De bal of de man? Profielen van verdachten van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit
Tilburg, april 2003 S. Bogaerts A.C. Spapens M.Y. Bruinsma
IVA Tilburg
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Het project werd begeleid door: Y. Barend J.W. Meerwaldt M. Gölpinar C. van Kleef H. Groenevelt B. Velders G. van Os H. Poos
Ministerie van VWS Ministerie van VWS Ministerie van VWS Ministerie van Justitie Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme / CIV Ministerie BZK SOVS KNVB
Uitgever:
IVA Tilburg Warandelaan 2, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg Telefoonnummer: 013 - 4668480, telefax: 013 – 4668477 Website: www.iva-tilburg.nl
Vormgeving:
Monique Seebregs-Dielen Bea van Wijk
Drukwerk:
Verdivas Communicatieproducties, Tilburg
2003 IVA Tilburg
ISBN 90-6835-387-X
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van IVA Tilburg. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk is vermeld.
Voorwoord
Voor u ligt het rapport 'De bal of de man?', het verslag van een onderzoek naar de achtergronden van verdachten die door de politie zijn aangehouden in verband met voetbal gerelateerd geweld, specifiek rondom wedstrijden in het betaalde voetbal. 'Profilering' van verdachten stond daarbij centraal. Als methode is gekozen voor een zo direct mogelijke benadering. Dit wil zeggen dat verdachten zo spoedig mogelijk na aanhouding, nog op het politiebureau, zijn geïnterviewd. De informatie uit deze gesprekken is vervolgens gekoppeld aan gegevens uit de politieregistratie. In totaal is informatie verzameld over 128 aangehouden verdachten. Met 86 personen kon een gesprek worden gevoerd. Alle informatie betreft verdachten die in de eerste helft van het seizoen 2002 – 2003 zijn aangehouden voor geweldsdelicten. Een dergelijk onderzoek kan uiteraard niet plaatsvinden zonder de medewerking van de politiefunctionarissen die tijdens voetbalwedstrijden verantwoordelijk zijn voor de ordehandhaving. In alle gevallen hebben de onderzoekers op grote belangstelling en welwillendheid van de politie kunnen rekenen ondanks het feit dat regelmatig sprake was van drukte, niet alleen vanwege een groot aantal aanhoudingen, maar ook omdat de politie, zeker bij de topwedstrijden, altijd geconfronteerd wordt met allerlei 'gasten' die een briefing over de genomen veiligheidsmaatregelen graag combineren met een bezoek aan de wedstrijd. Graag bedanken wij de voetbalcoördinatoren van ADO Den Haag, Ajax, Feyenoord, FC Den Bosch, FC Utrecht, NAC, NEC, PSV, Roda JC, Stormvogels/Telstar, Vitesse en Willem II, die voor ons het eerste aanspreekpunt waren. Onze speciale dank gaat voorts uit naar de voor de arrestantenafhandeling verantwoordelijke rechercheurs, waarmee in de praktijk het meest direct is samengewerkt, alsmede naar Henk Groenevelt en Kees Kerkhof van het
I
Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme, voor de informatie die zij aan ons hebben verstrekt.
Toine Spapens (projectleider) Stefan Bogaerts Monique Bruinsma
II
Inhoudsopgave
Samenvatting ........................................................................
1
Leeswijzer .......................................................................... 11
Ter inleiding ....................................................................... 13
Deel 1: Theoretische aspecten van voetbal gerelateerd geweld ......... 17 1
Inleiding ...................................................................... 19
1.1 1.2 1.3 1.4
Achtergrond van het onderzoek ........................................... Aanleiding tot het onderzoek .............................................. Doelstelling van het onderzoek ............................................ Uitvoering van het onderzoek .............................................
2
Voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit als begrip ............... 29
2.1 2.2 2.3 2.4
Inleiding ....................................................................... Definities van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit .............. Het begrip voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit .................. Voetbal gerelateerd geweld: toenemende complexiteit ................
19 22 24 24
29 30 34 35
III
3
Risicofactoren van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit .... 41
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Inleiding ....................................................................... Demografische factoren .................................................... Historische factoren ......................................................... Omgevingsfactoren .......................................................... Psychologische factoren .................................................... Faciliterende factoren: alcohol- en drugsmisbruik .....................
41 42 46 48 55 57
Deel 2: Empirisch onderzoek naar voetbal gerelateerd geweld ......... 61 4
Methodologische aspecten van het onderzoek ....................... 63
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding ....................................................................... Instrumenten .................................................................. Selectieprocedure ............................................................ De 86 geïnterviewden vergeleken met de totale populatie van aangehouden personen ...................................................... 4.5 Conclusie ......................................................................
63 64 66 67 72
5
De context van de aanhoudingen ....................................... 73
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Inleiding ....................................................................... Bewust gecreëerd voetbalgeweld .......................................... 'Beladen' wedstrijden ....................................................... Het wedstrijdverloop als trigger .......................................... Individuele geweldsplegers ................................................ Conclusie ......................................................................
6
Achtergrondkenmerken van geweldsplegers ......................... 87
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Inleiding ....................................................................... Geslacht en leeftijd .......................................................... Etnische afkomst, burgerlijke staat en actuele leefsituatie ............ Opleidingsniveau en arbeidssituatie ...................................... Voetbal als hobby? ..........................................................
IV
73 74 76 82 83 84
87 87 89 90 92
6.6 Voetbal als sociaal gebeuren? ............................................. 6.7 Burgerlijke staat van de ouders en opvoedende figuren ............... 6.8 Problemen in het ouderlijke gezin en problemen in het huidige gezin ........................................................................... 6.9 Conclusie ......................................................................
93 93 94 96
7
Risico- en beschermende factoren van gewelddadig gedrag ...... 97
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Inleiding ....................................................................... Alcohol, drug- en medicatiegebruik ...................................... Gebruik van alcohol en drugs in het verleden .......................... Kwaadheid en agressie ...................................................... Conclusie ......................................................................
8
Delicten en antecedenten .................................................. 111
8.1 Inleiding ....................................................................... 8.2 De strafbare feiten waarvoor geïnterviewde verdachten zijn aangehouden .................................................................. 8.3 Antecedenten: begripsverduidelijking .................................... 8.4 Antecedenten met betrekking tot civiele uitsluitingen (stadionverboden) ............................................................ 8.5 Conclusie ......................................................................
97 97 101 104 108
111 112 117 122 123
9
Inschatting van het risico op recidive .................................. 125
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6
Inleiding ....................................................................... De inschatting van de kans op recidive volgens de respondent ...... Risicotaxatie door het CIV ................................................. Beschrijvende analyse van de kans op recidive ......................... Recidivekans op grond van explorerende analyse ...................... Conclusie en discussie ......................................................
125 127 128 131 137 140
V
10
Conclusies ten aanzien van risicofactoren ............................ 143
10.1 10.2 10.3 10.4
Inleiding ....................................................................... Risicofactoren: bevindingen uit de literatuur en de empirie .......... Criminele antecedenten ..................................................... Het risico op recidive .......................................................
11
Slotbeschouwing en beleidsadviezen ................................... 151
143 144 147 148
11.1 Recapitulatie .................................................................. 151 11.2 Aanbevelingen op basis van risicofactoren .............................. 152 11.3 De context van het voetbalgeweld ........................................ 157
Bibliografie ......................................................................... 161
Bijlage 1 De vragenlijst ................................................................ 169
VI
Samenvatting
Achtergronden van het onderzoek Voetbalgeweld is een complex en moeilijk beheersbaar probleem. Rellen vóór of na wedstrijden, zich agressief gedragende personen in het openbaar vervoer, vernielzucht in stadions, spreekkoren; al deze problemen vragen veel aandacht van bestuurders, van politie en van voetbalclubs. Zij worden daarbij onder andere gehinderd door het ontbreken van (voldoende) informatie over de achtergronden van de daders. Is er bijvoorbeeld sprake van 'nieuwe aanwas' van voetbalvandalen en zo ja, wijken die dan af van de 'oude' geweldsplegers? Het fenomeen voetbalvandalisme is de afgelopen decennia weliswaar veelvuldig onderzocht, maar dit is met name gebeurd vanuit de invalshoek van de gedragspsychologie. Bovendien is steeds het gedrag van hooligans tijdens en rondom de voetbalwedstrijd centraal gesteld en werd niet zozeer gekeken naar hun verdere (criminele) bezigheden. De huidige stand van het wetenschappelijke onderzoek brengt derhalve nog weinig helderheid over de individuele - sociale en psychologische - achtergronden van daders. Bovendien is het lang niet altijd duidelijk of de geweldsplegers zich überhaupt interesseren voor het voetballen: komen zij (ook) voor de bal, of louter voor de man? De Tweede Kamer heeft de staatsecretaris van sport gevraagd nader onderzoek te doen naar de daders van voetbal gerelateerd geweld. Met name de uitkomsten van een onderzoek naar rellen in Rotterdam tijdens en na het kampioensfeest van Feyenoord in 1999 waren daarvoor de directe aanleiding. Bovendien constateerde het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme dat de geweldsplegers steeds jonger leken te worden1. Over de mogelijke opzet van een onderzoek is veel discussie gevoerd, waarbij diverse voorstellen werden ingediend en beoordeeld. In maart 2002 is opdracht verstrekt aan IVA Tilburg
1
Dit gegeven bleek echter deels te zijn gebaseerd op onjuiste cijfers en is later genuanceerd.
1
om onderzoek te doen naar de achtergronden van geweldsplegers. Profilering van verdachten en het bepalen van het risico op recidive stond in deze studie centraal. Opzet en uitvoering van het onderzoek Centraal in de opzet van het onderzoek stond informatieverzameling over personen die bij voetbalwedstrijden, in de eerste helft van het voetbalseizoen 2002 – 2003, werden aangehouden voor geweldsdelicten. Op basis van de literatuur zijn de belangrijkste risicofactoren geïdentificeerd in relatie tot (voetbalgerelateerd) geweld. Het gaat daarbij om de huidige leefsituatie, het opleidingsniveau, het gebruik van alcohol en verdovende middelen, de aanwezigheid van gezinsproblemen in ouderlijke situatie, criminele antecedenten, het agressieniveau, de persoonlijke kijk op de toekomst, de betrokkenheid bij voetbal en de houding ten opzichte van het gepleegde delict. Gegevens hierover zijn ten eerste verzameld door middel van individuele interviews, die zijn afgenomen zo spoedig mogelijk na aanhouding. In totaal is met 86 personen een gesprek gevoerd waarin is ingegaan op de sociale en psychologische achtergronden van de betrokkene. Ten tweede zijn registratiegegevens van de politie gebruikt, vooral om zicht te krijgen op criminele antecedenten. De doelstelling van het onderzoek was op grond van de profielen vanuit het daderperspectief aanbevelingen te kunnen doen voor de verbetering van de aanpak van voetbal gerelateerd geweld. Ontwikkelingen in voetbal gerelateerd geweld Voetbalgerelateerd geweld is onderwerp geweest van een groot aantal wetenschappelijke studies. De bulk van dit onderzoek is uitgevoerd in Groot-Brittannië, waar men vanaf de jaren zestig als eerste met structurele geweldsproblemen rond voetbalwedstrijden werd geconfronteerd. Ook in Nederland zijn echter diverse onderzoeken verricht, onder andere naar aanleiding van enkele ernstige incidenten. In het voetbal gerelateerde geweld en de aanpak daarvan, heeft zich in de afgelopen jaren een aantal ontwikkelingen voorgedaan. In het begin van de jaren tachtig speelde het voetbalgeweld zich vooral in de stadions af. Dit is beleidsmatig vertaald in tal van (techno-) preventieve maatregelen in- en rond de stadions. Daarop volgde een verschuiving van het geweld naar de omgeving van de stadions. Deze problemen speelden zich echter nog steeds af in de context van de voetbalwedstrijd en ook waren de geweldsplegers vaak 'supporter'. Deze ontwikkeling is de aanleiding geweest tot meer politie-inzet bij 2
risicowedstrijden en het invoeren van stadionverboden. Voorts werden sociaalpreventieve maatregelen doorgevoerd, waarbij de supportersverenigingen van de clubs een rol kregen. Uit de meest recente literatuur komt naar voren dat het voetbalgerelateerde geweld steeds meer los lijkt te komen staan van de interesse in het voetbal op zich. Voetbalwedstrijden, met name 'beladen wedstrijden', moeten steeds meer worden gezien als evenementen die sensatiezoekers en potentiële geweldsplegers aantrekken, die in de wedstrijd zelf niet geïnteresseerd zijn. Representativiteit van het empirische onderzoek De 86 geïnterviewde verdachten associeerden zich met acht clubs uit het betaalde voetbal (Ere- en Eerste Divisie). Het gaat daarbij zowel om clubs met een landelijke aanhang als om verenigingen met een meer regionaal bereik. Bijeen genomen vormen zij een goede dwarsdoorsnede van de betaald voetbal organisaties in Nederland. De vraag is of de geïnterviewde personen representatief zijn voor het totale aantal aangehouden verdachten bij die bewuste clubs (357 personen) en voor het totale aantal aangehouden verdachten rondom het betaalde voetbal in de periode augustus – december 2002 (693 personen). Uit een analyse blijkt dat de experimentele groep representatief is voor de groep van 357. Het extrapoleren van de gegevens naar alle gearresteerden in verband met voetbal is echter niet zonder meer mogelijk, omdat de achtergronden van verdachten per club, of per gemeente, kunnen verschillen. Context van de aanhoudingen Voor een goed begrip van de empirische resultaten van het onderzoek is het nodig de context te schetsen waarin aanhoudingen plaatsvonden. Vier typen omstandigheden zijn in verband met de aanhoudingen onderscheiden: 1) georganiseerde geweldspleging, 2) problemen rondom beladen wedstrijden, 3) problemen in relatie tot het wedstrijdverloop en 4) individuele aanhoudingen, zonder dat sprake was van ordeverstoringen. Ten eerste vond 20 procent van de aanhoudingen plaats in situaties waarin groepen geweldsplegers bewust de tegenstander opzochten, voorafgaand aan een uitwedstrijd. Het gaat daarbij om groepen van 20 – 50 personen die min of meer georganiseerd optreden. Ten tweede deed 48 procent van de aanhoudingen zich voor rondom wedstrijden waarvan op voorhand bekend was dat deze beladen waren. Bij deze wedstrijden was sprake van extra politie-inzet, omdat het ging om sterk rivaliserende clubs of om een duel tussen een Nederlandse en een buitenlandse (Engelse of Duitse) club. Andere mogelijkheden waren dat zich incidenten bij 3
voorgaande ontmoetingen hadden voorgedaan of dat er sprake was van georganiseerde protestacties. De derde context betrof situaties waarin het verloop van de wedstrijd aanleiding gaf tot problemen. Dit resulteerde bijvoorbeeld in pogingen tot het belagen van de bussen waarmee de aanhangers van de bezoekende partij werden vervoerd. Deze vorm van geweldpleging kwam min of meer spontaan tot stand. Voor de politie waren dit lastige situaties, met name vanwege de onvoorspelbaarheid. 18 procent van de aanhoudingen vond plaats in deze omstandigheden. Tot slot werd 15 procent van de verdachten aangehouden omdat zij individueel betrokken waren bij een delict. Het ging vaak om personen die beledigingen uitten richting de politie, baldadig waren, vuurwerk afstaken of bij zich hadden, of waarbij, bijvoorbeeld tijdens fouillering bij de ingang van het stadion, onrechtmatigheden of wapens werden aangetroffen. Achtergrondkenmerken van de 86 geïnterviewden De gemiddelde leeftijd van de aangehouden verdachten was 24,5 jaar. Een opvallende uitkomst is dat 22 procent van geïnterviewden 31 jaar of ouder was. De hypothese, die uit de literatuur naar voren komt, dat crimineel gedrag met de leeftijd afneemt gaat derhalve niet op voor plegers van voetbalgeweld. Alle aangehouden verdachten waren van het mannelijk geslacht. Hoewel ook in ander onderzoek naar geweldsdelicten hoge percentages (95 – 98 procent) mannelijke verdachten worden aangetroffen, is een volledig mannelijke populatie toch uitzonderlijk. Tot slot zijn etnische minderheden sterk ondervertegenwoordigd bij voetbal gerelateerd geweld. 98 procent van de verdachten is van autochtone afkomst. Het opleidingsniveau van de aangehouden verdachten is gemiddeld genomen laag. Vormen van lager beroepsonderwijs overheersen. Dit beeld ziet zich vertaald in de arbeidssituatie: 40 procent van de werkenden verricht (zware) lichamelijke arbeid. Meer dan 65 procent van de respondenten groeide op in een traditioneel gezin met vader en moeder, 22 procent maakte in het verleden ooit een scheiding mee. Deze cijfers wijken niet af van die bij de gemiddelde Nederlandse populatie. Wel maakt bijna 40 procent van de respondenten melding van problemen in het ouderlijk gezin die zich in het verleden hebben voorgedaan. Problemen met vader en problemen met zichzelf werden het vaakst vermeld. In de huidige leefsituatie werden relatief weinig problemen gesignaleerd.
4
Voor meer dan 50 procent van de geïnterviewden vormt het bezoek aan voetbalwedstrijden een belangrijke hobby die liefst in groepsverband wordt beoefend. Voor de meeste respondenten is voetbal een sociaal gebeuren. De belangstelling wordt in veel gevallen van vader (of oom of grootouder) op zoon doorgegeven. Ook de eerste stappen naar wedstrijdbezoek worden meestal onder begeleiding van een familielid gezet. Alcohol- en druggebruik Het gebruik van alcohol vóór de wedstrijd speelt een belangrijke rol. Bijna 70 procent van de aangehouden geweldsplegers had in meer of mindere mate alcohol gedronken. Er zijn verschillen tussen jongeren en ouderen. Jongeren drinken voor de wedstrijd duidelijk minder alcohol dan ouderen. De meeste excessieve drinkers zijn te vinden in de oudste leeftijdsgroep (+31 jaar). Soft- of harddruggebruik voorafgaand aan de wedstrijd werd gemeld of geconstateerd bij 25 procent van de respondenten. Het aantal jongeren (-21 jaar) dat gebruikte was relatief klein, de meeste gebruikers waren wat ouder, waarvan opnieuw de groep van 31-jaar en ouder het sterkste vertegenwoordigd was. Ongeveer 60 procent van de respondenten gebruikt ook drugs buiten het voetbal om. Ook dit druggebruik correleert positief met de leeftijd. Kwaadheid en agressie Uit het onderzoek komt naar voren dat agressiebeheersing een belangrijke rol speelt. Respondenten die aangeven vlug kwaad te worden, gaan gemakkelijker over tot fysiek geweld. In dit opzicht zijn er geen verschillen tussen jongeren en ouderen. Alcohol- en druggebruik vormen ontremmende en bevorderende factoren in relatie tot kwaadheid en fysiek geweld. Aard van de gepleegde delicten De meeste respondenten werden aangehouden voor openlijke geweldpleging, belediging in groepsverband, belediging van het gezag en belediging van een ambtenaar. De aanleiding tot het geweld lag meestal buiten het voetbal. De agressie zelf richtte zich vooral op de aanhang van de tegenpartij en op de politie. In meer dan de helft van de gevallen werd het geweld groepsgewijs gepleegd, in meer dan 80 procent van de gevallen was men vergezeld van vrienden. Op de vraag hoe men dit alles had ervaren werd weinig geantwoord. De antwoorden die werden gegeven varieerden van: 'ik vond het (heel) erg' tot 'het laat me koud'. Jongeren (-21 jaar) antwoordden vaker dat ze het heel erg vonden, terwijl de antwoorden van ouderen (+21 jaar en dan vooral de 31plussers) meer tendeerden naar 'het laat me koud'. 5
Antecedenten Uit het onderzoek komt een sterk verband naar voren tussen voetbal gerelateerde criminaliteit en het plegen van delicten buiten het voetbal om. Uit politiële basisregistratiegegevens blijkt dat 72 procent van de respondenten al ooit eerder was aangehouden en gehoord als verdachte. 20 procent werd verdacht van geweldsdelicten zowel rondom het voetbal als in andere omstandigheden. Bij 23 procent van de verdachten ging het om eerdere geweldsdelicten buiten de context van het voetbal. 10 procent van de geïnterviewden beperkte het gewelddadige gedrag tot het voetbal. Tot slot werd 19 procent van de geïnterviewden al eens eerder aangehouden als verdachte van een nietgewelddadig delict, meestal vanwege drugsdelicten (handel, productie, of gebruik) of alcoholmisbruik (met name rijden onder invloed). Stadionverboden Van de 86 verdachten waren 7 personen, op het moment van het interview, civiel uitgesloten van het bezoek van de wedstrijd, met andere woorden in overtreding van een stadionverbod. De meerderheid van de respondenten (77 procent) had in het verleden nog niet eerder een stadionverbod gehad. 9 procent van de verdachten had één keer eerder een stadionverbod opgelopen en 5 procent twee keer. Deze bevindingen bevestigen het beeld dat door het CIV wordt geschetst, namelijk dat het merendeel van de verdachten terzake voetbalgeweld, in de context van het voetballen niet eerder dusdanig over de schreef is gegaan dat een stadionverbod het gevolg was. Voetbal gerelateerd geweld: het risico op recidive Het risico op recidive in relatie tot voetbal gerelateerd geweld is ingeschat door de aard van de criminele antecedenten van de aangehouden verdachte af te zetten tegen de overige risicofactoren waarvan sprake was. Op grond van een descriptieve analyse konden drie risicogroepen worden beschreven. Ten eerste kan een groep worden onderscheiden met een laag risico op recidive, waarbij geen sprake is van geweldsantecedenten of meerdere andere risicofactoren (23 procent). Ten tweede is er een groep met een medium risico, waarbij sprake is van weinig risicofactoren in combinatie met antecedenten, of van meerdere risicofactoren zonder dat men eerder is aangehouden door de politie (33 procent). De categorie personen met een hoog risico is omschreven als de groep waarbij zowel sprake is van (voetbal gerelateerde) geweldsantecedenten als van meerdere andere risicofactoren. 44 Procent van de aangehouden en geïnterviewde verdachten kan gerekend worden tot deze categorie.
6
Conclusies De belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het onderzoek is dat geweldspleging rondom het voetbal duidelijk verband houdt met risico's op agressie en geweld in andere omstandigheden. Dit feit is op zichzelf niet nieuw, omdat het ook wel in eerder onderzoek naar voren is gekomen2. Het onderhavige onderzoek bevestigt echter nogmaals dat de meerderheid van de geweldsplegers geen 'brave burgers' zijn die nog nooit als verdachte op een politiebureau hebben gezeten en die alleen onder invloed van de wedstrijd zijn veranderd in voetbalvandalen. De voetbalvandalen zijn daarentegen in belangrijke mate recidivisten als het gaat om agressie en geweld. Zij vertonen ook in andere omstandigheden (uitgaan, verkeer, relaties) gewelddadig gedrag. Zowel in de beleidsmatige aanpak als in de wetenschappelijke literatuur wordt thans vooral de nadruk gelegd op het (groeps-)gedrag rondom de wedstrijden en wordt te weinig aandacht besteed aan het gedrag van de individuele geweldsplegers buiten het voetbal om. Van een dadergerichte aanpak is nog niet of nauwelijks sprake. Andere opvallende conclusies uit het empirische onderzoek zijn dat de betrokkenen bij voetbalgerelateerd geweld gerekend kunnen worden tot de categorie van 'oudere jongeren'. De gemiddelde leeftijd is 24,5 jaar, terwijl 22 procent van de verdachten zelfs 31 jaar of ouder is. Opmerkelijk is voorts dat tijdens de onderzochte wedstrijden geen enkele vrouwelijke verdachte werd aangehouden. Bovendien zijn de verdachten van voetbalgerelateerd geweld in overgrote meerderheid (98 procent) van autochtone afkomst. Tot slot valt op dat het gebruik van alcohol en drugs een zeer belangrijke rol speelt als risicofactor. Andere belangrijke risicofactoren zijn (gewelddadige) criminele antecedenten en problemen met agressiebeheersing, De conclusie ten aanzien van de 'nieuwe aanwas' is dat die niet bestaat, zeker niet in de zin zoals enkele jaren geleden werd vermoed. Er is geen enkele aanwijzing gevonden dat een nieuwe groep van zeer gewelddadige jonge geweldsplegers is ontstaan die noch bekend is bij de politie, noch bij de clubs. De 'nieuwe aanwas' die wel is ontmoet, kan in twee groepen worden verdeeld. Het betreft in de eerste plaats jonge jongens, die zich in de context van de voetbalwedstrijd laten meeslepen in gewelddadig gedrag, maar die volstrekt geen deel uitmaken van een (georganiseerde) groep. Deze jongens gaan pas 2
Met name in Hilhorst e.a. (1990), Van de Valk en Linckens (1988), Van Dijk e.a. (1991) en Ferwerda en Gelissen (2001).
7
kort zelfstandig naar voetbalwedstrijden en er is meestal geen sprake van criminele antecedenten of andere substantiële risicofactoren. Een tweede vorm van nieuwe aanwas is te vinden bij de meer georganiseerde groepen geweldsplegers, die vooral als doel lijken te hebben om bij uitwedstrijden aanhangers van de tegenpartij op te zoeken en te belagen. De daarbij betrokkenen zijn in meerderheid echter wel degelijk bij de politie in hun eigen woonplaats bekend als notoire probleemgevallen of geweldsplegers. Zij zijn alleen nog niet eerder aangehouden terzake voetbal gerelateerd geweld. Aanbevelingen Het voetbalgerelateerde geweld wordt op dit moment nog teveel benaderd vanuit de gebeurtenissen tijdens en rondom de voetbalwedstrijden. De centrale aanbeveling van het onderzoek is om, gezien de achtergrond van de geweldsplegers, een meer individuele en dadergerichte benadering te kiezen, die is afgestemd op de zwaarte van het risicoprofiel van de verdachte. Algemene maatregelen Er dient, met het oog op een dergelijke aanpak, een adequate risicotaxatie plaats te vinden van voetbalgerelateerde geweldsplegers. Methodieken daarvoor moeten (verder) worden ontwikkeld. Het ligt voor de hand om het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme, waar thans reeds een vorm van risicotaxatie plaatsvindt, met die taak te belasten en daarvoor additionele middelen toe te kennen. De mogelijkheden van het CIV om informatie over geweldsplegers te verzamelen en te registreren dienen om te beginnen sterk te worden uitgebreid. Er moet voorts informatie uitgewisseld kunnen worden tussen het CIV en de lokale autoriteiten in de gemeenten waar de verdachten uit afkomstig zijn. Op basis van alle beschikbare informatie dient een integrale aanpak te worden ontwikkeld op lokaal niveau, gericht op het verminderen van risicofactoren bij individuele verdachten, waarbij politie, justitie, gemeente en hulpverlening samenwerken. (Nieuwe) vormen van strafrechtelijke hulpverlening kunnen daarvan onderdeel uitmaken. Maatregelen gericht op de hoog-risicogroep Bij de hoog-risicogroep is een brede aanpak wenselijk, die zich niet beperkt tot de voetbalwedstrijden. Ook buiten het voetbal om verdient het aanbeveling het gedrag van deze groep in kaart te brengen, om de mogelijkheden tot aanhouding en vervolging voor niet-voetbalgerelateerde delicten beter te benutten.
8
Hierbij moet op voorhand in het oog worden gehouden dat het gaat om een relatief kleine groep, van naar schatting enkele honderden personen. Personen uit de hoog-risicogroep die zijn aangehouden, dienen zoveel mogelijk door middel van (civiele) stadionverboden te worden uitgesloten van wedstrijdbezoek. Bij recidive moet de periode van uitsluiting sterk worden verlengd en zou bovendien moeten kunnen worden overgegaan tot het opleggen van een strafrechtelijk stadionverbod. Personen in de hoog risicogroep dienen naast de gebruikelijke strafmaatregel (geldboete) een adequate vorm van strafrechtelijke hulpverlening opgelegd te krijgen. Die kan bijvoorbeeld worden gericht op problemen met alcohol- en druggebruik, psychische problematiek of op agressiebeheersing. De lengte van een stadionverbod kan van het volgen van een dergelijk programma afhankelijk worden gesteld. Aan weigering of uitval moeten sancties worden verbonden, maar het met goed gevolg doorlopen van zo'n programma kan positieve consequenties krijgen (bijvoorbeeld het opheffen van een stadionverbod). Personen in de hoog-risicogroep dienen in de gemeente of wijk waaruit zij afkomstig zijn als casus te worden ingebracht in het reguliere overleg tussen de veiligheidspartners (wijkagent, maatschappelijk werk, buurtwerk, gemeente, woningbouwvereniging, et cetera). Op basis daarvan dient te worden bepaald of, en zo ja welke, nadere actie door de betrokken partijen kan worden ondernomen. Maatregelen gericht op de medium risicogroep Personen in de medium risicogroep dienen naast de gebruikelijke strafmaatregel (geldboete) een alternatieve strafoplegging te krijgen die is gericht op het bewust maken van het gedrag en gedragsverandering. Een civiel stadionverbod kan mede afhankelijk worden gesteld van het naar wens doorlopen van een dergelijk traject. Bij het toepassen van alternatieve strafmaatregelen kunnen de clubs of de supportersverenigingen betrokken worden. Maatregelen gericht op de laag risicogroep Bij personen met een laag risico kan worden volstaan met een geldboete. Maatregelen in de context van voetbalwedstrijden Groepen die zich schuldig maken aan georganiseerd voetbalgeweld dienen door middel van snel en gericht recherche onderzoek te worden opgespoord en 9
vervolgd om dergelijke activiteiten onmogelijk te maken. Deze aanpak moet niet worden beperkt tot de gebeurtenissen op wedstrijddagen, maar dient zich ook tot de andere (criminele) activiteiten van de verdachte uit te strekken. Het besef dat zich mogelijk incidenten bij een voetbalwedstrijd zullen voordoen werkt als een magneet op potentiële geweldsplegers. Om die reden dienen de autoriteiten, media en andere bij de wedstrijdorganisatie betrokken partijen, zich rondom beladen wedstrijden zoveel mogelijk terughoudend op te stellen. Om problemen te beteugelen die zich onverwacht voordoen vanwege het verloop van een specifieke wedstrijd, moet worden gewerkt aan methoden om additionele politie-inzet (met name aanhoudingseenheden) snel te kunnen oproepen. Tenminste dient ervoor te worden gezorgd dat geweldsplegers worden geregistreerd (bijvoorbeeld door middel van video-opnamen) zodat eventueel in een later stadium buiten heterdaad kan worden aangehouden. Deze resultaten dienen ook nadrukkelijk te worden teruggekoppeld naar het stadionpubliek om duidelijk te maken dat de geweldsplegers er niet mee zijn 'weg gekomen'. Uit preventief oogpunt is het van groot belang dat de bezoekende supporters na afloop van de wedstrijd zo snel mogelijk het stadion en de gemeente kunnen verlaten, omdat dan ook het risico op ordeverstoringen door het thuispubliek sterk vermindert.
10
Leeswijzer
Het rapport is opgebouwd uit twee delen. Deel 1 beschrijft theoretische aspecten van voetbal gerelateerd geweld en deel 2 behandelt het empirisch onderzoek naar voetbal gerelateerd geweld. Deel 1 van het rapport gaat in op de theoretische aspecten van voetbal gerelateerd geweld. Dit deel van het rapport omvat de hoofdstukken 1 tot en met 3. In hoofdstuk 1 worden de achtergronden, de aanleiding, de doelstellingen en de uitvoering van het onderzoek toegelicht. Hoofdstuk 2 gaat in op de begrippen die in het wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt met betrekking tot voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste demografische factoren, historische factoren, psychologische factoren, bevorderende factoren en omgevingsfactoren beschreven die uit de literatuur naar voren komen als determinanten en predictoren van crimineel gedrag. Dit hoofdstuk dient als theoretische onderbouwing van deel 2 waarin een aantal van deze factoren expliciet worden onderzocht. In deel 2 van het rapport worden de empirische bevindingen van het onderzoek beschreven. Dit deel van het rapport omvat de hoofdstukken 4 tot en met 8. In hoofdstuk 4 worden de methodologische aspecten van het onderzoek toegelicht. Er wordt ingegaan op de instrumenten en de selectieprocedure van respondenten. Vervolgens wordt de experimentele groep vergeleken met de totale populatie van aangehouden verdachten tijdens de referentieperiode 18 augustus tot en 22 december 2002. Hoofdstuk 5 beschrijft de belangrijkste situaties waarin voetbal gerelateerde geweldplegers worden aangehouden omdat het belangrijk is een beeld te geven van de uiteenlopende contexten waarin het voetbal gerelateerde geweld zich voordoet. Hoofdstuk 6 is volledig gewijd aan achtergrondkenmerken van geweldplegers. De volgende factoren worden behandeld: leeftijd en geslacht, nationaliteit, burgerlijke staat en actuele leef11
situatie, opleidingsniveau en arbeidssituatie, voetbal als hobby en voetbal als sociaal gebeuren, burgerlijke staat van de ouders en opvoedende figuren en problemen in het ouderlijke en huidige gezin. In hoofdstuk 7 komen risico- en beschermende factoren van gewelddadig gedrag aan de orde, met name het gebruik van alcohol, drugs en medicatie voor de wedstrijd en alcohol, drugs en medicatie buiten het voetbal. Voorts komen kwaadheid, het uiten van kwaadheid en agressie aan bod. Hoofdstuk 8 beschrijft de antecedenten van de geïnterviewden, zowel wat betreft eerdere aanhoudingen door de politie als met betrekking tot civiele uitsluitingen (stadionverboden). In hoofdstuk 9 wordt een taxatie gemaakt van het risico op recidive. Allereerst wordt beschreven welke inschatting de geïnterviewden daarvan zelf maken en welke classificatie het CIV heeft toebedeeld aan de respondent. Daarna worden risicofactoren op grond van twee soorten analyses, descriptieve analyses en multivariate analyses, gewogen. In de hoofdstukken 10 en 11 komen respectievelijk de conclusies van het onderzoek aan de orde en de aanbevelingen die op basis van de bevindingen kunnen worden gedaan.
12
Ter inleiding
De Nederlandse media besteedden de afgelopen jaren veel aandacht aan voetbalgeweld. Wie kent niet de imponerende foto van 'fotojournalist van het jaar', Marcel Molle: drie agenten die in 1999 hun dienstpistool trekken op de Rotterdamse Coolsingel om een – op de foto niet zichtbare – schare voetbalvandalen in bedwang te houden. Vooral in de geschreven pers werd in de onderzoeksperiode, de eerste helft van het seizoen 2002 – 2003, veel aandacht besteed aan het fenomeen voetbalgeweld. Het aantal artikelen en krantenknipsels is haast niet bij te houden. Naast enkele positieve berichten, zoals ' Supporters zingen elkaar weer naar hartelust toe: in de Kuip is alles weer normaal' en 'Nauwelijks problemen Ajaxsupporters voor Groninger politie', overheersen vooral de scherpe en negatieve berichtgevingen. De relevantie van het uitgevoerde onderzoek kan niet beter worden ingeleid en aangetoond dan aan de hand van enkele krantenknipsels die in een tijdsbestek van slechts enkele maanden in de pers zijn verschenen. Staatssecretaris van Sport mevrouw Ross werd aangehaald in het Brabants Dagblad van 13 augustus 2002: 'Breed front tegen voetbalgeweld.' Volgens haar is de grens bereikt en dit omwille van onregelmatigheden die zich op zondag 11 augustus 2002 voordeden naar aanleiding van de wedstrijd om de Johan Cruijff Schaal. Deze wedstrijd werd met veel vertraging in Amsterdam afgewerkt, nadat een groep voetbalvandalen in Eindhoven de selectie van PSV had tegengehouden. Ross riep alle partijen op tot nauwere samenwerking. In datzelfde artikel werd de opkomst van een nieuwe groep door Henk Groenevelt (CIV) benadrukt: 'Het gaat vaak om nieuwe mensen die de politie en de clubs nog niet kennen.' In de Staatscourant van 19 augustus 2002 verscheen één dag na de start van de Nederlandse voetbalcompetitie het bericht: 'Hooligans vaker onder invloed van drugs.' 13
Op 27 augustus 2002 kwamen het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie, de KNVB en de burgemeesters van de gemeenten met een club in het betaald voetbal, in Den Haag samen om het beleid aan te scherpen en nieuwe maatregelen in te voeren om het voetbalgeweld te beteugelen. Naar aanleiding hiervan opende het Brabants Dagblad met de kop: 'Hardere aanpak vandalen.' In de Telegraaf van 21 september 2002 verscheen de kop: 'Actie Feyenoord tegen spreekkoren: 'kankerjoden' niet langer getolereerd en Hi-ha-hondenlul is terug.' Vaak blijft het echter niet enkel bij verbaal geweld. In het Eindhovens Dagblad van 26 september verscheen in grote letters: 'PSV-supporters op de vuist met Arsenal-fans.' En ook kregen we te lezen: 'Schietpartij bij voetbalderby, Supporters gooien stenen.'Op 4 oktober 2002 verscheen naar aanleiding van ernstige ongeregeldheden tijdens en rondom de wedstrijd FC Utrecht – Legia Warschau in het Brabants Dagblad: 'FC Utrecht kan volgens reglementen nu al een straf van twee jaar tegemoet gaan. Weer zwarte avond voor het voetbal.' Veranderingen in het voetbal gerelateerde geweld? Het probleem voetbal gerelateerd geweld lijkt de afgelopen jaren te zijn geëvolueerd naar een complex en quasi onbeheersbaar probleem. De twee meest gestelde vragen vandaag zijn: 'Wie zijn die voetbalvandalen en wat kan er tegen gedaan worden?' Niet de eerste vraag, noch de tweede vraag kan eenduidig worden beantwoord. De media rapporteren de laatste tijd over nieuwe groepen die betrokken geraken bij voetbal gerelateerd geweld. De klassieke patronen van voetbal gerelateerd geweld blijven nog steeds bestaan, maar volgens de betrokkenen is ook een nieuwe lichting geweldplegers opgestaan. Deze nieuwe groep zou vrij jong zijn, niet bekend bij politie, gewelddadiger gedrag vertonen en geen binding hebben met de supporterskernen van specifieke voetbalclubs. Over de achtergronden en motieven van deze personen is dan ook weinig bekend. Het geweld rondom voetbalwedstrijden lijkt voorts van karakter veranderd als gevolg van het gebruik van moderne communicatiemiddelen. Het Internet en mobiele telefoons hebben ervoor gezorgd dat geweldsplegers veel sneller en flexibeler kunnen opereren. Tijdens ordeverstoringen, of bij pogingen van de politie om deze te voorkomen, kan men elkaar via GSM's voortdurend informeren en daardoor valt veel sneller in te spelen en te anticiperen op maatregelen die door de politie worden 14
genomen. Tijdens het onderzoek werd bijvoorbeeld een situatie geobserveerd waarin één groep, door dreigend op te rukken aan de ene zijde van een plein, de aandacht van de ME afleidde, terwijl aan de andere kant personen, die met de GSM's aan het oor in contact stonden met de eerstgenoemde groep, de aanhang van de tegenpartij begonnen te bekogelen met flessen. Risicoprofielen van geweldsplegers Het onderhavige onderzoek richt zich in de eerste plaats op de individuele plegers van voetbal gerelateerd geweld en heeft tot doel om, op basis van empirische informatie, een profielschets te vervaardigen van de betrokken personen. De basis voor die schets zijn risicofactoren die, volgens de gangbare wetenschappelijke inzichten, een rol spelen bij de verklaring van (gewelddadig) crimineel gedrag. Op grond van het risicoprofiel moet een bijdrage worden geleverd aan de ontwikkeling van een passende aanpak van individuele geweldsplegers. Het doel van het onderzoek is niet om het gedrag van de betrokkenen rondom en tijdens voetbalwedstrijden te bestuderen. Dergelijke studies zijn inmiddels ruim voorhanden. In het onderhavige onderzoek wordt de beschrijving van de achtergronden van de geweldsplegers zelfs zoveel mogelijk losgekoppeld van het voetbal. Bij de beschrijvingen in deze rapportage worden de wedstrijden waarbij zich incidenten hebben voorgedaan en de daarbij betrokken voetbalclubs dan ook zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten.
15
16
Deel 1 Theoretische aspecten van voetbal gerelateerd geweld
17
18
1 Inleiding
1.1 Achtergrond van het onderzoek Geweld rondom voetbalwedstrijden vormt voor de politie een zeer belangrijke kostenpost in termen van de inzet van personeel en materieel. De totale politie-inzet bij 787 voetbalwedstrijden in het seizoen 2000 – 2001 bedroeg 350.000 manuren, waarmee ruim 8 miljoen Euro gemoeid was3. De reactie van de politie op het fenomeen is dan ook dat enerzijds het ontstaan van voetbal gerelateerde criminaliteit (met name geweldscriminaliteit) beter moet worden 'tegengehouden' en dat anderzijds de verantwoording voor de aanpak (nog) meer gelegd moet worden bij de voetbalclubs (Betaald Voetbalorganisaties of BVO's) zelf. Alvorens goede aangrijpingspunten voor dergelijk beleid kunnen worden gevonden is een duidelijk beeld van de achtergronden van de personen die betrokken zijn bij aan voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit usance. Naar aanleiding van recent onderzoek is de vraag gerezen of er sprake is van een 'nieuwe aanwas' voetbalvandalen die andere kenmerken en gedrag vertonen dan de gekende voetbalvandalen4 Nieuwe aanwas van voetbalvandalen Het begrip 'nieuwe aanwas' is op zichzelf moeilijk te duiden zonder nadere empirische gegevens, laat staan op voorhand te definiëren. Een drietal constateringen kan op voorhand worden gedaan. Uit de registratie van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV) en uit diverse onderzoeken naar voetbal gerelateerde criminaliteit komt ten eerste een hoog percentage first-offenders naar voren onder de personen die worden 3 4
Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme, Jaarverslag 2001, Utrecht, via http://www.civvoetbal.nl. Crisis Onderzoek Team, Voetbal en geweld: onderzoek naar aanleiding van rellen en plunderingen bij een huldiging in Rotterdam (25 april 1999), Uitgever: Samsom, Alphen a/d Rijn, 1999.
19
aangehouden rondom voetbalwedstrijden5. Cijfers van het CIV geven aan dat 75 procent van hen niet eerder in aanraking is geweest met politie of justitie terzake voetbalvandalisme. Onderzoek van Intraval komt tot vergelijkbare conclusies bij onderzoek rondom de zogenaamde Oosterparkrellen in Groningen. Het Crisis Onderzoek Team (COT) constateert bovendien dat tijdens de rellen in Rotterdam rondom het kampioenschap van Feyenoord in 1999 veel van de jonge arrestanten niet werden herkend als regelmatige bezoekers van wedstrijden van Feyenoord. Het feit dat een belangrijk deel van de aangehouden verdachten terzake voetbal gerelateerde criminaliteit niet eerder voor vergelijkbare delicten werd aangehouden is op zichzelf opmerkelijk, aangezien uit onderzoek naar geweldscriminaliteit doorgaans aanzienlijk lagere percentages first-offenders naar voren komen. In een onderzoek naar geweld in de openbare ruimte in het algemeen komen Terlouw e.a. (2000) tot een cijfer van 49 procent van first-offenders6. Spapens e.a. (2001) constateren in een onderzoek naar uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost dat 76 procent van de aangehouden verdachten al eerder in aanraking was geweest met de politie7. De vraag is dan ook hoe de gegevens van het CIV moeten worden geduid. Is daadwerkelijk sprake van een nieuwe aanwas onder voetbalvandalen die tevens zwaardere delicten pleegt (en dus een grotere kans loopt op aanhouding), zoals door sommigen wordt verondersteld? Of blijft die aanwas relatief constant en slagen de werkelijke aanstichters er steeds beter in buiten schot te blijven, terwijl hun minder ervaren makkers in het kwaad zich niet aan arrestatie weten te onttrekken, zoals anderen suggereren8? Of is de verklaring te vinden in de wijze waarop het CIV registreert? Het CIV mag bijvoorbeeld geen informatie vastleggen over delicten die niet aan het voetbal gerelateerd zijn, terwijl Terlouw e.a. (2000) en Spapens e.a. (2001) alle vormen van crimineel gedrag meenemen waarvoor de betrokkene eerder als verdachte is gehoord door de politie.
5
6 7 8
20
Het begrip 'first-offender' verwijst in dit verband naar het feit dat de betrokkene niet eerder werd aangehouden inzake voetbal gerelateerde criminaliteit. Het hoeft echter niet te betekenen dat dezelfde persoon geen eerdere politie- of justitiecontacten heeft gehad terzake andere delicten, inclusief geweldsdelicten. Tevens is in de tweede helft van 2002 bekend geworden dat de cijfers over het hoge percentage jeugdigen onder de aangehouden verdachten onjuist waren berekend, waardoor het ontstane beeld naar beneden moet worden genuanceerd. Terlouw G.J., W.J.M. de Haan en B.M.W.A Beke, Geweld: gemeld en geteld, een analyse van aard en omvang van geweld op straat tussen onbekenden, WODC, 2001. Spapens A.C., C.E. Hoogeveen, K. Pardoel en C.J.C.F. Fijnaut, Uitgegaan en Ingesloten, oorzaken van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost, IVA Tilburg, 2001, p. 54. Zie bijvoorbeeld Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 25232, nr. 27 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 – 2002, 1126 Aanhangsel van de Handelingen.
In de tweede plaats komt uit onderzoek naar aanleiding van incidenten in Groningen en Rotterdam naar voren dat een aanzienlijk deel van de bij die gelegenheden aangehouden verdachten onbekend was bij de politie en ook niet als supporter van de desbetreffende BVO's. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de onderzoeken van het COT en Intraval werden uitgevoerd rondom de viering van een kampioenschap, respectievelijk een promotie van de eerste naar de eredivisie van de KNVB. Dergelijke evenementen kunnen mogelijk grotere aantrekkingskracht hebben op elementen die op rellen of op sensatie belust zijn, om zich te buiten te kunnen gaan aan geweldsuitspattingen. Daarbij hoeft dus geen sprake te zijn van een directe relatie met het voetbal. Het voetbal lijkt ook in toenemende mate te worden gebruikt als hulpmiddel ter identificatie en profilering van de eigen stad of (regionale) cultuur. Het is niet voor niets dat voorafgaand aan de wedstrijden van SC Heerenveen het Friese volkslied ten gehore wordt gebracht. Ook buiten wedstrijden om vormen aan het voetbal gerelateerde opmerkingen, yells of liedjes een gepatenteerd hulpmiddel om anderen te provoceren. Uit onderzoek naar uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost kwam naar voren dat sommige daders bewust confrontaties opzochten door er in het uitgaanscentrum van Eindhoven luidruchtig blijk van te geven supporter van Feyenoord te zijn, terwijl zij waarschijnlijk nog nooit een wedstrijd van die club hadden bezocht9. Op deze manier kan het begrip 'nieuwe aanwas' in veel bredere termen worden geformuleerd. Niet alleen het voetbal an sich is van belang, maar ook de functie van een voetbalclub als boegbeeld van de stad of regio, waarbij degene die uit naam daarvan crimineel gedrag vertoont überhaupt geen bezoeker van de wedstrijden hoeft te zijn. Tot slot lijkt het fenomeen 'nieuwe aanwas' zich niet bij alle voetbalclubs in dezelfde mate, of op dezelfde manier, voor te doen. Clubs als Ajax en Feyenoord hebben traditioneel hun aanhang in heel Nederland. Hun nieuwe aanwas ziet er waarschijnlijk dan ook anders uit dan die van bijvoorbeeld Willem II of FC Twente, die een grotendeels streekgebonden publiek trekken. Die clubs hebben op hun beurt in het recente verleden enkele aansprekende successen geboekt (kwalificatie Champions League, bekerwinst) en nieuwe stadions betrokken, waardoor de toeschouwersaantallen sterk zijn toegenomen. Zo kennen de verschillende BVO's uiteenlopende ontwikkelingen die de aard en mate van de nieuwe aanwas en hun betrokkenheid bij voetbal gerelateerde criminaliteit beïnvloeden. Het fenomeen nieuwe aanwas wordt daarmee op 9
Spapens e.a., 2001: p.132.
