David Gibbins
Menora
1 denk dat we op iets kostbaars gestuit zijn!’nnnnnnnnnnnnnnnnn nJack Howard keek van de kaartentafel op naar de minaretten van Istanbul die aan de skyline te zien waren, en vervolgens richtte hij zijn blik naar het voordek schuin beneden hem, waar de opgewonden kreet vandaan was gekomen. Hij legde snel de kaartpasser neer die hij zojuist had gebruikt en stapte de brugvleugel op om beter te kunnen kijken. Hij was de hele dag al gespannen geweest, tegen beter weten in hopend dat vandaag de grote dag zou zijn, en nu ging zijn hart als een bezetene tekeer van opwinding. Toen hij zag wat er aan de hand was draaide hij zich om en liet zich, steunend op zijn handen, langs de stalen leuningen van de drie trappen helemaal naar beneden glijden, naar het gangboord aan de bakboordkant van het schip. Enkele seconden later bevond hij zich tussen de bemanningsleden op het voordek, waarbij zijn blauwe visserstrui nogal opviel tussen alle overalls met op de rug het logo van de IMU, de International Maritime University. ‘Goed. Wat hebben we gevonden?’ Voor de crew-chief antwoord kon geven kwam een van de duikers in een baaierd van wit schuim aan bakboord aan de oppervlakte. Jack leunde over de verschansing en zag hoe de duiker het mondstuk van zijn regulateur uitspuwde en een kleine hoeveelheid perslucht in zijn trimvest blies. ‘Het is Venetiaans,’ riep hij buiten adem naar boven. ‘Ik weet het zeker. Ik heb de merktekens gezien.’
‘I
20
De duiker liet de lucht uit zijn vest ontsnappen en verdween weer onder de golven. Jack keek naar de sliert luchtbellen die omhoog rees vanuit zijn uitademventiel en dat van de drie andere duikers die het hijsplatform naar de oppervlakte begeleidden. Het was een operatie waar nogal wat gevaren aan verbonden waren, aangezien de Sea Venture haar positie moest zien vast te houden terwijl er aan de oppervlakte een stroming van vijf knopen stond. De kleinste schommeling in die stroming kon tot gevolg hebben dat de duikers en hun kostbare lading zouden afdrijven in de richting van een van de drukste scheepvaartroutes ter wereld. Het zonlicht weerkaatste glinsterend op de golven – Jack kneep zijn ogen halfdicht en in zijn verweerde, gebruinde gelaat verschenen nog meer rimpels toen hij zijn aandacht op de plaats gericht hield waar de duiker onder water was verdwenen. Achter hem kwam de machinerie op het voordek met veel geratel en gezoem in actie, en de kraan knikte onder het gewicht van zijn lading iets naar voren. Langzaam en onverbiddelijk kwam de kabel vanaf de dertig meter onder het wateroppervlak gelegen zeebodem omhoog, om vervaarlijk te kreunen toen de stroming vat kreeg op de last. De bemanningsleden die langs de reling stonden leken hun adem in te houden toen de kabel centimeter voor centimeter krakend omhoogkwam. Even later werden de vier kettingen, die elk aan een hoek van het platform waren bevestigd, zichtbaar en wist Jack dat ze het gered hadden. De Sea Venture was zodanig gepositioneerd dat ze met bakboord naar de lijzijde van de stroming was gekeerd, min of meer evenwijdig aan de kustlijn van de oude stad, terwijl het hijsplatform nu werd beschermd door het vrij diep in het water liggende vaartuig. In het donkere water begon zich een langwerpige vorm af te tekenen. Jack voelde de vertrouwde steek van opwinding, de adrenalinestoot die hij altijd op dit soort momenten onderging. Ondanks het feit dat hij aanwezig was geweest bij enkele van de belangrijkste archeologische vondsten die ooit waren gedaan, werd hij bij elke nieuwe ontdekking nog steeds overvallen door een enorme opwinding. Zelfs het meest alledaagse voorwerp kon een geheel nieuw venster op het verleden openen, realiteit verschaffen aan gedenkwaardige gebeurtenissen waar alleen nog obscure mythen en geschiedschrijving aan herinneren. Terwijl hij gespannen toekeek – de handen rond de reling geklemd – kwamen de vier duikers bij de hoeken van het platform aan de oppervlakte, dat het volgende moment tot vlak boven de golven werd gehesen. Toen de bemanning zag wat er midden op het platform lag, klonk er een schor gejuich. Maandenlange planning en tal-
