1
De ayatana’s in de poëzie van Marie-Jo Gobron Een hommage Marie-Jo Gobron plukt haar poëzie als bloemen uit het dagelijks leven. Vol geestdrift en enthousiasme stapt ze in een ongeremde liefdesrelatie met de werkelijkheid. Marie-Jo Gobron is tevens een liefdesdichteres, die het terrein van de liefde verkent. Ze ontwikkelt in haar bundel een poëtisch programma met een scala aan onderwerpen. Haar poëzie is een echte stroom, waarin de gedichten als kwieke vissen meedrijven. De dichteres verzint en bezint. Ze verliest zich nooit in details en futiliteiten. Geen onkruid woekert in haar verzen. Geen overbodigheden of franjes. Geen existentieel stof. De dichteres bespeelt haar taal wonderwel en de gedichten zorgen voor rake verrassingen. Een klankexpressionistische melopee alterneert met een ballade, een elegie wisselt af met een liedje van spijt, om de tijd die verstrijkt. In haar poëzie put de dichteres uit het geheugen en vertaalt haar onderwerp met kleurschakeringen in tint van licht en donker. De titels refereren vaak onmiddellijk aan haar poëtisch vertrekpunt, een opgeslagen herinnering. Reizen in het geheugen worden reizen in ruimte en tijd. Aan ieder gedicht lijkt wel een verhaaltje verbonden. Als lezer kan je er alleen maar naar raden. De bundel ‘Onder de maretak’ kent allerlei toonaarden. Zowel direct als indirect, omfloerst en nevelig, flamboyant als uitdagend, meeslepend of boordevol enthousiasme. Soms wordt een vers uitgefluisterd met verstilling en verstomming, dan weer neemt de dichteres geen blad voor de mond. Haar lyriek is zowel impressionistisch als expressionistisch, met de bedrieglijke schijn van een spontaan elan en vertolkt met de nodige aandrift. De toonaard klinkt ernstig niet ernstig, de ondertoon vaak guitig. Maar de gedichten blijven steeds autonoom en sluiten anekdotiek uit. Haar poëzie is geen reconstructie van de realiteit maar wordt zelf werkelijkheid. Maar laat ik nu even de titel van mijn lezing belichten.’ De zes ayatana’s in de poëzie van Marie-Jo Gobron. Ayatana is de Pali-term voor zintuig. Het Pali is een taal, nauw verwant aan het Indo-europese Sanskriet en vermoedelijk de lingua franca waarmee in de vroegste tijden het Boeddhisme werd verkondigd en verspreid over het Indische continent en Zuidoost Azië. Het Pali en het Sanskriet zijn nauw verwant aan het hedendaags Iraans of Perzisch. Volgens de Boeddhistische psychologie bestaan er zes zintuigen, de vijf bekende en de geest. Elk zintuig wordt in verband gebracht met een gewaarwording: de ogen met het zien, de oren met het horen, de tong met het proeven, de neus met het ruiken, het lichaam met de tastzin en de geest met zijn neigingen. De kunstenares leeft in een goed beheer van die zintuigen. Ze verfijnt het gebruik ervan. Om een gedicht te schrijven beroept de dichteres zich op het geheugen van haar gewaarwordingen, indrukken en beroeringen, een geheugen zonder sentimenteel residu of existentieel stof. Deze ervaringen, gefilterd in het labo van de geest, worden bouwstenen, die resulteren in pure poëzie.