21
zichzelf onderwerp van onderzoek. Wat houdt dit feitelijk in? Is er een verband met een bredere maatschappelijke drang tot identificatie met de eigen stad of regio of de geweldsproblematiek in het algemeen? Is er sprake van vergelijkbare ontwikkelingen in de nieuwe aanwas bij de verschillende voetbalclubs?
1.2 Aanleiding tot het onderzoek Naar aanleiding van het rapport van het COT over de rellen in Rotterdam tijdens en na het kampioensfeest van Feyenoord in 1999, heeft de staatssecretaris van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op 19 november 1999 in een brief aan de Tweede Kamer toegezegd dat nader onderzoek zal plaatsvinden naar de nieuwe aanwas van met name jeugdige vandalen. Deze toezegging heeft zij herhaald op 19 februari 2002. Over de mogelijke opzet van een dergelijk onderzoek is veel discussie gevoerd, waarbij diverse voorstellen werden ingediend en beoordeeld10. Een knelpunt was vooral dat de meer traditionele onderzoeksmethoden met betrekking tot voetbalvandalisme niet adequaat leken. Die methoden houden bijvoorbeeld in dat het gedrag van personen in en rond de stadions wordt geobserveerd, of dat via de supporterskernen contacten worden gelegd met personen die informatie over voetbal gerelateerde problemen kunnen verstrekken. De nieuwe aanwas was echter niet of nauwelijks bekend bij de clubs. Onderzoek op basis van de politieregistratie bood eveneens weinig soelaas, omdat ook bij de politie nog niet veel informatie voorhanden zou zijn. Bovendien registreert de politie vooral informatie over het voorval waarvoor iemand is aangehouden, maar legt zij bij lichtere delicten doorgaans weinig tot geen gegevens vast over de (sociale) achtergrond van een persoon die als verdachte is aangehouden11. Door IVA Tilburg is daarop in maart 2002 aan het ministerie van VWS een alternatieve aanpak voorgesteld, waarin verdachten terzake voetbalgeweld zo snel mogelijk na aanhouding worden benaderd en geïnterviewd. Met deze methodiek waren goede ervaringen opgedaan bij een onderzoek naar uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost. In die gesprekken werd 10 11
22
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 – 2002, 25232, nr. 27. Dit beperkt zich dan vaak tot het nagaan van de inkomens- of schuldpositie van een verdachte omdat die eventueel kan worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen boete.
informatie verkregen over de achtergrond van verdachten, leefstijl, gebruik van drank en drugs, et cetera. De aangehouden verdachten bleken voorts in hoge mate bereid aan dergelijke interviews mee te werken (gemiddeld 95 procent). Bovendien kon de informatie worden aangevuld met gegevens uit de politieregistratie, vooral over criminele antecedenten, maar ook netwerken van gezamenlijk opererende daders kwamen op die manier in beeld. Het voorstel om op deze manier onderzoek te doen naar nieuwe aanwas onder voetbal gerelateerde geweldsplegers werd overgenomen door het ministerie. Mede naar aanleiding van overleg tussen de betrokken ministeries, het Openbaar Ministerie, de KNVB en de burgemeesters van gemeenten met een club in het betaalde voetbal op 27 augustus 2002, is nog een aanvullende onderzoeksvraag naar voren gekomen. Deze vraag behelsde in hoeverre de reeds bestaande kernen van voetbal gerelateerde geweldsplegers afwijken van de nieuwe aanwas. De betrokken instanties hebben allereerst als veronderstelling geuit dat de bestaande kernen zich minder dan de nieuwe aanwas exclusief op voetbal gerelateerd geweld zouden richten, met andere woorden, zij zouden zich ook vaker schuldig maken aan geweldsdelicten in andere omstandigheden. Een tweede veronderstelling was dat de achtergronden van de harde kern zouden kunnen afwijken van die van de nieuwe aanwas. Besloten is deze vraag in het onderzoek mee te nemen. Binnen de gekozen onderzoeksopzet hoefde in principe geen onderscheid te worden gemaakt naar de achtergrond van de geweldsplegers. Vaak was er op het moment dat het interview werd afgenomen nog geen duidelijk inzicht in die (criminele) achtergrond voorhanden, al dan niet in relatie tot geweld rondom het voetballen. Die moest blijken uit het gesprek met de betrokkene of uit nadere analyse van de politieregistratie. Dat laatste kon pas achteraf plaatsvinden, bijvoorbeeld bij verdachten die buiten de politieregio werden aangehouden waar zij zelf woonachtig zijn12.
12
De ervaring leert dat verdachten naar verhouding het vaakst aangehouden worden in de politieregio waar zij woonachtig zijn. Omtrent voetbal gerelateerde delicten kan een beeld worden gekregen uit de (landelijk dekkende) registratie van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme. Dit bestand kon gedurende het onderzoek echter pas achteraf worden geraadpleegd.
23
1.3 Doelstelling van het onderzoek De doelstellingen van het onderzoek zijn als volgt geformuleerd: 1. Onderzoeken van risicofactoren in relatie tot gewelddadig en/of crimineel gedrag, bij verdachten die door de politie zijn aangehouden terzake voetbal gerelateerd geweld. 2. Nagaan in welke mate zij zich tevens schuldig maken aan andere vormen van (gewelds-)criminaliteit, buiten het voetbal om. 3. Opstellen van risicoprofielen van typen geweldsplegers in termen van de kans op herhaalde geweldpleging. 4. Vergelijking van deze profielen met de typologie (in A,B en C-categorieën geweldsplegers) die wordt gehanteerd door het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme. 5. Nagaan welke beleidsmatig beïnvloedbare factoren aan de orde zijn bij voetbal gerelateerd geweld en het doen van aanbevelingen over hoe dit gedrag kan worden tegengegaan.
1.4 Uitvoering van het onderzoek Een belangrijke randvoorwaarde voor het onderzoek was dat het binnen een overzienbare periode en met een proportionele inspanning diende plaats te vinden. De hamvraag bij de uitvoering van het onderzoek was hoe de doelgroep, geweldsplegers in de context van voetbalwedstrijden, het best benaderd kon worden. In de eerder in Nederland uitgevoerde onderzoeken naar voetbal gerelateerd geweld werd ofwel gekozen voor een benadering van personen via supportersverenigingen13, ofwel werd informatie via de politieregistratie verzameld14. Beide methodieken van onderzoek waren in dit geval om twee redenen niet als volledige informatiebron te beschouwen. In de eerste plaats omdat vooraf werd verondersteld dat het bij de 'nieuwe aanwas' van geweldsplegers vooral zou gaan om personen die bij de voetbalclubs niet bekend zouden zijn, zodat benadering via supportersverenigingen niet mogelijk zou zijn. In de tweede plaats was IVA Tilburg uit eerder onderzoek duidelijk geworden dat informatie over de achtergronden van geweldsplegers in 13 14
24
Bijvoorbeeld COT, 1999. Bijvoorbeeld Bieleman, B., Hoogeveen, C. en Meijer, G., Onderzoek Rellen Groningen-Sparta. Voetbalgeweld of uitgaansgeweld. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Justitie. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2000.
veel gevallen slechts beperkt wordt vastgelegd in de processen-verbaal die de politie opmaakt van het verhoor van een aangehouden verdachte. De politieregistratie geeft daarentegen wel goed inzicht in de criminele antecedenten van een persoon en ook gedragspatronen kunnen daaruit redelijk worden afgeleid. Uiteraard moet de betrokkene dan wel een 'bekende' van de politie zijn. Om informatie te verzamelen over de achtergrond van een geweldspleger is een persoonlijk gesprek de beste optie. Om objectieve resultaten te verkrijgen moeten deze gesprekken echter zonder invloed van tussenpersonen gevoerd kunnen worden. Er moet zo weinig mogelijk sprake zijn van vervuiling bij de 'aanlevering' van gesprekspartners. Er is derhalve gekozen voor een directe benadering van door de politie aangehouden verdachten, tijdens wedstrijddagen of in de context van voetbalwedstrijden. Aan hen werd zo spoedig mogelijk na aanhouding gevraagd op basis van vrijwilligheid mee te werken aan een interview. Dit interview werd afgenomen op het politiebureau, zodra het traject van afhandeling door politie en justitie dit toeliet. De interviewgegevens zijn vervolgens gecombineerd met andere informatie die over de betrokkene in de politieregistratie reeds voorhanden was. In totaal zijn op deze wijze op diverse plaatsen in Nederland 86 verdachten geïnterviewd en nagetrokken in de politieregistratie15. Van de verdachten waaraan medewerking is gevraagd heeft 95 procent toegestemd om aan een gesprek deel te nemen. In totaal zijn op de dagen dat door de onderzoekers is geïnterviewd 157 verdachten terzake voetbal gerelateerd geweld aangehouden door de politie. Daarvan hebben de onderzoekers 128 personen daadwerkelijk 'onder ogen' gehad. De anderen waren door de politie overgebracht naar een locatie buiten het bereik van de onderzoeker (een politiebureau elders in de stad bijvoorbeeld), of alweer vrij gelaten was voordat een interview kon worden afgenomen. Van de overblijvende verdachten kon een deel om onderzoeksmatige redenen niet worden gevraagd aan het onderzoek deel te nemen. Zo werden tijdens de wedstrijd Feyenoord – Ajax van 5 oktober 2002 in totaal 47 aanhoudingen verricht. Daarvan zijn 18 personen geïnterviewd (3 personen weigerden mee te werken). Daarna is om drie redenen het interviewen gestaakt. Ten eerste omdat één wedstrijd anders een te grote invloed op het totaalresultaat zou gaan uitoefenen. Ten tweede omdat het gebruikelijk is dat verdachten rondom 15
Voor deze procedure is officiële toestemming gevraagd en verkregen van het Parket Generaal.
25
voetbalwedstrijden bij elkaar in één ruimte worden opgehouden (uiteraard gescheiden naar club) zodat zij onderling informatie kunnen uitwisselen. Ook dit werkt na verloop van tijd mogelijk verstorend op de resultaten. Ten derde omdat de meeste personen waren aangehouden terzake belediging of discriminerende spreekkoren en voorkomen diende te worden dat één type delict de resultaten teveel zou gaan bepalen. Een andere belangrijke randvoorwaarde voor de toepassing van de methodiek van het na aanhouding interviewen op het politiebureau is dat de politie aanhoudingen verricht. Op voorhand kon niet kon worden voorspeld of zich rondom een specifieke wedstrijd problemen zouden voordoen. Op basis van diverse criteria is echter wel een inschatting gemaakt van de trefkans, omdat de onderzoekers om praktische redenen niet bij alle wedstrijden in het betaalde voetbal aanwezig konden zijn. Om te beginnen is als keuzecriterium gehanteerd dat sprake diende te zijn van een zekere rivaliteit tussen de supporters van de desbetreffende BVO's. Daarmee samenhangend is in de tweede plaats gekeken naar de politie-inzet rondom een wedstrijd. Met name de inzet van AanhoudingsEenheden (AE) bleek in zekere zin bepalend voor de vraag of personen werden aangehouden. Wanneer dergelijke eenheden niet actief waren was de kans dat aanhoudingen werden verricht aanzienlijk kleiner, ook wanneer zich serieuze (gewelds-) problemen voordeden16. In de derde plaats is gebruik gemaakt van informatie over mogelijk te verwachten problemen rondom specifieke wedstrijden, welke via het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme werd doorgegeven. Tot slot is door de opdrachtgever een zestal clubs aangeduid welke specifieke aandacht zouden moeten krijgen in het onderzoek, namelijk Ajax, FC Utrecht, NEC, NAC, FC Den Bosch en ADO Den Haag. In de praktijk bleek het echter niet goed mogelijk het onderzoek specifiek op deze prioritaire clubs te richten, door praktische omstandigheden of vanwege het feit dat zich in de onderzoeksperiode geen problemen van betekenis hebben voorgedaan. Tijdens de wedstrijd FC Utrecht – Legia Warschau, waarbij zich ernstige ongeregeldheden hebben voorgedaan, was geen interviewer beschikbaar. Na deze wedstrijd deden zich in de onderzoeksperiode bij wedstrijden van FC Utrecht niet of nauwelijks nog problemen voor, waarschijnlijk mede vanwege de sancties die dan voor de club zouden volgen, zodat rondom wedstrijden van deze club relatief weinig interviews konden worden afgenomen. Bij 16
26
Waarmee overigens niet is gezegd dat indien zich problemen voordoen, verdachten niet achteraf, bijvoorbeeld op basis van video-opnamen, of op grond van nadere recherche-informatie, alsnog worden aangehouden buiten heterdaad. Deze gevallen konden echter om praktische redenen niet worden meegenomen in het onderzoek.
FC Den Bosch en NEC zijn in de onderzoeksperiode niet of nauwelijks aanhoudingen verricht. Voorafgaande aan de gekozen wedstrijden is door de onderzoekers contact opgenomen met de verantwoordelijken bij de desbetreffende politiekorpsen (voetbalcoördinatoren). In de praktijk is vooral samengewerkt met degenen die de arrestantenafhandeling als taak hadden. In principe is gewerkt vanuit het politiebureau of de Unit Arrestantenafhandeling (ARAF), waar eventuele arrestanten naartoe werden overgebracht. Soms bestond de mogelijkheid tot een korte rondgang door het stadion om de sfeer rondom de wedstrijd te proeven, maar voor het onderzoek was dit niet essentieel. De betrokken politiefunctionarissen hebben zich zeer welwillend opgesteld tegenover de onderzoekers en alle medewerking verleend.
27
28
2 Voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit als begrip
2.1 Inleiding In de wetenschappelijke literatuur en binnen de voetbalwereld zelf, worden verschillende begrippen gebruikt om voetbal gerelateerd geweld17 te omschrijven. Het meest gebruikt is de term 'hooliganisme', afgeleid van het Engelse football hooliganism18. De reden hiervoor is niet ver te zoeken. Engeland is niet alleen de bakermat van het voetbal, wat ertoe geleid heeft dat meerdere begrippen, zoals penalty, corner en goal, letterlijk in de loop der jaren zijn vernederlandst. Het Verenigd Koninkrijk is echter ook het land waar het voetbal gerelateerde geweld het eerst als een structureel probleem is gedefinieerd. Ondanks het feit dat het begrip football hooliganism op het eerste gezicht voor zich lijkt te spreken, kan op grond van literatuur worden vastgesteld dat er in aanzienlijke mate semantische spraakverwarring over bestaat en dat gewelddadige gedragingen van individuen, in en rond het voetbal, niet eenduidig worden omschreven. De meest gebruikte begrippen van de laatste jaren zijn hooliganisme en voetbalvandalisme, die vervolgens vrij vlug in negatieve zin worden gebruikt voor geweldsplegers van allerlei slag. Hooliganisme wordt sterk geassocieerd met werkloosheid, dronkenschap en criminaliteit. Reeds in 1997 schreven Bol en van Netburg dat, naast relschoppers die ook in hoge mate betrokken zijn bij de voetbalclubs waarvan zij aanhanger zijn, een nieuwe 17
18
In dit onderzoek wordt de terminologie 'voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit' gebruikt en wordt afstand genomen van andere koepelbegrippen, zoals, hooliganisme, voetbalvandalisme, etc., omdat niet de omschrijving belangrijk is, maar wel de kenmerken die al dan niet leiden tot bepaald gedrag voorwerp van onderzoek zijn. In dit verband verwijzen we naar eerder soortgelijk uitgevoerd onderzoek in het kader van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost. Spapens e.a. 2001. Junger-Tas J., Youth and Violence in Europe. Studies on Crime and Crime Prevention, 1, 1996, p 31-58.
29
generatie geweldsplegers is opgestaan die bestaat uit vooral jonge jongens, die het voetbalgebeuren vooral als vertier en middel tot uitleving zien19. Ook in recente publicaties worden begrippen als voetbalsupporters, hooligans en voetbalvandalen door politie, media en wetenschap door elkaar gebruikt20. De definitiekwestie ligt met name gevoelig omdat zij direct raakt aan de discussie over de vraag of voetbal gerelateerd geweld in verband kan worden gebracht met het voetbal als zodanig, of dat het hier gaat om de manifestatie van een maatschappelijk probleem dat zich onherroepelijk naar een andere setting zal verplaatsen indien de uiting ervan rondom het voetballen onmogelijk zou kunnen worden gemaakt. Afhankelijk van het gekozen vertrekpunt verschilt uiteraard ook de terminologie waarmee geweldsplegers worden beschreven en de definities die men hanteert. Het is daarom zaak om zorgvuldig aandacht te besteden aan dit vraagstuk. In de volgende paragrafen wordt uitgebreid ingegaan op definities die in de literatuur gehanteerd worden over voetbal gerelateerd geweld. We verwezen eerder reeds naar het probleem van verwarring inzake definities. Navolgend wordt eerst een definitie gegeven volgens Van Dale en het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme. Vervolgens wordt een kort overzicht gegeven van operationele invullingen van verschillende begrippen die in de recente literatuur voorkomen en die alle verwijzen naar specifieke aspecten van voetbal gerelateerde criminaliteit (bijvoorbeeld, harde kern, meelopers, doeners, denkers, wanna-be's, nieuwe aanwas), maar die te vaak door elkaar worden gehaald. Verder wordt de terminologie beargumenteerd die in dit onderzoek wordt gebruikt. Tenslotte wordt een juridische invulling gegeven van het begrip voetbal gerelateerde criminaliteit.
2.2 Definities van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit Definitie volgens Van Dale Van Dale hanteert vier begrippen die verwijzen naar voetbal gerelateerd geweld. Dit zijn hooliganisme, voetbalvandalisme, voetbalagressie en voetbalgeweld. Hooliganisme wordt omschreven als: 'Engelse oorspronkelijke naam van 19 20
30
Bol M.W. en van Netburg, C.J., Voetbalvandalen/voetbalcriminelen, Ministerie van Justitie, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. 's-Gravenhage: WODC, 1997. Kohlen, P. Hooliganisme, meelopers, doeners en denkers. Algemeen Politieblad, 6, 2000, pp. 68.
een Ierse familie in Londen omstreeks 1900, die zeer vandalistisch was'21. Voetbalvandalisme wordt op grond van Van Dale (1992), samengevat als het barbaars, zinloos en baldadig vernielen van publiek eigendom, auto's, winkelvensters, et cetera. Voetbalagressie heeft specifiek te maken met agressieve handelingen in en om het voetbalveld en voetbalgeweld slaat op gewelddadigheden van personen voor, tijdens en/of na een voetbalwedstrijd22. Hoewel Van Dale dus verschillende gradaties hanteert al naar gelang de precieze uitingsvorm van het geweld, namelijk vernieling van materieel bezit, agressie (verbaal en non-verbaal) en gewelddadigheden in het algemeen (ook fysiek geweld derhalve), is de overeenkomst dat een direct verband met het voetbal wordt gelegd. Definitie van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme Het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme omschrijft voetbalvandalisme als: 'Gedragingen van personen alleen of in groepen, in relatie tot een in Nederland of in het buitenland gespeelde voetbalwedstrijd, waarbij tenminste één club uit het betaalde voetbal of het nationale elftal is betrokken, die te maken hebben met verstoring van de openbare orde/veiligheid en/of het plegen van strafbare feiten met betrekking tot die wedstrijd in en rond het stadion, dan wel gepleegd tijdens het gaan naar en van deze wedstrijd'.23 Belangrijk in deze definitie is het feit dat het geweld zich 'in relatie' tot een voetbalwedstrijd dient af te spelen. Het hoeft derhalve niet alleen te gaan om geweld dat zich afspeelt in de directe omgeving van een voetbalstadion. Semantische spraakverwarring inzake voetbal gerelateerd geweld Om de groep van personen aan te duiden die zich schuldig maakt aan vormen van voetbalcriminaliteit, wordt het meest het begrip 'harde kern' gehanteerd.24 In de literatuur wordt overigens niet over één harde kern gesproken, omdat bij de meeste clubs sprake is van meerdere harde kernen en in het verlengde daarvan van meerdere risicogroepen.25
21 22 23 24
25
Van Dale, Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht-Antwerpen: Tulp bv. 1992, p.1194. Van Dale, 1992, ibid. C.I.V., 2001: p. 27. Ferwerda en Gelissen, Voetbalcriminaliteit. Veroveren hooligans het publieke domein? Justitiële Verkenningen, 27, 2001: 84-94. Overigens is ook over het begrip 'harde kern' geen eenduidigheid. Volgens supportersverenigingen verwijst dit begrip slechts naar de meest trouwe aanhang van een voetbalclub en mag daarbij a priori geen relatie worden gelegd met gewelddadig gedrag. Kohlen, 2000.
31
De harde kern wordt in de literatuur omschreven als een kleine groep van ongeveer 10 personen, vaak oudere mannen, die vooral gekenmerkt worden door hun leiderschap, denk- en regisseurwerk bij het voetbal gerelateerd geweld. Deze groep blijft meestal op de achtergrond bij incidenten en is vooral actief in het organiseren van rellen. De criminele daden laten zij meestal over aan andere hooligans die in de literatuur worden omschreven als meelopers en 'wanna-be's'. Deze laatste groepen treden meestal wel op de voorgrond en vormen een goede dekmantel voor de criminele activiteiten van de harde kern. Verder wordt de harde kern ook gekenmerkt door antecedenten die betrekking hebben op niet voetbal gerelateerde criminaliteit. De groep meelopers is volgens Ferwerda en Gelissen (2001) in de regel veel groter dan de harde kern hooligans. Zij zijn meestal mannelijk en tussen de 15 en de 25 jaar oud. De meelopers willen graag carrière maken en opklimmen op de hiërarchische ladder en willen hebben daar ook veel voor over. Zij staan meestal in de frontlinie bij conflicten en zijn zeer gevoelig voor groepsdynamische processen, wat ervoor zorgt dat zich belangrijk en onkreukbaar voelen omdat ze meestal opereren vanuit de gedachte niet gepakt te kunnen worden, wat ook vaak het geval is26. De groep 'wanna-be's' tenslotte is onbepaald qua omvang en structuurloos. Eigenlijk verdienen zij niet het label van hooligan, ze zijn vooral uit op sensatie en kicks en voetbal is bij wijze van spreken de arena waar alles gebeurt27. Deze groep zorgt er vaak voor dat de indruk wordt gewekt dat er veel hooligans aan het werk zijn. De groep van 'wanna-be's' pleegt echter maar zelden strafbare feiten. Als zij dat wel doen gaat het vaak om het gooien van stenen naar de tegenstander. Voorts beperken hun activiteiten zich vaak tot het uitdagen van supporters van de tegenstander28. De nieuwe aanwas is een laatste en belangrijke categorie die wordt vermeld, onder meer door het CIV. Het zou daarbij meestal gaan om jongeren (16 tot 20 jaar) die eigenlijk geen directe binding met het voetbal hebben, die onder invloed van alcohol en drugs naar voetbalwedstrijden komen en geregeld voor, tijdens of na de wedstrijd geweld plegen. Volgens het CIV blijkt elk jaar min of meer sprake te zijn van een nieuwe aanwas van voetbalvandalen. Opvallend is dat over de laatste drie seizoenen ruim 75 procent van de arrestanten zo26 27 28
32
Ferwerda en Gelissen, 2001, Adang O., Van voetbalvandalisme naar voetbalcriminaliteit. Tijdschrift voor de politie, 59, 1997, pp. 26-30 en Adang O. Jonge mannen in groepen; een geweldige combinatie? Justitiële Verkenningen, 26, 2000, pp.: 72-80. Ferwerda en Gelissen, 2001. Ferwerda en Gelissen, 2001.
genaamde 'first-offenders' zijn, althans waar het voetbal gerelateerd geweld betreft29. Door het CIV worden deze jongeren beschreven als first-offenders, omdat ze nog niet in de statistieken van voetbal gerelateerde criminelen voorkomen30. Door de politie daarentegen worden deze jongeren veelal omschreven als problematische jongeren, waarvan een aantal in het criminele circuit rondhangen31. In tegenstelling tot de harde kern, is er zeer weinig bekend over deze groep. Kenmerkend is dat er geen harde afbakeningen kunnen worden gemaakt van de afzonderlijke typeringen en de groepen die daarbinnen worden onderscheiden. Zo kunnen bijvoorbeeld 'meelopers', 'wanna-be's' en 'nieuwe aanwas' in de praktijk overlappende groepen zijn. Ook is geen sprake van een statische situatie. Personen kunnen uiteraard wisselen van groepering of doorgroeien. Tot slot is het voetbal gerelateerde geweld door de jaren heen onderhavig geweest aan een ontwikkeling, welke ertoe leidt dat typologieën soms beperkt houdbaar lijken te zijn. Hierop komen we in paragraaf 2.4 nader terug. Juridische definitie van voetbal gerelateerd geweld Als gevolg van het steeds problematischer worden van het voetbal gerelateerd geweld, werd midden de jaren tachtig door justitie getracht een juridische afbakening van het begrip te geven32. 'Iemand kan als voetbalvandaal worden aanzien wanneer hij zich schuldig maakt aan vernieling (art. 350 WvSr), baldadigheid (art. 424 WvSr), mishandeling (art. 300 WvSr) of openlijke geweldpleging (art. 141 WvSr) bij gelegenheid van een voetbalwedstrijd.' In tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland, beschikt Nederland niet over een specifieke voetbalwet. Om voetbal gerelateerd geweld te bestraffen, wordt in hoofdzaak een beroep gedaan op het strafrecht, de spoorwegwet en het vuurwerkbesluit. De meeste strafbare feiten, gerelateerd aan het voetbal, hebben betrekking op de volgende wetsartikelen: openlijke geweldpleging (SR 141 1), niet voldoen aan bevel (SR 184), belediging van een ambtenaar (SR 267 2), de Wet ID (SR 435 f), belediging groep (SR 137 c), vernieling (SR 350 1) en Algemene Politie Verordening (APV). In mindere mate gelden de volgende 29 30 31 32
Het CIV houdt alleen bij in hoeverre er sprake is geweest van aanhouding met betrekking tot voetbal gerelateerde delicten. Er bestaat op landelijk niveau geen registratie van de andere vormen van criminaliteit waarbij men (eventueel) betrokken is geweest. CIV, 2002. Bol en Netburg, 1997. Cachet en Muller, 1991, p. 24, Beslissen over voetbalvandalisme; permanent probleem. Crisis Onderzoek Team, Rijksuniversiteit Leiden, Eramus Universiteit Rotterdam. Arnhem: Gouda Quint bv.
33
wetsartikelen: poging tot zware mishandeling (SR 302 1/45), diefstal (SR 310, 311), brandgevaar (SR 429 1) en openbare dronkenschap (SR 453 1). Wat het vuurwerkbesluit betreft, wordt verwezen naar het afsteken van vuurwerk en de Wet wapens en munitie (WWM) Sinds de publicatie van het voornoemde rapport van Cachet en Muller zijn er in Nederland en op Europees vlak verschillende maatregelingen genomen ter voorkoming, opsporing, beteugeling en afhandeling van voetbalvandalisme. Omdat het onderhavige onderzoek niet de intentie heeft de wetgeving volledig te beschrijven wordt niet verder ingegaan op nationale en internationale wetgeving. In deel 2 wordt een gedetailleerd overzicht geboden van de strafbare feiten die ten laste werden gelegd aan de aangehouden verdachten. Verder wordt een overzicht gegeven van alle strafbare feiten die door het CIV werden geregistreerd tijdens de onderzoeksperiode, die liep van 18 augustus tot en met 22 december 2002.
2.3 Het begrip voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit In dit onderzoek is bewust gekozen om het begrip 'voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit' te hanteren33. Deze term is de meest neutrale omschrijving van gewelddadige gebeurtenissen in of buiten een voetbalstadion en voor, tijdens of na een wedstrijd. Het begrip is voorts onafhankelijk van de binding met het voetbal als sport van de personen die zich aan deze vorm van geweldscriminaliteit schuldig maken. De omschrijving vertrekt niet van abstracte typologieën die empirisch weinig zeggen, maar verwijst naar het hele gamma van individuen die betrokken zijn bij voetbal gerelateerd geweld, ongeacht of het first-offenders, recidivisten, hooligans of wat dan ook zijn. Het uitgangspunt in dit onderzoek is na te gaan welke oorzakelijke en/of faciliterende factoren aanleiding geven tot voetbal gerelateerd geweld. Dit betekent dat alleen op grond van empirisch onderzoek, gezocht wordt naar differentiaties binnen de doelgroep van individuen die voetbal gerelateerde criminaliteit plegen. Daarbij zijn meer algemene risicofactoren met betrekking tot gewelddadig gedrag, in de achtergrond van de geweldsplegers, het vertrekpunt en niet zozeer het vertoonde groepsgedrag.
33
34
Het gebruik van de termen hooliganisme, voetbalvandalen, harde kern, supporters, etc wordt in dit onderzoek zoveel mogelijk vermeden. Er wordt wel gesproken van individuen of personen. Geraadpleegde bronnen worden uiteraard wel authentiek weergegeven.
Bij de term 'voetbal gerelateerd geweld' worden twee restricties gehanteerd. In de eerste plaats betreft het alleen incidenten die zich hebben voorgedaan tijdens wedstrijden in de eerste divisie (Gouden Gids Divisie) en eredivisie (Holland Casino Divisie) van het betaalde voetbal in Nederland. Geweld tijdens wedstrijden in het amateurvoetbal, waarover in de media overigens met regelmaat wordt bericht, is buiten beschouwing gebleven. In de tweede plaats is een restrictie in termen van tijd gehanteerd. Alleen geweld dat zich voor, tijdens of na afloop van een voetbalwedstrijd heeft voorgedaan is meegenomen. Het aanhouden van die restrictie is zeer belangrijk, omdat voetbal gerelateerd geweld ook in verband wordt gebracht met andere vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld uitgaansgeweld34. Spapens e.a. (2001) constateren bijvoorbeeld dat ook tijdens het uitgaan geprovoceerd wordt door middel van verwijzingen (liedjes, yells) naar voetbalclubs die afkomstig zijn uit een andere stad35. Een en ander kan gemakkelijk leiden tot geweldsincidenten, maar deze worden in het kader van het onderhavige onderzoek dus uitgesloten van de definitie. Dit neemt uiteraard echter niet weg dat het vanuit wetenschappelijk en beleidsmatig oogpunt van belang kan zijn om het geweld rondom amateurwedstrijden en het verband tussen bepaalde vormen van criminaliteit en voetbal gerelateerd geweld op enig moment nader te onderzoeken.
2.4 Voetbal gerelateerd geweld: toenemende complexiteit Inleiding Het voetbalgeweld heeft de voorbije 25 jaar ingrijpende veranderingen doorgemaakt. Wat ooit kon worden gezien als vrij goed controleerbaar probleem binnen de stadions, heeft zich ontwikkeld tot een complex fenomeen dat zich ook buiten wedstrijddagen manifesteert. In deze ontwikkeling kunnen drie breuklijnen worden onderscheiden. In deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Vervolgens zullen de problemen worden belicht die ontstaan wanneer men typologieën omtrent voetbalgeweldplegers wil formuleren op grond van het rondom de wedstrijden vertoonde (groeps-)gedrag.
34 35
Bieleman e.a, 2000. Spapens e.a 2001: p. 132.
35
Ontwikkelingen in het voetbal gerelateerde geweld In de literatuur over voetbal gerelateerde geweld worden in grote lijnen drie periodes aangeduid, waarin steeds nieuwe en complexere ontwikkelingen zich hebben voorgedaan. In de jaren zeventig ontstonden bij een aantal clubs de zogenaamde supporterssides die al snel omschreven werden als harde kern supporters. Ordehandhavers wisten vrij vlug dat de harde kern van Feyenoord zich nestelde in Vak S en bij Ajax ontstond bijvoorbeeld de F-side36. Voor de ordehandhavers was dit vrij nieuwe fenomeen goed controleerbaar en min of meer voorspelbaar, omdat het zich vooral in de stadions en rondom de wedstrijden manifesteerde. De maatregelen die werden genomen bleken naar verhouding effectief. Zo werden de supporterskernen gescheiden, er werden hekken rond het veld geplaatst en de politie voorzag in meer inzet bij zogenaamde risicowedstrijden. De verantwoordelijkheid voor het voetbalgeweld werd in de eerste plaats bij de clubs gelegd37. Het rapport van de Commissie Veiligheid Voetbalbezoek (1981), zorgt voor een eerste breuklijn. In dit rapport wordt gepleit voor een betere coördinatie tussen politiediensten, het aanstellen van een veiligheidsfunctionaris per club en bij de KNVB en worden hogere veiligheidseisen aan de stadions bepleit38. Vanaf halverwege de jaren tachtig kreeg het voetbalgeweld een prominente plaats op de politieke agenda in Nederland. De aanleidingen daarvoor in binnen- en buitenland waren legio. Het Heizeldrama in 1985 in Brussel (JuventusLiverpool) staat bij iedereen nog in het geheugen gegrift. Er tekenden zich in deze periode duidelijke veranderingen af waarbij vier aspecten van belang zijn. Ten eerste groeide het aantal voetbalgeweldplegers en kregen meer clubs te maken met risicosupporters. Ten tweede nam de sociale cohesie van de traditionele sides van de clubs af, waardoor het voor de ordehandhavers steeds moeilijker werd om het principe van kennen en gekend worden toe te passen. In de derde plaats nam de voorspelbaarheid van de onregelmatigheden rond voetbalwedstrijden af. Voetbalgeweldplegers opereerden vaker in kleine groepjes of individueel en verschoven hun activiteiten van binnen de stadions naar buiten. Tot slot verminderde de invloed van de reguliere politiefunctionarissen op risicosupporters. Dit alles zorgde er mede voor dat in 1985 het Landelijk 36 37 38
36
Pieloor, R.A., van de Meer, B. en Bakker, M. (2002). F-Side is niet makkelijk. Utrecht: Het Spectrum. Van der Torre, E.J., Muller, E.R., Rosenthal, U. en Bezuyen, M.J. (2002). Openbare orde. Ernstige verstoringen, ontwikkelingen, beleid. Kluwer: Alphen aan den Rijn. Van der Torre e.a., 2002.
Overleg Voetbalvandalisme (LOV) en het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV) werden opgericht. Tevens werd de samenwerking tussen politie, voetbalclubs en KNVB verbeterd. Bij aanvang van de jaren negentig is met name veel geïnvesteerd in technopreventieve en sociaal preventieve maatregelen. De stadions werden heringericht waardoor supporters van de uit- en thuis spelende clubs volledig van elkaar gescheiden werden, er werden videocamera's geplaatst, er werden bussluizen gebouwd, et cetera. Verder verschenen de supportersbegeleiders en stewards op het toneel. Vanaf het seizoen 1996-1997 werd het zogeheten Clubcard-systeem voor alle eredivisieclubs verplicht, waardoor de clubs in de gelegenheid werden gesteld om stadionverboden uit te spreken en de KNVB op grond van die clubinformatie vervolgens landelijke stadionverboden konden opleggen. Al deze maatregelen zorgden ervoor dat het geweld rondom voetbalwedstrijden beheersbaar bleef. Deze periode komt echter tot een eind wanneer bij de huldiging van de landskampioen Feyenoord (mei 1993) zich ernstige onregelmatigheden voordoen waarbij ruim 50 personen worden gearresteerd en verschillende agenten gewond raken. Dit voorval luidt de derde periode in39. Midden de jaren negentig leeft het voetbalgeweld weer op en komt het regelmatig tot een hevig treffen tussen gewelddadige aanhangers van verschillende clubs. De politie ziet in dat het fenomeen escaleert en dat de veiligheid van de ordehandhavers steeds minder gegarandeerd kan worden. In 1997 komt een Ajax-aanhanger om het leven tijdens een treffen in een veld bij Beverwijk. Verder is er de vaststelling dat de rellen zich in toenemende mate verplaatsen naar de binnenstad of naar de periferie van de stadions40. In 1999 ontstaan, opnieuw rondom een kampioensfeest van Feyenoord, hevige rellen in de binnenstad van Rotterdam, waarbij politiemensen zich zelfs genoodzaakt zien gericht op geweldsplegers het vuur te openen. Een opmerkelijke conclusie die bij de evaluatie van deze ongeregeldheden wordt getrokken is dat een belangrijk deel van de geweldsplegers in het geheel niet bekend was als aanhanger of supporter van de voetbalclub Feyenoord41. In 2002 blokkeerden aanhangers van FC Utrecht op een doordeweekse dag het treinverkeer rondom de stad Utrecht uit protest tegen de faciliteiten om uitwedstrijden te bezoeken. Begin 2003 werden middenstanders in Alkmaar bedreigd door aanhangers van de voetbalclub AZ, omdat zij bezwaar maakten tegen de bouw van een nieuw stadion voor deze 39 40 41
Van der Torre e.a., 2002. Van der Torre e.a., 2002 COT, 1999.
37
club. Dit omdat in het stadion ook een winkelcentrum was gepland dat voor extra concurrentie zou kunnen zorgen. Bestuurders en raadsleden van gemeenten waar de lokale betaald voetbalclub noodlijdend is, worden onder zware druk gezet om financiële steun te verlenen aan die clubs. Tegenstanders van financiële steunverlening kunnen rekenen op bedreigingen of zwaardere vormen van intimidatie. Op grond van deze en vergelijkbare voorbeelden kan worden gesteld dat het voetbalgerelateerde geweld steeds verder af komt te staan van de context van de voetbalwedstrijd. Door Van der Torre e.a. (2002) wordt een aantal patronen aangeduid die wijzen op de toenemende complexiteit van het voetbalgerelateerde geweld: 1. Binnen de groep van voetbalgeweldplegers treden subgroepen op. De doorgewinterde hooligans worden omschreven als de regelende hooligans die bij rellen op de achtergrond blijven en het werk laten opknappen door meelopers en nieuwe aanwas. 2. De ordeverstoringen door voetbalhooligans gebeuren in toenemende mate op diverse plaatsen en tijdstippen en het voetbalgeweld beperkt zich niet tot de periode van de voetbalcompetitie. 3. Het voetbalgeweld raakt in toenemende mate vermengd met andere vormen van ordeverstoringen. Voetbalwedstrijden zijn voor sommige groepen jongeren een welkome gelegenheid om de orde te verstoren, ze voelen minder binding met de clubs dan 'traditionele' hooligans. 4. De sociale cohesie onder de voetbalgeweldplegers verliest sterk aan betekenis, alsook de homogeniteit in leeftijd, clubbinding, gedrag, frequentie van het bezoeken van wedstrijden en maatschappelijke positie. De vertrouwde harde kernen zijn uit elkaar gevallen. Er treden nieuwe types van voetbalgeweldplegers naar voren, zoals de weerbarstige hooligans, de mediagenieke hooligans, de hooligans die (soms) los gaan, de toegeruste hooligans, de calculerende hooligans en de snel gekrenkte supporters42. Verbanden tussen voetbalgerelateerd geweld en geweld in andere situaties Wanneer de drie perioden worden overzien lijkt grosso modo sprake van een ontwikkeling waarin het geweld zich eerst vooral binnen de stadions voordoet. Als gevolg van verbeterde veiligheidsmaatregelen en andere preventieve maatregelen in de stadions treedt vervolgens een verschuiving op naar buiten: voetbalgeweld gaat zich meer afspelen rondom de stadions en in de binnensteden. In de derde periode lijken tijd en plaats er steeds minder toe te doen. De vlag 42
38
Om een gedetailleerd overzicht te krijgen van patronen van voetbal gerelateerd geweld, wordt verwezen naar van der Torre e.a., 2002: pp.129-139.
van de voetbalvereniging vormt slechts de legitimatie voor geweldplegingen en ordeverstoringen43. De toegenomen complexiteit van het voetbal gerelateerde geweld, zorgt ervoor dat afgebakende typologieën van geweldsplegers, op basis van gedrag rondom voetbalwedstrijden, steeds minder houdbaar zijn. Bovendien wordt verondersteld dat er een verband bestaat tussen gewelddadig gedrag bij voetbalwedstrijden en in andere hoedanigheden, bijvoorbeeld uitgaansgeweld, hoewel dit uit enkele tot nog toe uitgevoerde onderzoeken niet als substantieel naar voren komt44. Daarbij moet echter worden aangetekend dat het gemiddelde uitgaanspubliek qua omvang en samenstelling op het eerste gezicht sterk afwijkt van het publiek in de voetbalstadions, bijvoorbeeld met betrekking tot de verhouding mannen en vrouwen en autochtonen en allochtonen. De regelmatige bezoekers van voetbalwedstrijden vormen slechts een kleine minderheid van het uitgaanspubliek. Het onderzoek van Bieleman e.a. (2000) had betrekking op een incident dat zich afspeelde rondom een kampioenswedstrijd (de Oosterparkrellen), waarbij waarschijnlijk eveneens een breder publiek aanwezig is dan de regelmatige bezoekers van de voetbalwedstrijden. Ook is het mogelijk dat (regelmatige) plegers van geweld zich gezien hun ervaringen met het optreden van de politie bij voetbalwedstrijden, ook in een andere context, zoals het uitgaan, gemakkelijker aan aanhouding weten onttrekken. In het onderhavige onderzoek zal dan ook nadrukkelijker worden gekeken naar de eventuele overige criminele activiteiten van personen die zijn aangehouden ter zake voetbal gerelateerd geweld. Op grond van de conclusie dat het voetbal gerelateerde geweld complexer is geworden en minder direct gerelateerd aan de wedstrijden zelf, ligt het voor de hand om niet te vertrekken van typologieën die vooral op basis van het vertoonde (groeps-)gedrag van geweldsplegers tot stand zijn gekomen. In plaats daarvan wordt op individueel niveau gekeken naar de achtergronden van aangehouden geweldsplegers. Dit gebeurt aan de hand van de meer algemeen geldende risicofactoren met betrekking tot crimineel – en in het bijzonder
43 44
Waarmee overigens niet is gezegd dat gewelddadige incidenten zich in het geheel niet meer in of rondom de stadions of op wedstrijddagen afspelen. Zie Bieleman e.a., 2000 en Spapens e.a. 2001. In het laatstgenoemde onderzoek naar verdachten van uitgaansgeweld bleken van 134 geïnterviewde verdachten slechts 5 personen eerder aangehouden terzake voetbal gerelateerd geweld. Overigens was 76 procent van de voor uitgaansgeweld aangehouden verdachten reeds eerder met de politie in aanraking geweest.
39
gewelddadig – gedrag. In het volgende hoofdstuk wordt beschreven om welke risicofactoren het gaat.
40
3 Risicofactoren van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op risicofactoren met betrekking tot voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit. Alvorens deze specifiek te bespreken, wordt eerst kort ingegaan op determinanten van crimineel gedrag in het algemeen. Deze algemene insteek is belangrijk, omdat er op het ogenblik onvoldoende wetenschappelijke evidentie bestaat om te spreken van typische risicofactoren die met voetbal te maken hebben. Dit betekent dat risicofactoren die aanleiding kunnen geven tot voetbal gerelateerde criminaliteit hoogst waarschijnlijk ook van toepassing zijn op andere vormen van crimineel geweld. Niettemin zal in dit hoofdstuk enigszins worden nagegaan of sprake kan zijn voor voetbal gerelateerd geweld typerende risicofactoren. In de literatuur wordt in grote lijnen een vijftal determinanten van crimineel gedrag beschreven. Deze kunnen worden onderverdeeld in: 1. Demografische factoren, zoals leeftijd, geslacht, etnische afkomst en intellectueel functioneren. 2. Historische factoren die vooral betrekking hebben op criminele antecedenten. 3. Omgevingsfactoren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het gezin van herkomst en twee sociale biotopen, zoals de school en de vriendenkring. 4. Psychologische factoren. 5. Faciliterende factoren die vooral betrekking hebben op alcohol- en drugsmisbruik. We gaan op deze afzonderlijke factoren nader in. 41
3.2 Demografische factoren Leeftijd als risicofactor Leeftijd is een eerste risicofactor die onderdeel uitmaakt van demografische factoren. Uit de beschikbare literatuur blijkt dat hoe jonger de delinquent is, des te groter de kans zal zijn dat hij recidiveert45. In een metastudie van Gendreau e.a. (1996), waarin 131 studies werden opgenomen, vonden de onderzoekers eveneens een significant verband tussen recidive en leeftijd. Ook in eerder uitgevoerd meta-analytisch onderzoek kwam men tot die vaststelling46. Volgens Greaves (1991) is de adolescentiefase cruciaal voor het al dan niet ontwikkelen van crimineel gedrag. Vanaf het dertigste levensjaar blijkt er een afname te zijn van crimineel gedrag. In 1980 was het aantal veroordelingen voor misdaden in de leeftijdscategorie tussen 15 en 24 jaar in de USA bijvoorbeeld driemaal hoger dan in alle andere leeftijdscategorieën. Empirisch onderzoek naar geweldsplegers in Nederland ondersteunt dit beeld grotendeels. Terlouw e.a. (2000) plaatsen het grootste deel van de plegers van straatgeweld in de leeftijdscategorie van 12 – 17 jaar (42 procent). Spapens e.a. (2001) vonden dat 66 procent van de verdachten van uitgaansgeweld 24 jaar of jonger was. Afhankelijk van het type geweldsdelict kan de leeftijd echter verschillen. Zo vonden Spapens en Bruinsma (2002) dat bij geweldsdelicten waarbij een vuurwapen werd gebruikt de verdachten doorgaans wat ouder zijn. Slechts 39 procent van de verdachten was 24 jaar of jonger. De verklaring voor deze verschillen ligt over het algemeen in praktische randvoorwaarden. Zo gaan jongeren vaak pas uit in het stadscentrum vanaf een leeftijd van 16 – 18 jaar. Vuurwapens blijken over het algemeen pas verkrijgbaar voor personen die al een zekere criminele carrière gemaakt hebben en die bekend zijn in het milieu. Dat geldt doorgaans in mindere mate voor personen van relatief jonge leeftijd. Ook in relatie tot voetballen kan een dergelijk verband worden verwacht, omdat jongeren over het algemeen pas vanaf een wat oudere leeftijd, naar schatting vanaf omstreeks 16 jaar, zelfstandig naar voetbalwedstrijden gaan. Leeftijd en voetbal gerelateerd geweld Ook in de literatuur die specifiek over voetbal gerelateerd geweld handelt zijn onderzoekers het erover eens dat de leeftijd van de geweldsplegers gemiddeld lijkt toe te nemen. Het idee dat de meeste jongeren op een bepaalde leeftijd 45 46
42
Goethals en Bouverne-De Bie, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding. Gent: Academia Press, 2000. Onder andere Pritchard, Stable predictors of recidivism: A Summary Criminology, 25, 1979, pp 238-299.
stoppen met gewelddadige praktijken klopt niet meer47. Bol en van Netburg (1997) onderscheiden oudere en jongere voetbal gerelateerde geweldplegers. De oudere figuren binnen de harde kernen zijn tussen de 30 en de 35 jaar en nemen nog steeds hun plaats in het vak in. Er doet zich wel een geleidelijke uitstroom van ouderen voor, terwijl tegelijkertijd een instroom van jongeren wordt vastgesteld. De volgende twee onderzoeken bevestigen deze vaststelling slechts ten dele. In het onderzoek van Hilhorst, Horde en van Dijk (1990) werden 70 supporters van het toenmalige FC Den Haag geïnterviewd. Dertien procent van de respondenten was jonger dan 16 jaar, 54 procent was tussen de 17 en 22 jaar oud, 24 procent tussen de 23 en 29 jaar en 9 procent was ouder dan 30 jaar. In het onderzoek van Bieleveld, Hoogeveen en Meijer (2000) was 28 procent van de gearresteerden jonger dan 17 jaar, 51 procent was tussen de 18 en de 24 jaar, 20 procent was tussen de 25 en de 35 jaar en slecht 2 procent was ouder dan 35 jaar. Op zich zijn de verschillen in beide onderzoeken vrij klein. Daarbij moet wel worden aangetekend dat een vergelijking vanuit methodologisch oogpunt niet helemaal opgaat omdat het onderzoek van Bieleman e.a. (2000) betrekking had op aangehouden verdachten terwijl het onderzoek van Hilhorst e.a. (1990) betrekking had op aanhangers die werden geïnterviewd in de supportersclub. Beide studies tonen echter aan dat grootste groep zich situeert tussen de 18 en de 24 jaar en dat het aandeel ouderen en jongeren relatief lager is48. De generaliseerbaarheid van de uitkomsten van beide onderzoeken is overigens beperkt, omdat het in beide gevallen niet gaat om een dwarsdoorsnede van de populatie van voetbalgerelateerde geweldsplegers. Geslacht als risicofactor Geslacht speelt in het algemeen een belangrijke rol in relatie tot crimineel gedrag en geweldscriminaliteit in het bijzonder. Onderzoek toont aan dat mannen meer kans lopen crimineel gedrag te ontwikkelen dan vrouwen. Sekse wordt als voorspeller van crimineel gedrag echter maar zelden in onderzoek meegenomen. Dit heeft vooral te maken met het geringe aantal vrouwen dat wordt aangehouden en veroordeeld. Een interessante vraag is of crimineel gedrag bij vrouwen en mannen door dezelfde factoren worden voorspeld. Uit sommige onderzoeken komt de suggestie naar voren dat crimineel gedrag bij 47
48
Dateweerd J., De rush van het rellen: een onderzoek naar de achtergronden van supporters geweld bij voetbalwedstrijden i.h.a. en F.C. Twente i.h.b., Internationaal Politie Instituut Twente: Universiteit Twente.1997, Deze visie strookt niet met de bevindingen van Carnibella, G., Fox, A., Fox, K, McCann, J., Marsh, J. en Marsh, P. (1996) waarin wordt verwezen naar van de Sande (1987) die vindt dat meer dan 70 procent van de voetbal gerelateerde geweldplegers jonger is dan 21 jaar en bijna niemand ouder is dan 30 jaar. Zie dezelfde vaststelling bij: Kohlen, 2000: pp 6-8.
