De Aziatische mythe Ian Buruma*
1. ‘Azië’ als mythe De eerste mythe over Azië is dat er zoiets als ‘Azië’ bestaat. Azië bestaat natuurlijk wel als een puur geografisch begrip, maar zelfs dat is vaag. Waar liggen de grenzen precies? Bij Turkije, in Anatolië, het gebied dat de oude Grieken Asia noemden, of Anatole, het land waar de zon rijst? Of bij Perzië, waar in de oudheid Asia Major begon? Wat mensen in het Westen nu onder Azië verstaan, hangt af van waar zij vandaan komen. Britten spreken over ‘Asians’ als zij mensen uit het Indiase subcontinent bedoelen. Amerikanen denken eerder aan Chinezen. Als Nederlanders, tot voor kort althans, het hadden over het Oosten, of kortweg ‘de tropen’, dan doelden zij op wat nu Indonesië heet. En Edward Saids beroemde theorieën over de Oriënt beperkten zich haast uitsluitend tot het Midden-Oosten, en dan met name het Arabische Midden-Oosten. Nu is het waar dat er enkele hardnekkige mythes bestaan die een groot deel van Azië, inclusief het Midden- en het Verre Oosten, bestrijken (‘midden’ en ‘ver’ natuurlijk gezien vanuit een puur Europees perspectief). Sommige mythes zijn heel oud, en hoewel ze in oorsprong misschien westers zijn, zijn ze vaak even sterk aanwezig in Azië zelf. Stereotiepe beelden worden dikwijls teruggekaatst van Oost naar West. Neem, bijvoorbeeld, de oosterse spiritualiteit. Meestal wordt ze vergeleken met het veronderstelde materialistisme van het Westen. Nu is het waar dat al meer dan duizend jaar geleden mensen in India opkeken naar de nevelige bergen van de Himalaya – het huidige Tibet – en vermoedden dat daar mensen leefden in hogere sferen – en niet alleen in geografische zin. Maar ik denk toch dat de notie van een spirituele Oriënt voornamelijk stamt uit de negentiende eeuw, toen de Europese overmacht, gestut door betere wapens, schepen, organisatie, en de industriële revolutie, een groot deel van de niet-Westerse wereld in haar greep had. Hierdoor ontstond het beeld van de Europeaan als een rationele harde werker, een organisatieman, die erop uit was * Ian BURUMA is Paul W. Williams Professor of Human Rights and Journalism in New York (Bard College). Op 21 mei was hij te gast in Leuven voor de Multatuli-lezing waarvan u hier de schriftelijke neerslag vindt. E-mail:
[email protected]
Ethische Perspectieven 23 (4), 400-408, doi: 10.2143/EPN.23.4.3007391 © 2013 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
96954.indb 400
10/01/14 10:10
om steeds meer macht en rijkdom te vergaren. De Aziaat was lui, in materiële zin achterlijk, maar dikwijls in zichzelf gekeerd, en dus spiritueel. Niet dat de vermeende spiritualiteit van hindoes of boeddhisten op algemene Europese bewondering kon rekenen. Integendeel, het ging hier om heidense godsdiensten. En althans een deel van de Europese mission civilisatrice was erop uit om de heidenen te bekeren tot het ware geloof. Maar een van de meer positieve bijkomstigheden van de koloniale overheersing in Azië was dat sommige Europeanen wel degelijk een respect hadden voor niet-westerse religies, en trachtten deze op een systematische, wetenschappelijke wijze te onderzoeken. Maar de spirituele Oriënt was niet alleen een Europees vooroordeel. Misschien als verdedigingsmechanisme in een vernederende situatie grepen denkers in landen onder koloniaal bewind naar argumenten die een gevoel van eigenwaarde konden herstellen. Spirituele superioriteit was daar een van. De Europeaan was dan wel sterker, rijker, en machtiger, maar ook lomp, onbeschaafd, en vooral zielloos; de spirituele dimensie ontbrak. Aan het eind van de negentiende eeuw deden met name Japanse, maar ook Chinese en Indiase intellectuelen hun best om een pan-Aziatische filosofie te ontwikkelen. Zij deden dit om een solidariteit te kweken onder volkeren