DATABANK EFFECTIEVE JEUGDINTERVENTIES Werkblad beschrijving en beoordeling interventies Nederlands Jeugdinstituut/NJi
Ik (r) ook niet Samenvatting Doel Het lespakket ‘Ik (r)ook niet’ beoogt het beginnen met roken door jongeren tegen te gaan door jongeren van het basisonderwijs voor te bereiden op de invloeden die op hen af zullen komen op het voortgezet onderwijs op het gebied van roken. Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door leerlingen van groep 7 en 8 in het basisonderwijs. Aanpak Het lespakket Ik (r)ook niet bestaat uit een docentenhandleiding, zes informatiebladen, een knipblad en een video/dvd. Ik ( r )ook niet is een lessenserie voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. De lessenserie bestaat uit zes lessen, waarvan drie lessen voor groep 7 en drie lessen voor groep 8. Mocht de docent in een van de groepen meer dan drie lessen willen geven, dan worden daarvoor extra lessuggesties gedaan. Ik ( r )ook niet is de eerste stap van de leerlijn voor roken ontwikkeld door STIVORO. De leerlijn loopt tot de derde klas van het voortgezet onderwijs en zorgt voor een regelmatig terugkeren van het onderwerp roken in het onderwijs. In de handleiding staat beschreven hoe de leerkracht aan de slag kan met de groep. De leerlingmaterialen zijn geschikt om verwerkingsopdrachten naar keuze uit te voeren en te illustreren, zoals spreekbeurten, werkstukken of presentaties. Materiaal Het lesprogramma bevat een docentenhandleiding, informatiebladen waar kinderen informatie vinden die ze nodig hebben voor het maken van een werkstuk, spreekbeurt of presentatie, een knipblad die ze kunnen gebruiken ter verfraaiing van de werkstukken en een video, getiteld ‘live and let live’. Dit is een film voor de leerlingen, waarin dieper wordt ingegaan op hoe iemands mening over roken wordt beïnvloed door zijn omgeving. Onderzoek effectiviteit Het lesprogramma is onderzocht in een gerandomiseerd experiment. Het lesprogramma heeft effect. Het effect van het lesprogramma wordt niet gelijk behaald net na de lessen, maar ongeveer een jaar later in de brugklas. Leerlingen op scholen die de interventie hebben gehad in groep 7 en 8 van de basisschool blijken in de brugklas minder vaak te zijn gaan roken dan leerlingen op controlescholen. Verder ervaren zij minder sociale druk en hebben positievere attitudes ten aanzien van niet-roken dan de controleleerlingen. Ook de intentie heeft om niet te roken is groter. De wijze waarop het lesprogramma is gebruikt door de leerkracht heeft invloed op het effect. De leerlingen van de leerkrachten die de lessen zo goed mogelijk volgens de handleiding van
1
het lesprogramma gegeven hebben eventueel met gerichte aanvullingen, scoren beter op de gedragsdeterminanten van roken en op het rookgedrag zelf.
2
1. Toelichting naam van de interventie Met 'Ik ( r ) ook niet' wordt de norm uitgedragen dat kinderen in het basisonderwijs niet roken. In het lespakket worden leerlingen bewust gemaakt van de niet-roken norm en weerbaar gemaakt hun mening over niet-roken uit te dragen. De bedoeling van het lesprogramma is om deze norm vast te houden in het voortgezet onderwijs. De titel verwijst tevens naar een massamediale campagne van STIVORO gericht op het in positieve zin beïnvloeden van de beeldvorming van jongeren over niet-rokers. Deze campagne werd van 1998 – 2001 gevoerd onder de naam 'Maar…. ik rook niet!'.
2. Doel van de interventie ‘Ik (r)ook niet’ beoogt bij te dragen aan het voorkomen dat jongeren beginnen met roken De volgende concrete doelen zijn geformuleerd voor de basisschoolleerling. De basisschoolleerling: - is voorbereid op de sociale druk die op hem/haar af zal komen om te gaan roken wanneer zij het voortgezet onderwijs betreden. - weet welke gevolgen roken heeft voor de gezondheid. - heeft een eigen mening omtrent (niet) roken. - heeft de intentie om niet te gaan roken geuit. - heeft inzicht in de factoren die de mening over roken beïnvloeden - heeft de vaardigheid om voor de eigen mening uit te komen, namelijk dat hij/zij niet wil roken.