43
vrouwen een andere genese kent dan bij mannen. Bonta, Pang en WallaceCapretta (1995) vonden de volgende drie voorspellers van crimineel gedrag bij vrouwen: het niet hebben van een partner en kinderen, een lage sociaaleconomische status zonder inkomen en tot slot seksueel en fysiek geweld in de (vroege) volwassenheid. Uit het beschikbare empirische onderzoek naar verdachten van geweldsdelicten blijkt voortdurend dat vrouwen in die populatie sterk zijn ondervertegenwoordigd. Uitgaansgeweld blijkt voor 96 procent een mannelijke aangelegenheid en geweldsdelicten met een vuurwapen worden in 95 procent van de gevallen door mannen gepleegd49. In gevallen van straatgeweld bedraagt het percentage vrouwen echter 9 procent. Ook huiselijk geweld wordt in ongeveer 10 procent van de gevallen door vrouwen gepleegd50. Geslacht en voetbal gerelateerd geweld Voetbal gerelateerd geweld lijkt eveneens een aangelegenheid waarin mannen de boventoon voeren. Uit geen van de beschikbare publicaties komen aanwijzingen naar voren dat vrouwen daarbij in enige mate betrokken zouden zijn. Bol en van Netburg (1997) en Verleyen en De Smet (1996) stellen echter dat meisjes wel degelijk deel uitmaken van groep en voetbalvandalen, maar dat zij op de achtergrond blijven wanneer het op rellen aankomt. Meisjes stellen zich achter de jongens op en sommigen slagen er zelfs in om hun vriendje te kalmeren. Als de meisjes in gevaar dreigen te komen, kunnen ze rekenen op de steun van de rest van de groep. Etnische afkomst als risicofactor Het behoren tot een etnische minderheid komt in meerdere criminologische studies aan bod als een risicofactor voor crimineel gedrag51. In dezelfde zin rapporteerden ook Gottfredson, Mitchell-Herzfeld en Flanagan (1982) een posi49
50 51
44
Spapens A.C. e.a. 2001, Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma, Vuurwapens gezocht. Vuurwapengebruik, -bezit en –handel in Nederland 1998 – 2000. Onderzoek in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), Ministerie van Justitie. Tilburg: IVA Tilburg/Universiteit van Tilburg, 2002. Respectievelijk Spapens e.a. 2001, Spapens en Bruinsma 2002, Terlouw e.a. 2000, en Spapens A..C., C.E. Hoogeveen en C.A.M. Pardoel, De reactie van de politie op huiselijk geweld, stand van zaken, IVA Tilburg, 2001. MacKenzie, Shaw en Souryal, Characteristics associated with successful adjustment to supervision. A Comparison of Parolees, Probationers, Shock Participants, and Shock Dropouts. Criminal Justice and Behaviour, 19, 1992, pp. 437-454 en Goethals, J., Maes, E. en Bogaerts, S., Statische en dynamische predictoren van V.I.: een literatuuranalyse. In J. Goethals en M. Bouverne-De Bie (eds.). Voorwaardelijke invrijheidsstelling: wetgeving, predictie en begeleiding. Gent: Academia Press, 2000.
tieve (onafhankelijke) relatie tussen etnische afkomst en crimineel gedrag. Nietblanken liepen een grotere kans op crimineel gedrag dan blanken. Ook in Nederland blijkt uit de criminaliteitsstatistieken dat personen uit etnische minderheden daarin oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van hun bevolkingsaandeel52. Enerzijds kan daarbij een relatie worden gelegd met de achterstandspositie waarin etnische minderheden eveneens oververtegenwoordigd zijn: slechte integratie, beperkte beheersing van het Nederlands, lage opleiding en tal van andere factoren spelen een rol. Anderzijds blijkt uit onderzoek naar uitgaansgeweld dat discriminatie, neerbuigendheid of een reactie op een situatie waarin een allochtone jongen een autochtoon meisje benadert, aan de orde waren bij 62 procent van de gevallen waarin personen uit een etnische minderheid als verdachte bij een geweldsdelict betrokken raakten. Etnische afkomst en voetbal gerelateerd geweld Er is in Nederland weinig onderzoek bekend waarbij etnische afkomst in relatie wordt gebracht met voetbal gerelateerd geweld. In de beschikbare studies wordt daarentegen vooral een verband gelegd met de racistische denkbeelden van autochtone hooligans53. Uit mediaberichten kan worden afgeleid dat voetbal gerelateerd geweld waarbij allochtonen betrokken zijn zich vooral afspeelt bij amateurwedstrijden. Ook in onderzoek naar vuurwapencriminaliteit kwamen diverse voorbeelden naar voren van situaties waarin een ruzie tijdens een (zaal-)voetbalwedstrijd, al dan niet in clubverband, de aanleiding vormden tot beledigingen die op hun beurt de opmaat waren voor een schietincident54. Daarnaast doen zich soms incidenten voor bij wedstrijden waarbij een club betrokken is uit het land van herkomst van een etnische minderheid in Nederland55. Ferwerda en Gelissen (2001) merken echter op dat voetbal gerelateerd geweld geen 'blanke' aangelegenheid is. Van sommige groepen hooligans zouden ook 'donkere jongens' deel uitmaken die de naam 'rellennegers' dragen. Overigens is dat opmerkelijk omdat zij in veel gevallen een andere etnische achtergrond hebben.
52 53 54 55
Zie bijvoorbeeld: Huls F. M. Schreuders, M. Ter Horst-van Breukelen en F. van Tulder, Criminaliteits- en rechtshandhaving 2000, WODC, Den Haag, 2001. Bol en van Netburg, 1997, Kohlen, 2000. Spapens en Bruinsma, 2002. Noot van de auteurs: deze incidenten werden aangetroffen in de ruwe data, maar worden in het onderzoeksrapport niet specifiek beschreven. Vanwege het feit dat Turkije deel uitmaakt van de UEFA gaat het vooral om Turkse clubs. Ook rondom landenwedstrijden doen zich incidenteel problemen voor, bijvoorbeeld tijdens een oefenwedstrijd van Vitesse Arnhem tegen het landenteam van Turkije in 2001.
45
3.3 Historische factoren Historische factoren als risicofactor Historische factoren verwijzen op de eerste plaats naar de criminele carrière van de betrokkenen. Verschillende studies wijzen uit dat crimineel gedrag in het verleden, voor zover valt na te gaan aan de hand van aanhouding en veroordeling, de beste voorspeller is voor crimineel gedrag in de toekomst56. Ook risicotaxaties bij verdachten van geweldscriminaliteit en zedendelicten laten zien dat criminele antecedenten belangrijke voorspellers zijn van toekomstig crimineel gedrag57. In onderzoek in Nederland werd, in lijn met andere Europese onderzoeksbevindingen, vastgesteld dat het gerechtelijk verleden op significante wijze de kans op recidive verhoogt58. Uit onderzoek naar geweldsplegers komt eveneens naar voren dat recidive een belangrijke factor is als het gaat om gewelddadig gedrag. Terlouw e.a. (2000) constateren dat verdachten van straatgeweld in 49 procent van de gevallen eerder door de politie zijn aangehouden. Spapens e.a. (2001) vinden dat 76 procent van de verdachten van uitgaansgeweld eerder door de politie is aangehouden. 54 procent daarvan heeft al eerder een geweldsdelict gepleegd, of houdt er een levensstijl op na waarin criminaliteit een belangrijke rol speelt, bijvoorbeeld als middel om inkomsten te verwerven. Met name antecedenten terzake geweldsdelicten zijn een belangrijke voorspeller voor toekomstig gewelddadig gedrag. Spapens e.a. (2001) constateren echter ook een belangrijke relatie tussen betrokkenheid bij geweldsdelicten en (groepsgewijs) rondhangen op straat. Een belangrijk deel van de verdachten van jongere leeftijd, die nog niet eerder door de politie zijn aangehouden terzake geweldsdelicten, is wel eerder geregistreerd als lid van overlastgevende jeugdgroepen, of maakt er gewag van dat men meestal groepsgewijs de vrije tijd doorbrengt59.
56 57 58 59
46
Curtis J., Considerations in diagnosis and management of violent behaviour. Psychological Reports, 34, 1985: 815-823. en Gendreau P., Little T. en Gogging C., A Meta-analysis of predictors of adult offender recidivism: what works? Criminology, 8, 1996: 575-607. Van Nieuwenhuizen, C. en Philipse, M. (2002). Risicotaxatie bij zedendelinquenten: een globaal literatuuroverzicht. Tijdschrift voor Seksuologie, 26, 2002: 70-78. Van der Werff, 1989. Zie ook Gustavsson, J. en Krantz, L., Recidivism among those conditionally released form prison in 1986. In Swedish Prison and Probation Administration (ed.). Post-prison and post-probation recidivism. Two Studies, Norrkoping, 1991, pp. 7-13.. Daarbij hoeft niet noodzakelijkerwijs sprake te zijn van overlastsituaties. Vaak komt men dan bij elkaar bij één lid van de groep om te computeren, muziek te luisteren of TV te kijken.
Historische factoren en voetbal gerelateerd geweld In de discussie over voetbal gerelateerd geweld staan twee opvattingen lijnrecht tegenover elkaar. De eerste opvatting stelt dat er geen enkel verband bestaat tussen voetbalgeweld en andere vormen van geweld. Voetbal gerelateerd geweld wordt gezien als een sociaal verschijnsel dat zich enkel afspeelt binnen het voetbalstadion waar duidelijke regels en afspraken heersen tussen de rivaliserende opponenten. De tweede opvatting postuleert dat voetbalgeweld wel degelijk samenhangt met crimineel gedrag in contexten buiten het voetbal60. Een interessante vaststelling is dat er ons geen empirisch onderzoek bekend is dat de nulhypothese ondersteunt, terwijl het onderzoek dat de alternatieve hypothese ondersteunt – een duidelijke samenhang tussen voetbalgeweld en ander crimineel gedrag -, legio is. Van de Valk en Linckens (1988) vinden duidelijk dat voetbalvandalen die in de context van het voetbal geweldsfeiten plegen, ook buiten het voetbal criminele antecedenten vertonen. Van Dijk e.a., (1991) brengen vier vormen van deviant gedrag in verband net voetbalvandalisme: betrokkenheid bij vormen van veel voorkomende criminaliteit, geweld in andere omstandigheden, vooroordelen en discriminatie en alcohol- en drugsmisbruik. Hilhorst e.a., (1990) vinden dat ongeveer 85 procent van de ondervraagde respondenten (voetbalvandalen) zich in het verleden enkele tot meerdere keren schuldig had gemaakt aan vechten, het stelen van een fiets en iets vernielen, ongeveer 50 procent had zich schuldig gemaakt aan het stichten van een brandje en ongeveer 20 procent aan het steken met een mes. Ook Dateweerd (1997) toont een duidelijk verband aan tussen voetbal gerelateerd geweld en geweldsdelicten in een andere context. In de recente studie van Bieleman (2000) werd er eveneens een vermenging vastgesteld tussen voetbalgeweld en uitgaansgeweld. Zij stellen in hun onderzoek vast dat vooral de –20 jarigen duidelijk meer uitgaansgerelateerde criminele antecedenten hebben dan de oudere respondenten (30 jaar)61. Ferwerda en Gelissen (2001) benadrukken dat vooral de leden van de harde kernen over het algemeen veel criminele antecedenten hebben. Volgens hen, en hiermee onderschrijven ze de visie van Junger-Tas (1996), is voetbalgeweld voor deze groep geen geïsoleerd gegeven, maar maakt het deel uit van een bre-
60
61
Van Dijk, A.G., Hilhorst, N.C. en van Uffelen, R.P., Onderzoek naar de resultaten van een jeugdwelzijnsbenadering van voetbalvandalisme in zes gemeenten. Eindrapportage experimenten voetbalvandalisme en jeugdwelzijn. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. 's-Gravenhage: WODC, 1991. Op zich is deze vaststelling niet vreemd omdat het aandeel – 20 jarigen dat uitgaat veel groter is dan het aandeel dertig jarigen.
47
dere criminele levenssfeer. Veel voetbalvandalen werden reeds door de jeugdbescherming geplaatst62. Volgens Junger-Tas is het ook geen verrassing dat bij harde kern hooligans dezelfde factoren een rol spelen als die relevant zijn bij de verklaring van criminaliteit in het algemeen63. Verleyen en De Smet (1996) maken een duidelijk onderscheid tussen de zogenaamde meelopers en de harde kern. Meelopers blijken vrij weinig criminele antecedenten te hebben, terwijl de harde kern juist veel criminele antecedenten heeft.
3.4 Omgevingsfactoren In deze paragraaf wordt nader ingegaan op omgevingsfactoren. Deze betreffen het gezin waaruit de geweldspleger afkomstig is en op de sociale omgeving van de betrokkenen zoals school, vriendenkring, de werksituatie et cetera. Een problematische gezinsrelatie als risicofactor In de criminologische onderzoeksliteratuur zijn uiteenlopende studies verschenen waarin wordt ingegaan op het verband tussen het ontstaan en/of persisteren van crimineel gedrag en een aantal variabelen dat verwijst naar het ouderlijk milieu, opvoedingsstijlen en het gezin64. Vanuit ontwikkelingspsychologisch oogpunt functioneren 'veilig gehechte individuen', vergeleken met angstig en vermijdend gehechte leeftijdgenoten, in sociaal en emotioneel opzicht significant beter in de voorschoolse periode. Veilig gehechte kinderen hebben onder andere een hogere frustratietolerantie, een hogere zelfwaardering, zijn minder angstig en sociaal competenter65. Crittenden (1994) vindt in haar onderzoek dat gedragsstoornissen veelal het gevolg zijn van te harde opvoedingspraktijken en te weinig affectieve betrokkenheid in de ouder-kind relatie. Opgroeien in een grote familie en daardoor betrekkelijk weinig aandacht voor het individuele kind zien Blumstein, Farrington en Moitra (1985) als belangrijke voorspeller van recidive. Ook separatie van ouders om andere redenen dan overlijden is een ongunstige factor. Farrington vond dat jongeren met hoge
62 63 64 65
48
Cachet en Muller, 1991. Junger-Tas, J. (1994). Nature and evolution of the criminality of young adults. Young adult offenders and crime policy, criminological research, 1994. Onder andere Goethals en Bouverne-De Bie, 2000. Bogaerts S., Interpersoonlijke factoren bij de verklaring van pedoseksueel gedrag op grond van structurele equatiemodellen. Tijdschrift Klinische Psychologie, 32, 2002: 37-51.
scores op 'self-reported delinquency', meestal uit grote families kwamen, niet bij hun echte ouders woonden, inconsistente beloningen en straffen kregen, veel ruzies rapporteerden en het huwelijk van hun ouders als ongelukkig beoordeelden. Het probleem bij het interpreteren van dit soort studies is dat het om retrospectieve informatie over de familie-achtergrond gaat, gegeven door het kind en niet door de ouders. De oorzakelijke factor is niet duidelijk66. In een Nederlands onderzoek van Markus (1995) werd een verband vastgesteld tussen recidive en het ontbreken van een (familiaal) sociaal netwerk. Recidivisten verschilden significant van niet-recidivisten op de schaal 'sociale steun zoeken'. Recidivisten bleken minder sociale steun te zoeken. Ook wanneer een multiple regressie-analyse67 werd uitgevoerd op de variabelen waarvoor recidivisten en niet-recidivisten op een significantieniveau van 10 procent van elkaar verschilden, bleef er een significant verband bestaan tussen de recidive en het zoeken van sociale steun. In hetzelfde onderzoek onderzocht Markus (1995) welke factoren de recidive van jeugdige mannelijke delinquenten beïnvloeden. De onderzochte groep bestond uit 201 jonge mannelijke delinquenten tussen 15 en 18 jaar, die voor het eerst preventief gehecht of veroordeeld waren in vier Nederlandse Rijksinrichtingen. Van 128 delinquenten konden, 27 maanden na een eerste testafname, voldoende gegevens worden verzameld met betrekking tot de recidive tijdens de follow-up periode. Men stelde vast dat de recidive samenhangt met de houding die de vader bij de opvoeding tegenover zijn kind aanneemt. De 'afwijzing door de vader' bleek bij de recidiverende groep hoog te liggen, onafhankelijk van andere kenmerken die mee in de analyse werden betrokken. Naast het ervaren van sociale steun in het gezin en het belang van een goede band met de vader, spelen 'criminele antecedenten van ouders' ook een belangrijke rol. Bij een vergelijking met overige achtergrondvariabelen zoals vaders werk, woonomgeving, eventuele separatie van ouders of intelligentieniveau werden steeds dezelfde resultaten gevonden. Zonen van criminele vaders vertoonden significant vaker deviant gedrag en waren significant vaker veroordeeld dan zonen van niet-criminele vaders met gelijke ongunstige achtergrondfactoren. Voor West en Farrington (1982) is criminaliteit in de familie één van de vijf sleutelfactoren bij de voorspelling van delinquentie en recidive. Het gedrag van de jeugdige delinquent kan worden gezien als een deel van de familietraditie. 66 67
Farrington en Tarling, 1985. Hiermee kan het effect van elke variabele afzonderlijk worden geanalyseerd, gezien andere variabelen constant worden gehouden.
49
Problematische gezinsrelaties en voetbal gerelateerd geweld Over het gezin van herkomst is de literatuur verdeeld. Junger-Tas (1994, 1996) beweert dat het overgrote deel van de voetbalhooligans afkomstig is uit de lagere sociale milieus. Verleyen en de Smet (1996) vinden een verschil tussen meelopers en de harde kern. Meelopers hebben in het algemeen een goede relatie met de ouders en de gezinstypes waaruit zij komen benaderen het modale type, terwijl de situatie bij de harde kernen volgens hen anders ligt. Het gaat bij hen vaak om ingewikkelde familiale situaties, waarbij de onderlinge contacten meestal vrij oppervlakkig zijn. Meestal kan men andere gezinsleden, vaak een van de ouders, in allerlei probleemsituaties terugvinden. Het probleem is dat deze gezinnen weinig tijd maken voor hun kinderen en het zelf vrij moeilijk hebben. Voor van Dijk e.a. (1991) is niet zozeer de sociale klasse van belang maar wel de mate van sociale controle die ouders uitoefenen op jongeren. Ook de vriendenkring waarin jongeren vertoeven levert een bijdrage tot de verklaring van voetbalgeweld. Zij vinden dat er duidelijk sprake is van een verband tussen de mate waarin de ouders effectief sociale controle uitoefenen en participatie in voetbalgeweld. Meer recente studies tonen aan dat voetbalvandalen afkomstig zijn uit alle bevolkingslagen en niet alleen tot de lagere sociale klassen behoren68. Volgens Dateweerd (1997) komen daders van voetbalgeweld uit alle lagen van de bevolking en vormen zij als het ware een afspiegeling van de Nederlandse populatie. De sociale omgeving als risicofactor De sociale omgeving heeft in dit verband betrekking op de relaties die buiten de familiesfeer worden aangegaan en onderhouden welke een effect kunnen hebben op het gedrag en meer bepaald op het plegen van crimineel gedrag. In deze paragraaf worden twee factoren besproken: de school en peerrelaties. Met name deze aspecten komen uit de literatuur naar voren als invloedsfactoren met betrekking tot het gedrag. A. Schoolmilieu Naast het gezin speelt ook de school een belangrijke rol bij de psychosociale ontwikkeling van kinderen. Het grote verschil met de gezinssituatie is dat het kind naar school gaat om kennis en vaardigheden op te doen. De school is een sociale situatie waarin het kind zijn plaats moet leren vinden. Het betekent een 68
50
Onder andere Adang, 1997, Ferwerda en Gelissen, 2001.
eerste kennismaking met de maatschappij en de rol en de status van anderen. Statusproblemen zijn voor het kind veel belangrijker dan men meestal aanneemt. Leeftijdgenoten helpen het kind vanaf een jaar of tien om zich uit het gezin los te maken. Vooral voor de puber is de mogelijkheid in en door de groep aanzien te krijgen van groot belang. Hij heeft zijn afgeleide kindstatus immers verloren en nog geen volwassen status verworven. De groep van leeftijdgenoten geeft hem nu een tussentijdse of 'interim'-status69. In de literatuur wordt de invloed van de school vooral benadrukt in relatie tot de puberteit, met name in de overgang van adolescentie naar volwassenheid. Onder schoolfunctioneren verstaat Junger-Tas (1985) zowel de leerprestaties als het sociale gedrag op school. Deze twee aspecten blijken sterk samen te hangen met delinquentie. Van de bevraagde jongeren die op school goed presteerden had 38 procent ten minste één delict gepleegd, terwijl van degenen die uitgesproken slecht functioneerden op school, 93 procent opgaf delicten te hebben gepleegd70. Volgens Nijboer en Dijksterhuis (1983) heeft slecht functioneren op school een invloed op het vertonen van delinquent gedrag. Hoewel er een sterke samenhang tussen intelligentie en schoolprestatie bestaat, kan niet worden gezegd dat slechte schoolprestaties een logisch gevolg zijn van lage intelligentie. Omgekeerd biedt een hoog IQ geen garantie voor goede schoolprestaties. De geldende opvatting in veel sociaal wetenschappelijk onderzoek is dat, hoewel een laag IQ geen direct verband met delinquentie heeft, een negatieve houding ten opzichte van de school, slechte prestaties en schoolverlaten het gevolg kunnen zijn71. Markus (1995) noemt een aantal factoren die frustraties of stress kunnen veroorzaken. Bijv. intelligente leerlingen maken belastende taakgerichte schoolsituaties niet zo vaak mee als minder intelligente leerlingen en zij rapporteren weinig angst bij confrontatie met taakeisen. Leerlingen met een hoge score op schalen voor angst en boosheid maken vaker belastende schoolsituaties mee en 69
70 71
Gottfredson, M. en Hirschi, T., A General Theory of Crime, Stanford, Califirnia: Stanford University Press.1990 en Markus J., Doen ze het of doen ze het niet? Recidivisme bij jonge mannelijke delinquenten: een prospectief onderzoek, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. 1995. Junger-Tas J., De theorie van sociale controle of sociale binding', Tijdschrift voor Criminologie, 27, 1985, pp. 242-265 en Markus, 1995. Nijboer J. en Dijksterhuis F., Onderwijs en delinquentie: de relatie tussen het functioneren op school en delinquentie, Criminologisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen, 1983,[geciteerd In: J. Markus (1995). Doen ze het of doen ze het niet? Recidivisme Bij Jonge Mannelijke Delinquenten. Een Prospectief Onderzoek, Enschede: CopyPrint 2000 en West, D. en Farrington, D., Who becomes delinquent? London: Heinemann, 1982.
51
rapporteren ook meer stress dan leerlingen met een lage score. Uit het onderzoek naar de effecten blijkt dat de mate van ervaren stress negatief samenhangt met een aantal aspecten van het functioneren op school zoals zelfvertrouwen, plezier op school en leerbereidheid. De meeste onderzoekers geven aan dat hoe slechter jongeren functioneren, gemeten naar leerprestaties en sociaal gedrag, hoe groter de kans op deviant en delinquent gedrag72. Tussen spijbelen en crimineel gedrag bestaat een vrij onduidelijke samenhang. Spijbelen kan een uitvloeisel van een negatieve schoolbeleving zijn, bang voor proefwerken of toetsen, een niet geleerde herhaling ontlopen of gewoon omdat het heel mooi weer is. Nijboer en Dijksterhuis (1983) stellen dat spijbelen een ongewenst verschijnsel is, maar het is belangrijk in het oog te houden welke vorm het aanneemt. Pas wanneer het uitmondt in chronisch schoolverzuim wordt het ernstig. Spijbelen is een signaal van een ongewenste situatie en het is belangrijk dit signaal ernstig te nemen. Het gaat om een groep die nog relatief beïnvloedbaar is en daarnaast maatschappelijk bereikbaar omdat zij nog naar school gaat. Later ingrijpen, wanneer het deviante gedrag eventueel uitgegroeid is tot volwassen criminaliteit, zal nauwelijks nog succes hebben en is in ieder geval kostbaar73. Afwijkend gedrag en slechte schoolprestaties kunnen een tussenstap vormen op weg naar een criminele carrière. Een sluitende verklaring is dit echter niet. Lang geleden gingen kinderen helemaal niet naar school en toch werden sommigen crimineel. De school is een plaats waar jongeren elkaar ontmoeten. Het ligt voor de hand dat vele factoren een rol spelen en in interactie met schoolprocessen bepalend zijn voor het toekomstige gedrag van jongeren74. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de schoolloopbaan een belangrijke verklarende factor is voor delinquent gedrag (Junger-Tas, 1994). In het onderzoek van Van Dijk e.a. (1991) is het opleidingsniveau van de respondenten uitzonderlijk laag. Ongeveer 70 procent van de respondenten heeft alleen lager onderwijs of lager beroepsonderwijs gevolgd. In het onderzoek van Hilhorst e.a., (1990) wordt ongeveer dezelfde resultaten waargenomen, 85 procent van de respondenten volgde alleen lager onderwijs of lager beroepsonderwijs. In het onderzoek van Dateweerd (1997) zijn de cijfers enigszins anders. Ongeveer 73 procent van de respondenten volgde middelbaar beroeps72 73 74
52
Gottfredson en Hirschi, 1990; West en Farrington, 1982. Bouttelier, J., Opvoeden in een weerbarstige samenleving; een gesprek met dr. Lea Dasberg. Justitiële Verkenningen, 1988, pp. 52-59. Markus, 1995.
onderwijs en 20 procent hoger beroepsonderwijs. Het extreem lage opleidingsniveau wordt in dit onderzoek niet aangetroffen75. In de studie van Cachet en Muller (1991) daarentegen wordt dan weer wel gewezen op een problematische schoolloopbaan. De meeste voetbalvandalen hebben – wanneer we ons baseren op de beschikbare literatuur - dus een korte en frustrerende schoolloopbaan achter de rug en een grote groep is werkloos. De werkende zijn meestal actief in onstabiele en slecht betaalde banen. Ook van Dijk e.a. (1991) stellen vast dat het werkloosheidspercentage beduidend hoger is bij de respondenten (33 procent), vergeleken met het gemiddelde percentage van de vergelijkbare beroepsbevolking (22 procent). Deze bevindingen spreken enigszins de recente literatuur tegen waarin onderwijs en werkloosheid niet meer naar voren worden geschoven als factoren die belangrijk zijn in de verklaring van voetbalcriminaliteit. Volgens Kohlen (2000) en Adang (1997) komen relatief veel voetbalcriminelen uit de middenklasse. B. Peerrelaties Meerdere criminologische theorieën, zoals de subcultuurtheorieën en de meer sociaal-psychologische varianten van deze theorieën, hebben gewezen op het belang van het omgaan en zich identificeren met criminele vrienden als een mogelijke verklaring voor het ontstaan van delinquentie76. Onderstreept wordt in deze theorieën dat antisociale vrienden een directe impact hebben op criminaliteit, zelfs los van antisociale attitudes. Vrij recent werd deze hypothese bevestigd in het onderzoek van Gendreau e.a. (1996) die vonden dat jongeren die omgingen met vrienden met criminele antecedenten significant vaker crimineel gedrag vertoonden dan anderen. De invloed van vrienden op crimineel gedrag is steeds controversieel geweest. Is de peergroep de oorzaak voor crimineel gedrag, of faciliteert ze het gedrag bij jongeren die om een of andere reden worden aangetrokken tot een criminogeen milieu? De sociale controletheorie gaat ervan uit dat de delinquente vriendengroep niet de oorzaak kan zijn van delinquent gedrag. Zij stelt dat de keuze van de criminele peer-group ofwel het gevolg is van eerder crimineel gedrag, of dat beiden veroorzaakt worden door een derde factor, namelijk het verbreken van de band met de samenleving. Het is ook niet de volgorde die de grootste bijdrage levert aan de verklaring van delinquente gedragingen. Jon75 76
Volledigheidshalve wijzen we erop dat het onderzoek slechts 33 respondenten telde. Onder andere Cohan, A.K., Delinquent boys: the culture of the gang. Glencoe-Ill: Free Press, 1955.
53
geren staan open tegenover delinquent gedrag doordat hun betrokkenheid of functioneren in conventionele subsystemen verzwakt is. Jongens die een zwakke band met de samenleving hebben en bovendien weinig te verliezen hebben, hebben meer delinquente vrienden dan jongens die goed geïntegreerd zijn. Ook bestaat de mogelijkheid dat binnen de delinquente vriendengroep groepsprocessen werkzaam zijn die delinquentie bevorderen. De controletheorie stelt immers dat hechte banden met significante personen afschermend werken ten aanzien van delinquentie (Markus, 1995). Hirschi (1971) verklaart dit door aannemelijk te maken dat delinquente jongeren in feite geen hechte banden hebben met hun groepsgenoten, maar slechts oppervlakkige, weinig warme relaties onderhouden. Voetbalgeweld is een duidelijk groepsgebeuren. Slechts enkelen opereren op eigen initiatief. De meeste voetbalclubs hebben een of meerdere probleemgroepen die min of meer onafhankelijk van elkaar zijn. De structuur daarvan is niet altijd even duidelijk en het aantal leden evolueert voortdurend. Vaak is de plaats van de club in de rangschikking bepalend voor het aantal leden. Losse leden dreigen wel eens af te vallen wanneer het met de club minder goed gaat77. Verleyen en De Smet (1996) hebben getracht een structuur binnen een groep van 100 leden weer te geven en komen tot de volgende bevinding: 12 personen worden omschreven als georganiseerde kopstukken, 3 personen worden omschreven als niet georganiseerde kopstukken. Verder worden 10 leden omschreven als onmiddellijke aanhangers van de 'leiders', 28 leden worden getypeerd als meelopers en 47 leden heeft geen specifieke taak, maar is duidelijk tot actie bereid. Ondanks deze poging is het zeer moeilijk om een beeld te krijgen van de juiste structuur van groepen voetbalvandalen. Tijdens de wedstrijd zijn zij soms te herkennen omdat ze veel attributen dragen van de club. Toch bestaat er geen uniformiteit inzake outfit. Bepaalde personen kleden zich casual, terwijl anderen opvallen door tatoeages en hun rauwe uiterlijk, nog anderen tooien zich in dure merkkledij78. Onderzoek toont ook aan dat voetbalvandalen ook buiten het voetbal geregeld samen optrekken in cafés of op andere plaatsen79. Een opmerkelijk vaststelling is wel de geleidelijke ontbinding met de club. Een groot verschil met de jaren tachtig is het verschijnen van groepen jongeren bij voetbal77 78 79
54
Walgrave, L. en Van Limbergen, K., Sides, fans en hooligans Voetbalvandalisme: feiten, achtergronden en aanpak. Leuven / Amersfoort: Acco, 1987. Verleyen, K. en De Smet, S., Hooligans, Leuven: Davidsfonds, 1996 Van Dijk e.a., 1991.
wedstrijden, die geen binding lijken te hebben met het voetbal of met de club80. Uit verveling en de kans op eventuele rellen hangen zij vaak rond het stadion. Deze jongeren hebben geen voetbalkaartje en zijn enkel belust op sensatie81.
3.5 Psychologische factoren Psychologische factoren als risicofactor De ernst van iemands psychopathologie wordt geregeld in verband gebracht met de kans op delinquent gedrag. Volgens Curtis (1985) heeft de ernst van psychopathologie directe impact op iemands aanleg voor delinquent gedrag. Hoe ernstiger de pathologie, hoe meer kans op delinquent gedrag. Ook Werner en Smith (1992) stellen dat persoonlijkheidsstoornissen op zich aanleiding kunnen geven tot delinquent gedrag. Antisociale, schizoïde en narcistische persoonlijkheidsprofielen worden frequent in verband gebracht met delinquent gedrag. Niet iedereen is het nochtans eens met de stelling dat een psychopathologische stoornis een uitlokkende factor is voor delinquent gedrag82. Persoonlijkheidsfactoren die in verband worden gebracht met crimineel gedrag, worden meestal geïdentificeerd door middel van persoonlijkheidsvragenlijsten. Werner en Palmer 1976) onderscheiden twee groepen van individuen die een verhoogd risico lopen op crimineel gedrag. Zij baseren zich in hun analyse op de 'Brief Psychiatric Rating Scale'. Een eerste groep bestaat uit individuen die zeer onbetrouwbaar, vijandig en agressief van aard zijn en uiterst gevoelig op externe prikkels reageren. Een tweede groep is eerder introvert en stil, vertoont psychomotorische achterstand en heeft cognitieve stoornissen die crimineel gedrag kunnen veroorzaken. Curtis (1985) komt tot dezelfde twee groepen: enerzijds een groep delinquenten die externaliserend gedrag vertoont en anderzijds een groep die internaliserend gedrag vertoont. Hij voegt er aan toe dat internaliserende types meer kans lopen op crimineel gedrag omdat zij moeilijk in contact kunnen komen met hun gevoelens en over een gebrekkig repertoire beschikken om hun gevoelens uit te drukken83. Een ander persoonlijkheidskenmerk is de afwezigheid van effectieve egodefensies. Defensiemechanismen zoals onder andere projectie, ontkenning, 80 81 82 83
Bol en van Netburg, 1997. Dateweerd, 1997. Monahan, J. (1981). Predicting Violent Behaviour: An Assessment of Clinical Techniques, London, Sage, 1981. Curtis, 1985.
55
splitsing en projectieve identificatie worden vaak gebruikt wanneer natuurlijke afweermechanismen niet meer worden gestuurd door primaire verdringingsmechanismen (zoals verloochening, verdringing, et cetera). Selby (1984) vindt dat delinquenten minder aandacht besteden aan hun sociale omgeving en minder nood hebben aan sociale goedkeuring. Menzies, Webster en Sepejak (1985) stellen vast dat het empatisch vermogen van delinquenten lager is dan dat van niet-delinquenten. Delinquenten blijken minder in staat te zijn om de impact van hun daden te overzien dan niet-delinquenten. Een belangrijke stoornis vormt het hebben van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De vakliteratuur biedt een overvloed aan indicaties dat er een sterke relatie bestaat tussen het hebben van een antisociale persoonlijkheid en criminaliteit. Met de term antisociale persoonlijkheid wordt in de literatuur verwezen naar de verschillende concepten van antisociale persoonlijkheid, psychopathie, of sociopathie, met onder meer kenmerken als een hoge tolerantie voor deviantie in het algemeen, algemeen misprijzen van conventionele normen en wetten, het wegrationaliseren van wetsovertredingen, afwezigheid van schuldgevoelens, een antisociale wijze van denken en egocentrisme en roekeloosheid. Psychologische factoren en voetbal gerelateerd geweld Onderzoek naar psychologische en psychiatrische factoren bij voetbalvandalen is ons inziens onbekend. Het onderzoek naar voetbal gerelateerde criminaliteit gebeurde vooral vanuit een sociologische invalshoek, maar informatie vanuit psychologische invalshoek en meer bepaald de psychopathologische invalshoek, is er niet. Hoewel weinig bekend is over de intrapsychische wereld van de voetbalvandaal, werden er in het verleden diverse psychologische theorieën (modellen) toegepast op het voetbalgeweld. Een belangrijk psychologisch verklaringsmodel van voetbalvandalisme, is de sociale leertheorie van Bandura, die onder de cognitieve leertheorieën wordt geschaard. Dit model gaat uit van het imiteren van het gedrag van anderen. In eerste instantie wordt het gedrag van de ouders en andere familieleden geïmiteerd. Later verbreedt zich dat naar leerkrachten, sportsterren, maar ook naar groepen jongeren die een opvallende rol spelen, zoals voetbalsupporters. De sociale leertheorie is een indirecte vorm van leren. Bandura stelt ook dat zonder beloning het geobserveerde gedrag geïmiteerd kan worden84.
84
56
Verklaringsmodellen van sociologische aard, zijn de delinquente subcultuurtheorie, de voetbalvandalistische subcultuurtheorie en de sociale controletheorie. Deze theorieën werden reeds in verschillende paragrafen behandeld.
Een interessant integratief verklaringsmodel dat nog niet empirisch is toegepast om etiologisch aspecten van voetbalvandalisme te detecteren is het multifactorieel bio-psychosociaal van Marshall en Barbaree (1990). Dit model gaat uit van vier op elkaar inwerkende karakteristieken die onafhankelijk en in samenloop, een verklarende bijdrage leveren aan het ontstaan en het bestendigen van voetbal gerelateerde criminaliteit. Deze factoren zijn fysiologisch van aard (o.a. hormonen), situationeel (o.a. het deel uitmaken van een groep voetbalvandalen), cultureel (o.a. het intergenerationeel karakter van voetbalgeweld) en hebben betrekking op de ervaringen de kindertijd (opvoeding, schoolprestaties, et cetera85.
3.6 Faciliterende factoren: alcohol- en drugsmisbruik Alcohol en druggebruik als risicofactoren Gendreau e.a. (1996) vinden in hun metastudie dat alcohol- en drugsmisbruik een sterke invloed hebben op het plegen van crimineel gedrag. Een belangrijke vraag is echter of alcohol en drugs criminaliteit veroorzaken dan wel criminaliteit faciliteren. Onderzoek laat zien dat er een duidelijke associatie is tussen alcohol- en drugsmisbruik en crimineel gedrag, maar zeker geen oorzakelijk verband86. Onderzoek wijst uit dat personen die veel drinken helemaal geen criminelen zijn hoewel zij mogelijk vaker bij verkeersdelicten betrokken zijn. Hierbij moet opgemerkt worden dat de dader - in tegenstelling tot de pleger van geweldsmisdrijven - niet doelbewust personen verwondt of letsels toebrengt. Eerder kan men zeggen dat men na alcoholgebruik roekelozer is, meer risico's durft te nemen en mogelijk gevaar anders inschat87. Empirisch onderzoek heeft zowel langs experimentele weg als via criminologisch onderzoek aangetoond dat alcohol en drugs meestal agressieverhogend werkt (Markus, 1995). Onder invloed van alcohol en drugs vinden in de mens veranderingen plaats die het ontstaan van criminaliteit in de hand kunnen werken. Het statistisch verband tussen alcoholgebruik en criminaliteit is overweldigend. Alcohol en agressieve criminaliteit gaan vaak samen waarbij de dader veelal het alcoholgebruik als excuus voor zijn gedrag ziet. Alcoholmisbruik heeft een escalerende functie bij gewelddadig gedrag binnen het gezin en is het een symptoom van de pathologische persoonlijkheid van de dader88. 85 86 87 88
Marshall, Laws en Barbaree, 1990. Goethals en Bouverne – De Bie, 2000. Buikhuisen, 1985. Markus, 1995.
57
Alcohol en druggebruik en voetbal gerelateerd geweld Over het effect van alcoholgebruik op geweld zijn de meningen verdeeld, terwijl de invloed van drugs op geweld meer consensus geniet binnen de wetenschap. Inzake alcohol verwijst Kohlen (2000) naar Adang. Deze is van mening dat het in de gewelddadige confrontaties met andere groepen niet erg handig is om onder invloed van alcohol te zijn. Ook Carnibella e.a. (1996) stellen dat het verband tussen voetbalgeweld en alcoholisme door de meeste sociale wetenschappers niet gedeeld wordt en dat er op het ogenblik onvoldoende wetenschappelijke evidentie is om voetbalgeweld te typeren als alcohol gerelateerd gedrag. Empirisch onderzoek in Nederland biedt op het ogenblik geen afdoend antwoord op de vraag of er een verband bestaat tussen alcoholmisbruik en voetbalgeweld. Dit heeft op de eerste plaats te maken met de gebruikte vraagstelling in het onderzoek. Er wordt wel gevraagd naar doordeweeks gebruik van alcohol, maar niet naar alcoholgebruik voorafgaand of rondom voetbalwedstrijden. In de onderzoeken van Hilhorst e.a. (1990) en van Van Dijk e.a., (1991) wordt vastgesteld dat het merendeel van de jongeren regelmatig doordeweeks alcohol gebruikt. Er is echter slechts oppervlakkig gevraagd naar alcoholgebruik voor, tijdens en na de wedstrijden89. In het onderzoek van Dateweerd (1997) daarentegen is expliciet gevraagd naar alcoholgebruik voor de wedstrijd. Daaruit bleek dat ongeveer 85 procent van de respondenten soms tot bijna altijd (61 procent) alcohol voor de wedstrijd dronk, in voetbalkantines, cafés en supportershomes. Deze empirische bevindingen geven toch een duidelijk verband aan tussen alcoholmisbruik en voetbalgeweld. Over de invloed van drugs op het gebruik van geweld zijn de meningen in de literatuur eenduidiger. De rode draad in de criminele geschiedenis van veel hooligans is het gebruik van en de handel in verdovende middelen, vooral hasj en XTC-pillen. Uit observaties van Adang blijkt dat hooligans regelmatig hasj gebruiken, soms werd de indruk gewekt dat ze onder invloed waren van een lichaamsvreemde stof, zoals bijvoorbeeld rohypnol, al dan niet in combinatie met alcohol. Het gebruik van drugs die angstgevoelens verminderen lijkt onder de hooligans toe te nemen. In het onderzoek van Hilhorst e.a. (1990) wordt vastgesteld dat ongeveer 65 procent van de respondenten voor de wedstrijd blowt. In het onderzoek komt vooral softdrugs aan bod. Uit het onderzoek van Dateweerd (1997) komt naar voren dat ongeveer 40 procent van de respondenten drugs gebruikt (vooral softdrugs). Ongeveer de helft van die groep
89
58
We wijzen erop dat voetbal gerelateerd alcoholgebruik voor, tijdens en na de wedstrijd expliciet is onderzocht in dit onderzoek.
gebruikt drugs voor de wedstrijd. De vraag is natuurlijk of personen die alcohol en drugs gebruiken voor en tijdens de wedstrijden, ook voor de meeste overlast zorgen. Volgens de politie Twente is er subjectief sprake van een hoger alcohol- en drugsmisbruik. Toch wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen thuis- en uitwedstrijden. Bij uitwedstrijden is alcohol in de bus verboden, terwijl het gebruiken van softdrugs wel toegestaan is, waar dan ook veelvuldig gebruik van gemaakt wordt.
59
60
Deel 2 Empirisch onderzoek naar voetbal gerelateerd geweld
61
62
4 Methodologische aspecten van het onderzoek
4.1 Inleiding Dit hoofdstuk vormt een belangrijk scharnierpunt tussen het literatuuronderzoek en het empirisch onderzoek. Alvorens de uitkomsten uitvoerig te bespreken, worden de probleemstelling en de doelstellingen die in de inleiding uitvoerig aan bod kwamen kort hernomen. Vervolgens komt de methode van onderzoek aan bod. Daarna wordt een beschrijving gegeven van de selectieprocedure én van drie achtergrondkenmerken van de respondenten. De experimentele groep wordt op drie kenmerken (aantal feiten per Betaald Voetbal Organisatie, aantal strafbare feiten per wetsartikel en leeftijd van de arrestanten) vergeleken met de totale groep die werd aangehouden rondom wedstrijden in het betaalde voetbal tussen 18 augustus en 22 december 2002. Om voldoende betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te kunnen garanderen mag de experimentele groep niet significant afwijken van de totale groep gearresteerden in de meetperiode. Op voorhand moet worden gesteld dat de experimentele groep geen representatieve steekproef is als het gaat om de betrokken voetbalclubs. Er is immers een selectie gemaakt van 26 wedstrijden en de daarbij aangehouden verdachten associeerden zich met in totaal acht clubs uit het betaalde voetbal90. Tijdens deze 26 wedstrijden werden 157 personen aangehouden. Inclusief de nietbezochte wedstrijden werden 369 personen, die zich associeerden met de betreffende clubs, aangehouden in de onderzoeksperiode. Voor een overzicht van de totale groep arrestanten binnen de onderzoeksperiode werd een beroep gedaan op het registratiesysteem van het Voetbal Volg Systeem van het Centraal Informatiepunt voetbalvandalisme (CIV). 90
Daarnaast ging het om aanhangers van het Nederlands Elftal, waarvan één wedstrijd werd bezocht.