die leden onder koloniale overheersing. Het was een manier om aan die overheersing te ontkomen, om weer onafhankelijk te worden van het Westen, eerst in spirituele en later ook in politieke zin. In de jaren dertig van de vorige eeuw werd het pan-Azianisme overgenomen door de Japanse oorlogspropaganda: heel Azië onder ‘één Japans dak’ enzovoort. Toen hebben Indiase denkers als Rabindranath Tagore afgehaakt. Maar in beginsel was het een serieuze poging om gemeenschappelijke Aziatische waarden te identificeren, en de basis te vormen van een pan-Aziatische cultuur. Thee drinken speelde een rol, maar vooral de diepere spiritualiteit lag eraan ten grondslag. Nu was dat contrast tussen spirituele en materialistische culturen niet nieuw. Het was eerder een voorbeeld van een idee uit het Westen dat een echo vond in het Oosten. Pan-Azianisme was beïnvloed door stromingen als het Pan-Germanisme en het Pan-Slavisme. Al deze Pan-bewegingen zagen de liberale, ‘materialistische’, en vooral ‘oppervlakkige’ westerse cultuur als de gemeenschappelijke vijand. Zij waren allemaal op hun eigen manier een reactie op de dominantie van een vreemde en sterkere macht: Napoleontisch Frankrijk in het geval van de Pan-Germanisten, WestEuropa in het algemeen, maar vooral de eurofiele Russen, in het geval van de PanSlavisten. Deze transnationale bewegingen hadden allemaal hun basis in een gevoel van vernedering.
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 401
96954.indb 401
10/01/14 10:10
2. De bekoringen van Azië De Europese overmacht in Azië gaf ook een nieuwe impuls aan een andere oude mythe die verband houdt met het ‘spirituele Oosten’. De Aziatische beschaving werd gezien als een vrouwelijke beschaving: irrationeel, decadent, sensueel, behaagziek, corrupt; maar ook sluw, wreed, en daarom gevaarlijk. Het mannelijke Westen, behept met mannelijke deugden – martiaal, recht door zee, rationeel, eenvoudig van smaak – had de mannelijke plicht om het vrouwelijke continent als het ware te penetreren en daarna in goede banen te leiden, als een strenge vader. Dit was een andere kant van de mission civilisatrice. Ook deze opvatting, net als die over het spirituele Oosten, gaat veel verder terug dan de koloniale overheersing in the negentiende eeuw. Antonius en Cleopatra, het stuk van Shakespeare, gaat over de Romeinse krijgsheer Marcus Antonius, die zijn mannelijke deugden ziet verwelken in Egypte, aan het verwijfde, geparfumeerde hof van zijn minnares Cleopatra. Cleopatra is het symbool van luxe en tropische sensualiteit; zij gebruikt haar seksuele bekoring en typisch vrouwelijke listen om de Romeinse heersers te strikken. Antonius noemde haar ‘het serpent van de Nijl’. Een merkwaardige koosnaam, maar wel een die precies duidt op de combinatie van exotische verleiding en gevaar. De tegenpool van Antonius is Octavianus Caesar, een onsympathieke puriteinse figuur die niets moet hebben van oosterse weelde. Shakespeare had dit beeld van het Oosten natuurlijk niet uitgevonden. Plutarchus had in de laatste eeuw voor Christus al geschreven over de ondergang van Antonius in Klein-Azië, waar hij eerst werd binnengehaald als de verpersoonlijking van de god Bacchus door schaars geklede vrouwen, de bacchanten. Zijn verhouding met Cleopatra werd gezien als de paring van Bacchus en Venus. Ook toen al werd het Oosten geassocieerd met de gevaarlijke verleidingen van vrouwelijke sensualiteit. Er kleeft overigens nog een extra dimensie aan de tegenstelling tussen Antonius en Octavianus. Antonius was een man van de grote stad, en Octavianus van het Italiaanse platteland. De stad, of het nu ging om Rome zelf of Alexandrië, stond voor luxe, losbandigheid en corruptie; de provincie voor het tegenovergestelde. De Griekse toneelschrijver Euripides voerde de bacchanten vier eeuwen daarvoor ook reeds op als losbandige oosterse vrouwen die de hoofden van de sobere Grieken in Thebe op hol brachten als wraak van Bacchus/Dionysus voor het feit dat hij door zijn eigen familie niet werd erkend als de zoon van Zeus en dus niet als een god werd aanbeden. Mannelijke fantasieën over de bekoringen van Azië in de negentiende eeuw berustten kortom op een oude traditie. Het bekendste voorbeeld in de negentiende-eeuwse