2
De boeddhistische psychologie onderscheidt grote en kleine geest. De kleine geest verliest zich in negatieve gevoelens, die de waarneming van de zes ayatana’s blokkeert: blind van woede en liefde is blind. Maar de geest kan zichzelf overstijgen door helder inzicht en concentratie. De grote geest staat open langs de kanalen van zijn waarneming. Als ik de boeddhistische leer in één woord zou samen vatten, dan koos ik voor ‘gewaarzijn’. Het Boeddhisme handelt over gewaarzijn. Niet gewaarzijn van iets in het bijzonder, maar over gewaarzijn zelf. gewaarzijn wil zeggen wakker, alert zijn en in contact staan met wat er van moment tot moment gebeurt. De wereld zien door kinderogen. Marie-Jo Gobron wil eveneens haar realiteit ervaren met de openheid van een kind, een ervaring die voor iedereen is weggelegd, als je je geest maar verfijnt en weet te besturen. In “Kinderjaren”:
Hazewind in zoveel dromen, speer en roos in hart en nier, vrucht ten deel en nooit verboden vier ik ’t kind dat mij nu siert en in ‘Bede’: Kon ik als kind naar mens en dingen blijven staren zodat mij nooit geen wezen als een volwassene aanziet.
In de poëzie van Marie-Jo Gobron bestaat een levendige en interactief samenspel tussen de zes zintuigen, synesthesie genaamd. In de psychologie is het een constante verbinding tussen waarnemingen en voorstellingen uit verschillende zintuigsferen. In de linguïstiek het verbinden van woorden uit verschillende zintuigsferen. Net deze synesthesie maakt de poëzie van Marie-Jo Gobron zo alert en levensecht. Zij ziet wat ze ziet, hoort wat ze hoort en als ze proeft proeft ze. Haar geest staat open in een kinderlijke ontvankelijkheid. En tijdens het schrijfproces legt de dichteres de kleine geest stil. Ze schakelt hem uit. Weinig geest, vertelde de kunstenares mij, veel sensibiliteit. De ongeremde en vrije liefde voor de zintuiglijke wereld getuigt van een persoonlijke inleving en een directe participatie in de werkelijkheid. Haar gedichten stralen de vreugdevolle levensspiritualiteit uit van dit directe zien in nauwe betrokkenheid met de dingen. De dichteres bevolkt haar gedichten met dieren: een aal in de vijver, gapende baarzen, de glimmende vis van de eerste lach, een watersleep van talingen, garnalen in een kindernet, kreten van raven, een druipende kat en een muis door twee vingers geplukt, de adder in de eigen schoot, de wrevelige krekel, de hazewind in zoveel dromen en een veulen met veel goud beladen. Marie-Jo Gobron raapt uit de natuur op voor haar gedichten. In haar poëzie is er een cascade van zintuiglijke waarneming, ingekleurd door oprechte menselijke emoties. De dichteres brengt een vuurwerk van sensaties, een waar klank- en lichtspel van sensuele gewaarwordingen, indrukken en beroeringen. Een lust voor oog en oor, met verrukkelijke
3
aroma, in aaibare woorden gebracht. Een indringend boeket van geuren, met een aanstekelijk smaakpalet. In de lusttuin van haar gedichten ruiken we de bloemen en kruiden temidden de planten en bomen. De rode klanksneeuwbessen, de treurviolet, de novemberbarbaarse clematis, de bedauwde seringen, de roomkleurige rozen, de ingebeelde geur van chrysanten achter een vensterraam, het donderkruid en de heksenwortel, de ceder en de vaderlijke cipres. We slapen op een anemonen bed en horen de rode klank van de salvia, en… alle zinnen worden slingerplanten. Marie-Jo Gobron dompelt ons onder in een kleurenbad. Maar ook muziek trilt doorheen de verzen en raakt ons trommelvlies. We proeven een ‘Smakelijke Stilte’, titel van een gedicht uit de bundel. De aaibaarheidsgraad van de gedichten is groot en het tasten naar een