De ateliers voor kinderen en jongeren in het KMMA Kiezen voor een humane en gevoelsmatige benadering Le corps est un instrument capable d’enregistrer toutes les variations, mobilisant émotions et affects, et avec eux plaisir ou déplaisir. Ensuite et seulement ensuite, l’intelligence peut fonctionner, le discours peut émerger. T.Yvon (1) Context Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika - ook wel museum van Tervuren genoemd - is eigenlijk een onderzoekcentrum waaraan een openbaar museum is verbonden. Elk wetenschappelijk departement van het instituut (Culturele Antropologie, Afrikaanse Zoölogie, Geologie en Mineralogie, Geschiedenis en Land- en bosbouweconomie) is vertegenwoordigd in de tentoonstellingszalen. Momenteel is de renovatie van het Museum aan de orde. Deze renovatie zal verscheidene jaren in beslag nemen en beoogt zowel een inhoudelijke heroriëntatie als een nieuwe museale vormgeving. Het Museum wil zijn rol als getuige van het koloniale verleden van België blijven vervullen. Tegelijk moet de instelling ook een open venster worden op het Afrikaanse continent gisteren en vandaag, en uitgroeien tot een interculturele ontmoetingsplaats. De educatieve ateliers De Educatieve en Culturele Dienst van het Museum creëert en organiseert nu al tien jaar ateliers voor kinderen (vanaf 4 jaar) en jongeren. Met de huidige ateliers willen we belangstelling opwekken voor de culturele, economische, ecologische en politieke eigenheden van historisch en hedendaags Afrika. Uitgangspunt is het Museum en de wijze waarop Afrika er in zijn culturele en natuurlijke diversiteit wordt voorgesteld. Streefdoel is het stimuleren van meer respect voor niet-westerse culturen. Ook de kritische reflectie over de NoordZuidrelaties en over de plaats van Afrika in de wereld van vandaag staan centraal. Het jonge publiek Kinderen en jongeren bezoeken onze ateliers meestal in het kader van schoolactiviteiten. Dit jonge publiek vertegenwoordigt ongeveer 15 % van het totale aantal bezoekers. In verhouding tot de klassieke geleide bezoeken zijn er viermaal meer ateliers en hun aantal blijft zienderogen toenemen. 25 % van de ateliers worden bijgewoond door kinderen uit het kleuteronderwijs, 53 % door kinderen uit het basisonderwijs en 22 % door kinderen uit het secundair onderwijs (cijfers voor 2002). Tot nog toe slaagden erg weinig musea erin de leeftijdsgroep van 14 tot 20 jaar ertoe te brengen een museum te bezoeken of deel te nemen aan educatieve activiteiten. Maar al te vaak laten musea dit publiek stilzwijgend links liggen. De oorzaken van dit fenomeen zijn velerlei: problemen op het vlak van de organisatie wat de school zelf betreft, een ‘moeilijk en vaak weinig gemotiveerd publiek’, enz. Het zou ongetwijfeld bijzonder interessant zijn dieper in te gaan op de discussie hierover. We stellen vast
dat het type van de in het KMMA uitgedachte ateliers voor deze leeftijdsgroep duidelijke resultaten oplevert. De evaluaties zijn erg positief en de discussies met leraren van het secundaire onderwijs zetten ons ertoe aan op de ingeslagen weg verder te gaan. Aanvullende vormingsstrategieën - verstandelijk en gevoelsmatig De op school gehanteerde leermethodes steunen hoofdzakelijk op het geschreven en het gesproken woord. Dankzij dit type van cognitieve benadering verwerkt het kind er gegevens en informatie. In onze ateliers schenken we een belangrijke plaats aan de gevoelsmatige ervaring: de objecten uit het Museum worden gebruikt om de jonge bezoeker te sensibiliseren, hem toe te laten van houding te veranderen, hem de blik te openen door verder te gaan dan de dagelijkse ervaring en door hem stof tot nadenken aan te reiken. Van