63
Welke zaken worden in het onderhavige rapport beschreven? Ten eerste wordt ingegaan op risicofactoren in relatie tot gewelddadig en/of crimineel gedrag bij verdachten die door de politie zijn aangehouden voor voetbal gerelateerd geweld. Ten tweede wordt onderzocht in welke mate de geïnterviewde respondenten zich ook schuldig maken aan andere vormen van (gewelds-)criminaliteit buiten het voetbal. Ten derde wordt een aanzet gegeven tot het ontwikkelen van risicoprofielen van typen geweldsplegers in termen van de kans op herhaalde geweldpleging. Ten vierde worden de door ons verkregen profielen vergeleken met de typologie (A, B en C categorieën van geweldsplegers) van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme. Tenslotte wordt nagaan welke beleidsmatige beïnvloedbare factoren aan de orde zijn bij voetbal gerelateerd geweld en worden aanbevelingen gedaan hoe dit gedrag kan worden voorkomen of gecorrigeerd.
4.2 Instrumenten De dataverzameling gebeurde aan de hand van interviews, observaties en dossieranalyse. De respondenten werden mondeling geïnterviewd op het politiebureau, relatief kort na aanhouding. Een semi-gestructureerde vragenlijst, opgebouwd uit 61 vragen, werd door de onderzoeker als leidraad gebruikt91. Vervolgens werd de informatie uit de interviews aangevuld met informatie uit de basisregistratie van de politie. De systemen die daarbij werden geraadpleegd zijn BPS, XPOL en GENESYS (regionaal) en HKS (landelijk) Observatie Per wedstrijd zijn door de onderzoekers korte verslagen gemaakt van de gebeurtenissen die zich ter plaatse hebben afgespeeld. Op grond hiervan kan een beeld worden geschetst van de omstandigheden waarin de aanhoudingen hebben plaatsgevonden. Er hoeft immers niet alleen sprake te zijn van (grootschalige) ordeverstoringen in of rondom het stadion, maar problemen kunnen zich ook hebben afgespeeld in het stadscentrum. Ook is bij voetbal gerelateerd geweld niet altijd sprake van groepsgewijs gepleegde feiten. De onderzoekers kregen bij de meeste wedstrijden toegang tot het stadion om een beeld te krijgen van de sfeer92. De bevindingen worden gerapporteerd in hoofdstuk 5. 91 92
64
Zie bijlage 1. Vanuit veiligheidsoverwegingen en om geen extra last te veroorzaken, bleven de onderzoekers bij zware risicowedstrijden op het politiekantoor.
De vragenlijst De vragenlijst omvat vijf onderdelen. In het eerste deel worden vragen gesteld over de leeftijd, de burgerlijke staat, het opleidingsniveau, de arbeidssituatie, het gezin van oorsprong, de huidige leefsituatie en de aanwezigheid van problemen in het gezin van oorsprong en in de huidige situatie. In het tweede deel is de frequentie en de mate van middelengebruik (alcohol, drugs en medicatie) onderzocht. Het derde deel van de vragenlijst had betrekking op criminele antecedenten, waarbij gedifferentieerd is tussen voetbal en niet-voetbal gerelateerde criminele antecedenten. Het vierde deel bevatte specifieke vragen over de beleving van het voetbal en de club. Vooral de betrokkenheid met de club en de betekenis van het voetbal in het leven van de respondent zijn daarbij in kaart gebracht. In het vijfde en laatste deel zijn vragen gesteld over het criminele gedrag waarvoor de respondent op de dag van het interview werd aangehouden. Er is ingegaan op de gebeurtenissen zelf, op de aanleiding voor het gewelddadige gedrag en op de subjectieve inschatting van de ernst van wat er was gebeurd. In dit deel is de respondent ook gevraagd de eigen persoonlijkheid te omschrijven en zijn vragen gesteld over agressiebeheersing en de over de aanof afwezigheid van toekomstperspectieven. Voor een gedetailleerd overzicht van alle vragen wordt verwezen naar bijlage 1. De dossieranalyse Naast het interview en de observatie werd een dossieranalyse uitgevoerd. Het doel hiervan was drieledig, namelijk (1) het verzamelen van informatie over criminele antecedenten, (2) het verzamelen van nadere achtergrondgegevens en (3) een (beperkte) controle op het waarheidsgehalte van de verklaringen die tijdens het interview zijn afgegeven. Door het Parket-Generaal werd officieel toestemming verleend tot inzage in de registratiesystemen BPS, XPOL, GENESYS- en HKS bij alle regiopolitiekorpsen. Eerder onderzoek naar oorzaken van uitgaansgeweld in politieregio Brabant Zuid-Oost maakte eveneens gebruik van deze methode93. Daarbij werd aangetoond dat de informatie die in interviews werd verkrengen over criminele antecedenten niet altijd overeenstemde met de werkelijkheid. Ook waren de interviewgegevens op dit vlak vaak incompleet, omdat een verdachte zich niet alle feiten herinnerde, of omdat er onvoldoende tijd was om alle feiten na te lopen. De gegevens uit HKS werden verkregen via
93
Spapens e.a., 2001.
65
het CIV. De gegevens uit BPS, XPOL en GENESYS zijn verzameld bij de politiekorpsen van de regio waar de verdachte woonachtig was94.
4.3 Selectieprocedure Tussen 18 augustus en 22 december 2002 zijn 26 wedstrijden van de Nederlandse Ere Divisiecompetitie en Eerste Divisiecompetitie geselecteerd. De Ere Divisieclubs die in het onderzoek werden betrokken waren, zijn: Ajax, AZ, Feyenoord, FC Groningen, FC Utrecht, FC Zwolle, NAC, NEC, PSV, RBC, Roda JC, Vitesse en Willem II. De Eerste Divisieclubs waren ADO Den Haag, FC Den Bosch, Go Ahead Eagles, Top Oss, Sparta en Stormvogels/Telstar95. Naast de reguliere voetbalcompetitie werden ook drie Europese wedstrijden, in het kader van de Champions League, bijgewoond namelijk PSV – Arsenal, PSV – BvB Dortmund en Feyenoord – Newcastle United. Tenslotte werd de wedstrijd Nederland – Wit-Rusland gevolgd. Voorafgaand aan het bezoek van de wedstrijd werden de namens de regiopolitiekorpsen verantwoordelijke voetbalcoördinatoren op de hoogte gebracht van het onderzoek en de voorgenomen werkwijze. De praktische afspraken verschilden per locatie. In de meeste gevallen werd meegelopen met de rechercheurs die verantwoordelijk waren voor de arrestantenafhandeling en kon ook het stadion (kort) worden bezocht om de sfeer te proeven. In de gevallen waarin een aparte groep verantwoordelijk was voor de intake en afhandeling op het politiebureau bleven de onderzoekers op het desbetreffende bureau en werd het stadion niet bezocht. Op het politiebureau werd voorzien in een ruimte zodat de onderzoekers de interviews konden afnemen. Bij Feyenoord, Ajax en Vitesse werd in een plaats voorzien bij de unit arrestantenafhandeling (Araf), die zich in of bij het stadion zelf bevindt. Bij de andere clubs werd op het politiebureau een ruimte gezocht, meestal een verhoorkamer. Elke arrestant die voor, tijdens of na de wedstrijd werd aangehouden, in of rond het stadion, kwam in aanmerking voor het onderzoek. Tijdens de 26 wedstrijden die werden bijgewoond, werden in totaal
94 95
66
Deze beperking is gehanteerd omdat in de praktijk blijkt dat een verdachte in diens 'thuisregio' de meeste feiten pleegt. Indien iemand ook buiten diens woonregio is aangehouden diende dit uit HKS te blijken. Eerder werden alleen de thuis spelende clubs vermeld, omdat in principe alleen met de voetbalcoördinatoren daarvan contact is gelegd. Soms reisde ook de voetbalcoördinator van de uitspelende vereniging mee, waarmee dan doorgaans informeel contact is geweest.
15796 geweldplegers gearresteerd. Van deze 157 personen zijn 128 mensen onder ogen van de onderzoekers gekomen. Aan 91 arrestanten kon rechtstreeks worden gevraagd om aan het onderzoek mee te werken. Van de 91 arrestanten die werden uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek, werkten 86 arrestanten effectief mee (95 procent). Vijf arrestanten weigerden elke medewerking (5 procent). Van de weigeraars is via de politieregistratie nadere informatie verzameld. Hun gemiddelde leeftijd bedroeg 33 jaar97, twee weigeraars werden aangehouden voor openlijke geweldpleging (SR 141 1), twee voor eenvoudige belediging (SR 266) en één werd aangehouden terzake het beledigen van gezag (SR 267 1). Twee van de vijf weigeraars hadden zich in het verleden reeds schuldig gemaakt aan niet-voetbal gerelateerde criminaliteit, zoals diefstal door middel van braak (SR 311 5) en overtreding van de wet Wapens en Munitie categorie 2/3 (WWM 27 1). Omwille van het klein aantal weigeraars kon niet statistisch worden onderzocht of zij qua kenmerken significant verschilde van de geïnterviewden. Bovendien was het aantal weigeraars in verhouding tot het aantal deelnemers zeer klein.
4.4 De 86 geïnterviewden vergeleken met de totale populatie van aangehouden personen De 86 geïnterviewden zijn vergeleken met de totale groep aangehouden verdachten tijdens de onderzoeksperiode die liep van 18 augustus tot en met 22 december. Voor deze vergelijking werden drie criteria gebruikt, namelijk: (1) het aantal feiten per Betaald Voetbal Organisatie (BVO), (2) het aantal strafbare feiten per wetsartikel en (3) de leeftijd van de aangehouden personen. De nodige informatie voor (1) en (2) is verkregen via het CIV. Om een overzicht te krijgen van de leeftijd van de arrestanten werd een beroep gedaan op het jaarverslag over het seizoen 2001 – 2002, zoals uitgebracht door het CIV. Het uitgangspunt van deze analyse is dat indien de experimentele groep op de drie genoemde criteria weinig differentieert van de totale populatie arrestanten, kan worden besloten dat de resultaten op zich extrapoleerbaar zijn voor de totale groep voetbalgeweldplegers die tijdens de bezochte wedstrijden zijn aangehouden.
96 97
Zoals reeds werd vermeld waren van 128 personen de personalia bekend. De gemiddelde leeftijd van de experimentele groep bedroeg 24,5 jaar, wat opmerkelijk lager is.
67
Aantal feiten per Betaald Voetbal Organisatie In de onderzoeksperiode werden in de eredivisie en eerste divisie KNVB, bij Europese wedstrijden en bij de wedstrijden van het Nederlandse elftal in totaal 62398 Nederlanders gearresteerd voor voetbal gerelateerd geweld. Zoals vermeld bedroeg het aantal aanhoudingen bij de wedstrijden die bezocht werden in totaal 157, waarvan 128 personen daadwerkelijk onder ogen van de onderzoekers zijn gekomen. In totaal werden 86 personen geïnterviewd, 14 procent derhalve van het totale aantal arrestanten in de onderzoeksperiode. Op zichzelf is dat in steekproeftermen een respectabel deel. Er dient echter te worden nagegaan in welke mate deze groep qua kenmerken afwijkt van het totaal. Allereerst is beschouwd bij welke clubs vooral aanhoudingen zijn 'gemist'. In het onderzoek werd een beperkt aantal wedstrijden bezocht. De 86 geïnterviewden associeerden zich met in totaal acht betaalde voetbalclubs en daarnaast met het Nederlands elftal. Tijdens de meetperiode werden bij de betrokken clubs 369 aanhoudingen geregistreerd. Om de reële verhouding te kunnen berekenen werd de totale populatie aangehouden personen in de negen clubs eerst gedeeld door factor 4.29 (369/86). De spreiding van de 86 feiten per BVO in verhouding tot het totaal van 369 feiten per BVO leverde de volgende resultaten op. Tabel 4.1: Vergelijking van de totale populatie aangehouden personen in de 9 BVO met de experimentele groep. Betaald Voetbal Organisatie
Ado Den Haag Ajax FC Utrecht Feyenoord NAC NEC Nederlands elftal PSV Vitesse Totaal
98
68
Totale populatie aangehouden personen Werkelijk Herleid met aantal factor 4.29 37 9 61 14 78 18 98 23 14 3 4 1 2 1 41 10 34 8 369 87
De experimentele groep Werkelijk aantal 3 11 2 37 8 5 2 12 6 86
Het werkelijke totaal aangehouden personen bedraagt 693, waarvan 70 niet in Nederland woonachtige personen.
Bij ADO Den Haag, Ajax, Feyenoord, FC Utrecht, PSV en Vitesse werden in de onderzoeksperiode de meeste aanhoudingen verricht. Bij NEC, NAC en tijdens wedstrijden van het Nederlands elftal was dit aantal beduidend lager. In de experimentele groep kwam dezelfde verdeling naar voren met uitzondering van FC Utrecht en ADO Den Haag. De ondervertegenwoordiging van FC Utrecht in de experimentele groep wordt verklaard door het feit dat de onderzoekers niet bij het duel van FC Utrecht tegen Legia Warschau aanwezig konden zijn99. Aldaar werden in totaal 40 Nederlanders aangehouden. De ondervertegenwoordiging van ADO Den Haag kan worden verklaard door het relatief kleine aantal aanhoudingen per wedstrijd waarbij deze club betrokken was. Hoewel de duels waarbij ADO Den Haag betrokken is doorgaans als risicowedstrijden worden aangeduid, waren er vooraf meestal geen aanwijzingen voor specifieke problemen. Uit onderzoeksmatige overwegingen is daarom voor andere duels gekozen. De lichte oververtegenwoordiging van NAC en NEC berust op toevalligheid. De conclusie die op grond van het voorafgaande kan worden getrokken is dat de verdeling van het aantal aanhoudingen per club in de experimentele groep goed overeenkomt met de verdeling die uit de CIVregistratie voor dezelfde clubs naar voren komt. Aantal strafbare feiten per wetsartikel Een tweede aspect waarop de experimentele groep kan worden vergeleken met de totale groep van aangehouden verdachten is het aantal strafbare feiten dat werd gepleegd. Tijdens de bezochte wedstrijden ging het in totaal om 693 strafbare feiten. Ongeveer 35 procent daarvan betrof openlijke geweldpleging (SR 141 1) die meestal gericht was tegen de aanhang van de tegenpartij. 11 procent had betrekking op overtredingen van de Algemene Politie Verordening (APV) en ongeveer 7 procent op de belediging van een ambtenaar in functie (SR 267 2). In mindere mate kwamen voor: het niet voldoen aan bevel (SR 184), vernieling (SR 350 1), belediging groep (SR 137 c), baldadigheden (SR 424 1), wet ID (435 f) en inbreuken op de spoorwegenwet. De andere strafbare feiten kwamen minder dan in 3 procent van de gevallen voor. In de experimentele groep zijn parallelle patronen te zien. Ook hier werd meer dan 30 procent van de respondenten opgepakt voor openlijke geweldpleging, zo laat de volgende tabel zien.
99
De reden is dat helaas geen van de leden van het interviewteam op die avond beschikbaar was. Van het CIV was op voorhand wel informatie verkregen dat problemen verwacht werden.
69
Tabel 4.2: Vergelijking van de totale populatie aangehouden personen in de 9 BVO in verhouding tot de experimentele groep. Wetsartikel
APV OPW 11 OPW 2 OPW 2 1c OPW 3 1c SR 131 SR 137 c SR 137 f SR 137 g SR 138 1 SR 138 4 SR 141 1 SR 157 SR 180 SR 184 SR 261 1 SR 266 SR 267 1 SR 267 2 SR 285 1 SR 300 1 SR 300 2 SR 302 1 SR 302 1/45 SR 310 SR 311 SR 311 5 SR 350 1 SR 416 SR 424 1 SR 426 1 SR 429 1 SR 435 f SR 453 1 Spoorwegwet VWB 13 1 VWM 12 VWM 12 1 Vuurw.besl3/12 WWM WWM 13 1 WWM 27 1 Apv Onbekend Totaal
70
Algemene Politie Verordering Strafbep. Sf-dr Opiumwet harddrugs Harddrugs aanwezig Aanw. H. Softdrugs Opruiing Belediging groep Deelnemen discr. actie Discriminatie Huisvredebreuk Huisvredebreuk ver. Openlijke geweldpleging Brandstichting Wederspannigheid Niet voldoen aan bevel Smaad Eenv. Belediging Belediging gezag Belediging ambtenaar Bedr. met 7 delicten Eenv. mishandeling Mishandeling Zware mishandeling Poging zware mishandeling Diefstal Diefstal Diefstal d.m.v. braak Vernieling Opzetheling Baldadigheid Verkeer belemmeren Brandgevaar Wet ID Openbare dronkenschap Voorhanden vuurwerk Gebr. buiten periode Vuurwerk afsteken verb. tijd Afsteken vuurwerk Wet wapens en munitie Wapen munitie cat. 1 Wapen Munitie cat. 2/3 -
Aantal strafbare feiten in Ere en Eerste Divisie 75 2 3 1 1 1 26 1 2 14 4 241 3 8 30 1 6 2 45 9 15 1 1 7 9 2 2 31 3 24 1 15 26 11 24 17 6 2 8 6 1 2 4 0 693
Aantal strafbare feiten in de experimentele groep 5 0 1 0 0 1 12 0 1 3 0 27 0 0 4 0 0 1 9 1 3 0 0 0 0 0 0 5 0 6 0 0 1 0 1 2 0 0 0 1 1 0 0 1 86
Verder waren ook in de experimentele groep de artikelen APV, SR 267 2, SR 350 1 en SR 424 1, sterker vertegenwoordigd dan de andere artikelen. Een uitzondering betrof het strafbaar feit belediging groep (SR 137 c). Dit artikel was procentueel sterker vertegenwoordigd in de experimentele groep (14 procent) dan in de totale populatie (3 procent). Dit wordt waarschijnlijk verklaard door het feit dat tijdens één bepaalde wedstrijd een relatief grote groep personen terzake dit artikel werd aangehouden. Leeftijd van de aangehouden geweldplegers in vergelijking met de CIVgegevens Tabel 4.3: Leeftijden in klassen volgens de CIV registratie seizoen 2001-2002, vergeleken met de experimentele groep. Leeftijd in klassen
12-15 jarigen 16-18 jarigen 19-21 jarigen 22-24 jarigen 25-30 jarigen ouder dan 31 jaar Totaal
CIV Jaarverslag seizoen 2001-2002 Aantal Percentage 37 2,2% 252 15,3% 344 21,0% 323 19,8% 378 23,5% 277 18,2% 1611 100%
Experimentele groep Aantal 4 21 15 13 14 19 86
Percentage 4,7% 24,4% 17,4% 15,1% 16,3% 22,1% 100%
Door de grote verschillen in aantallen tussen het totaal aantal arrestanten in het seizoen 2000-2001 (n=1611) en de experimentele groep (n=86), konden geen statistische berekeningen worden uitgevoerd om significante verschillen tussen beide groepen te onderzoeken. De volgende verschillen en overeenkomsten vielen echter met het blote oog op. In beide groepen hadden de 12-15 jarigen het kleinste aandeel. Een opmerkelijk verschil was echter dat het aandeel 16-18 jarigen in de experimentele groep procentueel groter was dan in de CIVregistratie. Verder waren er voor de vier andere leeftijdscategorieën eveneens verschillen tussen beide steekproeven, maar deze waren niet bijzonder groot en konden te maken hebben met de grote verschillen in aantallen. Omwille van deze disproportionaliteit is het weinig zinvol om verder op de cijfers in te gaan (experimentele groep was bijna twintig maal kleiner dan de CIV-groep).
71
4.5 Conclusie Dit hoofdstuk had vooral de bedoeling de experimentele groep te toetsen op drie kenmerken om met voldoende zekerheid te kunnen zeggen dat de resultaten in de experimentele ook kunnen spreken voor de totale groep arrestanten in de negen BVO's binnen de vooropgestelde onderzoeksperiode. Met uitzondering van FC Utrecht was de spreiding over de negen BVO's bevredigend. Het aantal strafbare feiten in de experimentele groep beantwoordde vrij goed aan het totale bestand van strafbare feiten voor alle BVO's. Alleen het delict 'belediging in een groep' was in de experimentele groep iets oververtegenwoordigd. De vergelijking van de leeftijd van de respondenten in de experimentele groep met de leeftijd van de 1.611 arrestanten die in het seizoen 2001-2002 gearresteerd waren (Ere Divisie, Eerste Divisie, Europees, Nederlands Elftal) bleek niet eenvoudig te maken. Er waren duidelijke gelijkenissen, maar ook verschillen tussen beide groepen. Het grootste verschil had betrekking op de leeftijdscategorie 16 tot 18 jaar die in de experimentele groep sterker vertegenwoordigd was dan in de totale groep arrestanten in het seizoen 2001-2002. Er kan worden besloten dat de experimentele groep een mooie staal vormt uit een groter geheel, maar dat extrapoleren naar alle gearresteerden in verband met voetbal onmogelijk is. Echter, voor de 'arrestantenpool' van de negen BVO's is de experimentele groep wel representatief.
72
5 De context van de aanhoudingen
5.1 Inleiding De situaties waarin voetbal gerelateerde geweldsplegers worden aangehouden lopen in de praktijk zeer uiteen. Om een goed inzicht te krijgen in de achtergronden van geweldsplegers is het nodig dat de omstandigheden waarin die arrestaties werden verricht worden geschetst. Bij de beschrijvingen in dit hoofdstuk zijn de betrokken clubs niet met name genoemd, uitgezonderd een geval waarin sprake was van een protestactie rondom een wedstrijd van het Nederlands elftal. De reden om de betrokken clubs niet met name te noemen is dat een steekproef van wedstrijden en clubs is bezocht. Het zou onterecht zijn wanneer de gebeurtenissen die worden beschreven alleen in verband zouden worden gebracht met de geobserveerde voorbeelden. Ook tijdens wedstrijden die niet bezocht zijn hebben zich soms problemen voorgedaan. Voorts staan in dit onderzoek de geweldsplegers centraal en niet de clubs waarmee zij zich associëren, of het voetbal als zodanig. Bij de beschrijving is er dan ook voor gekozen om de lezer niet af te leiden met de namen van betrokken voetbalclubs. Er is overigens geen sprake van anonimisering. Dat zou irrelevant zijn omdat de voorvallen uitgebreid in de lokale of landelijke pers beschreven zijn. De context waarin het voetbal gerelateerde geweld zich voordoet is uiteenlopend. Er kan sprake zijn van groepsgewijs geweld, maar ook van individuele personen die zich schuldig maken aan gewelddadig gedrag. Soms is de relatie met de gebeurtenissen tijdens de voetbalwedstrijd evident, maar in andere gevallen lijkt de match hooguit als excuus te fungeren voor probleemgedrag. Tijdens de onderzoeksperiode, die liep van 17 augustus 2002 tot en met 22 december 2002, oftewel de eerste helft van het voetbalseizoen 2002 – 2003 werden 26
73
wedstrijden door de onderzoekers bezocht100. Tijdens 16 duels werden één of meer personen aangehouden door de politie. Bij nog 2 andere wedstrijden was wel sprake van ordeverstoringen, maar werden door de politie ter plaatse geen aanhoudingen verricht101. De context waarin aanhoudingen werden verricht kan als volgt worden onderscheiden in situaties waarin sprake was van: • Problemen die bewust werden gecreëerd door een groep geweldsplegers. • Spanningen vanwege de 'beladenheid' van de wedstrijd en waarbij al dan niet op voorhand bij een breed publiek bekend was dat zich mogelijk problemen zouden kunnen voordoen. • Problemen die voortvloeiden uit een reactie op het verloop van de wedstrijd. • Aanhouding van individuele personen, zonder dat sprake was van groepsgewijze ordeverstoringen. We gaan op deze vier contexten nader in, aan de hand van voorbeelden die tijdens het onderzoek werden geobserveerd.
5.2 Bewust gecreëerd voetbalgeweld Tijdens de duels die in de onderzoeksperiode werden bezocht was in drie gevallen sprake van bewust gecreëerd voetbalgeweld. In deze gevallen werd voorafgaand aan de feitelijke wedstrijd door een groep personen de confrontatie gezocht met aanhangers van de tegenpartij, die daarvan al dan niet op voorhand van op de hoogte waren. In totaal is 20 procent van de aanhoudingen verricht bij deze incidenten, ter plaatse, of in een later stadium op grond van opsporingsonderzoek102. Kenmerkend is dat de geweldsincidenten in deze context reeds voorafgaand aan de wedstrijd plaatsvinden, of dan al beginnen. De betrokkenen zijn vaak ofwel niet van plan, ofwel niet in staat de eigenlijke wedstrijd te bezoeken. In veel gevallen beschikken zij niet over een toegangskaart voor de wedstrijd, maar geven aan van plan te zijn via de zwarte markt kaarten te kopen. Dat laatste is 100 101 102
74
Een zeventwintigste wedstrijd waaraan een bezoek was voorgenomen werd afgelast. Daarbij is niet uitgesloten dat op een later tijdstip nog aanhoudingen buiten heterdaad zijn verricht. Dat is in het kader van het onderzoek echter niet meer nagegaan. Daarbij wordt uitgegaan van de 128 personen waarvan de zoeksleutel bekend is.
overigens twijfelachtig, ten eerste omdat bij fouillering vaak maar weinig contanten worden aangetroffen en ten tweede omdat het bezoeken van de wedstrijd een extra risico vormt, in verband met mogelijke herkenning door de politie of door aanhangers van de tegenpartij. De betrokkenen hebben vaak wel een seizoenkaart van de club waarmee zij zich associëren en bezoeken alle thuiswedstrijden. Het beeld dat werd geobserveerd tijdens de wedstrijden waarbij zich dit type problemen voordeed, is in grote lijnen vergelijkbaar. Het gaat om groepen van 20 – 50 personen, die zich deels voorafgaand aan de wedstrijd verzamelen in cafés in de eigen stad. Voor het overige onderhoudt men contact via GSM's, mede omdat de geweldsplegers uit verschillende delen van het land afkomstig kunnen zijn en niet uit de gemeente waaruit de club waarmee zij zich associëren afkomstig is. Men reist vervolgens per auto naar de plaats waar de wedstrijd plaatsvindt. In één voorbeeld zette de groep de auto's neer in een gemeente op korte afstand van de plaats waar de wedstrijd werd gespeeld en legde men het laatste stukje per trein af, om ook weer per trein de aftocht te blazen, nadat de confrontatie was gezocht met aanhangers van de thuis spelende club. De organisatie van deze groepen lijkt zich te beperken tot afspraken over een verzamelplaats en de globale aanpak van de 'tegenstander'. Het gevolgde principe is dat men de plaatsen opzoekt waar de aanhang van de tegenpartij zich verzamelt, doorgaans horecagelegenheden. Wat volgt is een snelle actie: de andere partij wordt bestormd, er volgt een kort gevecht en men trekt zich daarna even snel weer terug. De logistiek van de acties is derhalve eenvoudig en wordt hooguit ad hoc via GSM's gecoördineerd. Flexibiliteit en snelheid zijn de belangrijkste wapens. De politie weet wie de individuele betrokkenen zijn en heeft doorgaans ook zicht op de activiteiten van deze groepen. In één geval konden daardoor achteraf, buiten heterdaad, 11 personen worden aangehouden die ter plaatse waren geïdentificeerd. In een tweede voorbeeld mislukte de aftocht van de geweldsplegers en kon vrijwel de volledige groep worden aangehouden. Dezelfde groep kon enkele weken later in een andere gemeente echter ongeschonden wegkomen, omdat zij haar werkwijze op deze ervaring had aangepast. Het probleem bij deze specifieke groepen is niet zozeer dat het onbekenden van de politie betreft. Het aantal aanhoudingen wijst daar bijvoorbeeld al op. De moeilijkheid ligt vooral in het feit dat de acties van deze groepen lastig in de kiem te smoren zijn. Dit vanwege de snelheid en flexibiliteit van de betrok75
kenen en het feit dat zij bewust alle tegenmaatregelen van de politie proberen te omzeilen. Voorts gaat het om geweldspleging in groepsverband, waartegen het strafrecht lastiger in stelling gebracht kan worden. Tot slot ontbreekt het aan goede 'dossiers': de informatie over deze groepen is verbrokkeld over verschillende politieregio's, omdat zij vaak in het hele land actief zijn en het groepsgewijze optreden zich bovendien soms niet beperkt tot alleen het voetballen.
5.3 'Beladen' wedstrijden De term 'beladen' is in relatie tot voetbalwedstrijden enigszins onderhevig aan inflatie. In totaal werden 10 van de 26 bezochte duels op voorhand als beladen gekwalificeerd. Tijdens 5 wedstrijden deden zich daadwerkelijk op enige schaal problemen voor, waarbij al dan niet aanhoudingen werden verricht. Bij deze ontmoetingen werd 48 procent van het totale aantal bij de onderzoekers bekende verdachten aangehouden. De beladenheid kan zeer verschillende oorzaken hebben. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de gevallen die in de onderzoeksperiode zijn geobserveerd. (Historische) rivaliteit tussen aanhangers103 Om te beginnen kan sprake zijn van (historische) rivaliteit tussen de aanhangers van clubs. Bij drie van de bezochte wedstrijden speelde dit specifiek. Bij twee wedstrijden was sprake van ordeverstoringen waarbij ME werd ingezet. De meeste aanhoudingen vonden plaats tijdens één individuele wedstrijd. Voorafgaand aan diezelfde wedstrijd werd een tiental personen aangehouden wegens ordeverstoringen, waarvan de meesten geen kaartje hadden. Zij meldden een kaartje op de zwarte markt te willen kopen, maar ook hier kan dat gezien de hoeveelheid geld die zij op zak hadden (± 20 Euro) worden betwijfeld. Het ligt meer voor de hand dat althans een deel van hen slechts voor de (te verwachten) sensatie kwam en niet voor de wedstrijd. Bij een tweede wedstrijd hield de politie op de dag voorafgaand aan het duel in totaal elf personen aan. Dit gebeurde op grond van een vechtpartij rondom een uitwedstrijd die enkele weken eerder had plaatsgevonden. Het ging in al deze
103
76
Zowel het begrip 'historisch' als het begrip 'aanhangers' is in dit geval begrensd. Vaak is geen duidelijke verklaring voorhanden voor het ontstaan van rivaliteiten of de escalatie daarvan. Het betekent ook niet dat het complete publiek dergelijke gevoelens zou koesteren.
gevallen om personen met meerdere antecedenten terzake voetbal gerelateerd geweld. Het eigenlijke duel kende verder een rustig verloop. Drie personen werden aangehouden in verband met vernielingen, gepleegd in het stadion. Een derde 'beladen' wedstrijd verliep tot aan de tweede helft in een zeer rustige sfeer mede onder invloed van het goede weer en de stand van 1 – 0 in het voordeel van de thuisclub. Bij het begin van de tweede helft veranderde het beeld. Om te beginnen startte een groep overwegend jeugdige aanhangers van de thuisclub met provocaties aan het adres van het publiek in het uitvak. Die verergerden nadat de tegenstander op 1-1 kwam en nadat ook 1 – 2 werd gescoord probeerden enkele tientallen personen ook fysiek naar het uitvak te komen. Een menselijke afscheiding van stewards en leden van de bewakingsdienst probeerde dit te voorkomen, waarop een agressieve reactie volgde en enkele leden van de particuliere beveiligingsdienst rake klappen kregen. Daarop werd ME het stadion ingestuurd, die de afscheidingslijn overnam. Toen daarop zelfs 1 – 3 werd gescoord verliet een deel van het publiek het stadion, om te proberen een positie in te nemen om de supportersbussen van de bezoekers te belagen. De aanwezige politie kon deze pogingen echter in de kiem smoren. Nadat de bussen niet meer te achterhalen waren voor de aanwezige kwaadwilligen, lostte die groep zich op en keerde de rust nog relatief snel weer. Er werden ter plaatse geen aanhoudingen verricht, maar het lag in de bedoeling van de politie om geïdentificeerde personen in een later stadium aan te houden. Internationale wedstrijden Internationale wedstrijden spelen voor het prestige van de betrokken Nederlandse clubs doorgaans een belangrijke rol. Bij internationale wedstrijden kunnen nationalistische aspecten dan ook een rol gaan spelen. Met name de aanwezigheid van Duitse clubs kan werken als katalysator, maar ook die van Engelse verenigingen. Tijdens de onderzoeksperiode zijn drie wedstrijden bezocht tussen Nederlandse en buitenlandse clubs. Tijdens één wedstrijd deden zich voorafgaand aan het duel ordeverstoringen en vechtpartijen voor in het centrum van de stad. De sfeer in het stadscentrum was grimmig, arrestantenwagens reden af en aan naar het politiebureau. In totaal werden 25 Nederlanders aangehouden. Later werd nog een persoon aangehouden, op basis van fotomateriaal, die zich schuldig had gemaakt aan opruiing en gooien met een terrasstoel. De wedstrijd werd bovendien verloren door de betrokken Nederlandse club.
77
Bij een volgende wedstrijd van de betrokken voetbalclub, een week later, was wederom sprake van grootschalige inzet van politie. Rondom de wedstrijd werden zo'n 200 politiemensen ingezet, waaronder ME. De sfeer in de stad bleef voorafgaand aan de wedstrijd rustig. Daarbij speelde mede een rol dat de supporters van de bezoekende club (afkomstig uit Duitsland) pas heel laat arriveerden. De Duitse politie verrichte aan de grens intensieve controles (met 12 kilometer file tot gevolg), waarbij 11 personen werden aangehouden. Het resultaat was dat de Duitse aanhang slechts een uurtje tijd had om de stad in te gaan, alvorens de wedstrijd zou beginnen. In die fase werden één Nederlander en één Duitser aangehouden voor het gooien van stenen. Bij de toegangscontrole werd nog een 16-jarige jongen aangehouden met een stuk vuurwerk in de zak. De laatste aanhouding betrof iemand die, nadat de bezoekers 0 – 2 scoorden, kwaad het stadion uit was gelopen en een deuk in een politieauto had geschopt. Ook bij de derde bezochte wedstrijd, tegen een Engelse club, waren de sportieve belangen groot. Deze wedstrijd verliep echter vrij rustig. In de middag werden enkele Engelsen aangehouden in het stadscentrum vanwege verstoring van de openbare orde en openbare dronkenschap. Een deel van de Engelse supporters arriveerde per trein en de aankomst daarvan bij het stadion ging gepaard met het zingen van liederen en het elkaar wederzijds bestoken met scheldwoorden. Aangezien men de bezoekers via een afscheiding naar hun vak kon leiden vonden geen verdere incidenten plaats. In totaal werden tijdens en na de wedstrijd acht Nederlanders aangehouden. De redenen van aanhouding waren zeer divers, zoals het overtreden van een stadionverbod, openlijke geweldpleging, geen gehoor geven aan een bevel tot vordering, et cetera. Drie aanhoudingen vonden plaats tijdens de wedstrijd. De wedstrijd verliep in een zeer gespannen sfeer. Toen de thuisclub op 0 - 2 achterstand kwam vreesden de ordehandhavers dat de zaken uit de hand zouden gaan lopen. Doordat de thuisclub op 2 – 2 wist te komen keerde de sfeer zich echter weer ten goede. Hoewel alsnog met 2 – 3 werd verloren, vonden er geen ernstige incidenten plaats. Beladenheid in verband met incidenten in het recente verleden Een andere oorzaak van beladenheid kan liggen in incidenten in het recente verleden die op hun beurt mogelijk aanleiding kunnen geven tot wraakacties. Het doelwit daarvan kan verschillend zijn. Het hoeft niet persé de tegenpartij te betreffen, maar bijvoorbeeld ook het bestuur van de eigen voetbalclub. Hiervan zijn eveneens drie voorbeelden aangetroffen in de onderzoeksperiode.
78
De eerste wedstrijd vond plaats in een zeer beladen sfeer. Op dezelfde dag was in de regionale pers bekend gemaakt dat de thuisclub in grotere financiële moeilijkheden verkeerde dan reeds eerder duidelijk was geworden. Tevens waren bij de laatste editie van hetzelfde duel nog ernstige rellen uitgebroken, waarbij tientallen personen waren aangehouden. Vooraf waren er op het Internet bedreigingen geuit tegen bestuursleden en werd informatie verkregen dat mogelijk zou worden geprobeerd om de burelen van het bestuur te bestormen. Overigens was ook bekend dat de 'harde kern' van de thuisclub deze pogingen zou willen tegengaan, om te voorkomen dat eventuele rellen de animo van potentiële geldschieters helemaal zou doen verdwijnen. De politie was in grote getale vertegenwoordigd, onder meer met enkele secties ME en een videoteam. Voorafgaand aan de wedstrijd waren de problemen van de club hét gesprek onder de supporters. De overigens lang niet uitverkochte wedstrijd zelf was voor het publiek weinig opwindend en eindigde in 0 – 0. Enkele pogingen tot provocatie over en weer werden snel door beveiligingspersoneel de kop ingedrukt. Ook na de wedstrijd deden zich, vanwege de aanwezigheid van de ME op strategische punten, geen incidenten voor. Er werden geen aanhoudingen verricht. De tweede wedstrijd zou normaal gesproken geen problemen moeten hebben opgeleverd, maar in de week voorafgaande waren grote spanningen opgetreden tussen aanhangers van de thuisclub en de politie van een nabijgelegen gemeente. De emoties in de richting van alles wat met die gemeente in verband gebracht kon worden waren hierdoor hoog opgelopen, waarvan de bezoekende voetbalclub uit die stad het lijdend voorwerp dreigde te worden. Die wedstrijd stond toevalligerwijs kort daarna op het programma. Er ontstond een sfeer van 'ze komen er bij ons niet in'. Mede onder dreiging van eventuele blokkades overwoog de burgemeester het duel zelfs te verbieden. Tot op het laatste moment werd overlegd tussen de supportersvereniging, de politie en de andere betrokken partijen om 'de kou uit de lucht te halen'. De politie-inzet was bovendien uitgebreid van een sectie tot een peloton ME en ook extra paarden en hondengeleiders waren ingezet. Rondom de wedstrijd bleef alles rustig, hoewel er wel enig gemor viel te horen over de eerdere gebeurtenissen. Slechts twee personen werden aangehouden in verband met belediging. De derde wedstrijd speelde zich in merkwaardige omstandigheden af. Hoewel het een streekderby betrof die altijd wel een zekere extra spanning kende, speelden in dit geval nog twee zaken mee die de beladenheid van het duel sterk vergrootten. In de eerste plaats had zich bij een wedstrijd tussen dezelfde clubs 79
in het seizoen daarvoor een incident voorgedaan waarbij een speler zodanig geblesseerd raakte dat hij zijn voetbalcarrière moest beëindigen. De veroorzaker van die blessure was door de bezoekende club buiten het elftal gelaten, om zaken niet verder te laten escaleren. Ten tweede waren door de burgemeester van de gemeente waar de wedstrijd werd gespeeld vooraf naar verhouding stevige maatregelen afgekondigd. Niet alleen de politie zou versterkt aanwezig zijn, maar bovendien werd zelfs een tijdelijk toegangsverbod tot de gemeente overwogen voor niet-inwoners. Dat bleek juridisch niet haalbaar, maar het gevolg was uiteraard wel dat de (landelijke) media grote aandacht voor deze op zichzelf relatief onbetekenende wedstrijd, die slechts 1500 bezoekers zou trekken, begonnen te ontwikkelen. In totaal waren ruim 50 politiemensen in dienst, waaronder enkele groepen ME, hondengeleiders en paarden. Voorafgaand aan de wedstrijd was alles extreem rustig, waarbij ook meespeelde dat het duel op een dinsdagavond werd gespeeld en het weer niet meewerkte (koud en mistig). Voorafgaand aan de wedstrijd werd een drietal jongeren, afkomstig uit de gemeente waar de bezoekende club vandaan kwam, staande gehouden en terug gestuurd omdat zij geen kaartje voor de wedstrijd hadden. Zij bleken te zijn gekomen om te kijken of er eventueel wel wat te beleven zou zijn. Zij maakten kennelijk deel uit van een groep van enkele tientallen personen, die de eerste helft van de wedstrijd voor de hoofdingang bivakkeerden maar die daarna, vanwege de kou en omdat er verder niets gebeurde, huiswaarts keerden. Enkele personen stonden van achter een hek nog enige tijd de ter plaatse aanwezige politiemensen te beledigen, maar dit werd niet opgevat als reden voor aanhouding. Binnen het stadion viel op dat een groep van ongeveer een tiental personen zich vooral aan de zijkant van de tribune ophield, op een plaats waar het bier relatief dicht in de buurt was, maar van de wedstrijd nauwelijks iets te volgen viel. Ondanks dat het hier een risicowedstrijd betrof werd 'gewoon' alcohol toegestaan op en naast de tribune (bier, mixen). Twee leden van deze groep konden worden geïdentificeerd, waarbij het bleek te gaan om als ernstige geweldsplegers bij de politie bekende personen. Vanwege hun totale gebrek aan interesse voor de voetbalwedstrijd mag worden aangenomen dat zij eveneens met het oog op eventuele sensatie aanwezig waren. Rondom de wedstrijd (de thuisclub won met 1 – 0) deden zich geen problemen voor. Georganiseerde protestacties Grootschalige protestacties rondom wedstrijden kunnen als een vierde voorbeeld van 'beladenheid' worden beschouwd. Ordeverstoringen kunnen ook dan 80
een mogelijk gevolg zijn. Tijdens de onderzoeksperiode deden zich ook hiervan enkele voorbeelden voor. In de eerste plaats betrof het de wedstrijd tussen het Nederlands elftal en WitRusland. Die wedstrijd was beladen vanwege de aankondiging van acties door supportersverenigingen, specifiek blokkades van de toegangswegen naar Eindhoven, waar deze wedstrijd werd gespeeld. De aanleiding voor de acties waren problemen rondom de toelating van supporters tijdens uitwedstrijden De voorgenomen acties gaven aanleiding de inzet van in totaal 500 politiemensen, waaronder ME. Alles was bovendien in gereedheid gebracht voor de afwikkeling van een groot aantal aanhoudingen. Bovendien waren vier deurwaarders aanwezig op het politiebureau die namens de KNVB direct stadionverboden zouden uitreiken aan de aangehouden verdachten. Voorafgaand aan de wedstrijd vonden inderdaad kortstondige wegblokkades plaats op verschillende plaatsen rondom Eindhoven. Aangezien de betrokkenen bij het arriveren van de politie telkens direct de blokkade ophieven werd niemand aangehouden. In de binnenstad van Eindhoven was sprake van enkele kleine vechtpartijtjes, waarbij drie Nederlanders werden aangehouden. In en rondom het stadion werden vijf Wit-Russen aangehouden vanwege een vechtpartij rondom het ophangen van een spandoek en vanwege mogelijke diefstal van en/of zwarthandel in voetbalparafernalia. De wedstrijd zelf verliep in een goede sfeer, te meer daar Nederland relatief gemakkelijk won met 3 – 0. Ook na afloop van de wedstrijd was geen sprake van verdere moeilijkheden. Moeilijkheden rondom het toegangsbeleid bij uitwedstrijden deden zich ook voor bij wedstrijden in de nationale competitie. In één geval leidde een conflict over het aantal ter beschikking gestelde toegangskaarten tot een boycot van de wedstrijd door de supportersvereniging van de bezoekende club. De verwachting van de politie was echter dat niet iedereen zich daaraan zou houden en op eigen gelegenheid zou afreizen. Er bleek inderdaad een honderdtal kaarten illegaal te zijn doorverkocht. Het ongeorganiseerde bezoek leidde tot enkele incidenten in cafés in de binnenstad waarbij een negental aanhangers van de bezoekende club werd aangehouden. Tijdens de wedstrijd bleef het vrij rustig. In het stadion zelf werden 5 personen aangehouden, vanwege openbare dronkenschap, geweldplegingen tegen politiemensen en in één geval vanwege de overtreding van een stadionverbod.
81
5.4 Het wedstrijdverloop als trigger Een volgende categorie van ordeverstoringen deed zich voor tijdens wedstrijden waarvan vooraf volstrekt niet werd verwacht dat zich problemen zouden voordoen. Voor de politie zijn dit soort voorvallen het meest problematisch, omdat in die gevallen onvoldoende menskracht voorhanden is om groepen geweldsplegers aan te pakken. Soms is het mogelijk om snel versterking te verkrijgen, maar meestal staat een handjevol politiemensen er alleen voor om de situatie in de hand te houden. In totaal werd 18 procent van de aanhoudingen in deze context verricht. Bij één bezochte wedstrijd deden de problemen zich onverwacht voor, na afloop van de wedstrijd. Het duel was vooraf niet als een wedstrijd met verhoogd risico geclassificeerd. Er was slechts een tiental politiemensen aanwezig bij het stadion en verder enkele agenten die het verkeer moesten regelen. De aanleiding voor de problemen lag in het verloop van de wedstrijd. Om te beginnen was de sfeer op het veld zeer agressief en deden zich diverse opstootjes tussen de spelers voor. Daarnaast verloor de thuisclub de wedstrijd in de slotfase, waarbij de scheidsrechter een rol speelde die in de ogen van het thuispubliek tenminste als dubieus zal zijn opgevat. Na de wedstrijd verschansten groepjes aanhangers van de thuisclub zich vlak bij het stadion. Zij wachtten op de supportersbussen van de bezoekende club om deze te kunnen bekogelen. Bezoekende supporters die met eigen vervoer waren gekomen werden onder begeleiding van politie naar hun wagens gebracht. Degenen die het op de bussen voorzien hadden konden echter ternauwernood worden gecontroleerd, omdat de politiemensen tegenover een groep van enkele tientallen kwaadwilligen kwam te staan. Om zaken niet verder te doen escaleren werd niet overgegaan tot aanhoudingen. Ook een tweede wedstrijd waarbij zich achteraf problemen ontwikkelden werd op voorhand niet beschouwd als risicoduel. Ditmaal was echter wel sprake van versterkte inzet van politie omdat de wedstrijden van de thuisclub al enkele weken werden ontsierd door het optreden van een groep jongeren (enkele honderden personen) die na afloop van elke wedstrijd structureel problemen veroorzaakte door de supportersbussen van de bezoekers te belagen. Het doel van de politie-inzet was deze groep, door middel van een zero-tolerance aanpak, een duidelijk signaal af te geven dat dit gedrag niet werd getolereerd. Men wilde proberen door middel van zoveel mogelijk aanhoudingen de gewoonte om na afloop van de wedstrijd problemen te veroorzaken de kop in te drukken. 82
Voorafgaand aan de wedstrijd bleef het rustig. Er werd één persoon aangehouden die een stuk vuurwerk had gegooid. Het scoreverloop leek lange tijd gunstig voor de thuisclub. Helaas voor hen konden de bezoekers in blessuretijd gelijkmaken, waardoor de stemming negatief werd beïnvloed. Na afloop verzamelde de bewuste groep zich bij het stadion en bewoog zich naar de weg waar de bussen met bezoekende supporters langs zouden komen. Op dat moment werd reeds één persoon aangehouden, opnieuw vanwege vuurwerk. Enige tijd later, bij het langsrijden van de bussen werden enkele tientallen stenen gegooid, waardoor onder andere een ruit sneuvelde. Daarop greep de politie in. In totaal werden zes personen aangehouden terzake openlijke geweldpleging. Op het bureau werden alle verdachten van dat delict in verzekering gesteld. Op één na ging het om verdachten in de leeftijd van 16 – 18 jaar, met weinig tot geen criminele antecedenten.