3. Doelgroep van de interventie Ik (r) ook niet is bedoeld voor leerlingen van groep 7 en 8 in het basisonderwijs. De intermediaire doelgroep wordt gevormd door docenten die de lespakketten gebruiken. Prevalentie en spreiding Het percentage rokers onder jongeren neemt sterk toe met de leeftijd. Slechts 8% van de 10 en 11 jarigen heeft wel eens gerookt. Rond 12 jarige leeftijd, wanneer jongeren naar het voortgezet onderwijs doorstromen, neemt het roken echter sterk toe. Zo heeft 17% van de 12 jarigen, 27% van de 13 jarigen en 41% van de 14 jarigen wel eens gerookt. Dit loopt uiteindelijk op naar 58% onder 16jarigen (TNS-NIPO, 2008). Verschillen tussen jongens en meisjes zijn te verwaarlozen. In 2008 werd in het VMBO beduidend meer gerookt (55%) vergeleken met HAVO (38%) en VWO (32%) (% wel eens gerookt; TNS-NIPO, 2008).
Indicatie- en contra-indicatiecriteria In de documentatie over Ik (r) ook niet zijn geen specifieke indicatie- of contra-
3
indicatiecriteria aangegeven. Toepassing bij etnische groepen ‘Ik (r)ook niet’ is niet speciaal ontwikkeld voor jeugdigen of gezinnen met een allochtone achtergrond. Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) die bedoeld zijn allochtone groepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
4. Omschrijving van de interventie 4.1 Methodiek Ik (r)ook niet is een lesprogramma voor kinderen in groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Ik (r)ook niet bestaat uit zes lessen, waarvan drie lessen voor groep 7 en drie lessen voor groep 8. In les 1 en 2 van groep 7 wordt aandacht besteed aan de belangrijkste schadelijke stoffen in tabaksrook en de gevolgen ervan voor de gezondheid. De leerlingen verzamelen daarover informatie en verwerken deze in de vorm van een werkstuk of een muurkrant. In les 3 bespreekt de leraar met de leerlingen welke keuzes hun ouders hebben gemaakt ten aanzien van wel of niet roken. Welke keuzes zouden de leerlingen maken? Ter afsluiting van de lessen in groep 7 nemen de leerlingen een niet-roken afspraak mee naar huis die daar samen met de ouders kan worden ingevuld en ondertekend. In de eerste en tweede les van groep 8 krijgen de leerlingen antwoord op de vraag hoe het komt dat mensen roken terwijl ze weten dat het slecht is voor de gezondheid. Als verwerking maken de leerlingen allerlei campagnemiddelen waarin zij uiting geven aan hun mening dat zij niet willen gaan roken. In de derde les gaan de leerlingen oefenen in het uitspreken van en volharden in die mening. Dat doen zij door middel van een rollenspel. De leerlingen ontvangen aan het eind van de lessenserie een certificaat Ik rook niet. Duur en frequentie van de lessen: De lesduur varieert van 50 – 75 minuten per les. In groep 7 drie lessen en in groep 8 drie lessen. Het verdient de voorkeur om de drie lessen te verspreiden over drie a vier weken, zodat de leerlingen voldoende tijd hebben om met de lesstof aan de slag te gaann. Protocol / handleiding Het lesprogramma bevat: - een docentenhandleiding - informatiebladen waar kinderen informatie vinden die ze nodig hebben voor het maken van een werkstuk, spreekbeurt of presentatie - een knipblad die leerlingen kunnen gebruiken ter verfraaiing van de werkstukken - een video, getiteld ‘live and let live’. Dit is een film voor de leerlingen, waarin dieper wordt ingegaan op hoe iemands mening over roken wordt beïnvloed door zijn omgeving.
Locatie van uitvoering De interventie wordt op school uitgevoerd.
