te hebben nagegaan besluiten wij met een rechtsvergelijkend overzicht, door even toe te lichten hoe de wetgeving in de ons omringende landen is geregeld op het gebied van de toestemming van de betrokkene bij de bloedproef.
HISTORIEK VAN DE WETGEVING OP DE DRONKENSCHAP ACHTER HET STUUR De wet van 16 augustus 1887. (1) Het artikel 1-A van deze wet heeft betrekking op de personen die wegens hun dronken toestand, wanorde, schandaal of gevaar scheppen. Het artikel 1B, dat de personen straft die, in een dronken toestand zich overgeven aan bezigheden die bijzondere aandacht of voorzorgen eisen, ten einde het Ieven en de veiligheid van zichzelf en van de anderen niet in gevaar te brengen. Begrijpelijkerwijze wordt in deze wet nog geen specifieke melding gemaakt van dronkenschap achter het stuur, vermits de wetgever het toen nog niet nodig achtte hiervoor bepaalde regelen te voorzien, gezien het zeer gerings wegverkeer. De wet van 1 augustus 1899. (2)
-
Deze wet geldt als kaderwet voor de reglementering op het wegverkeer, doch houdt nog geen specifieke bepalingen in over de beteugeling van de dronkenschap achter het stuur. -
De wet van 14 augustus 1924. (3)
25 jaar na het uitvaardigen van de Organieke wet op het w~gverkeer, worden aan deze belangrijke wijzigingen aangebracht. Voor de eerste maal wordt in de verkeerswet de dronkenschap achter het stuur ter sprake gebracht, samen met de vervallenverklaring van het recht een voertuig te besturen. De Besluitwet van 14 november 1939. (4)
-
Deze wet wijzigt in sterke mate de wet van 16 augustus 1887. lmmers, waar v.roeger de openbare dronkenschap slechts kon gestraft worden c occasionnant un desordre ... etc. ,. , kan deze nu op zichzelf reeds een delictuele toestand uitmaken (art. 1). In artikel 3 wordt uitdrukkelijk gehandeld over de dronkenschap bij bet besturen van een voertuig. De wet van 15 april 1958. (5)
-
Deze wet innoveert twee zaken :
1. de bloedproef die, ofschoon reeds vroeger veelvuldig gebruikt, nu wettelijk omschreven wordt en in de meeste gevallen verplichtend is gemaakt 2. het 1,5 delikt, dat op zichzelf een nieuw strafbaar feit wordt.
(1) (2) (3) (4) (5)
70
Pasin., Pasin., Pasin., Pasin., Pasin.,
1887, 1899, 1924, 1939, 1958,
p. p. p. p. p.
336. 255. 507. 613. 397.
Het doel dat de wetgever biJ het instellen van dit nieuw misdrij£ beoogt, is c een doelmatiger bestraffing van de d'ronkenschap, zoals de wet die verstaat, te waarbor• gen, door de inspanning welke op het gebied van de geneeskunde werd gedaan, • te verbinden met het werk van de rechter • (6). Anderzijds wordt vastgesteld dat de omschrijving van de dronkenschap, zoals die meermalen door het Hof van Cassatie gegeven is, geen betrekking kan hebben op de intoxicatie door alcohol, die ook reeds een gevaar betekent en als dusdanig niet doelmatig kon gestraft worden. De wetgever motiveert verder als volgt : c Om de strafmaatregel te verantwoorden • is het niet de uitslag die in ov:erweging wordt genomen, maar wei de anti-sociale • aard van de daad, die normaal het geduchte gevolg teweegbrengt • (7)
DE WETTELIJKE BEPALINGEN IN VERBAND MET DE BLOEDPROEF De in dit hoofdstuk te hespreken wettelijke hepalingen ZIJn deze welke te vinden zijn in de wet van 1 augustus 1899 (gewijzigd doo.L de wet van 15 april1958) en het K.B. van 10 juni 1959 (8). Het artikel 2-3 hepaalt de straffen voor hen die zich hevinden in een toestand van alcoholhemie van 1,5 ~r per duizend. Ook worden gestraft zij die weigeren een hloedpll"oef te Iaten verrichten en niet ingegaan zijn op de aanmaning van een overheid (hepaald in art. 4his) om gedurende 2 uren zich te onthouden van een voertuig te hesturen of een rijdier te geleide.n. · Naast het artikel 2-3, dat als hasisartikel voor wat hetreft de hloedproef mag aanzien worden, geldt nog het artikel 4his, dat vooreerst aanduidt welke personen hevoegd zijn om een geneesheer op te vorderen, die bij een ongeval de hloedstaal dient af te nemen. Vervolgens hepaalt het in welke voorwaarden de hloedproef mag verricht worden. Het voorziet eveneens de straffen die een weigering tot het Iaten verrichten van een hloedproef met zich meehrengt. De wet van 15 april1958 is van kracht geworden door het K.B. van 10 juni 1959. Het artikel 1 hepaalt welke de verplichtingen zijn van de geneesheer, die in geval van opvordering moet heslissen om te kunnen overgaan tot de afname van de hloedstaal. Het laatste lid van dit artikel is in die zin helangrijk dat het de overheid op een impliciete manier niet toelaat over te gaan tot dwangmaatregelen wanneer de hetrokkene zich niet onderwerpt aan de ·eis van de overheid. De volgende artikelen hehhen hetrekking op de vereiste modaliteiten hij de afname van een hloedstaal en hij de analyse ervan.
