Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis
Machteld Laureyns
‘Dat is nog uit de kaneeltijd' Ceylon onder Nederlands bewind: het politiekeconomisch beleid van gouverneur Rijckloff van Goens in de periode 1665-1672
Onderzoeksscriptie tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Promotor: Prof. Dr. Michael Limberger Academiejaar: 2011-2012
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2011-2012
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, ………………………………………………………………………………... afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2011-2012 en auteur van de scriptie met als titel: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………… verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: o
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, ………………………………………(datum)
………………………………………(handtekening)
2
Inhoud ‘Dat is nog uit de kaneeltijd' ................................................................................................................. 1 Voorwoord .............................................................................................................................................. 5 Inleiding ................................................................................................................................................... 6 De Compagnie ....................................................................................................................................... 11 De Inrichting van het Compagniebestuur in Ceylon...................................................................... 15 Het Machtige Eyland : Nederlandse macht op Ceylon .......................................................................... 16 Ceylon van Portugees naar Nederlands bezit ................................................................................... 16 Koninkrijk Kandy ................................................................................................................................ 18 ‘Dat is nog uit de Kaneeltijd’ ............................................................................................................. 19 Ceylon: de vestigingen ...................................................................................................................... 20 Kaart van Ceylon................................................................................................................................ 22 Rechten en plichten van de V.O.C. .................................................................................................... 23 Rijckloff van Goens: biografische schets ............................................................................................... 23 Kind van de compagnie ................................................................................................................. 23 I.
Het politiek-economisch beleid van Rijckloff van Goens: politiek luik ......................................... 28 Militaire expansie 1665-1670 ............................................................................................................ 28 Aanloop ......................................................................................................................................... 28 De expansie ....................................................................................................................................... 29 Reactie van Batavia en Raja Sinha op de militaire expansie ......................................................... 30 Ging het dan zo gemakkelijk? ........................................................................................................ 35 Expansie naar het oosten en zuiden ............................................................................................. 37 Raja Sinha slaat terug ........................................................................................................................ 41 Externe problemen: kapers op de kust ............................................................................................. 48 Berichtgeving in de Generale Missiven in verband met de Franse Kwestie ................................. 49 De komst van de Fransen op Ceylon ............................................................................................. 51 Rijckloff van Goens senior: de machtsoverdracht......................................................................... 56
II.
Het politiek-economisch beleid van Rijckloff van Goens: economisch luik .................................. 59 Economische motieven ..................................................................................................................... 59 Invloed van militaire expansie op de economie............................................................................ 60 Handelsproducten ............................................................................................................................. 61
III.
Ceylon als overslaghaven: de rechtstreekse vaart .................................................................... 85
De eerste schepen vanuit Ceylon en de reactie van de Hoge Regering............................................ 85 Omvang en organisatie van het scheepvaartverkeer ....................................................................... 86
3
Schepen naar Ceylon vanuit Patria................................................................................................ 86 Schepen van Ceylon naar Patria .................................................................................................... 92 Analyse retourschepen aan de hand van de Generale Missiven ................................................ 100 Bronnengebruik: Analyse van de cargo van de Kattenburg ........................................................ 101 Vergelijking tussen boten vanuit Batavia en boten vanuit Ceylon.............................................. 103 De haven van Galle ...................................................................................................................... 105 Route en Reisduur ....................................................................................................................... 106 Intra-Aziatische handel.................................................................................................................... 109 Conclusie ............................................................................................................................................. 112 Bijlagen ................................................................................................................................................ 115 Bibliografie .......................................................................................................................................... 117 Archiefstukken................................................................................................................................. 117 Boeken ............................................................................................................................................. 117 Achtergrondliteratuur ..................................................................................................................... 118 Bronnen op het internet.................................................................................................................. 119
4
Voorwoord
Hij is af! Nu af, een werk is nooit volledig af. Maar toch, dit is hem dus, mijn thesis. Na maanden van zwaar labeur, stress en onuitstaanbaar gedrag, op zijn sterkst uitgedrukt, lijkt mij dit het ideale moment om enkele mensen te bedanken. Eerst en vooral zou ik graag mijn promotor, professor dr. M. Limberger bedanken, die in tijden van totale chaos mij wijselijk dirigeerde in de juiste richting. Ook de vriendelijke mensen van de boekentoren en de bibliotheek van Nieuwe Geschiedenis, die meer dan eens verloren gewaande boeken te voorschijn toverden. Evenzeer de mensen van het Rijksarchief in Den Haag die mij vol enthousiasme geholpen hem in mijn queeste naar het juiste archiefmateriaal. Natuurlijk wil ik graag mijn mama en papa bedanken. Dit voor de emotionele steun, het verbeterwerk en natuurlijk ook hun kritische blik die ze maar al te graag over mijn werk lieten dwalen. Ook mijn “kleine” broer verdient een bedankje voor de mentale steun. Uiteraard wil ik ook mijn vriend, Sander, bedanken voor zijn steun en oneindig geduld. Want eindelijk mogen de boeken die volgens hem al enkele maanden in de weg liggen, terug in de kast. Daarnaast wil ik ook enkele van mijn vrienden bedanken. Eerst en vooral mijn vrienden van de roeiclub omdat zij mij bleven aanmoedigen zowel bij mijn thesis als op emotioneel en sportief vlak. Een speciaal dankwoordje gaat uit naar Debora, die het thesisgebeuren van nabij heeft moeten meemaken door de vele uren die ze met mij doorbracht in een bootje op het water. Zij slaagde er steeds in mij op te beuren, toen ik moe en slecht gezind toekwam op de training na een dag thesissen. Ook zou ik graag Clara bedanken, die zowel bij het schrijven van mijn thesis als bij alle andere gebeurtenissen in mijn leven, steeds bereid is om mij mentaal te ondersteunen! Mijn voorwoord en tevens mijn dankwoord zou ik graag afsluiten door Ann-Sophie te bedanken die nooit twijfelde aan mijn kunde en mij steeds motiveerde bij het schrijven van mijn thesis.
5
Inleiding
De Verenigde Oost-Indische Compagnie spreekt tot de verbeelding: overzeese reizen, grote schepen en de zoektocht naar specerijen. Wanneer men het heeft over de V.O.C. wordt vaak direct de link gelegd met Batavia en Indonesië. Maar de Nederlandse Compagnie bezat ook nog andere, winstgevende bezittingen, waaronder Ceylon. Over het Nederlands bestuur op Ceylon is nog niet zo heel veel geschreven. Naast enkele algemene werken over het eiland werd er vooral onderzoek gedaan naar de overgangsfase van Portugees naar Nederlands bezit. Ook over de tweede helft van de 18de eeuw en de transitie naar Engels gezag op het eiland is menig onderzoek gedaan. Begrijpelijk ook wel, omdat het steeds over het verlies of de aanwinst van een territorium ging voor een bepaalde natie. De tussenliggende periode kon V.O.C.-onderzoekend Nederland echter niet prikkelen, zo leek het wel. Vooral wat de tweede helft van de 17de eeuw betreft, zijn er weinig werken over Ceylon terug te vinden van Nederlandse hand. In de algemene werken over de V.O.C. was wel wat terug te vinden over het eiland, maar de informatie was bijzonder karig en vaak slechts enkele pagina’s lang. Twee hoofdlijnen kwamen uit deze algemene werken steeds naar voren: de Nederlanders wilden het eiland in de eerste plaats in bezit omwille van kaneel en Ceylon was de enige andere plaats, naast Batavia, van waaruit schepen op regelmatige basis vertrokken naar Nederland. Dit wekte een groot ongenoegen op bij Batavia, dat immers de hoofdzetel was van de V.O.C. in Azië. Dit alles werd tot stand gebracht tijdens de tweede ambtstermijn van Rijckloff van Goens als gouverneur op het eiland. Deze scriptie heeft dan ook als doelstelling een onderzoek te doen naar de reden waarvoor hij als gouverneur de beslissing nam om over te gaan tot de directe vaart op Nederland. Hiertoe is dieper onderzoek gedaan naar zijn politiek en economisch beleid in deze periode. En vooral naar zijn drijfveer hierachter. Ook werd getracht de gevolgen van dit beleid de gevolgen van dit beleid op korte en in mindere mate lange termijn in kaart te brengen. Om dit onderzoek te kaderen diende ook de relatie tussen Batavia en Ceylon ontleed te worden, waarbij het aangewezen was bijkomende vragen te stellen over de relatie tussen van Goens en Batavia. Naast Batavia en van Goens waren er natuurlijk nog andere factoren zoals de regering in Nederland, de inheemse Kandische koning en de komst van de Fransen op het eiland. Hieromtrent werden enkele vragen behandeld ter algemene verduidelijking. Verder is de driehoeksverhouding tussen Nederland, Batavia en Ceylon een interessant fenomeen. Omdat het onderzoek gestart is vanuit de vraagstelling waarom van Goens overging tot de directe vaart, werd ook een hoofdstuk gewijd aan de scheepvaart naar en van Ceylon. Hierbij zijn verschillende aspecten bekeken zoals de omvang van deze vaart, het type schip en de cargo. De scriptie bevat een politiek en een economisch
6
luik die uiteraard in sterke correlatie met elkaar staan. Dit zou moeten helpen de verschillende gebeurtenissen overzichtelijk voor te stellen.
De bronnen die in dit onderzoek gebruikt zijn vallen traditioneel uiteen in twee categorieën: primaire en secundaire bronnen. De aangewende primaire bronnen variëren sterk van oorsprong. Omdat het onderzoek gaat over het persoonlijk beleid van van Goens, was het aangewezen te vertrekken bij zijn memories die door REIMERS getranscribeerd zijn, Memoirs of Ryckloff van Goens, Governor of Ceylon, delivered to his successors, Jacob Hustaart on December 26, 1663, and Ryckloff van Goens, the younger, on April 12, 1675. In zijn memories geeft van Goens zijn visie op de economische situatie op het eiland en in mindere mate ook op de politieke. Doordat ze van zijn eigen hand zijn, waren ze een belangrijk hulpmiddel om zijn ideeën achter verschillende acties beter te begrijpen en te verklaren. Om beter zicht krijgen op de berichtgeving van Batavia over van Goens’ acties, werd vooral gebruik gemaakt van de Generale Missiven die digitaal raadpleegbaar zijn. De Generale Missiven zijn geadresseerd aan de regering in Nederland en waren dus de ideale bron om de driehoeksverhouding vanuit het perspectief van Batavia te zien. Verder werden de dagboeken gebruikt van KNOX, The history of Ceylon from the earliest period to the year MDCCCXV en HERPORT in Germans in Dutch Ceylon by Von Behr (1668), Herport (1669), Schweitzer (1682) and Fryke (1692). Niet-Nederlandse bronnen vinden was erg moeilijk en KNOX en HERPORT waren welgekomen opties om een andere invalshoek van het Nederlands gezag op Ceylon door te lichten. KNOX zat gevangen bij de inheemse koning en is de enige bron die voorhanden is vanuit dat kamp; helaas handelt zijn dagboek vooral over het eiland en zijn verschillende aspecten en minder over de politieke situatie. HERPORT was een Duitser in dienst van de V.O.C. die zijn ervaring op het eiland beschrijft. Voor het economisch luik werden enkele primaire bronnen gebruikt uit het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, dit onder andere voor de reconstructie van de hoeveelheid kaneel die geoogst en geschild werd op het eiland. De archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in den Haag vormen uniek materiaal voor de studie van de geschiedenis van de Nederlandse handelsmaatschappij. Deze archieven geven de mogelijkheid om verschillende aspecten van de Nederlandse expansie in Azië te onderzoeken. Gegevens werden teruggevonden in: ‘notitie van den canneeel die voor d’Ed. Comp. Geschild en geleverd is zeedert anno 1658 tot 1760’. Ook voor het hoofdstuk over scheepvaart werd gebruik gemaakt van archiefstukken uit het Rijksarchief en dit met name voor de analyse van de cargo van het schip de Kattenburg dit werd teruggevonden in : ‘Copie bevindinge en facturen van de naar Patria vertreckende schepen 5 januarij 1671 en 25 december 1670.’
7
Het ontbreken van tegensprekelijke elementen blijft een moeilijk punt bij deze scriptie: alle primaire bronnen en op primaire bronnen gebaseerde secundaire literatuur maken gebruik van bronnen die bijna uitsluitend van Nederlandse hand zijn. Men moet er dus extra kritisch mee omgaan omdat er een zekere subjectiviteit heerst. Vaak nemen de Nederlandse bronnen een attitude van nietverantwoordelijk aan, waarbij de fout altijd bij de tegenstander ligt. Dit is vooral van toepassing op hun houding tegenover de inheemse Ceylonese bevolking of t.o.v. andere Europese mogendheden in Azië. Dit kan deels verklaard worden doordat zij, als overheersende macht waren in Azië, die er ook zeer veel geld had in gestoken, het maar normaal vond dat ze zich de rijkdom van deze gebieden mocht toe-eigenen. Bovendien werd deze “onbetrokkenheid” nog in de hand gewerkt doordat ze in Europa als relatief kleine macht moest opboksen tegen grote maritieme naties.1 Naast primaire bronnen werden uiteraard ook secundaire bronnen aangewend. Vooral het boek Dutch power in Ceylon 1658-1687 van ARASARATNAM was van groot belang voor deze scriptie. Het is namelijk het enige boek dat specifiek gaat over de periode waarin van Goens’ tweede ambtstermijn zich op het eiland situeerde. Zoals zijn naam doet vermoeden was ARASARATNAM geen Nederlander maar een Singalees. Zijn werk is redelijk oud, het boek dateert van 1958. Nadien is er geen werk meer verschenen over Nederlands Ceylon in de tweede helft van de 17de eeuw. Het boek is een algemeen werk over alle aspecten van Nederlands Ceylon op dat moment, waarin van Goens dus ook uitgebreid aan bod komt. Anders dan deze scriptie heeft ARASARATNAM zich vooral gebaseerd op de briefwisseling tussen de regering in Nederland en van Goens. Dit was belangrijk omdat we via het werk van ARASARATNAM inzicht krijgen hoe de relatie was tussen Nederland en van Goens. Dit werkt dus perfect complementair op de gegevens die in dit onderzoek uit de Generale Missiven werden gehaald. Op die manier krijgen we weer een ander perspectief van de driehoeksverhouding tussen de drie verschillende regeringen (Nederland, Batavia en Ceylon). Dat het boek al redelijk oud is, doet niets af aan het feit dat het zeer gedetailleerd en kritisch is. Ook algemene werken over de V.O.C. verwijzen systematisch naar ARASARATNAM’s boek. Zo citeert ’s JACOBS in zijn werk over van Goens, Rijckloff Volckertz van Goens 1619-1682: kind van de Compagnie, diplomaat en krijgsman: “De beste studie over het bewind van vader en zoon van Goens is nog steeds die van ARASARATNAM, Dutch power in Ceylon 1658-1687”2. Daarnaast zijn er nog enkele algemene werken van de V.O.C. die geraadpleegd werden, vooral geschreven door GAASTRA zoals De geschiedenis van de VOC en Bewind en beleid bij de VOC 1672-1702. GAASTRA is dé auteur bij uitstek als het gaat over de algemene geschiedenis van de Compagnie. Toch is er voornamelijk één 1
ARASARATNAM (S.), Dutch Power in Ceylon 1658-1687, Djambatan, Amsterdam, 1958, p. XIII ’s JACOBS (H.) “Rijckloff Volckertz van Goens 1619-1682: kind van de Compagnie, diplomaat en krijgsman” In: KNAAP (G.) & TEITLER (G.), eds. De Verenigde Oost-Indische Compagnie tussen oorlog en diplomatie, Leiden, KITLV uitgeverij, 2002, p. 143
2
8
werk van GAASTRA dat tot deze scriptie bijgedragen heeft: Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries. Het boek van drie volumes omvat één algemeen werk en dan telkens één volume dat respectievelijk de uitgaande en terugkomende boten vanuit Azië opgetekend heeft. Deze boeken geven in tabellen onder andere weer wanneer de schepen vertrokken en toekwamen, van waar ze vertrokken, hoelang ze erover deden; voor de terugkomende schepen noteerden ze wat de gefactureerde waarde van hun cargo was. Dit werk was erg belangrijk in het aantonen welke impact van Goens heeft gehad door dus te beslissen rechtstreeks schepen van en naar Ceylon te sturen. Deze scriptie wil onderzoek doen naar het politiek en economisch beleid van van Goens. Zijn politiek beleid was vooral gericht op een territoriale expansie. Met als ideaal het volledige eiland onder Nederlandse heerschappij te brengen. Hierbij ging hij over tot de systematische verovering van gebied met als vertrekpunt het gebied rond Colombo. In de eerste fase begon hij met de verovering van de kaneelgebieden, daarna drong hij dieper het binnenland binnen. Daar kwam het snel tot oorlog met de lokale bevolking. De territoriale expansie die van Goens doorvoerde op het eiland legde de krijtlijnen voor de Nederlandse bezittingen op het eiland tot ver in de 18de eeuw. Deze territoriale expansie door de Nederlanders in Ceylon en in Azië vertaalde perfect de commerciële politiek die de V.O.C. aanhing. Ze probeerde immers de specerijen te monopoliseren door de controle te verwerven over de gebieden waarin ze geproduceerd werden. Wat haar aanzette tot de verovering van het desbetreffende land. Hierdoor werd de V.O.C. ook een territoriale macht in Ceylon. Naast inheemse bedreigingen dienden de Nederlanders ook sterk te staan tegenover andere kapers die op de kust lagen, zo waren Europese mogendheden als Frankrijk op zoek naar een zwakke plek in de Nederlandse defensie. In deze scriptie wordt dan ook ingegaan op de relatie tussen de Fransen en Nederlanders op het eiland, waarbij duidelijk werd dat beide partijen niet te ver dierven gaan om niet te provoceren. Provocatie zou immers oorlog betekenen en dit zou onvermijdelijk de oorlog tot in Europa brengen. Het politiek beleid van van Goens werd dus deels gevoerd in functie van zijn economisch beleid, met name het bezit van monopolies in het algemeen en door zijn waarde in het bijzonder het kaneelmonopolie. De politiek van de Nederlanders was overigens sterk mercantilistisch en monopolistisch, met een voor 17de eeuws Europa erg typisch mercantilisme. Maar van Goens voerde deze monopolistische politiek tot een hoogtepunt, werkelijk alle handelsproducten op het eiland trachtte hij in een monopolie om te zetten. Het samenlezen van de Generale Missiven met de memories van van Goens heeft toegelaten om nieuwe inzichten te verwerven in van Goens’ economisch beleid. Dit meer bepaald inzake de wijze van handel in verschillende producten en inzake de invloed van zijn beleid voor elk van deze producten. Zijn monopolistisch beleid werkte voor
9
sommige producten zoals voor de kaneel zeer goed, waardoor de Compagnie grote winsten kon boeken. Maar voor andere werkte een monopolie op termijn averechts, wat trouwens gebleken is bij de linnenhandel waar deze aanpak er net voor zorgde dat de handel gestaag afnam. In het laatste hoofdstuk van de scriptie ligt de focus vooral op het scheepvaartverkeer van en naar het eiland. Dit was namelijk dé exponent van het beleid van van Goens, deze door van Goens ingestelde scheepvaart bleef immers voortbestaan tot het einde van de V.O.C. Hier wordt niet alleen dieper ingegaan op het scheepvaartverkeer van en naar Ceylon maar ook op de deelname van de Nederlanders in de inter-Aziatische handel. Vermits nog geen grondig onderzoek was gedaan naar de rechtstreekse vaart op Ceylon in de beginfase, geeft deze scriptie enkele nieuwe inzichten. Zo wordt het duidelijk welke type boten gebruikt werden (voornamelijk de boottypes de fluit en de jacht bij de boten die terugkwamen van Ceylon en de kleinere hoekers van Nederland naar Ceylon) en werd ook gekeken naar de plaats van vertrek vanuit Ceylon (terwijl we lezen dat Galle de meest gebruikte haven was van waaruit de schepen vertrokken zien we dat in de beginfase vooral nog Colombo wordt gebruikt). Tevens wordt het aandeel van Ceylon in de inter-Aziatische handel uitgediept. In bestaande literatuur richt zich men vooral op de 17-18de eeuwwisseling omdat toen ook goederen uit Jemen en dan vooral koffie via het eiland verscheept werden. Dit werk richt zich vooral op de interAziatische handel in de beginfase van de rechtstreekse vaart op Ceylon. Meteen wordt duidelijk dat ook toen al Ceylon een belangrijke speler was op de inter-Aziatische markt en producten vanuit verschillende gebieden via deze route Nederland bereikten. Deze scriptie werpt ook nieuw licht op de frequentie van de vaart naar Ceylon en naar Batavia. Zo is het opvallend dat reeds in de eerste vijf jaar van de rechtstreekse vaart het aandeel van Ceylon snel steeg en dit ten nadele van Batavia. Zoals ook duidelijk werd uit de Generale Missiven was Batavia hier niet mee akkoord en trachtte het enkele maatregelen in te voeren maar deze bleken tevergeefs. Deze scriptie belicht een uniek moment in de driehoeksverhouding tussen Batavia, de Ceylonese regering en de regering in Nederland. De normale hiërarchie was dat de regering in Nederland het opperste beslissingsrecht had over wat er gebeurde in Nederland en Azië en Batavia dan weer de bevoegdheid over de regeringen van Nederlands gebied in Azië had. In deze scriptie wordt het echter duidelijk dat van Goens deze machtsverhouding niet respecteerde. Hij gaat frontaal in tegen beslissingen die gemaakt worden in Batavia en onderhandelde op eigen houtje met het thuisfront. En met het organiseren van de rechtstreekse vaart veranderde hij voorgoed de economische verhoudingen in Azië. In die zin markeert van Goens een uitzonderlijke periode in het Nederlands bewind op Ceylon.