groot belang is ook het smeden van banden tussen het museum dat vragen oproept en de school die om antwoorden vraagt. Vanuit deze optiek kan het museum op een originele en complementaire wijze bijdragen tot de educatieve taak van de school (2). Momenteel streven we tevens naar het intensiveren van de contacten met de onderwijzers, niet alleen om hun de ateliers voor te stellen, maar ook om samen strategieën voor partnerschappen uit te werken (studie van de schoolprogramma’s, atelierdossiers ‘vóór en na’ bestemd voor de leerlingen, evaluatie van de ateliers door de onderwijzers en door de leerlingen, …). Interactiviteit… Musea die begaan zijn met hun educatieve opdracht doen meer en meer een beroep op interactiviteit om gevoelsmatige ervaring bij kinderen te stimuleren. De Discovery Rooms zijn een goed voorbeeld van deze multi-sensoriële vorming. Deze modules doen een beroep op de zintuigen en stimuleren de deelname van de bezoeker die ze kan ‘manipuleren’. (3). In onze ateliers gebruiken we naast visuele en auditieve middelen onder meer ook de ‘manipulatie’ om de emotie en de gevoeligheid van de kinderen te stimuleren. Niettemin wordt het gebruik hiervan altijd in banen geleid door een begeleider die de gegevens aanvult en in hun context plaatst. Zo wordt vermeden dat de nadruk te veel op zuivere recreatie zou liggen. Ontspanning heeft natuurlijk haar plaats in onze ateliers maar mag de vorming die centraal staat in onze activiteiten niet naar de achtergrond dringen. Voorts vervingen we de voorwerpen uit de verzameling of de stukken uit de vitrines die niet mogen aangeraakt worden door minder waardevolle objecten. Zo krijgt de jonge bezoeker de kans om deze zaken aan te raken (bijv. zoölogische specimens) en te gebruiken (bijv. voorwerpen uit het dagelijkse leven). In sommige ateliers worden de kinderen zelf acteurs en nemen ze deel aan het dagelijkse leven of aan belangrijke gebeurtenissen. Het zich verplaatsen in een situatie wordt in de hand gewerkt door decors die de werkelijkheid suggereren of een beroep doen op de fantasie, al naargelang de gekozen thema’s en de beoogde leeftijdsgroepen.
De uitdagingen van de vertolker De vertolker of ‘gids’ toont de weg (gidsen) maar zet ook aan tot communiceren. Hij dient telkens opnieuw zijn interventies in vraag te stellen en aanpassingen te maken in functie van zijn eigen gevoeligheden en van de reacties van zijn jonge publiek. Vaak is de vertolker geneigd de wetenschappelijke kant van zijn uiteenzetting te benadrukken wat het begrijpen in de weg kan staan en de belangstelling en het plezier van zijn publiek soms afzwakt. Een creatieve interpretatie die zich richt tot de verbeelding van elke bezoeker is zeker meer motiverend (4). Deze onophoudelijke invraagstelling is bovendien verrijkend voor de tussenpersoon die op deze manier niet in een automatische en vervelende herhaling vervalt. Nochtans heeft deze noodzakelijke flexibiliteit haar grenzen, aangezien elk atelier een vooraf bepaalde structuur heeft en een rode draad volgt waarmee de vertolker rekening dient te houden. Indien deze structuur te strak is (timing op de minuut af, ‘voorgekauwde’ tekst, …), kan het zijn dat alle spontaneïteit, creativiteit, verbeelding, emotie en vraagstelling verdwijnt. Een goed evenwicht tussen de soepele creativiteit van de tussenpersoon en de educatieve structuur van de activiteiten komt niet vanzelf tot stand. De Afrikaanse culturele bemiddelaar In de onderwerpen aangekaart in de ateliers staan hedendaagse Afrikaanse volkeren centraal. Het is dan ook logisch dat de jonge bezoekers de mogelijkheid krijgen vertegenwoordigers van deze volkeren ook echt te ontmoeten. In sommige