(6) Pari. Doc., Kamer v. Volksvert., sessie 1955-1956, 397-1, p. 4. (7) Pari. Doc., Kamer v. Volksvert., sessie 1955-1956, 397-1, p. 5. (8) Pasin., 1959, p. 260.
DE BETROKKENEN BU DE BLOEDPROEF K\ Ht:'\; T( )F.STE:\IMING ~·ij bespreken, zoals hoger vermPl(l. lwei in het kort de hloedproef in verhand met het art. 44hiF> Sv .• om dan onze volledige aandacht te kunnen wijden aan de hPpalin~Pn van de wet van 1 augustus 1899.
§ I -De opvorderende ovPrheid De vraag die bier dient p;Psteld te worden is vol1edig anders dan degene die zal gesteld worden hij de hespreking van het geval va.a de personen die de bloedpt·oef moet onueq!;aan. Is de opvorderende overheid al dan niPt vrij te heslissen wannee.r het hloedonderzoek moet plaatsvinuen '! Of : wanneer en in welke gevallen moet de hloedproef verricht worden? Een heoordelingsvrijheid is gegeven aan de overheid om in deze te handelen. Vanzelfsprekend zal de overheid die bepaalde indicaties heeft van een overmatig alcoholgehruik overgaan tot het vorderen van een hloedonderzoek ; zij is nochtans niet verplicht, op aanvraag van een andere persoon, over te gaan tot het verrichten van die proef, wanneer zij persoonlijk meent dat hiervoor geen voldoende redenen voorhanden zijn. Een hijna volledige vrijheid is hier de feitelijke toestand ; immers indicaties aantreffen of niet, is van suhjectieve aard. Deze regeling kan heel wat nadelen hieden en niet efficient lijken, maar het tegenovergestelde nl. het verrichten van de hloedproef op elke persoon die enigszins hetrokken zou zijn hij een verkeersongeval, zou een werkelijke aantasting betekenen van de rechten van de persoon. Het systeem dat reeds in sommige Ianden wordt toegepast is een goede oplossing nl. de ademtest die veelvuldig kan afgenomen worden en die de overheid toelaat op ohjectieve critea-ia te oordelen of al dan niet een bloedproef vereist is .
§ II. -
De geneesheer die de bloedproef verricht. (9)
Voor de geneesheer stelt zich hier het probleem van het heroepsgeheim. Begrijpelijk was het dat voor de wet van 15 april 1958 de geneesheer die door de verdachte werd aangezocht, moeilijk zijn vaststellingen kon overmaken aan de overheid. De prohlemen gerezen uit het verrichten van een hloedproef zijn echter opgelost geworden door het K.B. van 10 april 1959, waar in artikel I uitdrukkelijk wordt bepaald dat de opgevorderde geneesheer slechts dan mag weigeren de hloedstaal te nemen, wanneer zijn bevindin· (9) Zie in dit verband : TOP Fr. : De alcoholmisdrijven aan het stuur en de weiger'ng van de bloedproef, R. W. 1961-1962, col. 677.