10
De Compagnie Bij het onderzoek naar de specifieke casus in deze scriptie is het aangewezen eerst en vooral de structuur en organisatie van ‘de Compagnie’ te beschrijven. Dit is verhelderend om de casus in een algemener kader en bredere historische context te plaatsen. Op 20 maart 1602 werd door de StatenGeneraal in Nederland het ‘octroy opte vereeninge der compagnieën’ uitgevaardigd. Met dit octrooi werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie uit verschillende voorcompagnieën geboren. De Bewindhebbers, een zestigtal in totaal – met uitzondering van de buitengewone Bewindhebbers - , vormden het bestuur van de Compagnie en zij konden hun werkzaamheden verrichten op twee niveaus: enerzijds op dat van de kamer waarin zij waren aangesteld of anderzijds op een niveau hoger in het ‘generael’, dus het boven de kamers gestelde bestuur. Het was het wantrouwen tussen de Zeeuwse kooplieden en de Amsterdammers dat de grootste hinderpaal was geweest om tot een compromis te komen bij de oprichting van de V.O.C. En toch waren ze betrekkelijk snel overeen gekomen wat het aandeel van de kamers zou zijn, als opvolgers van de voorcompagnieën in de gezamenlijke handel en scheepvaart op Azië. Aan Amsterdam werd de helft toegekend, aan Zeeland een vierde en aan de overige kamers Delft, Enkhuizen, Rotterdam en Hoorn telkens één zestiende. De Zeeuwen waren hierdoor gerustgesteld; zij hadden immers gevreesd dat wanneer bij de kamers de kapitaalinleg als grondslag voor het aandeel in de uitrustingen zou worden genomen, Amsterdam op die manier meer dan de helft naar zich toe zou trekken en de boventoon in de Compagnie zou voeren.3 Toen dit probleem eenmaal opgelost was, dienden ze nog te beraadslagen over de verhouding in het bestuur. Zeeland wenste een ‘generael college’ dat het hoogste gezag zou hebben en dat zou bestaan uit vertegenwoordigers van verschillende kamers. (Voor schematische voorstelling zie bijlage 1 pag. 115) Er zou dan kamergewijs worden gestemd, zodat iedere kamer ongeacht het aandeel in de uitrusting evenveel gewicht in de schaal zou kunnen leggen. Dit voorstel werd echter langs de kant geschoven. Uiteindelijk gingen de Zeeuwen akkoord met stemming per hoofd in een college, dat uit zeventien personen zou gaan bestaan. Amsterdam zou hier acht Bewindhebbers in afvaardigen, Zeeland vier en alle andere kleine kamers één, terwijl de plaats voor het zeventiende lid afwisselend door één van de kamers buiten de kamer van Amsterdam ingenomen zou worden. Dit college vormde de zogenaamde Heren XVII. De vergadering werd beurtelings zes jaar in Amsterdam en twee jaar in Middelburg georganiseerd. Wanneer de vergadering gehouden werd in Middelburg was Zeeland de presidiale kamer, de overige jaren was het presidium in de handen van Amsterdam. Tevens was de regel dat wanneer de vergaderingen doorgingen in Middelburg, Zeeland het zeventiende lid kreeg, de overige vier jaar 3
GAASTRA (F.), Bewind en Beleid bij de VOC 1672-1702, Zutphen, Walburg Pers, 1989, p.22
11
werd uit één van de kleine kamers gekozen. In de loop van de 17de eeuw ontstonden er meer colleges of commissies op ‘generael niveau’, hun taak bestond erin het werk van de Heren XVII te verlichten. De belangrijkste commissie was degene die instond ‘tot het nasien, leesen en examineren van de boeken, brieven en verdere papieren’ die per annum vanuit Azië werden ontvangen. Vanaf 1650 kreeg deze commissie vaste vorm. De zetel hiervan was in Den Haag, waardoor het de naam ‘Haags Besogne’ kreeg. Daarnaast waren er nog tal van andere commissies die instonden voor de boekhouding en verkopen in het voor- en najaar. In oorlogstijd waren er ook ‘secrete’ commissies die de taak hadden de koers van de vloten te bepalen en de veilige terugkeer van de retourschepen dienden te organiseren.4 De Heren XVII stelden jaarlijks op centraal niveau vast dat de goederen die aangevoerd werden vanuit het oosten geveild zouden worden. Ook bepaalden zij de hoeveelheid schepen en manschappen dat naar Azië gezonden zou worden en de hoeveelheid aan goederen, goud, zilver, munten en negotiepenningen. Eveneens werd de ‘eis van de retouren’ vastgesteld, een opsomming van goederen die door Batavia geleverd moest worden. De afzonderlijke kamers werden naar rato belast met het bouwen en uitrusten van de schepen, het aanwerven van manschappen, goederen en edelmetalen. Hiervoor gold dezelfde verdeelsleutel als voor de samenstelling van de Heren XVII, namelijk vijftig, vijfentwintig en zes-en-een-kwart procent.5 Nu de Compagnie geboren was mocht geen ingezetene van de Republiek der Verenigde Nederlanden nog buiten de V.O.C. om rechtstreeks producten uit Azië op de Europese markt brengen. Op die manier hoopte de Staten-Generaal de prille handelscontacten met de Aziatische markt op een zo’n profijtig mogelijke manier te organiseren. Dit was echter niet eenvoudig daar de producten vanuit diverse streken in Azië verzameld dienden te worden en de Nederlanders net zoals hun Europese concurrenten weinig producten in ruil aan te bieden hadden. Europese producten waren vaak te duur voor de Aziatische markt of waren niet in trek, zodat de handel noodgedwongen met edelmetalen bedreven diende te worden. Hierdoor vertrokken de Oost-Indiëvaarders naar Azië met aan boord enkel grote hoeveelheden zilver en goud, verpakt in verzegelde kisten. Al snel hadden de Nederlanders een systeem gevonden om het probleem van de negatieve handelsbalans op te lossen. Met het zilver dat de Oost-Indiëvaarders meebrachten kocht de Compagnie bijvoorbeeld in China ruwe zijde voor de Japanse markt. In Japan werd deze zijde dan verhandeld tegen koper en goud. De Japanse goederen werden op hun beurt dan weer geëxporteerd naar India, waar het goud en koper weer werden ingewisseld voor textielproducten. Uiteindelijk werden de Indiase textielproducten op het Indonesische archipel verhandeld tegen specerijen. Deze specerijen waren dan bestemd voor de Europese markt. Op de manier kende de relatief kleine investering aan zilver een vermenigvuldiging in waarde: eerst in zijde, later in goud en koper, vervolgens in textiel en specerijen. Door tegen een 4 5
GAASTRA (F.), Bewind en Beleid bij de VOC 1672-1702, Zutphen, Walburg Pers, 1989, p.22-24 PARMENTIER (J.), Uitgevaren voor de Kamer Zeeland, Zutphen, Walburg Pers, 2006, p. 13
12
lage prijs in de productiegebieden te kopen en deze goederen elders in het oosten, waar zij erg gewild waren, met grote winsten te verkopen, toonde de Compagnie zijn uitgesproken mercantiele capaciteiten en kon ze de Compagnie de hoeveelheid edelmetaal uit Europa aanzienlijk verminderen.6 Om de inzameling van Aziatische producten te vergemakkelijken en de handelsmogelijkheden die het continent bood maximaal te exploiteren begon de V.O.C. zich in de loop van de 17de eeuw te vestigen op een groot aantal plaatsen op het Aziatische continent. De eerste actie die ze hierbij ondernamen was het verdrijven van de Portugezen en andere Europese mogendheden uit de Molukken. De Molukken waren toen nog het enige productiegebied ter wereld van kruidnagel, foelie en nootmuskaat. De Nederlanders trachtten de inheemse bevolking met contracten aan zich te binden maar wanneer deze tactiek niet werkte werd de lokale bevolking onderworpen of uitgemoord. Op die manier verwierf de V.O.C. het monopolie in de specerijenhandel.7 Later veroverde de Compagnie op gelijkaardige manier het belangrijke kaneeleiland Ceylon, waar het in deze scriptie om te doen is. Andere grote militaire acties werden ondernomen in Malabar (Zuidwest kust van Indië) en in Java. Op het Maleise schiereiland vestigde de V.O.C. zich zeer strategisch aan de straat van Malakka, die de doorgang vormde tussen Oost- en West-Azië. Op andere plaatsen diende de V.O.C. meer rekening te houden met het bestaande centrale bestuur zoals in India (Malabar uitgezonderd), China, Japan, Siam en Perzië. In deze gebieden streefde de V.O.C. beperkte handelsdoeleinden na, die ondergeschikt waren aan het specerijenmonopolie. De Compagniedienaren in deze streken moesten onderhandelen met vertegenwoordigers van de ‘plaatselijke’ vorst, zoals de keizer van China of de shogun van Japan.8 De Compagnie slaagde er op die manier in om een wijdvertakt handelsnetwerk op poten te zetten, gaande van Kaap de Goede Hoop tot Perzië in het westen , via India en Ceylon tot China, Malakka, het Indonesische archipel en Japan in het oosten. Op het eind van de 17de eeuw bezat de Compagnie zo’n twintig handelskantoren van verschillend karakter en functie.9 Op Ceylon, Java en de Molukken was de V.O.C. naast het vestigen van een handelskantoor - manu militari - overgegaan tot de inname van gebied en oefende ze territoriaal gezag uit. In deze scriptie komt dit aspect van de V.O.C. naar voor, meer bepaald de territoriale uitbreiding op Ceylon. De Nederlanders bouwden hun militaire macht uit door grote stenen forten neer te planten als verdedigingsbolwerken, vaak werden de forten van de Portugezen overgenomen. Op de plaatsen waar de V.O.C. enkel een handelskantoor had, bestond dit vaak slecht uit enkele pakhuizen en 6
JACOBS (E.M.), Koopman in Azië, Zutphen, Walburg Pers, 2000, p. 11 JACOBS (E.M.), Ibidem 8 JACOBS (E.M.), Ibidem 9 JACOBS (E.M.), Op. Cit., p. 12-13 7
13
woningen die veel minder beveiligd en dus ook minder verdedigbaar waren. Wel stonden deze vaak te midden van drukke havensteden voorzien van een ommuring zoals in Suratte.10 Alles samen werden de Aziatische vestigingen bemand met 16.000 V.O.C.-dienaren, waarvan meer dan de helft uit militairen bestond. De titel die de hoogst gezagdragende ginds toebedeeld kreeg weerspiegelde de omvang en functie van het desbetreffende kantoor: gouverneurs hadden enig territoriaal gezag, directeuren stonden aan het hoofd van belangrijke handelskantoren, commandeurs voerden het commando over de militaire taken en residenten en opperhoofden vervulden veelal leidende functies in kleine(re) vestigingen.11 In tegenstelling tot de decentrale organisatie in de Republiek werd de V.O.C. in Azië centraal geleid vanuit één hoofdkantoor in Batavia (het huidige Jakarta).12 Dit vormde het centrale knooppunt van het uitgestrekte handelsnetwerk, gelegen op de Noordkust van Java. Het had een strategische positie en de stad was in 1619 speciaal gesticht als bestuurscentrum, als rendez-vous en overslaghaven voor de schepen van de Compagnie. 13 In Batavia zetelde het college van Gouverneur-generaal en de Raad van Indië, ook wel de Hoge Regering genoemd. Deze regering werd benoemd door de Heren XVII (zie ook schematische bijlage 1, p.115). De bestuurlijke functies die buiten Batavia in Azië bestonden, zoals de gouverneur van Ceylon, werden benoemd uit leden die zitting hadden in de Raad van Indië. Belangrijke beslissingen konden niet zonder toestemming van de Raad genomen worden. Grote beslissingen elders in Azië kregen dus eerst instemming van de Hoge Regering. De Hoge Regering correspondeerde ook rechtsreeks met de Heren XVII en de verschillende Haagse Commissies die deel uitmaakten van het bestuur.14 De verantwoording van de Gouverneur-generaal en de Raden van alle V.O.C.-activiteiten in Azië werden in een aantal ‘generale missiven’ naar de Bewindhebbers in Patria (=het thuisland de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden)
gestuurd.15 De Gouverneur-
generaal was niet oppermachtig, hij was de eerste persoon in de Raad maar mocht zonder overleg met de Raad geen belangrijke beslissingen nemen. De Directeur-generaal was de tweede persoon in lijn, hij had het ultieme toezicht over alle handel van de Compagnie in Azië. Men streefde ernaar om naast de gouverneur-generaal zes raden in functie hebben, gekozen uit ‘capabelste ministers’. Om beslissingen te nemen waren zeven stemmen nodig. Aanvankelijk was er een zekere taakverdeling,
10
JACOBS (E.M.), Ibidem JACOBS (E.M.), Ibidem 12 Parmentier (J.), Op. Cit., p.13 13 JACOBS (E.M.), Op. Cit., p.12-13 14 “Organisatie van de VOC” In:
geraadpleegd op : 13.07.2012 15 JACOBS (E.M.), Op. Cit., p.13 11
14
maar door vertrek of overlijden waren er vaak vacante posities. Functies waren visitateur-generaal, die de boekhouding controleerde en president van de Raad van Justitie. 16 In 1620 werd het College van Schepenen - ook wel Schepenbank - opgericht in Batavia, zij stond in voor de uitoefening van de plaatselijke rechtspraak over alle personen die niet in dienst van de Compagnie waren. Enkele jaren later werd ook de Weeskamer van Batavia opgericht, deze was belast met het maken van inventarissen van de goederen van minderjarigen die geheel of half wees waren en zwakzinnigen. Daarnaast stonden ze in voor de uitoefening van voogdij over hen, het beheer van hun goederen en de opvoeding van deze wezen tot zij volwassen waren.17 Dit alles samen vormde het bestuurskader in Batavia. De Gouverneur-generaal en de Raad waren ondergeschikt aan de Heren XVII, maar ver weg van het thuisland in Azië verloren zij die formele band gemakkelijk uit het oog. In de interne Aziatische zaken gedroeg de Hoge Regering zich dan ook vaak als oppermachtig, zonder veel rekening te houden met Patria. Alle factorijen en handelsposten in Azië maar ook in Afrika vielen onder het gezag van de Hoge Regering. Waarbij het bestuur in de buitengewesten (gebieden in Azië buiten Batavia) een afspiegeling was van dat in Batavia.18 De Inrichting van het Compagniebestuur in Ceylon Het juridisch en bestuurssysteem dat op Ceylon werd toegepast, vond plaats binnen een structuur die voor een deel een kopie was van het bestuursysteem dat de Compagnie elders gebruikte maar het kende ook elementen uit het inlands bestuurssysteem. Aan het hoofd van het gouvernement in Ceylon stond de Raad van Ceylon, deze werd voorgezeten door de gouverneur. Formeel werden besluiten genomen bij meerderheid van de stemmen. In de praktijk en zeker tijdens de ambtsperiode van een krachtig gouverneur (als van Goens) besliste de voorzitter. De Ceylonese raad was eveneens het hoogste gezag in de provincie Colombo. Het overige compagniegebied op Ceylon bestond uit de comandementen Jaffna en Galle. Aan het hoofd van deze comandementen stond een politieke raad, die werd voorgezeten door een commandeur. Ook hier maakte de commandeur feitelijk de besluiten. 19
16
“Organisatie van de VOC” In: geraadpleegd op : 13.07.2012 17 “Organisatie van de VOC” In: geraadpleegd op : 18.07.2012 18 “Organisatie van de VOC” In: geraadpleegd op : 18.07.2012 19 WAGENAAR (L.), Galle, VOC-vestiging in Ceylon: beschrijving van een koloniale samenleving aan de vooravond van de Singalese opstand tegen het Nederlandse geag, 1760, De Bataafse Leeuw, Amsterdam, 1994, p. 16
15
De meeste algemene en academische literatuur is geschreven vanuit een theoretisch top-down kader, waarbij telkens de V.O.C. beschreven wordt vanuit zijn hiërarchische piramidale structuur, zoals hierboven uitgebreid uitgelegd staat. Hierbij ligt de focus veelal op de machtsuitoefening door de Heren XVII en Batavia, waarbij er weinig aandacht is voor de relaties tussen de buitengewesten en de Heren XVII en Batavia. Dit is het geval in het boek van GAASTRA Bewind en Beleid in de VOC, maar ook in het algemeen werk van JACOBS Koopman in Azië. Uiteraard is voor algemene werken te begrijpen dat men vertrekt vanuit de hiërarchische structuur omdat zo de werking van de V.O.C. duidelijk wordt. Maar zelfs in academische literatuur is er weinig oog voor de omgekeerde volgorde, namelijk van bottom-up. De relaties tussen de verschillende Gouverneurs in buitengewesten waar al dan niet territoriaal gezag wordt uitgeoefend en Batavia of de Heren XVII is veelal onderbelicht gebleven. Ook al door de keuze van bronnen in deze scriptie wordt echter vertrokken vanuit het perspectief van een Gouverneur in een buitengewest met territoriaal gezag, dus van bottom-up in plaats van topdown. Hier zal dan ook blijken dat de traditionele hiërarchische machtstructuren niet altijd gerespecteerd werden. Zulke voorvallen zijn echter meer uitzondering dan regel en vaak gebaseerd op beslissingen van één individu waardoor een bottom-up benadering zich er uitstekend toeleent om dit fenomeen te beschrijven.
Het Machtige Eyland20 : Nederlandse macht op Ceylon Ceylon van Portugees naar Nederlands bezit
De Portugezen waren de pioniers van de ontdekkingsreizen. Nadat Vasco da Gama in 1499 voor-Indië ontdekt had werd het gebied in de Indische Oceaan systematisch verkend en veroverd in naam van Koning Manuel I. De Portugezen wensten immers de monopolies van de Venetiaans-mohamedaanse handelaren te doorbreken en zelf het monopolie in handen te krijgen. Zo veroverden ze in korte tijd delen van Indië waaronder Goa, dat hun bestuurscentrum werd. Ook Malakka werd veroverd en zo hadden ze toegang tot de Indische Oceaan, de Java zee en de Zuid-Chinese Zee. Later veroverden ze ook nog de Perzische golf. Het was waarschijnlijk toevallig dat de Portugezen in Ceylon aanbeland waren in 1506. Er werden direct handelscontacten gelegd en de havenplaats Colombo werd gebouwd om de leveranties van de kaneel te kunnen verwerken. De Portugezen kregen af te rekenen met heel wat tegenkanting van de plaatselijke bevolking die gesteund werden door moslimhandelaren. Maar het eiland lag te strategisch en was te rijk om het ongemoeid te laten. Zo 20
Naar Philippus Baldaeus zijn ‘Beschrijving van het machtige eylandt Ceylon’
16
namen ze de volgende decennia meer gebied in en bouwden ze verschillende forten en dreven ze naarstig handel met het eiland. Vanaf het begin van de 17de eeuw werd de Portugese aanwezigheid op het eiland echter gekenmerkt door hun strijd met de Nederlanders. Portugal was sinds 1580 verenigd met Spanje in een personele unie, bijgevolg werd het automatisch betrokken in de Tachtigjarige Oorlog en dus ook bij de oorlog tegen de Republiek. De Nederlanders, die ondertussen ook begonnen waren met hun ontdekkingsreizen, drongen eveneens de Indische Oceaan binnen. Zo zette Joris van Spilbergen in 1602 als eerste Nederlander voet op Ceylonees grondgebied. Van Spilbergen legde direct contacten met de vorst van Kandy. De Portugezen wisten maar al te goed dat de Nederlanders niet van plan waren het eiland vreedzaam aan de Portugezen te laten. De forten die de Portugezen hadden gebouwd langs de kust waren dan ook bedoeld om deze nieuwe vijand van het eiland af te wenden. Toch duurde het nog tot 1637 voor de Nederlanders pogingen ondernamen om het eiland af te nemen van de Portugezen. Toen de Kandische koning de Nederlandse Gouverneur-generaal Anthonie van Diemen uitnodigde om hem te komen steunen in zijn strijd tegen de Portugezen, ging van Diemen hierop in en werd door een gezamenlijke actie Batticaloa veroverd in 1638. Er werd een verdrag afgesloten tussen de Nederlanders en de inheemse vorst, waarin de samenwerking werd geregeld tussen de Compagnie en het koninkrijk. De Nederlanders waren echter niet van plan om deze na te leven en interpreteerden de bepalingen erg opportunistisch. Zolang echter geen kaneelproducerend gebied in handen van de Nederlanders kwam zag de Raja er geen graten in en liet hij hen begaan21. En zo hielden de Nederlanden elk stukje dat ze veroverden op de Portugezen voor zichzelf. In 1639 werd Trincomalee op de Portugezen veroverd, het jaar erop volgden Galle en Negombo. Bij de verovering van Trincomalee weigerden de Nederlanders het fort aan de koning over te leveren; het hinterland leverde dan wel geen kaneel maar toch was de haven te waardevol om zomaar terug te geven aan de Kandische vorst.22 Met de afscheiding van Spanje in 1640 kreeg Portugal even een adempauze omdat er in Nederland tussen beide mogendheden een wapenstilstand van tien jaar werd getekend. De oorlog die in Ceylon gevoerd werd, was dus toen voor de Nederlanders nog politiek-militair gerelateerd en niet zozeer economisch. Toch wisten de Nederlanders maar al te goed dat, indien ze de Portugezen versloegen, zij de kaneelgebieden konden innemen. Toen het vredesverdrag in 1650 afliep, hervatten de Nederlanders al snel terug de oorlog op het eiland. De Nederlandse inname van het Portugese handelskwartier Colombo in 1656 eindigde net niet in een Pyrrusoverwinning, het kleine Portugese garnizoen had lang en heldhaftig tegenstand geboden. In 1658 werden de laatste Portugezen verdreven uit Manaar en Jaffnapatnam.23
21
LUDOWYK (E.F.C.), The story of Ceylon, Faber and Faber, London, 1962, p. 121 LUDOWYK (E.F.C.), Ibidem 23 PAUL (C.F.L) “De Portugezen op Ceylon” In: KROMHOUT (R.), ed. Het Machtige Eyland: Ceylon en de V.O.C., SDU uitgeverij, Den Haag, 1988, p. 14-19 22
17
Koninkrijk Kandy
Om van Goens’ politiek beleid te begrijpen dient ook de verhouding met de Kandische koning belicht te worden. We moeten ons afvragen wat er gebeurd was vóór 1665 en welke de achtergrond was tussen de Compagnie en de Kandische koning. De koning van Kandy was de enige inheemse vorst die had stand gehouden tegen de Portugezen. Zoals reeds aangehaald had de vorst in 1637 militaire steun gevraagd aan de Compagnie om deze indringers van het eiland te kunnen verdrijven. In ruil voor deze steun zou de vorst het handelsmonopolie in kaneel en olifanten aan de V.O.C. verlenen. Het verdrag dat gesloten werd tussen de Nederlanders en de Kandische koning was echter niet bindend. De Nederlanders deden hun zin wat de veroverde gebieden betrof. Toen in 1639 Trincomalee werd veroverd, weigerden de Nederlanders reeds het terug te geven aan de Kandische vorst. En zeker toen Negombo en Galle, gebieden waar veel kaneelbomen groeiden, veroverd werden in 1640, ontstonden er disputen tussen de Compagnie en de inheemse gezaghebber. De Raja zag in het verdrag de Nederlanders als bondgenoten, die, als ze bepaalde rechten kregen, hem gingen helpen om het eiland te ontdoen van de Portugezen. De Nederlanders daarentegen zagen het verdrag als een gouden kans waarop ze al lang wachtten. Het is dus belangrijk om voor ogen te houden dat de intenties van beide spelers totaal verschillend waren. In Europa gold namelijk de opvatting dat verdragen die gemaakt werden tussen Oosterse en Afrikaanse potentaten minder bindend waren dan verdragen die gesloten werden tussen christelijke partijen. Nadat ze de Portugezen verslaan hadden, rees er tussen de Nederlanders en de koning van Kandy echter grote onenigheid over de gemaakte afspraken. De inheemse vorst wou de alleenheerschappij over het eiland en stelde voor om de Nederlandse militaire uitgaven te vergoeden in natura; hij doelde hiermee op kaneel, olifanten en andere producten. De V.O.C raamde de oorlogsschuld echter op bijna 9.5 miljoen gulden, een bedrag dat de koning op korte tijd nooit kon terugbetalen. De Nederlanders beslisten vervolgens om de (kaneel-)gebieden die ze gewonnen hadden op de Portugezen in onderpand te houden. Toen het kostenplaatje door Batavia berekend werd, zag de nieuwe schuld eruit als volgt: Generale onkosten tot aan februari 1657
24 25
ƒ24 9.398.651 : 15 : 4
Betaald in kaneel, olifanten, arekanoten, belasting, etc. :
ƒ 2.135.191 : 4 : 3
Uitstaande schuld van Raja Sinha
ƒ 7.263.460 : 11 : 1 25
ƒ is het teken voor gulden GAASTRA (F.) Bewind en beleid bij de VOC 1672-1702, De Walburg Pers, Zutphen, 1989, p. 72
18
Op die manier konden ze het kaneelmonopolie zelf in handen houden, zonder rekening te moeten houden met de grillen van de Kandische koning. Gaastra beweert in zijn boek Bewind en Beleid bij de VOC dat Arasaratnam in zijn Dutch Power in Ceylon verkeerd was toen deze claimde dat de schuld van de Kandische koning steeg; Gaastra echter beweerde het omgekeerde en gaf aan dat de schuld in 1681 nog slechts ƒ 4.739.445:19 bedroeg. Wiens bewering juist is valt niet te concluderen bij gebrek aan overzicht over de kosten op lange termijn. De vorst was hier niet mee akkoord en verzette zich tegen deze invulling van de afspraken en betwistte de rechtmatigheid van het Compagniebestuur op het eiland. De V.O.C. ondernam in de jaren 1660-1680 een aantal expedities tegen het koninkrijk, maar wist het verzet niet te breken, zoals verder zal blijken. Pas aan het eind van de 17de eeuw werd er een overeenkomst gevonden tussen beide partijen: de Compagnie behield zijn bezittingen op het eiland maar bestuurde de gebieden (zij het volgens eigen inzicht) namens de Kandische koning.26
‘Dat is nog uit de Kaneeltijd’27 Maar waarom wilden die Nederlanders dit eiland ten koste van alles in handen hebben en houden? Het antwoord is simpel: kaneel, en ook wel de strategische positie die Ceylon had in de Indische Oceaan. Kaneel was zonder twijfel het belangrijkste product dat Ceylon in de 17de en 18de eeuw verhandelde. Er was geen enkel ander land ter wereld dat kaneel leverde en dit zorgde ervoor dat het zeer interessant was om de kustlanden van het eiland in bezit te hebben voor een op monopolies beluste V.O.C. Na de verovering van deze kuststreken op de Portugezen werd het “comptoir Ceylon” opgenomen in de scheepvaart en het handelspatroon van de V.O.C. Natuurlijk speelden ook andere producten van het eiland een rol, producten die zowel in Europa als in Azië een afzetmarkt vonden. Het eiland groeide uit tot een omvangrijk territoriaal gebied van de V.O.C., het vereiste dan ook een duur bestuurs- en defensieapparaat. Bijgevolg bleef koophandel voor de Compagnie van levensbelang; zonder de winsten hiervan zou de Compagnie immers nooit de kosten van zo’n dure bezetting kunnen opbrengen.28 De kaneelbomen groeiden in het wild en stonden verspreid over de uitgestrekte bossen langs de kust ten zuiden van Negombo en in het binnenland. De beste kwaliteit kaneel kwam van de met humus vermengde zandgronden in het zuidwesten van het eiland. De oogst behoorde tot de traditionele herendienst van de lage kaste der chalia’s. Zij waren volgens het eeuwenoude kastensysteem 26
JACOBS (E.M.), Ibidem Uitdrukking die wil zeggen: dat is nog uit de gouden eeuw, de tijd van de V.O.C. In: geraadpleegd op: 10.05.2012 28 GAASTRA (F.S.) “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C” In: Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, Den Haag, 1988, p. 29 27
19
verplicht gedurende enkele weken per jaar dagelijks een vaste hoeveelheid kaneel te schillen. Als vergoeding kregen zij dan een stukje grond om in levensonderhoud te voorzien. De Compagnie ontving de kaneel dus ‘gratis’, in de boekhouding noteerden ze echter een nominale inkoopprijs van om en bij 25 - ARASATNAM houdt het op 1029 -cent per pond bij wijze van onkostenvergoeding voor het beheer van Ceylon. Hetzelfde bedrag werd betaald voor de kaneel dat de chalia’s boven hun verplichte portie binnenbrachten. Het oogsten gebeurde onder Nederlandse bescherming en toezicht. Een Compagniedienaar, die de naam ‘kapitein van de kaneel’ kreeg, was verantwoordelijk voor de goede gang van zaken, voor de omvang en de kwaliteit en voor de leveringen. Vier erfelijke kastehoofden van de chalia’s en hun assistenten zorgden voor het schillen. Zij maakten dat in de maanden mei tot augustus, als de schors van de kaneelboom los op de stam zat, alle herendienstplichtige chalia’s in de kaneelbomen aan het werk waren. Daarbij werden ze geëscorteerd door Nederlandse troepen. De schillers hakten de dunne stammen en sneden met kromme messen de bast van de twijgen. Zij bonden die stukken tot grote bundels die door leden van een andere kaste uit het binnenland over de rivieren naar de kust werden gebracht. De Compagnie was volledig afhankelijk van chalia’s voor de kaneelleveranties, aangezien zij volgens de Ceylonese grondwet de enige waren die dit mochten doen, omdat zij tot een zekere kaste behoorden.30 Er zal verder in het economisch luik van van Goens’ politiek dieper ingegaan worden op de kaneelhandel.