5.5 Individuele geweldsplegers Tot slot kunnen personen zijn aangehouden tijdens wedstrijden waarbij zich geen groepsgewijze problemen hebben voorgedaan. In belangrijke mate speelt het beleid van de politie hierbij een rol: handhaaft men een strikt zero tolerance beleid of is men wat soepeler? De delicten waarom het bij deze categorie gaat zijn doorgaans licht. Belediging van politiemensen, kleine vernielingen (baldadigheid), openbare dronkenschap of het bezit (of gebruik) van vuurwerk zijn het meest aan de orde. Van ernstiger gehalte is het op zak hebben van een wapen (steek- of slagwapen)104. Aanhoudingen kunnen op allerlei plaatsen geschieden, zowel in als buiten het stadion, maar ook in het stadscentrum. In totaal werd 15 procent van de verdachten aangehouden in individuele gevallen. De reactie van de politie is, soms per politieregio, soms zelfs per stad of per wedstrijd, vooral wisselend als het gaat om de aanpak van belediging of baldadigheid. In een deel van de gevallen wordt hiervoor direct tot aanhouding overgegaan, maar op andere plaatsen laat de politie dit passeren. De beschikbaarheid van voldoende personeel speelt hierbij niet altijd een rol. Ook in situaties waarin zonder meer tot aanhouding had kunnen worden overgegaan is niet altijd ingegrepen. Ook de afhandeling van de voor deze lichte delicten aangehouden verdachten verschilt per plaats. Doorgaans is het beleid om 104
In de onderzoeksperiode geen sprake is geweest van aanhoudingen terzake het gebruik van wapens. In één geval is daarvan wel melding gemaakt door betrokkenen. Het ging om messen en paraplu's met geslepen punten.
83
aangehouden verdachten, ongeacht het gepleegde delict, vast te houden op het politiebureau tot na afloop van de wedstrijd, om te voorkomen dat men dezelfde persoon mogelijk tweemaal moet aanhouden. In andere gevallen wordt de toegangskaart ingenomen zodat de verdachte niet alsnog het stadion binnen kan, maar wordt deze wel heengezonden. In één voorbeeld was sprake van een persoon die na op het politiebureau te zijn voorzien van een geldboete terzake baldadigheid, door de politie vervolgens bij het stadion werd afgezet zodat hij de wedstrijd alsnog kon gaan zien.
5.6 Conclusie Resumerend kan worden vastgesteld dat de gevallen waarin groepen geweldsplegers min of meer georganiseerd te werk gaan voor de politie het moeilijkst te voorkomen zijn. Ook wanneer sprake is van verhoogde inzet van politie kunnen deze groepen door snel en flexibel optreden tegenmaatregelen omzeilen. Het is echter niet zo dat zij goed in staat zijn aanhouding te ontlopen, zo kan uit de cijfers worden afgeleid. In twee van de drie geobserveerde voorbeelden kon de politie ter plaatse of achteraf de vrijwel volledige groep geweldsplegers aanhouden. Het blijkt echter moeilijker om een passend strafrechtelijk vervolg aan de praktijken van deze groepen te koppelen. Wedstrijden die op voorhand beladen zijn resulteren doorgaans ook in een sterke verhoging van de politie-inzet. Daarmee is in de onderzochte periode grotendeels voorkomen dat zich ernstige rellen of ordeverstoringen voor hebben gedaan105. Slechts bij één van de bezochte wedstrijden hebben zich op enige schaal ordeproblemen voorgedaan. Tijdens risicowedstrijden tussen Nederlandse clubs lijken de problemen zich vooral na de wedstrijd te ontwikkelen (of tijdens de wedstrijd bij zeer ongunstig scoreverloop). Het van kracht zijn van bus- of autocombiregelingen speelt daarbij een belangrijke rol. Het is daarbij vooral zaak te voorkomen dat de bussen of auto's van de bezoekende partij kunnen worden belaagd en zorg te dragen voor een zo snel mogelijke aftocht. Wanneer de objecten waarop de agressie kan worden gericht verdwenen zijn lossen groepen potentiële probleemveroorzakers zich doorgaans snel op.
105
84
Daarbij moet worden vermeld dat de wedstrijd waarbij zich de grootste ordeproblemen voordeden in de eerste helft van het seizoen 2002 – 2003 (FC Utrecht - Legia Warschau) in het onderzoek niet is meegenomen.
Bij wedstrijden tegen buitenlandse (Duitse en Engelse) clubs deden de problemen zich daarentegen vooral voorafgaand aan de wedstrijd voor. Daarbij speelt vooral de tijdsperiode een rol waarin aanhangers van de bezoekende club in het stadscentrum kunnen verblijven. Bij één wedstrijd hadden de bezoekers bijvoorbeeld nauwelijks tijd over tussen aankomst in de stad en het begin van de wedstrijd. Er deden zich (mede) daarom weinig problemen voor. Wedstrijden die beladen zijn vanwege een incident lijken überhaupt minder aanleiding te geven tot ordeverstoringen, onder voorwaarde van voldoende aanwezigheid van politie. Zij trekken echter wel sensatiezoekers aan. Uitspraken van bestuurders of mediaberichten kunnen de aantrekkelijkheid van een wedstrijd voor sensatiezoekers sterk vergroten, met alle risico's van dien. Ook bij wedstrijden waarbij op voorhand geen problemen werden verwacht, maar vooral het verloop van het duel een rol lijkt te hebben gespeeld bij het ontstaan van problemen, doen moeilijkheden zich primair na afloop van de wedstrijd voor. De risico's liggen in dat geval met name in de geringe beschikbaarheid van politiepersoneel en de onmogelijkheid om snel versterking te krijgen. Tot slot kan bij alle willekeurige wedstrijden sprake zijn van aanhouding van individuele geweldsplegers. De delicten die werden gepleegd door deze groep waren doorgaans licht. Met name bij belediging of baldadigheid is het politiebeleid wisselend en varieert het van 'zero-tolerance' tot negeren.
85
86
6 Achtergrondkenmerken van geweldsplegers
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een aantal achtergrondkenmerken van de geïnterviewden beschreven. Ten eerste zal worden ingegaan op socio-economische factoren, zoals geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, leefsituatie, opleidingsniveau en arbeidssituatie. Ten tweede wordt gekeken hoe belangrijk het voetbal in het leven van de respondenten is en in hoeverre het voetbal als een sociaal gebeuren wordt gezien. Ten derde gaan we in op de burgerlijke staat van de ouders en op de mate waarin er problemen waren in het gezin van oorsprong en in de huidige leefsituatie.
6.2 Geslacht en leeftijd De geïnterviewden behoorden allen tot het mannelijk geslacht, wat op zichzelf opmerkelijk is. Weliswaar is in deel 1 van het rapport uit de literatuur naar voren gekomen dat voetbal gerelateerd geweld vooral een aangelegenheid is van mannen, maar in vergelijking met andere studies trekt het volledig ontbreken van vrouwen toch de aandacht. Slechts bij één van de wedstrijden waren de onderzoekers getuige van uitermate provocatief gedrag van twee vrouwen in het stadion, waarbij de politie op het punt heeft gestaan om tot aanhouding over te gaan.
87
Fragment observatie onderzoeker De vrouwen zaten in het vak van de harde kern; aan de rand en voorin, het dichtst bij het vak van de supporters van de tegenpartij. Ze waren met hun aandacht nauwelijks bij het veld en maakten continu uitdagende en zeer agressieve bewegingen richting het vak waarin de bezoekende supporters zich bevonden: nek-afsnij-beweging, het teken van de eigen club op de jas laten zien, met het sjaaltje pochen, uitdagend bewegen met handen ('kom maar, kom maar, als je durft'), schreeuwen en zingen. Het gedrag lag op het randje en kwam over als uiterst opgefokt, mogelijk door gebruik van drugs of alcohol. Bij doelpunten liep de spanning op. 'Hoeren!, hoeren!' was de reactie terug vanuit het bezoekersvak. Om de vrouwen heen stonden mannen die hen wat lacherig af en toe een aai over de bol gaven en – bij oplopende spanningen op het veld – mee schreeuwden. De stewards probeerden de vrouwen af en toe een beetje te dimmen, maar wezen hen niet terecht op hun gedrag. Toen de vrouwen weggingen gaf een van hen een steward een zoen. Bij de omhelzing die daarbij hoorde gaf ze toch nog even 'het vingertje' naar de tegenpartij.
Vier van de 86 respondenten waren de dag van de aanhouding vergezeld van hun partner. In twee gevallen was de vrouwelijke partner de directe aanleiding van het gedrag van de respondent omdat deze werd lastig gevallen door supporters van de tegenpartij. De gemiddelde leeftijd van de groep geïnterviewden bedroeg 24 jaar en zes maanden106. Slechts een zeer kleine minderheid van de voetbal gerelateerde geweldplegers was jonger dan 15 jaar. Tabel 6.1 laat zien dat geweldscriminaliteit niet afneemt met de leeftijd. Het idee dat uit de literatuur naar voren komt dat de meeste jongeren na hun jeugd stoppen met gewelddadig gedrag blijkt hier niet te worden bevestigd107. Deze bevindingen zijn overigens wel congruent met uitkomsten van onderzoek naar plegers van uitgaansgeweld108. Van de geïnterviewden was 47 procent jonger en 53 procent ouder dan 21 jaar. Opmerkelijk was dat de groep van 31 jaar en ouder de tweede grootste groep uitmaakte. Deze bevinding werd gedeeld met de cijfers in het CIV jaarverslag over het seizoen 2001-2002 (+ 31 jarigen = 18 procent), terwijl Bieleman, Hoogeveen en Meijer (2001) beduidend minder + 31 jarigen in hun steekproef beschreven (8 procent). Het laatste onderzoek betrof echter, zoals reeds eerder vermeld, een specifiek evenement, namelijk de viering van een promotie van de eerste naar de eredivisie.
106 107 108
88
SD=8.32, range 16 – 56 jaar. Dateweerd, 1997. Spapens, Hoogeveen en Pardoel, 2001.
Tabel 6.1: Leeftijd van de respondenten opgedeeld in zes leeftijdsklassen. Leeftijd in klassen 12-15 jarigen 16-18 jarigen 19-21 jarigen 22-24 jarigen 25-30 jarigen ouder dan 31 jaar Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 4 4,7% 21 24,4% 15 17,4% 13 15,1% 14 16,3% 19 22,1% 86 100%
6.3 Etnische afkomst, burgerlijke staat en actuele leefsituatie Van de 86 geïnterviewden hadden 84 personen de Nederlandse nationaliteit (98 procent). Twee respondenten hadden een andere nationaliteit (één Belg en één Marokkaan). De etnische afkomst was eveneens in nagenoeg alle gevallen autochtoon Nederlands. Slechts twee verdachten waren van allochtone afkomst (Marokkaans en Hindoestaans) en nog drie personen waren halfbloed. Deze uitkomst is opmerkelijk omdat etnische minderheden zowel in de algemene criminaliteitsstatistieken als in ander onderzoek naar geweldscriminaliteit sterk oververtegenwoordigd zijn109. Een eerste mogelijke verklaring is dat etnische minderheden eveneens ondervertegenwoordigd zijn als bezoekers aan betaald voetbalwedstrijden van Nederlandse clubs, maar daadwerkelijke cijfers daarover konden niet worden verkregen. Spapens e.a. (2001) constateerden voorts dat discriminatie een belangrijke aanleiding vormde voor de betrokkenheid van etnische minderheden bij uitgaansgeweld. Aangezien men tijdens voetbalwedstrijden primair gericht is op de aanhang van de tegenpartij, speelt discriminatie naar etnische achtergrond bij voetbal gerelateerd geweld waarschijnlijk minder een rol. Een uitzondering vormde wellicht de wedstrijd Feyenoord – Fenerbahce, in de voorronde van de Champions League. De meerderheid van de respondenten was ongehuwd (70 procent), 17 procent was gehuwd of woonde samen en 9 procent was gescheiden. Deze cijfers ogen allesbehalve vreemd omdat bijna 62 procent van de respondenten jonger was dan 24 jaar en in veel gevallen derhalve nog thuis woonde. Het is trouwens een duidelijke trend in Europa dat mensen steeds op latere leeftijd gaan huwen. Volgens het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI, 2001)
109
Spapens e.a., 2001 en Spapens en Bruinsma, 2002.
89
is de gemiddelde huwelijksleeftijd voor mannen 31 jaar en 6 maanden en voor vrouwen 28 jaar en 9 maanden. Tabel 6.2: Burgerlijke staat van de respondenten. Burgerlijke Staat Gehuwd ongehuwd gescheiden samenwonend onbekend Totaal
Experimentele groep aantal percentage 10 11,6% 61 71,0% 8 9,3% 5 5,8% 2 2,3% 86 100%
Tabel 6.3: Huidige leefsituatie van de respondenten. Leefsituatie Partner alleen wonen ouderlijk gezin grootouders internaat zwervend bestaan onbekend Totaal
Experimentele groep aantal Percentage 16 18,6% 17 19,8% 45 52,3% 1 1,2% 2 2,3% 1 1,2% 4 4,7% 86 100%
Meer dan de helft van de geïnterviewde geweldsplegers woonde nog in het ouderlijk gezin. Daarvan was zeventig procent jonger dan 21 jaar en 30 procent was 22 jaar en ouder. Bijna 71 procent van de respondenten die alleen woonden was ouder dan 25 jaar. Van de respondenten die 18 jaar en jonger waren (n=25), woonde niemand alleen.
6.4 Opleidingsniveau en arbeidssituatie Tabel 6.4 laat zien dat het opleidingsniveau van de geïnterviewde geweldsplegers vrij laag was. Bijna 55 procent van de respondenten volgde ten hoogste lager of middelbaar beroepsonderwijs. 26 procent van de geïnterviewden volgde voortgezet onderwijs of hoger beroepsonderwijs. Eén persoon volgde universitair onderwijs en bijna 19 procent weigerde de vraag te beantwoorden. Er was geen enkele aanwijzing dat de leeftijd van de respondenten differentieerde 90
met het opleidingsniveau. Bijna 19 procent van de respondenten was ontevreden met de opleiding. De vier belangrijkste redenen waren: 'Ik ging tegen mijn zin naar school', 'Ik had slechte contacten met leerkrachten en medeleerlingen' en 'Ze waren te veeleisend op school.' Tabel 6.4: Overzicht van het opleidingsniveau van de respondenten. Opleidingsniveau Basisonderwijs speciaal onderwijs voorbereidend middelbaar beroepsow. voortgezet onderwijs middelbaar beroepsonderwijs hoger beroepsonderwijs universitair onderwijs onbekend Totaal
Experimentele groep aantal percentage 5 5,8% 6 7% 14 16,3% 14 16,3% 22 25,6% 8 9,3% 1 1,2% 16 18,6% 86 100%
Tabel 6.5: Overzicht van de arbeidssituatie van de respondenten. Arbeidssituatie Werkloos arbeider bediende zelfstandige ambtenaar invalide student onbekend Totaal
Experimentele groep aantal percentage 10 11,6% 35 40,7% 7 8,1% 6 7% 1 1,2% 2 2,3% 23 26,7% 2 2,3% 86 100%
De arbeidssituatie van de aangehouden verdachten is in kaart gebracht in tabel 6.5. Daarbij kunnen twee dominante groepen worden onderscheiden: arbeiders en scholieren. Verder was bijna 12 procent van de respondenten werkloos. Deze bevindingen ondersteunen niet de hypothese dat significant meer voetbalvandalen werkloos zijn dan de vergelijkbare beroepsbevolking (11 procent). Er werd wel vastgesteld dat het grootste deel van de respondenten lichamelijk werk verrichte, ook zwaar lichamelijk werk zoals magazijnwerker, kabellegger, schoonmaker, vuilophaler, et cetera. Slechts twee respondenten gaven aan ontevreden te zijn met het werk. Eén respondent ging tegen zijn zin werken en de andere had slechte contacten met de collega's. 91
6.5 Voetbal als hobby? Een zeer belangrijke vraag is welke rol het voetbal in het leven van de geweldspleger speelt. Voetbal blijkt belangrijk te worden gevonden door een meerderheid van de geïnterviewden: 55 procent van hen beschouwt voetbal als de belangrijkste hobby. Bijna 30 procent van de respondenten voetbalde zelf actief bij een amateurclub. Naast voetbal werden computerspelletjes, vissen en fitness als de belangrijkste hobby's vermeld. Zaken die slechts één- of tweemaal werden genoemd waren: korfbal, darts, modelbouw, gevechtssport, snelle wagens, muziek, uitgaan en fietsen. Slechts vijf respondenten hadden geen enkele hobby. De vraag of 'liefde voor het voetbal' van vader (oom) op zoon werd doorgegeven, kon niet echt overtuigend worden beantwoord. Voor iets meer dan 50 procent van de respondenten was voetbal een familiaal gebeuren en werd het voetbal van vader op zoon doorgegeven. De eerste stappen naar een wedstrijd werd door bijna de helft van de respondenten onder begeleiding van vader, oom of grootvader gezet. Dit wil echter niet zeggen dat beide generaties voor dezelfde club supporteren. Met uitzondering van NEC, Feyenoord en Ajax was er geen enkele aanwijzing dat de zoon dezelfde club koos als vader, oom of grootvader. Fragment observatie onderzoeker De verdachte komt over als een rustige jongen. Hij is nooit eerder met de politie in aanraking geweest en is nu opgepakt omdat hij een aangestoken bengaalse fakkel omhoog hield in het stadion, tijdens de wedstrijd. Hij geeft aan dat hij de fakkel had aangepakt van een andere jongen uit het vak, maar weet niet meer van wie of wil dit in ieder geval niet zeggen. Hij wist niet dat de fakkel verboden was. De verdachte was voor het eerst bij een voetbalwedstrijd en was gegaan samen met zijn vader, broer en oom (trouwe clubsupporters). Iedereen wacht op hem terwijl hij voor verhoor wordt vastgehouden. In de ophoudruimte wordt lacherig gedaan over het delict; de aanpak wordt te hard gevonden. De verdachte zelf neemt de aanhouding wel serieus. De geldboete die hij krijgt wil hij meteen betalen en hij wil nooit meer mee naar voetbal. Hij ziet zichzelf als een niet agressief iemand.
Bijna 70 procent van de respondenten noemde het voetbal belangrijk tot zeer belangrijk in het leven. Voor iets meer dan 60 procent was de club belangrijk tot zeer belangrijk. De mate waarin het voetbal en de club belangrijk waren, stemde niet overeen met de tevredenheid over de resultaten of de club. Iets minder dan 50 procent was tevreden met de resultaten van de club en slechts 18 92
procent was tevreden met de club op zich. Er was een significant verband tussen de mate waarin het voetbal belangrijk was voor zichzelf en de inschatting die werd gemaakt over het belang van voetbal voor vrienden110. De respondenten die voetbal minder belangrijk vonden, dachten dat dit ook zo was voor de vrienden.
6.6 Voetbal als sociaal gebeuren? Het bezoek van voetbalwedstrijden werd door de meerderheid van de respondenten als groepsgebeuren beleefd. Een kleine minderheid beleefde het voetbal echter juist niet als een sociaal gebeuren. Acht procent van de respondenten woonde de wedstrijd alleen bij en gaf duidelijk aan geen enkele behoefte te hebben om in gezelschap naar het voetbal te gaan. 73 procent van de respondenten ging met vrienden of kennissen naar het voetbal, 8 procent ging met familie en 3 procent nam de partner mee. Ongeveer 8 procent ontweek het antwoord. Drie respondenten vertelden letterlijk: ' Denk maar niet dat ik iets over mijn vrienden ga vertellen, ik ben geen verrader!' Onrechtstreeks werd op deze manier wel een duidelijk antwoord gegeven op de vraag en kon worden afgeleid dat vanuit loyaliteitsgevoelens tegenover vrienden werd gezwegen. Van de personen die in gezelschap naar het voetbal gingen, ging meer dan 80 procent steeds met dezelfde personen en werd in bijna 70 procent van de gevallen vooraf op een vaste plaats afgesproken. Sommigen spraken af bij de ingang van het stadion, anderen bij het clubcafé. Leeftijd, opleidingsniveau en arbeidsstatus, differentieerden niet met het voetbal als sociaal gebeuren.
6.7 Burgerlijke staat van de ouders en opvoedende figuren In deze paragraaf wordt ingegaan op de burgerlijke staat van de ouders van de aangehouden verdachten, alsmede op de vraag door wie de respondenten tussen het zesde en het achttiende levensjaar werden opgevoed.
110
χ²=8,85, df=4, p<0.01
93
Tabel 6.6: Burgerlijke staat van de ouders. Burgerlijke Staat Gehuwd gescheiden moeder overleden onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 56 65,1% 19 22,1% 1 1,2% 10 11,6% 86 100%
Van de ouders was 65 procent gehuwd en 22 procent gescheiden. In één geval was de moeder of vader van de geïnterviewde overleden. Tien respondenten beantwoordden deze vraag niet. Tussen het zesde en het twaalfde levensjaar werd ongeveer 75 procent van de respondenten opgevoed door beide ouders, tussen het twaalfde en het achttiende levensjaar daalde dit naar 56 procent. Van de respondenten die in éénoudergezinnen werden opgevoed, was de moeder in 95 procent van de gevallen de opvoedende figuur. Niemand werd opgevoed door vader alleen en drie respondenten werden tussen het twaalfde en achttiende levensjaar door de grootouders opgevoed.
6.8 Problemen in het ouderlijke gezin en problemen in het huidige gezin Bijna 38 procent van de respondenten had in het verleden problemen in het ouderlijke gezin. De meeste problemen hadden met de vader te maken. Redenen die werden opgegeven waren: vader was autoritair, vader dronk en vader stond niet open voor mijn mening. Bijna 50 procent van de respondenten die antwoordde problemen te hebben (gehad) in het ouderlijke gezin, wenste in de context van het interview niet verder op deze vraag in te gaan.
94
Tabel 6.7: Overzicht van problemen in het ouderlijke gezin. problemen met
niemand vader moeder mezelf broer/zus partner onbekend Totaal
exp. groep verleden aantal % 44 51,2% 20 23,3% 1 1,2% 12 14% 0 0% 0 0% 9 10,5% 86 100%
exp. groep huidige situatie aantal % 55 64% 6 7% 3 3,5% 9 10,5% 1 1,2% 4 4,7% 8 9,3% 86 100%
Veertien procent van de respondenten legde de oorzaken van de problemen bij zichzelf. Enkele letterlijke uitspraken waren: 'Ik was vroeger een moeilijke jongen.' of 'Ik kon niet verdragen dat anderen zich met mij bemoeiden.' Vooral de groep tussen 12 en 24 jaar signaleerde problemen met vader te hebben gehad (75 procent), terwijl de oudere respondenten (25 jaar en ouder) eerder de oorzaak bij zichzelf legden (70 procent). In de huidige leefsituatie werd minder melding gemaakt van problemen. Iets meer dan 25 procent had moeilijkheden met de partner, met de ouders of met andere familieleden, Iets meer dan 10 procent stelde zichzelf verantwoordelijk voor de problemen. Daarnaast weigerde ongeveer 10 procent van de respondenten beide vragen te beantwoorden. Het was opvallend dat alleen respondenten jonger dan 25 jaar problemen met vader signaleerden, problemen met zichzelf werd ook hier hoofdzakelijk door de oudere respondenten aangegeven (+ 25 jaar; 65 procent). Deze bevindingen sluiten aan met de literatuur waarin vooral de vader naar voren wordt geschoven. In de literatuur wordt geregeld nadruk gelegd op het belang van de sociale biotoop binnen en buiten de familiesfeer. Op grond van de beschikbare gegevens kon weinig worden gezegd over de invloed van gezinsproblemen op crimineel gedrag. Het aantal respondenten dat aangaf geen problemen te hebben gehad in het verleden of in huidige relatie was relatief hoog. Verder bleven heel wat respondenten het antwoord schuldig waarmee die problemen te maken hadden. Slechts enkelen gingen vrij oppervlakkig in op het probleem.
95
6.9 Conclusie In dit hoofdstuk werd een aantal achtergrondkenmerken van de respondenten beschreven. Een eerste vaststelling betrof de sterke vertegenwoordiging van de +31- jarigen in de experimentele groep (22procent). De hypothese dat crimineel gedrag met de leeftijd afneemt ging niet op in het onderzoek. Een tweede vaststelling had betrekking op het lage opleidingsniveau en de arbeidssituatie van de respondenten. Meer dan de helft van de respondenten volgde beroepsonderwijs en meer dan 40 procent verrichte lichamelijk werk. Een derde vaststelling had te maken met de burgerlijke staat van de ouders. Meer dan 65 procent van de respondenten groeide op in een traditioneel gezin met vader en moeder, 22 procent maakte in het verleden ooit een scheiding mee. Deze cijfers wijken niet af van de cijfers van de gemiddelde Nederlandse populatie. Een vierde vaststelling was dat bijna 40 procent van de respondenten in het verleden problemen in het ouderlijk gezin had gekend. Problemen met vader en problemen met zichzelf werden het vaakst vermeld. In de huidige leefsituatie werden minder problemen gesignaleerd al bleef de categorie 'Problemen met mezelf' in verhouding vrij sterk aanwezig. Voor meer dan 50 procent van de geïnterviewden was voetbal een belangrijke hobby die het liefst in groepsverband werd uitgeoefend. De meeste respondenten beschouwen voetbal als een sociaal gebeuren. Voetbal werd niet alleen van vader (oom of grootouder) op zoon doorgegeven, de eerste stappen binnen het voetbal werden meestal onder begeleiding van een familielid gezet.
96
7 Risico- en beschermende factoren van gewelddadig gedrag
7.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op risico- en beschermende factoren van gewelddadig gedrag. In de literatuur komt duidelijk tot uiting dat bepaalde risico- en beschermende factoren significant samenhangen met voetbal en nietvoetbal gerelateerde criminaliteit. In dit hoofdstuk wordt op deze factoren nader ingegaan. Ten eerste komt het gebruik van alcohol, drugs en medicatie aan de orde. Ten tweede wordt beschreven welke perceptie de geïnterviewden hebben van agressie en kwaadheid, empathie en van hun toekomstperspectieven.
7.2 Alcohol, drug- en medicatiegebruik Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat het gebruik van alcohol, drugs en medicatie voor de wedstrijd onder de voetbalsupporters de laatste jaren sterk is toegenomen. In het onderhavig onderzoek is onderscheid gemaakt tussen het gebruik van alcohol en drugs voor de wedstrijd (ten hoogste zes uren voor de wedstrijd) en het gebruik in het algemeen, dus buiten de context van het voetbalgebeuren. Ook is nagegaan of sprake is geweest van het gebruik van synthetische drugs in het verleden. Verder werd ook de mate van het gebruik nagegaan door te differentiëren tussen veel gebruik, matig gebruik en weinig gebruik. Met betrekking tot alcoholgebruik sloeg 'veel' op 10 drankjes en meer; 'matig' op minder dan tien en meer dan vijf drankjes en 'weinig' op minder dan vijf drankjes. Inzake druggebruik sloeg 'matig' op geregeld gebruik, minstens enkele keren per week 97
en 'weinig' op sporadisch gebruik, maximum één keer per week. De indeling 'veel, matig en weinig' was hoe dan ook arbitrair en beoogde slecht een ruwe indicatie. Vijf biertjes zullen voor de gewoontedrinker weinig zijn terwijl dit voor de gelegenheidsdrinker al voldoende kan zijn om dronken te zijn. Het werd in de interviews niet altijd duidelijk over welk soort drank het ging, de meeste respondenten dronken wel 'biertjes', maar ook het gebruik van mixdranken (zowel kant en klaar als in het café) werd vermeld. In het onderzoek is daar geen nader onderscheid in gemaakt. Waar het om gaat is of respondenten alcohol gebruikten of niet111. Alcohol voor de wedstrijd Bijna 70 procent van de respondenten had voor de wedstrijd een bepaalde hoeveel alcohol gebruikt, gaande van weinig (28 procent) tot veel (22 procent). Bijna 30 procent gebruikte geen alcohol voor de wedstrijd. Tabel 7.1: Overzicht van de mate van alcoholgebruik zes uur voor de wedstrijd. Mate van gebruik Veel (10 drankjes of meer) Matig (tussen 5 en 9 drankjes) Weinig (minder dan vijf drankjes) Niet Onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 19 22,1% 15 17,4% 24 27,8% 25 29,1% 3 3,5% 86 100%
Alcoholgebruik voor de wedstrijd in relatie tot de leeftijd Vervolgens werd het alcoholgebruik onderzocht in relatie tot de leeftijd112. Daarbij zijn vijf leeftijdsklassen (12-15; 16-18; 19-21; 22-24; 25-30 en 31 en ouder) herleid tot twee leeftijdscategorieën (jonger dan 21 (n=40) en ouder dan 21 jaar (n=46)). De leeftijd differentieerde matig significant met alcoholmisbruik voor de wedstrijd113. Significant minder jongeren (- 21 jaar) namen alcohol voor de wedstrijd dan ouderen (+21 jaar).
111 112
113
98
In het onderzoek was geen sprake van sterke drank. Opleidingsniveau, arbeidssituatie en burgerlijke staat differentieerden niet met alcoholmisbruik voor de wedstrijd, drie variabelen weken af van de normaalverdeling waardoor statistische analyses weinig aangewezen waren. Arbeiders, ongehuwden en beroepsopleiding waren te sterk vertegenwoordigd. χ²=9,95, df=4, p<0.05.
Tabel 7.2: Alcohol zes uur voor de wedstrijd in relatie tot de leeftijd.
Veel Matig Weinig Niet Onbekend Totaal
Jonger en ouder dan 21 jaar Jonger dan 21 jaar Ouder dan 21 jaar (n=40) (n=46) 3 16 8 7 14 10 14 11 1 2 40 46
Totaal 19 15 24 25 3 86
Binnen de groep van de – 21 jarigen was de spreiding binnen de leeftijdscategorieën 16 tot 18 jaar en 19 tot 21 jaar zo goed als gelijk, in de jongste groep (12 tot 15 jarigen) gaven slechts drie jongeren aan minder dan vijf alcoholische drankjes voor de wedstrijd te hebben genomen. Binnen de groep van de + 21 jarigen daarentegen waren de verschillen groter. Bijna 53 procent van de excessieve drinkers was 31 jaar en ouder. Drugs en medicatie voor de wedstrijd Tabel 7.3: Overzicht van de mate van drugsgebruik zes uur voor de wedstrijd. Mate van gebruik Harddrugs Matig gebruik van softdrugs Weinig gebruik van softdrugs Niet Onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 2 2,3% 10 11,6% 9 10,5% 62 72,1% 3 3,5% 86 100%
Wat druggebruik betreft werd onderscheid gemaakt tussen harddrugs, matig gebruik en weinig gebruik van softdrugs114. Twee respondenten gaven expliciet aan harddrugs te hebben gebruikt voor de wedstrijd. Bij anderen bestond daarvan een sterk vermoeden, maar kon dit niet met zekerheid worden vastgesteld. Meer dan 20 procent gebruikte weinig (10 procent) tot matig (12 procent) softdrugs voor de wedstrijd, opvallend is wel dat meer dan 70 procent van de respondenten beweerde geen drugs te hebben gebruik voor de wedstrijd. Er kan 114
Ook hier werd niet ingegaan op de verschillende soorten softdrugs. In de twee gevallen dat harddrugs werd gebruikt ging het om cocaïne.
99
niet worden voorbijgegaan aan deze resultaten, toch dient te worden opgemerkt dat deze resultaten mogelijk een onderschatting zijn van het reële druggebruik. Hoewel expliciet werd aangegeven dat de anonimiteit en de geheimhouding van het onderzoek werd gegarandeerd, weigerden drie respondenten op deze vraag te antwoorden, omdat ze vreesden dat de informatie zou worden doorgegeven aan de politie. Een van hen vertelde letterlijk: 'Ik ga dat jou niet aan je neus hangen om dan dadelijk de cel in te vliegen.' Fragment observatie onderzoekers Het gaat om een blanke man, 30 jaar oud, gekleed in spijkerbroek en houthakkersblouse. Hij is aangehouden omdat hij met een steen in zijn hand stond om naar Duitse supporters te gooien. Hij is zo dronken als wat en lijdt aan wisselende stemmingen. Het ene moment is hij rustig bereid om de interviewer te woord te staan, het andere moment dreigt hij bij een volgende vraag erop te zullen slaan. 'Je moet me niks meer vrage jonge want dan.... Al moet ik zes maande gaan zitte...' Na even wachten en uitleggen dat alles vrijwillig is wil hij dan weer verder praten 'Waar ging het ook weer over?', om dan binnen enkele minuten weer te gaan dreigen. Hierna is het interview afgekapt. De afwisseling van heldere momenten, agressie en onberekenbaar gedrag is typerend voor een (excessief) gebruiker van speed en/of XTC in combinatie met (heel) veel alcohol, zo is eerder duidelijk geworden uit onderzoek naar uitgaansgeweld. Bij fouillering werd ook een hoeveelheid amfetamine aangetroffen bij de verdachte. Hij had al aardig wat ervaring met de politie, zo bleek ook uit de registratie. Over de aanhouding kon hij zich niet druk maken. 'Ze make me niks, ik heb die steen meteen uit me hande late valle. Binne zes uur sta ik weer buiten'. Dat klopte.
Druggebruik voor de wedstrijd in relatie tot de leeftijd Om druggebruik te onderzoeken in relatie tot de leeftijd, werden de vijf leeftijdscategorieën herleid tot 2 leeftijdscategorieën. In tabel 7.4. valt op dat slechts 5 jongeren soms softdrugs gebruiken. Eén gebruiker was tussen 12 en 15 jaar oud, de andere gebruiker tussen 16 en 18 jaar en drie gebruikers waren tussen 19 en 21 jaar. De leeftijd differentieerde vrij sterk met drugsmisbruik. Significant minder jongeren dan ouderen gebruikten voor de wedstrijd drugs115.
115
100
χ²=12,34, df=4, p<0.01
Tabel 7.4: Drugs zes uur voor de wedstrijd in relatie tot de leeftijd.
harddrugs matig softdrugs weinig softdrugs niet onbekend Totaal
Jonger en ouder dan 21 jaar Jonger dan 21 jaar Ouder dan 21 jaar (n=40) (n=46) 0 2 0 10 5 4 33 29 2 1 40 46
Totaal 2 10 9 62 3 86
Binnen de groep die ouder is dan 21 jaar was meer dan de helft van de gebruikers zelfs ouder dan 31 jaar. Dit gold ook voor de twee respondenten die aangaven voor de wedstrijd harddrugs te hebben gebruikt waren ouder dan 31 jaar, beide werkloos, één persoon was gescheiden, de andere persoon leefde alleen.
7.3 Gebruik van alcohol en drugs in het verleden Naast het gebruik van alcohol en drugs direct voorafgaande aan de wedstrijd werd ook nagegaan in hoeverre sprake was van gebruik in het verleden. Vervolgens werd nagegaan of de respondenten alcohol, drugs en medicatie116 gebruikten in het verleden117 en buiten de context van het voetbal. De operationalisering van veel, matig en weinig was dezelfde als in de vorige paragraaf werd gehanteerd. Alcoholgebruik in het verleden en buiten de context van het voetbal om Meer dan 90 procent van de respondenten gebruikte weinig (33 procent) tot veel (20 procent) alcohol in het verleden. Slechts 5 procent van de respondenten gebruikte geen alcohol in het verleden. Het is opvallend dat bijna 60 procent van de respondenten ook matig tot veel alcohol door de week drinkt, wat niet te verwaarlozen is.
116 117
Op medicatie wordt niet ingegaan omdat slechts 7 respondenten medicatie gebruikten in het verleden. In het verleden betekent niet dat ze ermee gestopt zijn, het heeft alleen geen betrekking op de dag van het interview.
101
Tabel 7.5: Overzicht van de mate van alcoholgebruik in het verleden. Mate van gebruik Veel (10 drankjes of meer) Matig (tussen 5 en 9 drankjes) Weinig (minder dan vijf drankjes) Niet Onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 17 19,8% 34 39,5% 28 32,6% 4 4,7% 3 3,5% 86 100%
Alcoholgebruik in relatie tot leeftijd, burgerlijke staat en arbeid Alcoholgebruik in het verleden differentieerde significant tussen de beide leeftijdscategorieën118. Significant meer ouderen dan jongeren gebruikten alcohol in het verleden. Meer dan 95 procent van de oudere respondenten (+ 21 jaar) en 85 procent van de jongeren (-21 jaar) gebruikten alcohol. De verschillen tussen ouderen en jongeren hadden vooral betrekking op de mate/frequentie van gebruik. Meer dan 80 procent van de ouderen gebruikte matig (46 procent) tot veel (37 procent) alcohol, terwijl maar 32 procent van de jongeren matig alcohol gebruikte en niemand onder de jongeren veel alcohol gebruikte. Tabel 7.6: Alcoholgebruik in relatie tot de leeftijd.
Veel Matig Weinig Niet Onbekend Totaal
Jonger en ouder dan 21 jaar Jonger dan 21 jaar Ouder dan 21 jaar (n=40) (n=46) 0 17 13 21 22 6 3 1 2 1 40 46
Totaal 17 34 28 4 3 86
Vervolgens werd teruggegrepen naar de vijf leeftijdsklassen. Een eerste belangrijke vaststelling was dat 95 procent van de zware drinkers ouders was dan 31 jaar. De matige en sporadische drinkers waren zo goed als gelijk verspreid over de vijf leeftijdsklassen, met uitzondering van de jongste categorie (12-15 jaar). Een tweede vaststelling was dat 6 van de 17 (35 procent) zware drinkers gescheiden was, 6 van de 17 zware drinkers alleen woonden en eveneens 6 van de 17 zware drinkers werkloos waren. 118
102
χ²=29,08, df=4, p<0.001
Druggebruik in het verleden en buiten de context van het voetbal Tien respondenten (12 procent) gebruikten in het verleden harddrugs, 22 procent gebruikte matig softdrugs, 27 procent gebruikte weinig softdrugs en 27 procent gebruikte geen softdrugs. Vervolgens werd ook hier gedifferentieerd naar leeftijd, burgerlijke staat en arbeid. Tabel 7.7: Overzicht van de mate van druggebruik in het verleden. Mate van gebruik
Experimentele groep Aantal Percentage 10 11,6% 19 22,1% 23 26,7% 32 37,2% 2 2,3% 86 100%
Harddrugs Matig softdrugs Weinig softdrugs Niet Onbekend Totaal
Druggebruik in relatie tot leeftijd, burgerlijke staat en arbeid Significant meer ouderen dan jongeren gebruikten drugs in het verleden119. Bijna 48 procent van de jongeren gebruikte weinig (38 procent) tot matig (10 procent) softdrugs in het verleden. Vijftig procent gebruikte geen drugs. In de groep van de plus eenentwintig jarigen gebruikte 17 procent weinig softdrugs, 33 procent veel softdrugs en maar liefst 22 procent harddrugs. Zesentwintig procent gebruikte geen drugs. Tabel 7.8: Druggebruik in het verleden, in relatie tot de leeftijd.
Harddrugs Matig softdrugs Weinig softdrugs Niet Onbekend Totaal
Jonger en ouder dan 21 jaar Jonger dan 21 jaar Ouder dan 21 jaar (n=40) (n=46) 0 10 4 15 15 8 20 12 1 1 40 46
Totaal 10 19 23 32 2 86
Op grond van meer gedetailleerde analyses kon worden vastgesteld dat het druggebruik sterk toeneemt – wat betreft mate én ernst - met de leeftijd. Slechts één jongere tussen 12 en 15 jaar gaf aan sporadisch weinig softdrugs te nemen, 119
χ²=20,17 df=4, p<0.001
103
in de leeftijdscategorie tussen 16 en 18 jaar namen zes jongeren sporadisch softdrugs (weinig) en één jongere nam geregeld softdrugs (matig). In de leeftijdscategorie tussen 19 en 21 jaar steeg het aantal matige (n=3) en sporadische (n=8) gebruikers. Pas in de leeftijdscategorie tussen 22 en 24 jaar was er sprake van gebruik van harddrugs (n=3), bleef het aantal geregelde (n=6) gebruikers stijgen en nam het aantal sporadische (n=1) gebruikers af. In de leeftijdscategorie tussen 25 en 30 jaar gebruikten twee personen harddrugs, drie personen gebruikten matig softdrugs en twee personen gebruikten weinig softdrugs. Tenslotte, in de leeftijdscategorie 31 jaar en ouder gebruikten vijf respondenten harddrugs, zes respondenten gebruikten matig softdrugs en vijf respondenten gebruikten weinig softdrugs. Deze vaststelling is de moeite waard om ook in een tabel voor te stellen (zie tabel 7.9.). Van de tien harddruggebruikers waren drie respondenten gescheiden, vier respondenten woonden nog in het ouderlijk gezin (bij de ouders of bij moeder of grootouders) en drie respondenten woonden alleen. Tabel 7.9: Druggebruik in het verleden, in relatie tot de leeftijd op grond van vijf leeftijdsklassen.
Harddrugs Matig softdrugs Weinig softdrugs Niet Onbekend Totaal
12-15 0 0 1 3 0 4
16-18 0 1 6 13 1 21
Leeftijd in klassen 19-21 22-24 25-30 0 3 2 3 6 3 8 1 2 4 3 7 0 0 0 15 13 14
+ 31 5 6 5 2 1 19
totaal 10 19 23 32 2 86
Wat arbeidssituatie betreft waren drie harddrugsgebruikers werkloos, eentje was student en zes werkten als arbeider. Studenten kwamen het minste in aanraking met drugs. Eén student nam harddrugs, één student nam geregeld drugs (matig), vijf studenten namen weinig drugs en 15 studenten (65 procent) namen geen drugs.
7.4 Kwaadheid en agressie Aan de hand van een eenvoudige vraagstelling: 'Ben je vlug kwaad?', werd gepeild in welke mate de respondenten vlug kwaad werden en hoe die kwaadheid dan werd geuit. Verder werd aan de hand van twee vragen: 'Begrijp je dat 104
mensen op je kwaad zijn? en Raakt het je als mensen op je kwaad zijn?', gevraagd een ruwe inschatting te geven van hoe het aanvoelt wanneer andere mensen kwaad zijn of die kwaadheid altijd begrepen wordt. Deze vragen werden gesteld omdat het verband tussen antisociaal gedrag en criminaliteit vrij sterk is. Eén van de belangrijke kenmerken van antisociaal gedrag is namelijk een gebrek aan betrokkenheid, een gebrek aan inlevingsvermogen en empathie en een gebrek aan schuldgevoelens120. Verder werd ook nagegaan in hoeverre kwaadheid en de manier van het te uiten in relatie konden worden gebracht met het gebruik van alcohol en drugs. In de literatuur wordt aangetoond dat alcoholen mogelijk ook druggebruik agressieverhogend kan werken. Onder invloed van alcohol vinden in het lichaam veranderingen plaats die het ontstaan van criminaliteit in de hand kunnen werken. Het gebruik van alcohol en drugs zijn ook belangrijke recidivefactoren121. De mate waarin men vlug kwaad is Iets meer dan een kwart van de respondenten gaf aan vlug kwaad te zijn, bijna 30 procent was soms kwaad en 11 procent antwoordde negatief op deze vraag. Bijna 35 procent antwoordde niet op de vraag, omdat het voor hen moeilijk was zich een concrete situatie voor te stellen. Heel wat respondenten antwoordden dat dit van situatie tot situatie sterk verschillend was. 'Als iemand iets verkeerd zegt tegen mij dan kan me dat geen moer schelen, maar als ze aan mijn ouders of vriendin komen, dan ga ik door het lint.' Het was ook opvallend dat enkele respondenten kwaad werden toen de vraag werd gesteld. Tabel 7.10: Overzicht van de mate waarin men vlug kwaad is. Ben je vlug kwaad? Ja Soms Nee Onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 22 25,6% 25 29,1% 9 10,5% 30 34,9% 86 100%
De leeftijd differentieerde niet met het feit of men al dan niet vlug kwaad werd, jongeren werden ongeveer even vlug kwaad als ouderen.
120 121
Hessing en Elffers, 2002. Goethals, Maes en Bogaerts, 2000.
105
Fragment observatie onderzoeker Zeven jaar geleden, toen de verdachte 23 jaar oud was, heeft hij al eens contact gehad met het maatschappelijk werk. 'Vanwege m'n opvliegende gedrag', zo zegt hij zelf. Hij was vaak agressief naar mensen om hem heen en is dat eigenlijk nu nog steeds. Hij baalt daar van en vindt het vooral belangrijk dat het niet gebeurt richting zijn vrienden en familie. Soms kan hij zich na het werk echter niet in houden richting zijn vriendin. Hij vindt dat verschrikkelijk, wil dat voorkomen, maar vreest dat het teveel in z'n aard zit. Hij krijgt op dit moment geen hulp. Het voetbal gerelateerde delict waarvoor de verdachte werd gearresteerd – modder gooien richting supporters van de tegenpartij – wordt met een geldboete bestraft.
Het uiten van kwaadheid Praten bleek voor 21 procent van de respondenten de beste manier te zijn om kwaadheid te uiten, iets meer dan 10 procent maakte er geen of weinig woorden aan vuil en ging direct over tot fysiek geweld. De meerderheid probeerde eerst te praten en als dat niet hielp werd fysiek geweld ingezet. Slechts twee respondenten gaven aan kwaadheid op geen enkele manier te uiten. Tabel 7.11: Het uiten van de kwaadheid. Hoe uit je de kwaadheid? Verbaal Fysiek Verbaal en fysiek niet onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 21% 18 10,5% 9 31,5% 27 2,3% 1 34,9% 30 86 100%
Fragment observatie onderzoeker De verdachte (21 jaar) vindt zichzelf geen agressief persoon. 'Ik scheld wel eens, maar doe niks tegen mensen'. Wel maakt de nederlaag van vandaag hem kwaad. Hij is teleurgesteld in de club en liet zich meeslepen door de emotie van het moment. De verdacht heeft op een spannend moment in de wedstrijd een marsreep het veld op gegooid. Naar eigen zeggen naar aanleiding van een provocerend gebaar van één van de spelers na het scoren van een tegendoelpunt. 'Ik was echt niet de enige hoor.'