72
gen. fonnele contra-indicaties tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen, welke degene op wie de bloedproef .moet ver.richt worden, aanvoert om er zich van te onttrekk.en., als gegrond erkent. In aile andere ~evallen rna~ hij zich niet meer onthouden om een hloedstaal af te nemen, wanneer hij tot dit doel gevorderd wordt. Een weigering van de geneesheer om zonder gegronde redenen de bloedproef te verrichten wordt gesanctioneerd volgens artikel IO van de wet van I juni I849. § III. -
De verdachte.
In lei din g. Er dient eerst onderzocht te worden wat de wetgever precies zegt over de verdachte. In artike] 2-3 van de wet van I augustus I899 vinden wij : « Met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand, en met een geldboete van 26 frank tot IOO frank, of met een van die straffen aileen, wordt gestraft al wie op een openbare plaats een voertuig bestuurt of een rijdier geleidt, na alcoholische dranken in zodanige hoeveelheden te hehhen gehruikt, dat het alcoholgehalte in zijn hloed op het ogenblik dat hij hestuurt of geleidt tenminste I,S gr. per duizend hedraagt (10). Met dezelfde straJfen worden gestraft, al wie op een openbare plaats een voertuig hestuurt of geleidt, minder dan twee uur nadat hij door de in artike] 4bis bedoelde ambtenaar verzocht was zich ervan. te onthouden wegens vertoonde tekenen van intoxicatie door alcohol en zonder wettige redenen heeft geweigerd een bloedproef te Iaten verrichten ». Het artikel 4his zegt : « De procureur des Konings, de officier van gerechtelijke politie, hulpofficieren van die ma{!istraat, het personeel van het Rijkswachtkorps, alsmede de amhtenaren en beambten van de plaatseli.ike politie kunnen bij een verkeersongeval, wanneer in hoofde van de vermoedelijke dader van het ongeval of van het .'llar.htof!Pr indicii~n van overtreding van artikel 2-3, eerE~te 1id, van artikel 2-4 of van het eerste artikel van de heE~luitwet van 14 november I939 hetreffende de heteu~eling van de dronkenschap voorhanden zijn ,een geneesheer opvorderen om op deze persoon een hloedproef te verrichten. Hij die zonder wettige redenen weif{ert cle hloedproef te Iaten verrichten wordt gestraft met de in arikelen 2-3 en 2-7 par. 2, hepaalde straffen ». (10) De woorden 1,5 gr per 1000 betekenen 1.5 gr alcohol voor 1.000 rnililiter bloed, en niet duizend milligram bloed, want dan is het ongeveer 1,6 gr. in werkelijkheid. cfr. Cass. 6 rnaart 1961. Pas .. 1961, I, 728.
...,,., /)
Het artikel 44bis Sv. : « W ordt de dader van de misdaad of van het wanhedrijf op heterdaad betrapt, dan kan de procureur des Konings een geneesheer gelasten de medische vaststellingen te doen omtrent de staat van dronlrensrhap van dP vermoedelijke dader en van het slachtoffer van het misdrijf. Hij kan de geneesheer opvorderen om de hloedproef te verrichten. Deze hepaling is niet van toepassing in geval van overtreding van de wetten en reglementen hetreffende het verkeer ».
I. De verdachte bij een misdrijf dat ge.en verkeersdelikt is. Om over te gaan tot de afname van een hloedstaal is vereist dat de verdachte op heterdaad wordt betrapt (ll). Hierbij weze opgemerkt dat hi j niet kan gedwongen worden tot het ondergaan van deze hloedproef en hij niet kan gestraft worden wegens weigering. De opvorderende overheid wordt hier heperkt tot de procureur des Konings.