Ceylon: de vestigingen
Hoe slaagde de Compagnie erin dit monopolie in handen te houden? Om dit rijke bezit tegen indringers te beschermen en ‘illegale’ handel in deze kostbare specerij te vermijden, vestigde de V.O.C. zich rondom het eiland op een groot aantal plaatsen langs de kust. In het noorden was de belangrijkste vestiging Jaffanapatnam. Vanuit het fort bestuurde de Compagnie het noordelijke deel van het eiland; ook werd Jaffanapatnam gebruikt als uitvalsbasis om contacten te onderhouden met Madura, de zuidkust van India tussen Kaap Comorin en Kaap Calimere. Op Indisch gebied lagen enkele handelsposten, zoals Tutucorijn, die de V.O.C. eveneens tot haar Ceylonese vestiging rekende. Op het eiland Manaar voor de noordwestkust hielden de Nederlanders toezicht om het drukke inheemse scheepvaartverkeer in te gaten te houden door de ondiepe zeestraat tussen het eiland en Ceylon. Meer naar het zuiden lag Calpetty, dat de inheemse handel vanuit Puttalam moest controleren. Nog zuidelijker lagen Negombo en de hoofdplaats Colombo, waar de gouverneur zetelde. Op het zuidelijkste punt van het eiland was er Galle, een belangrijke haven, zoals later nog zal blijken. Aan de oostkust had de Compagnie slechts de twee kleine versterkingen Batticaloa en 29 30
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.191 JACOBS (E.M.), Koopman in Azië, Walburg Pers, Zutphen, 2000, p.47-48
20
Trincomalee; deze laatste was de beste natuurlijke haven van de golf van Bengalen. Deze haven werd door de Nederlanders enkel gebruikt als vlucht- en overwinteringshaven, omdat het achterland niet ontwikkeld en slecht toegankelijk was. Indien nodig kon Trincomalee als uitvalsbasis dienen voor expedities ter bescherming van belangrijke V.O.C.- kantoren op de kust van Coromandel en in Bengalen.31 De Nederlanders hadden weliswaar een lange keten van forten en versterkingen opgezet, maar ze beheersten toch niet het hele eiland en zelfs niet de hele kust. Het uitgestrekte binnenland, de vrijwel gehele oostkust en het stuk tussen Manaar en Negombo behoorden tot het koninkrijk Kandy.32
31 32
JACOBS (E.M.), Op. Cit., p.39 JACOBS (E.M.), Ibidem
21
Kaart van Ceylon
22
Rechten en plichten van de V.O.C.
Als overheid, al dan niet optredend in de naam van Kandische koning, had de Compagnie het recht op het heffen van belastingen op bebouwde landerijen en op een deel van bepaalde producten. Per hoofd van de bevolking bestonden er, afhankelijk van de kaste tot dewelke men behoorde, verplichtingen tegenover de overheid. Zoals eerder aangehaald was het schillen van kaneel voorbehouden aan de chalia’s, die hiervoor in ruil enkele privilegies genoten – mede doordat de Compagnie afhankelijk was van hun werk. De Beravayo hadden dan weer de plicht om compagniedienaren, die een tournee door het land maakten, aan te kondigen met hun trommels. De wassers, een andere groep, moesten het huis waar tijdelijk een V.O.C.-ambtenaar woonde versieren met wit linnen als teken van onderscheiding. Voor de olifantenjacht en het verzorgen van de gevangen dieren stonden eveneens aparte groepen in. Anderen waren weer verplicht tot het overbrengen van boodschappen. Door het kaste-systeem en het grote aantal subgroepen met eigen rechten en verplichtingen werd het bestuur extra gecompliceerd. De eerste Nederlandse bestuurders hadden dan ook uitgebreide lijsten van kasten en hun bijhorende plichten opgesteld. Een andere bron van inkomsten was de belasting op de parels uit de golf van Manaar. Het recht om een dergelijke visserij uit te schrijven was aan de Compagnie voorbehouden.33
Rijckloff van Goens: biografische schets
Dit onderzoek draait helemaal om het economisch en politiek beleid van Rijckloff van Goens. Om inzicht te krijgen in zijn daden en welke motieven hij had om bepaalde beslissingen te nemen of acties uit te voeren dienen we ons enkele vragen te stellen over zijn achtergrond en over zijn relatie tot de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Kind van de compagnie
Wie was die Rijckloff nu? Rijckloff van Goens werd geboren te Rees in Kleef (huidig Duitsland) op 24 juni 1619.34 Zijn vader Volckert Boyckes diende in het staatse leger, zijn moeder droeg de naam Hillegonda Jacobs. Er heerste op dat moment een moeilijke tijd in de Republiek. Zijn vader kreeg 33
VAN GOOR (J.), “De V.O.C. op Ceylon” In: KROMHOUT (R.) ed. Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C., SDU uitgeverij, Den Haag, 1988,p.24 34 Inventaris van het archief van de familie van Goens 1619- 1872 : II Stukken Betreffende Rijklof van Goens (1619-1682) En Rijklof van Goens De Jonge (1642-1687) In: geraadpleegd op : 25.03.2012
23
positieve berichten van zijn broer uit Indië en besloot een veilige betaalheer te zoeken binnen de Compagnie om zijn kans elders te wagen. In oktober 1628 vertrokken beide ouders en hun enige zoon Rijckloff naar het oosten. Het echtpaar was ongelukkig in Batavia, vader van Goens liet er het leven in 1629 en zijn echtgenote stierf een jaar later. Er wordt verondersteld in Rijckloff Volckertsz van Goens 1619-1682, dat hij verder door zijn oom werd opgevoed. Vanaf 1632 kwam hij in dienst als knechtje bij de gouverneur van Coromandel (zuidoost kust van Indië). Dit deed hij tot 1634, waarop hij naar Batavia terugkeerde. Zijn carrière zag eruit als volgt: in 1636 werkte hij voor de compagnie en kreeg hij ƒ3512 per maand. In 1637 was hij assistent en kreeg hij ƒ 15 en in 1639 had hij het al tot onderkoopman geschopt en verdiende hij ƒ 40, in 1642 was hij koopman maar kreeg hij toch al het aanzienlijke loon van ƒ 60 per maand en uiteindelijke slaagde hij erin opperkoopman te worden en had hij een gage van ƒ 80. De boekhouder in het kantoor te Batavia was verantwoordelijk voor zijn opstapjes. Onder zijn hoede deed Rijckloff waarschijnlijk al zijn kennis op over de vele waren die van overal in Azië in Batavia verzameld werden. In zijn vroege carrière waarin hij verschillende soorten banen uitoefende kwam hij in contact met de pakhuizen, de schepen en de salarisadministratie. In 1640 zette hij ook de grote stap naar het huwelijk. Hij trouwde met Jacobina Bartolomeusdochter Rosegaard, van de vijf kinderen die ze kreeg overleden er drie op erg jonge leeftijd, de andere twee waren zoons, Rijckloff Jr. geboren in 1642 en Volckert geboren in 1644.36 In datzelfde jaar werd hij voor het eerst elders heen gestuurd om te onderhandelen over specerijen en de handelscontacten te verbeteren in Palembang, Djambi en Djohor, in 1649/50 naar Siam en tussen 1649 en 1654 vijf maal naar de Soenan van Mataram.37 In Mataram vervulde hij niet enkel een functie als handelsman maar kwamen er ook diplomatieke opdrachten.38 In 1649 werd hij ook nog lid van Raad van Justitie (zie bijlage 1 schematisch) en in 1653 werd hij president van de Weeskamer en geassumeerd lid van de Raad van Indië. Gouverneur-generaal Maetsuycker vond dat V.O.C. een sterke positie moest hebben in Ceylon en India. Zo kwam het dat van Goens in 1653 als commissaris en commandeur over de vloot aan het hoofd van een expeditie naar Ceylon stond. Batavia had in 1652 te horen gekregen dat de wapenstilstand met Portugal niet verlengd was. Dit had als resultaat dat hij er verschillende slagen uitvocht tegen de Portugezen. Ceylon werd het terrein bij uitstek om de strijd tegen de Portugezen uit te vechten. Ook in West-Indië werd orde op zaken gesteld. Toen hij terugzeilde van Surat had van Goens vijf galjoenen tot zinken gebracht, wat een opsteker was voor de Nederlanders, daar de 35
ƒ is het teken voor gulden ’s JACOBS (H.) “Rijckloff Volckertz van Goens 1619-1682 : kind van de Compagnie, diplomaat en krijgsman” In: KNAAP (G.) & TEITLER (G.), eds. De Verenigde Oost-Indische Compagnie tussen oorlog en diplomatie, Leiden, KITLV uitgeverij, 2002, p. 133-136 37 Inventaris van het archief van de familie Van Goens 1619- 1872 : II Stukken Betreffende Rijklof Van Goens (1619-1682) En Rijklof Van Goens De Jonge (1642-1687) In: geraadpleegd op : 28.03.2012 38 ’s JACOBS (H.) Op. Cit., p. 136 36
24
overname op Ceylon niet goed wilde lukken. Ceylon werd toen het stokpaardje van van Goens. Hij betoogde dat als ze 1000 extra mankrachten zouden sturen bij de 1174 aanwezige soldaten, ze Ceylon op twee jaar konden veroveren van de Portugezen.39 In zijn visie konden ze dan van het meest noordelijke punt van het eiland, Jaffnapatnam de uitvalsbasis maken om zo Zuid-Indië te veroveren. In 1655 ging hij naar terug naar Nederland maar het volgende jaar was hij terug op post in Azië. Ondertussen werden er troepen in Batavia verzameld om Colombo in te nemen40. Op 22 februari 1658 veroverde hij het eiland Manaar op de Portugezen en ook Jaffna en Tutucorijn. Of zijn eerste ambtstermijn als gouverneur van Ceylon in 1659 dan wel in 1660 inging is ietwat onduidelijk maar wat zeker is, is dat dit maar één jaar duurde tot 1661. Zijn tweede ambtstermijn was van 16621663 en in zijn memories schreef hij het volgende aan zijn opvolger Jacob Hustaert: ‘dat men liever geheel India soude verlooren laten gaen, dan Ceylon in perycul van verlies te brengen’.41 Blijkbaar had hij deze quote geleend van de Portugese koning, zo beweert ‘s JACOBS. Met India werden ook alle gebieden in Azië bedoeld. In deze ene zin wordt de visie van van Goens op Ceylon perfect samengevat. Hij zou nog liever alles verloren laten gaan, dan Ceylon ten onder zien gaan. Zijn grote liefde voor Ceylon valt trouwens moeilijk te verklaren. Was het omdat hij zoveel in de streek gevochten had dat het zo zijn voorliefde genoot? Zag hij de immense economische voordelen van het eiland in? Misschien was het louter gebaseerd op ambitie? Volgens van Goens was het belangrijk dat het geld binnen Ceylon bleef en het eiland zelfvoorziend werd. Met zelfvoorziend bedoelde hij waarschijnlijk dat ze niet langer afhankelijk zouden zijn van de rijst die in tijde van schaarste en oorlog aangevoerd werd van buiten het eiland. Dit kon enkel werken als er vrede was (met de inheemse bevolking) en de Europese mogendheden niet de kans kregen om onrust te stoken. Het eiland diende zelf voldoende te produceren zodat het zijn bevolking kon voeden en het was van belang dat katoen geteeld werd, zodat men de textielproductie verder kon ontwikkelen. Van Goens wilde de rechten op de textielproductie volledig in Nederlandse of toch Christelijke handen krijgen. Deze politiek is mercantilistisch, wat typisch was voor de vroegmoderne tijd in de 17de eeuw. Dit hield in: Europese concurrenten weghouden, het eiland diende zelfvoorziend te worden, het geld mocht het land niet buiten en de handel diende uitsluitend in handen te zijn van de Hollanders en Christelijke Singalezen.42 In 1663 werd hij teruggeroepen door de Gouverneur-generaal uit Batavia. Maar te Batavia kreeg hij het voor elkaar om opnieuw tot gouverneur benoemd te worden in 1665. Verschillende bronnen spreken echter over 1664 zoals ’s JACOBS en de ‘Chronological list of Kings of Kandy, Dutch and 39
‘Rijckloff van Goens’ In: < http://www.vocsite.nl/geschiedenis/personalia/vangoens.html> geraadpleegd op: 30.03.2012 40 ’s JACOBS (H.), Op. Cit., p. 137-142 41 ’s JACOBS (H.), Op. Cit., p. 143 42 ‘s JACOBS (H.), Ibidem
25
British Governors’, de verklaring hiervoor vinden we ARASARATNAM zijn Dutch Power in Ceylon die schrijft dat van Goens zijn tweede ambt als Gouverneur opnam december 166443. De meeste overige bronnen spreken dus uit gemak over het jaar 1665 als het gaat over het begin van zijn tweede ambtstermijn als gouverneur van Ceylon. Van 1665 tot 1672, vaak staat foutief dat hij gouverneur was tot 1675. Hij gaf zijn ambt als gouverneur op in 1672 waarna zijn zoon hem opvolgde, tot 1675 was hij echter superintendent, admiraal en veldoverste te Ceylon. Ook in zijn memoires staat de datum 12 april 1675. Een verklaring voor deze toch wel verwarrende data is dat hij officieel als gouverneur afstand deed van zijn ambt in 1672, maar achter de schermen wel een grote invloed uitoefende op het politiek beleid van zijn zoon. De facto had hij eigenlijk nog steeds alle macht in handen. In 1675 verliet hij definitief het eiland en werd hij tot directeur-generaal44 in Batavia benoemd. In Ceylon kwam de macht nu echt in handen van zijn zoon. Maar ook na zijn vertrek bleek de regering in Ceylon nog vol met protegés van van Goens te zitten zodat beslissingen die in Batavia gemaakt werden over het politiek beleid in Ceylon nog steeds naar van Goens’ senior zijn hand werden gezet. In 1678 volgde van Goens Maetsuyker na diens dood op als Gouverneur-generaal, het hoogste ambt dat men overzee kon bekleden. Tijdens zijn gouverneurschap kreeg hij te maken met allerhande oorlogen, onder andere in Java. Nu ouder dan zestig, sukkelde hij met zijn gezondheid. Hij was ook misnoegd omdat zijn politiek die hij als Gouverneur-generaal wou uitvoeren op Ceylon meermaals geboycot werd door een aantal leden van de Hoge Regering45. Ceylon bleef hem dus nauw aan het hart liggen, ook al was hij er niet meer fysiek aanwezig. Hij trad verbitterd af in 1681, waarop Cornelis Janszoon Speelman - hij was o.a. één van de leden van de Hoge Regering die hem boycotte- zijn positie overnam. Na zijn ontslag keerde hij terug naar Nederland, waar hij enkele maanden na zijn terugkeer overleed op 14 november 1682. Hij werd begraven in de kloosterkerk in Den Haag en op zijn grafzerk staan de volgende woorden: De wakkere Van Goens van de allerminste trap Tot 't opperste gebied van Indien gestegen, De schrik van Malabar, en Ceylon, hier gelegen, Wist niet t'ontduiken dees zoo doodelyke stap.
43
ARASARATNAM(S.), Op. Cit., p.17 De directeur-generaal was verantwoordelijk voor logistiek en transport, handel en scheepvaart in het gehele Indische bedrijf. Hij moest belangrijke zaken bespreken in de Raad van Indië zoals het opstellen van een bestellijst met goederen en gelden uit Nederland. De pakhuizen voor de handelsgoederen en de provisie, het soldijkantoor en de kas vielen onder zijn toezicht. In: geraadpleegd op: 1.04.2012 45 ‘Hoge regering’ : werd geleid door gouverneur-generaal en bijgestaan door 6 of 9 leden van de Raad van Indië In: geraadpleegd op: 5.03.2012 44
26
Zijn wydberoemde naam zal egter altyd leven Onsterffelyk, en doet den Malabar nog beven.46 Zijn grafschrift geeft de grootsheid van van Goens als persoon weer, zo wordt zijn functie als Gouverneur-generaal er duidelijk op vermeld - Tot ’t opperste gebied van Indien gestegen - maar ook zijn grote liefde Ceylon ontbreekt niet op zijn grafzerk. Wat soms problematisch blijkt te zijn is de schrijfwijze van van Goens’ achternaam, ARASARATNAM gaat consequent Van Goens schrijven, terwijl ’s JACOBS en ook de inventaris van het archief van van Goens, van Goens met kleine letter ‘v’ gebruiken. In deze scriptie is de schrijfwijze overgenomen die van Goens zelf gebruikt in zijn memoires, namelijk van Goens.
Van Goens was meer dan een instrument die de Nederlandse politiek in Ceylon uitvoerde, in feite was hij het die deze politiek gecreëerd had. Als hij zijn zin zou krijgen, zou Ceylon onder volledige Nederlandse overheersing komen, en het koninkrijk Kandy – het inheemse koninkrijk op het eilandzoniet volledig uitgeroeid dan toch zo zeer beknot in zijn vrijheden dat het geen onafhankelijk bestaan meer zou kennen. Het was niet louter van Goens zijn wens, maar eerder een obsessie om deze politieke weg voor Ceylon te kunnen bevaren. Met dit in het achterhoofd, kunnen we zijn attitude beter verklaren. Enerzijds probeerde hij de Bewindhebbers aan te tonen dat de Nederlandse macht stevig stond in Ceylon, omdat hij op die manier het fiat zou krijgen om verder te gaan met zijn expansie. De Bewindhebbers hadden niets tegen de expansiepolitiek van van Goens omdat ze territoriaal imperialisme wel genegen waren. Dit kon enkel de handel ten goede komen en op die manier zouden de inkomsten stijgen. Ook paste dit in hun strategie om geopolitiek belangrijk gebied te veroveren en sterk te staan tegen mogelijke vijanden.47 Anderzijds liet hij uitschijnen alsof de macht van de koning van Kandy, Raja Sinha, tanend was en hij dus geen sterke tegenstander was voor Nederlanders. Door zijn overredende en positieve manier van schrijven naar de Bewindhebbers kon hij hen vaak overtuigen en naar zijn hand zetten, wat hem een vrijgeleide gaf om zijn eigen politiek door te voeren.48 Wat eigenlijk gebeurde was dat van Goens Ceylon zo graag tot rendez-vous maken in de Indische Oceaan, naast uiteraard Batavia, dat hij in functie van dit objectief de feitelijke omstandigheden altijd zo gunstig mogelijk interpreteerde.
46
Grafschrift Rijckloff van Goens In: geraadpleegd op: 25.03.2012 47 ARASARATNAM(S.), Op. Cit., p. XXI 48 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. XV
27
I.
Het politiek-economisch beleid van Rijckloff van Goens: politiek luik
Om de motieven van van Goens’ politiek te begrijpen dient men evenzeer de economische inzet te bekijken en vice versa. Beide luiken gaan hand in hand en vullen elkaar aan; daarom wordt gepoogd eerst het politieke luik uit te leggen en zo verder zijn economisch beleid te verklaren; aan de hand van kruisverwijzingen wordt geprobeerd een gefundeerd antwoord te geven op de vraag hoe zijn politiek-economisch beleid voor Ceylon er nu uitzag.