4
4.2 Onderbouwing: probleem- of risicoanalyse Kenmerken risico of probleem Roken is een belangrijke oorzaak van het ontstaan van kanker, hart- en vaatziekten en longziekten. Tabaksverslaving begint voor de meeste rokers nog steeds in de periode dat men op de middelbare school zit. Slechts 8% van de 10 en 11 jarigen heeft wel eens gerookt. Rond 12 jarige leeftijd neemt het roken echter sterk toe. Zo heeft 17% van de 12 jarigen, 27% van de 13 jarigen, 41% van de 14 jarigen wel eens gerookt. Dit loopt uiteindelijk op naar 58% onder 16 jarigen. Verschillen tussen jongens en meisjes zijn te verwaarlozen. in 2008 werd in het VMBO beduidend meer gerookt (55%) vergeleken met HAVO (38%) en VWO (32%) (% wel eens gerookt; TNS-NIPO, 2008). In groep 7 van de basisschool hebben kinderen nog nauwelijks enige kennis van de verslavende werking en gezondheidsrisico's van tabaksgebruik, en hebben zij nog geen expliciete mening gevormd over het zelf gaan roken. De intentie om niet te gaan roken is nog niet uitgesproken. Met risico of probleem samenhangende factoren Het al dan niet beginnen met roken is afhankelijk van een groot aantal al dan niet met elkaar samenhangende factoren. Uit het beschikbare prospectieve onderzoek blijkt dat de nu bekende factoren een bescheiden voorspellende waarde hebben en dat dit minder wordt, naarmate de follow-up periode langer wordt (Pieterse & Willemsen, 2005).Toch is wel wat te zeggen over determinanten. De vroege fasen van beginnen met roken (initiatie en experimenteren) worden vooral door sociale factoren bepaalt, zoals het aantal rokende vrienden en invloed van de ouders (Pieterse en Willemsen, 2005). De sociale groep waarin jongeren zich bevinden is een belangrijke factor om al dan niet te beginnen met roken (Kimberly, 2003). Algemeen wordt verondersteld dat de invloed van vriendjes gaandeweg de overhand krijgt en uiteindelijk het meest voorspellend is voor rookgedrag (Conrad et al., 1992). Houding en rookgedrag van ouders hebben grote invloed op het al dan niet beginnen met roken van hun kind (Den Exter Blokland et al., 2004). Kinderen waarvan beide of een van de ouders roken lopen meer risico om zelf te beginnen. Ook kinderen waarvan de ouders niet duidelijk uitdragen dat zij niet willen dat hun kind begint met roken lopen een verhoogd risico. Daarnaast zijn cognitieve factoren belangrijk, met name het hebben van een anti-roken houding en gezondheidsverwachtingen (weten dat roken slecht is) (Tyas & Pederson, 1998; Derzon & Lipsey, 1999) Hoe positiever de houding ten opzichte van roken hoe groter de kans dat een kind begint met roken (Stead, Hastings & Tudor-Smith, 1990). Ontvankelijkheid (susceptibiliteit) is een belangrijke determinant van beginnen met roken (Unger, 1997). Het is dan ook belangrijk dat kinderen op tijd een negatieve attitude ontwikkelen ten aanzien van roken, zich duidelijk tegen het roken uitspreken en leren hoe zij kunnen omgaan met negatieve invloeden vanuit hun sociale omgeving. Als een kind eenmaal met experimenteren is begonnen, bepalen erfelijke factoren voor een belangrijke mate of hij/zij regelmatig roker wordt.
4.3 Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak
5
Koppeling risico/probleem - doelen - aanpak Hoe jonger men begint te experimenteren met sigaretten hoe groter de kans dat men regelmatig roker wordt (Conrad, Flay & Hill, 1992). De kans dat men regelmatig roker wordt is relatief klein, als men de adolescentieperiode ‘rookvrij’ is doorgekomen. Rookpreventieprogramma’s dienen dan ook primair gericht te zijn op de leeftijdgroepen waar roken nog relatief zeldzaam is (tot 14 jaar) en beogen uitstel van het experimenteren en voorkomen dat experimenteren overgaat in regelmatig roken. ‘Ik (r)ook niet’ richt zich daarom op jongeren uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs. De te beïnvloeden determinanten van beginnen met roken zijn attitudevorming en sociale invloeden. Beïnvloeden van de attitude Om een attitude te kunnen vormen is kennis nodig. Kinderen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs weten nog weinig over roken.