106
Fragment observatie onderzoeker De verdachte (21 jaar) heeft stenen gegooid richting een rijdende supporterstrein. Hij ontkent dat eerst, maar na voorlegging van de getuigenverklaringen (er zijn 7 getuigen, allemaal agenten van het arrestatieteam), een voor hem duidelijk indrukwekkend verhoor en nadat hem duidelijk werd gemaakt dat hij in verzekering wordt gesteld (maximaal drie dagen vast voor onderzoek, eventueel verlenging van drie dagen) geeft hij toch toe. De verdachte had de steen gegooid uit frustratie, zo geeft hij aan. Vanuit de trein klonk volgens hem 'antisemitisch geouwehoer, dingen als kutjoden, kankerjoden'. Hij zegt daar over: 'Daar kon ik niet tegen. Een nederlaag kan ik wel hebben, maar Hamas en van die strotbewegingen, dat gaat te ver'. Zoiets impulsiefs als het gooien van een steen had de verdachte nog nooit eerder gedaan, zegt hij zelf. Bij raadpleging van de politieregistratie blijkt dit inderdaad zijn eerst gepleegde delict. Wel zegt hij zelf vroeger wel eens kattenkwaad te hebben uitgehaald. Een container in brand, wat vernielingen. Hij geeft aan bij een hanggroepje te horen in zijn woonplaats. Het was een 'eigen actie', geeft hij toe. Vóór hem gebeurde er niets; hij pakte uit eigen beweging de steen op en gooide. 'Zoiets gebeurt me niet nog een keer.' De verdachte is erg bang een stadionverbod te krijgen om wat hij heeft gedaan. Met name dat houdt hem bezig. 'De ergste straf is een stadionverbod'. De verdachte staat als B-type voetbalsupporter in de CIV registratie vermeld.
Agressie en het gebruik van alcohol en drugs De manier van omgaan met kwaadheid differentieerde significant met het al dan niet vlug kwaad worden122. Meer dan 90 procent van de respondenten die vlug kwaad werd, gebruikte fysiek geweld om die kwaadheid vorm te geven, terwijl respondenten die soms kwaad werden in meer dan 50 procent opteerden om alleen te praten. In 40 procent opteerde men voor de combinatie van verbaal en fysiek geweld. Alcoholgebruik differentieerde significant met kwaadheid. Van de 'agressieve' respondenten dronk meer dan 70 procent matig tot veel alcohol123. Respondenten die matig tot veel alcohol dronken gingen vlugger over tot fysiek geweld en maakten minder gebruik van verbale communicatie. Druggebruik in het verleden differentieerde vrij sterk met agressie124. Meer dan 55 procent van de respondenten die in het verleden of buiten de context van het voetballen drugs gebruiken gaven aan (vrij) vlug kwaad te worden. Inlevingsvermogen en de reactie op kwaadheid van anderen Veertig van de 86 respondenten antwoordde niet op de vragen die peilden naar het inlevingsvermogen bij anderen en de reactie op de kwaadheid van anderen. Van de 46 overblijvende respondenten die wel antwoordden vertelde ongeveer 122 123 124
χ²=29,17 df=4, p<0.001 χ²=8,45 df=4, p<0.05 χ²=15,65 df=4, p<0.01
107
50 procent zich meestal wel te kunnen inleven in anderen en begrip te kunnen opbrengen wanneer anderen kwaad op hen waren. Dit was anders voor de andere 50 procent die zich moeilijk kon inleven in anderen. Bijna de helft van de respondenten die beide vragen beantwoordde, vonden het erg als mensen kwaad waren, de andere helft kon daarvoor weinig belangstelling opbrengen. Respondenten die zich gemakkelijker konden inleven in de kwaadheid van anderen, vonden het doorgaans erger dat mensen kwaad waren dan degenen die zich minder goed konden inleven. Het grote aantal onbekenden maakte verdere analyses onmogelijk. Toekomstperspectieven en gelukkig zijn Het is wederom opvallend dat bijna de helft van de respondenten geen antwoord gaf op de vraag of ze gelukkig waren in het algemeen en wat de toekomst hen te bieden had. Door de meeste respondenten werd ontkennend geantwoord in de zin van: 'Hoe kan ik dat nou weten', of, 'Kun jij in een glazen bol kijken?' Een andere respondent antwoordde: 'Toekomst, ik leef vandaag, we zien wel wat morgen komt.' Van de respondenten die de vragen beantwoordden was 20 procent zeer gelukkig, 60 procent meestal gelukkig en 17 procent soms gelukkig. Eén respondent was zeer ongelukkig, 53 procent keek positief naar de toekomst, 40 procent keek vooruit met gemengde gevoelens en 7 procent zag de toekomst vrij somber in. Ongeveer de helft van de van de geïnterviewden vond dat de toekomst vrij veel te bieden had. De overigen hadden weinig geloof in de toekomst. De leeftijd differentieerde niet significant met gelukkig zijn. De leeftijd differentieerde wel significant met toekomstperspectieven. Oudere respondenten (25 jaar en ouder) keken veel meer gemengd of negatief naar de toekomst en hadden minder hoop en geloof dat de toekomst hen iets positiefs te bieden had125. Het meest pessimistisch waren de +31 jarigen. De respondenten beneden de 21 keken vrij tot zeer optimistisch naar de toekomst.
7.5 Conclusie De geïnterviewde verdachten van voetbal gerelateerd geweld hadden in 70 procent van de gevallen alcohol gedronken vóór de wedstrijd. Er waren verschillen tussen jongeren en ouderen, jongeren gebruikten duidelijk minder alcohol voor de wedstrijd dan ouderen. Vooral de oudste groep (+31 jaar) bevatte de meeste 125
108
Cramer's V=0.25, df=4, p<0.05, respectievelijk Cramer's V=0.25, df=4, p<0.05.
excessieve drinkers voor de wedstrijd. Meer dan 90 procent van de respondenten gebruikt ook alcohol buiten het voetbal. Problematische drinkers waren te vinden in de leeftijdscategorie van 31 jaar en ouder. Ongeveer 25 procent van de respondenten gebruikte vóór de wedstrijden softof harddrugs. Het aantal jongeren (-21 jaar) dat gebruikte was verwaarloosbaar, de meeste gebruikers waren wat ouder waarvan de 31 jarigen en ouder het sterkste vertegenwoordigd waren. Ongeveer 60 procent van de respondenten gebruikt drugs buiten het voetbal om, of was in het verleden gebruiker van harddrugs (synthetische drugs). Jongeren (-21 jaar) gebruikten veel minder dan ouderen. Druggebruik houdt verband met de leeftijd: hoe ouder, hoe meer gebruik. Het onderzoek toonde dan ook aan dat de meeste problematische gebruikers ouder waren dan 31 jaar. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat respondenten die vlug kwaad werden, gemakkelijker gebruik maakten van fysiek geweld en minder overgingen tot verbale communicatie om problemen op te lossen. Er waren geen verschillen tussen jongeren en ouderen. Het was opvallend dat oudere respondenten minder het gevoel hadden dat de toekomst hen iets positief te bieden had, vooral de +31 jarigen waren vrij pessimistisch, terwijl de –21 jarigen veel optimistischer waren. Het pessimisme nam duidelijk toe met de leeftijd. In tegenstelling tot het vorig hoofdstuk waarin nog geen echte conclusies werden getrokken, kan dit nu wel in beperkte mate gebeuren. De belangrijkste conclusies zijn: (1) Alcohol- en drugsgebruik onder de respondenten was vrij groot, zowel in relatie tot het voetbalgebeuren als erbuiten. (2) De problematische gebruikers waren vooral terug te vinden in de groep van de 31 jarigen en ouder, wat wil zeggen dat druggebruik duidelijk met de leeftijd correleerde. Hoe ouder, hoe meer en problematischer het gebruik was. (3) De wijze waarop met kwaadheid werd omgegaan is sterk afhankelijk van middelengebruik. Respondenten die veel alcohol en drugs gebruikten gaven vlugger aan over te gaan tot fysiek geweld dan respondenten die weinig of niet gebruikten. In het volgende hoofdstuk wordt expliciet ingegaan op criminele antecedenten en zullen de eerder gevonden resultaten ook worden afgezet tegen de criminele antecedenten.
109
110
8 Delicten en antecedenten
8.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt nagegaan welke delicten de geïnterviewde verdachten hebben gepleegd en of sprake is van criminele antecedenten, zowel in het algemeen als voetbal gerelateerd. De belangrijkste vraag daarbij is of het gewelddadige of criminele gedrag zich alleen beperkt tot het voetballen, of dat ook in andere contexten delicten worden gepleegd. In de literatuur wordt, zoals beschreven in hoofdstuk 3, discussie gevoerd over de vraag of voetbal gerelateerd geweld los kan worden gezien van delinquent gedrag in het algemeen126. Een minderheid van auteurs veronderstelt geen enkel verband tussen voetbalgeweld en andere vormen van geweld. In de meeste studies die betrekking hebben op dit onderwerp wordt echter geconcludeerd dat verdachten van voetbal gerelateerd geweld ook buiten de context van het voetbal criminele antecedenten hebben127. In paragraaf 8.3 wordt nader ingegaan op dit vraagstuk. Met name de definitie van de begrippen 'crimineel antecedent' en 'recidive' en de gebruikte gegevensbronnen (politie, justitie) spelen een belangrijke rol en daaraan zal dan ook ruim aandacht worden gegeven. Een tweede belangrijke vraag is in hoeverre de aangehouden verdachten recidivist zijn als het gaat om voetbal gerelateerd geweld. Ook dit kan in kaart worden gebracht op basis van de politieregistratie. Een andere mogelijkheid om dit vast te stellen is na te gaan of ooit een civiel stadionverbod is uitgereikt aan de betrokkene. Deze informatie is opgeslagen in de registratie van het CIV en 126 127
Zie Mulvey en Lidz; 1984; Gendreau, Little en Gogging, 1996; van Nieuwenhuizen en Philipse, 2002. Zie hoofdstuk 3, Van Dijk e.a., 1991; Hilhorst e.a., 1990; Dateweerd, 1997, Bieleman e.a. 2000; Ferwerda en Gelissen, 2001.
111
van deze bron is dan ook gebruik gemaakt om deze specifieke vraag te beantwoorden.
8.2 De strafbare feiten waarvoor geïnterviewde verdachten zijn aangehouden In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de strafbare feiten waarvoor de geïnterviewde verdachten waren aangehouden. Het betreft de feiten waarvoor de verdachten waren aangehouden op de dag dat zij zijn geïnterviewd. Het gaat dus niet om het totale pakket van criminele antecedenten128. Gemiddeld genomen blijkt 'openlijke geweldpleging129' het meest voorkomende strafbaar feit waarvoor de geïnterviewden aangehouden werden130, gevolgd door 'belediging groep', 'belediging van een ambtenaar, 'baldadigheid', 'vernieling' en overtredingen van de 'Algemene Politie Verordering'. De volgende tabel geeft hiervan een overzicht.
128 129 130
112
Er zijn overigens wel enkele personen die tijdens de onderzoeksperiode meerdere malen werden aangehouden. Zij zijn echter niet vaker dan eenmaal geïnterviewd. Bijvoorbeeld, het gooien van projectielen in de richting van de tegenstanders, het bekogelen van supportersbussen met stenen. Omwille van de kleine aantallen worden geen percentages gegeven.
Tabel 8.1: De strafbare feiten waarvoor de geïnterviewden werden aangehouden. Wetsartikel APV OPW 2 SR 131 SR 137 c SR 137 g SR 138 1 SR 141 1 SR 184 SR 267 1 SR 267 2 SR 285 1 SR 300 1 SR 350 1 SR 424 1 SR 435 f Spoorwegwet VWB 13 1 WWM WWM 13 1 Onbekend Totaal
Algemene Politie Verordering Opiumwet harddrugs Opruiing Belediging groep Discriminatie Huisvredebreuk Openlijke geweldpleging Niet voldoen aan bevel Belediging gezag Belediging ambtenaar Bedr. met 7 delicten Eenv. mishandeling Vernieling Baldadigheid Wet ID Voorhanden vuurwerk Wet wapens en munitie Wapen munitie cat. 1
Aantal strafbare feiten in de experimentele groep 5 1 1 12 1 3 27 4 1 9 1 3 5 6 1 1 2 1 1 1 86
Niet voldoen aan een bevel tot vordering, huisvredebreuk, eenvoudige mishandeling en voorhanden vuurwerk kwamen in mindere mate voor. De overige strafbare feiten kwamen slechts éénmaal voor. Aanleiding en aard van het geweldsdelict De aanleiding voor het geweldsdelict is nagegaan door de verdachte hiernaar te vragen. Het bleek dat de meeste respondenten geen duidelijke redenen konden bedenken voor het gepleegde geweld. 'Ik liet me meeslepen', is een verklaring die verhoudingsgewijs het meest werd gehoord. Wel kan het gedrag van aanhangers van de tegenpartij een trigger vormen: 'Als zij zichzelf joden noemen, dan mogen wij toch reageren met dat ze aan het gas moeten. Ik heb ook die joden geroepen en naar het vak gewezen om duidelijk te maken dat het alleen om hun ging. Ik bedoelde absoluut niet alle joden, dat heb ik ook niet geroepen. Het heeft met Israël en het Midden-Oosten ook niks te maken. Dat snapt toch iedereen', zo verklaarde een geïnterviewde.
113
Voor ongeveer een kwart van de respondenten was een gebeurtenis op het voetbalveld de direct aanleiding voor hun gedrag. Tien respondenten (12 procent) waren ontzettend boos omdat er vlak voor het einde van de wedstrijd nog een tegendoelpunt werd gescoord131. Voor acht respondenten (9 procent) was het geweld het gevolg van een foutieve beslissing van de scheidsrechter, vier respondenten (5 procent) gaven aan dat zij zich geprovoceerd voelden door obscene gebaren van spelers van de tegenpartij in de richting van hun supportersvak. Vervolgens is nagegaan tegen wie of wat het geweld, oftewel 'l'acte de violence', was gericht. De volgende tabel geeft daarvan een overzicht. Tabel 8.2: Tegen wie het voetbalgeweld gericht werd. Voorwerp van geweld Spelers politie supporters andere club supporters eigen club op niets of niemand vuurwerk onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 7 8,1% 26 30,2% 39 45,3% 1 1,2% 5 5,8% 2 2,3% 6 6,9% 86 100%
Het voetbalgeweld richtte zich in de meeste gevallen tegen de supporters van de tegenpartij en in mindere mate tegen de politie. Het was onduidelijk of het geweld provocerend of reactief van aard was. Eén van de geïnterviewden vertelde: 'Enkele supporters in de bus gaven de hitler-groet, ik heb toen een steen gepakt en ermee gegooid.' Dit geweld kan worden geïnterpreteerd als reactief gedrag ten gevolge van provocerend gedrag. Bij vijf respondenten had het geweld geen enkel voorwerp waartegen het zich richtte, zeven respondenten richtten hun agressie tegen spelers van de tegenpartij, in de vorm van het gooien met voorwerpen132. De aanleiding tot geweld en het voorwerp van geweld differentieerde op geen enkele wijze tussen jongere en oudere geweldplegers.
131 132
114
We citeren twee respondenten: 'Ik moest mijn frustratie op één of andere manier kwijt.' Bijvoorbeeld door het gooien van kleine projectielen in de richting van een speler.
Geweld gepleegd in groep of alleen? Vijfenvijftig procent van de respondenten (n=48) pleegde de feiten in gezelschap van anderen, terwijl ongeveer 35 procent alleen optrad (n=30)133. De 48 respondenten die in groep geweld pleegden, vertoefden hoofdzakelijk in het gezelschap van vrienden (84 procent), een kleine minderheid was omgeven met personen die van gezicht bekend waren (12 procent) en twee respondenten pleegden de feiten in gezelschap van vreemden. Significant meer jongeren (-21 jarigen) dan ouderen (+21 jarigen) waren in gezelschap van vrienden134. De eigen perceptie van het gebeuren In het onderzoek is voorts nagegaan hoe de geïnterviewden aankeken tegen hun betrokkenheid bij voetbal gerelateerd geweld. De vraag is met name aan de orde of zij het erg vonden erbij betrokken te zijn geraakt. Uit de interviews blijkt dat negentien respondenten het gebeuren heel erg vonden en 14 respondenten vonden het al bij al nog meevallen. Vijf respondenten omschreven het gebeuren in de zin van: 'Het is een spelletje' en vijftien respondenten reageerden onverschillig met de opmerking: 'het laat me koud.' Bijna 40 procent van de respondenten gaf geen antwoord op de vraag. Tabel 8.3: Overzicht van de eigen perceptie van het gebeuren. Perceptie Heel erg Valt wel mee Het is een spelletje Het laat me koud Ontkent onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 19 22,1% 14 16,3% 5 5,8% 15 17,4% 1 1,2% 32 37,2% 86 100%
Interessant is dat jongeren (-21 jarigen) het gebeuren anders ervaren dan ouderen (+21 jarigen). Significant meer jongeren dan ouderen vonden het gebeuren heel erg135. Voor slechts één jongere was het een spelletje en drie jongeren kon het niets schelen. In de groep van de +21 jarigen lag het aantal onverschillige antwoorden veel hoger. Voor vier respondenten was het een spelletje en maar liefst 12 respondenten stoorden zich in het geheel niet aan wat er was gebeurd. 133 134 135
Acht respondenten weigerden te antwoorden. χ²=8,63 df=4, p<0.05. χ²=8,63 df=4, p<0.05.
115
Op grond van de vijf leeftijdsklassen werd zelfs duidelijk dat het geven van onverschillige antwoorden steeg met de leeftijd. Negen van de vijftien respondenten die 'het laat me koud' antwoordden, waren ten minste 25 jaar. Een laatste vaststelling was dat respondenten die vóór de wedstrijd veel alcohol136 hadden gedronken, meer antwoorden gaven in de richting van 'het laat me koud', dan respondenten die weinig of niet hadden gedronken. Deze bevinding kon echter niet statistisch worden getoetst omwille van te kleine aantallen respondenten. Tabel 8.4: Overzicht van de eigen perceptie van het gebeuren in verhouding tot de leeftijd.
Heel erg Valt wel mee Het is een spelletje Het laat me koud Ontkent onbekend Totaal
Jonger en ouder dan 21 jaar Jonger dan 21 jaar Ouder dan 21 jaar (n=40) (n=46) 15 4 4 10 1 4 3 12 0 1 17 15 40 46
Totaal 19 14 5 15 1 32 86
Antwoorden in de trant van 'het laat me koud', of 'het is maar een spelletje', kunnen enerzijds worden geïnterpreteerd als uitlatingen van stoere jongens die op geen enkele manier hun gezicht willen verliezen, maar die tegelijkertijd de schrik van hun leven meemaken. Anderzijds zijn deze uitlatingen een aanwijzing dat voor sommigen het feit dat men gearresteerd en verhoord wordt en ook nog enkele uren in een cel moet verblijven, niet meer afschrikt. Met name de oudere respondenten en dan vooral degenen die veel alcohol voor de wedstrijd gebruikten, lijken weinig onder de indruk. Degenen met ervaring met het politieoptreden zijn zich welbewust van het feit dat zij, wanneer ze zich rustig houden, na enkele uren weer worden vrijgelaten. Zij laten zich, in tegenstelling tot jongere verdachten, ook niet intimideren door uitspraken als 'voor dit delict kunnen we je maximaal drie dagen vasthouden', omdat ze heel goed weten dat de autoriteiten het daar, zo lang geen sprake is van lichamelijk letsel, toch niet op aan laten komen.
136
116
Druggebruik in relatie tot de perceptie van het gebeuren leverde geen verschillen op.
8.3 Antecedenten: begripsverduidelijking In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag van de antecedenten van de betrokken verdachten. Alvorens verder te gaan is het echter noodzakelijk nader uiteen te zetten wat precies onder dat begrip moet worden verstaan. Voorts hanteren de autoriteiten verschillende registratiesystemen, die bij gebruik onvergelijkbare cijfers opleveren. Het is daarom ook noodzakelijk voor een gegevensbron te kiezen en die keuze nader te onderbouwen. Definitie van het begrip 'antecedent' Over de vraag wat precies als een antecedent moet worden gezien zijn de meningen bij politie, justitie en in de wetenschap zeer verdeeld. In de aloude strafrechtelijke definitie is het zo dat iemand pas schuldig is zodra die schuld door een bevoegde justitiële autoriteit bewezen wordt geacht. Dit betekent dus dat het gepleegde feit pas op dat moment kan gelden als een antecedent. Het probleem met deze definitie is echter dat niet zozeer het plegen van het feit als criterium geldt, alswel de bewijsbaarheid in strafrechtelijke zin. In de praktijk kan dit ertoe leiden dat de verdachte het plegen van het feit ronduit heeft toegegeven, terwijl er om redenen van juridisch-technische aard toch besloten wordt om geen vervolging in te stellen. Met name bij groepsgewijs gepleegde delicten speelt dit een rol. In de praktijk kan iemand meerdere malen in verband worden gebracht met criminele activiteiten, zonder dat dit leidt tot feitelijke vervolging. Een persoon is bijvoorbeeld regelmatig aanwezig bij vechtpartijen, maar juridisch kan niet hard worden gemaakt dat hij daaraan ook daadwerkelijk fysiek heeft deelgenomen. Formeel gezien zijn er dan geen antecedenten, terwijl het op zijn minst merkwaardig mag worden geacht dat dezelfde persoon een neus voor de verkeerde plaats op het verkeerde moment lijkt te hebben. Aangezien antecedenten in het kader van het onderhavige onderzoek primair als een risicofactor worden meegenomen is de strikt juridische definitie te beperkt. Het is veel belangrijker om inzicht te krijgen in de gevallen waarbij de persoon tenminste aanwezig is geweest en waarbij hij, volgens de dagrapporten van de politie, ook betrokkenheid heeft gehad. Het feit dat de verdachte ter plaatse was en dat de politie voldoende reden had om tot aanhouding en verhoor (als verdachte) over te gaan weegt in dit kader zwaarder dan de vraag of het om een strafrechtelijk bewezen geacht delict ging. Antecedenten en registratiesystemen De volgende vraag is op basis van welk registratiesysteem van de politie wordt bepaald of iemand eerder is aangehouden als verdachte. Dat lijkt eenvoudiger 117
dan het is, omdat de Nederlandse politie een veelheid van registratiesystemen hanteert. De systemen die voor het onderhavige onderzoek het meest van belang zijn, zijn het Herkenningsdienstsysteem (HKS), de politiële basisregistratie (BPS, Xpol en Genesys) en het registratiesysteem van het CIV. We gaan op de voor- en nadelen van deze systemen in. HKS wordt landelijk gehanteerd en in principe worden daarin de feiten vastgelegd waarvoor een verdachte daadwerkelijk is vervolgd. HKS wordt 'gevoed' vanuit de basisregistraties van de regiopolitiekorpsen. In het algemeen worden alleen de zwaardere delicten doorgemeld naar HKS. HKS heeft als voordeel dat het een periode bestrijkt vanaf midden jaren tachtig. Het nadeel is echter dat er nauwelijks details uit af te leiden vallen voor wat de betreft de omstandigheden waarin het delict werd gepleegd. Het geeft slechts inzicht in het bewuste wetsartikel dat werd overtreden. Over de kwaliteit van HKS als registratiesysteem lopen de meningen zeer uiteen. In principe zouden alle delicten die aan de bovenstaande kwalificaties voldoen in HKS terecht moeten komen. De praktijk wijst uit dat dit lang niet altijd het geval is137. Bovendien hanteren politieregio's soms afwijkende richtlijnen als het gaat om het aanleveren van informatie aan HKS. De Nederlandse regiopolitiekorpsen hanteren drie verschillende systemen voor basisregistratie. Vijf regio's maken gebruik van Xpol en één regio van het systeem Genesys. De overige regio's gebruiken BPS (BedrijfsProcessenSysteem). De basisregistratie bevat, in vergelijking met HKS, gedetailleerde informatie over alle voorvallen waarbij de persoon betrokken is geweest, hetzij als aangever, als getuige, als betrokkene of verdachte. De laatste twee categorieën verwijzen doorgaans naar problematische betrokkenheid. Betrokken zijn bij kan bijvoorbeeld betekenen dat men de persoon in een verdachte situatie heeft zien rondscharrelen, of heeft aangetroffen in een overlastgevende situatie (bijvoorbeeld op een hangplek voor de jeugd), maar waarbij niet tot aanhouding is overgegaan. Het kan ook zijn dat de persoon wel is aangehouden, maar dat er onvoldoende bewijs was om hem of haar als verdachte aan te merken. Het betreft bijvoorbeeld situaties waarin men een groep heeft zien vechten, de personen zijn aangehouden, maar het uit latere verklaringen niet duidelijk is geworden wie nu precies wat heeft gedaan. Wanneer de aangehouden persoon is aangemerkt als verdachte is er in de ogen van de rapporteur (verbalisant) wel 137
118
Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma, Vuurwapens Gezocht, vuurwapengebruik, - bezit en –handel in Nederland 1998 – 2002, IVA Tilburg.
voldoende informatie om eventueel tot vervolging over te gaan. Het Openbaar Ministerie of de rechter hoeven het daarmee in een later stadium niet eens te zijn. Omdat gedetailleerde beschrijvingen in de basisregistratie zijn opgenomen valt daaruit een goed beeld te verkrijgen van de handel en wandel van een verdachte, zijn vrienden, et cetera, met name wanneer deze met enige regelmaat is gesignaleerd of aangehouden138. Een eerste nadeel is dat het gaat om ruwe informatie. De soms omvangrijke dossiers bevatten helaas geen samenvattingen waaruit snel duidelijk wordt wat er is gebeurd en hoe afzonderlijke journaals, PV's van bevindingen en verklaringen van allerlei betrokkenen moeten worden 'gewogen'. Dit betekent derhalve dat alle documenten zorgvuldig en volledig moeten worden gelezen om een goed beeld te kunnen krijgen van het strafbare feit. Een verdachte kan bij het derde verhoor bijvoorbeeld opeens gaan verklaren dat al het voorgaande gelogen was. Het is voor onderzoekers derhalve tamelijk arbeidsintensief om de meer omvangrijke dossiers te raadplegen en te vertalen in een overzichtelijk geheel van bevindingen. Een tweede nadeel is dat de basispolitieregistratie op regionaal niveau is georganiseerd. Er kan dus geen landelijk beeld worden verkregen van alle feiten die over een bepaalde persoon in Nederland zijn geregistreerd. Om dit te kunnen verkrijgen zouden in principe alle regiokorpsen moeten worden benaderd met de vraag of een bepaalde persoon in hun systeem voorkomt. Voor onderzoeksdoeleinden is dat echter te arbeidsintensief. In de praktijk is de meerwaarde van een dergelijke exercitie ook relatief beperkt, aangezien de meeste delicten in de eigen woonregio worden gepleegd. Hoewel dit aspect niet specifiek is onderzocht, stellen wij op basis van ervaringskennis dat het exceptioneel zal zijn dat iemand die buiten zijn of haar woonregio crimineel gedrag vertoont dat niet aan het voetbal gerelateerd is, in de eigen regio onbekend is in de politieregistratie. De kans hierop is wel aanwezig wanneer de betrokkene zich beperkt tot alleen voetbalgerelateerde delicten en zich associeert met een club die afkomstig is uit een ander deel van het land dan zijn woonregio. Deze personen kunnen echter worden achterhaald middels de specifieke registratie van het CIV. Het CIV houdt een aparte registratie bij met betrekking tot voetbalvandalisme. Dit systeem wordt onder meer gebruikt om de regiokorpsen te informeren over personen met een stadionverbod, wanneer er risicowedstrijden op het programma staan. Voordelen van het CIV-systeem zijn dat al is voorgeselecteerd 138
Daarnaast heeft de politie een groot aantal andere registratiesystemen in gebruik, maar die zijn voor het onderhavige onderzoek minder relevant of niet gebruikt (dat laatste geldt bijvoorbeeld criminele inlichtingen die mogelijk wel relevant hadden kunnen zijn, maar waarvan het te ver zou hebben gevoerd deze te willen raadplegen).
119
op voetbalgerelateerde delicten en dat het landelijk dekkend is. Antecedenten met betrekking tot voetbal gerelateerde delicten kunnen er dus vrij gemakkelijk uit worden afgeleid. Het systeem heeft als eerste nadeel dat andere vormen van criminaliteit waaraan een voetbalvandaal zich heeft schuldig gemaakt, niet worden bijgehouden. Op basis van de Wet op de Politieregisters is dat niet toegestaan. Een tweede nadeel is dat de CIV-registratie werkt op basis van HKS en dus eveneens geen nadere details bevat over de aard en omstandigheden van de gepleegde delicten. Voor het onderhavige onderzoek worden antecedenten in de eerste plaats beschouwd als een risicofactor in relatie tot crimineel gedrag. Het is daarom vooral van belang om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over de aard van het (criminele) risicogedrag van de betrokken persoon. Dit betekent dat zoveel mogelijk details over de achtergrond van het gepleegde delict moeten kunnen worden meegenomen. Het is voor het onderzoeksdoel, in de tweede plaats, minder van belang of de betrokkene in juridische zin ook daadwerkelijk schuldig is bevonden. Er wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de politie mensen niet zonder enige aanleiding aanhoudt en verhoort op het politiebureau en voorts dat verbalisanten personen niet zonder geldige reden als verdachte aanmerken. Om deze redenen wordt dan ook gekozen om uitspraken over antecedenten in het onderhavige rapport te baseren op de politiële basisregistratie, dat wil zeggen BPS, Xpol of Genesys, afhankelijk van het systeem dat door de betrokken politieregio wordt gebruikt. Om praktische redenen worden registratiegegevens gebruikt uit de regio waar de bewuste persoon woonachtig is. Van personen die in de eigen woonregio niet geregistreerd stonden is bovendien via de registratie van het CIV nagegaan of zij eerder betrokken waren geweest bij voetbalgerelateerde delicten. Het begrip criminele antecedenten wordt derhalve als volgt gedefinieerd: 'Alle delicten waarvoor men in de afgelopen vijf jaar werd aangehouden en gehoord als verdachte door de politie en die geregistreerd zijn in de basisregistratie van de politieregio waar de bewuste persoon is aangehouden terzake voetbal gerelateerd geweld en in de regio waar hij woonachtig is, alsmede blijkend uit de registratie van het CIV'. Antecedenten volgens de basisregistratie In de volgende tabel is weergegeven hoe de experimentele groep van 86 personen waarmee daadwerkelijk is gesproken, 'scoort' wanneer gekeken wordt 120
naar antecedenten. De resultaten hiervan zijn weergegeven in de volgende tabel. Tabel 8.6: Overzicht van criminele antecedenten op grond van de basisregistratiegegevens voor de experimentele groep. Criminele antecedenten geen antecedenten wel antecedenten, maar geen geweld geweldsantecedenten voetbal gerelateerd geweld combinatie voetbal /niet voetbal gerelateerd geweld Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 24 28% 16 19% 20 23% 9 10% 17 20% 86 100%
Tabel 8.6 toont dat 24 van de 86 geïnterviewde verdachten geen antecedenten hadden in de basisregistratie (28 procent). Zestien respondenten hadden antecedenten, maar die hadden niets te maken met geweldsdelicten (19 procent). Het betreft bijvoorbeeld inbreuken tegen de verkeerswet of drugsdelicten. 23 Procent van de respondenten had echter in het verleden geweldsdelicten gepleegd buiten de context van het voetbal en 20 procent pleegde zowel geweldsdelicten gerelateerd aan het voetbal als in andere hoedanigheden. Tot slot was 10 procent van de geïnterviewden in het verleden voor voetbal gerelateerd geweld aangehouden, maar niet voor andere geweldsdelicten. Samengevat wil dit zeggen dat 72 procent van de respondenten die werden geïnterviewd terzake een voetbal gerelateerd geweldsdelict, reeds eerder door de politie is aangehouden en als verdachte is gehoord. 43 procent van de respondenten werd in het verleden al eens verdacht van het plegen van een geweldsdelict buiten de context van het voetbal om. De hypothese dat geweld en agressie in en rond het stadion enkel voetbal gerelateerd zijn, wordt op grond van deze resultaten zonder meer verworpen. Deze uitkomsten tonen een zeer sterk verband aan tussen voetbal gerelateerd geweld en het plegen van geweldsdelicten in een andere context.
121
Antecedenten in relatie tot de leeftijd139 Tabel 8.7: Criminele antecedenten volgens de basisregistratie in relatie tot de leeftijd.
geen antecedenten wel antecedenten, geen geweld geweldsantecedenten voetbal gerelateerd geweld combinatie voetbal/niet voetbal gerelateerd geweld Totaal
Leeftijd in klassen 19-21 22-24 25-30 4 5 3
12-15 1
16-18 7
2 1
5 4 3
2 3 2
2 4 1
2 2 2
3 6 1
16 20 9
2 21
4 15
1 13
5 14
5 19
17 86
4
+ 31 4
totaal 24
De bovenstaande tabel laat zien dat het aandeel personen zonder criminele antecedenten afeemt met de leeftijd. Van de oudste leeftijdscategorieën is 79 procent al eens aangehouden door de politie, terwijl dit aandeel bij de jongste leeftijdsgroepen gemiddeld 68 procent is.
8.4 Antecedenten met betrekking tot civiele uitsluitingen (stadionverboden) In de bespreking van de criminele antecedenten wordt een onderscheid gemaakt tussen civiele uitsluitingen (stadionverboden) en strafrechtelijke feiten. Civiele uitsluitingen worden opgelegd door de KNVB (landelijk) of door de betreffende club waar het strafbaar feit zich heeft voorgedaan. De club heeft op elk ogenblik het recht om bij onregelmatigheden een stadionverbod op te leggen. De duur van het stadionverbod wordt door de KNVB uitgesproken. Van de 86 geïnterviewden hadden zeven personen op het moment van het interview een stadionverbod en waren daarvan dus op dat moment in overtreding. Aantal civiele uitsluitingen in het verleden Van de aangehouden verdachten had 77 procent niet eerder een stadionverbod gehad. 9 procent van de geïnterviewden had eenmaal eerder een stadionverbod gehad en 7 procent was dit al vaker dan eenmaal overkomen. Van 9 procent 139
122
Burgerlijke staat en opleidingsniveau differentieerden niet met de aard van de criminele antecedenten.
van de verdachten was bij het CIV geen informatie bekend over eventuele eerdere uitsluitingen. Tabel 8.8: Overzicht van het aantal civiele uitsluitingen in het verleden. Aantal uitsluitingen 0 1 2 5 6 onbekend Totaal
Aantal 98 11 6 1 1 11 128
Bekende groep Percentage 76,6% 8,6% 4,7% 0,8% 0,8% 8,6% 100%
Over de effectiviteit van het stadionverbod, op de wijze waarop dat op dit moment wordt toegepast, kunnen op basis van het onderzoek geen harde uitspraken worden gedaan. Daarvoor is inzicht noodzakelijk in de totale populatie van personen die een stadionverbod opgelegd hebben gekregen, in relatie tot degenen die een dergelijk verbod overtreden. Wel kan worden geconstateerd dat bij de geïnterviewden het lopende stadionverbod of het feit dat men reeds eerder een dergelijk verbod opgelegen heeft gekregen, niet heeft geleid tot een gedragsverandering van betekenis.
8.5 Conclusie 'Openlijke geweldpleging, belediging groep en belediging van een ambtenaar' waren de meest voorkomende strafbare feiten waarvoor in de experimentele groep werd aangehouden. 'Baldadigheid, vernieling en Algemene Politie Verordering', kwamen in minder mate voor. Het voetbalgeweld was in bijna 50 procent van de gevallen gericht tegen de supporters van de andere club en in 30 procent van de gevallen tegen de politie. In meer dan de helft van de gevallen werden de feiten gepleegd in gezelschap (vrienden is 80 procent). Hoe het gebeuren werd ervaren, differentieerde tussen ouderen en jongeren. Meer jongeren dan ouderen vonden het erg wat er was gebeurd. Ouderen (+ 21 jarigen) antwoordden significant vaker dat het hen koud liet, of dat het een spelletje was.
123
Personen die zijn aangehouden terzake voetbal gerelateerd geweld hebben in veel gevallen reeds een historie bij de politie. Van de groep van 86 personen die daadwerkelijk is geïnterviewd bleek 72 procent al ooit eerder aangehouden door de politie. Dat betrof meestal antecedenten voor een geweldsdelict buiten de context van het voetbal (23 procent). Ook pleegde 20 procent zowel voetbal gerelateerd als niet-voetbalgerelateerde geweldsdelicten. Gegeven het hoge percentage recidivisten als het gaat om geweldspleging is het opvallend dat slechts een relatief klein deel van de aangehouden geweldsplegers al eens eerder een stadionverbod had gehad. Op het moment van aanhouding had 9 procent al één stadionverbod achter de rug. 5 procent had al twee stadionverboden ontvangen en 2 procent van de verdachten meer dan twee. Op basis van deze gegevens kan gevoeglijk worden geconcludeerd dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er een grote groep van 'nieuwe aanwas' van voetbalgeweldsplegers zou bestaan die niet bekend is bij de politie.
124
9 Inschatting van het risico op recidive
9.1 Inleiding Het inschatten van de kans op recidive met betrekking tot crimineel (gewelddadig) gedrag, met andere woorden het ontwikkelen van risicoprofielen om risico's te taxeren, is geen sinecure. Criminologische literatuur en resultaten van empirisch onderzoek onderscheiden in grote lijnen een viertal typen van risicofactoren in relatie tot gewelddadig gedrag (Spapens, Hoogeveen en Pardoel, 2001). Dit zijn risicofactoren op individueel niveau, risicofactoren op het niveau van het gezin of de relatie, risicofactoren gerelateerd aan maatschappelijke of culturele factoren en risicofactoren gerelateerd aan de context waarbinnen het gedrag zich voordoet. Risicoprofielen kunnen daaruit in grote lijnen op twee manieren worden ontwikkeld, namelijk descriptief of explorerend. In het beschikbare empirische onderzoek is meestal gebruik gemaakt van descriptieve analyses om risicofactoren te vertalen in risicoprofielen. Dit soort studies beschrijft en benoemt de risicofactoren die predicatief verband houden met een vorm van crimineel gedrag. In tweede instantie wordt op basis van cumulatie (samenvoeging) of optelling van risicofactoren, profielen van risico ontwikkeld. Op grond van samenvoeging of optelling kan dan vervolgens een globale indeling (naar aard en ernst) worden gemaakt in risicoprofielen. In onderzoeken naar plegers van uitgaansgeweld en vuurwapen gerelateerde delicten, werd een dergelijk globaal risicoprofiel ontwikkeld op basis van risicofactoren en antecedenten140. Het grote voordeel van deze analysemethode is dat op grond van een eenvoudig model redelijk betrouwbare uitspraken kunnen
140
Spapens e.a, 2001 en Spapens en Bruinsma, 2002.
125
worden gedaan over de kans dat iemand met kenmerk X en Y, al dan niet zal recidiveren. Een nadeel van deze methode is dat elk kenmerk op micro- (individu), meso(gezin, partner) en macroniveau (maatschappelijk aspecten, culturele aspecten en het specifieke milieu), een even zwaar gewicht krijgt in het voorspellen van recidive. Het is echter algemeen bekend dat bepaalde karakteristieken zwaarder doorwegen dan andere en dat deze 'gewichten' per type delict kunnen verschillen141. Spapens, Hoogeveen en Pardoel (2002) en Spapens en Bruinsma (2002) ondervangen dit probleem enigszins door, specifiek met betrekking tot geweldsdelicten, criminele antecedenten een zwaarder gewicht toe te kennen dan andere mogelijke risicofactoren, omdat juist antecedenten een belangrijke voorspeller zijn voor toekomstig probleemgedrag. De explorerende methode kent een andere benadering. Bij deze methode wordt gebruik gemaakt van X-aantal variabelen waarvan wordt verondersteld dat ze een onafhankelijke bijdrage leveren aan de voorspelling van een bepaald gedrag. Door een batterij van onafhankelijke variabelen in een regressiemodel te plaatsen, kan worden onderzocht welke verklarende bijdrage elke variabele op zich levert aan de afhankelijke variabele, bijvoorbeeld recidive. Het grote voordeel van deze methode is dat elke onafhankelijke variabele gewogen wordt en dat een uitspraak kan worden gedaan over de kracht van de verklarende bijdrage. Een nadeel van deze methode is echter dat enkel lineaire verbanden worden gelegd en dat informatie ontbreekt over de onderlinge samenhang tussen de onafhankelijke variabelen. De toegevoegde waarde van een dergelijke exercitie blijft derhalve eveneens relatief beperkt, omdat empirisch getoetste conceptuele modellen met betrekking tot de werking van risicofactoren (nog) niet voorhanden zijn. In het onderhavige onderzoek wordt er dan ook in de eerste plaats voor gekozen om op een beschrijvende manier risicoprofielen in kaart te brengen. Ten tweede zal beperkt explorerend onderzoek worden uitgevoerd om na te gaan of bepaalde factoren sterker bijdragen aan de voorspelling van de kans op recidive dan andere. Allereerst wordt in dit hoofdstuk gekeken naar meer subjectieve inschattingen van het risico op recidive met betrekking tot voetbal gerelateerd geweld, namelijk het oordeel dat de geïnterviewde respondent daar zelf over uitspreekt en de 141
126
Bijvoorbeeld, bij seksueel recidive wegen seksuele opwinding en antisociale persoonlijkheid veel zwaarder dan bijvoorbeeld criminele carrière en gezinsfactoren.
inschatting die daarvan, op grond van ervaringsdeskundigheid, wordt gemaakt door het CIV.
9.2 De inschatting van de kans op recidive volgens de respondent Aan de geïnterviewden is de vraag gesteld hoe hoog zij zelf de kans inschatten dat zij nogmaals bij een voetbal gerelateerd delict betrokken zullen raken. Bijna de helft van de respondenten kon daarop geen antwoord geven. 20 procent van de geïnterviewden stelde dat vergelijkbare feiten zich niet meer in de toekomst zullen voordoen. Nog eens 20 procent liet weten dat de kans op herhaling klein was. Slechts 17 procent van de respondenten antwoordde dat de kans vrij groot was dat zij nogmaals betrokken zouden raken bij een voetbal gerelateerd geweldsdelict. De beantwoording van deze vraag houdt verband met de eigen perceptie van het gebeuren. Significant meer respondenten die antwoordden dat het gebeuren hen koud liet of dat het een spelletje was, antwoordden ook dat de kans bestond dat het zich zou herhalen dan respondenten die het gebeuren heel erg vonden142. Ook oudere respondenten, en dan vooral de plus vijfentwintig jarigen, schatten de kans groot in dat zich in toekomst nogmaals dergelijke feiten zullen voordoen143.
142 143
Cramer's V=0,64, p<0.001 Cramer's V=0.29, p<0.05
127
Fragment observatie onderzoeker De verdachte (19 jaar) heeft samen met drie vrienden stenen gegooid naar een rijdende supporterstrein. Hij woont thuis bij zijn ouders, samen met zijn broer en zus, en heeft thuis geen problemen. De verdachte studeert aan het MBO en heeft het daar goed naar zijn zin. Drugs gebruikt hij niet. Met uitgaan drinkt hij wel eens een paar biertjes. De verdachte komt over als een sluwe jongen en heeft naar eigen zeggen al een aantal zaken op zijn kerfstok: een fietsendiefstal vorig jaar, verschillende vernielingen en een kleine inbraak. Voor het laatste delict is hij twee weken geleden voorgekomen. Zijn lezing van het gebeurde: De baas van een vriend van hem wilde niet uitbetalen. Ze zijn toen met drie man zelf maar de kluis gaan leeghalen, maar werden gesnapt. De straf die hij voor dit delict kreeg vindt hij overduidelijk een lachertje: een cursus om het gedrag te verbeteren. 'Wat er in zit krijg je er niet uit. Dat denk ik echt. Ik ben gewoon altijd op zoek naar sensatie. Ik vind het spannend, een beetje kattenkwaad. Ik ben niet agressief. Ik kan niet vechten, dus dat ga ik uit de weg. Maar ik moet gewoon wat te doen hebben.' Tijdens de wedstrijd, zo geeft de verdachte aan, heeft hij 'een beetje zitten meezingen bij de F-side'. Hij had geen kaartje voor dat vak maar heeft 'met een beetje mensen omlullen' het voor elkaar gekregen dat hij er met de lift wel naartoe mocht. Gebruikte smoes: 'm'n vader zit daar'.
9.3 Risicotaxatie door het CIV Aanhoudingen terzake voetbal gerelateerd geweld worden door het CIV, zoals beschreven in hoofdstuk 8, bijgehouden in een eigen registratiesysteem. Dit registratiesysteem onderscheidt tevens drie risicocategorieën van personen op basis van het aantal voetbal gerelateerde aanhoudingen in het verleden, de ernst van het gepleegde delict en de kans op terugval in agressief of ander niet te tolereren gedrag. Aan elke persoon die in en rond het stadion voor voetbal gerelateerd geweld wordt gearresteerd, wordt tenminste de classificatie A gegeven. Dit is de lichtste categorie die kan worden toegekend. Categorie B wordt toegekend aan personen met ernstiger feiten op hun naam en aan personen die meer kans lopen om te recidiveren maar die door het CIV nog niet tot de hoge risico supporters kunnen worden gerekend. In categorie C komen personen terecht die ernstige feiten gepleegd hebben en personen die gewoontegedrag vertonen als het gaat om voetbal gerelateerd geweld. Bij twijfelgevallen worden de categorieën AB of BC toegekend. Deze individuen vertonen gedragingen die niet strikt tot één categorie behoorden maar die overlappen met één van de drie categorieën. Van de geïnterviewde verdachten is iets minder dan 48 procent in de CIVregistratie voorzien van een A-classificatie. Voorts kreeg 21 procent een B128
classificatie. Slechts 2 respondenten kregen van het CIV een C-classificatie. Een relatief groot deel van de geïnterviewden is geplaatst in een tussencategorie. Maar liefst 21 procent van de geïnterviewden werd als A/B of B/C geclassificeerd. Zeven respondenten konden niet worden geclassificeerd. Hierbij moet worden aangetekend dat het CIV de verdachten op basis van ervaring indeelt in specifieke risicocategorieën. Tabel 9.1: Overzicht van de CIV-classificatie: A, AB, B, BC, C. Categorieën A AB B BC C onbekend Totaal
Experimentele groep Aantal Percentage 45% 39 14% 12 20% 17 12% 10 2% 2 7% 6 86 100%
Opvallend was het kleine aantal C-classificaties (hoog risico). Een niet te verwaarlozen groep werd echter als grensgeval getypeerd (A/B; B/C). Dit wordt mede verklaard door het feit dat het voor een niet onbelangrijk deel personen betreft die zich pas vanaf dit seizoen manifesteren als geweldsplegers rondom het voetbal. Deze personen hebben (nog) geen historie van voetbal gerelateerde aanhoudingen en zij zijn deels ook niet geregistreerd in HKS. Dat betekent overigens bij lange na niet dat zij niet eerder door de politie zijn aangehouden en als verdachte zijn gehoord, of anderszins niet als probleemgeval bij de politie bekend zijn. Daarop komen we in het vervolg van dit hoofdstuk nog uitgebreid terug. De verwachting van het CIV is overigens dat wanneer deze groep zijn gang kan blijven gaan de 'zwaarte' van de risicoclassificatie snel zal toenemen.