Militaire expansie 1665-1670 Aanloop Zoals reeds beschreven had het koninkrijk Kandy nadat de Portugezen verdreven waren, een andere opvatting over hoe het eiland bestuurd zou moeten worden. Na het vertrek van de Portugezen volgde een periode (1658-1664) waarin beide regimes hun gang gingen op het eiland en ze elkaar in de mate van het mogelijke met rust lieten. Hierin kwam verandering toen er eind 1664 een opstand uitbrak tegen Raja Sinha, de koning van Kandy. Een aantal inheemse bevelhebbers kwam in opstand tegen hun koning en wilden zijn zoon op de troon zien. De koning werd tijdelijk verdreven. De koning van Kandy die op zoek was naar mogelijkheden om deze coup te beëindigen, zond een brief naar de Nederlanders in Colombo om hulp te vragen. Toen zijn zoon echter weigerde mee te werken aan het hele complot, werd de oorspronkelijke situatie hersteld. Dit hele gebeuren had plaats in een tijdsspanne van amper één maand.49 De poging tot opstand had echter verregaande gevolgen voor de Nederlanders op het eiland. Vooral de indruk die buiten het koninkrijk gewekt werd, was niet zonder belang. De Nederlanders van wie de hele politiek rond Raja Sinha draaide, veranderden op basis van geruchten die ze via informanten te horen kregen, hun houding. Daar waar ze vroeger het Kandische koninkrijk in de mate van het mogelijke met rust lieten, zagen de Nederlanders nu door de berichten over opstand verdeeldheid in het Kandische kamp en dé mogelijkheid om het machtsevenwicht teniet te doen: zo wilden ze de hegemonie opeisen. De opstand leidde de aandacht bij de Kandische vorst af. Waar hij zijn grenzen voorheen goed verdedigd had zodat de Nederlanders het binnenland niet konden binnendringen, greep de V.O.C. nu haar kans. Met van Goens als dé architect van een expansieve politiek in een hoofdrol. Er is dus een oorzakelijk verband tussen de opstand en van Goens’ politiek van expansie. Natuurlijk is de opstand niet de enige verklaring voor deze politiek. Meer dan waarschijnlijk speelde 49
ARASARATNAM (S.), Op. Cit, p.25-27
28
ook de bedreiging van andere Europese mogendheden een rol. De Compagnie wou immers vermijden dat andere Europese mogendheden een verbond sloten met de koning en zo vestigingen zouden inplanten op de oostkust, dat nog geen Nederlands gebied was. Een beslissende factor was zeker ook de armoede en het tekort aan voedsel en andere goederen. Door het beperkte gebied in bezit van de Nederlanders en de daar bijhorende mogelijkheid van bijvoorbeeld landbouw moesten Nederlandse kuststeden en de daar gevestigde garnizoenen rekenen op aangevoerde levensmiddelen. Deze levensmiddelen namen veel kostbare plaats in op de schepen, plaats die eigenlijk voorzien was voor handelswaar.50 Er waren dus reeds enige tijd redenen waarom men zou overgaan tot territoriale expansie, de opstand was eigenlijk de trigger die deze volop op gang bracht.
De expansie Hoe ging deze expansie nu in zijn werk? De opstand werd zowel bij de Bewindhebbers bij de Hoge Regering - in Batavia - als bij de Ceylonese regering gezien als een godsgeschenk. Ze waren het er unaniem over eens dat dit de uitgerekende kans was om de situatie in hun voordeel te gebruiken. Uiteraard hadden ze elk hun idee over hoe dit nu uitgevoerd moest worden. Hét moment waarop de Nederlanders effectief in actie schoten was toen ze de reeds vernoemde brief van Raja Sinha ontvingen. In de vertaling van deze brief, die van Goens naar de Bewindhebbers stuurde, wordt beschreven dat de Raja Sinha om hulp vraagt en hij hen de toestemming geeft om het koninkrijk binnen te gaan om de opstandelingen te verdrijven. Daarnaast vroeg hij hen spoedig schepen te sturen naar Batticaloa en Kottiyar, zodat de rebellen niet via het water zouden kunnen vluchten. De Nederlandse reactie kwam er pas in april en ondertussen was de opstand reeds door de koning zelf teniet gedaan. Vooreerst werden de mensen die naar hogerop gelegen gebieden waren gevlucht bij de inname van Colombo terug naar de laaggelegen gebieden rond de hoofdstad verhuisd zodat deze herbevolkt werd. Vanaf Colombo en Galle waren er legereenheden het binnenland in gestuurd. Hun taak bestond erin goede relaties met de inheemse bevolking te onderhouden, maar tegelijkertijd dienden ze zoveel mogelijk mensen terug naar laaggelegen kustgebieden te krijgen. Toen bleek dat er helemaal geen verzet kwam en het migratieproces vlot verliep, trok het leger nog dieper het gebied van de Kandische koning binnen. Zo veroverden ze Bibilegamme, Ruwanwella en Sabaragamuwa, drie strategische punten allen aan waterlopen gelegen. Vanuit deze gebieden verhuisden twaalf à vijftienduizend mensen naar Nederlands territorium. Opmerkelijk hierbij was, het enthousiasme voor deze herpopulatie van deze gebieden omdat de Nederlanders instonden voor kost en inwoon. Meer en meer werd het gebied waarrond de Nederlandse troepen gestationeerd waren geannexeerd. Als verantwoording hiervoor werd aangehaald dat annexatie noodzakelijk was 50
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.25-31
29
als de bevolking onder Nederlandse bescherming wou staan en deel wilde hebben aan de voordelen van het Nederlands systeem. Lokale dorpshoofden zagen vaak geen andere oplossing dan zich over te geven aan de Nederlandse autoriteiten. Zo slaagden de Nederlanders er in hun gebied langs de zuidkust van Colombo tot Galle te verdubbelen, en op die manier ook het aantal onderdanen. Eveneens niet zonder belang, was dat met de bezetting van grote stukken land er meer inheemse mannen waren die verplicht waren als laskaren51 te dienen. Op die manier vergrootte de Compagnie zijn ‘inheems’ leger aanzienlijk. Natuurlijk had de inname van zoveel land ook directe economische gevolgen voor de Compagnie.52 Deze gebieden bezaten namelijk vruchtbare rijstvelden en kaneelbosjes53. Op dit aspect wordt teruggekomen bij de bespreking van het economische luik van van Goens’ beleid. De tweede actie die ondernomen werd was de bezetting van Trincomalee en Batticaloa, dit op basis van de brief van de koning. Uit briefwisseling bleek echter dat men reeds lang van plan was dit gebied te bezetten en dit gewoon de ideale gelegenheid was om daad bij het woord te voegen. In september 1665 werd er een expeditie uitgevoerd om Trincomalee te bezetten en te versterken. Om ervoor te zorgen dat deze inname zo min mogelijk offensief over kwam jegens de koning van Kandy, werd de instructie gegeven de plaatselijke bevolking zo weinig mogelijk schade toe te brengen en te schofferen; ook kreeg de inheemse handel een vrijgeleide. Vrij snel hierna werd met de bouw van een versterkt fort begonnen.54 Reactie van Batavia en Raja Sinha op de militaire expansie
Hoe dacht men in Batavia over deze wending in het Ceylonese verhaal? De raad was immers verantwoording schuldig aan de Bewindhebbers en diende dus berichtgeving hierover te voorzien naar Patria. De Regering in Batavia bleek niet echt positief onder de indruk van de recente ontwikkelingen in Ceylon. Ze vond dat de territoriale expansie te ver ging. Ze moedigde weliswaar de uitbreiding en versteviging van de posities van de zeehavens aan, maar de bezetting van het binnenland vond ze maar niets. De bezwaren waren vooral gebaseerd op het feit dat deze annexaties door Raja Sinha als vijandige acties beschouwd zouden worden. Ze had een volledige andere kijk op de inheemse vorst dan de Ceylonese regering onder van Goens en zag het als een onrespectvolle 51
Laskaar = inheemse soldaat in Voor-Indië, later ook werkman en koelie; thans hoofdzakelijk inheemse matrozen. Het grondwoord is het Perzische lashkar = leger of kamp; vandaar lashkari = die tot het leger behoort. Oorspronkelijk waren dat Gudjaratters, doch al spoedig is deze naam ook gebruikt voor `swarte Ceilonse soldaten'. In : geraadpleegd op : 13.03.2012 52 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.32-35 53 MEILINK-ROELAFSZ (M.A.P.), De VOC in Azië, Fibula – Van Dishoeck, Bussum, 1976, p. 22-23 54 ARASARATNAM (S.), Ibidem
30
daad tegenover de koning. Bovendien zorgde de gebiedsuitbreiding ervoor dat er een grotere permanente troepenmacht op het eiland diende gestationeerd te worden. En dit terwijl de Compagnie al zijn legereenheden goed kon gebruiken want in Europa was ze de 2de EngelsNederlandse oorlog aan de gang.55 Wanneer het leger van de Ceylonese regering steeds verder het binnenland binnendrong, ging de Bataafse regering niet langer akkoord met deze actie, zeker toen ze tot het besef kwam dat dit absoluut niets te maken had met het oorspronkelijke verzoekschrift van Raja Sinha. Integendeel vond men dat het allemaal te ver ging en werd ten sterkste aangeraden de ingenomen stukken land terug op te geven. Dit omdat Batavia niet wenste volledig verantwoordelijk te worden gesteld voor de op het eiland ondernomen acties. Maar ook al had Batavia beslissingsrecht en stond het boven het Ceylonese gezag, ging het niet verder dan een advies. Specifieke instructies werden niet gegeven, maar het statement was duidelijk en de Ceylonese regering werd gevraagd hun adviezen in acht te nemen. Toch lagen in de praktijk de uiteindelijke beslissingen bij de Ceylonese regering, en dus bij van Goens.56 Volgend extract is een stuk van de Generale Missiven van de Gouverneurs-generaal aan de Heren XVII, waarin duidelijk beschreven wordt hoe de Bataafse regering over deze zaken dacht: (Maetsuyker. Hartainok, Verburch, Pit, Overtwater, enz. XXXVT, 25 januari 1667) “daeraen tot versekeringe van Seylon seer veel leyt gelegen ende bij den heere Van Goens ook seer wel werdt betracht, sustineerende sijn e. alsnu den rechten tijt te wesen om alle de laege landen onder onse macht en jurisdictie te brengen en voor altijt te behouden, omdat Ragias regeeringe als van selfs schijnt te declineren ende op veele plaetsen, besonderlijck tusschen Waluwe ende Battecalo , niemand van de sijne (met eenig gebiet) meer wert gevonden ende vermits gemelte hr. gouverneur ende raad verclaeren voornemens te wesen, dat, soo haest ons tegens 't gedane interdict of waerschouwinge eenige inwoondors werden ontvoert, alsdan datelij ck hand aen 't werck te slaen ende hun voorts van alle de laege landen meester maken souden, soo hebben wij tselve all met wat becommeringe aengesien ende sijn e. oversulx gerecommandeert in dese importante saeke circumspectelijck ende met groot overlegh te procederen soo om Ragia niet all te seer te irriteeren, als aen d'ander sijde om onse present seer swacke militie op Seylon soo verre niet te engagieren, of wij mosten ons van deselve aen den strand ende in de forteressen connen dienen bij overcomste van eenig Europischen vijand.”57
55
De tweede Engels-Nederlandse oorlog vond plaats van 1665 tot 1667 In: geraadpleegd op: 14.03.2012 56 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 35-36 57 Generale Missiven van de gouverneurs-generaal aan de Heren XVII der Verenigde Oost-Indische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p. 556 In:
31
De brief is gedateerd januari 1667 en moet dus gaan over acties die gebeurd zijn in 1666, aangezien er enige tijd over gaat voor de berichtgeving over nieuwe wendingen Batavia bereikt. Hierop moest Batavia dan nog beraadslagen en een antwoord formuleren naar de Heren XVII. In het eerste deel van de brief gaat het vooral over de politiek die van Goens voert, het tweede deel geeft de Bataafse visie erop weer. Hierin: “soo hebben wij tselve all met wat becommeringe aengesien ende sijn e. oversulx gerecommandeert in dese importante saeke circumspectelijck ende met groot overlegh te procederen soo om Ragia niet all te seer te irriteeren, als aen d'ander sijde om onse present seer swacke militie op Seylon soo verre niet te engagieren, of wij mosten ons van deselveaen den strand ende in de forteressen connen dienen bij overcomste van eenig Europischen vijand.” wordt duidelijk dat zij het niet eens zijn met zijn politiek. Ze zeggen letterlijk : “wij tselve all met wat becommeringe aangezien” waaruit blijkt dat van Goens’ acties hen dus kopzorgen baren. Verder halen ze aan: “oversulx gerecommandeert in dese importante saeke circumspectelijck ende met groot overlegh procederen ” waarmee ze bedoelen dat ze wel degelijk hun visie erop en hun ongenoegen reeds geuit hebben tegenover de Ceylonese regering, dit alles met grote voorzichtigheid daar het een delicate zaak is. In de laatste zin wordt dan zeker duidelijk dat de Bataafse regering er anders over dacht dan van Goens. “om Ragia niet all te seer te irriteeren, als aen d'ander sijde om onse present seer swacke militie op Seylon soo verre niet te engagieren, of wij mosten ons van deselveaen den strand ende in de forteressen connen dienen bij overcomste van eenig Europischen vijand.” Hieruit blijkt dat Batavia wou dat de Ceylonese regering zo min mogelijk Raja Sinha (Ragia) zou irriteren en lastig vallen. Van Goens echter was van een andere mening en dacht dat Raja Sinha zo zwak stond dat hij daar geen rekening mee moest houden. Ook toonde de Hoge Regering zich bezorgd over de militaire expansie, het tekort aan troepen en de nood aan deze troepen indien er een Europese vijand aan de kust zou opduiken. Hierbij hield ze in het achterhoofd dat de 2de Engels-Staatse oorlog aan de gang was en de brief werd verstuurd naar Nederland, dat zich midden in de oorlog bevond. Door de afwezigheid van afdwingbare en daadkrachtige orders van Batavia kon de Ceylonese regering haar eigen politiek doorvoeren. In de feiten werd het beslissingscentrum voor Ceylon overgeheveld van de Gouverneur-generaal in Batavia naar de Gouverneur en Regering in Ceylon. De belangrijkste beslissingen werden vanaf nu gemaakt in Ceylon, wat ongezien was, daar de Gouverneur- generaal normaliter het hoogste gezag had in Azië. Batavia werd louter nog geïnformeerd over de genomen beslissingen op het eiland. Het belang van deze evolutie kan niet worden overschat: vanaf nu bepaalde van Goens de facto het beleid op Ceylon waar hij optrad als architect van de Nederlandse politiek. Vol zelfvertrouwen had hij zijn politiek voor Ceylon in ssor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dareca%26source_id%3D3&view=pdfPane> geraadpleegd op : 28.03.2012
32
gedachten. De macht van de koning zag hij als onbestaande en hij vond het de plicht van de Nederlanders om het volk te beschermen. Zijn plan bestond er verder in om de Nederlandse macht uit te breiden langs de kustlijn om op die manier verder het binnenland binnen te dringen en de koning tot diep in het binnenland terug te drijven. Van het oorspronkelijk voorwendsel van hulp aan Raja Sinha was geen sprake meer, het ging nu enkel over de uitbreiding van hun machtsgebied. Robert Knox, een Engelsman die achttien jaar lang gevangen werd gehouden bij de Kandische koning, schreef het volgende in zijn verhaal over de verdere inname van het gebied: “In the year 1666, the Hollanders came and built a fort just below me, there being but a ridge of Mountains between them and me; but though so near, I could not come to them, a watch being kept at every passage. The King sent down against them two great commanders with their armies; but not being strong enough to expel them, they lay in these watches to stop them from coming up higher. The name of this fort was Arrandery58.”59 In 1667 trokken de Nederlanders nog dieper het binnenland in en op die manier konden ze hun territoria rond Colombo in de noordoostelijke richting uitbreiden (Arandora en de omliggende districten). In alle gebieden die de Compagnie veroverde, gaf ze lokale bestuurders ruimere bevoegdheden, in de hoop dat deze op die manier trouw aan haar zouden blijven. De lokale adel veranderde dus tijdelijk van bondgenootschap en beloofde trouw aan de Europese macht; in ruil hiervoor kon ze haar bestuurlijke taken verder uitvoeren en genoot ze dezelfde privileges en vaak kreeg ze zelf een hogere positie toegekend. Er werd geen poging gedaan om zich te bemoeien met de lokale wetten of gebruiken.60 De Nederlandse politiek was er dus één van territoriale expansie, minder dan van politieke institutionele inmenging. Ze probeerden zo min mogelijk het dagelijks leven van de lokale bevolking drastisch te veranderen om op die manier conflictvermijdend te zijn. Zolang het de Nederlanders geen schade berokkende, pasten ze een politiek toe van laissez-faire toe. Hiermee hoopten ze ook de lokale bevolking voor zich te winnen en hun loyaliteit aan Raja Sinha te doen verminderen. De reactie van Raja Sinha was er één van stilzwijgen. Mogelijks was hij zich bewust van zijn benarde positie en het feit dat hij in wezen niets kon doen aan de Nederlandse overheersing. Hij besefte maar al te goed dat hij niet sterk genoeg was om een frontale aanval te lanceren op hen. De Nederlandse
58
Arrandery is nergens anders terug te vinden dan in Knox’ verhaal, waarschijnlijk is dit het fort Arandora dat volgens een Arasaratnam in 1666-7 bij de verdere expansie werd ingenomen/versterkt. 59 KNOX (R.), An account of the captivity of Capt. Robert Knox, and other Englishmen, in the island of Ceylon; and of the Captain's miraculous escape, and return to England, in September 1680; after a detention on the island of nineteen years and a half. Written by himself, and first printed in 1681. To which is prefixed, a Sketch of the geography, civil and natural history, commerce, &c. of Ceylon, brought down to the year 1815., London, Printed for J. Hatchard, 1818 ,p. 221 60 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 37
33
methode van expansie, waarbij ze van het ene naar het andere strategische punt trokken, kon enkel verbroken worden met een directe aanval. Hij stond dus hulpeloos. Zijn enige actie in deze periode was een vruchteloos voorstel aan de Engelsen, om op die manier de Nederlandse aandacht wat af te leiden van het eiland. In 1666 had hij afgevaardigden naar de Engelsen gestuurd, die zich bevonden op de kust van Coromandel. Het schip werd echter onderschept door de Hollanders en het werd samen met de inboedel geconfisceerd. In deze boot hadden de Hollanders brieven gevonden waarin Raja Sinha om Engelse hulp vroeg. Toen dit dus mislukte, trok de koning zich terug in zijn cocon en sloeg de verdere Nederlandse expansie met lede ogen gade. Aangezien de inheemse bevolking een sterke leider miste, zat een georganiseerde opstand er niet in en dit was precies wat de Nederlanders wensten te bekomen. De makkelijke expansie zorgde ervoor dat het zelfvertrouwen van de Nederlandse gezaghebbers op het eiland steeg. Hierdoor werden de Bataafse waarschuwingen betreft Raja Sinha ook weggelachen. Hoe zwakker Raja Sinha werd in de voorstelling van de Nederlanders, hoe wilder hun plannen voor het eiland waren; uiteindelijk hadden ze als doelstelling het volledige eiland te veroveren.61 Deze positieve vooruitzichten en berichtgeving had de Bataafse regering nog niet van mening doen veranderen en ze bleef consistent de plannen voor de expansie afwijzen. Ze steunde de reeds ondernomen uitbreiding al niet en vond verdere verruiming niet realiseerbaar en onnuttig. De Bewindhebbers in Nederland stonden veel positiever tegenover de expansiegedachte en begrepen de opportuniteiten voor de gemakkelijke politieke en economische opbrengsten. Toen de Ceylonese regering besefte dat haar voorstellen warm onthaald werden in het moederland, begon ze met een rechtstreekse briefwisseling; op die manier zette ze haar superieuren te Batavia buiten spel. Als gevolg hiervan groeide de zeggenschap van de Ceylonese regering en werd haar positie tegenover Batavia minder afhankelijk dan het geval was voor andere gelijkaardige ondergeschikte regeringen in Azië. Naast het feit dat het opmerkelijk is dat zij de Bataafse regering ondermijnden, dient ook aangehaald te worden dat de Bewindhebbers geen rekening hielden met de Bataafse aanbevelingen omtrent de Ceylonese expansie. Batavia was dus tweemaal gedesavoueerd. De Ceylonese regering begon nu met gedetailleerde verslaggeving naar Patria om op die manier een oppervlakkige instemming te krijgen van de Bewindhebbers met voorstellen die ze in Europa toch niet helemaal begrepen. Op die manier ontstond er een opmerkelijke manier van besturen, waarbij de Regering in Azië voor een commerciële politiek was en het territorialisme afzweerde, terwijl langs de andere kant de administratie in Nederland de expansiepolitiek steunde.
61
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 37
34
Hoe pakte de Bataafse regering de ondermijning van haar gezag nu aan? Hoogstwaarschijnlijk was het een zware slag voor Batavia: het was zeer ongebruikelijk dat zaken zoals hierboven beschreven gebeurden. Veel van de leden van de regering in Batavia hadden vroeger in Ceylon of omliggende gebieden gediend, dit was immers de eindhalte, het hoogst haalbare in Azië. Het ging dus ook om trots omdat de regering van Batavia bestond uit mannen die al een langere loopbaan en carrière kenden in Aziatisch gebied dan van Goens en zijn gevolg in Ceylon. Batavia kon echter niet veel doen. Men wist nooit wanneer de Bewindhebbers de beslissingen wat betreft Aziatische politiek of instructies voor Ceylon gingen tegenspreken. Hierdoor waren ze erg teruggetrokken in het zenden van positieve bevelen naar Ceylon en bevonden ze zich in de positie om vaak tegen hun eigen wil in, niet akkoord te gaan met bepaalde politieke beslissingen die genomen werden in Azië. De Bewindhebbers hadden altijd het laatste woord ondanks het feit dat zij in Europa zaten en de Bataafse regering toch een beter overzicht had over het reilen en zeilen in de Aziatische wateren. Er was dus geen sprake van een gemeenschappelijke politiek in de verschillende regeringen, terwijl het bestuur van de Compagnie gebaseerd was op een systeem van hiërarchie. Wanneer de hiërarchie niet langer gerespecteerd werd, ontstond er onevenwicht en dit was precies wat er aan het gebeuren was in Ceylon.62 Ging het dan zo gemakkelijk?