2. Hi} die betrokken is bij een verkeersongeval. zowel als vermoedeli}ke dader of als slarhtoffer. A) Voorwaarden om tot de blo~dprof>j te mogen overgaan :
Het ongeval moet geheurd zijn op· een openbare plaats. (lt
1
De betrokkene moet bepaalde indiraties verschaffen die kunnen leiden tot een afname van een bloedstaal. Dit is de vereiste door de wet gesteld en de voorwaarde om : een geneesheer op te vorderen en om over te gaan tot het verrichten van de bloedproef. lmmers artikel bepaalt dit uitdrukkelijk. W at die indicaties eigen1ijk zijn wordt door de wet niet gepreciseerd, nochtans is het niet vereist dat het slachtoffer of de vermoedelijke dader bepaalde typische kentekencn van dronkenschap zou vertonen. ( 13) De appreciatie voor deze aangelegenheid is dus zeer breed. Het hestaan van een t;erkeer.~ongeval. Als ve1·keersongeval geldt hier niet aileen elke plotselinge en abnormale gebeurtenis die een aanslag is op de fysische integriteit Yan de persoon, maar
c heterdaad •, zie RUB BRECHT J., Beginselen van SiTafvo:·ring, Leuven, p. 59. (12) Cass .. 10 april 1961, Pas., 1961, I. 853. ( 13) Cass .. 7 rna art 1962, Pas., 1962, I. 786. Ber. Gent. 28 juni 1961. R.W., 1962-1963, col. 158 : zelfs zonder bepaalde indicaties. maar met toestemming van de bctrokkene in een verkeersongeval, kan de geldigheid van de bloedproef niet betwist worden.
(ll) Over het begrip
ook elke gelijkaardige gebeurtenis die een stoffelijke schade met zich meebrengt. (14) B) De betrokkene is in de mogelijkheid zijn wil te kennen te geven. In dit geval za 1 een weigering zich aan een hloedproef te onderw.erpen de hetrokkene hlootstellen aan dezelfde straffen als had hij zich schuldig gemaakt aan het 1,5-delikt. Nochtans weze opge· merkt dat de opvorderende overheid niet vermag de persoon te dwingen zich aan de hloedproef te onderwerpen (IS). Bij weigering is er aileen mogelijkheid tot vasb;telling van het delikt (K.B. van 10 juni 1959, a:rt. I, laatste lid).
W ettige redenen tot weigering van de bloedproef. In sommige gevallen kan de hetrokkene weigeren indien hij wettige redenen kan aanvoeren. Deze wettige redenen zi jn echter niet gepreciseerd door de wet. De verdachte geeft de redenen tot weige· ring op aan de opgevorderde geneesheer, die vervolgens heslist of er al dan niet een hloedstaal zal afgenomen worden (16). Het is echter de rechter ten gronde die op een souvereine wijze oordeelt of de redenen ingeroepen door de verdachte, de weige-ring tot de afname van een bloedstaal verrechtvaardigen. In die bewoordingen heeft het Hof van Cassatie uitspraak gedaan ( 17). In haar vonnis van 7 november 1962 preciseert de Correctionele Rechthank van Luik ( 18) welke onder andere wettige redenen tot weigering kunnen zijn nl. hemophilie en hypersensihiliteit. Op een negatieve manier, die ons ten andere veel verder hrengt, voert zij aan dat de vrees voor een prik of in het algemeen voor de afname van een bloedstaal in geen geval een weigering kan wettigen, des te meer daar de hetrokkene zichzelf, door een overdreven inname van alcoholhoudende dranken, in de toestand heeft ge-
(14) Cass., 11 dec. 1951, Pas., 1952, I, 184 : • Ia loi ne faisant pas de distinction entre }'accident cause en dommages materiels et }'accident ayant cause un dommage physique, alors que la notion de • victime • implique !'existence d'un dommage physique •. PoL. Rb. Brussel, 9 jan. 1961, Journ. JUg paix, 1961 p. 212, Les Nouvelles : Code de Ia Route, nr. 1126 : • Tout evenement soudain et anormal entrainant des consequences dommageables •. f15) Pari. Doc, sessie 1955-1956, Mem. v. Toel., nr 397-1, p. 7. (16) K.B. 10 juni 1959, art. 1 1e en 2e lid. (17) Cass., 21 mei 1962, Pas., 1962, I, 1076. ( 18) Corr. Rb. Luik, 7 november 1962, Jur. Liege, 1962-1963, p. 131.
7.5
.braclhit waarin hitj gevaar loopt te worden verplicht zich aan een hlcedproef te on::n.de:rwerpen. Negatieve precisering werd ook gegeven door de Politierechtbank Yan Duffel in haar vonnis van 9 november 1960 (19), waar bepaald wordt dat de wettige redenen tot weigering van een bloedproef van fysische aard dienen te zijn en in geen enkel opzicht mogen betrekking hebhen op uitwendige redenen, af geleid uit de hegeleidende omstandigheden van het ongeval. Ofschoon deze uitspraak gehaseerd is op het artikel I van het K.B. van 10 juni 1959, dat uitsluitend hetrekking heeft op de geneesheren (20), kan dit toch ook als richtlijn gelden, in casu voor de p,eneesheren die toch als eersten de gegrondheid van de aangevoer· de redenen in overweging moeten nemen.