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 402
96954.indb 402
10/01/14 10:10
literatuur is Pierre Loti, de Franse fat die half verzonnen verslagen schreef over zijn wederwaardigheden in Turkse harems, Algerijnse tempels, en exotische plekken nog veel verder van huis, in Indochina, India en Japan. Madame Chrysanthème, het verhaal over zijn verhouding met een Japanse geisha, is het schoolvoorbeeld van de Europese voorstelling van de exotische oosterse vrouw, die door God is geschapen om de oppermachtige blanke man te behagen. De sensuele fantasie werd in de schilderkunst vertegenwoordigd door oriëntalisten als Jean-Léon Gérôme met zijn doeken over harems en slavenmarkten. Edward Said ging vaak te ver in zijn gedrevenheid om elke westerling met een belangstelling voor het Oosten te associëren met koloniale overheersing. Maar hij had in zoverre gelijk dat het beeld van het decadente Oosten dat Gérôme, Loti en andere tijdgenoten opriepen, wel erg goed te pas kwam in de Europese mission civilisatrice. 3. Van mystieke wijsheid naar een rationalistisch ideaalbeeld Wat Said – bewust of onbewust – over het hoofd zag, was een heel ander idee van Azië, dat niet minder mythisch, maar wel positiever was dan dat van het serpent van de Nijl. Voltaire, met name, zag de Chinese maatschappij juist als toonbeeld van rationalisme, een samenleving waar de waarden van de westerse verlichting – secularisme, redelijkheid, de macht van de wet enzovoort – een perfecte uitdrukking hadden gevonden. Als overtuigde vijand van de clerus zag Voltaire juist niets in de vermeende oosterse spiritualiteit. Hij vond de boeddhistische bonzen, vol corruptie en bijgeloof, geen haar beter dan katholieke priesters of joodse rabbijnen. Maar een politiek systeem, waarin talent en opleiding, en niet geboorte, de toon aangaven, waarin gecultiveerde mandarijnen, geschoold in de confucianistische Chinese wijsbegeerte, het voor het zeggen hadden, dat was iets waar men in het Westen alleen maar jaloers op kon zijn. Misschien was dat niet meer dan een aangepast beeld van de hogere spirituele beschaving. Mystieke wijsheid werd omgezet in een rationalistisch ideaalbeeld, dat meer strookte met de ideeën van de verlichting. Net als de zwoele mythe van Cleopatra en Madame Chrysanthème zou ook dit beeld een langer leven leiden. De aan een cultus grenzende bewondering voor Mao Zedong die ooit heerste in sommige kringen in het Westen had sterk voltairiaanse trekken. Ik studeerde sinologie in Leiden toen de Culturele Revolutie nog in volle hevigheid aan de gang was. Geen van mijn professoren – in tegenstelling tot sommige studiegenoten – had een uitgesproken ideologische sympathie voor het communisme. Maar het China onder Mao
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 403
96954.indb 403
10/01/14 10:10