21
loze dagen waarop men vierentwintig uur per etmaal in de weer was geweest hadden eindelijk resultaat opgeleverd. ‘Bingo.’ De crew-chief keek Jack grinnikend aan. ‘Je had weer eens helemaal gelijk.’ ‘Zonder jullie inspanningen zou het nooit gelukt zijn.’ Het was een groot stuk geschut, een glanzend bronzen kanon met een lengte van minstens een meter of twee, waarvan de bovenkant was ontdaan van de dikke, in de loop der eeuwen ontstane laag vuil, en nu glom hij dan ook als goud. Jack zag onmiddellijk dat het een vroeg type was: de rijkelijk van versieringen voorziene achterkant liep uit in een achthoekige loop. Hij had dit soort kanonnen, dat over het algemeen uit de zestiende eeuw dateerde, eerder gezien – aan boord van het vlaggenschip van koning Hendrik de Achtste, de Mary Rose, dat tentoongesteld werd in Portsmouth, terwijl hij ze ook in scheepswrakken van de Spaanse armada had aangetroffen. Maar dit kanon zag er een stuk ouder uit, veel ouder. Toen de kraan zijn last langzaam over de reling tilde en behoedzaam op het voordek liet zakken, liep Jack er met grote passen naartoe om het eens wat beter te bekijken, terwijl de nieuwsgierige bemanning links en rechts van hem opdrong. Hij negeerde de klodders modder die door de waterstraal van het kanon afgespoten werden, hurkte neer en stak bijna eerbiedig zijn hand naar het bronzen voorwerp uit. ‘De leeuw van Sint-Marcus,’ zei hij. ‘Het is inderdaad Venetiaans.’ Hij wees naar het reliëf op het achterdeel van het kanon. De afbeelding was onmiskenbaar: een gevleugelde, naar voren blikkende leeuw met een bladerkrans om, een van de machtigste symbolen van het middeleeuwse Europa. Hij liet zijn vingers over het embleem glijden, en liet ze vervolgens in de richting van de loopknop zakken. Plotseling bracht hij zijn andere hand omhoog en gebaarde het bemanningslid met de slang dat hij zijn straal iets opzij moest richten. ‘Ik zie een gieterijteken,’ zei hij opgewonden. ‘Vlak voor het zundgat.’ ‘Het is een jaartal.’ De crew-chief boog zich over Jack heen en schermde zijn ogen af tegen de scherpe gloed. ‘Anno domini. Gevolgd door Romeinse cijfers. Ik kan ze nauwelijks onderscheiden. M, C, D…’ ‘1453!’ riep een van de anderen. ‘Mijn god,’ merkte Jack kalm op. ‘De Grote Belegering.’ Hij hoefde over dat jaartal geen verdere uitleg te geven; het belang ervan was er tijdens de vele briefings die hij gegeven gehad bij de bemanning ingeramd. 1453. Het jaar waarin de grootste confrontatie tussen Oost
22
en West had plaatsgevonden, een titanenstrijd op dit kruispunt tussen Europa en Azië. Het jaar van de laatste doodssnik van het Romeinse rijk, waarvan het grondgebied nu gekrompen was tot deze ene opstandige kaap, schamele resten van een gebied dat vijftienhonderd jaar eerder zijn hoogtepunt had gekend, toen Rome over het grootste gedeelte van de bekende wereld had geheerst. Een ogenblik lang voelde Jack een huivering van energie toen hij zijn hand op het koude metaal van het kanon legde. Hij keek langs de loop in de richting van de stad, waarvan de minaretten en de koepels als een met juwelen bezet kleinood uit een luchtspiegeling omhoog rees. Hij stond nu in rechtstreeks contact met de geschiedenis zélf, werd in de