‘Ik (r)ook niet’ richt zich dan ook op het bijbrengen van kennis bij deze kinderen. Om kinderen een attitude te laten vormen over roken wordt met ‘Ik (r)ook niet’ twee lessen in groep 7 besteed aan de belangrijkste schadelijke stoffen in tabaksrook en de gevolgen ervan voor de gezondheid. De leerlingen verzamelen daarover informatie en verwerken deze in de vorm van een werkstuk of een muurkrant. Door kinderen kennis over de negatieve effecten van roken bij te brengen zullen zij een negatievere houding krijgen ten aanzien van roken, wat de kans dat zij beginnen met roken verkleint. Beschermen tegen omgevingsinvloeden Het programma is gebaseerd op de sociale invloedbenadering afkomstig van McGuire’s Persuasive communications theory en Evans’ Theory of psychological inoculation (Conner & Norman, 2005). Deze benadering maakt vooral gebruik van normatieve educatie en training van vaardigheden om weerstand te bieden aan roken. De kinderen leren in de les om hoogrisico situaties om te gaan roken te herkennen en worden zich bewust van de invloed van media, leeftijdsgenoten en familie. De benadering richt zich ook op het aanleren van vaardigheden om te weigeren en maken van afspraken om niet te gaan roken. In de zesde les gaan de leerlingen oefenen in het uitspreken van en volharden in die mening. Dat doen zij door middel van een rollenspel. De leerlingen ontvangen aan het eind van de lessenserie een Ik rook niet certificaat. In de derde les in groep 7 wordt in ‘ik (r)ook niet’ aandacht besteed aan het eventuele rookgedrag van de ouders middels een interview. Ter afsluiting van de lessen in groep 7 nemen de leerlingen een niet-roken afspraak mee naar huis die daar samen met de ouders kan worden ingevuld en ondertekend. ‘Ik (r)ook niet’ richt zich op het bewustmaken van kinderen van de sociale invloed van hun omgeving door in de eerste twee lessen in groep 8 aandacht te besteden aan de vraag hoe het komt dat mensen roken terwijl ze weten dat het slecht is voor de gezondheid. De leerlingen krijgen informatie over de factoren die hun mening kunnen beïnvloeden. Als verwerking maken de leerlingen zelf campagnemiddelen waarin zij uiting geven aan hun mening dat zij niet willen gaan roken. Hiermee worden de kinderen minder ‘susceptible’ (ontvankelijk) gemaakt voor de negatieve invloeden. Een tweede theoretisch uitganspunt is de social norms theory die stelt dat gedrag van mensen in belangrijke mate wordt bepaald door de perceptie van hoe anderen leden van de sociale groep zich gedragen (Marks & Miller, 1987; Gibbons et al., 1995; Perkins, 2003). Hierbij geldt dat mensen de neiging hebben om risicogedrag van anderen te overschatten (jongeren denken dat de meerderheid rookt). Als jongeren mensen dat rookgedrag de norm is en wijdverbreid, is de kans groter dat zij zelf ook gaan roken. Het is belangrijk om deze mispercepties te corrigeren. Daarom wordt in de les aandacht besteed aan het corrigeren van foute opvattingen over het aantal rokers onder volwassenen en adolescenten,
6
Samenvatting werkzame ingrediënten ‘Ik (r)ook niet’ heeft twee werkzame ingrediënten: het beïnvloeden van de attitudevorming en het bewustmaken van en omgaan met sociale invloed.
4.4 Eisen begeleiding, uitvoering en kwaliteitsbewaking Eisen ten aanzien van uitvoering en begeleiding Docenten hebben voor het totale pakket voor groep 7 en 8 zes lesuren van 50 – 75 minuten nodig om ‘Ik (r)ook niet’ naar behoren uit te voeren (zonder voorbereidingstijd). De voorbereidingstijd bedraagt ongeveer 15 minuten per les. Naarmate men de lessen vaker heeft gegeven is minder voorbereidingstijd nodig. Om de belasting voor de docenten zo gering mogelijk te laten zijn is de docentenhandleiding zodanig opgesteld dat hij of zij er met weinig voorbereiding goed mee aan de slag kan. Daarom is geen docententraining ontwikkeld Overige eisen ‘Ik (r)ook niet heeft de sterkste effecten wanneer het lespakket in zijn geheel volgens de handleiding wordt uitgevoerd. De wijze van kwaliteitsbepaling wordt verder bepaald door de uitvoerder. Om docenten hiervan meer bewust te maken wordt met het lespakket een factsheet meegestuurd waarin de effecten en voorwaarden voor effectiviteit beschreven staan.
5. Overige voorwaarden voor toepassing Indicatiestelling Voor de toepassing van de interventie is geen speciale indicatie vereist. Kosten van de interventie De kosten voor het lespakket ‘Ik (r)ook niet’ zijn €5, - incl. verzendkosten. De tijdsinvestering voor het geven van alle lessen kost een school zo’n 4 - 6 uur per leerjaar. Hierbij is voorbereidingstijd inbegrepen.