werd desondanks bewonderd. Het maoïsme was niet alleen een ‘noodzakelijk’ proces; het was een rationeel systeem dat rustte op een hele oude traditie. Wat de sinologen in mijn studietijd zand in de ogen strooide was niet Mao, maar de mystiek van China. Ik herinner mij nog heel goed de uitgesproken irrationele haat jegens de grote Belgische dwarsligger Pierre Ryckmans, beter bekend onder zijn nom de plume, Simon Leys. Deze sinoloog, die de Chinese tradities minstens even goed had bestudeerd als mijn professoren, durfde uit te spreken dat Keizer Mao geen kleren droeg. Dit werd hem niet in dank afgenomen. Het was alsof sommigen in het Westen – en beslist niet alleen communisten of fellow travellers – een dringende behoefte hadden aan een oosters ideaal, een verre utopie waar alles wat wij verafschuwden in onze eigen landen, of liever gezegd, in onszelf – hebzucht, ambitie, egoïsme, en seksuele lust, die zelfs in de opperste vrijheid van de jaren zestig onbevredigbaar leek – in China waren uitgebannen. In China, zoals bekend, bestond geen prostitutie of homoseksualiteit; in China was geen diefstal – een verloren balpen in een hotel in Shanghai kwam per koerier in Peking bij de eigenaar terug; in China leefde men voor elkaar; daar had men geen behoefte aan bourgeois frivoliteiten zoals modieuze kleren of make-up, laat staan hasjiesj en andere genotsmiddelen, behalve de eerlijke sigaret. En wat helemaal mooi was, in China was de godsdienst afgeschaft. Natuurlijk, de Chinese cultus om Mao zou bij ons niet denkbaar zijn, en wij zouden het moeilijk vinden om te leven zoals de Chinezen. Maar dat betekende alleen maar dat zij beter waren dan wij. China had een hogere beschaving. 4. De omkering van de mythe Na de dood van Mao vervloog deze oosterse fantasie vrij snel. Na de bloedige onderdrukking van een vredige volksopstand in 1989, die zich niet alleen voltrok op het Tiananmenplein maar over heel China, gaf zelfs Joris Ivens, jarenlang een van de grote gangmakers van de Chinacultus in het Westen, er de brui aan. Maar de mythe van een superieure Aziatische beschaving was geenszins dood. In de jaren tachtig van de vorige eeuw kwamen met name uit Singapore en Maleisië intellectuelen die min of meer in dienst stonden van de regering met het idee van de zogenaamde ‘Aziatische waarden’. Het was nooit helemaal duidelijk wat hiermee werd bedoeld, en wat er zo Aziatisch was aan de voorbeelden die verrassend vaak leken op de waarden die de oude Europese kolonialen voor zichzelf hadden opgeëist: hard werken, eerlijkheid, opkomen voor elkaar, opofferingsgezindheid voor het grotere doel enzovoort.
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 404
96954.indb 404
10/01/14 10:10
De overeenkomst met koloniale ‘waarden’ was niet toevallig. Mahathir Mohamad, de premier van Maleisië tussen 1981 en 2003, had in 1970 een boek geschreven met de titel The Malay Dilemma. Hierin zette hij uiteen wat er schortte aan de Maleisische bevolking die minder succesvol was in het maatschappelijke en zakenleven dan de Chinezen in Maleisië. Hoewel Mahathir een fervente tegenstander was van het westerse kolonialisme, en in veel opzichten van het Westen tout court, betoogde hij dat de Maleisiërs veel konden leren van het koloniale voorbeeld van de Europeanen. De Britten waren altijd keurig gekleed, zelfs in de brandende tropische hitte; zij waren gedisciplineerd en bereid de handen uit de mouwen te steken. Eigenlijk zouden de Aziaten aan hen een voorbeeld moeten nemen. Het boek werd in Maleisië verboden. Ook de sterke man in Singapore, ‘Harry’ Lee Kuan Yew, was een product van de Britse koloniale opvoeding. En ook hij hechtte veel belang aan de orde en discipline van de Britse overheersers. Vandaar dat hij elke gelegenheid aangrijpt om Britten de les te lezen over de decadentie van het postkoloniale Groot-Brittannië. Met andere woorden, ook hier is enigszins sprake van het echo-effect. Europese koloniale propaganda wordt nu teruggespeeld vanuit Zuidoost-Azië. In feite bestaat het debat over Aziatische waarden uit een omkering van een oude westerse mythe over het Oosten. Nu is het Westen lui, decadent, verslaafd aan luxe, seks en geld, terwijl het nieuwe Azië uitblinkt in plichtsbesef, soberheid, hard aanpakken, en ambitie. Wat