Het lijkt wel alsof de Nederlanders geen enkele tegenstand kenden en ze zonder moeite het hele eiland konden innemen. Nu, ze kenden ook weinig tegenstand. Het is dan ook interessant zich af te vragen of dit gemak enkel zo lijkt omdat in Nederlandse berichtgeving opstanden misschien doodgezwegen werden. Of ging het echt allemaal zo gemakkelijk? Daarnaar is het enkel gissen want er bestaan uitsluitend Nederlandse bronnen, naast het neergeschreven verhaal van Robert Knox, die bij Raja Sinha gevangen zat en dus enkel diens kant van het verhaal hoorde. In JURIAANSE’s Catalogue of the Archives of the Dutch Central Government of Coastal Ceylon 1640-1796 vindt men bij het onderdeel ‘relations with Kandy’ een attestatie van 29 brieven van de Raja naar de Nederlanders tot 1662. Vanaf dan duurt het tot de jaren 80 voor er opnieuw briefwisseling is tussen de Raja en de Nederlanders, wat maakt dat er geen officiële documenten zijn wat betreft deze periode63. Pas in 1676 is er notie van een brief en vanaf 1690 zien we opnieuw systematisch contact tussen de beide kampen. In Knox’ boek kan er weinig gevonden worden over directe oorlogvoering, enkel vage contouren over hoe de militairen gerekruteerd, getraind en gestraft werden. Er zijn nooit 62
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 38-40 JURIAANSE (M.W.), Catalogue of the Archives of the Dutch Central Government of Coastal Ceylon 1640-1796, Colombo, Ceylon Government Press, 1943, p. 206-209 63
35
specifieke gevechten of veldslagen beschreven. Wat volgens Nederlandse bronnen wel zeker is, is dat er een opstandje moet geweest zijn in 1668, toen de districten rond Bibilegamme een insurrectie planden tegen de Nederlanders. De opstand zou zonder medeweten van Raja Sinha ontstaan zijn, en indien hij er iets mee te maken had was hij verstandig genoeg om het voor zich te houden. Ook Knox vermeldt deze opstand niet, wat misschien in het voordeel van Raja Sinha spreekt, hoewel zoals reeds gemeld Knox enkel de informatie kreeg die men hem wenste te geven. De opstandelingen droegen hun acties wel op aan de Kandische koning. De opstand stelde niet veel voor - slechts enkele posten werden veroverd - maar bracht wel aan het licht dat de inheemse bevolking de Nederlanders enkel steunde omdat ze bang was voor hun militaire macht. Ook was het tijdens de opstand moeilijk voor de Nederlanders om in voedselvoorraden te voorzien voor hun troepen. De inheemse mannen weigerden immers te werken voor hen en vluchten vaak het oerwoud in, ook de laskaren bleken onbetrouwbaar. Maar de stukken die de rebellen veroverden op de Nederlanders bleven al snel geruïneerd en kapot achter.64 Van Goens die voor het eerst in drie jaar op wat noemenswaardig verzet stuitte, was helemaal niet onder de indruk van de opstand. Hij liet de opstand afzwakken en begon daarna met de herbezetting van de posten één na één. Hij dierf geen rechtstreekse aanval op de rebelse districten uitvoeren, maar had een andere oplossing. Hij maakte een nieuw soort van administratieve functie voor deze gebieden die buiten de onmiddellijke militaire zone van de Nederlanders lagen: hij stelde een Koraal (districten werden Korales genoemd toentertijd) of Districtgouverneur aan, die beloofde trouw te blijven aan de Nederlanders en laskaren toegewezen kreeg om in zijn defensie te voorzien.65 Van Goens besliste dus om geen militaire actie te ondernemen maar probeerde via instituties en administratie zijn macht terug te vestigen. Om zich ervan te verzekeren dat die districtgouverneur trouw zou blijven aan de Nederlanders werden de families van deze functionarissen onder Nederlands toezicht geplaatst in Nederlandse forten. Hetzelfde lot ondergingen de families van de laskaren die in deze gebieden werden ingezet. De families werden dus als waarborg gebruikt om de trouw en goed gedrag van zowel de laskaren als de functionarissen af te dwingen. Van Goens beloofde hen weerom bescherming en schonk hen vergiffenis voor de begane ‘misdaden’. Opmerkelijk is dat over deze vijandigheid van de Singalezen jegens de Nederlanders geen melding werd gemaakt bij de Bewindhebbers. Van Goens gaf een eigen interpretatie aan de gebeurtenissen en liet aan Patria uitschijnen dat de opstand niet tegen hen maar tegen de koning gericht was. Van Goens kon dus zijn eigen interpretaties verzenden (er was namelijk geen controle meer op zijn berichtgeving) naar de Bewindhebbers zonder dat die er graten in zagen. Na de opstand bleek weinig tot niets veranderd. En de Hollanders konden hun eerdere politiek verder continueren. 64 65
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.40 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 40-41
36
De les die hieruit getrokken kon worden, namelijk dat de expansie toch niet zomaar moeiteloos zou verlopen werd verder weggewuifd.66 Expansie naar het oosten en zuiden
Nadat de naweeën van de opstand wat waren weggeëbd, er terug ‘vrede’ was en van Goens zijn positie terug bevestigd zag in het Westen van het eiland, vond hij het moment ideaal om nu zijn imperialistische politiek aan de oostkust en het zuiden op te leggen. Als gouverneur was van Goens dus echt de spilfiguur in de Ceylonese politiek die volledig en door hem alleen werd uitgestippeld. Deze politiek was dus de weerspiegeling van de persoonlijke opvatting van van Goens voor het eiland. Het Zuiden werd in 1669 verder veroverd door van Goens de Jongere. Het belang van de verovering van dit gebied lag hem erin dat hier grote hoeveelheden zout te vinden waren. In het oosten was Trincomalee ingenomen in 1665. In 1668 werden ook Batticaloa en Kottiyar ingenomen en versterkt. De Bataafse regering gaf hierover de volgende berichtgeving naar de Bewindhebbers in de Generale Missiven:
(Goede Berichten uit Ceylon 1.12.1668) “[…]ende Cotiaer soowel als
Battacalo door onse soldaten en lascarijns met paggers ofte houte aricades ende Chilauw met een vaste lascarijns wacht in' t besitt genomen,”67 Op die manier hadden de Nederlanders de drie handelsposten in het gebied ingenomen. Door de controle over deze posten hoopten ze handelsresultaten te kunnen boeken maar dat viel lelijk tegen. De politieke acties kenden hier niet het verhoopte economische resultaat (zie ook verder in het economisch luik). Een van de belangrijkste handelsproducten was linnen. Om de overige handelaars buitenspel te zetten beslisten de Nederlanders dat ze de grondstoffen van dit handelswaar in bezit dienden te hebben. Van Goens besliste dat dit enkel kon als er nog meer gebied geannexeerd werd. Volgens ARASARATNAM die de berichtgeving tussen van Goens en de Bewindhebbers bestudeerde gebeurde dit volledig op zijn eigen initiatief. Van Goens handelde ook zonder het medeweten van de Bewindhebbers daar geen enkele regering op voorhand zijn goedkeuring zou geven. Er heerst veel mysterie over wat vervolgens gebeurde, waarbij het niet helemaal duidelijk is wat wanneer en onder welke omstandigheden gebeurde en wie welke actie uitvoerde. Wèl zeker was dat na de inname van de oostelijke gebieden de Singalezen snel in opstand kwamen en de Nederlanders moesten afrekenen met zware verliezen. Ook al bezaten ze veel forten en militaire wachtposten konden de Hollanders nooit de volledige districten innemen. Ze bleven pogingen ondernemen om het gebied verder binnen te dringen maar
66
ARASARATNAM (S.), Ibidem Generale Missiven 1.12.1668 In: geraadpleegd op: 6.04.2012
67
37
toen ook Raja Sinha besloot zich in de strijd gooien, veranderde het hele oostelijk gebied in een slagveld. De handel die er vroeger zo floreerde en de normale mensenstroom bleven uit. De Oostkust bleek verlieslatend gebied met elk jaar opnieuw heel wat zieken en doden en economische voordelen bleven uit. Bovendien kostte het de Compagnie exorbitante bedragen wat ervoor zorgde dat de algemene uitgaven van de Compagnie in deze periode enorm stegen.68 Deze gevoerde politiek, weer van Goens’ persoonlijke beslissing, pakte dus slecht uit. Maar aangezien in Ceylon het adagium “l’état, c’est moi” gold, waren van Goens’ beslissingen de enige die ertoe deden. Alhoewel hij financieel afhankelijk was van Patria, kon hij door zijn lobbyen en goede verhouding met het hoofdkantoor in Europa toch een verregaande eigenzinnige politiek voeren zonder op de vingers getikt te worden. Dit kwam uiteraard deels ook doordat Batavia buiten spel was gezet en zijn controlefunctie over het eiland verloren had. Sinds van Goens’ aanstelling in 1665 als Gouverneur was het gebied in Ceylon dat in Nederlandse handen was aanzienlijk uitgebreid. Doordat de Kandische koning bijzonder inactief was, was alle vrees voor de slapende vijand verdwenen. De Nederlanders waren verder gegaan met expansie en militaire acties zonder nog enigszins rekening te houden met hem of met mogelijke represailles. Zoals al meermaals aangehaald was dat puur het werk van van Goens waarbij de autoriteiten van tijd tot tijd eens geïnformeerd werden. Dat de Bataafse regering systematisch zijn voorstellen onderuit haalde irriteerde hem mateloos, maar de Bewindhebbers thuis steunden hem vooralsnog wel bij elke actie die hij ondernam. Zijn succes zorgde er immers voor dat de Bewindhebbers bijna blindelings met alles akkoord gingen. In 1668 had van Goens, waarschijnlijk wel doordacht, zijn overplaatsing aangevraagd van Ceylon, waarop hij zowel van de Bewindhebbers als van de Bataafse regering te horen kreeg dat hij onmisbaar was op het eiland. De Bewindhebbers hadden er de volgende woorden voor: “Het is een kint dat U.E. mede heeft helpen haelen en tot dusverre gebracht, en cunnen dienvolgende seer beswaerlick vertrouwen, dat U.E. t’selve soo ontydich in dese sijne teerheyt sout cunnen abandoneeren.” (24.08.1669) De Bewindhebbers maakten hier gewag van het feit dat zij van Goens dermate belangrijk achtten voor Ceylon, dat hij het eiland onmogelijk kon verlaten op dat moment. Voor ze hem duidelijk maakten dat hij op het eiland diende te blijven, beklemtoonden ze dat het mede dankzij hem was dat ze het eiland hadden kunnen veroveren en hij het eiland al zo ver had gebracht. Van Goens die dit verzoekschrift vermoedelijk erg tactisch had ingediend, kreeg het antwoord dat hij verwachtte. Maar desondanks het feit dat het zijn ego streelde en zijn onmisbaarheid duidelijk maakte, kan hieruit ook afgeleid worden dat hij ook wel écht nodig was in Ceylon. Want de noodzaak van zijn aanwezigheid op het eiland werd bevestigd door zowel de Bataafse regering als door de Bewindhebbers. Dit desondanks het feit dat ze zijn voorstellen maar 68
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 44
38
niets vond en niet van zijn politiek hield. In de Generale Missiven gedateerd 19.12.1668 stond: “Van Goens bereid tot 1670 gouverneur te blijven; langer aanblijven vindt de Hoge Regering gewenst”69. Na deze brief besliste van Goens om nog twee jaar in Ceylon te blijven - we weten natuurlijk dat hij er nog veel langer bleef - ;mogelijks was dit ook een onderdeel van een weldoordacht strategisch plan van hem. Wat was nu zijn verdere politiek op het eiland? Hij had het eiland met stukjes en beetjes veroverd en dit niet altijd met onverdeeld succes. Toch hadden de Bewindhebbers nog geen enkele keer een teken van ontevredenheid geuit. Hij was zo ver gegaan als hij kon zonder een open oorlog te verklaren aan Raja Sinha. 70 Al deze elementen zorgden ervoor dat hij nog verder ging in zijn plannen voor het kaneeleiland. Tot nu was het eiland ingenomen op een ‘vreedzame’ wijze met hier en daar enkele schermutselingen maar nooit in een open oorlog met de troepen van Raja Sinha. Van Goens was nu echter van mening dat Ceylon als één geheel in Nederlands bezit diende te komen. Wilde men immers de lager gelegen gebieden en de kaneelgebieden, die in Nederlandse handen waren, veilig stellen, diende men ook de heuvelpassen naar deze gebieden te controleren. Dit zou volgens van Goens niet enkel de veiligheid van de Nederlandse gebieden verzekeren maar ook voor meer communicatie zorgen. Van Goens liet in zijn briefwisseling met de Bewindhebbers uitschijnen dat het eiland vrij gemakkelijk door de Nederlanders ingenomen zou kunnen worden, wat hem een positief antwoord met betrekking tot de totale verovering van het eiland opleverde. Van Goens, die steeds als resultaat wilde bekomen dat Ceylon een tweede handelscentrum werd naast Batavia, had op een bijna machiavellistische manier er alles voor over om dit te bereiken. Deze persoonlijke visie, waarin hij Ceylon als een tweede rendez-vous zag, werd niet door iedereen en zeker niet door de Bataafse regering ondersteund. Het plan dat Batavia, de Bewindhebbers en van Goens voor het eiland hadden, liep dus ver uit elkaar. Van Goens die er dus heilig van overtuigd was dat Ceylon de ideale uitvalsbasis was voor de Compagnie, bleef bij zijn stelling dat men het eiland volledig diende te veroveren. Met Ceylon als dé uitvalsbasis zou de Nederlandse macht sterker staan in Malabar, Madura en Coromandel. Malabar was in 1668 onafhankelijk van Ceylon gemaakt71 en van Goens bleef zich hiermee bemoeien omdat hij de uitvoer van arekanoten van daar wilde verbieden. De beslissing van de Bataafse regering om Malabar los te maken van Ceylon en haar algemene weerzin jegens de expansie op Ceylon werd door van Goens geïnterpreteerd als vileine zet om de groeiende invloed van Ceylon te beknotten. Hij zag dit als voldoende bewijs dat Batavia jaloers was op Ceylon’s groeiende superioriteit. Als er een
69
Generale Missiven 19.12.1668 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=673&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dbibligamme%26source_id%3D3&view=pdfPane> geraadpleegd op: 6.4.2012 70 ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p. 45-47 71 ‘s JACOBS (H.), Op. Cit., p. 146
39
kolonie op Ceylon gevestigd moest worden dan zou deze superieur zijn aan die in Batavia, dit mede door zijn betere ligging. Tevens vond van Goens dat naast de verdere expansie van het eiland er een strenge politiek gevoerd diende te worden naar de prinsen op de Zuid-Indische kust toe. Hierdoor zou de invloedssfeer van Ceylon vergroten. De uitdaging voor de Compagnie bestond erin om zijn macht evenwichtig te verdelen tussen twee centra, Batavia en Ceylon. Het klonk alleszins aanlokkelijk bij de Bewindhebbers, zolang het natuurlijk geen excessieve stijging in kosten met zich meebracht. Ongeveer tegelijk met al deze wendingen in Ceylon was ook de macht op het Indonesische archipel aan het uitbreiden. Dit indachtig dienden de Bewindhebbers een belangrijke beslissing te nemen wat betrof machtsverdeling. In Ceylon’s voordeel gold de makkelijke verovering en annexatie van het gebied, maar dit zorgde ervoor dat de Nederlanders blind bleven voor een aantal andere problemen die ontstaan waren. De koning had door zijn passieve houding ervoor gezorgd dat de Nederlanders zich veilig en onaantastbaar voelden. En de verdere uitbreiding had ervoor gezorgd dat ze meer gebied in handen hadden, dan ze feitelijk konden besturen.72 Zoals blijkt uit de Generale Missiven werd het tekort aan militaire krachten om het grote aantal forten bezet te houden steeds schrijnender. Uit de Generale Missiven blijkt: (25.01.1667) ‘geen soldaten beschikbaar’ en (17.11.1669) ‘Klachten van Van Goens over tekort aan militairen, waarvan hij er 15 à 1600 nodig acht; van Batavia zijn er 605 gezonden, terwijl er 240 uit patria op komende weg zijn.”73 Elk jaar werd er door de Bewindhebbers een aantal nieuwe rekruten gestuurd naar het Oosten, die dan onder de verschillende posten van de Compagnie verdeeld dienden te worden. Het merendeel van de nieuwe militaire krachten werd al toegewezen aan het kaneeleiland, maar toch was dit niet voldoende en was er vraag naar meer. Het tekort aan troepen om al deze nieuw veroverde gebieden te bezetten was een constante klacht van Ceylon in deze periode. (Generale Missiven 25.01.1667) “Het sal [den] heer gouverneur Van Goens merckelyck ontschieten, dat wij met de . . . . schepen gants geen secours van militie naer Seylon hebben connen bestellen ende dat op soo een notabelen eysch van wel tweeduysent man ende bij nader vertoog . . . ., dat alleen Trinquenemalo, Jaffanapatam, Manaer, Negombo en Gale nae de presente tijden tenminsten noch met duysend soldaeten behoorden te werden versterckt boven de besettinge van Battecalo en de 7 Corlas, alwaer vooreerst alleen wel 500 man soude vereysschen.”74 Het tekort was zo schrijnend dat contracten van militairen die bijna ten einde waren, ongevraagd werden hernieuwd. Dit resulteerde 72
ARASARATNAM (S.), Op. Cit.,p. 45-48 Generale Missiven 25.01.1668 & 17.11.1669 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=706&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dbatavia%2520605%2520gezonden%26source_id%3D3> geraadpleegd op : 6.04.2012 74 Generale Missiven 27.01.1667 In: geraadpleegd op: 6.04.2012 73
40
in groot ongenoegen bij de manschappen. De Bataafse regering kon niet veel doen om hen te helpen, daar zij zelf oorlogen aan het uitvechten waren op het Indonesisch archipel. De militaire onderbemanning was nog geen serieus probleem, daar Raja Sinha tot nog toe inactief bleef. 75 Naast de problemen betreffende het militaire was er natuurlijk de financiële kant die kopzorgen baarde. De totale uitgaven van Ceylon vanaf het jaar 1666 werden geraamd op telkens meer dan één miljoen gulden, waarbij dan nog jaarlijks een stijging werd genoteerd van ongeveer 200.000 à 300.000 gulden. Weliswaar waren er meer inkomsten door de militaire verovering maar deze waren onvoldoende om het deficit uit te balanceren. Ondanks het een periode betrof van relatieve vrede (geen open oorlog met de Raja) en welvaart, werd het totale jaarlijks tekort geschat op 200.000 gulden. Het einde van de militaire invasiegolf in Ceylon kan gedateerd worden rond 1670, hoewel het natuurlijk niet zo duidelijk af te bakenen is. Toch markeert het het einde van een periode waarin de Nederlanders zonder enige noemenswaardige tegenstand het eiland konden innemen. Op het eiland had dit geresulteerd in een verregaande Nederlandse politieke macht. Het was ook de periode waarin de Kandische vorst geen tegenstand had geboden, terwijl district na district in Nederlandse handen kwam. Dit was toch opmerkelijk daar de inheemse bevolking en hun koning lange tijd gevochten hadden tegen de Portugezen om toch maar niet door een buitenlandse mogendheid beheerst te worden76. Was dit stilte voor de storm? Het kon toch niet dat de anders zo trotse, vechtlustige bevolking zich nu zomaar ging laten domineren.
Raja Sinha slaat terug
Om een antwoord op bovenstaande vragen te formuleren, zou men informatie moeten hebben over wat zich nu afspeelde in het hof van de Raja. Hierover is echter weinig informatie te vinden. Dat de Nederlanders hem afschilderden als zwakke vorst die gevangen zat in zijn eigen hofhouding, bleek onjuist te zijn in het licht van latere wendingen. Dit beeld was echter deels door van Goens gecreëerd aangezien hij de Raja zwakker wou portretteren en zo de Bewindhebbers kon overtuigen hem te steunen in zijn acties. De enige signalen die dus waargenomen werden vanuit het Kandische kamp was de brief naar de Engelsen van 1666 en de opstand en in 1668. In de afgelopen periode van zes jaar (1665-1670) werd al het land dat de Raja aan de Portugezen terug ontfutseld had, nu ingenomen door de Nederlanders. Het zuiden en westen dat nooit door de Portugezen ingenomen werd, viel nu ook onder Nederlandse controle77. Misschien geeft de samenstelling van de inheemse bevolking ons inzicht in de houding van de koning. In het westen woonden Singalezen die Boeddhistisch waren; zij 75
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 46-48 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 48-49 77 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 53 76
41
waren verwant aan de Singalese Koninklijke familie, waarvan de Raja nog de enige overblijvende representant was. Er was dus een sentimentele band met dit territorium; daarnaast was het ook een erezaak dat de Singalese vorst zijn Singalese onderdanen kon besturen. In het oosten was de situatie totaal verschillend. De populatie bestond voornamelijk uit Tamils, die het Hindoeïsme aanhingen. Maar langs deze kant van het eiland waren ook een aantal moslims gevestigd. Deze gebieden waren bestuurd door een soort van ‘stamhoofden’ waarvan de banden met de vorst veel minder sterk waren. Toch waren deze gebieden ook van groot belang voor de inheemse vorst, gezien hun grote economische waarde. Vandaar ook dat de Nederlanders dit gebied zo halsstarrig wilden veroveren. De oostkust was niet alleen belangrijk vanwege de export van rijst, hout en olifanten maar deze kustlijn was ook de enige mogelijkheid voor het Kandische koninkrijk om handel te drijven met de buitenwereld. De Portugezen en later de Nederlanders, hadden immers telkens eerst de westkust ingenomen, waardoor het inheemse koninkrijk van daaruit niet meer kon handelen. In de havens aan de oostkust verscheepten ze hun arekanoten die vanuit het hoger gelegen gebieden in het hartje van het eiland kwamen. Het was ook hun enige mogelijkheid om zelfgemaakt inheems houtwerk of bewerkt ivoor of edelstenen ornamenten te verhandelen. Het was via deze havens dat zij zichzelf van kleding voorzagen vanuit het zuiden van Indië, naast allerhande luxeartikelen die het hof wenste. Het vooruitzicht dat deze handel door de komst van de Nederlanders zou stoppen verontruste de Raja het meest en dwong hem tot actie.78 Volgens ARASARATNAM lag het niet in de intentie van de Raja om een open oorlog te starten tegen de Nederlanders. Hij wou eerder een tactische en subtiele aanpak. Dé gebeurtenis die de relatie tussen de Raja en de Compagnie wijzigde, was het overlijden van de Nederlandse ambassadeur in 1670. De Raja stuurde samen met het lijk enkele van zijn belangrijke functionarissen naar het Nederlandse kamp. Deze functionarissen dienden ervoor te zorgen dat de Nederlanders er nog steeds van overtuigd waren dat de Raja geen plannen had om wraakacties te ondernemen. Samen met de overleden Nederlandse ambassadeur kwam ook de Nederlandse soldaat, Jacob Schaepmeester mee die enige tijd in het Kandische koninkrijk vastgehouden werd. Hij gaf de Ceylonese regering een relaas van wat hij zoal in het hof gezien had. Hierin verklaarde hij dat de Raja zich tiranniek gedroeg en niemand binnen zijn hofhouding vertrouwde. Schaepmeester schreef dat het hele land hem beu was en ze de Nederlanders met open armen zouden ontvangen. Dit waren de typische verslagen die de Nederlandse gezaghebbers in Ceylon te zien kregen van ooggetuigen.79 Deze verslagen pasten perfect in de politiek van van Goens. Men kan zich of deze verslagen weergaven wat echt gezien werd of wat de Ceylonese gezaghebbers wensten dat bericht werd? Er werden dan ook nooit directe bewijzen geleverd voor zulke verslagen, ze waren vaak zo extreem dat 78 79
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.53-54 ARASARATNAM (S.), Ibidem
42
ze amper geloofwaardig konden worden geacht. Na deze berichtgevingen en het gevlei van de functionarissen kwam de aanval van de Raja in augustus 1670 helemaal onverwacht. De Kandische vorst voerde een aanval uit op meerdere fronten, waarbij het merendeel van zijn troepen werd ingezet in het westen en zuid-westen. Maar tegelijkertijd waren er ook aanvallen op Kottiyar en Batticaloa.80 Knox noteerde dat dit : ‘the greatest war that happened between them in my time’ en verder dat de Nederlanders het fort Arrundery (zie Arrandery p. 18) verloren hadden en op zoek waren naar pogingen om terug vrede te bekomen, dit onder andere door het zenden van een nieuwe ambassadeur.81 De inname van Arandora (ARASARATNAM: p.55 dit staaft de eerdere bewering dat Arrandery hetzelfde is als Arandora) was het grootste wapenfeit van deze oorlog. Arandora was het Nederlandse fort dat het dichtst bij het inheemse koninkrijk gelegen was en bood de Nederlanders een goede uitvalsbasis voor de omliggende districten. Voor de Raja was dit bijzonder pijnlijk omdat het fort gelegen was in hartje Kandisch gebied en de recuperatie van het fort met 175 lascarijnen en Nederlandse militairen betekende dan ook een serieuze overwinning op de Nederlanders. Toen Arandora viel lag de weg praktisch open voor de Kandische soldaten en de Nederlandse troepen en hun lascarijnen die zich in lager gelegen gebied bevonden schoten in paniek. De Nederlandse troepen werden terug getrokken uit heel de zone tussen Bibligamma en Ruwanella, een zone die tussen Arandora en de vroegere Nederlandse grens van 1658 lag. De inwoners van deze gebieden schaarden zich snel achter de inheemse vorst en verjoegen de lascarijnen die daar door de Nederlanders waren achtergelaten. Binnen enkele weken verloren de Nederlanders alle annexaties die ze in het westen gedaan hadden na 166582. Over deze aanval is, noch in specifieke werken noch op het internet veel terug te vinden. ARASARATNAM heeft de brieven van van Goens naar de Bewindhebbers gebruikt om deze gebeurtenissen te beschrijven en te reconstrueren. Maar zelfs in de Generale Missiven ontbreekt elk spoor over deze gebeurtenis want de genoteerde berichtgeving maakt een sprong van 11 februari 1670 naar 2 september 1671. De hierboven beschreven feiten speelden zich echter af in augustus 1670, voor niet nader gekende duur. In verdere berichtgeving in de Generale Missiven vinden we wel attestaties over een verhoogd aantal militairen omdat men op zijn hoede is voor het koninkrijk Kandy. Maar over de periode waarin alle belangrijke militaire acties zich afspeelden bestaat geen berichtgeving in de Generale Missiven omdat dit jaar dus gewoon ontbreekt. De reden hiervan is onbekend. De morele ontreddering voor de Nederlanders moet hoe dan ook immens geweest zijn. Gedurende vijf jaar lang hadden ze zich – afgezien van de resurrectie in 1668 – heer en
80
ARASARATNAM (S.), Ibidem KNOX (R.), The history of Ceylon from the earliest period to the year MDCCCXV, London, Jospeh Mawman, 1817, p. 368 (ed. R. FELLOWS) 82 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 55-56 81
43
meester gevoeld over het land. De passieve houding van de Raja had hen hoogmoedig en laks gemaakt en laks en plots kreeg dit leger te maken met een totaal onverwachte aanval. De Nederlandse troepen in de kuststeden werden naar de grenzen gestuurd waar ze dienden te patrouilleren uit vrees voor een nieuwe aanval. Zelfs de burgers in Colombo en de Chettys en Moslims werden bewapend zodat ze indien nodig de stad konden verdedigen. Van Goens was blijkbaar niet in Colombo toen dit alles plaatsvond, wat zou kunnen verklaren waarom de situatie zo in het honderd liep. Toen hij terug arriveerde in Colombo, probeerde hij de situatie te herstellen; hij reorganiseerde het leger en lanceerde een tegenoffensief. De Kandische militairen werden al snel teruggedrongen en de dreiging van verdere aanvallen nam af. In de hoger gelegen gebieden was het nog steeds rumoerig en de Nederlanders dierven ze niet te heroveren83. Het dient gezegd te worden dat eens te meer een snelle kordate actie van van Goens ervoor zorgde dat de rust in de mate van het mogelijke terugkeerde. Het eiland had hem dus wel degelijk nodig zoals de Bewindhebbers en de regering in Batavia al aangehaald hadden, zijn sterke persoonlijke en leiderscapaciteiten zorgden ervoor dat de Compagnie op het eiland zo’n succes boekte. Maar het bleef niet bij een éénmalige actie van de Kandische vorst, ook in Trincomalee en Kottiyar kwam de inheemse bevolking in opstand. De Nederlanders die dit gebied nog maar minder dan een jaar geleden geannexeerd hadden, werden door het inheemse leger teruggedrongen naar hun forten84. Eén van de onmiddellijke reacties van de Hollanders was om alle private handel te verbieden en er strenge controle op te uit oefenen. De motieven hiervoor waren zowel politiek als economisch. Al enige tijd wenste de Compagnie immers het monopolie te hebben over alle handel op het eiland. Als de handel over het gehele eiland in Nederlands bezit zou zijn, zouden ze de controle hierover bovendien ook op politiek vlak kunnen gebruiken om elke vorm van opstand onmiddellijk te onderdrukken.85 Deze redenering ontwikkelde van Goens naar de Bewindhebbers toe, volgens ARASARATNAM.