7
6. Samenvatting onderzoek effectiviteit 6.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit Ik (r)ook niet is middels een gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek in 2003 / 2004 onderzocht door TNO Kwaliteit van Leven bij leerlingen in groep 7 en 8 van het basisonderwijs (Crone et al., 2005). Voor het effectonderzoek werden 121 scholen per regio aselect toegewezen aan de interventieof controlegroep. In de interventiegroep doen 62 scholen mee en in de controlegroep 59. Respectievelijk zijn dit 1817 en 1.500 leerlingen. In de interventiegroep werden de eerste drie lessen van het lesprogramma in groep 7 gegeven en de overige drie lessen het jaar erna in groep 8. De controlescholen gaven hun normale lessen. De leerlingen vulden vijf keer een vragenlijst in. De laatste vragenlijst werd ingevuld als de leerlingen in de eerste klas van het voortgezet onderwijs zitten, ongeveer halverwege het schooljaar. De respons op de vragenlijsten was bevredigend (57% heeft aan alle metingen deelgenomen) en verschilde niet tussen de twee onderzoeksgroepen. De resultaten laten zien dat de interventiegroep aan jaar na afloop van het lesprogramma (dus in de brugklas van het VO) een significant grotere intentie had om niet te roken en dat er minder leerlingen begonnen waren met roken (OR=0.53; 95% BI=0.32-0.89). Hierbij was gecorrigeerd voor enkele verschillen tussen de onderzoeksgroepen op de voormeting. In de interventiegroep was het percentage rokers toegenomen van 2,5% naar 3,6% (verschil = 1,1%). In de controlegroep was het toegenomen van 3,2% naar 6,5% (verschil = 3,3%). De interventieleerlingen zeiden bovendien dat ze minder sociale druk ervoeren om te gaan roken en dat ze een meer positieve houding hadden ten aanzien van het niet roken en een hogere intentie om niet te gaan roken. TNO voerde tevens een proces-evaluatie uit (Crone et al., 2005). Hieruit bleek dat leerkrachten positief waren over het programma en wat ze ermee kunnen bereiken. Het minst positief was men over de tijdsinvestering en de mate waarin het programma aansluit bij de leefwereld van de leerlingen. Zij twijfelen het meest over of het hen zal lukken om leerlingen een eigen mening over roken te laten vormen. De lesonderdelen voor groep 8 worden minder vaak uitgevoerd dan die in groep 7. Uit een koppeling van procesgegevens aan de gegevens over effecten, bleek dat naarmate het lesprogramma vollediger door leerkrachten werd toegepast, de effecten groter waren. Belangrijk bleek dat zij zoveel mogelijk de handleiding volgden.
Samenvatting directe aanwijzingen effectiviteit
8
Het lesprogramma heeft effect. Het effect van het lesprogramma is behaald ongeveer een jaar later in de brugklas. Zo ervaren interventieleerlingen minder sociale druk en hebben positievere attitudes ten aanzien van niet-roken dan de controleleerlingen. Nog belangrijkere effecten zijn dat de interventiegroep een hogere intentie heeft om niet te roken en ze zijn ook daadwerkelijk minder gaan roken dan de controlegroep. De wijze waarop het lesprogramma is gebruikt door de leerkracht heeft invloed op dit effect. Verklaring ´sterrensysteem’ voor typering opzet: * = Veranderingsonderzoek; ** = (Quasi-) experimenteel onderzoek, niet in de praktijk; *** = (Quasi-) experimenteel onderzoek in de praktijk; **** = (Quasi-) experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up; °= Geen van de voorgaande alternatieven.
6.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit Buitenlandse studies Hwang e.a. (2004) hebben een meta-analyse gedaan naar de effecten van tabakspreventieprogramma’s voor adolescenten in de periode 1978 en 1997. In deze analyse hebben ze naar drie soorten programma’s gekeken: programma’s vooral gericht op sociale invloed, programma’s ook gericht op cognitief gedrag en programma’s gericht op levensvaardigheden. Hieruit komt naar voren dat de beste resultaten gevonden zijn met programma’s gericht op cognitief gedrag en gericht op levensvaardigheden. Programma’s gericht op cognitief gedrag (gebaseerd op de sociaal cognitieve theorie van Bandura) bestaan uit een sociale invloed component en een cognitief gedrag component (zoals probleem oplossen, zelf controle/eigen effectiviteit en coping vaardigheden). Een programma gericht op levensvaardigheden heeft een sociale invloed component, een cognitief gedrag component en component over affectieve vaardigheden (zoals zelfvertrouwen, algemene sociale vaardigheden). “Ik (R)ook niet” bestaat uit een sociale invloed component (bewustwording van sociale invloed) en ook uit een cognitief gedrag component (door te richten op coping vaardigheden: hoe ga ik om met sociale druk). Thomas & Perera (2006) hebben naar alle gerandomiseerde gedragsinterventies gekeken die gericht waren op de preventie van het beginnen met roken in het basisonderwijs en het voorgezet onderwijs. Zij vonden dat in de helft van de programma’s gericht op sociale invloed de interventieleerlingen minder rookten dan de controleleerlingen na de interventie. Uiteindelijk suggereren zij dat een sociale invloed strategie gecombineerd met andere strategieën (zoals verbeteren algemene vaardigheden, cognitief gedrag of community benadering) effectief zou kunnen zijn in het verbeteren van de effecten van niet-roken programma’s (echter verder onderzoek is noodzakelijk). “Ik (r)ook niet” combineert de sociale invloed component met een sociaal cognitieve component. Nederlandse studies soortgelijke interventies Uit een meta-analyse naar programma’s ter preventie van het gebruik van verslavende 9
middelen door jongeren bleek dat sociale invloed en intentie belangrijke factoren zijn via welke deze programma's invloed hebben op gedrag (Cuijpers, 2002). Ik (r)ook niet werkt in op deze factoren.