luxe, seks en geld betreft, is dit niet een beeld dat geheel strookt met de werkelijkheid in het huidige China, maar lui zijn de Chinezen in ieder geval niet. Maar er is ook iets anders aan de hand in Singapore. Harry Lee’s opleiding mag dan in het Engels zijn geweest, toch is hij van Chinese afkomst, net als de meerderheid van de burgers in Singapore. (In Maleisië zijn Chinezen net in de minderheid.) Wat Lee ‘Aziatische waarden’ noemt, komt neer op een versimpelde, en in sommige opzichten verbasterde versie van het confucianisme. In oorsprong zijn ze dus Chinees. Het gaat Lee vooral om gehoorzaamheid aan hogere autoriteiten, en het stellen van het familie- of staatsbelang boven het eigenbelang. Maar omdat een minderheid in Singapore niet van Chinees bloed is, en een meerderheid in Maleisië ook niet, kan men moeilijk spreken over confucianistische, laat staan Chinese, waarden. Vandaar dat hij spreekt over Aziatische waarden. Aziatische waarden betekenen weinig buiten Zuidoost-Azië. Chinezen in China gebruiken die term zelden, en Japanners en Indiërs eigenlijk nooit. De voornaamste reden waarom die zogenaamde Aziatische waarden in de jaren tachtig van vorige eeuw werden gepropageerd was niet cultureel, maar politiek. Het was een tijd van democratische revoluties, in Zuid-Korea, Taiwan, de Filippijnen en, in aspiratie
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 405
96954.indb 405
10/01/14 10:10
althans, in China zelf. Mahathir en Lee Kuan Yew waren autocraten in pseudodemocratieën. Er waren verkiezingen in Maleisië en Singapore, maar alles was erop gericht om een machtswisseling onmogelijk te maken: de pers werd geïntimideerd, oppositieleiders werden gearresteerd of bankroet gemaakt door processen of extreme belastingaanslagen. De promotie van Aziatische waarden, vooral in de zin van burgerlijke gehoorzaamheid, was in feite een rechtvaardiging van autocratie. Liberale democratie paste zogenaamd niet in de Aziatische cultuur. 5. China, een voorbeeld van modern succes? Aziatische waarden zijn nu een beetje uit de mode. Men hoort de term niet meer zoveel, hoewel sommige bekende academici uit Singapore er nog wel garen bij spinnen. Maar zoals zoveel oude mythen leidt ook deze een nieuw leven. Want China is in sommige kringen wel weer in de mode, en wel om redenen die haaks staan op de oude maoïstische idealen. In tegenstelling tot de Sovjet-Unie is het China na Mao een soort economisch mirakel. De Communistische Partij is erin geslaagd om een succesvolle combinatie te vinden van politieke dictatuur en een mate van economische vrijheid. Terwijl de westerse democratieën gebukt gaan onder financiële crisissen, waaraan geen einde lijkt te komen, lijkt China steeds rijker en machtiger te worden. Dit wordt vaak toegeschreven aan de tekortkomingen van de liberale democratie en de superioriteit van het zogenaamde ‘Chinese model’, dat weer veel weg heeft van het welvarende maar autocratische Singapore. In Washington is de democratisch gekozen regering zo gepolariseerd tussen twee partijen dat er haast niets meer van de grond komt. En Europeanen kiezen steeds meer voor wilde populisten uit pure wrok tegen de politieke elite. De politiek in het Westen, maar ook in Japan, lijkt te zijn vastgelopen. In China daarentegen wordt de regering met strakke hand geleid door moderne mandarijnen, die precies lijken te weten wat nodig is voor het land. Noodzakelijke maatregelen worden er niet gehinderd door zelfzuchtige politici, of onafhankelijke vakbonden en ander gespuis. Dit is een model dat bepaalde mensen erg aanspreekt, met name zakenlieden, die er veel geld aan verdienen; industriële ondernemers die goedkope arbeidskrachten kunnen gebruiken; architecten en anderen die het moeten hebben van peperdure openbare projecten die alleen een autoritaire staat zich kan veroorloven. Het is zeer de vraag of dit beeld van China als een toonbeeld van modern succes echt klopt. In feite is het de nieuwste variatie van de voltairiaanse mythe. De Chinese overheid is zeer corrupt. Door het gebrek aan openbare kritiek en een vrije pers