Naast de reactie van van Goens moet ook de reactie van de andere instanties op deze gebeurtenissen worden bekeken. Vanzelfsprekend wekte deze toestand heel wat vragen op bij de autoriteiten. De Ceylonese regering had namelijk in de voorgaande jaren uitvoerig en systematisch bericht dat de Raja Sinha zwak stond en dat er niets te vrezen viel. Naast een verklaring voor de foutieve inschatting van de militaire sterkte van de Raja diende ze eveneens een verklaring te geven voor het feit dat ze steeds had laten uitschijnen dat ze enorm populair was. Waarom ging een bevolking die zich vrijwillig onder het Nederlands bestuur geschaard had plots over tot vijandige acties? Eigenlijk dienden ze hun volledige expansie-politiek te verdedigen. Hierbij probeerden ze ten 83
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p 56-57 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 57 85 ARASRATNAM (S.), Ibidem 84
44
allen prijze te vermijden dat de Bataafse regering hen kon verwijten dat ze dit al enige tijd hadden zien aankomen en hen veelvuldig gewaarschuwd hadden. Van Goens gaf weerom een eigen interpretatie van de feiten, zodat ze pasten in zijn algemene opvatting voor Ceylon. Hij beweerde dat deze opstanden evenzeer tegen de Raja geadresseerd waren als tegen de Nederlanders. Wat manifest niet het geval was want de Raja had zelf de troepen verzameld en op de Nederlandse forten afgestuurd. Verder beweerde hij dat de opstanden veroorzaakt waren door rebellerende stamhoofden en onmogelijk gesteund konden zijn door de Raja daar die geen kwade bedoelingen had met de Nederlanders. Hij beweerde zelfs, dat de koning deze rebellerende stamhoofden gestraft had om zijn misnoegen tegenover hun acties aan te tonen86. Uiteraard was dit niet waar en men moet zich afvragen hoe van Goens zijn versie van het verhaal kon onderbouwen. Kennelijk beriep hij zich wat graag op zogezegde ooggetuigenverslagen die zijn stelling kracht bij zetten. Die ooggetuigenverslaggeving gaf hij door aan de Bewindhebbers en Batavia, waarbij hij men toch nauwelijks anders dan van desinformatie moet gewagen. De uitleg die van Goens gaf over de rebellerende stamhoofden die de Nederlanders aanvielen en niet de Raja was hoedanook vreemd. Als de Raja effectief geen aanzienlijke militaire macht had, hoe kon hij dan de stamhoofden straffen? Voor één feit kon van Goens echter geen plausibele verklaring verzinnen: hoe kwam het dat de Raja die volgens van Goens een goede relatie had met de Nederlanders de in Arandora gevangengenomen Nederlandse soldaten niet terugstuurde? Van Goens, die zijn eigen versie geloofwaardig wilde maken, zond op 24 november 1670 een brief naar de Raja, waarin hij de impressie gaf dat hij de koning niet verantwoordelijke achtte voor de pas gebeurde voorvallen en de uitlevering van zijn vastgehouden soldaten vroeg. In de brief stond ook een subtiele vermaning dat als de soldaten niet teruggestuurd werden, de Nederlanders wraak zouden zoeken tegenover de verantwoordelijken zonder evenwel hun acties te richten tegen de Raja.87 Uiteraard antwoordde de Raja niet, er was geen officiële communicatie van de Raja in die periode. In de Generale Missiven vinden we in januari 1672 de volgende korte zin terug: ‘De Koning is niet verantwoordelijk voor de moord in Kottiyar en de aanval op Arandora’.88 Waaruit nogmaals blijkt dat van Goens de Raja geen schuld toeschreef. Aan de Bewindhebbers liet hij weten dat er sterke geruchten waren dat de Raja van plan was een bekende ambassadeur te zenden samen met de gevangenen om een sterker
86
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.58 ARASARATNAM (S.) Ibidem 88 Generale Missiven 31.01.1672 In: geraadpleegd op : 16.04.2012 87
45
verdrag af te sluiten met hen. Vanwaar deze ‘sterke geruchten’ kwamen is onduidelijk maar van Goens laat hier weer niet na om de Bewindhebbers te misleiden.89 De Bataafse regering was echter niet zo makkelijk om de tuin te leiden en begon steeds meer te twijfelen aan verschillende aspecten van het verhaal van Goens. Vooral de vraag of de Raja zo politiek machteloos stond als de Ceylonese rapporten lieten uitschijnen hield hen bezig. Hoe kon hij de rebellen straffen indien hij niet sterk stond? Waarom zou de Raja nog steeds een goede relatie met de Nederlanders wensen te onderhouden na alles wat ze hem hadden aangedaan?90 Van Goens had wel gesteld dat tijdens de verovering van de gebieden de plaatselijke bevolking zoveel mogelijk met rust diende te worden gelaten én hij betaalde hen goede sommen geld voor hun arekanoten. Maar de Raja moet van Goens’ inval in zijn koninkrijk hoe dan ook als een schending door een vreemde Europese mogendheid hebben ervaren. Het was dus logisch dat de Bataafse regering zich deze vragen stelde. Ook het feit dat de Nederlandse soldaten gevangen gehouden bleven door de Raja was voor hen een groot vraagteken. Men dient wel voor ogen te houden dat de Bataafse regering enkel informatie kreeg die van Goens naar hen doorzond; die was misleidend en partieel. Het is dus te verstaan dat de Bataafse regering als het ware uit de lucht viel en zich vragen stelde. De Bataafse regering begon steeds kritischer tegenover de situatie te staan en nam terug een resolutere houding wat betrof besluitvorming in Ceylon. Want in een bericht uit de Generale Missiven in december 1671 stond het volgende:“Van Goens meent dat die van Kandi de macht van de Compagnie vrezen; de Hoge Regering twijfelt.”91. Hieruit blijkt duidelijk dat ze niet bang waren om hun mening te uiten en dat ze twijfelden aan wat van Goens hen berichtte. Toch gaven ze nog via de Generale Missiven in 1672 door dat de Raja geen schuld trof in verband met de aanval op Arandora; van Goens moet er dus in geslaagd zijn om hen te overtuigen van zijn ‘gelijk’. Dit kan misschien verklaard worden doordat van Goens de verklaring van een overlevende had gebruikt om zijn theorie te staven. De Bewindhebbers daarentegen werden nog steeds ingepakt door de Ceylonese regering en gaven volgende commentaar over de evenementen: “the death of the fall of Raja Sinha appears to be approaching”. Ze keurden de plannen voor het politieke pad dat de Ceylonese regering voor het eiland uitstippelde goed en fiatteerden de herbezetting van de achtergelaten forten en stukken land.
89
ARASARATNAM (S.) Op. Cit, p. 59 ARASARATNAM (S.) Ibidem 91 Generale Missiven 19.12.1670 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=781&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf-8%3Dbijstervelt%26source_id%3D3> geraadpleegd op: 15.04.2012 90
46
Eens te meer slaagden van Goens en zijn regering erin hun eigen politiek door te voeren, niettegenstaande Batavia hiermee niet akkoord ging.92
Hoe ontwikkelde de toestand zich nu verder? Na de aanval van de Raja en het tegenoffensief van van Goens ontstond een status quo. Een actie voor de soldaten die nog steeds in Arandora gevangen zaten, drong zich op. In februari 1671 ging een soldaat genaamd Bijstervelt naar de Raja om de brieven van de Ceylonese regering af te geven. Hierin werd de vrijlating van de soldaten gevraagd maar daarnaast werd in de brief duidelijk gemaakt dat de vriendschap tussen beide partijen verzekerd bleef. Bijstervelt was de enige geweest die sinds de inname van Colombo erin slaagde levend terug te keren naar zijn oversten. Bijstervelt die vervolgens enige tijd bij de Kandische koning had verbleven vertelde bij zijn terugkeer ongeveer hetzelfde over de Raja als alle andere berichtgevers zij het minder overdreven. De Raja was niet vijandig tegenover de Hollanders en er was net een moordplan op de vorst verijdeld dat gepland was door één van zijn dienaren. Na het geven van de brief uitte de vorst zijn waardering voor de Nederlanders en beloofde hij de gevangenen terug naar huis te sturen. Daarnaast uitte hij zijn ongenoegen over het feit dat de havens gesloten waren en de Nederlanders zijn land hadden ingenomen en zijn onderdanen onderworpen. Waarop Bijstervelt hem verzekerde dat dit enkel gedaan werd om het koninkrijk te beschermen en om de misdadigers van de recente troebelen te straffen. Reageerde Raja misschien niet vijandig op de Nederlanders, zijn raad van vertrouwelingen deed dat alleszins wel, zij wilden zelf dat de Raja de oorlog verklaarde aan de Compagnie. Want ondanks het feit dat langs beide zijden er wel eens gevochten werd, werd er langs geen zijde officieel de oorlog verklaard. De koning reageerde hier echter op dat hij dit nooit zou toestaan. Na een incident trok Bijstervelt zich van het hof terug en werd in oktober warm onthaald door de Ceylonese regering.93 In de Generale Missiven naar Patria staat ongeveer hetzelfde: “dat hij seer goet Hollants maer genoghsam craghteloos was door de boosheyd van sijner hovelingen, dat hij wenschte onder onse protextie en met de Comp.e in een vaste vrede te weesen…”94 Hieruit bleek dat Batavia ook correct op de hoogte was, want de informatie is gelijkaardig aan die van Bijstervelt’s rapport aan de Ceylonese regering, zoals geraadpleegd door PIERIS. Toen Bijstervelt’s rapport bij de Ceylonese regering terecht kwam was er heel wat om te doen; het was namelijk het eerste officiële rapport sinds lang dat over de Raja handelde. Zowel de Ceylonese als de Bataafse regering probeerde het rapport te gebruiken in hun 92
ARASARATNAM (S.), Ibidem PIERIS (P.E.), Ceylon and the Hollanders 1658- 1796, American Ceylon Mission Press, Tellippalai (Ceylon), 1918, p.18 94 Generale Missiven 19.12.1671 In:< http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=782&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf-8%3Dbijstervelt%26source_id%3D3> geraadpleegd op: 15.04.2012 93
47
bewijsvoering om hun standpunt hard te maken. Wat de meeste aandacht trok in het verslag was hoe ontevreden de Raja was over de inname van het land door de Nederlanders. Dit strookte niet met het verslag dat de Ceylonese regering hierover had geschreven. Nu bleek dat de Raja helemaal niet akkoord ging met de annexaties, kreeg de Bataafse regering weer argumenten voor haar standpunt. Van Goens vond het natuurlijk noodzakelijk om een gedetailleerd weerwoord te bieden en zijn politiek ten stelligste te verdedigen. De Bataafse regering kwam echter tot de conclusie dat er niet genoeg bewijs was dat de Raja zo machteloos was als de Nederlanders lieten uitschijnen. Ook vond ze dat de Ceylonese regering niet gerechtigd was de Raja met zoveel disrespect en harteloosheid te behandelen als ze gedaan had de afgelopen jaren95. Het valt op dat de Bataafse regering kordatere posities inneemt en niet bang meer is om haar mening te uiten, wat wel nog het geval was toen het van Goens voor de wind ging in de vorige jaren. De Bataafse regering die van Goens nooit volledig gesteund had, liet zich niet langer doen en vond dat de evenementen waarvoor zij reeds lang had gewaarschuwd, zich nu eindelijk voordeden.
Externe problemen: kapers op de kust
In 1671 werd Bijstervelt dus naar de Raja gestuurd maar hij kon deze laatste niet overtuigen om de gevangenen vrij te laten. Ook een andere ambassadeur kwam met lege handen terug. De Nederlandse forten van Arandora, Ruwanvella en Sabaragamuwa bleven onbezet en het omliggend land werd terug ingenomen door Singalezen. In het oosten ziet men het zelfde verhaal; door een gebrek aan troepen werden de Nederlandse bezittingen niet terug ingenomen, wat een geschat verlies aan inkomen van 108.600 gulden meebracht. Er was namelijk het verlies aan taksen die daar in arekanoten en rijst uitbetaald werden alsook van het teloorgaan de winsten uit de verkoop van katoen, zout en andere producten. 96 Dit bracht ook een tekort aan proviand in de steden mee. De Ceylonese regering deed dus verwoede pogingen om de autoriteiten ervan te overtuigen dat de herbezetting van de forten en gebieden er rond noodzakelijk was voor de veiligheid en economisch welzijn van de Nederlanders op het eiland. Naast de interne problemen moesten de Nederlanders nu ook afrekenen met serieuze externe problemen die hun macht in Ceylon bedreigden, dit voor het eerst sinds ze de Portugezen verdreven hadden. De Fransen hadden namelijk hun weg gevonden naar de Indische wateren. Al in de jaren ‘60 van de 17de eeuw werden steeds vaker Franse schepen waargenomen. Dit alarmeerde de Nederlanders die bang werden dat hun dominante handelspositie in het oosten in gevaar zou komen. De Zonnekoning had immers een weluitgeruste vloot naar Indische wateren gestuurd, omdat hij net 95 96
ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p. 60-61 ARASARATNAM (S.), Ibidem
48
zoals de Nederlanders een bloeiende handel met het oosten wou oprichten. Deze ‘Persian Squadron’ was de sterkst uitgeruste vloot die ooit van Europa naar de Indische Oceaan werd gestuurd.97 De vloot had als doel een permanente basis voor de Fransen in het oosten te vestigen, liefst op Ceylon of op de kust van Bantam. Waarom de Fransen nu net Ceylon kozen en of er contact was tussen de Raja en de Fransen is onduidelijk. Bepaalde bronnen spreken van contact tussen de Fransen en de Raja via Capucijnmonikken als tussenpersonen. De Nederlanders verdachten later een aantal Portugezen ervan als intermediair te hebben gefunctioneerd tussen de Raja en de Fransen. De juiste toedracht blijft onbekend maar zeker is dat er contact is geweest tussen Raja en de Fransen aangezien er voorbereidingen waren getroffen in Kottiyar om elkaar te ontmoeten bij hun aankomst.98 Volgens LACH waren de Nederlanders al enige tijd op de hoogte dat er een Franse vloot onderweg was want ze hadden voorbereidingen getroffen om hun schepen en factorijen te verdedigen.99 Berichtgeving in de Generale Missiven in verband met de Franse Kwestie
In de Generale Missiven van 16.11.1671 vindt men de volgende aantekeningen terug: “Van den geruchten van de Franschen oorlogh was daer van Wingurla, Suratte en elders oock al deselven kennis overgebracht, als wij hier sijn hebbende, soodat alles ter defentie veerdigh gemaekt wierd en liet sijn e. – Van Goens Sr – dienaengaende sijn sorg ende becommeringh oock gaen over de cust van Mallabar, als waarop het de vijanden, soo men se soo mach noemen, wel eerst souden kunnen gemunt hebben, als de Portugesen naast gelegen […] In geval van oorlog zal Van Goens daar het commando hebben; nog 150 man zal hem worden gezonden. Van Reede rust zich zo goed mogelijk toe ”100. De Franse vloot was dus in september 1671 aangekomen in Suratte. Vermits dit stukje van november dateert, was de Bataafse regering dus zeker al op de hoogte van het bestaan van de vloot maar was ze niet zeker over wat er zich in Suratte afspeelde (‘geruchten’). Wat wel zeker is dat de Nederlanders bezig waren met hun verdediging klaar te maken. Er staat dat van Goens Sr. zich ook bekommerde over de kust van Mallabar, het woordje ‘ook’ kan erop wijzen dat ze zich in Ceylon, waar van Goens gouverneur was, ook zorgen maakte over de komst van Fransen. Verder gingen de Nederlanders er vanuit dat ze eerst Mallabar zouden veroveren en dan pas andere gebieden, dit
97
LACH (F.D) & VAN KLEY (E.J.), Asia in the making of Europe. Volume III a century of advance, book 1, The University of Chicago Press, Chicago, 1993, p. 99 98 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.62 99 LACH (F.D), Ibidem 100 Generale Missiven 16.11.1671 In: geraadpleegd op: 17.04.2012
49
misschien omdat de kust van Mallabar in het zuiden van Indië dus de ideale havenplaats was om van en naar het oosten te zeilen. Bovendien was Mallabar ook een belangrijke plaats voor de peperhandel. Indien het tot een oorlog kwam zou van Goens en niet Van Reede die er commandeur was er het commando hebben. Dit bewijst toch dat de Compagnie volle vertrouwen in van Goens heeft en vooral in zijn oorlogsvoering. Verder vermelden de Generale Missiven: “Bijaldien wij mette scheepsmacht, die Ceylon bijeen sal krijghen, meester van de zee mogen blijven, sal de swarigheyt soo groot niet wesen, of sal met de hulp van des Heeren wel te boven sijn te comen.101” Ceylon was dus een scheepsvloot bij elkaar aan het brengen om zich te verdedigen tegen de vijand. De tekst is zeer zwaarmoedig en voelt weinig hoopvol aan. De zin: “meester van de zee mogen blijven” is bijna een bede. Voor de sterkste Europese mogendheid die tal van monopolies en vestigingen bezit straalt er weinig zelfvertrouwen uit. Ook woorden zoals “swarigheyt” en “te boven sijn te comen” zijn zwaarbeladen. De Generale Missiven vervolgden echter met nog meer onheilstijdingen: “Vernomen te Wingurla dat tusschen Portugal ende de croone Vranckrijk een contract ofte alliantie gesloten sij om de Vereenigde Nederlanden gesamerhant op ’t lijf te vallen ende hier te lande een begin te maken mette cust van Mallabar ende het eylant Ceylon […] Uit Frankrijk zouden vele schepen op komst zijn o.a. 12 of meer.” Over deze alliantie is elders vrijwel niets terug te vinden, misschien was het een gerucht of een kortstondige samenwerking. Wat er ook van zij, de Nederlanders hadden zelf ingecalculeerd dat Mallabar het eerst onder aanval zou komen en hadden daar dus voorbereidingen getroffen. Uit dit stukje bleek verder dat de Portugezen en Fransen gezamenlijk van plan waren om ook Ceylon aan te vallen. Bovendien spreken ze van ‘vele schepen’ die op komst zouden zijn, waarschijnlijk doelen ze hier terug op de ‘Persian Squadron’. De Nederlanders hadden deze vloot namelijk zelf nog niet gezien maar er enkel over gehoord. Het stond hoedanook wel vast dat de Nederlanders op de hoogte waren dat de Fransen op oorlogspad waren. Het moet de Bataafse en Ceylonese regering enorme kopzorgen hebben gebaard want in de Generale Missiven vindt men ook volgende informatie: “op Ceylon vorderen de fortificaties goed, op de vloot voor Ceylon geschut en soldaten geplaatst, er is echter een tekort, uit Batavia kan men geen hulp meer zenden door tekort aan zeelieden, op Ceylon is meer macht nodig, dan beschikbaar is.” en wat verder “ Er is niet eens voldoende volk voor het bezetten van de kustzone van Ceylon reeds in juli (1671) schreef de Hogere regering tot ongenoegen van van Goens dat Cheylon alleen sooveel recrutten ging vereysschen, als UEd.e ordinaire gewoon waren voor bijna heel India uyt te senden. Daer wij alsnogh oocq voor blijven aensien, want dewijle de jalousie der Europese Vorsten tegens de Comp.e soo groot zijn ende
101
Generale Missiven 16.11.1671 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=761&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dfranse%2520%26source_id%3D3%26batch_start%3D20> geraadpleegd op: 17.04.2012
50
voornementl. Het ooge van de Conincq van Vrankrijcq seer op Cheylon siet […]”.102De Hoge Regering vond dus dat Ceylon teveel soldaten eiste, terwijl van Goens op zijn beurt klaagde dat hij het eiland onmogelijk kon verdedigen met de manschappen die hij maar bezat. De komst van de Fransen op Ceylon
Wat gebeurde er toen de vloot effectief toekwam in Ceylon? Was er effectief contact met de Kandische koning en verleende die de Fransen hulp? En wat was de tactiek van de Nederlanders om de Fransen van hun territoria weg te houden? In maart 1672 kwam de Franse vloot, na een mislukte poging om hun macht in Suratte uit te breiden, aan op Ceylon. De plaats van ontmoeting tussen de Raja en de Fransen was de baai van Kottiyar, dichtbij het Nederlandse fort van Trincomalee. De aanvoerder van de vloot, Caron, wist dat dit een goede natuurlijke baai was waar doorheen het jaar een aantal boten een lange tijd voor anker kon liggen.103 Toen de Nederlanders de grote Franse vloot zagen, lieten ze hun post in Kottiyar achter en sloegen ze op de vlucht naar het fort in Trincomalee. Daar waren ze genoodzaakt zich defensief op te stellen. De Franse vloot werd tegemoetgekomen door enkele Kandische gezanten, waarna een officiële briefwisseling volgde. Er moet dus effectief op voorhand contact geweest zijn tussen de Fransen en de Kandische vorst. Al snel gingen de Fransen over tot de inname van een klein eilandje in de baai waarop ze verdedigingswerken begonnen. Een gezant werd warm onthaald door de koning omdat deze hoopte met Franse hulp de Nederlanders te kunnen verslaan. In mei van datzelfde jaar werd een contract getekend waarin de baai van Kottiyar en Trincomalee door de Kandische koning aan de Fransen overgemaakt werd.104 Ook dit feit ondersteunt de Bataafse reserve tegenover van Goens’ rapporten: waarom zou de Raja de Fransen steunen als hij de Nederlanders geen kwaad hart toedroeg?