10
7. Toepassing (uitvoerende organisaties) De uitvoering van ‘Ik (r)ook niet' vindt plaats op scholen in het basisonderwijs. De afgelopen vijf jaar zijn 1600 lespakketten bij STIVORO afgenomen.
8. Overeenkomsten met andere interventies Andere rookpreventie-interventies die zich ook op de basisschool richten zijn: 1. De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) voor het basisonderwijs van het Trimbosinstituut. richt zich op de aspecten kennis, houding, gedrag, het maken van keuzes en het bieden van weerstand aan groepsdruk voor het basisonderwijs. De lessen over roken drinken en drugs richten zich op de aspecten kennis, houding, gedrag, het maken van keuzes en het bieden van weerstand aan groepsdruk. DGSG kent vele verschillende regionale toepassingen. 2. Het project 'Dat rookt niet!' van GGD West Friesland. Dit project bestaat uit een informatieve gastles over (niet gaan) roken voor leerlingen in groep 7 en 8 van het basisonderwijs. De informatieve gastlessen worden gegeven door 'peers': leerlingen uit klas 5 VWO.
9. Overige informatie Ontwikkelaar / licentiehouder STIVORO Postbus 16070 2500 BB Den Haag Telefoon: (070) 3120400 Materialen. Het lesprogramma bevat een docentenhandleiding, informatiebladen waar kinderen informatie vinden die ze nodig hebben voor het maken van een werkstuk, spreekbeurt of presentatie, een knipblad die ze kunnen gebruiken ter verfraaiing van de werkstukken en een video, getiteld ‘live and let live’. Dit is een film voor de leerlingen, waarin dieper wordt ingegaan op hoe iemands mening over roken wordt beïnvloed door zijn omgeving. De kosten voor het lespakket ‘Ik (r)ook niet’ zijn €5, - incl. verzendkosten. Verwijzingen en links Informatie over ‘Ik (r)ook niet’ is te vinden op www.stivoro.nl/professionals
11
10. Lijst met aangehaalde literatuur Conner, M., & Norman, P. (eds.). Predicting health behaviour. New York: Open University Press, 2005. Conrad, K.M., Flay, B.R., Hill, D. (1992). Why children start smoking cigarettes: predictors of onset. British Journal of Adddiction, 87, 1711-1724. Crone, M.R., Spruijt, R. Dijkstra, N.S., Willemsen, M.C., & Paulussen, T.G.W.M. Effectiveness of a smoking prevention program in elementary schools. In preparation. Crone, M.R., Dijkstra, N.S., Frissen, D., & Paulussen, T.G.W.M. (2005). De effecten van Ik ( r ) ook niet, Een lesprogramma voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Leiden: TNO. Cuijpers, P. (2002) Effective ingredients of school-based drug prevention programs: a stematic review. Addictive Behaviors, 27, 1009-1023. Derzon, J.H., & Lipsey, M.W. (1999). Predicting tobacco use to age 18: a synthesis of longitudinal research. Addiction, 94: 995-1006. Den Exter Blokland, E.A.W., Engels, R.C.M.E., Hale III, W.W., Meeus, W., & Willemsen, M.C. (2004). Lifetime parental smoking history and cessation and early adolescent smoking behavior. Preventive Medicine, 38, 359-368. Givvons, F.X., & Gerrard, M. (1995). Predicting young adults’ health risk behaviour. Journal of Personality and Social Psychology, 69: 505-517. Kimberly, K. (2003). Peers and adolescent smoking, Addiction, 98 (s1), 37–55. Madarasová, G.A., Stewart. R., van Dijk J.P., Orosová, O., Groothoff, J.W., & Post, D. (2005). Influence of socio-economic status, parents and peers on smoking behaviour of adolescents. European Addiction Research, 11, 204 - 209. Hwang, M.S., Yeagley, K.L., Petosa, R. (2004). A meta-analysis of adolescent psychosocial smoking prevention programs published between 1978 and 1997 in the United States. Health Education and Behaviour, 31: 702-709. Marks, G., & Miller, N. (1987). Research on the false-consensus effect: An empirical and theoretical view. Psychological Bulletin, 102, 72-90. Perkins, H.W. (2003). The Social Norms Approach to Preventing School and College Age Substance Abuse. San Francisco: Jossey-Bass Pieterse, M.E., & Willemsen, M.C. (2005). Ontstaan en voorkomen van rookgedrag bij jongeren. In: K. Knol, C. Hilvering, D.J.Th. Wagener, & M.C.Willemsen (Eds.). Tabaksgebruik: gevolgen en bestrijding, pp. 283-299. Utrecht: Lemma. Stead, M., Hastings, G., & Tudor-Smith, C. (1996). Preventing adolescent smoking: a review of options. Health Education Journal, 55, 31-54. Thomas. R. & Perera, R. (2006). School-based programs for preventing smoking. Cochrane Database of Systematic Reviews. Tyas, S.L., & Pederson, L.L. (1998). Psychosocial factors related to adolescent smoking: a critical review of the literature. Tobacco Control, 7: 409-420. Unger, J.B., Anderson, C., Stoddard, J.L., Nezami, E., & Chou, C.P. (1997). Identification of adolescents at risk for smoking initiation: validation of a measure of susceptibility. Addictive Behaviors, 22, 81-91.