129
Tabel 9.2: Criminele antecedenten volgens de basisregistratie in relatie tot de CIV-classificatie.
geen antecedenten wel antecedenten, geen geweld geweldsantecedenten voetbal gerelateerd geweld combinatie voetbal/niet voetbal gerelateerd geweld Totaal
A 15
B 5
Leeftijd in klassen C A/B B/C 0 1 1
9 10 3
4 3 2
0 0 1
2 3 1
2 39
3 17
1 2
5 12
onb. 2
totaal 24
1 0 2
0 4 0
16 20 9
6 10
0 6
17 86
Vervolgens werd onderzocht of er een verband bestond tussen criminele geweldsantecedenten en de zwaarte van de toegekende CIV-classificatie. Tabel 9.2 toont dat in de A-categorie, 24 respondenten van de 39 geen (gewelds-) antecedenten als verdachte in het verleden hadden gepleegd, terwijl het aantal geweldsantecedenten proportioneel toeneemt met de zwaarte van de CIVclassificatie144. Met name de categorie B/C lijkt door het CIV naar verhouding conservatief geschat, aangezien maar liefst 60 procent van de personen in deze categorie eerder zowel voetbal als niet voetbalgerelateerde geweldsdelicten pleegde. Tenslotte werd gekeken in welke mate recidive versus niet recidive samenhing met de toegekende CIV-classificatie. De aard van de strafbare feiten kon statistisch niet nader worden onderzocht vanwege het aantal geïnterviewden daarvoor niet groot genoeg was. Op grond van een eenvoudige telling kon worden vastgesteld dat de respondenten die zich hadden schuldig gemaakt aan (één van) de drie artikelen met betrekking tot mishandeling, vooral in B of BC zaten (slechts één respondent in A). De respondenten die zich schuldig hadden gemaakt aan (één van) de drie artikelen met betrekking tot diefstal waren vooral ondergebracht in B, BC of C. De respondenten die inbreuken hadden gepleegd tegen de artikelen met betrekking tot baldadigheid en vernieling, kwamen evenveel voor in categorie A als in de andere categorieën. Respondenten die inbreuken hadden gepleegd tegen de drugswet hadden allen het A-label en de twee respondenten die tegen de wapenwet zondigden hadden beide het B-label.
144
130
Omwille van het aantal zeer kleine eenheden per cel was het onmogelijk om statistische analyses uit te voeren.
Medewerkers van het CIV bezoeken vrijwel alle belangrijke risicoduels en stellen zich ter plaatse op de hoogte van de aangehouden verdachten. Bovendien verzamelen zij de door de lokale politie gemaakte verslagen over de gebeurtenissen rondom de wedstrijden. Het CIV beschikt echter niet over 'complete dossiers' van de aangehouden verdachten, waarin bijvoorbeeld alle in de verschillende politieregio's beschikbare gegevens uit de basisregistraties en van criminele inlichtingeneenheden zijn gecombineerd. Men is grotendeels afhankelijk van eigen waarnemingen, de aan het CIV doorgemelde aanhoudingen en HKS-gegevens. Dit beperkt in de praktijk in hoge mate de mogelijkheden om tot een adequate risicotaxatie te komen, aangezien over de achtergronden van de verdachten en de delicten die zij buiten het voetbal om plegen, nauwelijks informatie voorhanden is.
9.4 Beschrijvende analyse van de kans op recidive Om de kans op recidive op descriptieve wijze te kunnen inschatten is het nodig om eerst een overzicht te maken van de factoren die daarin worden betrokken. De geselecteerde factoren leeftijd, alcohol, drugs, agressie, onverschilligheid tegenover het delict, aantal criminele antecedenten en ernst van de criminele antecedenten, zijn in het voorgaande naar voren gekomen als variabelen die sterk correleren met voetbalgeweld. De volgende factoren zijn meegewogen om het risico op recidive in te schatten: leeftijd; gebruik van weinig/matig of veel alcohol; gebruik van weinig/matig of veel drugs; agressie; onverschilligheid tegenover het gepleegde delict; aantal criminele antecedenten; ernst van de criminele antecedenten. Leeftijd, het aantal criminele antecedenten en de ernst van de criminele antecedenten zijn opgevat als statische factoren, terwijl alcohol- en druggebruik, agressie en onverschilligheid tegenover het delict als dynamische factoren worden beschouwd.145 Het onderscheid is vooral in beleidsmatige zin belangrijk omdat dynamische factoren of modificeerbare factoren die samenhangen met recidive, door middel van adequate aanpak (zoals hulpverlening en vorming) 145
Arbeidssituatie en burgerlijke staan zijn eveneens dynamische factoren.
131
kunnen worden geneutraliseerd. Dit in tegenstelling tot statische factoren, die immers niet meer kunnen worden veranderd. De kans op recidive kan worden gemodelleerd op grond van de hier onder weergegeven beslissingsboom. Een uitgebreid descriptief model 8 6 r e s p o n d e n te n
c irc u la ire p ro c e ss e n
L o w R isk
M e d iu m R is k
H ig h R is k
-2 1 ja a r
2 2 - 3 0 ja a r
+ 3 1 ja a r
w e in ig a lc . w e in ig d ru g s
m a tig /v e e l a lc . m a tig /v e e l d ru g s
v e e l a lc . veel drugs
e rg v in d e n v a n g e b e u re n
a m b iv a le n t te n a a n z ie n v a n g e b e u re n
o n v e rsc h illig te n a a n z ie n v a n g e b e u re n
g e b ru ik v a n c o m m u n ic a tie
g e b ru ik v a n c o m m u n ic a tie e n g e w e ld
v o o ra l g e b r u ik v a n g e w e ld
w e in ig c rim in e le a n te c e d e n te n
g e m id d e ld c rim in e le a n te c e d e n te n
v e e l c rim in e le a n te c e d e n te n
a fw e z ig h e id van d ie f sta l/m ish a n d e lin g
w e in ig a a n w e z ig h e id van d ie fsta l/m ish a n d e lin g
a a n w e z ig h e id van d ie fsta l/ m ish a n d e lin g w apens
L in e a ire p ro c e ss e n
Figuur 9.1: Risicoprofielen op grond van een beslissing inzake niet voetbal gerelateerde criminaliteit.
De figuur kan als volgt worden geïnterpreteerd. Risk-assessment is ingedeeld in drie categorieën: laag risico, medium risico en hoog risico op recidive. Op grond van eerder uitgevoerde analyses werden de geselecteerde variabelen ondergebracht in deze drie categorieën. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de 132
leeftijd een statische factor is die differentieert tussen de drie risicocategorieën. Potentieel risico is minder aanwezig in de jongste groep dan in de oudste groep. Jongeren gebruiken significant minder alcohol, minder drugs, ervaren het gebeuren als veel erger, gebruiken gemakkelijker communicatieve wegen om conflicten te hanteren (coping), hebben duidelijk minder criminele antecedenten en de afwezigheid van niet voetbal gerelateerd geweld is duidelijk minder aanwezig, dan in de groep van de ouderen en in het bijzonder de groep van de +31 jarigen. In de figuur wordt gewerkt met pijlen die een richting aangeven. Sommige pijlen indiceren één richting, andere pijlen zijn wederkerig. Pijlen die één richting aanduiden vertrekken van statische factoren, wat wil zeggen variabelen die niet veranderbaar zijn, zoals leeftijd, aantal criminele antecedenten en ernst en aard van delicten. Met andere woorden er is geen weg terug, mensen kunnen niet jonger worden, gepleegde delicten kunnen niet ongedaan gemaakt worden. Wederkerige pijlen daarentegen worden getrokken tussen dynamische factoren die wel veranderbaar zijn door middel van actieprogramma's. Bijvoorbeeld, een onverschillige inschatting van het gebeuren kan veranderen in betrokkenheid. Inzichtgevende hulpverlening kan ervoor zorgen dat onverschilligheid als gevolg van een gebrekkig inlevingsvermogen geleidelijk aan plaats maakt voor empathie. Het gebruik van alcohol en/of drugs kan verminderd worden, copingmechanismen kunnen fysiek geweld veranderen in vaardigheden om conflicten op communicatieve wijze op te vangen. Tenslotte wordt een onderscheid gemaakt tussen circulaire en lineaire processen. Circulaire processen hebben betrekking op de onderlinge wisselwerkingen tussen de factoren waarbij de effectgrootte van de factoren kunnen veranderen, lineaire processen zijn per definitie niet gericht op verandering omdat de desbetreffende factoren vastliggen. Wanneer we op basis van het hiervoor geschetste model een inschatting maken van de profielen van de laag, medium en hoog risicogroep dan kunnen die als volgt worden onderscheiden. In de laag risicogroep is geen sprake van criminele antecedenten en ook het gebruik van alcohol is beperkt. Voor deze groep speelt het voetbal wel een
133
belangrijke rol. In totaal kan 21 procent van de respondenten op basis van deze analyse worden beschouwd als behorende tot de laag risicogroep146. In de medium risicogroep kan wel sprake zijn van criminele antecedenten, maar deze hebben dan geen betrekking op geweldsdelicten. Het alcoholgebruik bij deze groep is matig (tot 10 glazen alcohol). Voetbal is voor deze groep neutraal belangrijk. Op basis van deze kenmerken kan 31 procent van de geïnterviewden als een medium risico worden beschouwd. De hoog risicogroep, tot slot heeft antecedenten terzake zowel voetbalgerelateerd geweld als geweld in andere hoedanigheden. Deze groep gebruikt matig tot veel alcohol (5 > glazen). Het voetbal is voor deze groep vaker onbelangrijk. Tot de hoog-risicogroep kan 48 procent van de respondenten worden gerekend. Naar een eenvoudig descriptief model De beperktheid van het voorgaande model is dat geen inzicht gekregen wordt in de afzonderlijke gewichten van de variabelen in het model. Het is alleen duidelijk dat de factoren een invloed (kunnen) uitoefenen op andere factoren, ook de richting van de invloed is duidelijk. Om het risico op recidive te kunnen vertalen naar concrete groepen is wederom gebruik gemaakt van het vereenvoudigde model voor risico-inschatting dat is ontwikkeld door Spapens, Hoogeveen en Pardoel (2001) en Spapens en Bruinsma (2002), waarin criminele antecedenten een relatief zwaar gewicht wordt toegekend147. In het volgende schema is inzichtelijk gemaakt hoe op grond van dit schema specifieke risicogroepen kunnen worden onderscheiden.
146 147
134
Het aantal respondenten waarop deze analyse is toegepast bedraagt 71. Over de resterende respondenten is onvoldoende informatie beschikbaar om deze uitgebreide descriptieve analyse te kunnen toepassen. Schema ontleend aan Spapens en Bruinsma, 2002 en Spapens, Hoogeveen en Pardoel, 2002.
Tabel 9.3: Risico op recidive t.a.v. (voetbalgerelateerd) geweld (86 respondenten).
Geen antecedenten Antecedenten terzake nietgeweldsdelicten Antecedenten terzake voetbalgerelateerd geweld Antecedenten terzake geweldsdelicten buiten het voetbal Antecedenten zowel geweld buiten als voetbalgerelateerd
Minder dan 2 andere risicofactoren aanwezig 14 (16%) Laag 6 (7%) Laag
2 of meer andere risicofactoren aanwezig 10 (12%) Medium 10 (12%) Medium
3
(3%) Medium
6
(7%) Hoog
5
(6%) Medium
15 (17%) Hoog
0
(0%) Medium
17 (20%) Hoog
Uit tabel 9.3 komt naar voren dat bij 32 procent van de geïnterviewden sprake is van minder dan twee risicofactoren. Bij 68 procent van de respondenten is derhalve sprake van twee of meer risicofactoren, buiten criminele antecedenten. De meest voorkomende risicocategorieën zijn de combinatie van geweldsdelicten zowel rondom als buiten het voetbal en de aanwezigheid van meerdere andere risicofactoren (20 procent), alsmede de combinatie van antecedenten van geweldsdelicten buiten het voetbal en de aanwezigheid van meerdere andere risicofactoren (17 procent). Bij 16 procent van de geïnterviewden, tot slot, is geen sprake van antecedenten of meerdere risicofactoren. Wanneer de tien in de tabel onderscheiden risicocategorieën worden ingedikt tot drie risicoprofielen, hoog risico op recidive met betrekking tot (voetbal gerelateerd) geweld, medium risico op recidive en laag risico op recidive ontstaat het volgende beeld: • 23 procent van de aangehouden en geïnterviewde verdachten kan gerekend worden tot de categorie met een laag risico; • 33 procent van de aangehouden en geïnterviewde verdachten kan gerekend worden tot de categorie met een medium risico; • 44 procent van de aangehouden en geïnterviewde verdachten kan gerekend worden tot de categorie met een hoog risico. Vergelijking met de risico-inschatting door het CIV In de volgende tabel wordt een vergelijking gemaakt tussen de risico-inschatting die door het CIV is gemaakt van de geïnterviewde verdachten en de inschatting op basis van de hiervoor beschreven descriptieve analyse. Deze vergelijking
135
betreft in totaal 80 respondenten. Van de overige personen was geen CIVclassificatie voorhanden Tabel 9.4: Inschatting risico op basis van risicofactoren en door CIV. Classificatie Risicofactoren Laag Medium Hoog
Classificatie CIV A B/AB BC/C A B/AB BC/C A B/AB BC/C
15 6 1 15 8 1 9 15 10
(19%) (8%) (1%) (19%) (10%) (1%) (11%) (19%) (13%)
Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat de inschatting van het CIV en de bepaling van het recidive-risico op grond van de onderzoeksresultaten beter overeenkomt naarmate de 'zwaarte' van het risico toeneemt. Degenen die in de hoog risico categorie worden ingedeeld op basis van het onderzoek, vallen bij het CIV ook in sterkere mate in de categorieën B en C. De tabel laat echter ook zien dat de CIV-inschatting weinig differentieert tussen de laag en de medium risicogroepen. Dat gegeven is verklaarbaar omdat de medium-groep in het onderzoek vooral van de laag en hoog-risicogroep wordt onderscheiden op basis van andere risicofactoren dan antecedenten. Die factoren blijven voor het CIV buiten beeld omdat in de praktijk zelden sociale verklaringen bij de verhoren worden opgenomen en kunnen dus niet worden meegewogen. Andere opvallende punten zijn ten eerste dat het CIV 6 personen heeft ingedeeld in de categorie B/AB die door ons op grond van antecedenten en de interviewgegevens als 'laag risico' zijn ingeschat. Deze uitkomst wordt vooral verklaard door het feit dat een zestal personen die bij één wedstrijd werden aangehouden terzake openlijke geweldpleging, door het CIV in de categorie B zijn ingeschaald. Uit het onderzoek kwam naar voren dat vijf van de zes geen antecedenten hadden en er was voorts geen sprake van substantiële risicofactoren. Ten tweede valt op dat 9 personen door het CIV zijn ingeschaald in categorie A, terwijl uit het onderzoek naar voren kwam dat het ging om verdachten die eerder door de politie waren aangehouden terzake geweldpleging buiten het voetbal om en waarbij tevens sprake was van meerdere andere risicofactoren.
136
De conclusie die uit de tabel kan worden getrokken is dat het CIV bij het bepalen van de classificatie A, B of C, vooral gehinderd wordt door gebrekkige informatie over de achtergronden van de verdachten. In de volgende paragraaf wordt een andere benadering gehanteerd door gewichten toe te kennen aan de verschillende factoren op basis van explorerende analyse. Hierbij wordt onderzocht welke factoren significant bijdragen aan de verklaring van recidive/niet recidive. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van multivariate analysetechnieken.
9.5 Recidivekans op grond van explorerende analyse Tot hiertoe werden bivariate analyses uitgevoerd die nagingen of voetbal en niet voetbal gerelateerd geweld samenhingen met bepaalde kenmerken van het individu. Deze analyses leidden tot heel wat significante verbanden, maar dit wil nog niet zeggen dat de variabelen ook een onafhankelijke bijdrage leveren tot de vraag waarom iemand overgaat tot (niet-) voetbalgeweld. Om dit te onderzoeken werd een regressie-analyse uitgevoerd die toelaat de onafhankelijke bijdrage te bepalen van een reeks onafhankelijke variabelen in de voorspelling van een afhankelijke variabele, die gemeten is op nominaal dichotoom niveau (aan- of afwezigheid van het kenmerk). Ook deze analyse kent haar beperkingen, zoals reeds in paragraaf 9.1 uiteen werd gezet148. Bij de uitvoering van deze berekeningen werden we bovendien gehinderd door twee problemen. Het ene probleem had te maken met het grote aantal onbekenden omdat de respondenten op een aantal vragen weigerden te antwoorden, zoals hoe kijk je naar je toekomst, ben je gelukkig, etc. Omdat opname in de regressievergelijking van variabelen waarvan de informatie ontbreekt, leidt tot een aanzienlijke daling van analyse-eenheden, werden deze variabelen noodgedwongen uit de analyse weggelaten. In de tweede plaats hingen sommige kenmerken (variabelen) erg nauw met elkaar samen. Dit was het geval voor de kenmerken alcohol en drugs voor de wedstrijd en alcohol en drugs in het verleden. Er werd voor geopteerd om enkel de variabele alcohol en drugs in het
148
Volledigheidshalve vermelden we dat het IVA Tilburg op grond multivariate analyses (structurele equatiemodellen) theoretische modellen ontwikkeld met betrekking tot risicoprofielen en recidive: zie Bogaerts, S., Poiesz, T. en Spapens, A.C. (2003). Gedragsverandering bij seksuele delinquenten: de constructie van een multiplicatief model als ondersteuning bij besluitvorming. Multidisciplinair Forensisch onderzoek. Universitaire Pers Leuven. (in druk).
137
verleden in de analyse te betrekken. De volgende stapsgewijze regressievergelijking werd uitgetest. Er werd onderzocht welke onafhankelijke variabelen bijdragen aan de voorspelling van 'recidive en niet recidive', of met andere woorden, zijn er factoren die bijdragen aan de verklaring van terugval in bepaald agressief gedrag. Om dit te onderzoeken werd de respondentengroep ingedeeld in twee hoog discriminerende groepen: respondenten die geen criminele antecedenten hadden en respondenten die meer dan criminele antecedenten hadden. Met betrekking tot deze laatste groep werd nog een selectie doorgevoerd door alle respondenten met 2 criminele antecedenten waarvan het zwaarste delict betrekking had op de artikelen 'SR 141 1 en SR 137 c' uit de analyse te verwijderen omdat beide artikelen specifieke in relatie staat tot voetbalgeweld, c.q. openlijke geweldpleging en belediging groep.' Meerdere stapsgewijze regressievergelijkingen werden uitgevoerd. Gekozen werd voor de oplossing die het meeste correcte voorspellingen opleverde (74,2 procent). De variabelen: 'Problemen in het verleden, alcoholgebruik in het verleden, druggebruik in het verleden, hoe belangrijk is het voetbal, perceptie van wat is gebeurd, kans dat het zich herhaald en raakt het je als mensen kwaad zijn' werden opgenomen in de analyse149. Bij de opname van de vermelde variabelen in de analyse bleek dat het model in staat is 82 procent van de recidivisten en 62 procent van de niet-recidivisten correct te voorspellen. De berekening vond plaats op 54 respondenten. Een significante inbreng in de voorspelling van recidive hadden alcoholgebruikgebruik, het belang van voetbal in het leven en het feit of men emotioneel geraakt was wanneer mensen kwaad waren. De andere variabelen droegen niet significant bij aan de voorspelling van recidive. Naarmate voetbalgeweldplegers meer van deze kenmerken vertoonden werd de kans op recidive groter, waarbij de betrokken kenmerken een onafhankelijke invloed uitoefenden op recidive.
149
138
Er werden niet meer variabelen in de analyse opgenomen omdat 1 variabele per 7 respondenten het maximum is.
Tabel 9.5: Uitkomsten van de regressievergelijking: regressiecoëfficiënten, waldcoëfficiënten en Exp(ß). Variabelen in de analyse problemen in het verleden alcoholgebruik in het verleden druggebruik in het verleden Hoe belangrijk is het voetbal perceptie van wat is gebeurd uiting van kwaadheid raakt het je als mensen kwaad zijn Constant
ß ,000 ,902 -150,001 -,515 -,725 -,002 ,900 ,818
S.E. ,001 ,001 ,002 ,300 ,001 ,001 ,002 ,428
Wald ,034 2,580 ,313 2,938 ,174 8,461 ,886 3,660
df 1 1 1 1 1 1 1 1
Sig. ,853 ,041 ,576 ,043 ,078 ,007 ,784 ,021
Exp(ß) 1,000 1,642 ,999 ,598 1,422 ,178 ,999 2,266
Zoals reeds eerder werd vermeld was het grootste verschil met de beschrijvende methode, de gewichten die de variabelen bij regressie-analyse kregen toebedeeld. Het was duidelijk dat de drie significante variabelen in het regressiemodel niet allen evenveel bijdroegen aan de verklaring. Wat alcoholgebruik betrof toonde de Exp(ß) parameter (1,642) aan dat, wanneer de invloed van de andere in de regressie-analyse opgenomen variabelen werd geneutraliseerd, voetbalgeweldplegers die alcohol gebruikten, 1,642 maal vaker kans liepen om te recidiveren dan voetbalgeweldplegers die geen alcohol gebruikten. Wat het belang van voetbal betrof toonde de Exp(ß) parameter (0,598) aan dat, wanneer de invloed van de andere in de regressie-analyse opgenomen variabelen werd geneutraliseerd, voetbalgeweldplegers die voetbal belangrijk vonden in hun leven, 41 procent minder kans liep om te recidiveren dan voetbalgeweldplegers die voetbal niet belangrijk vonden. Wat de uiting van kwaadheid betrof toonde de Exp(ß) parameter (0,178) aan dat, wanneer de invloed van de andere in de regressie-analyse opgenomen variabelen werd geneutraliseerd, voetbalgeweldplegers die slaan en eerder agressief waren, 82 procent meer kans liep om te recidiveren dan voetbalgeweldplegers die praten als uiting van kwaadheid. Het is ook het vermelden waard dat de variabele 'perceptie van wat is gebeurd', net niet de significantiegrens overschreed (p<0,07). Het voordeel van de explorerende methode is dat het vrij snel duidelijk is welke variabele het zwaarste gewicht heeft in de voorspelling van recidive. Met zekerheid kan worden gezegd dat de manier van kwaadheid uiten (slaan of praten) de sterkste factor is, gevolgd door alcoholgebruik en het belang van 150
Het negatief teken impliceert de toename van de onafhankelijke variabele en de afname van de afhankelijke variabele 1=recidive en 0=niet recidive.
139
voetbal. Dit weten is belangrijk in functie van te ondernemen beleidsprogramma's. Het kan bijvoorbeeld belangrijk zijn om voetbalgeweldplegers meer assertief te maken en social skills bij te brengen. Tenslotte is de regressievergelijking ook in staat om een uitspraak te doen over de verklaarde variantie in de afhankelijke variabele (recidive). De zeven opgenomen variabelen in het model slagen erin om 27 procent van de variantie in de afhankelijke variabele te voorspellen. Dit wil zeggen dat deze variabelen 27 procent verklaren waarom iemand al dan niet recidiveert, tegelijkertijd wil dit ook zeggen dat 73 procent onverklaard blijft en er nog heel wat andere factoren spelen die onbekend zijn. Tussen de descriptieve en de explorerende methode zijn er parallellen. Alcoholgebruik, de manier van kwaadheid uiten en de perceptie van wat er is gebeurd151, komen in beide modellen naar voren als risicovoorspellende variabelen. Druggebruik daarentegen komt in het regressiemodel helemaal niet naar voren als voorspellende factor, terwijl deze variabele wel is opgenomen in het beschrijvende model. Dit wil zeggen dat in het regressiemodel, de invloed van druggebruik door de aanwezigheid en invloed van de andere variabelen, geneutraliseerd wordt.
9.6 Conclusie en discussie In dit hoofdstuk is vanuit verschillende invalshoeken inzichtelijk gemaakt wat bij een individuele verdachte de kans op recidive is, op basis van diens risicoprofiel. Allereerst is aan de aangehouden verdachte gevraagd daarvan een inschatting te maken. Hieruit komt naar voren dat 17 procent van de geïnterviewden de kans op herhaalde betrokkenheid bij voetbal gerelateerd geweld vrij groot acht. Ongeveer de helft van de respondenten kon of wilde op die vraag echter geen antwoord geven. In de tweede plaats is beschouwd welke risicotaxatie het CIV maakte van de aangehouden verdachten. Hieruit blijkt dat 10 procent van de geïnterviewden
151
140
Zoals reeds werd vermeld is deze variabele in de regressievergelijking een grensgeval.
door het CIV wordt beschouwd als een hoog risico (categorieën C of BC). Het CIV beschouwt 48 procent van de respondenten als een laag risico. Ten derde is een inschatting gemaakt van het risico op recidive aan de hand van een uitgebreid descriptief model. In dit model zijn vijf risicofactoren meegenomen, die alle hetzelfde gewicht krijgen. Op grond daarvan wordt geschat dat 21 procent van de aangehouden verdachten behoort tot de laag risicogroep, 31 procent tot de medium risicogroep en 48 procent tot de hoog risicogroep. Het nadeel van dit model is dat alle risicofactoren 'even zwaar' wegen, hetgeen waarschijnlijk leidt tot een zekere overschatting van de categorie 'hoog risico'. Om deze reden is, in de vierde plaats, gebruik gemaakt van een iets vereenvoudigd descriptief model, waarin kunstmatig een zwaarder gewicht is toegekend aan de risicofactor 'criminele antecedenten', die in de praktijk een belangrijke predicatieve waarde heeft voor recidive. Op basis van dit vereenvoudigde model kan worden geschat dat 23 procent van de respondenten tot de laag risicocategorie behoort, 33 procent tot de medium categorie en 44 procent tot de groep met een hoog risico. Tot slot is geëxperimenteerd met een explorerende methode om de zwaarte van individuele risicofactoren vast te stellen. Deze exercitie stuit echter nog op teveel conceptuele bezwaren en gebrek aan statistische informatie om aan de uitkomsten veel betekenis toe te kunnen kennen. Tabel 9.6: Vergelijking schattingsmethoden. Inschatting respondent CIV taxatie Uitgebreid descriptief model Vereenvoudigd descriptief model
Laag risico 20% 45% 21% 23%
Hoog Risico 17% 14% 48% 44%
De bovenstaande tabel laat zien dat de verschillende schattingsmethoden aanzienlijke verschillen opleveren als het gaat om een risicotaxatie. De CIV-taxatie is het meest positief, in die zin dat zij bijna de helft van de aangehouden verdachten inschat als een laag risico. Dit wordt mede verklaard door het feit dat het CIV uitgaat van criminele antecedenten en HKS-gegevens die geen volledig beeld geven van de achtergrond van de verdachte. Andere risicofactoren wor-
141
den alleen meegewogen op basis van de ervaringsdeskundigheid van de CIVmedewerkers. Opmerkelijk is dat de respondenten zelf en de beide descriptieve modellen een grote mate van overeenkomst vertonen als het gaat om de inschatting van de omvang van de laag risico-categorie. Alle schattingen liggen omstreeks 20 procent. Het uitgebreide descriptieve model schat de hoog risico categorie het grootst in. Dat valt waarschijnlijk te verklaren uit de omstandigheid dat alle risicofactoren in dit model hetzelfde gewicht wordt toegekend. In het vereenvoudigde descriptieve model is om deze reden een zwaarder gewicht gegeven aan de variabele criminele antecedenten. Op basis van een vergelijking van de uitkomsten met die van eerder onderzoek (Spapens, Hoogeveen en Pardoel 2002 en Spapens en Bruinsma, 2002) wordt aangenomen dat op dit moment het eenvoudige descriptieve model leidt tot de meest adequate risicotaxatie. Het is echter onmiskenbaar dat verdere ontwikkeling van adequate modellen voor risicotaxatie gewenst is. Er dient met name te worden gewerkt aan een conceptueel model, waarin duidelijk wordt hoe verschillende (typen) risicofactoren met elkaar samenhangen en op elkaar inwerken, alvorens met behulp van statistische technieken tot meer verfijnde risicotaxaties kan worden gekomen.
142
10 Conclusies ten aanzien van risicofactoren
10.1 Inleiding Vier vragen stonden centraal in dit onderzoek. De eerste vraag was welke de risicofactoren zijn in relatie tot gewelddadig en/of crimineel gedrag bij verdachten die door de politie zijn aangehouden voor voetbal gerelateerd geweld. De tweede vraag was in welke mate de respondenten zich ook aan andere vormen van (gewelds-)criminaliteit buiten het voetbal om schuldig hadden gemaakt. De derde vraag had betrekking op het bepalen van het risicoprofiel van typen geweldsplegers in termen van de kans op recidive. De vierde vraag was hoe de classificatie van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme zich verhield tot de inschatting die op basis van de onderzoeksgegevens kan worden gemaakt. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste onderzoeksresultaten teruggekoppeld naar bevindingen die eerder in ander (internationaal) wetenschappelijk onderzoek werden beschreven. Allereerst wordt ingegaan op de verschillende risicofactoren. De opbouw van het hoofdstuk hanteert dezelfde structuur als die gebruikt werd in het theoretisch onderzoeksgedeelte (Deel 1). Alleen beperken we ons tot het bespreken van de factoren die in onderzoek werden onderzocht. Criminele antecedenten worden apart belicht, omdat deze in het onderhavige onderzoek als een belangrijke en specifieke risicofactor worden beschouwd. Tot slot worden conclusies getrokken ten aanzien van het risico op recidive, waarbij teven wordt teruggekomen op de vraagstelling met betrekking tot de begrippen 'nieuwe aanwas' en 'harde kern' (paragraaf 1.1)
143
10.2 Risicofactoren: bevindingen uit de literatuur en de empirie In het algemeen kan worden gesteld dat de onderzoeksresultaten in grote lijnen overeenkomen met hetgeen uit de beschikbare literatuur naar voren komt omtrent uiteenlopende risicofactoren. Dat geldt voor de bevindingen over de leeftijd, het opleidingsniveau, de criminele antecedenten, het gezin van herkomst, het alcohol- en druggebruik en enkele psychologische factoren. Navolgend wordt hierop meer in detail ingegaan. Leeftijd Uit het empirische onderzoek blijkt duidelijk dat voetbal gerelateerd geweld geen privilege is voor jongeren. Hoewel bijna de helft van de respondenten in de onderzoeksgroep jonger is dan 21 jaar, wordt gevonden dat de groep van de +31 jarigen ongeveer 20 procent bedraagt. De bevindingen van Greaves (1991) dat crimineel gedrag met de leeftijd afneemt gaat duidelijk niet op voor het eigen onderzoek. Onze bevindingen worden ondersteund door ander onderzoek dat eveneens aantoont dat de gemiddelde leeftijd van voetbal gerelateerde geweldplegers de laatste jaren toeneemt152. Ook onderzoek naar uitgaansgeweld wijst erop dat de gemiddelde leeftijd van de verdachten omstreeks 25 jaar bedraagt. Geslacht Voetbal gerelateerd geweld is in hoge mate een mannenzaak. In de onderzoeksperiode werd geen enkele vrouw aangehouden terzake voetbalgerelateerd geweld. Slechts in één geval werd door de onderzoekers provocerend gedrag van vrouwen in het stadion geobserveerd. Hoewel vrouwen, zij het als minderheid, wel voetbalwedstrijden bezoeken, lijken zij nauwelijks betrokken bij voetbal gerelateerd geweld. Zij spelen ook geen rol als aanleiding voor geweldspleging, zoals bijvoorbeeld in onderzoek naar uitgaansgeweld naar voren kwam153. Met de gevonden resultaten wordt de hypothese van Verleyen en De Smet (1996) en van Bol en Netburg (1997) onderschreven. Zij stellen dat meisjes wel deel uitmaken van groepen voetbalvandalen, maar dat ze eerder op de achtergrond blijven en meestal onopvallend zijn wanneer er sprake is van gewelddadige incidenten.
152 153
144
Bol en Netburg, 1997; Bieleman e.a., 2000. Spapens e.a, 2001.
Etnische afkomst Etnische minderheden blijken nauwelijks een rol te spelen bij voetbalgerelateerd geweld, althans voor zover het wedstrijden in het betaalde voetbal betreft, zo komt uit het empirische onderzoek naar voren. Een verklaring hiervoor kan, omdat alleen is gesproken met aangehouden verdachten, niet worden gegeven. Uit observaties kan met enige voorzichtigheid worden afgeleid dat etnische minderheden verhoudingsgewijs minder vaak de wedstrijden in het betaalde voetbal bezoeken. Uit sommige onderzoeken komt naar voren dat hooligans er gemiddeld genomen vaker rechts-extremistische ideeën op nahouden en daarom minder geneigd zouden zijn etnische minderheden als mede geweldsplegers te tolereren154. Daarvoor zijn in het onderhavige onderzoek geen aanwijzingen gevonden. In de praktijk is de aandacht tijdens de wedstrijd bovendien vooral gericht op de tegenpartij en niet of nauwelijks op de 'eigen' aanhang. Problemen in gezinsrelaties Bijna 38 procent van de respondenten had in het verleden problemen in het ouderlijke gezin. De meeste problemen hadden met de vader te maken. Ongeveer 10 procent van de respondenten vindt dat de oorzaak van de problemen in het ouderlijke en huidige gezin bij henzelf ligt. Het onderzoek kan geen uitspraak doen over de sociale afkomst van de respondenten. Er zijn geen aanwijzingen om de hypothese van Junger-Tas (1994, 1996) te onderschrijven dat het overgrote deel van de voetbalhooligans afkomstig zou zijn uit de lagere sociale milieus. Schoolloopbaan en arbeidssituatie Hoewel voor een oververtegenwoordiging van de lagere sociale milieus geen concrete aanwijzingen gevonden zijn blijkt wel dat het merendeel van de respondenten relatief laag opgeleid is en (zwaar) lichamelijk werk verricht. Meer dan 55 procent van de respondenten volgde een vorm van beroepsonderwijs. Deze uitkomst sluit aan bij andere onderzoeken waarin eveneens blijkt dat het opleidingsniveau van de respondenten laag is155. Meer recent onderzoek daarentegen nuanceert deze vaststelling. In het onderzoek van Dateweerd (1997) werd geen laag opleidingsniveau gevonden. Het merendeel van de respondenten verrichte lichamelijk werk, een minderheid was werkloos. Deze cijfers laten niet toe te concluderen dat de respondenten meestal actief zijn in onstabiele en slecht betaalde banen. De vaststelling van Van Dijk e.a. (1991), dat het 154 155
Kohlen, 2000. Van Dijk e.a., 1991, Hilhorst e.a., 1990.
145
werkloosheidspercentage beduidend hoger ligt bij voetbalvandalen vergeleken met het gemiddelde percentage van een vergelijkbare beroepsbevolking, wordt niet door het onderzoek bevestigd. Onze resultaten sluiten meer aan bij meer recente bevindingen waarin opleiding en arbeidssituatie niet meer naar voren worden geschoven als predictoren van voetbalcriminaliteit156. Peerrelaties In het onderzoek werd het bezoek aan voetbalwedstrijden door de meeste respondenten als groepsgebeuren beleefd. De feiten waarvoor de respondenten zijn opgepakt werden meestal in gezelschap van vrienden of kennissen gepleegd. De aanwezigheid van loyaliteitsgevoelens tussen vrienden kan niet beter worden aangetoond dat met de eerder geciteerde uitspraak: 'Denk maar niet dat ik iets over mijn vrienden ga vertellen, ik ben geen verrader!'. Voetbalgeweld wordt in de literatuur omschreven als een groepsgebeuren157. Het beschrijven van die groepen is echter moeilijk aangezien nauwelijks sprake is van structuren. De poging van Verleyen en De Smet (1996) om een structuur binnen een groep van 100 voetbalvandalen weer te geven, leidde tot weinig of niets. In het onderhavige onderzoek komt duidelijk naar voren dat de meeste respondenten met dezelfde (kleine) groep naar de wedstrijd gaan en meestal op een vaste plaats afspreken. Dit wordt ook in ander onderzoek vastgesteld158. Alcohol- en druggebruik Voetbal gerelateerd geweld en gebruik van alcohol en drugs gaan duidelijk hand in hand. Zowel vóór de wedstrijd als in het algemeen wordt veel alcohol gebruikt. De oudere respondenten (+31 jaar) zijn de zwaarste drinkers. Het gebruik van drugs vóór de wedstrijd is minder dan het gebruik van alcohol. Daar staat tegenover dat 60 procent van de respondenten geregeld drugs neemt. Ook hier zijn oudere respondenten de meest problematische gebruikers. Deze onderzoeksresultaten komen eveneens in andere studies terug. Dateweerd (1997) vroeg eveneens naar alcoholmisbruik voor de wedstrijd. Ongeveer 85 procent van de respondenten dronk soms tot bijna altijd (61 procent) alcohol voor de wedstrijd in voetbalkantines, cafés en supportershomes. Ook het gebruik van drugs komt in andere studies naar voren. Uit observaties van Adang blijkt dat hooligans regelmatig hasj gebruiken en soms werd de indruk gewekt dat ze onder invloed waren van een lichaamsvreemde stof, al dan niet in combinatie met alcohol. Deze observatie kon ook in het onderhavige onderzoek 156 157 158
146
Kohlen, 2000, Adang, 1997. Walgrave en Van Limbergen, 1987. Van Dijk e.a, 1991.
worden gedaan. Bovendien is met enige regelmaat sprake van (een verleden van) excessief harddruggebruik. Een aanzienlijk aantal geïnterviewden gaf aan een fervent bezoeker te zijn (geweest) van houseparty's en daarbij allerlei vormen van synthetische drugs te hebben gebruikt, alsmede cocaïne. Enkele persoonlijke kenmerken In het literatuuronderzoek werd verwezen naar het multifactorieel bio- en psychosociaal model van Marshall en Barbaree (1990). Belangrijk in dit model is de relatie die wordt gelegd tussen hormonale veranderingen en socialiseringsprocessen. Marshall en Barbaree stellen dat agressie – vooral bij jongens – op één of andere manier moet gesocialiseerd worden, wat wil zeggen dat conflicten op een andere manier moeten worden gereguleerd en opgelost dan met fysiek geweld. Socialisatieprocessen worden in grote mate aangeleerd in het gezin waarin men is opgegroeid. Hoe vroeger adequaat met conflicten wordt omgegaan, hoe beter men met agressie kan omgaan. Socialisatieprocessen kan worden gezien als voorspellende factoren voor de manier hoe men als volwassene met conflicten zal omgaan. In het onderzoek kwam ook naar voren dat respondenten die vlug kwaad worden, gemakkelijker gebruik maakten van fysiek geweld en minder overgingen tot verbale communicatie om problemen te reguleren of op te lossen. Hieruit kan worden afgeleid dat sommige respondenten over onvoldoende sociale vaardigheden beschikken om gewenst gedrag te stellen.
10.3 Criminele antecedenten Antecedenten spelen een zeer belangrijke rol als risicofactor voor voetbal gerelateerde geweldsdelicten en dienen daarom specifiek te worden beschouwd. Uit de politiële basisregistratie blijkt dat 72 procent van de geïnterviewde geweldsplegers eerder als verdachte is aangehouden door de politie. In totaal 43 procent van de geïnterviewden werd al eens als verdachte gehoord inzake een geweldsdelict dat niet aan voetbal gerelateerd was. Deze resultaten verwerpen de, overigens op voorhand reeds twijfelachtige hypothese, dat voetbal gerelateerd geweld een geïsoleerd fenomeen is dat niets te maken heeft met andere vormen van crimineel gedrag. Het verband tussen voetbal en niet voetbal gerelateerd geweld (bijvoorbeeld uitgaansgerelateerde criminaliteit) is in het recente verleden eerder aangetoond en wordt bevestigd door het uitgevoerde onderzoek159.
159
Bieleman e.a, 2000; Ferwerda en Gelissen, 2001.
147
De conclusie die hieruit volgt is dat voetbalgerelateerd geweld niet als een op zichzelf staande vorm van crimineel gedrag moet worden beschouwd. Het is, zeker vanuit beleidsmatig oogpunt, niet constructief om de discussie te concentreren op de vraag of er verschil is tussen nieuwe aanwas, harde kern, meelopers, wanna-be's, of hoe plegers van voetbalgerelateerd geweld in het verleden ook zijn omschreven. Ook het wetenschappelijke onderzoek zou de voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit meer vanuit de individuele daders moeten benaderen. De nadruk in de literatuur ligt nog altijd sterk op het beschrijven van het gedrag van groepen geweldsplegers voorafgaand, tijdens en na gewelddadige incidenten in, of in de buurt van, de stadions. Vervolgens poogt men deze groepen nader te structureren en de rollen van de betrokkenen te duiden. De premisse die aan die manier van onderzoeken ten grondslag lijkt te liggen is dat relatief 'oppassende burgers' onder invloed van alcohol en/of drugs, naar aanleiding van het voetballen en onder druk van de groep, in geweldsplegers veranderen. Deze suggestie kon ook tijdens het onderhavige onderzoek ook regelmatig worden gehoord in gesprekken met politiemensen. Ook in recent onderzoek wordt die suggestie wederom gewekt160. Alleen al op basis van de criminele antecedenten van de aangehouden en geïnterviewde verdachten blijkt dat in de praktijk meestal sprake is van het tegendeel: het gaat in een meerderheid van de gevallen om personen waarbij ook sprake is van gewelddadige of andere antecedenten, die niets met voetbal te maken hebben. Het voetbal vormt voor hen slechts één van de aanleidingen om tot geweld over te gaan. Zij vertegenwoordigen met andere woorden een maatschappelijk risico dat bredere implicaties heeft dan het voetbal alleen. In de volgende paragraaf wordt dat beeld nog wat nader geadstrueerd.
10.4 Het risico op recidive In het onderhavige onderzoek zijn de plegers van voetbalgerelateerd geweld beschreven aan de hand van individuele kenmerken, die vervolgens zijn vertaald in drie risicocategorieën. De belangrijkste risicofactoren bij plegers van voetbalgerelateerd geweld zijn leeftijd, het gebruik van alcohol en drugs, de perceptie van de ernst van het geweldsdelict, het gebruik van communicatie om conflicten op te lossen, het aantal keren dat men eerder als verdachte is aangehouden door de politie en eerdere betrokkenheid bij geweldsdelicten. Alco160
148
Van der Torre en Spaaij (2003). 'Rotterdamse' hooligans. Aanwas, gelegenheidsstructuren, preventie. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
holgebruik buiten het voetbal om, het belang van voetbal in het leven en de manier van kwaadheid uiten (copingmechanismen) blijken daarbij de belangrijkste voorspellers voor gewelddadig gedrag (onderzoeksdoelstelling 1). Bijna de helft van de respondenten werd in het verleden één of meerdere malen als verdachte van, al dan niet voetbal gerelateerde geweldsdelicten aangehouden door de politie. Deze geweldsdelicten deden zich bijvoorbeeld voor tijdens het uitgaan en in het verkeer. Indien ook voetbalgerelateerde geweldsdelicten en andere vormen van crimineel gedrag worden meegerekend, werd 72 procent van geïnterviewden al ooit eerder door de politie als verdachte aangehouden (onderzoeksdoelstelling 2). De centrale conclusie uit het onderzoek is derhalve dat voetbal gerelateerd geweld sterk verband houdt met niet voetbal gerelateerd geweld en andere risicofactoren. Drie risicogroepen kunnen daarbij worden onderscheiden. Ten eerste een groep met een laag risico op recidive, waarbij geen sprake is van geweldsantecedenten in combinatie met meerdere andere risicofactoren (23 procent). Ten tweede een groep met een medium risico, waarbij sprake is van weinig risicofactoren in combinatie met antecedenten, of van meerdere risicofactoren zonder dat men eerder is aangehouden door de politie (33 procent). De categorie personen met een hoog risico is omschreven als de groep waarbij zowel sprake is van geweldsantecedenten als van meerdere andere risicofactoren. 44 Procent van de aangehouden en geïnterviewde verdachten kan gerekend worden tot deze categorie. Tot slot van dit hoofdstuk moet worden teruggekomen op het begrip 'nieuwe aanwas', zoals dat bij de start van het onderzoek tot de vraagstelling behoorde. Gaande het onderzoek is dit begrip steeds meer op de achtergrond gekomen, omdat duidelijk werd dat de bewuste term niet adequaat is om de plegers van voetbal gerelateerd geweld goed te duiden. Het belang van deze vraag was al wat verminderd, toen bleek dat de ontwikkeling van 'nieuwe aanwas' minder sterk was dan op grond van eerdere CIV-cijfers en onderzoek van het COT werd vermoed. Nieuwe aanwas kan in relatie tot het voetbal gerelateerde geweld op twee manieren worden omschreven. Allereerst gaat het om relatief jonge personen die pas recent zelfstandig (dus niet met een ouder/begeleider) voetbalwedstrijden bezoeken. Zij doen in de context van gebeurtenissen tijdens de wedstrijd mee aan de daaropvolgende ordeverstoringen, zonder dat zij tot een 'groep' lijken te behoren. Het gaat om personen met een laag of medium 149
risicoprofiel, waarbij niet of nauwelijks sprake is van eerdere aanhoudingen door de politie. Een tweede en serieuzere vorm van nieuwe aanwas kan gevonden worden in de context van het bewust gecreëerde voetbalgeweld. Het gaat hier om personen in de hoog en medium risicogroepen, die in de meeste gevallen al eerder zijn aangehouden door de politie voor gewelds- en andere delicten, maar die nog niet bekend waren als lid van een (min of meer georganiseerde) groep veroorzakers van voetbal gerelateerd geweld. Het is uit het onderzoek niet duidelijk geworden hoe dergelijke groepen ontstaan. De politie vermoedt dat het niet gaat om groepen met veel structuur: men kent elkaar slechts van gezicht, van contacten via de GSM en uit bepaalde horecagelegenheden, bijvoorbeeld die waar men zich voorafgaand aan de wedstrijd verzamelt.