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 406
96954.indb 406
10/01/14 10:10
worden enorme blunders gemaakt. Bovendien is een systeem waarin de legitimiteit van de regering geheel afhangt van economische groei niet echt stabiel. Maar de werkelijkheid doet er even niet toe. Het gaat ons om fantasiebeelden over het Oosten. Het grootste gevaar van het Chinese model is niet de groei van de Chinese macht en invloed – hoewel die niet probleemloos is. Een instorting van de Chinese economie zou waarschijnlijk ernstiger consequenties voor de rest van de wereld hebben dan het Chinese succes. Nee, het gevaar is dat de verleiding tot autocratie, waar bepaalde mensen overal gevoelig voor zijn, door het Chinese model wordt aangemoedigd. Vooral in een tijd van economische en politieke crisis is er een risico dat men kiest voor volksmenners die een voorbeeld zien in China, leiders die weleens komaf zouden kunnen maken met al die dwarsliggers in pers en parlement. 6. De noodzaak van demystificatie Wat al eeuwenlang, en misschien altijd al waar was, is nog steeds waar: de meeste mensen zijn niet echt geïnteresseerd in hoe het werkelijk is in verre landen. We zien liever vreemde vijandige krachten die we op een afstand moeten houden, of utopieën, landen waar alles beter is, paradijzen die we van ver kunnen bewonderen zonder dat we daar ooit hoeven te wonen. We gebruiken de ideaalbeelden die we projecteren op anderen om de tekortkomingen in onze eigen landen te kritiseren. Dit is niet altijd schadelijk. Het is goed om de problemen in eigen kring altijd goed onder ogen te houden. Maar mythes kunnen ook verblinden. We worden er niet wijzer van om andere culturen of te zien als een bedreiging, of als een vals ideaal. Demystificatie, van Aziatische samenlevingen in dit geval, is dus geboden. De eerste stap, die zelden wordt genomen, is cultuur en politiek iets nauwkeuriger uit elkaar te houden. Er wordt hier en daar geroepen, en niet altijd door de eerste de beste, dat we onze westerse beschaving moet verdedigen omdat onze ‘cultuur’ superieur zou zijn aan die van China, of aan ‘de islam’, of aan wat dan ook. Ik geef onmiddellijk toe: de Nederlandse, Belgische of Franse samenleving is in alle opzichten superieur aan die van Noord-Korea, maar dit heeft weinig te maken met oosterse of westerse cultuur, en alles met politiek. Was Hitlers Derde Rijk een politieke, of een culturele catastrofe? Was het maoïsme een bewijs van de inferioriteit van de Chinese beschaving? Deze bloedige ontsporingen staan niet helemaal los van de cultuur: de nazi’s misbruikten de Duitse cultuur op allerlei manieren; het nazisme was een product van Duitse waanideeën die werden gedeeld door veel andere Europeanen. En ook Mao
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 407
96954.indb 407
10/01/14 10:10
was op zijn manier een typisch Chinese heerser. Maar cultuur en beschaving zijn te vaag, te verscheiden, te veranderlijk, en te veel afhankelijk van omstandigheden, om ontspoorde politiek en dictatuur op een bevredigende manier te verklaren. Om de verleidingen van utopie en vijandbeeld te weerstaan moeten we eerst meer weten over de cultuur, maar ook over de politiek en geschiedenis van andere landen. Mythes, hoe aantrekkelijk ook, staan deze wetenschap in de weg, en het is de taak van iedereen die meer wil weten om ze daarom zo grondig mogelijk te ontzenuwen.
Ethische Perspectieven 23 (2013)4, p. 408
96954.indb 408
10/01/14 10:10