Er bleek echter één groot probleem waarmee de Fransen te kampen hadden: de bevoorrading. De vloot bestond uit 3000 à 4000 man -meer dan de militairen die van Goens voor handen had op het hele eiland (zonder lascarijnen)- die allemaal gevoed dienden te worden. Het tekort aan voedsel zorgde voor ziektes waar de Fransen geen rekening mee hadden gehouden. Ze hadden vanuit Suratte weinig voedsel meegenomen omdat ze dachten dit in Ceylon wel te kunnen vinden. Maar voor de 102
Generale Missiven 31.01.1672 In: geraadpleegd op: 17.04.2012 103 ARASARATNAM (S.), Ibidem 104 M. RAMERINI, The French Attempts In: < http://www.colonialvoyage.com/eng/asia/sri_lanka/trincomalee/history_6.html> geraadpleegd op: 16.04.2012
51
bevolking van Kandy was het erg moeilijk om zo’n grote vloot te bevoorraden. Er was vooral een tekort aan vlees en de plaatselijke bevolking kon onmogelijk haar lastdieren opgeven omdat zij te belangrijk waren in de landbouw. Bovendien hadden de Nederlanders nog niet zo lang geleden dit gebied veroverd wat ervoor gezorgd had dat er veel onrust heerste onder de lokale bevolking. Veel velden waren vernietigd tijdens de recente oorlog en de mensen waren weggevlucht uit schrik voor Nederlandse wraakacties. Het gebied was in totale chaos zonder enige autoriteit en organisatie. Hierdoor kon de Kandische vorst weinig doen en de problemen werden steeds erger. De situatie escaleerde en de commandant van de Franse vloot besliste om op de kust van Coromandel voedsel te gaan halen. Van Goens probeerde intussen hemel en aarde te verzetten om de Fransen weg te krijgen uit de baai, die militair zwak stonden, konden onmogelijk troepen voorzien om zowel tegen de Raja als tegen de Franse vloot weerstand te bieden. Het moreel was slecht en enkele Nederlanders liepen zelf over naar de Fransen, maar ook enkele hongerige Fransen sloten zich aan bij de Nederlanders. “Tot ons waren oocq all comen overloopen, soo se vergeven uyt hongersnoot ende quaet tractement […]”105 De positie waarin de Nederlanders zich bevonden was erg moeilijk. De Nederlanders en de Fransen waren niet officieel in oorlog met elkaar. Daardoor kon van Goens onmogelijk een directe aanval op de Fransen uitvoeren. En zelfs als hij in de verleiding zou gekomen zijn om een directe aanval te lanceren zou hun vloot nooit sterk genoeg zijn geweest om tegen de Fransen te kunnen opboksen. Daarom pakte hij het meer diplomatisch aan, waarbij hij in geschreven protesten de soevereine rechten claimde over de baai en omliggend gebied op grond van het feit dat de Raja hen dit vele jaren geleden verleend had. Natuurlijk konden de Fransen deze claims makkelijk counteren door aan te halen dat diezelfde koning hen hetzelfde land geschonken had. Bovendien hadden zij een brief van de koning om het te bewijzen106. Het is moeilijk om hierover gegevens te vinden in de Generale Missiven, deze vertonen immers hiaten en voor de periode van de evenementen tussen 20 februari en 31 juli is er geen verslaggeving. Uit Generale Missiven die later gedateerd zijn kan men toch enige informatie vinden: (31.07.1672) “men heeft de Fransen gelast uyt genoemde binnebay te vertrecken ende bij weygeringh getracht alle leeftocht sooveel aff te snijden als doenlijk ende tot welcken eynde dan oock een van de geroerde drie schepen, om proviand afgesonden, van Tranquebare
terughcomende , was
aengehouden ende seylen ende roer ontbloot om bij alle voorvall in onse gewelt gehouden te 105
Generale Missiven 31.07.1672 In: geraadpleegd op: 20.04.2012 106 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 63-64
52
connen werden”107 Hieruit kan worden afgeleid dat ze de Fransen verzocht hadden de baai te verlaten en dat de Fransen dit gerefuseerd hadden. Eveneens hebben ze geprobeerd de voedselvoorraad af te snijden. Ook werd één van de schepen dat naar Coromandel gestuurd was ingenomen door de Nederlanders en onbruikbaar gemaakt. De Nederlanders die het diplomatisch wilden aanpakken waren dus overgegaan tot actie. Toch waren beide zijden niet geneigd om snel over te gaan tot geweld. Het nieuws dat de oorlog was uitgebroken in Europa was nog niet tot de Indische Oceaan geraakt en geen van beide partijen wou de vredesbreker zijn. Het was het idee van vrede tussen beide partijen, die ervoor had gezorgd dat de Fransen de drie schepen onbegeleid naar Coromandel had gestuurd. De Nederlanders probeerden dus alle voorraad naar de Fransen af te snijden zowel van binnen als buiten het eiland. Waarbij ze als doel hadden de vloot zodanig uit te hongeren dat ze zich zouden overgeven. Wat ook bleek uit de Generale Missiven 31.07.1672: “dat de geroerde negen schepen rechtevoort all meest in onmacht sullen leggen, alsoo rheede veel siecken ende dagelijcx dooden hadden, voornamel. bijaldien haer de ververschinghe door de onse can onthouden worden”.108 De Nederlanders die verwoed verder probeerden de Fransen uit te hongeren, hadden hun vloot net buiten de ingang van de baai gelegd. Om hun plan te doen slagen beslisten ze dat ze alle contact tussen de Fransen en Kandische onderdanen moesten stoppen. Van Goens vond de beste oplossing hiervoor om door het gebied te marcheren en zo de mensen van Kandy weg te jagen van de Fransen. Maar het Kandische leger viel hen aan en ze moesten zich terugtrekken naar hun schepen. De Kandische vorst maande de Franse enkele keren aan om een gezamenlijke oorlog te voeren tegen de Nederlanders. Maar omdat de Fransen met hen officieel niet in oorlog waren weigerden ze. De Raja vond tot zijn grote ontsteltenis dus geen bondgenoten in de Fransen. Ondertussen hadden de Nederlanders nog een schip ingenomen dat terugkwam met proviand en voerden ze kleine raids uit op enkele Franse posten109, langzaam wonnen ze terrein op de Fransen. Ondanks het feit dat de Fransen geconfronteerd werden met vijandigheden van de Nederlanders gingen de Fransen zelf nooit over tot grote wraakacties tegenover hen. De inname van de schepen die achter proviand gingen, zorgde er echter voor dat het voedseltekort nijpender werd. Door ziekte en dood was het aantal Franse soldaten gereduceerd tot een derde. En ze dierven geen individuele 107
Generale Missiven 31.07.1672 In: < geraadpleegd op: 18.04.2012 108 Generale Missiven 31.07.1672 In: geraadpleegd op 19.04.2012 109 Generale Missiven 31.07.1672 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=831&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3D%2520goens%26source_id%3D3%26batch_start%3D81> geraadpleegd op: 20.04.2012
53
boten meer te zenden uit vrees voor de Nederlanders110. Als resultaat vertrokken ze met bijna hun hele vloot naar Coromandel: “met 5 à 6 van de beste schepen naar Coromandel te verhuysen d’andere daer in de bay te laetende met 300 soldaten […]”111. Op 8 juli zeilden de Franse schepen dan eindelijk de baai uit. Onmiddellijk nadat de Fransen de baai verlaten hadden, vielen de Nederlanders het door de Fransen bezette eilandje aan. In het Corpus Diplomaticum stond het volgende hierover: “toen de overige Fransche schepen ‘uyt enkel gebrek’ waren vertrokken, werd dit eiland den 19 Juli weer aan onzen overgegeven. Dit alles geschiedde, voordat ‘het oorlogh tusschen de Crone Vrankryck en onsen staat effective is comen door te breecken’, nl. voordat de Fransche oorlogverklaring (6 april 1672) in Indië bekend was geworden.”112 Het is dus niet onbelangrijk dat dit geschil beslecht was voordat de officiële oorlog was uitgebroken in de Indische Oceaan, aangezien de oorlogsvoering er geheel anders zou hebben uitgezien en de Fransen zich hoogstwaarschijnlijk veel agressiever zouden hebben opgesteld. Voor van Goens was dit ideaal, daar hij nu weer een overwinning op zijn palmares kon schrijven en dit zonder al te grote verliezen. Bovendien was de Europese vijand op het eiland nu verslagen en kon de aandacht terug gericht worden op de oorlogsvoering met de Raja. De Raja, die ontsteld was door het vertrek van de Fransen, had van hun aanwezigheid gretig gebruikt maakt om op verschillende plaatsen kleine aanvallen uit te voeren waardoor de kaneeloogst bedreigd werd. Dit bracht van Goens ertoe zelf naar de kaneeldistricten te gaan om zich ervan te verzekeren dat de oogst verder zou plaatsvinden. In vele net veroverde districten was er grote onrust en de lokale bevolking weigerde diensten te verlenen of taksen te betalen aan de Compagnie. Van Goens stelde het zwakke leger dat hij bezat in stand-by en besliste enkele van de binnenlandse forten terug in te nemen; zo geschiedde in juli 1672 net na de terugtrekking van de Fransen. Toch bleef de Raja tegenaanvallen uitvoeren over het gehele eiland en vooral in het oosten. De wraakactie van de Nederlanders bleef echter niet uit en ook in het oosten sloegen de Nederlanders terug. Hierbij gingen ze over tot een strenge maatregel: alle handel werd verboden in Ceylon. In 1670 hadden ze de private handel al gelimiteerd. Nu mocht geen enkele boot meer een haven van Ceylon aandoen. De bevolking kon hun arekanoten dus niet verkopen noch zout of katoen inkopen. De bedoeling achter deze economische blokkade was om de Raja op zijn knieën te dwingen en de Compagnie vredevol het land te laten besturen. Deze maatregel raakte de mensen
110
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.64-65 Generale Missiven 31.07.1672 In: geraadpleegd op: 20.04.2012 112 HEERES (R.J.E.), Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum, Tweede Deel (1650-1675), ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1931, p. 475 111
54
wel maar niet in de mate dat de Nederlanders gehoopt hadden. In 1673 werd de maatregel opgeheven.113 De oorlog met de Raja had wel degelijk gevolg voor de politiek van Ceylon. Hoe kon van Goens in het licht van zijn vroegere uitleg deze wendingen verklaren? En wat was de budgettaire impact van al deze ondernemingen? Van Goens, die te allen tijde blijven beweren was dat de Raja hen geen kwaad hart toedroeg, viel nu wel lelijk door de mand. De Raja had hen openlijk aangevallen en samengewerkt met de Fransen. Het was nu onmogelijk om de Raja nog langer als zwak af te schilderen. De Bataafse regering had eens te meer een argument om zich tegen de politiek van van Goens in Ceylon op te stellen. Maar wat deed van Goens, nu de echte intenties van de Raja duidelijk waren? Van Goens besloot dat nu de Raja zich openlijk tot vijand had getoond ze hem gerechtvaardigd konden bestrijden. Van Goens, die nog steeds van plan was het hele eiland in te nemen wou dit doen tegen gelijk welke prijs. Wat de Bataafse regering hierover dacht wordt andermaal in de Generale Missiven duidelijk verwoord: “de Hoge Regering van mening dat, van Goens niet teveel moet bezetten114.” De oorlog in Europa tussen Nederland en Frankrijk-Engeland nam reeds zoveel energie dat de integrale bezetting van Ceylon geen prioriteit moest zijn. Bovendien minimaliseerden zowel Batavia als de Bewindhebbers de samenwerking van de Raja met de Fransen115, dit om van Goens’ verantwoording voor een open oorlog met de Raja te ontzenuwen. Toch zag van Goens zelf het slechte en het dure van de oorlog in. In zijn memoires beschrijft hij: “dese grote onkosten connen bij niemand anders werden aengesien dan door den toeval des tydts, dewyl voor d’overkomste der Francoysen ailes in staet was, om de vrugten van ‘s Comps langdurighen arbeyt te plucken, daer nu ter contrarie niet alleen dese sware onkosten hebben moeten geschieden, maer daer en boven syn proffyten die dit gouvernement ordinair plagh toe te brengen geheel terugh geset […] soo can daer uyt worden gesien hoe schadelycken wreeden dingh den Oorlogh zy en wat ongemack dit gouvernement daer door geleeden heeft”116. Van Goens besefte dus wel degelijk dat de oorlog de Compagnie veel geld kostte, want naast de militaire kosten had het natuurlijk ook invloed op de handel en stabiliteit van het land. Waarschijnlijk beschouwde van Goens de oorlog als een noodzakelijk kwaad om zijn doelstelling te verwezenlijken: namelijk het
113
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 68 Generale Missiven 31.01.1673 In: geraadpleegd op: 20.04.2012 115 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 68-69 116 VAN GOENS (R.), Memoirs of Ryckloff van Goens 1663-1675, Colombo, Ceylon Government Press, 1932 , p. 82 (ed. E. REIMERS) 114
55
hele eiland in Nederlands bezit krijgen. Hoe zwaar woog deze oorlogsvoering nu op inkomsten en uitgaven van het eiland? Inkomsten en Uitgaven van Ceylon 1666-1673 Jaar Uitgaven Inkomsten Deficit 1666-1667 ƒ 1.041.378-19-11 ƒ 974.487-16-10 ƒ 246.891-03-01 1667-1668 ƒ 1.088.496-12-06 ƒ 852.464-11-14 ƒ 236.032-00-08 1668-1669 ƒ 1.197.539-03-01 ƒ 926.673-00-00 ƒ 270.866-03-01 1669-1670 ƒ 923.469-19-14 ƒ 678.639-04-15 ƒ 244.830-14-15 1670-1671 ƒ 1.001.611-13-04 ƒ 471.256-01-04 ƒ 530.355-12-00 1671-1672 ƒ 1.088.060-05-08 ƒ 600.218-16-03 ƒ 487.841-09-05 1672-1673 ƒ 1.250.831-13-03 ƒ 591.319-02-05 ƒ 659.512-10-10 Bron: GAASTRA (F.), Bewind en beleid bij de VOC 1672-1702, De Walburg Pers, Zutphen, 1989, p.283 285, ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 73, GAASTRA (F.), de geschiedenis van de V.O.C.,p. 133 Uit deze tabel kan men duidelijk opmaken dat de ‘uitgaven’ met bijna één vierde stegen in 1672 toen de oorlogsvoering tegen de Fransen en de Raja aan de gang was. De inkomsten daarentegen waren het hoogst in de periode 1666-1670 toen de expansiepolitiek van van Goens aan de gang was. Het jaarlijks tekort was tot 1670 telkens ruwweg rond de 250.000 gulden. Toen vanaf 1670 de expansies ophielden wegens tegenkanting van de Raja, loopt het tekort echter op tot rond de 500.000 gulden, een verdubbeling van de vorige jaren. De oorlog kostte de Compagnie een aardige duit in soldij, verdedigingswerken en het herstellen van fortificaties. Als Ceylon met een voortdurend tekort kampte, waarom bleef V.O.C. investeren in iets verlieslatend? Deze cijfers betreffen echter enkel de inkomsten en uitgaven in Ceylon zelf en houden geen rekening met winsten door ‘export’ naar het thuisland. De winsten die dus in Patria werden gemaakt door de verkochte goederen uit Ceylon zoals in de eerste plaats kaneel maar ook zijde en peper werden niet in deze tabellen opgenomen. Hierdoor kon men besluiten dat de oorlog voor meer uitgaven en minder inkomsten zorgde, wat de Bataafse regering eens te meer een becijferd argument gaf om een verandering in de Ceylonese politiek te eisen. Men moet echter niet uit het oog verliezen dat precies door de verkoop van de overzeese producten in Patria de investering in Ceylon zich ruimschoots terugbetaalde en dat de tabellen dus een vertekend beeld geven. Rijckloff van Goens senior: de machtsoverdracht
Hoe ging de machtsoverdracht van Rijckloff Goens ‘de oudere’ in zijn werk? In 1672 stond hij zijn macht officieel af aan zijn jongere zoon Rijckloff, die al lang actief was in Ceylon. Van Goens senior werd benoemd tot superintendent, waardoor hij de feitelijke macht nog wel bleef behouden. Uit de Generale Missiven kan men min of meer opmaken hoe de overdracht stapsgewijs is verlopen: (19.12.1671) “Van Goens bleef alleen aan wegens de oorlogsgeruchten” en in het zelfde bericht “Van
56
Goens heeft aan zijn zoon de effecten van Tutecorin, Colombo en Galle laten overdragen en hem tot president van den Raad van Justitie aangesteld, maar vóór de algehele overname van het gouvernement wil van Goens jr. het gehele eiland bezoeken”.117 Men leest hier dus dat van Goens enkel gouverneur in Ceylon bleef wegens de aanhoudende oorlogsgeruchten, toch waren er al plannen gemaakt om zijn zoon gouverneur te maken daar hij al enkele effecten toebedeeld kreeg. Eind januari leest men dan het volgende: “Van Goens, aen wien het ambt van superintendent te land en te water in het Westen reeds was verleend […] terwijl zijn zoon gouverneur van Ceylon zal worden, ook als de oorlog niet uitbreekt, daar dan de vader naar Batavia wil gaan […]”118 In 1672 was van Goens sr. dus al superintendent. Het is gissen naar wat met ‘het Westen’ bedoeld wordt, mogelijks de westelijke gebieden ten opzichte van Batavia maar hoeveel verder dan Ceylon deze zone reikt is onduidelijk. Er wordt ook attestatie gemaakt dat van Goens sr. naar Batavia wil gaan; ook al waren dit zijn intenties zou het toch zeker nog drie jaar duren voor hij daar effectief voet aan grond zou zetten. Verder wordt er in de Generale Missiven niets over de machtsoverdracht gemeld, mogelijks door de hiaten in de Generale Missiven. Van februari tot juli is er geen berichtgeving waardoor er dus ook geen informatie te vinden is over wat er gebeurde in het oosten. Wel zeker is dat in het jaar 1672 zijn zoon gouverneur geworden is en hij andere functies opnam. Van Goens was dus gouverneur af. Wat Batavia waarschijnlijk wel tevreden zal gestemd hebben. Toch bleef hij nog langere tijd zijn wil doorvoeren op het eiland. Van Goens bleef ervan overtuigd dat bij ontbreken van een erfgenaam voor de Raja het eiland na diens dood onder volledige Nederlandse heerschappij zou komen. En vooral dat de Raja zelf hen als opvolgers zou aanduiden. Dit idee weerspiegelt van Goens’ blindheid voor de realiteit. Van Goens ging namelijk zo op in zijn ideaalbeeld voor het eiland en slaagde erin om de Bewindhebbers en in mindere mate ook de Hoge Regering voor dit idee warm te maken 119. Het is pas naar het einde van zijn beleid dat de Heren XVII en zeker Batavia minder geneigd werden om hem het fiat te geven voor verdere uitbreidingen. De realiteit van de gedaalde inkomsten, de verhoogde uitgaven en de uitgebroken oorlog in Europa verhinderden nog meer troepen naar de Oost te zenden.120
117
Generale Missiven 19.12.1671 In: geraadpleegd op: 22.04.2012 118 Generale Missiven 31.01.1672 In: geraadpleegd op: 22.04.2012 119 ARASARATNAM 120 ‘s JACOBS (H.) Op. Cit., p. 145
57
Van Goens was tijdens deze periode de enige die een effectief beleid voor Ceylon voor ogen had gehad. Noch de Bewindhebbers, noch (ontevreden) Batavia hadden een coherent plan voor het eiland. De politiek die het eiland volgde werd bepaald door de Ceylonese regering en dus de facto door Van Goens. ARASARATNAM beweert dat er geen consistentie in zijn politiek terug te vinden is121. Toch kan Van Goens zijn beleid herleid worden tot één alles overheersend doel: de volledige verovering van het eiland. Dit idee heeft hij gedurende zijn ambtstermijn als Gouverneur te Ceylon proberen te verwezenlijken. De door hem geleide politieke expansie had talrijke voordelen zoals hogere inkomsten, meer landbouwmogelijkheden en een gedeeltelijke oplossing voor het voedseltekort en bovenal meer vertrouwen en zelfbewustzijn voor de Ceylonese regering. De territoriale grenzen die Van Goens realiseerde middels zijn expansie legden min of meer de grenzen vast van het Nederlands bezit op het eiland. Bovendien had de gedeeltelijke inname van het eiland verregaande gevolgen voor de handel in het algemeen en voor het kaneelmonopolie in het bijzonder zoals verder zal blijken in het volgend hoofdstuk van deze scriptie.
121
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 78
58
II.