taal wordt een aanstekelijk genot. M.J. Gobron is een liefdesdichteres. Maar met vele geliefden. Haar liefde kent geen grenzen en bestrijkt niet alleen het domein van de sensualiteit en de erotiek. Uit haar poëzie spreekt een onmiddellijke en directe liefde voor alle levende wezens en voor alle stoffelijk dingen of voorwerpen: voor de mieren, de zandkorrels en de kosmos. Het gaat om een nieuwsgierige en kinderlijke liefde, door enthousiaste ontdekkingsdrift gedreven. Haar poëtisch programma is eenvoudig: haar poëzie gaat over alles, niets is haar te min. Ze kent daarin geen voorkeur noch afkeer. Marie-Jo Gobron ontdekt de wereld en ze houdt ervan. Ook de cultuur beleeft ze zinnelijk. In de poëzie van Marie-Jo Gobron klinkt de enigmatische lokroep van de verte met zijn mysteries en raadsels. We bezoeken historische plaatsen zoals Brugge, Lissewege en een lach is nooit ver weg. Maar ook de melancolie van treinen en stations duikt op, zoals in het gedicht ‘Spleen’ met als locatie Denderleeuw; op weg voor een vreemde vivisectie te Luik en wat als een veelbelovend liefdesliedje met Lozevisserswoorden begint, eindigt abrupt in: ‘het ravijn van een kreet midden in / voor een muis door twee vingers geplukt. We zeilen door Latijnse meren, en volgen Don Juan van Palma naar Verona. We zien Tanagrabeeldjes, terracotta’s uit Beotië, we treuren bij het horen van het smartelijke joodse Kol Nidree. En later sleept een Sardane, Spaanse liefdesdans, ons mee. De klank in de poëzie van Marie-Jo Gobron is bijzonder muzikaal. Namen van mysterieuze meisjes dwalen als deuntjes door de gedichten: Belle Annabelle Annabel Lee, Alicia, Marjorie, Roosmarie van Alkmaar, Veronica en Violine. Maar in haar poëzie weergalmt ook muziek: de bolero van de hitte, een divertimento, een tergende cello, een nobel vocaal, een suite voor moeder, een Largo van Haendel, het spel van de klavecimbel, een strijkkwartet, een hobo en een anjelier. De dichteres herkent haar gevoelens zo ze opduiken, omdat ze oplettend is in haar zuivere waarneming; ze aanvaardt wat ontspringt in haar bewustzijn. Ze laat de dagelijkse realiteit in haar leven toe en zoekt geen ontsnapping. Ze is niet escapistisch maar dompelt zich in het leven onder. Ze laat zich niet meeslepen door blinde lust. Zo zwerft ze van kleine geest naar grote geest: uit het dagdagelijkse plukt ze het reële. En in haar confrontatie met de omwereld zoekt ze eerder de realiteit en niet zozeer diepgang of betekenis. Ze pelt geen ajuin op zoek naar de kern. De dichteres lijkt eerder te denken, wie niet zoekt, die vindt wel iets. Eigenlijk denkt de dichteres het niet denken. Zo ontstaat
4
smetteloze poëzie, niet vervuild door emoties of sentiment. Haar poëzie, wild of sereen, trilt en zindert van Verlichting en werkt daardoor aanstekelijk. In haar liefde voor de wereld vertolkt de dichteres een scala aan menselijke gevoelens als medeleven, inleving en medemenselijkheid, zo moeilijk te verwoorden in poëzie. In ‘Suite voor moeder’ schenkt de dichteres haar adem aan een oude vrouw, die in haar geheugen haar eigen oude moeder is. Ze vertolkt het menselijk leven, niets is haar vreemd; zwangerschap, het opgroeiend kind, ziekte, ouder worden en de dood van de geliefde in het sobere maar niettemin droevige ‘Afscheid’, waar de sombere en dreigende beeldkeuze ons treft. Vogelverschrikkers draaien dol voor blinde vogels Landlopers kruisen zijn wegen Geruisloos. Maar in ‘Smakelijke stilte’ proeven we een roezige irish-coffee en in “Blues” klinkt het aldus: Mijn hashpijp en mijn beer. Mijn sofa, een bak bier! …Lady sings the blues. In gedichten als ‘Momentopname’, ‘Vreemde bloemen’, ‘Vijf onder nul’ brengt de dichteres zenpoëzie. In ‘Momentopname’ – de titel spreekt voor zich – legt de dichteres in een echt elan het ogenblik van een lichtflits vast. Levendig vertolkt wegens geënt op een beroering en tegelijk bevroren in een verstild moment. De stijl van deze gedichten is elliptisch en wordt vaak in één magistraal ritme geuit. Zoals bij een haiku. Maar iets langer. Die puurheid in de waarneming maakt haar gedichten vrij tijdloos en klassiek-niet-klassiek. Eveneens gaat de dichteres een bondgenootschap aan met de seizoenen en de natuur. Vaak worden haar gedichten doorkruist door ethische of filosofische mededelingen en levenswijsheid. De dichteres zingt met vele stemmen. Ze beschikt hiervoor over een onuitputtelijk en gevarieerd arsenaal aan stijlmiddelen. Haar spel met de taal, de humor en de ironie vergen een grondig onderzoek. Maar niet hier en niet nu. Er zijn de verrassende en verfrissende vondsten maar ook de verlokkelijke archaïsmen en anachronisme met steeds een sterke beeldspraak, aangrijpend, speels, snijdend of indringend en niet te vergeten …de synesthesie. Er zijn de talrijke stijlfiguren met onder meer, de allegorieën, de onomatopeeën, de asyndetische vergelijkingen, de inversies, de omgekeerde woordvolgorde, de prolepsis, de repetitie, het parallellisme, de hyperbolen, de ellipsen, de retorische vraag, de paradoxen, de zelfcorrectie, de eufemismen, de zeugma’s en de litotes. Ook de genres zijn talrijk: de mythe, het sprookje, de legende, de ballade, de elegie, de mijmering, de reflectie, de agressie, het bevel in de gebiedende wijs, de bewuste beïnvloeding van de lezer, de retorische vraag, de aanspreking, en de satire. De genres lopen in de bundel door elkaar heen, en zelfs binnen het gedicht wisselen de stemmingen.
5
Ik ga in op het gedicht ‘Hoog Bezoek’, waarin zich een glimlach ontwikkelt en een lach galmend de gewijde stilte doorbreekt. De titel, hoog Bezoek, roept een directe vraag op. Hoog bezoek, kerk of adel? Werkelijk hoog bezoek, want in het tweede vers brengt de dichteres de oplossing. Ik merk op dat in het eerste vers de dichteres het standpunt van de regen inneemt, vanuit een verrassende hoek trouwens. De tweede strofe is wat enigmatisch: Lissewege lispelt tussen zand (van de zee uit de derde strofe) en mieren (vermoedelijk in de buik). Het derde vers klinkt wat idyllisch en bereidt daarom uitstekend de vierde strofe voor door het kontrast van toon in een gemeenzame opmerking: onze zee in pastoorshof. En hier opnieuw een tegenstelling qua stemming: totaal onverwachts duikt een erotisch beeld op: met haar wier, schoon afgelikt en haar golven – dienstig ras – averechts in ’t gras. Ironie breekt door: wieren staan voor beharing en de dienstige golven voor de vrouwelijke sekse. En de beroemde toren van Lissewege, het woord toren wordt niet gebruikt, wordt een fallus. Het gedicht doet me denken aan de gekke zigzag van de knalgele bliksemstaart uit een schilderij van de Franse schilder Georges Seurat Le Cirque, uit 1899. Volgens de Franse essayist Alexandrian de uitbeelding van de lach in de schilderkunst. Ironie schept een afstand tussen gedicht en werkelijkheid en brengt een schrandere en vernuftige afstand. Ze doorbreekt het schijnbaar descriptief karakter en suggereert, brengt sfeer. Daarnaast verhoogt de ironie de instandhouding van het communicatieve aspect tussen gedicht en lezer. In het gedicht wordt namelijk iets anders meegedeeld dan de feitelijkheid van de woorden laat vermoeden. Haar ironisch arsenaal bevat de paradoks, de tegenstelling, de leugen, de woordspeling