150
11 Slotbeschouwing en beleidsadviezen
11.1 Recapitulatie Voetbal gerelateerd geweld wordt in Nederland als een serieus probleem beschouwd. Met name het feit dat het fenomeen kennelijk alleen door middel van een grootschalige inzet van de politie beheersbaar is, en dan nog niet in alle gevallen, leidt tot frustratie. De politie moet relatief veel mensuren gebruiken rondom voetbalwedstrijden die voor andere dringende zaken derhalve niet meer beschikbaar zijn. Voetbal gerelateerd geweld is in veel gevallen onvoorspelbaar. Het is dan ook een voortdurend dilemma voor het politiële management om te moeten kiezen tussen een substantiële inzet van mensen en middelen terwijl dit achteraf gezien wellicht niet nodig zou zijn geweest en het risico dat een situatie uit de hand loopt terwijl op zo'n moment nauwelijks politiecapaciteit voorhanden is. Een belangrijke factor in het geheel is dat het betaalde voetbal sterk de belangstelling heeft van het publiek, bestuurders en ook van onderzoekers. Het voetbal trekt om te beginnen zeer veel media-aandacht. De kans is dan ook groot dat negatieve zaken die zich rond het voetballen afspelen onder de aandacht van het publiek worden gebracht. Ten tweede tonen ook bestuurders, zowel op lokaal als landelijk niveau, grote belangstelling voor de veiligheidsaspecten rondom het voetbal en zij konden in de eerste helft van het seizoen 2002 - 2003 dan ook voortdurend worden aangetroffen bij belangrijke (internationale) duels. Tot slot is voetbalgerelateerd geweld onderwerp geweest van een groot aantal wetenschappelijke studies. De bulk van dit onderzoek is uitgevoerd in GrootBrittannië, waar men vanaf de jaren zestig als eerste met structurele geweldsproblemen rond voetbalwedstrijden werd geconfronteerd. Ook in Nederland is een aanzienlijk aantal onderzoeksrapporten vervaardigd, onder andere naar aanleiding van enkele ernstige incidenten. De vraag die dan opkomt is uiteraard: 151
waarom opnieuw een onderzoek naar voetbalgerelateerde geweldsplegers? Het is daarom goed om de aanleiding tot het onderzoek nogmaals kort te recapituleren, zeker ook omdat het project een voorgeschiedenis van enkele jaren kent. De aanleiding tot het onderhavige onderzoek dateert van 1999, nadat bij het kampioensfeest van Feyenoord ernstige rellen waren uitgebroken in de binnenstad van Rotterdam. Een evaluatie van dit incident (COT, 1999) wees uit dat een groot deel van de aangehouden verdachten niet of nauwelijks bekend was als aanhanger of vaste bezoeker van de club Feyenoord. De toenmalige staatssecretaris van Sport, mevrouw Vliegenthart, zegde hierop aan de Tweede Kamer toe dat nader onderzoek zou worden verricht naar de achtergrond van voetbalgerelateerde geweldsplegers. De vraag was of zich een 'nieuwe aanwas' van geweldsplegers had ontwikkeld, buiten het zichtveld van politie of clubs om. Cijfers van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme waaruit bleek dat de aangehouden verdachten steeds jonger werden (Jaarverslag 2001, CIV), leken deze veronderstelling te ondersteunen, ofschoon bij nadere verificatie naar voren kwam dat deze ontwikkeling minder zwaarwegend was dan in eerste instantie was gerapporteerd. Ook nu staat de aanpak van het voetbalvandalisme hoog op de agenda van de verantwoordelijke overheden en de KNVB. Het beleidskader voor de aanpak van het voetbalvandalisme is aangevuld en aangepast en onlangs vastgesteld door de betrokken partijen. In het beleidskader staat onder meer aangegeven welke preventieve en repressieve maatregelen aan de orde kunnen zijn bij de aanpak van het voetbalgerelateerde geweld. De vraag is tot welke aandachtspunten voor beleid de onderzoeksbevindingen leiden. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt daarop nader ingegaan.
11.2 Aanbevelingen op basis van risicofactoren Een fundamentele kwestie bij de beleidsmatige aanpak van voetbalgerelateerd geweld is de vraag hoe hard het verband tussen voetbal en geweld is. In het onderzoek is het verband tussen risicofactoren bij individuele personen en hun betrokkenheid bij het gepleegde geweld centraal gesteld161. De centrale conclusie uit het onderzoek is dat geweldspleging rondom het voetbal duidelijk 161
152
Er is dus op voorhand geen relatie gelegd met bepaalde voetbalclubs. Ook de begrippen 'supporter' of 'harde kern' zijn niet als onderscheidende criteria gehanteerd.
verband houdt met risico's op agressie en geweld in andere omstandigheden. De belangrijkste risicofactoren zijn (gewelddadige) criminele antecedenten, problemen met agressiebeheersing en alcohol- en druggebruik. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt de volgende centrale aanbeveling gedaan: Het voetbalgerelateerde geweld wordt op dit moment nog teveel benaderd vanuit de gebeurtenissen tijdens en rondom de voetbalwedstrijden. Gezien de achtergrond van de geweldsplegers is het aan te bevelen om een meer individuele, dadergerichte, benadering te kiezen, die is afgestemd op de zwaarte van het risicoprofiel van de verdachte. Deze aanbeveling is congruent met de wijze waarop het voetbal gerelateerde geweld en de aanpak daarvan, zich in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. In het begin van de jaren tachtig speelde het voetbalgeweld zich vooral in de stadions af. Dit is beleidsmatig vertaald in tal van (techno-)preventieve maatregelen in en rond de stadions. Het geweld verplaatste zich daarop meer naar de omgeving van de stadions, maar het speelde zich nog wel af in de context van de voetbalwedstrijd en ook waren de geweldsplegers vaak 'supporter'. Die ontwikkeling resulteerde in meer politie-inzet bij risicowedstrijden en het invoeren van stadionverboden. Bovendien werden de supportersverenigingen van de clubs betrokken bij het doorvoeren van sociaal-preventieve maatregelen. Uit het onderhavige onderzoek komt naar voren dat het voetbalgerelateerde geweld steeds meer los lijkt te zijn komen staan van de traditionele context van de voetbalwedstrijd. 'Beladen' voetbalwedstrijden zijn steeds meer te zien als evenementen die sensatiezoekers en potentiële geweldsplegers aantrekken die in de wedstrijd zelf niet geïnteresseerd zijn of die op voorhand incalculeren dat ze die niet kunnen zien. Een stadionverbod leidt er vooral toe dat ze de sensaties tijdelijk elders moeten zoeken. En ook daar maken gebrekkige agressiebeheersing en andere risicofactoren dat deze personen een verhoogde kans op betrokkenheid bij geweldsdelicten lopen. Een logische ontwikkeling is dan ook het beleid meer te verschuiven van de context van de voetbalwedstrijd naar die van de individuele geweldspleger en de andere omstandigheden waarin die problemen veroorzaakt (of ondervindt). Aangezien de achtergrond van de geweldsplegers verschilt is een aanpak op maat aangewezen. Algemene maatregelen Alvorens een aanpak op maat kan worden ontwikkeld is het noodzakelijk dat er een goed beeld bestaat van de achtergronden van de individuele geweldspleger, zodat een goede risicotaxatie kan plaatsvinden. Het verdient aanbeveling om 153
methodieken voor adequate risicotaxatie (verder) te ontwikkelen. Dit is overigens niet alleen in de context van het voetbalgeweld relevant, maar ook voor geweldsplegers in het algemeen. Het ligt voor de hand om het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme, waar thans reeds een vorm van risicotaxatie plaatsvindt, met die taak te belasten en daarvoor additionele middelen toe te kennen. De huidige informatie die wordt verzameld en vastgelegd door het CIV is onvoldoende om tot een gedetailleerde risicotaxatie te komen. Achtergrondinformatie over de verdachte ontbreekt vaak geheel. Om een goede taxatie mogelijk te maken verdient het aanbeveling de informatie-uitwisseling van het CIV met de regiokorpsen uit te breiden en niet langer te beperken tot voetbalgerelateerd geweld. Zij dient alle typen delicten te omvatten waaraan de betrokkenen zich schuldig maken. Het is aan te bevelen de mogelijkheden van het CIV om informatie te verzamelen en te registreren uit te breiden. Andersom dient ook informatie uitgewisseld te kunnen worden tussen het CIV en de lokale autoriteiten in de gemeenten waar de verdachten uit afkomstig zijn (waarbij de plaatselijke politie als doorgeefluik fungeert). Op basis van alle beschikbare informatie verdient het aanbeveling om een integrale aanpak te ontwikkelen op lokaal niveau, gericht op het verminderen van risicofactoren bij individuele verdachten, waarbij politie, justitie, gemeente en hulpverlening samenwerken. (Nieuwe) vormen van strafrechtelijke hulpverlening kunnen daarvan onderdeel uitmaken. Deze aanpak zal primair op lokaal niveau gestalte moeten krijgen, in de woonplaats (of woonbuurt) van de betrokken persoon. Dat laatste is van groot belang, omdat geweldsplegers die zich met de grotere clubs associëren, uit het hele land afkomstig zijn. Het is aangewezen om de aanpak per risicogroep te differentiëren. Analytisch zijn drie globale groepen te duiden, aan de hand van een inschatting van het risico dat men nogmaals betrokken zal raken bij een geweldsdelict. Deze risico's zijn aangeduid als hoog, medium en laag. De groep met een hoog risico op recidive Allereerst kan een hoog-risicogroep worden onderscheiden van personen die regelmatig voetbalgerelateerd geweld plegen, of die het ongewenste gedrag niet beperken tot het voetbal en ook geweldsdelicten plegen in andere contexten, bijvoorbeeld bij het uitgaan of in het verkeer. Bij deze personen is bovendien sprake van meerdere risicofactoren, waarvan (excessief) alcohol- en druggebruik, gebrekkige agressiebeheersing en een perceptie van geweld als een legitiem middel om doelen te bereiken, de belangrijkste zijn. Deze groep vormt 154
eerder een maatschappelijk probleem dan een 'voetbalprobleem'. Op basis van een descriptieve analyse wordt 44 procent van de geïnterviewde verdachten in deze categorie geplaatst. Op basis van een ruwe schatting kan worden vastgesteld dat het om enkele honderden personen in Nederland gaat162. Bij deze groep dient te worden gekozen voor een brede aanpak. Deze geweldsplegers dienen te worden beschouwd als een maatschappelijk risico dat dusdanig onder controle moet worden gebracht dat de kans op gewelddadig gedrag substantieel afneemt. In relatie tot het voetbal is het in de eerste plaats zaak te voorkomen dat personen in deze risicocategorie wedstrijden bezoeken, primair door middel van toekennen van stadionverboden. Het valt in dat licht aan te bevelen om de tijdsduur van het stadionverbod bij recidivisten aanzienlijk te verlengen. Bovendien kan bij recidive in geval van geweldsdelicten worden overgegaan tot het opleggen van een strafrechtelijk stadionverbod, zodat op wedstrijddagen bijvoorbeeld een meldplicht kan worden afgedwongen. Het is daarvoor wel noodzakelijk dat de randvoorwaarden worden gecreëerd om dit in geheel Nederland op eenduidige manier te kunnen realiseren. De bestaande juridische hobbels moeten daarvoor nog uit de weg worden geruimd. Personen in de hoog risicogroep dienen naast de gebruikelijke strafmaatregel (geldboete) een adequate vorm van strafrechtelijke hulpverlening opgelegd te krijgen. Die kan bijvoorbeeld worden gericht op problemen met alcohol- en druggebruik, psychische problematiek of op agressiebeheersing. De lengte van een stadionverbod kan van het volgen van een dergelijk programma afhankelijk worden gesteld. Aan weigering of uitval moeten sancties worden verbonden. Aan het met goed gevolg doorlopen van een programma van hulpverlening kunnen positieve gevolgen worden gekoppeld, bijvoorbeeld het opheffen van het stadionverbod. Ook hiervoor geldt dat nader moet worden onderzocht wat de juridische mogelijkheden zijn en welke aanpassingen in het strafrecht eventueel noodzakelijk zijn. Personen in de hoog-risicogroep dienen in de gemeente of wijk waaruit zij afkomstig zijn als casus te worden ingebracht in het reguliere overleg tussen de veiligheidspartners (wijkagent, maatschappelijk werk, buurtwerk, gemeente, woningbouwvereniging, et cetera). Op basis daarvan dient te worden bepaald 162
Overigens zal de groep waarvan sprake is van een hoog risico met betrekking tot gewelddadige recidive in het algemeen, dus los van het voetbal, veel groter zijn.
155
of, en zo ja welke, nadere actie door de betrokken partijen kan worden ondernomen. Een persoon die ook bijvoorbeeld allerlei overlast veroorzaakt in een wijk kan ook voor het maatschappelijk werk of de woningbouwvereniging een aandachtspunt vormen. Een voetbalvandaal die deel uitmaakt van een overlastgevende hanggroep kan bijvoorbeeld via het buurtwerk mede worden aangepakt. Iemand die zich ook schuldig maakt aan uitgaansgeweld kan, in overleg met de plaatselijke horeca, bijvoorbeeld ook worden voorzien van een lokaalverbod. Medium risico op recidive In de tweede plaats is een medium-risicogroep te onderscheiden die zich wel eerder schuldig heeft gemaakt aan een (voetbalgerelateerd) geweldsdelict, maar waarbij niet of nauwelijks sprake is van risicofactoren, of waarbij omgekeerd, wel sprake is van allerlei risicofactoren, maar (nog) niet van recidive met betrekking tot (al dan niet voetbalgerelateerd) gewelddadig gedrag. Bij deze groep is, naast het toekennen van een transactie OM (geldboete) een pro-actief beleid aangewezen, waarbij ook de voetbalclub of de supportersvereniging betrokken kan worden, afhankelijk van de binding van de persoon met de club. Uit het onderzoek komt naar voren dat 33 procent van de aangehouden verdachten tot de medium risicogroep gerekend kan worden. Concreet stellen we voor deze groep, bovenop de gebruikelijke geldboetes, leerstraffen (alternatieve maatregelen) voor, waarbij de doelstellingen vooral betrekking hebben op: • het verhogen van het inzicht in het eigen gedrag; • het bevorderen van het inlevingsvermogen (empathie); • het verhogen van verantwoordelijkheidsgevoelens ten aanzien van anderen en objecten; • het verhogen van sociale vaardigheden waardoor conflicthantering en conflictbeheersing centraal staan; • het identificeren en bewustmaken van achterliggende problemen (risicofactoren) en het aanbieden van vervolgstappen (via de reguliere hulpverlening, maatschappelijk werk, et cetera). Het uitgeven van een stadionverbod zou bijvoorbeeld afhankelijk kunnen worden gesteld van deelname aan een dergelijk traject.
156
Laag risico op recidive Tot slot is er een laag-risico groep te onderscheiden van personen waarbij geen sprake is van risicofactoren. 23 Procent van de aangehouden verdachten kan gerekend worden tot deze groep. Deze personen zijn ofwel niet eerder aangehouden door de politie, ofwel alleen terzake niet-geweldsdelicten163. Deze categorie van verdachten is over het algemeen zeer onder de indruk van de aanhouding door de politie en het verblijf in de cel. Deze ervaring, gecombineerd met een transactie OM (geldboete), kan worden beschouwd als voldoende maatregel om hernieuwde betrokkenheid bij (voetbalgerelateerd) geweld te voorkomen.
11.3 De context van het voetbalgeweld Bij de aanbevelingen die op grond van het onderhavige onderzoek zijn gedaan ligt de nadruk op de individuele geweldspleger en de wijze waarop beter kan worden voorkomen dat deze zich in de toekomst nogmaals aan een (voetbalgerelateerd) geweldsdelict schuldig zal maken. Er kunnen echter geen harde conclusies worden getrokken omtrent de vraag hoe specifieke geweldsincidenten rondom voetbalwedstrijden moeten worden voorkomen, anders dan door met name de hoog-risico categorie van geweldsplegers uit de buurt van de stadions te houden. Tijdens het onderzoek is echter eveneens beschouwd in welke context het voetbalgerelateerde geweld zich heeft voorgedaan en welk 'type' geweldspleger daarbij werd aangehouden. Deze constateringen zijn ons inziens niet in een samenhangend pakket van aanbevelingen te vertalen, maar de bevindingen zijn interessant genoeg om gepresenteerd te worden. In deze paragraaf wordt daarop nader ingegaan. Er is onderscheid gemaakt tussen bewust gecreëerd geweld, geweld in relatie tot 'beladen' wedstrijden en geweld dat in verband kan worden gebracht met ongenoegen over het verloop van de wedstrijd. Bewust gecreëerd voetbalgeweld Een belangrijk deel van het voetbalgerelateerd geweld wordt veroorzaakt door geweldsplegers die primair 'voor de man' lijken te gaan. Zo'n 20 procent van alle aanhoudingen vond in deze context plaats. Het betreft personen die op afspraak, doorgaans buiten hun eigen stad, vertegenwoordigers van de tegen163
Waarbij uiteraard moet worden aangetekend dat het bij de onderzochte groep niet gaat om zware vermogensdelicten of betrokkenheid bij georganiseerde criminele groeperingen. De meeste nietgeweldsdelicten hebben betrekking op druggebruik of diefstal.
157
partij opzoeken met het oog op geweldspleging. Het gaat daarbij om personen die de thuiswedstrijden van de bewuste club trouw bezoeken, maar zich dan niet als specifieke groep hoeven te manifesteren. Zij lijken bij de uitwedstrijden vooral geïnteresseerd in het geweld en nemen het risico de wedstrijd te missen voor lief, of zijn zelfs niet in het bezit van een toegangskaart. Tijdens de onderzoeksperiode is goed zicht gekregen op tenminste één groep die in de eerste helft van het seizoen 2002 – 2003 in snel tempo georganiseerd gewelddadig gedrag ontwikkelde. Deze groep bestaat 1) uit personen in de hoog risicogroep die eerder betrokken zijn geweest bij voetbalgerelateerd geweld en reeds stadionverboden hebben gehad, 2) uit personen in de hoog risicogroep die betrokken zijn geweest bij geweldsdelicten buiten het voetbal om, en 3) personen in de medium risicogroep. Een dergelijke 'nieuwe' groep kan, doordat zij bewust uit is op het plegen van geweld en preventieve tegenmaatregelen voortdurend probeert te omzeilen, alleen middels snel en adequaat opsporingsonderzoek worden aangepakt, met de inzet van alle daartoe benodigde opsporingsmethoden, ook bijzondere. Het breken van het verband tussen deze geweldsplegers, hoe los ook, dient centraal te worden gesteld. Snelheid is met name essentieel omdat deze groepen snel leren van de tegenmaatregelen die de politie neemt en omdat door de aard van de geweldspleging de kans op zwaar letsel bij slachtoffers groot is. Adequate uitwisseling van gegevens tussen regiopolitiekorpsen en bundeling daarvan is essentieel, omdat de geweldsplegers vaak in andere regio's woonachtig zijn dan waar zij zich schuldig maken aan geweldsdelicten of uit een totaal ander deel van het land komen dan de voetbalclub waarmee zij zich associëren. 'Beladen' wedstrijden In de tweede plaats is duidelijk geworden dat 'beladen' evenementen grote aantrekkingskracht uitoefenen op potentiële geweldsplegers. Het geweld speelt zich in dit geval doorgaans af in de eigen stad. Het gaat daarbij 1) om personen uit de hoog risicogroep die tevens regelmatig bezoeker zijn bij de bewuste voetbalclub, 2) om personen uit de hoog risicogroep die weinig interesse in het voetbal hebben, maar die vaak al wel voorkomen in de politieregistratie als geweldspleger en 3) om personen uit de medium risicogroep die afkomen op mogelijke sensatie en die eveneens weinig interesse in het voetbal tonen. Wanneer zich daadwerkelijk rellen ontwikkelen, is het niet vreemd dat lang niet alle aangehouden verdachten bekend zijn bij de voetbalclub. De uitkomsten van het COT-onderzoek naar de kampioensrellen bij Feyenoord in 1999 kunnen vooral in deze zin worden verklaard. Het is moeilijk deze groep beleidsmatig anders aan te pakken dan door middel van preventieve aanwezigheid van de 158
politie. De autoriteiten en de media kunnen vooral een rol spelen door de sentimenten voorafgaand aan de wedstrijd niet 'op te blazen', waardoor een gespannen sfeer, die aantrekkelijk is voor sensatiezoekers, gemakkelijk wordt bevorderd. Het wedstrijdverloop als trigger De laatste context die kan worden onderscheiden kan worden beschouwd als de klassieke vorm van voetbal gerelateerd geweld. Het gaat om die situaties waarin gebeurtenissen op en rond het voetbalveld de agressie van de aanwezigen opwekken, waarbij een klein deel van hen overgaat tot het plegen van geweld, meestal gericht tegen de aanhangers van de tegenpartij. Dat kan de vorm krijgen van groepsgewijs optreden (een rel), maar blijft vaak ook beperkt tot individuele geweldspleging (gooien met een voorwerp, iets vernielen). Kenmerkend is dat deze problemen zich in of in de directe omgeving van het stadion afspelen. De betrokkenen zijn tevens bezoeker van de wedstrijd en vaak fervent aanhanger van de thuis-, dan wel de uitspelende club. Preventief beleid dient er in de eerste plaats op te worden gericht dat gebeurtenissen op of rondom het veld escaleren tot een grootschalig incident. Hier hebben de voetbalclubs een duidelijke rol. Veel maatregelen zijn in dat verband reeds getroffen en nog altijd zinvol. Te denken valt aan technopreventieve maatregelen in de stadions. Ook het voorkomen van excessief alcoholgebruik door grote groepen bezoekers is in dat licht zinvol. Hoog risicogroepen worden daarmee weliswaar niet bereikt, deze gebruiken voor de wedstrijd reeds een aanzienlijke hoeveelheid alcohol en/of drugs, maar er wordt wel mee voorkomen dat de grens in relatie tot agressief gedrag bij de medium of laag risicogroepen wordt verlaagd. Wanneer in deze context een persoon als individu overgaat tot geweld, of dreigt dit te doen, gaat het vaak om iemand uit de hoog- of medium risicogroep. Aangezien het individuele gevallen betreft zijn stewards, of beter nog leden van particuliere bewakingsdiensten die door sommige clubs reeds worden ingehuurd, goed in staat deze personen aan te spreken of zelfs uit het stadion te verwijderen. Tijdig ingrijpen kan tevens voorkomen dat problemen escaleren. Wanneer het incident grootschaliger wordt neemt ook de diversiteit van de achtergrond van de geweldsplegers toe. Niet alleen geweldsplegers uit de hoog en medium risicogroepen, waaronder ook degenen die bij de voetbalclub en supportersverenigingen bekend zijn als fervent aanhanger nemen dan deel, maar ook jongeren in de laag risicogroep die zich laten meeslepen in gewelddadig gedrag. Bij de laatste categorie gaat het veelal om jongeren die nog maar kort, 159
als onderdeel van een vriendengroep, de wedstrijden bezoeken en min of meer in de veronderstelling lijken te verkeren dat het geweld er 'allemaal bij hoort'. In eerder onderzoek werd deze groep geïdentificeerd als meelopers of wannabe's. In de context van een grootschaliger ordeverstoring is deze gemengde samenstelling niet meer behapbaar voor stewards of particuliere beveiligingsdiensten, zo leren de ervaringen tijdens het onderhavige onderzoek. Slechts de inzet van politiemensen biedt hier soelaas. Een moeilijkheid is dat dit type incidenten zich ook voor kan doen bij wedstrijden waarbij vooraf geen enkel probleem werd verwacht. De politie-inzet is in die gevallen niet berekend op grootschalige ordeverstoringen. Omgekeerd is het beheersmatig ook niet mogelijk om bij alle wedstrijden op alles voorbereid te zijn. Het is echter een overweging of niet meer gewerkt zou kunnen worden met eenheden die, indien nodig, snel oproepbaar zijn. Ook dient ervoor te worden gezorgd dat de betrokkenen bij dergelijke incidenten achteraf kunnen worden geïdentificeerd, bijvoorbeeld door altijd te zorgen voor een videoteam, zodat aanhouding buiten heterdaad mogelijk wordt. Dergelijke aanhoudingen zouden ook kunnen worden teruggekoppeld naar het stadionpubliek (bijvoorbeeld via het wedstrijdbulletin), zodat niet het beeld ontstaat dat de betrokkenen 'ermee weg zijn gekomen'. Tot slot kan worden geconstateerd dat de agressie bij dit type incidenten zich vrijwel exclusief richt op de bezoekende supporters. In de geobserveerde gevallen losten de problemen zich vrijwel direct op nadat de bussen met bezoekers de gemeente hadden verlaten. Het politiebeleid is er dan ook op gericht om snelle afvoer van het uitpubliek te garanderen en te voorkomen dat potentiële geweldsplegers zich verzamelen op plaatsen waarvandaan zij de bussen kunnen belagen.
160
Bibliografie
Adang, O. (1997), Van voetbalvandalisme naar voetbalcriminaliteit. Tijdschrift voor de politie, 59: 26-30. Adang, O. (2000), Jonge mannen in groepen; een geweldige combinatie? Justitiële Verkenningen, 26: 72-80. Bieleman, B., C. Hoogeveen en G. Meijer (2000), Onderzoek Rellen Groningen-Sparta. Voetbalgeweld of uitgaansgeweld. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Justitie. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Blumstein A., D.P. Farrington and S. Moitra (1985), Delinquency careers: innocents, desisters and persisters. In: Tonry M. and Morris N., eds., Crime and Justice: An Annual Review of Research, Chicago, University of Chicago Press. Bogaerts, S. (2002), Interpersoonlijke factoren bij de verklaring van pedoseksueel gedrag op grond van structurele equatiemodellen. Tijdschrift Klinische Psychologie, 32: 37-51. Bogaerts, S. (2002), Interpersoonlijke factoren bij de verklaring van pedoseksueel gedrag op grond van structurele equatiemodellen. Tijdschrift Klinische Psychologie, 32: 37-51. Bol, M.W. en C.J. van Netburg (1997), Voetbalvandalen/voetbalcriminelen. Ministerie van Justitie. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. 's-Gravenhage: WODC.
161
Bonta, J., B. Pang en S. Wallace-Capretta (1996), Predictors of recidivism among incarcerated female offenders. The Prison Journal, 75: 277-294. Bouttelier, J. (1988), Opvoeden in een weerbarstige samenleving; een gesprek met dr. Lea Dasberg. Justitiële Verkenningen, 52-59. Bruinsma, G. (1985), Concurrerende bindingstheorieën in de criminologie, Tijdschrift voor Criminologie, 27: 266-290. Cachet, A. en E.R. Muller (1991), Beslissen over voetbalvandalisme; permanent probleem. Crisis Onderzoek Team, Rijksuniversiteit Leiden, Eramus Universiteit Rotterdam. Arnhem: Gouda Quint bv. Carnibella, G., A. Fox, K. Fox, J. McCann, J. Marsh en P. Marsh (1996), Football violence in Europe. A Report to the Amsterdam Group. Oxford: The Social Issues Research Centre. Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme, (2002), Jaarverslag Seizoen 2000/2001. Cohan, A.K. (1955), Delinquent boys: the culture of the gang. Glencoe-Ill: Free Press. Commissie Gilthay Veth (1981), Rapport commissie veiligheid voetbalbezoek. Crisis Onderzoek Team (1999), Voetbal en geweld: onderzoek naar aanleiding van rellen en plunderingen bij een huldiging in Rotterdam (25 april 1999). Uitgeverij Samsom, Alphen a/d Rijn. Crittenden, P. (1994), Children's strategies for coping with adverse home environments: An interpretation using Attachment Theory. Child Abuse and Neglect, 16: 329-343. Cullen, F.T., P. Gendreau, R. Jarjoura en J.P. Wright (1997), Crime and the Bell curve: lessons from intelligent criminology. Crime and Delinquency, 43: 387-411. Curtis, J. (1985), Considerations in diagnosis and management of violent behaviour. Psychological Reports, 34: 815-823.
162
Dateweerd, J.B.M.G. (1997), De rush van het rellen: een onderzoek naar de achtergronden van supporters geweld bij voetbalwedstrijden i.h.a. en F.C. Twente i.h.b.. Internationaal Politie Instituut Twente: Universiteit Twente. Farrington, D. (1989), Early predictors of Adolescent Agression and Adult Violence. Violence and Victims, 26: 79-100. Farrington, D. (1985), Predicting self-reported and official delinquency. In Prediction in criminology. D.P. Farrington and R. Tarling, eds. Albany, NY: SUNY Press. Ferwerda, H.B. en L.H.M. Gelissen (2001), Voetbalcriminaliteit. Veroveren hooligans het publieke domein? Justitiële Verkenningen, 27: 84-94. Gendreau, P., T. Little en C. Goggin (1996), A Meta-analysis of predictors of adult offender recidivism: what works? Criminology, 8: 575-607. Glueck, E. en S. Glueck (1964), Predicting Delinquency and Crime, Cambridge: Harvard University Press. Goethals, J. en M. Bouverne-De Bie (2000), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding. Gent: Academia Press. Goethals, J., E. Maes en S. Bogaerts (2000), Statische en dynamische predictoren van V.I.: een literatuuranalyse. In J. Goethals en M. Bouverne-De Bie (eds.). Voorwaardelijke invrijheidsstelling: wetgeving, predictie en begeleiding. Gent: Academia Press. Gottfredson, M. en T. Hirschi (1990), A General Theory of Crime, Stanford, California: Stanford University Press. Gottfredson, M., S. Mitchell-Herzfeld en T. Flanagan (1982), Another look at the effectiveness of parole supervision. Journal of Research in Crime and Delinquency, 18: 277-298. Greaves, D. (1991), The prediction of dangerous behaviour: A Qualitative Analysis. USA: University Microfilms International. Gustavsson, J. en L. Krantz (1991), Recidivism among those conditionally released form prison in 1986. In Swedish Prison and Probation Administration (ed.). Post-prison and postprobation recidivism. Two Studies (pp. 7-13). Norrkoping.
163
Herrenkohl, R. (1994), Adolescent Violence as a Consequence of Child Abuse. Paper gehouden op het tiende internationaal congres over kindermishandeling, Kuala Lumpur. Herrnstein, R.J. en C. Murray (1994), The Bell Curve: Intelligence and Class Structure in American Life. New York: Free Press. Hessing, D.J. en H. Elffers (2002), De psychologie van antisociaal en crimineel gedrag. In P.J. Van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbacht en H.F.M. Crombach (eds.). Het recht van Binnen. Psychologie van het Recht (pp. 255-277). Deventer: Kluwer. Hilhorst, N.C., M. Horde en A.G. van Dijk (1990), Supporters Midden-Noord F.C. Den Haag. Een doelgroeponderzoek onder side-supporters. Universiteit van Amsterdam: bureau Criminaliteitspreventie. Hirschi, T. (1971), Causes of Delinquency, Berkeley: University of California Press. Huls F. M. Schreuders, M. ter Horst-van Breukelen en F. van Tulder (2001), Criminaliteits- en rechtshandhaving 2000, WODC, Den Haag. Junger-Tas, J. (1985), De theorie van sociale controle of sociale binding, Tijdschrift voor Criminologie, 27: 242-265. Junger-Tas, J. (1994), Nature and evolution of the criminality of young adults. Young adult offenders and crime policy, criminological research. Junger-Tas, J. (1996), Youth and Violence in Europe. Studies on Crime and Crime Prevention, 1, p 31-58. Kohlen, P. (2000), Hooliganisme, meelopers, doeners en denkers. Algemeen Politieblad, 6; 6-8. MacKenzie, D., J. Shaw en C. Soutyal (1992), Characteristics associated with successful adjustment to supervision. A Comparison of Parolees, Probationers, Shock Participants, and Shock Dropouts. Criminal Justice and Behaviour, 19: 437-454. Markus, J. (1995), Doen ze het of doen ze het niet? Recidivisme bij jonge mannelijke delinquenten: een prospectief onderzoek, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. 164
Marshall, W.L., D.R. Laws and H.E. Barbaree (1990), Handbook of Sexual Assault. Issues, Theories and Treatment of the Offender. New York, Plenum Press. Menzies, R., C. Webster en D. Sepejak (1985), The dimensions of dangerousness: evaluating the accuracy of psychometric predictions of violence among forensic patients. Law and Human Behavior, 1985, 9: 49-70. Monahan, J. (1981), Predicting Violent Behaviour: An Assessment of Clinical Techniques, London, Sage. Nijboer, J. en F. Dijksterhuis (1983), Onderwijs en delinquentie: de relatie tussen het functioneren op school en delinquentie, Criminologisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen, [geciteerd In: J. Markus (1995). Doen ze het of doen ze het niet? Recidivisme Bij Jonge Mannelijke Delinquenten. Een Prospectief Onderzoek, Enschede: CopyPrint 2000. Pieloor, R.A., B. van de Meer en M. Bakker (2002), F-Side is niet makkelijk. Utrecht: Het Spectrum. Pleysier, S. en S. Bogaerts, S. (2002), De meerwaarde van multi-level modelling in criminologisch onderzoek. Panopticon, 5: 436-444. Pritchard, D. (1979), Stable predictors of recidivism: A Summary Criminology, 25: 238-299. Selby, M. (1984), Assessment of violence potential using measures of anger, hostility and social desirability. Journal of Personality Assessment, 15: 531-544. Spapens, A.C. en M.Y. Bruinsma (2002), Vuurwapens gezocht. Vuurwapengebruik, -bezit en –handel in Nederland 1998 – 2000. Onderzoek in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), Ministerie van Justitie. Tilburg: IVA Tilburg/Universiteit van Tilburg. Spapens, A.C., C.E. Hoogeveen, C.A.M. Pardoel en C.J.C.F Fijnaut, (2001), Uitgegaan en ingesloten. Oorzaken van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost. Onderzoek in opdracht van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Tilburg: IVA Tilburg/KUB. Spapens A.C., C.E. Hoogeveen en C.A.M. Pardoel (2001), De reactie van de politie op huiselijk geweld, stand van zaken, IVA Tilburg, 2001b. 165
Stoff, D.M., J. Breiling en J.D. Maser (1997), Handbook of Antisocial Behavior. New York: John Wiley en Sons, Inc. Terlouw G.J., W.J.M. de Haan en B.M.W.A Beke (2001), Geweld: gemeld en geteld, een analyse van aard en omvang van geweld op straat tussen onbekenden, WODC, 2001. Tweede Kamer (2001), Vergaderjaar 2001-2002, 25232, nr. 27, via http://www.overheidspublicaties.nl. Tweede Kamer (2001), Vergaderjaar 2001 – 2002, 1126, Aanhangsel van de Handelingen, via http://www.overheidspublicaties.nl. Van Acker, J., R. De Kemp en S. Spoor (2001), Behandeling van recidiverende delinquenten: Follow-up na 1 jaar. In J.R.M. Gerris (ed.). Jeugdzorg en Jeugdbeleid naar integraal welzijn (pp. 49-56). Assen: Van Gorcum. Van Dale, (1992), Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht-Antwerpen: Tulp bv. Van de Valk, P. en P.J. Linckens (1988), Voetbalvandalen: hun contacten met politie en justitie. Tijdschrift voor Criminologie, 4: 313-320. Van der Torre, E.J., E.R. Muller, U. Rosenthal en M.J. Bezuyen (2002), Openbare orde. Ernstige verstoringen, ontwikkelingen, beleid. Kluwer: Alphen aan den Rijn. Van der Torre, E.J. en R.F.J. Spaaij (2003), 'Rotterdamse' hooligans; Aanwas, gelegenheidsstructuren, preventie. Kluwer: Alphen aan den Rijn. Van Dijk, A.G., N.C. Hilhorst en R.P. van Uffelen (1991), Onderzoek naar de resultaten van een jeugdwelzijnsbenadering van voetbalvandalisme in zes gemeenten. Eindrapportage experimenten voetbalvandalisme en jeugdwelzijn. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. 's-Gravenhage: WODC. Van Nieuwenhuizen, C. en M. Philipse (2002), Risicotaxatie bij zedendelinquenten: een globaal literatuuroverzicht. Tijdschrift voor Seksuologie, 26: 70-78. Verleyen, K. en S. de Smet (1996), Hooligans. Leuven: Davidsfonds.
166
Walgrave, L. en K. van Limbergen (1987), Sides, fans en hooligans Voetbalvandalisme: feiten, achtergronden en aanpak. Leuven/Amersfoort: Acco. Werner, E. en T. Palmer (1976), Psychological Characteristics of Successful and Unsuccessful Parolees: Implications of Heteroscedastic and Nonlinear Relationships. Journal of Research in Crime and Delinquency, 12: 165-178. Werner, E. en R. Smith (1992), Overcoming the odds: High risk children from birth to adulthood, Ithaca, NY: Cornell University Press. West, D. en D. Farrington (1982), Who becomes delinquent? London: Heinemann. West, D., en D. Farrington (1982), Who becomes delinquent?. Its Roots, Careers and Prospects. Cambridge: Harvard University Press.
167
168
Bijlage 1 DE VRAGENLIJST
VRAGENLIJST VOETBALGERELATEERDE CRIMINALITEIT
Allereerst willen we duidelijk beklemtonen dat het onderzoek anoniem is. Dit wil zeggen dat je naam nergens in het onderzoek zal worden gebruikt. We willen eerst enkele vragen stellen met betrekking tot je leeftijd, je gezin van oorsprong, je ouders, je huidige leefsituatie, je opleidingsniveau en je arbeidssituatie wanneer je reeds werkt.
1.
Identificatiegegevens leeftijd: geslacht: burgerlijke staat: (maak vet wat van toepassing is) 0 gehuwd 0 gescheiden 0 samenwonend 0 anders: ....................................................................................... nationaliteit:
2.
Relatienetwerk: gezin van oorsprong Burgerlijk staat van de ouders 0 gehuwd 0 gescheiden 0 samenwonend 0 anders: ....................................................................................... Door wie werd je tussen je zesde en twaalfde opgevoed? 0 door beide ouders 0 door moeder alleen 0 door vader alleen 0 door moeder met nieuwe partner 0 door vader met nieuwe partner 0 door grootouders 0 instelling 0 anders: .......................................................................................
169
Door wie werd je tussen je twaalfde en achttiende opgevoed? 0 door beide ouders 0 door moeder alleen 0 door vader alleen 0 door moeder met nieuwe partner 0 door vader met nieuwe partner 0 door grootouders 0 instelling 0 anders: ....................................................................................... Huidige leefsituatie 0 in ouderlijk gezin 0 in pleeg/adoptie gezin 0 alleenwonend 0 samenwonend 0 gehuwd 0 anders: ....................................................................................... Ben je van de streek ja: woonplaats: ................................................................................ nee: woonplaats: .............................................................................. Heb je broers, zussen? .............................................................................. 3.
Hobby's: ...............................................................................................
4a.
hoogste opleidingsniveau 0 basisonderwijs (bao) 0 speciaal basisonderwijs (sbao) 0 speciaal onderwijs (so) 0 voortgezet onderwijs (vo) 0 vwo 0 havo 0 vmbo 0 middelbaar onderwijs (mbo) 0 beroepsopleidende leergang (bol) 0 beroepsbegeleidende leergang (bbl) 0 hoger onderwijs 0 hoger beroepsonderwijs (hbo) 0 wetenschappelijk onderwijs (wo) 0 leerweg-ondersteunend onderwijs (lwoo) 0 voortgezet speciaal onderwijs (vso) 0 praktijkonderwijs (pro) 0 anders: wat? .................................................................................
4b.
Ben je tevreden met je opleiding? 0 ja 0 nee: reden? ..................................................................................
170
5a.
Arbeidssituatie bediende arbeider ambtenaar zelfstandige pensioen werkloos invalide student anders: wat? ...................................................................................
5b.
Ben je tevreden op je werk ja (ga naar vraag ...) soms nee Waarom ben (soms) je niet tevreden op het werk? tegen mijn zin slechte contacten met baas slechte contacten met collega's stresserend veeleisend anders: ..........................................................................................
5c.
6.
Zijn er in het verleden ooit problemen geweest in het ouderlijke gezin? ja: met wie? ................................................................................ welke problemen? ..................................................................... nee
7.
Zijn er op dit ogenblik problemen met ouders, broers, zussen, of iemand anders? ja: met wie? ................................................................................ welke problemen? ..................................................................... nee
8.
Zijn er op het ogenblik problemen in je huidige leefsituatie? ja: met wie? ................................................................................ welke problemen? ..................................................................... nee
171
Nu willen we enkele vragen stellen over het gebruik van alcohol, drugs of medicatie net voor de wedstrijd, op het ogenblik van de wedstrijd, vlak erna en in het verleden. 9.
Alcohol, drugs of medicatie 6 uren voor het interview? alcohol: wat ................., alleen genomen ja: ...... hoeveel: ............... nee drugs: wat ..................., alleen genomen ja: hoeveel: ............... nee medicatie: wat .............., alleen genomen ja: hoeveel: ............... nee
10.
Alcohol, drugs en medicatie in het verleden? Gebruikte je wel eens alcohol in het verleden? ja: wat? ................ hoeveel per week? nee Gebruikte je wel eens drugs in het verleden? ja: wat? ................ hoeveel per week? nee: Gebruikte je wel eens medicatie in het verleden? ja: wat? ................ hoeveel per week? nee
11.
Heb je in het verleden ooit een alcoholprobleem gehad? ja nee
12.
Werd je daar ooit voor behandeld? ja: waar? ........................ Hoelang? .....................
13.
Heb je in het verleden ooit een drugprobleem gehad? ja nee
14.
Werd je daarvoor behandeld? ja: waar? ........................ Hoelang? .....................
172
15.
Heb je in het verleden ooit een medicatieprobleem gehad? ja nee
16.
Werd je daarvoor behandeld? ja: waar? ........................ Hoelang? .....................
We willen nu graag enkele vragen stellen over zaken die in het verleden zijn fout gelopen en waarvoor je al dan niet een veroordeling hebt opgelopen. 17.
Gerechtelijke antecedenten: voetbal gerelateerde delicten first-offender ja nee Reeds eerdere voetbal gerelateerde delicten maar niet geregistreerd ja: hoe vaak? ............................................................................... welke delicten? ........................................................................ ............................................................................................ nee Reeds eerdere voetbal gerelateerde delicten geregistreerd ja: hoe vaak? ............................................................................... welke delicten? ........................................................................ ............................................................................................ nee
18.
Gerechtelijke antecedenten: niet voetbal gerelateerde delicten
18a. Heb je in het verleden al strafbare delicten gepleegd zonder te zijn opgepakt of veroordeeld? ja: Welke delicten: ........................................................................ ............................................................................................ ............................................................................................ ............................................................................................ Hoe oud was je de eerste keer? ............................ Wanneer was de laatste keer? .............................. In groep of alleen? groep alleen werd je beïnvloed? ja nee nee
173
18b. Werd je al eens opgepakt voor strafbare delicten? ja: Welke delicten: ........................................................................ ............................................................................................ ............................................................................................ ............................................................................................ Hoe oud was je de eerste keer? ............................. Wanneer was de laatste keer? ............................... In groep of alleen? groep alleen werd je beïnvloed? ja nee nee 18c. Werd je al eens veroordeeld voor strafbare delicten? ja: Welke delicten: ........................................................................ ............................................................................................ ............................................................................................ ............................................................................................ Hoe oud was je de eerste keer? ............................. Wanneer was de laatste keer? ............................... In groep of alleen? groep alleen werd je beïnvloed? ja nee nee Laat me nu enkele vragen stellen over het voetbal en je club. 19.
Je bent supporter van? ...............................................................................
20.
Hoelang ben je reeds supporter? ...................................................................
21.
Ben je in het verleden ooit supporter geweest van een andere club? ja: welke? ...................................................................................... nee
22.
Ben je op dit ogenblik supporter van meerdere clubs? ja: welke? ...................................................................................... nee
23.
Behoor je tot een supportersclub ja nee
174
24.
Welke rangorde bekleedt je in de club? geen specifieke rol harde kern
25.
Welke wedstrijden van je ploeg volg je? alle wedstrijden thuiswedstrijden uitwedstrijden sporadisch een wedstrijd: welke gelegenheid? ...........................................
26.
Volg je die wedstrijden alleen? ja soms nee: familie vrienden werkmakkers anders: ..................................................................................
27.
Ga je steeds met dezelfde personen naar het voetbal? ja: met wie? ................................................................................... soms: met wie? ............................................................................... nee
28.
Spreek je op voorhand ergens af? ja: waar ergens? .............................................................................. soms: waar ergens? .......................................................................... nee
29.
Heb je een voetbalabonnement voor het seizoen? ja nee
30.
Hoe belangrijk is het voetbal in je leven? heel belangrijk belangrijk neutraal weinig belangrijk
31.
Waaruit blijkt dat voetbal belangrijk is? ........................................................................................................... ........................................................................................................... ........................................................................................................... ........................................................................................................... ...........................................................................................................
175
32.
Is dit ook zo bij je vrienden? ja niet bij allemaal nee
33a. Hoe belangrijk is je club voor je? heel belangrijk belangrijk neutraal weinig belangrijk 33b. Hoe zou je leven eruit zien zonder de club?
34.
Ben je tevreden met de resultaten die je club in het verleden heeft behaald? zeer tevreden tevreden neutraal ontevreden
35.
Ben je tevreden met je club in het algemeen? ja: soms: nee
36.
Waarom ben je niet tevreden met je club? ............................................................................................................ ............................................................................................................ ............................................................................................................ ............................................................................................................ ............................................................................................................
176
Je bent vandaag opgepakt naar aanleiding van voetbalgeweld. We gaan nu enkele vragen stellen die specifiek gerelateerd zijn aan het voetbalgeweld. 37.
Kun je vertellen wat er vandaag juist is gebeurd?
38.
Wat was voor jou de belangrijkste oorzaak die geleid heeft tot het geweld?
bevraag:
frustratie, agressie, etc. (interne triggers) invloed vrienden, alcohol, niet gewild (externe triggers)
39.
Was er voor jou een directe voetbalgerelateerde aanleiding tot het geweld? ja: welke? .................................................................................... . nee
40.
Zijn er oorzaken buiten het voetbal die mee aan de basis liggen van wat er is gebeurd? ja: wat? ......................................................................................... nee
41.
Tegen wie is het voetbalgeweld vooral gericht? de club de spelers bestuurders de locale autoriteiten supporters van andere clubs niet gericht op bepaald iemand of iets
42.
Was je alleen betrokken in het geweld? ja nee
177
43.
Wie was er nog bij betrokken? vrienden kennissen vreemden
44.
Hoe sta je tegenover wat er vandaag is gebeurd? ik vind het heel erg valt best mee het is maar een spelletje het laat me koud
45.
Heb je het gevoel dat je je club schade berokkent met wat er vandaag is gebeurd? ja weet niet nee
46.
Wat is de kans dat zich dat nog eens zal voordoen? niet meer kleine kans grote kans
47.
Ga je zelf stappen ondernemen om voetbalgeweld in de toekomst te vermijden? ja: welke? ...................................................................................... .................................................................................................... weet niet nee
48.
Kan de club stappen ondernemen om in de toekomst voetbal geweld te vermijden? ja: welke? ...................................................................................... weet niet nee
49.
Hoe moeten volgens jou in de toekomst voetbalvandalen worden aangepakt? ........................................................................................................... ........................................................................................................... ........................................................................................................... ........................................................................................................... ...........................................................................................................
178
Tenslotte willen we nog enkele vragen stellen die meer betrekking hebben op de persoon die je bent. We hebben deze vragen tot het laatste gelaten omdat het niet altijd even gemakkelijk is om deze vragen te beantwoorden. Het is belangrijk dat je zo spontaan mogelijk antwoordt. Dit betekent dat het eerste antwoord dat in je opkomt vaak het beste antwoord is. 50.
Hoe zou je jezelf omschrijven in termen van persoonlijkheid, bijvoorbeeld: "Ik ben koppig, of ik ben beïnvloedbaar"?
51.
Ben je vlug kwaad? ja soms nee
52.
Als je kwaad bent, hoe uit je dat dan? verbaal fysiek niet anders: ..........................................................................................
53.
Kun je begrijpen dat mensen kwaad op je kunnen zijn? meestal wel soms moeilijk
54.
Raakt het je als mensen kwaad op je zijn? veel gewoon weinig
55.
Had je als kind vrienden of vriendinnen? veel vrienden enkele vrienden een goede vriend geen vrienden
56.
Ga je met die vroegere vrienden naar het voetbal? ja soms nee
179
57.
Ben je gelukkig in het algemeen? zeer gelukkig meestal wel soms meestal niet zeer ongelukkig anders: ..........................................................................................
58.
Hoe kijk je naar de toekomst? positief gemengd negatief anders: ..........................................................................................
59.
Heb je het gevoel dat de toekomst jou iets te bieden heeft? veel weet niet weinig
60.
Waarom denk je dat de toekomst jou ................ te bieden heeft?
Hartelijk bedankt voor je medewerking!
180