De weigermg van de bloedproef zonder dat wettige redenene ingeroe pen klLinnen worden. Jn zulkdanig geval wordt de verdachte gestraft met dezelfde straffen voorzien voor het Intoxicaliemisdrijf (1,5-misdrijf). In dit verband client nog te worden nagep:aan of in geval van Yerkeersongeval cle opvorderende overheid de verplichting heeft de verdachte er attent op te mak'3n dat de weigering eert delict uitmaakt dat gesanctionneerd wordt. Het Hof van Cassatie heeft uitdrukkeliik de overlteid van die verpli<'hting ont~lagen (21), geZien geen enkele wets· hepaling hiervan gewag maakt. Het is zelfs niet nodig dat aan de verdachte de vraag wordt gesteid of hij al dan niet toestemt (22). Bij een weigering om zich aan een bloedproef te onderwerpen .,.,ag iu geen geval dwang worden uitgeoefend. Een hloedstaal die '' r>rd afgenomen spijts de weigering van de verdachte heeft tot gevolg dat deze zonder hewijswaarde blijft (28). C) De betrokkene is in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te g~t'f'n.
Hier komen wij op een terrein dat vroeger heel wat aanleiding beeft ~e~even tot discussie, maar dan naderhand zijn oplossing heeft gevonden in een eenstemmige jurisprudentie. Aanvankelijk werd door de rechthanken voorgchouden dat een bloedproef af genomen zonder toestemming van de verdachte van
(19) (20) (21) (22) (23)
76
Pol. Rb. Duffel, 9 november 1960, R.W., 1960-1961, col. 1057. TOP Fr., op. cit. ; col. 669. Cass., 1 april 1963. Pas. 1963, I, 840. Ber. Gent, 18 februari 1960, R.W. 1959-1960, col. 1502. Cass., 6 jan. 1964, Pas., 1964, ·t 472.
{!.enerlei hewijswaarde was en dat in het geval van hewu~teloosheid van de verdachte deze niet mocht afgenomen worden (24). De Correctionele Rechthank van Hasselt in haar vonnis van 9 mei l9tl1 argumenteert in de volgende hewoordingen : << ( )verwegende Jat de wet van 15 april 1958 voorziet Jat, alhoewel in somm.ige gevallen strafhaar, J.e betichte het recht heeft van te weigeren op zijn persoon een hloedproef te Jaten verrichten ~ dat hieruit impliciet voortvloeit dat de hetichte om dit recht te kunnen doen gelden in rle gelegenheitl moet gesteld worden om een toesemming te kunnen geven om een bloedstaal op zijn persoon te Iaten nemen ; dat gezien de bewusteloze toesland van het slachtoffer terzake niet het geval geweest is ~ dat derhalve de uitslag van het verrichten van de hloedproef en het deskundige verslag van de aangesteld!, geneesheer als nietig uit de dehatten client geweerd... » In tegenstelling met de vonnissen doet het Hof van Beroep te Lu.ik een uitspraak over ongeveer identieke f eiten I 25), doch het maakt een onderscheid tussen de onmogelijkheid tot het geven van de toestemming wegens dronkenschap en wegens de fysische onmogelijkheid te wijten aan het ongeval zelf. \'Vij kunnen uit dit arrest sfleiden dat het Hof geen precedenten wenst te scheppen door dronken weggehruikers te aanzien als in de onmogelijkheid zijnde hun wil te kennen te geven. Hetzelfde geldt voor de uitspraak van hetzeJfde Hof van Beroep van 12 october 1961 ( 26) waarin het volgende wordt gezegd : « Overwegende dat de eerste. rechter zijn redenering steunt op de onjuiste stelling dat een hestuurder het recht heeft te weigeren een bloedproef te Iaten verrichten. wanneer iemand het recht bezit een misdrijf te hegaan, vermits hij daarvoor strafbaar gesteld wordt; dat hieruit dan ook volgt dat zijn gevolgtrekking verkeerd is wanneer hij oordeelt dat nietig is een hloedproef waartoe geen toelating gegeven werd, namelijk wanneer, zoals in casu, geen toelating kan gevraagd worden ». Algemeen kan nu worden aanvaard dat de jurisprudentie het eend is over het feit dat hij een geval van liewusteloosheid of onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven wanneer een bloedproef moet worden verricht, de hloedstaal kan worden afgenomen zonder zijn hewijskracht te verliezen (27).