en de onzin of de nonsens. Er is het spel met homoniemen, geijkte uitdrukkingen en zegswijzen uit de volksmond alsook het gebruik van een taal uit een ander zijnsgebied, spreektaal, kerkelijke taal, kindertaal, met associatieve opeenvolging van woorden, namen en uitdrukkingen. Er is het spel met vervormingen of afleidingen van één bepaald woord, spel met zinconstructies die verwarring stichten en dubbelzinnigheden teweeg brengen. Marie- Jo Gobrons spel met de taal is functioneel, staat in dienst van een stemming en verhindert dat een gedicht te descriptief, te allusief zou worden. Elk gedicht gaat immers uit van een verhaaltje dat origineel verwoord moet. Maar als lezer ken je het verhaaltje natuurlijk niet. Toch voel je op de achtergrond een reëel uitgangspunt. En de betovering wordt nooit verbroken. De dichteres verplaatst zich vaak in een andere persoon, in een dier of zelfs een in een aspect van de levende natuur. Zoals, ‘Aarde ben ik’ in Het Beste Deel (9) en in Hemelvaart (53): ik, aarde, van dit winterstom bezit ontheven, klim langs de mast van ongerepte dag als vaandel op de hemel.
6
Personificatie heet het in de linguïstiek en in het Boeddhisme inlevingsvermogen: een bevrijdende meditatietechniek. In de poëzie van Marie-Jo Gobron komen velen aan het woord. De dichteres vertelt vaak als een klein en ondeugend meisje. Alice in Wonderland. Ze vertolkt haar poëtische mededeling met de eenvoud en schijnbare argeloosheid van een kinderversje, maar sprookjes hebben soms iets wreeds. Marie-Jo Gobron verkent in haar poëzie het terrein van de liefde. Van het sensuele naar het serene, van de bedwelming naar de overrompeling en de berusting. De dichteres bezingt de erotiek in vele zangen: aanvallend, bedaard, bedwelmend, met kreten en gefluister, opgewonden, wellustig en zinnenprikkelend, mild ironisch in de onafscheidelijke wisselstroom van pijn en genot. In de liefde neemt en geeft men: haar zang en tegenzang klotsen als tamme golven. Soms gaat van de erotiek een dreiging uit: Uit voorbijtrekkende kooien, lokken me leeuwengeuren mee/ naar donkergelaarsde bossen/ en bronzen vree. (Zomercircus). Dat liefde een wrange nasmaak kan hebben lezen we in het wrede ‘Sardane’. Ook de herinnering aan de liefde wordt gecultiveerd. Ontrouw leidt tot onmacht en woede, ten slotte tot inzicht en aanvaarding. Uit ‘Onmacht’: Ik wens haar stuk, voel mij een stier, doch faal en stoot in ’t niet. Marie-Jo Gobron schrijft haar poëzie in een zelfde heldere taal als de Franse 16d’eeuwse renaissancedichteres Louise Labé, genaamd La Belle Cordière, die ze vooraan in de bundel citeert. Je vis, je meurs, je me brule et me noye j’ay chaut estreme en endurant froidure: (…)Ainsi amour inconstamment me meine; Et quand je pense avoir plus de douleur; Sans y penser je me trouve hors de peine. Naast de gecodeerde liefde uit de Renaissance was er ook de vrije liefde, die ondergedompeld was in een volks erotisch pantheïsme, van nature heidens en beschreven door Rabelais. Over Labé, tijdgenote van Rabelais, schrijft de Franse essayist Etiemble gevat: “le seul thème qu’elle prétende illustrer c’est celui de l’amour qui réduit l’être entier en cendres plus ardentes que la volupté même.” Dit gevoelen trilt ook na bij Marie-Jo Gobron. Marie-José Gobron is een liefdesdichteres maar haar poëzie vertrekt niet vanuit een romantisch wereldbeeld met zijn wortels in de negentiende eeuw. Zij idealiseert de romantische liefde niet, die berust op fantasie, iets onbereikbaars inhoudt en tot zelfmoord leidt. Ik citeer uit ‘Onterende vangst’: ‘Liefdesverhalen zijn nauwelijks garnalen in een kindernet’.