historie ondergedompeld met een directheid waar een geschiedenisboek niet tegenop kon. Na enkele ogenblikken kwam hij overeind en strekte hij zich uit, waarbij zijn lange, slanke gestalte boven het overgrote deel van de bemanningsleden uitstak. ‘Het is een stuk veldgeschut dat voor belegeringen werd gebruikt en veel zwaarder dan de tegen personen gerichte achterladers die op schepen uit deze periode werden gebruikt. Ik vermoed dat we hier te maken hebben met een van de kanonnen die door sultan Mehmet II en zijn Ottomaanse Turken zijn ingezet tegen de verdedigingslinies rond de stad.’ Hij gebaarde naar de kust, waar de resten van de Byzantijnse muren langs de oever nog net zichtbaar waren, waarvan het indrukwekkende karakter door aardbevingen en de moderne ontwikkeling nog verder was gereduceerd. ‘De Ottomanen hebben waarschijnlijk elk kanon gebruikt waarop ze de hand konden leggen. Deze is eerder dat jaar in Venetië gegoten, en daarna waarschijnlijk tijdens een zeegevecht of door piraten buitgemaakt, om vervolgens tegen de bijeengedreven Byzantijnse strijdkrachten achter die muren te worden ingezet, waaronder de Venetianen zelf. De Turkse media zullen dit prachtig vinden.’ Terwijl de bemanning weer aan het werk ging, keek Jack nog eens opnieuw naar het embleem op het kanon. Net als zijn eigen Engelse voorouders, zeekapiteins en ontdekkingsreizigers die alle uithoeken van de globe hadden bezocht, waren de Venetianen maritieme avonturiers die hun tentakels over de gehele mediterrane wereld hadden uitgestrekt en daarbij zelfs een uit kooplieden bestaande kolonie hier in Constantinopel hadden gesticht. Maar hun wereld was er een van handeldrijven en winst maken, en had niets met imperialisme of veroveringen te maken. En toch waren ze verantwoordelijk voor een van de grootste misdaden uit de geschiedenis van de menselijke beschaving, een misdaad die Jack hierheen had doen trekken en waarvan hij
23
vastbesloten was die vóór het einde van deze expeditie te doorgronden. Terug op de brug ging Jack weer op zijn stoel achter de kaartentafel zitten en rolde zijn mouwen op. Tijdens deze vroege zomerochtend was het nog enigszins koel geweest, maar nu begon de zon – terwijl de zeenevel verdween – snel krachtiger te worden. Hij keek naar Tom York, de senior-gezagvoerder van de IMU, een keurig geklede grijsharige man die net overlegde met de eerste officier van het schip, een recentelijk benoemde Est die over uitstekende referenties beschikte en aan de Russische hogere zeevaartschool was afgestudeerd. York wierp Jack een enthousiaste blik toe en gebaarde met zijn hoofd in de richting van het brugvenster van waarachter hij het tafereel op het voordek had gadegeslagen. ‘Van een afstandje zou ik zeggen: midden vijftiende-eeuws.’ York was zijn succesvolle carrière begonnen bij de Royal Navy, waar hij artillerieofficier was geweest, en had daarna een expertise op het gebied van vroeg scheepsgeschut ontwikkeld die bij IMU-projecten van essentieel belang bleek te zijn. ‘Ik kan haast niet wachten om het eens van dichtbij te bekijken. Uit de beginperiode dat er aan boord van schepen kanonnen werden gebruikt. Maar voor ons te laat.’ Jack knikte. ‘1453 om precies te zijn. Bijna tweehonderdvijftig jaar te laat. We zijn op zoek naar iets dat lang voordat er op zee kanonnen werden ingezet is gebruikt. Het is een grandioze vondst en ik wil bij de bemanning geen anticlimax veroorzaken, maar we hebben nog een lange weg te gaan voor we bij de kruistochten uitkomen.’ Jack tuurde in gedachten verzonken naar de kust, waarbij zijn uitzicht korte tijd werd belemmerd door een afgeladen veerboot die gevaarlijk dicht langs de vindplaats van het kanon passeerde. In de fosforescerende glinstering die in haar kielzog zichtbaar was wekte de stad op de achtergrond de indruk op een wolk te zweven, als een soort hemelse luchtspiegeling. Het was een van die ultieme beelden uit de geschiedenis, een palimpsest van de belangwekkendste beschavingen die de wereld ooit had gekend. Voor Jack was het als een dwarsdoorsnede van een archeologische vindplaats, alleen lag dit niet laagsgewijs boven op elkaar, maar liep hier alles door elkaar, was de loop der geschiedenis met van alles vermengd geraakt en was niets scherp omlijnd. Op het alleronderste niveau bevonden zich de verbrokkelde en gebarsten restanten van de muren van Constantinopel, die aanvankelijk ontworpen waren door keizer Constantijn de Grote toen hij in de vierde eeuw na Christus zijn hoofdstad hiernaartoe verplaatste en
24
Rome in de steek liet, dat vervolgens steeds verder in verval raakte. Boven de muren verhieven zich de hellingen van de veel oudere Griekse akropolis van Byzantium, een naam die nog voortleeft in de term waarmee het christelijke rijk van de middeleeuwen dat in Constantinopel was gevestigd wordt aangeduid, en waarvan de geschiedenis teruggaat tot het oude Rome. En daar weer bovenop verhief zich de uitgestrekte pracht van het Topkapi-paleis, het middelpunt van de stad die door de Ottomaanse Turken Istanbul werd gedoopt nadat ze in 1453 Byzantium hadden verslagen en al snel tot het schitterende hart van de machtigste staat van de middeleeuwse wereld werd. Hoger nog, boven de weinige houten huizen van het oude Istanbul uit, verhieven zich de minaretten en de veelheid aan koepels van de Hagia Sofia, ooit de grootste van alle christelijke kathedralen in het oosten, maar na 1453 een heilige plaats van de islam. En ergens, wist Jack, bestond de mogelijkheid – wellicht – dat er onder de uitgestrekte stad bewijsmateriaal te vinden moest zijn van een migratie uit de ochtendstond der geschiedenis, van kolonisten uit een vroeg ontwikkelde beschaving die uit hun citadel in Atlantis waren gevlucht nadat die door een zondvloed in het oostelijk deel van de Zwarte Zee onder water was komen te staan. Hij kon zich nauwelijks nog voorstellen dat het alweer een halfjaar geleden was dat hij en Katya in de labyrintachtige achterafstraatjes van de stad waren verdwaald. Het was een periode geweest van opperste vreugde, gekoesterd in de ontdekking die je maar één keer in je leven doet, maar ook een tijd van leegheid en verlies. Voor Katya was het de verpletterende waarheid over haar vaders rijk van het kwaad, een onthulling die ondanks Jacks talloze pogingen zwaar op haar drukte, en ertoe had geleid dat ze naar Rusland was teruggekeerd om leiding te geven aan een hernieuwde poging om de illegale handel in oudheidkundige voorwerpen te bestrijden. Voor Jack was het gevoel van persoonlijk verlies heviger geweest, en hij had er nog steeds last van. Ze waren samen geweest toen de zoektocht naar Peter Howe uiteindelijk werd afgeblazen. Hij was al sinds zijn jeugd met Howe bevriend geweest, en Jack moest aan hem denken zodra hij Tom York zag, die met zijn been trok, een gevolg van hetzelfde vuurgevecht dat Howe het leven had gekost. Jack had erop gestaan aan boord van de Sea Venture te blijven tot de zoektocht boven Atlantis zou worden beeindigd. Nog dagen erna had hij het gevoel dat zijn ambities samen met het wrak van de Seaquest op de bodem van de Zwarte Zee waren begraven, dat hij het recht niet had om tijdens zijn zoektocht naar avontuur het leven van anderen op het spel te zetten. Het was Katya
25