ateliers vertegenwoordigen deze tussenpersonen hun eigen cultuur en treden ze op als spilfiguren. Momenteel werken vier Afrikanen mee aan deze ateliers. Ze zijn afkomstig uit verscheidene Afrikaanse landen en onderhouden regelmatig contact met hun land van oorsprong. Een goede tussenpersoon dient zich te kunnen verplaatsen op het niveau van de kinderen en moet een goed contact met hen bewerkstelligen. Ook moet hij erin slagen de informatie over te brengen en te vertellen over de levenswijzen die in min of meerdere mate verschillen van wat in België gangbaar is. Een andere ‘uitdaging voor de vertolker’ (zie supra) schuilt in het kunnen nemen van voldoende afstand ten opzichte van de cultuur van oorsprong om ze te kunnen voorstellen aan een jong publiek. Zang, muziek en dans helpen natuurlijk om boodschappen over te brengen en dragen veel bij tot de gedeelde momenten. Vaak zijn de Afrikanen die voor de ateliers werken muzikanten of acteurs, anderen zijn evenvoudigweg leraar of moeder. Het is ook belangrijk dat de tussenpersoon zich bewust is van het belang van zijn werk. Hij moet voor ogen houden dat hij bijdraagt tot het doorbreken van bepaalde vooroordelen en stereotypen die in onze multiculturele samenleving vaak worden doorgegeven. Het uitdenken en de keuze van de activiteiten dienen voort te vloeien uit een nauwe samenwerking tussen de ontwerpers van de ateliers en de culturele tussenpersoon. De middelen die ter beschikking worden gesteld zijn velerlei. In de ateliers wordt voorrang gegeven aan discussie en krijgen de kinderen de tijd en de kans vragen te stellen. Soms speelt de culturele tussenpersoon de rol van een belangrijk personage uit het atelier. Hierbij dient men zich af te vragen tot waar dit type van rollenspel kan gaan zonder te vervallen in het karikaturale. Het kan inderdaad verleidelijk zijn voor de vertolker om zijn uiteenzetting te richten op het sensationele of op het
anekdotische en meer indruk te maken door het verhaal op te smukken of te dramatiseren.
Tot besluit Als men uitgaat van het principe dat het museum niet bestaat voor de er tentoongestelde objecten maar voor de bezoekers, dan moet alles in het werk worden gesteld opdat de jongere, tijdens een bezoek van enkele uren, zich het ‘leven’ kan voorstellen van de objecten waar hij kennis mee maakt. Ieder object, of het nu verband houdt met de natuur of met cultuur, heeft een eigen leven geleid dat men moet trachten te ontdekken. Het aanvoelen van de ‘ziel der dingen’, zoals Freeman Tilden het formuleerde, wekt een emotie op en laat sporen achter. Zonder de traditionele methoden te verwerpen die efficiënt kunnen zijn voor een bepaald publiek, en rekening houdend met de context van het Museum van Tervuren, zijn we ervan overtuigd dat de combinatie van een gevoelsmatige en zintuiglijke benadering van de objecten evenals het menselijke contact dat vrijheid en een buitengewoon vermogen tot aanpassing veronderstelt, hun efficiëntie bewijzen. Brigitte Cornet Verantwoordelijke van de educatieve activiteiten voor kinderen Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (1) Yvon T. is attaché bij de dienst Conservation-Musée, en belast met de ontwikkeling van het patrimonium, Caen (2) Vadeboncoeur G. Le Musée et l’école: de la collaboration au partenariat in Le musée, un lieu éducatif - Musée d’art contemporain de Montréal, 1997 (3) Zie het boek van Bélanger L. L’interactivité au musée, guide pratique - Musée de la civilisation, Québec,1998 (4) Petit J-M in La Lettre de l’OCIM nr. 61, p.15, 1999 Tekst gepubliceerd in het tijdschrift « L’invitation au Musée » nr. 2, april 2003, Uitgegeven door het Ministère de la communauté française.