7
Dus geen roze romantiek van la Martine noch de zwarte romantiek van Gerard de Nerval met “La melancolie du soleil noir”. De poëzie van Marie-Jo Gobron vertolkt eerder de zintuiglijke-erotische liefde van de achttiend’eeuwse franse Verlichting, de tijd van Diderot en de ‘Roman Libertin’. Deze liefde is ongebreideld, ongeremd en gericht op het bijna louter lichamelijk sensuele in een feest van de zintuigen. Ze is eveneens gehuld in een volledige seksuele vrijheid. Maar de Verlichting kent ook zijn zwarte kant met de pornografische nihilist markies de Sade. En de weg van Sade’s sombere donjon in Lacoste naar de burcht van Blauwbaard in sprookjesland is klein. Blauwbaard heeft nooit bestaan. Daarom kan hij ook nooit sterven. Hij is een archetype. Blauwbaard is de titel van een mooie ballade, waarin de dichteres in het vel kruipt van Blauwbaard. De dichteres beleeft de vreselijke erotische avonturen ter plekke. Zo kan ze hem neutraliseren Ook de Don Juan van Mozart (Don Juan Indachtig) behoort tot de verlichting. Ze benadert hem vanuit vrouwelijk standpunt, zonder gevoelens van jaloersheid, maar met een lichte zweem van verdriet, gedragen door berusting. Waar elke kus nog natrilt/ in de beproefde poriën/ waar eigen geur bewaard bleef/ in menige vacht. Het gedicht met de duidende titel ‘Climax’, waarmee de bundel trouwens aanvangt, vertrekt van een ervaring als kind: de overrompelende overweldiging door het heelal, de hete zon, de lucht, de hitte en de wolken. In het franse taal omschrijft de uitdrukking een ‘un viol par la nature’ dit indringend gevoel. Het beeld van de zwarte hoorn wijst erop dat het niet gaat om teder minnespel, douce violence’. De kern van de ervaring wordt in een sterk lichamelijk beeld weergegeven met de eenheid tussen ik en natuur, in het geweld van de penetratie. En op de ervaring van de naakte werkelijkheid valt niet af te dingen. Het gaat om een erotisch moment waarop de wereld zich een kwartslag draait. Maar de conclusie van de ervaring sluit de wijsheid van het aanvaarden in zich: van eb en vloed, van komen en gaan: ‘het zout van de wee en het schuim van de lach’. Of in ‘Goud en: ‘Bij overspel van late zon, droom ik badend in driftig water, de golven boetseren een eeuwig komen en gaan.’ Liefde leidt uiteindelijk tot versmelting en overgave, gezien de dwingende kracht. De overgave blijkt de enige goede keuze. In de film “Le vent de la nuit” (1999) van de franse regisseur Philippe Garrel zegt een personage: “Quand on fait l’amour, on est très seul. Quand on fait l’amour très fort, on est très seul. C’est justement parce qu’on est seul qu’on fait un.” De vrijheid ligt in het verlies van het zelf. En alles is dan met elkaar verbonden. De Chinese zenmeester PAI CHANG schreef: Als je je realiseert dat er geen verband bestaat tussen de zintuigen en de buitenwereld, word je ter plekke verlicht. Maar er bestaan geen verlichte mensen. Er bestaat alleen verlicht handelen. En voor Marie-Jo Gobron is dit ongetwijfeld Verlicht schrijven. Brussel, maart 2001, Luc R.C. Deleu, Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte (V.U.B.)