(24) (25) (26) (27)
Corr. Rb. Hasselt, 20 februari, 1961, Jur. Liege, 1961-1962, p. 205. Ber. Luik, 31 mei 1961, Jur. Liege, 1961-1962, p. 65. Ber. Luik, 12 october 1961, Jur. Liege, 1961-1962, p. 97. Cass., 6 jan. 1964, Pas., 1964, I, 472 - Cass., 11 febr. 1964, Pas., 1964, I, 621 - Cass. 8 juni 1964, Pass. 1964, I, 1075.
77
De motivering van deze heslissingen steunt op de redenering dat niet de aanwezigheid als n1aatstaf client, maar wei de afwezigheid \an oppositie on1 zich aan een hloedproef te onderwerpen. 1\len vertrekt imn1ers steeds van het standpunt dat een normaal 1nens ook niet zal weigeren wanneer een bloedproef op hem dient verricht te worden . .:\ ochtans wordt a an ecn verdachte die in de on· mogelijkheid was zijn wil te kennen te geven hij het verrichten van een bloedproef, het recht verleend on1 te bewijzen dat hij op het n10ment van de afname \an de hloedstaal wettige redenen had on1 die te weigeren ~ indien hij erin slaagt dit bewijs te leveren dient de bloedproef zonder hewijskracht te worden aanzien. \Vat de uitwerkselen van een bloedproef, verricht <<post mortem», hetreft, is het zo dat de redeneriug van het Hof van Cassatie als z.ou de v·enlachte niet geweigerd hehhen indien hij in de fysische mogelijkheid was :t.ijn wil te kennen te geven, in dit geval niet helemaal opgaaL. Het Hof van Heroep te Brusl:lel heeft eens uit· spraak gedaan door te verklaren dat een hloe<.iproef verricht «post rum·tent >> in Je horstk.as geen wetensd1appelijKe waarde kan hehben om na le gaan we1k.e het alcoholgehalte was op het oge~hlik van het overlijJen t2S 1. Het Hoi spree.h.t :t.ich niet uit over de toelaathaarheid of over ue wetteiijke bewijswaarde van de proef : nochtans menen wij te mogen aanne1nen dat die slechts als hijkomend hewijsmiddel kan aangewend worden, vermits hepaalde elementen uit de wettelijke hepalingen Jour het overlijden van de persoon niet meer in acht kunnen genomen worden, hijvo01·heeld de indicaties op dewelke de opvorderende overheid zich client te steunen om over te gaan tot het verrichten van de hloedproef, ofschoon duidelijke tekenen van ill·onkenschap niet vereist zijn. De vraag of het in tle orunogelijkheid :t.ijn van zijn wil te kennen te geven hij een te verrichten hloedproef werd ook eens ter sprake gehracht in het geval van nrinderjarigheid. Het ging over een n1inderjarige van 20 jaar die hetrokken was hij cen verkeersongeval. De vader van die ntinderjarige eiste voor zich het recht op on1 voor zijn zoon de bloedproef te weigeren. Het Hof van Beroep te Brussel ontzegde hem dat recht omdat hij die van rechtswege hekwaam is een voertuig te hesturen ook onderworpen wordt aan aile wetten en reglementen op het gehied van het wegverkeer {29).
(28) Ber. Brussel, 6 juni 1962, Pas. 1962, II, 190. (29) Ber. Brussel, 28 juni 1963, Pas., 1964, II, 289.