12
Bijlage 1. Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek Scoor met dit formulier elke effectstudie apart. Licht de score bij een item eventueel toe. A. Waar en waarover de studie is uitgevoerd Kruis ‘ja’ of ‘nee’ aan
Ja
1
De studie is in Nederland uitgevoerd.
2
De betreft de hier beschreven, Nederlandse interventie (en niet een andere, soortgelijke interventie of een buitenlandse variant)
Nee
B. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 1
De meting is (mede) gericht op de doelen en de doelgroep van de interventie.
2
De meting is verricht met instrumenten die voldoende betrouwbaar zijn.
3
De meting is verricht met instrumenten die de doelen van de interventie valide operationaliseren.
4
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
5
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
6
De resultaten zijn met een adequate statistische techniek geanalyseerd en op significantie getoetst.
7
Er is een experimentele en een controleconditie.
8
Er is een follow-upmeting van minimaal 6 maanden na einde interventie.
9
De resultaten zijn duidelijk praktisch relevant.
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die goed vergelijkbaar is met de 10 dagelijkse praktijk van de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
Typering opzet: Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
°
Geen van de onderstaande alternatieven
*
Veranderingsonderzoek
**
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design (niet in de praktijk)
1-6 1-6 1-6 1-6 1-6 1-6
***
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk
1-6
7
1-6
7
**** Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk en met follow-up
13
8 8 7 7
9-10 9-10
8 9-10 8
9-10
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 11 Er is een controlegroep zonder interventie en/of placebo. 12 Er is een controlegroep met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde interventie. 13 De experimentele en de controlegroep zijn ´at random´ samengesteld. 14 Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie. 15 Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de interventie. 16 De mate van uitval van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd. 17 De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
C. Typering resultaten van het onderzoek Kruis bij de onderstaande uitspraken één hokje aan. 0
Geen van de onderstaande rubrieken zijn van toepassing (licht toe!).
1
Effectief: De studie rapporteert positieve effecten# ten aanzien van alle doelen van de interventie.
2
Deels effectief: De studie rapporteert positieve effecten ten aanzien van een aantal doelen, bij andere doelen geen effecten.
3
Effectiviteit niet aangetoond: De studie rapporteert dat er geen effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie zijn.
4
Negatief effect: De studie rapporteert negatieve effecten .
8
Effectiviteit onduidelijk of onbekend.
#
#
#
Positief effect = een doel van de interventie wordt (deels) gerealiseerd en deze winst is statistisch significant. Geen effect = een doel van de interventie wordt niet of deels gerealiseerd en deze winst is niet statistisch significant. Negatief effect: de interventie werkt - statistisch significant - averechts of heeft ernstige, duidelijk aantoonbare ‘bijwerkingen’. Noteer hieronder eventueel beschikbare gegevens over effectsizes (zie ook instructies bij par. 6 handleiding)
D. Beoordeling door panel Kruis voor elke uitspraak die waar is het antwoord ´ja´ aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) het vak ernaast aan. Ja Nee 1
De resultaten van de studie zijn door een panel beoordeeld.