die ervoor had gezorgd dat geleidelijk aan, naarmate ze zich tijdens hun lange dagen in elkaars gezelschap in Istanbul in de geschiedenis van Byzantium hadden ondergedompeld, zijn zelfvertrouwen weer een beetje was teruggekeerd. Ze had hem zover weten te krijgen dat hij zijn jeugddroom weer was gaan koesteren, een droom van hem en Peter Howe, een droom over een legendarische verdwenen schat die, nadat Jack en Katya op het vliegveld afscheid van elkaar hadden genomen, hem volledig in beslag had genomen, een droom die Jack terug had geleid naar het punt waar hij zich nu bevond. ‘Het is me gelukt!’ Jack kwam met een schok uit zijn trance en haastte zich naar de bron van het lawaai in de navigatieruimte achter de brug. In het verduisterde interieur zag hij dat de consoles met radar- en plaatsbepalingsapparatuur opzijgeschoven waren om plaats te maken voor een complexe opstelling met allerlei elektronische instrumenten die rond een uitzonderlijk groot computerscherm waren geplaatst. En daartussenin, zich volkomen onbewust van Jacks aanwezigheid, zat een verweerde man met donker haar en de lichaamsbouw van een rugbyspeler, de blik aandachtig op het scherm gericht en met op het hoofd een koptelefoon die van diverse antennes was voorzien. ‘Goed dat je eindelijk eens wat gewicht bent kwijtgeraakt,’ zei Jack. ‘Anders hadden we je hier moeten uitgraven.’ ‘Wat?’ Costas Kazantzakis wierp hem een ongeduldige blik toe en richtte zijn aandacht vervolgens weer op het scherm. Jack herhaalde de woorden nog eens, maar nu een stuk harder. ‘Oké, oké.’ Costas deed de koptelefoon af en leunde, ondanks de weinige ruimte die hij had, achterover. ‘Tja, goed, ik heb het overgehouden aan die keer dat ik me een weg door die onderwatertunnel moest schrapen. De littekens ervan heb ik nog. Het enige goede dat uit dat project is voortgekomen, is het feit dat de goden van Atlantis me hebben gewaarschuwd dat ik wat minder calorieën tot me moet nemen.’ Costas draaide zijn hoofd wat verder opzij en keek naar Jacks onder de modder zittende trui. ‘Ben je weer aan het spelen geweest?’ ‘Belegeringskanon. Venetiaans. 1453.’ Costas gromde iets en drukte het volgende moment snel de koptelefoon weer op zijn hoofd, terwijl op het scherm een caleidoscoop aan kleuren verscheen. Jack keek bijna teder toe hoe zijn vriend geheel opging in zijn werk. Costas was een briljante, inventieve technicus die aan het MIT – het Massachusetts Institute of Technology – was afgestudeerd in onderwatertechniek en sinds de oprichting van de IMU –
26
nu ruim een decennium geleden – Jack op talloze van zijn avonturen had vergezeld. Zijn wetenschappelijke inzicht en harde feiten vormden een perfecte aanvulling op Jacks archeologie. Costas had helemaal niets met het complexe weefsel van de geschiedenis en de onzekerheden van interpretaties. Wat hem betrof waren de enige belangrijke problemen die, die door een wetenschappelijke aanpak konden worden opgelost, en als bepaalde dingen ophielden te functioneren werd het alleen maar complexer. ‘Wat is er aan de hand?’ Er was nog iemand anders in de deuropening verschenen, een man die zich vervolgens naast Jack wurmde, waarbij onmiddellijk moet worden opgemerkt dat hij een vrij omvangrijk lichaam had. Maurice Hiebermeyer leek voortdurend met een dun laagje zweet bedekt, ondanks zijn ruimvallende korte broek en open shirt. Jack draaide zich half om en knikte hem heel even toe. ‘Ik denk dat Costas dit spul eindelijk aan de praat heeft gekregen.’ Jack wist wat er nu zou komen. Hiebermeyer was gisteravond per helikopter vanuit het Archeologisch Instituut in Alexandrië ingevlogen, als een roofvogel die op zijn prooi neer duikt, in de hoop dat Jack – nadat hij tot de conclusie zou zijn gekomen dat de problemen van het doen van opgravingen in de haven van Istanbul onoverkomelijk waren – vooruit zou blijven kijken. Ze hadden voor het laatst met elkaar gesproken op het dek van de Sea Venture, een halfjaar geleden, toen Hiebermeyer een opmerkelijke nieuwe vondst ter sprake had gebracht, een oeroud schrift uit de necropolis met mummies waar ook het Atlantis-papyrus was gevonden. Daarna had hij de IMU onophoudelijk met telefoontjes en e-mails bestookt. Hij frunnikte wat aan de map die hij bij zich had. ‘Jack, we moeten…’ ‘Dat zal nog even moeten wachten.’ Jack wierp de ietwat gezette Egyptoloog een opgewekte glimlach toe. ‘Het is hier ongelooflijk spannend en ik moet me concentreren. Sorry, Maurice. Even wachten tot dit achter de rug is.’ Hij draaide zich weer naar het scherm om en Hiebermeyer deed er het zwijgen toe. ‘Ja!’ Het scherm rimpelde van de kleurschakeringen en de twee mannen schoven nog wat dichter naar Costas toe om beter te kunnen zien. Ze keken naar een videobeeld, een felverlichte grijze massa met in het midden een mechanische grijparm. ‘We zitten nu bijna zestien meter onder de zeebodem, op eenenvijftig meter absolute diepte ten opzichte van onze huidige positie.’ Cos-
27
tas deed de koptelefoon af en leunde onder het spreken iets naar achteren. ‘Over een paar seconden gaat het beeld automatisch over op sonar en komt de fret weer terug op de lijn.’ ‘Fret?’ Costas keek Hiebermeyer verontschuldigend aan en overhandigde hem een plastic model dat hij als een talisman had vastgehouden, een vreemde cilindrische vorm die enige gelijkenis vertoonde met het op afstand bediende vaartuig dat ze hadden gebruikt om de neolithische nederzetting in de Zwarte Zee aan een nader onderzoek te onderwerpen. ‘Dit op afstand bediende geval combineert enkele functies: het is zowel een onderwaterstofzuiger als een sonarapparaat dat tot ín de zeebodem kan doordringen,’ verklaarde hij enthousiast. ‘Het wordt via een soort navelstreng vanuit hier aangestuurd en kan zich met de grootst mogelijke precisie een weg door het sediment boren, waarbij het beelden terugstuurt die even scherp zijn als een MRI-scan. Momenteel is het bezig om door een laag terrigeen sediment heen te komen, tonnen van dat spul, dat door erosie is gevormd en van het vasteland in het water is gegleden. We bevinden ons aan de rand van de vaargeul die in de Bosporus is uitgeslepen, maar zelfs hier bevinden zich enorme hoeveelheden sediment, verschillende meters per eeuw. Als we ook maar enige kans willen hebben datgene te vinden waarnaar we op zoek zijn, zullen we behoorlijk diep moeten gaan. Het gewicht van die ketting heeft ervoor gezorgd dat het nog dieper begraven is komen te liggen.’ ‘Aha, de ketting,’ mompelde Hiebermeyer. ‘Help het me herinneren.’ Jack boog zich naar een gele zeekaart van de wateren rond Istanbul die aan de wand naast Costas was bevestigd. Op die kaart was hun positie duidelijk gemarkeerd: aan de rand van de riviermonding die dwars door de stad liep, waarvan de bochtige, kromzwaardachtige vorm de kaap afbakende waarop Byzantium was gebouwd, en op die manier een van de indrukwekkendste natuurlijke havens ter wereld vormde. Voor de oude Grieken was dit Chrysoceras, de Gouden Hoorn, alsof een reusachtige mythische stier in de Bosporus vast was komen zitten terwijl hij moeizaam op weg was naar de Zwarte Zee, een beeld dat de drie mannen – bij wie de vele beeltenissen van stieren waarmee ze in Atlantis waren geconfronteerd nog vers in het geheugen lagen – bepaald niet ontging. Jack pakte een potlood en trok een dunne lijn over de ingang van het estuarium. ‘Tijdens de Byzantijnse periode werd de Gouden Hoorn in tijden van crises afgesloten door een gigantische ketting van
28