78
3. Hij die m geen enkel opzicht bl'lrokken ts bij een l'l'rkef'rsongeval. Uit de hepaling:en van artikt>l 2-:1 'an cit> l!f''"' ij:ti~d., wet van l aul!w;;tus 1899 kan afl!eiPitl worden dat in l!eval Pr ~ePII verkeerl;onl!eval het-ft plaats l!ehacl de verdachte lwt rPcht lweft dP hloedproef te weigeren: noehtans wanneer hij \\t~ii!Prt dient hij zich te houden aan cle rt-l!elen dit- de opvordt-renclt• overiwid hem oplegt nl. l!eclurende twPe urPn zieh tt> onthouclen 'an ePn voertui~ te Lesturen of een rijdier te {!eleiden. Bij het niet naleven van deze voorschriftt-n wordt hij gestraft mel tit-zelfcle straffPn voorzieu hij een weigering "an de bloedproef zoncler wettil!e rPdt-nPn in ~eval van een verkeersongeval. De moeilijkheid die hier opgeworpen wordt is de vraag of in een deq?;elijk geva] de opvorderende overheid de plit·ht heeft de verdachte ter kennis te brengen dat hij het n>:cht heeft te weigerec die bloedp roef te Iaten verrichten. mits zich a an andere voorschrif · ten te onderwerpen. De Politierechtbank van Maaseik verklaarde nieti{! en zonder bewijswaarde de bloedproef afgenomen zomler vooraf gaande kennisgeving aan de verdachte van zijn rechten en plichten ( 30). Doch de Correctionele Rechthank van Tongeren zetelend in heroep, oordeelde terecht dat de · opvorderende overheid die plicht niet heeft on1 de betrokkene te verwittigen dat hij het recbt heeft om te weigeren, noch in zijn vraag meer informaties moet geven aangaande de hloedproef ( 31). De Politierechtbank van Maaseik ar~umenteert als volgt : « ... dat de hetichte niet verplicht was een hloedafnPmin~ te Iaten doen, hloedafname die hij zeker zou ~ewei~erd hehben te Iaten doen indien hij hiervan in kennis was gesteld ~ dat de kosten van deze hloedafname en analyse clan ook, de Staat tPn laste dieneu ge~teld, wijl de rechten van tle verdediginl! werden ~Pschonclen. » Daartegenover staat de argumentering van cle Correctionele rechtbank. van Ton~eren : « Overwegende dat iedereen moet veronder· steld worden de draagwijdte en tevens de grens van zijn wt-ttelijke '·erplichtingen te kennen en dat in casu geen enkele wettekst de verhalisanten de verplichting oplegde hun verzoek om toestemming tot het nemen van een hloedstaal te omringen met hepaalde uitleg omtrent de toe te passen wetgeving, dat de rijkswachters derhalve
(30) Pol. Rb. Maaseik, 10 november 1964, R. \V., 1964-1965, col. 889. (31) Corr. Rb. Tongeren, 13 januari 1965, R.W .. 1964-1965, col. 1886.
79
niet verplicht waren beklaagde er op te WIJzen dat hij de bloed· proef nwcht weigeren of hem ambtshalve een zekere keuze voor te stellen ».
Besluit Alles te samen genomen heeft de opvorderende overheid een ta· melijk grote vrijheid on1 te beslissen of zij al dan niet zal overgaan tot het verrichten van de bloedproef, terwijl sinds het K.B. van 10 april 1959 de geneesheer die opgevorderd wordt door de overheid verplicht is J.e bloedstaal af te nemen op enkele uitzonderingen na. De verdachte betrokken bij een verkeersongeval heeft behalve wet· tige redenen geen en.kele nwgelijkheid om een bloedproef ongestraft te weigeren. \\' anneer hij niet betrokken is in een verkeers· ongeval mag hij weigeren, mits zich te onderwerpen aan de voorschriften van de overheiJ., met dien verstande dat hij zijn recht kent, vermits de overheid niet verplicht is hem ervan kennis te geven. De wetgeving en de daaropvolgende jurisprudentie kunnen gezien worden als een van de strengste op het gebied v ap. de huidige wet· geving, en naar onze mening volledig verantwoord, temeer daar niet zozeer de individuele rechten van de persoon worden aangetast door het strafbaar stellen van een weigering, doch eerder de integriteit van de persoon wordt beveiligd door er op aan te sturen flat het maken van de nodige vaststellingen, om een misdrijf van een verdachte te bewijzen, niet zou worden belet en dit in het he· lang van de verkeersveiligheid ( 32).
(32) TOP Fr., op. cit., col. 695.
80