2
Een panel onderschrijft de resultaten van de studie.
14
Bijlage 2. Rubrieken algemene typering effectiviteit Bij de typering van de effectiviteit gaat het om de studies die de makers, vertalers, bewerkers, invoerders of uitvoerders van de interventie (hier verder aangeduid als: makers en uitvoerders) ter onderbouwing van hun werk aandragen.
A. Directe aanwijzingen voor de effectiviteit Kruis één rubriek aan (van 0-5 de hoogst mogelijke) om het onderzoek naar de effectiviteit algemeen te typeren. 0.
Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de hier beschreven interventie.
1.
Er is minstens één Nederlands onderzoek (geen veranderings- of (quasi-)experimenteel onderzoek°) dat A voor de hier beschreven interventie positief effect laat zien.
2.
Er is minstens één Nederlands veranderingsonderzoek* dat voor de hier beschreven interventie positief A effect laat zien.
3.
Er is minstens één Nederlands (quasi-) experimenteel onderzoek** dat voor de hier beschreven interventie A positief effect laat zien.
4.
Er is minstens één Nederlands (quasi-) experimenteel onderzoek in de praktijk*** dat voor de hier A beschreven interventie positief effect laat zien.
5.
Er is minstens één Nederlands (quasi-) experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up**** dat voor de hier beschreven interventie positief effectA laat zien.
8. Overig. De typering past niet bij rubriek 0-5 (licht toe). Gebruik deze bijvoorbeeld als de makers of uitvoerders bepaalde studies aanvoeren, maar andere belangrijke studies niet, of als er veel onduidelijkheden zijn. 9.
Het is (vooralsnog) onbekend of er directe aanwijzingen voor de effectiviteit zijn, vanwege problemen met de beschikbaarheid of de interpretatie van bronnenmateriaal.
B. Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit Zie de handleiding voor een toelichting. Kruis één rubriek aan om het effectiviteitsonderzoek algemeen te typeren. De rubrieken 1-5 worden nog niet gebruikt; overwogen wordt deze in een latere fase van de ontwikkeling van de databank te gaan scoren. 0.
Er is geen onderzoek aangevoerd dat de theorie achter de aanpak empirisch onderbouwt. Er zijn geen effectstudies naar soortgelijke interventies aangevoerd.
1.
Er is onderzoek aangevoerd dat de theorie achter de aanpak van de interventie empirisch onderbouwt. Of er is onderzoek van onbekende aard naar soortgelijke interventies aangevoerd, dat een positief effectB laat zien. Er zijn verder geen veranderingsonderzoeken of (quasi-) experimentele effectstudie naar soortgelijke interventies bekend.
2.
Er is veranderingsonderzoek en/of hoogstens één (quasi-) experimentele effectstudie, al dan niet in de praktijk of met follow-up, dat een positief effectB laat zien.
3.
Er zijn twee of meer (quasi-) experimentele effectstudies, al dan niet met follow-up, naar soortgelijke B interventies uitgevoerd, die een positief effect laten zien.
4.
Er zijn twee of meer (quasi-) experimentele effectstudies met follow-up naar soortgelijke interventies B uitgevoerd, die een positief effect laten zien.
5.
Er zijn vier of meer (quasi-) experimentele effectstudies met follow-up naar soortgelijke interventies B uitgevoerd, die een positief effect laten zien.
8.
Overig. Omschrijf kort de aard en de resultaten van de aangevoerde studies.
9. Het is (vooralsnog) onbekend of er indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit zijn, vanwege problemen met de beschikbaarheid of de interpretatie van bronnenmateriaal. A
Positief effect = Voor de studie(s) is in bijlage 1 onder C optie 1 of 2 aangekruist en er zijn naar schatting geen of verhoudingsgewijs weinig (< 20% van het totale aantal) studies die geen of negatief effect uitwijzen. Indien er studies zijn die geen of negatief effect laten zien en de gemiddelde effectgrootte d is bekend, dan is deze groter dan .20.
15
B
Positief effect = Door de interventie zijn de cliënten beter af (indien gemiddelde effectgrootte bekend: d > .20). Indien gemiddelde d niet bekend: er zijn naar schatting geen of verhoudingsgewijs weinig (< 20% van het totale aantal) studies die geen of negatief effect uitwijzen. ° / * / ** / *** / **** Voor definitie van deze termen, zie bijlage 1.
16