Het politiek-economisch beleid van Rijckloff van Goens: economisch luik
Economische motieven
De expansiepolitiek van van Goens was er op gericht om gebied in bezit te krijgen waar de Compagnie ofwel havens en handelsposten kon uitbouwen ofwel economisch voordeel uit de producten kon halen. Niet alle producten werden naar Patria gestuurd, en sommige producten waren eerder uitsluitend voor de inter-Aziatische markt bedoeld. Welke economische politiek had Van Goens voor ogen toen hij het eiland manu militari wou onderwerpen? Dé reden waarom de Nederlanders het eiland op de Portugezen hadden veroverd was de aanwezigheid van kaneel. De oorspronkelijke eis van de Bewindhebbers was dat alles in het werk moest worden gesteld opdat het eiland hen volledig kosteloos van kaneel kon voorzien. Kaneel moest als netto winst uit Ceylon naar Patria gestuurd worden. Werden er dan toch uitgaven gedaan om het kaneel te bekomen, dienden andere inkomstenbronnen op het eiland deze uitgaven te compenseren122. Van Goens die obsessioneel voorstander was om het hele eiland te veroveren, zag hierin de mogelijkheid voor de Compagnie om alle vruchten van het eiland te plukken en de inkomsten op te drijven. Natuurlijk zou dit in een eerste fase grotere uitgaven met zich meebrengen maar deze zouden later zeker teruggewonnen worden123. Dat dit zo niet uitpakte, bleek uit de tabel op pagina 56. Welke producten werden nu op Ceylon verhandeld? Van Goens schreef in de eerste alinea van zijn memories naar zijn zoon het volgende neer over het eiland Ceylon en al zijn economische producten en mogelijkheden: “[…] namentlyck dat dese middellen bestaen uyt het insamelen van alle den arreeck op ’t geheele Eylandt vallende, het opvangen van soo veel Eliphanten, als jaerlycx maer eenigsints connen gesleeten werden, het bevorderingh van den Landtbouw, het besorgen dat ‘s Comps Thollen, geregtigheden, en ‘slantsinkomsten nergens veralineerden werden, maer getrouwlyck mogen inkomen, en dat besonderlyck den handel van ‘t zout alleen (als ’s Comps emportabele domeyn) aen. En onder d’Comp: verblyven magh , insgelycx de Chiancos, en Peerlvisserye niemant werde toegelaten, en daer over getrouwe toeversigt gestelt werde, gelyck meede wel specialyck den handel der lynwaten alleen, als ’s Comps voornaem prerogatyf eigen blyve. Tot het voorige sullen wy voegen het voornaemste (waerom misschien meest gearbeyt is) 122 123
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 78 ARASARATNAM (S.), Ibidem
59
namentlyck den Canneel, en dan nogh het vermeerderen van den handel in allerhande noodige en gewilde coopmanschappen die op Ceylon, Madure, Cormandel en Mallabaer abundant connen gesleeten werden, soo men de saecken na coopmans-styl verstanderlyck bestiert, ende getrouwelyck daer nae aenleyt.”124 In dit stukje tekst beschrijft hij de verschillende producten, eveneens komt de monopolistische aard van de Nederlandse handel duidelijk naar boven zoals blijkt uit: “[…] en dat besonderlyck den handel van ’t zout alleen […] aen en onder d’Comp: verblijven mag insgelycx de Chiancos en Peervisserye niemant werde toegelaten en daer over getrouwe toeversigt gestelt werde” alsook “ handel der lynwaten alleen, als ’s Comps voornaem prerogatyf eigen blijven” Hierin wordt duidelijk gesteld dat de zouthandel in handen van de Compagnie alleen diende te blijven en hetzelfde gold voor de chiancos125, de parelvisserij en de linnenhandel. Alsook vond hij dat de handel op een verstandige manier uitgebreid diende te worden en met bekwame handelsmensen diende bedreven te worden. Opmerkelijk is wel dat zijn 25 pagina’s lange memorie, die begint met de gebruikelijke officiële aanhef waarin hij beschrijft wat hij wel en niet gaat beschrijven en de Compagnie wat vleit, reeds vanaf de 2de alinea over de handel gaat en hoe deze in Nederlandse handen dient te blijven. Vanuit deze openingsalinea uit van Goens’ memories kan men zijn economisch beleid proberen duiden. Zo wordt verder telkens per product besproken wat de veranderingen waren die van Goens teweegbracht en hoe de handel in deze producten nu precies ineen zat. Invloed van militaire expansie op de economie
De militaire expansie in het zuiden van het eiland had rechtstreekse gevolgen voor de economie. Zo werden er nieuwe producten verkocht aan de Nederlanders en ook het taksensysteem werd naar hun hand gezet. Toch vallen er grote verschillen te noteren tussen de economische gevolgen in de veroverde gebieden rond Colombo en anderzijds de oostkust.
124
REIMERS (E.), Memoirs of Ryckloff van Goens, Governor of Ceylon, delivered to his successors, Jacob Hustaart on December 26, 1663, and Ryckloff van Goens, the younger, on April 12, 1675.,Colombo, Ceylon Government Press, 1932, p.79 125 Chiancos – Chanco : grote kinkhoorn (schelp), gebruikt als drinkglas, sieraad of voor godsdienstige gebruiken. Valentijn, Choromandel, blz. 178, spreekt van `sjankos of offerhoorns'; zie ook Kern II, blz. 62, waar als de duurste genoemd worden die van China en Bengalen, `sommighe vergult ende met andere colueren ende loofwerck en figuren ghewrocht'. Op Ceylon en Madurai ook als geld gebruikt. En voer chanco's gold 1 pagode, wat neerkomt op een stuiver per stuk. In: geraadpleegd op: 30.03.2012
60
Handelsproducten Arekanoten
De inwoners van de nieuw westelijk veroverde gebieden dienden al hun arekanoten126 te verkopen aan de Nederlanders, waardoor de hoeveelheid arekanoten die verscheept werden vanuit Colombo exponentieel begon te stijgen. De lokale bevolking kreeg een aanzienlijke som van 10 larijn127 voor de arekanoten, de Nederlanders betaalden hen dus zeker geen slechte prijs128. De bomen waarvan deze noten de vruchten waren groeiden volgens Knox enkel in het zuiden en westen van het eiland. De bomen komen ook enkel voor in de steden en niet in het wild, ze worden echter niet aangeplant maar ontstaan door het vallen van rijpe noten die op het gras vallen en voor het ontstaan van nieuwe boompjes zorgen. Een keer per jaar kunnen de vruchten worden geplukt, maar er zijn genoeg bomen op het eiland zodat ze nooit zonder arekanoten zitten.129Herport, een Duitser in dienst van de V.O.C., schreef er het volgende over: “Arec of Binang also grows here in abundance, which is us’d throughout all the Indies, and they take it in the mouth and chaw it, together with certain green Leaves which they smear with Lime; and this makes a clean and sweet Mouth”.130 Hij haalt aan dat deze noten in overvloed aanwezig waren op het eiland en gebruikt werden in geheel Azië. De Nederlanders kochten dit product dus op en verkochten die verder door binnen Azië. In de Generale Missiven (25.01.1667) vinden we volgend stuk terug over de arekanoten:“de areca gaf alleen in Suratte flinke winst, nl. 100% ,maar in kleine hoeveelheid; in Madura wordt jaarlijks 1600 last131, waard f. 300000, geconsumeerden van Kalpitiya aangevoerd; de Cie. heeft 240 last met 100% winst in Tuticorin verkocht; te Kalpitiya wordt er 25% tol op geheven, wat in 8 maanden 3000 ropia132 126
Areka: noot van een palmsoort, de areca-catechu of betelpalm, in de Archipel meest pinang of betel genoemd, voornaam bestanddeel van de sirihpruim. Ook in de pharmacopae gebruikt. In: geraadpleegd op: 22.03.2012 127 Larijn : zilveren munt in Perzië ter waarde van 1/80 thoman of 10 stuiver. Genoemd naar de stad Lar. Ook in Arabië kende men hele en halve larijnen. In: geraadpleegd op: 15.03.2012 128 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 36 129 KNOX (R.) The history of Ceylon from the earliest period to the year MDCCCXV, London, Jospeh Mawman, 1817, p. 25(ed. R. FELLOWS) 130 HERPORT (A.), Germans in Dutch Ceylon by Von Behr (1668), Herport (1669), Schweitzer (1682) and Fryke (1692), Colombo, Colombo National Museum, 1953, p.31 (ed. R-H. ROWLAND) 131 Het gewicht van twee scheepstonnen, ongeveer 2.000 kg. 132 ‘Ropia: zilveren munt, niet overal gelijk van waarde. Meest circa 28 stuiver, verdeeld in 16 ana (P: 16 stuiver.) Zie Stapel I, 2, blz. 68 e.v., Yule-Burnell in voce rupee, Valentijn IV, 1, blz. 357 en de Uytrekening. Sanskriet rupya = zilver. Ropia's-chaganni zijn vermoedelijk genoemd naar de groot-mogol sjah Jehaan. GM1: het woord is in verschillende vormen in allerlei delen van Azië overgenomen. K: Indiase munt, geslagen door of vanwege de mogols. De marktwaarde volgde de goud- en zilverwaarde en was niet constant. De officiële wisselkoers was in Malabar in 1686 30 stuiver. Deze werd gebruikt in de VOC-boekhouding en bij de berekening van de maandgelden van 's Compagnies dienaren. Als er een groot verschil tussen officiële wisselkoers en marktwaarde ontstond, moest de wisselkoers aangepast worden. Er waren gouden en zilveren mogol-ropia's (1
61
opbrengt; 40 olifanten stonden te Mature te koop; 20 ervan zijn voor 11145 ropia verkocht; door de geringe handel leed de Cie. in Galle f. 31000 verlies”.133 De arekanoot werd gebruikt voor de inter-Aziatische handel en doorverkocht naar zowel Suratte (gelegen in het noordwesten van Indië)als naar Madura (gelegen in het binnenland van Zuid-Indië) waarbij specifiek de Ceylonese plaats van verscheping wordt medegedeeld, namelijk Kalpitiya dat in een baai in het noorden van het eiland ligt. Betelnoten werden eveneens naar Tutucorijn, een havenstad aan de Zuid-Indische kust verscheept. In Kalpitiya werd de tol geheven op de noten, wat de compagnie nog een extra duit in het zakje bracht. In dit kleine stukje uit de Generale Missiven worden dus al verschillende plaatsen vermeld waarnaar de noten werden verhandeld, waarschijnlijk zijn er nog tal van andere plaatsen waar naartoe deze noten werden verscheept. Of deze noten ook naar Nederland werden gestuurd, kan uit geen bron worden afgeleid. Vermoedelijk dienden deze noten dus enkel voor de intra-Aziatische handel. Van Goens die de areka- handel in Nederlandse handen wou houden schreef over de noten het volgende in zijn memories: “ Om den arreecq alle voor d’E. Compe in te samelen en niemant daer aen te laten participeren, is present nae onse gelegentheyt, en vermogen soo goeden ordre gestelt als doenlyck sy, maer niet soodanigh , off wy sullen nogh 5 à 6 Chialoupen op d’oost, en west ofte buyten en binnencust van Ceylon moeten houden […]134”. Dit voedt de stelling dat de noten enkel gebruikt werden voor de handel met Aziatische gebieden; ook het feit dat van Goens vermeldt dat de handel met niemand gedeeld dient te worden en dat een aantal chialoupen naar alle delen van het eiland moeten gestuurd worden om de handel met de omliggende gebieden te verzorgen, gaat in dezelfde richting. Chialoupen of sloepen zijn immers boten die in Azië enkel gebruikt worden voor regionale handel en transport.135 In een extract van de Generale Missiven leest men het volgende (31.01.1672): “Te Putelan kwamen te weinig vaartuigen om de areca af te halen; er ligt 10000 ammenam bij de bevolking in voorraad; voor de vrijburgers is dat zonder Compagnieshulp te veel; ze betalen nu slechts 6 a 7 larijn, terwijl de V.O.C, de prijs voor de bevolking op 10 a 12 wil houden; de burgerij wint dan nog voldoende; de vervoerde 8000 ammenam van Manaar naar Negapalam met nog 2000 als smokkelwaar; voortaan
gouden is 7 1/2 rijksdaalder), Bengaalse zilveren ropia-sicca en bazarropia's (respectievelijk 33 en 30 stuiver) en Suratse ropia's (37 1/2 stuiver)’ In: geraadpleegd op : 26.03.2012 133 Generale Missiven van de gouverneurs-generaal aan de Heren XVII der Verenigde Oost-Indische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p. 556 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=569&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dareca%26source_id%3D3&view=pdfPane> geraadpleegd op : 26.03.2012 134 REIMERS (E.), Memoirs of Ryckloff van Goens, Governor of Ceylon, delivered to his successors, Jacob Hustaart on December 26, 1663, and Ryckloff van Goens, the younger, on April 12, 1675.,Colombo, Ceylon Government Press, 1932, p.79 135 ‘Chialoup’ In: geraadpleegd op: 30.03.2012
62
zal ze aan het fort worden afgemeten.”136 Putelan was dieper gelegen in dezelfde inham als Kalpitiya maar meer landinwaarts en volgens de Missiven was er minder scheepvaart hier naartoe. Wel duidelijk is dat de plaatselijke bevolking de hulp van de Compagnie wel degelijk nodig had, de Compagnie was dan ook bereid hen meer te betalen dan ze ontvingen als ze zelf handel dreven. Dit is opmerkelijk maar was een tactiek om via een gecontroleerde tussenpersoon uiteindelijk toch de prijs voor de noten te kunnen zetten. ARASARATNAM beschreef dat in het begin van van Goens’ beleid de bevolking al 10 larijn kreeg, een goede vijf jaar later is die prijs nog steeds hetzelfde. Wat het extract van de Generale Missiven ook aantoont is dat men op de hoogte was van smokkelwaar te Batavia en dat men vanaf nu de maatregel nam om de goederen op voorhand af te meten. Uiteraard was de handel in deze noten slechts mogelijk gemaakt door de verovering van de gebieden waar men deze boom aantrof. Het was dus door van Goens’ expansiepolitiek dat men deze gebieden in bezit had gekregen en zowel letterlijk en figuurlijk de vruchten ervan kon plukken. Van Goens ging zelf nog verder en probeerde de handel in arekanoten in Malabar, dat in 1668 onafhankelijk van Ceylon was geworden, te verbieden. Dit om Ceylon een monopolie in arekanoten te geven voor het hele gebied, dit zorgde voor heel wat conflicten met de Nederlandse commandeur op Malabar.137 Taksen en economische interactie
De taksen die de bevolking aan de landheer diende te betalen in de vorm van rijst, andere gewassen en vruchten gingen naar de Nederlanders. Op die manier konden de Nederlandse soldaten en laskaren vlot van voedsel voorzien worden zonder beroep te doen op voorraden in Colombo. Door de bevolkingsaangroei ten gevolge van de gebiedsannexatie in het westen waren er ook bijkomende economische voordelen: braakliggende gronden werden nu wél gecultiveerd en de verhoogde productie zorgde voor meer werkgelegenheid in nevensectoren. Het resulteerde ook in verhoogde commerciële interactie tussen de hoger gelegen gebieden en de laaggelegen kustgebieden, en op die manier vergrootte de markt en konden de Nederlanders makkelijker hun producten verkopen. Het gebied dat dus vóór de annexatie nog kampte met een voedseltekort, kende nu een overvloed aan voedsel en commerciële mogelijkheden.138 Dit was vooral zo in het westen van het eiland, dat eerder veroverd werd dan het oostelijke deel. 136
Generale Missiven van de gouverneurs-generaal aan de Heren XVII der Verenigde Oost-Indische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p. 789 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=811&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dareca%26source_id%3D3&view=pdfPane> geraadpleegd op : 26.03.2012 137 ’s JACOBS (H.), Op. Cit., p. 146 138 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.36-37
63
In het oosten was de situatie verschillend. In 1665 dienden buitenlandse handelaren 10% tol te betalen op textiel, 30% op zout en ½ Real139 op elke amanam arekanoten. Met de verovering van de oostelijke gebieden werd nu ook hier tol geheven op de producten. Men zou verwachten dat binnenlandse private handel door het heffen van deze tol daalde, maar dit bleek integendeel niet waar te zijn. Voor een korte periode steeg de private handel zelfs. De commerciële interactie tussen de hoger- en lager gelegen gebieden werd namelijk verzorgd door private handelaren. Dit irriteerde de Nederlanders want zij hadden voor de verbinding tussen deze gebieden gezorgd en ze vonden dat de private handelaren op hun kosten geld verdienden. Bovendien verkochten deze handelaren de goederen goedkoper aan de inheemse bevolking. Als reactie hierop verhoogden ook de Nederlanders hun economische activiteit.140
De verovering van het oosten en de economische gevolgen
In het oosten hadden de Nederlanders gehoopt met de van de drie meest courante handelsposten economische winsten te kunnen genieten. Maar dit was initieel niet het geval. Na enige tijd veroorzaakte de komst van de Nederlanders echter een verstoring in het handelsverkeer met een afname van de handel en nering tot resultaat. De tollen die ingesteld werden door de Nederlanders zorgden ervoor dat er minder boten vanuit Zuid-Indië de havens binnenvoeren. Toen de Compagnie overging tot de inname van land, werd de lokale bevolking zeer achterdochtig en stopte de alledaagse stroom van mensen op de handelsposten die daar hun koopwaar verkochten. Het aanvankelijk gestegen marktverkeer nam af en het zeehandelsverkeer kromp want de inheemse bevolking en de Zuid-Indische Moslim en Hindu-handelaren bleven weg. De reden waarom de handel afnam, was dat de inheemse bevolking had gezien hoe hun havens langs de westkust van het eiland veranderd waren in centra waar enkel monopolistische handel gedreven werd door de Nederlanders. In tegenstelling tot vroeger kwam nog maar weinig proviand vanuit het binnenland naar de havensteden. Dus moest de Compagnie proviand verschepen van hun westelijke havensteden naar de drie havens in het oosten. Dit was een zware tegenslag voor de Nederlanders want uit hun berichtgeving bleek dat het hinterland van Batticaloa en Trincomalee bijzonder vruchtbaar was. Het gebied zou een groot surplus in rijst en betelnoten vormen en blijkbaar kende het een grote afzetmarkt voor linnen. Linnen vormde de basis voor de bloeiende handel die in handen was van
139 140
oude munteenheid ARASARATBAM (S.), Op. Cit., p. 161
64
Moslimhandelaren in Batticaloa, de Chettys141 die zich vooral bezighielden met Kottiyar en kusthandelaren van Zuid-Indië. De Nederlanders beseften dat als ze deze handel wilden controleren, ze de controle moesten verwerven over de grondstoffen. Om deze te bezitten dienden ze verder het binnenland binnen te dringen en daar politieke controle uitvoeren. Volgens de Nederlanders was dit de enige optie om de verworven rechten van de Moslims af te nemen en te kunnen genieten van de voordelen van het land. Hierop volgde de verdere annexatie van gebied in het oosten van het land, met alle gevolgen van dien.142 Volgens van Goens onderwierp de plaatselijke bevolking zich bijna spontaan, maar in realiteit was er eerder sprake van slavernij. Uiteraard liet hij in zijn brieven naar de Bewindhebbers uitschijnen dat de Singalezen zich spontaan onder zijn hoede schaarden; hij schreef dit uit eigenbelang en misleidde op die manier de regering thuis. De bevolking die dus ‘akkoord’ ging met de Nederlandse overheersing stond al haar belastingen aan hen af. Voor de lokale bevolking gaf dit geen verschil want vroeger inde de Kandische vorst hun belastingsgeld. Bovendien zag ze er geen bezwaar in om al hun surplus aan rijst aan de Compagnie te verkopen. Deze legde een vaste prijs op van één larijn per amanam –een aanduiding voor een hoeveelheid noten of rijst in Ceylon.143 Daarnaast ging ze er ook mee akkoord om al de overige landproductie in handen van de Nederlanders te laten alsook om geen handel meer te drijven met buitenlandse handelaren. Door een monopolistische politiek te voeren, konden ze de prijs bepalen voor de rijst en andere goederen. Het akkoord waarin de bevolking erin toestemde al hun surplus aan rijst te verkopen aan een vaste prijs had vergaande gevolgen. Er kwam namelijk een prijsstijging en het eiland kampte met een rijsttekort. Doordat handel alleen toegestaan was met de Nederlanders werden de handelsmogelijkheden van de plaatselijke bevolking steeds beperkter en werd ze steeds afhankelijker van de Europese mogendheid. Deze acties hadden als resultaat dat de private handel in de streek volledig verdween. Deze handel had net voor rijkdom gezorgd in het door oorlog ontwrichte land.144
141
Chitty: in Achter-Indië de naam voor leden van de handelskaste, te vergelijken met benjaan in het noorden en westen van Voor-Indië. Zie Yule-Burnell in voce chetty, Valentijn, Chormandel, blz. 88, waar ze sitti's, en Ceylon, blz. 8, waar ze chitty's genoemd worden; ook Rogerius, blz. 3. GM3: persoon behorend tot een groep lieden die zich met de geldhandel bezighielden, dus een kassier, een bankier; het scheen, dat zij tot verschillende kasten konden behoren, maar wel gelijke leefregels volgden. GM9: handelskaste van Indiase origine, op Ceylon aangeduid als Colombo chetties In: < http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/VocGlossarium/vocoutp> geraadpleegd op : 22.03.2012 142 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.42 143 Amanam : hoeveelheid van 24.000 stuks op Ceylon, meest gezegd van areka- of pinangnoten. Op Ceylon had men ook nog grote ammanams van 27.000 tot 28.000 stuks In: < http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/VocGlossarium/vocoutp> geraadpleegd op : 24.03.2012 144 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.44-45
65
Toch was het Nederlands beleid niet op alle vlakken zo ingrijpend voor de plaatselijke bevolking. Zo beloofden de Nederlanders dat de lokale bevolking haar eigen tempels en religie mochten behouden. Er waren wel bekeringen en het katholiek geloof was er reeds aanwezig als overblijfsel van de Portugezen, maar het christelijk geloof werd zeker niet opgedrongen. Op religieus vlak werd dus geen repressief beleid gevoerd, het was van Goens ook niet te doen om het zielenheil van de Singalezen, hij liet hen doen en liet hen de keuze inzake persoonlijke geloofsbeleving. Dit toont aan dat hij vooral geïnteresseerd was in het militaire en commerciële en niet zozeer in het sociale en religieuze. Het kon natuurlijk ook een tactische zet zijn, waarbij hij hoopte door de bevolking geen religie op te dringen hij misschien meer in de gratie zou vallen en ze op die manier tot een modus vivendi zouden kunnen komen. Olifantenhandel
Zoals van Goens aanhaalde was naast het kaneelmonopolie het exportmonopolie in olifanten nog een ander interessant gegeven voor de Nederlanders. Hoe werd de handel in deze grote en wilde dieren georganiserd? Was dit een lucratief product? Van Goens schreef in de openingspagina van zijn memoires: ‘het opvangen van soo veel Eliphanten, als jaerlycx maer eenigsints connen gesleeten werden’.145 In de oerwouden van het eiland zwierven talloze kuddes wilde olifanten rond. Deze dieren werden gevangen genomen, getemd en tegen hoge prijzen aan Indiase kooplieden in Bengalen, Golconda (centraal-Indië) en Coromandel verkocht. De vangst der olifanten was een staatsprivilege en hun verkoop een staatsmonopolie.146 Via Jaffna dat bijzonder gunstig gelegen was voor de vaart op India werden de olifanten getransporteerd naar het Indiase vasteland.147 Soms werden ze ook via Galle verscheept, maar de haven van Jaffna werd steeds belangrijker voor de olifantenhandel en de Nederlanders bouwden een haven in Kayts, een klein eilandje dicht bij de kust van Jaffna. In deze haven bouwden ze speciale olifantenkades, die geschikt waren voor het inladen van de zware en logge dieren. De kooplieden deden hun aankopen in de dieren via makelaars in Jaffna. De makelaars keurden de dieren en maakten een keuze, die dan door de kooplieden bij aankomst werd bevestigd. De betaling gebeurde via wissels, die op de Nederlandse factorijen in Coromandel getrokken werden. De Nederlanders moedigden deze kooplieden aan om naar Ceylon te komen. De Nederlandse schepen waren namelijk ongeschikt om deze dieren te verschepen. De enkele keren dat ze toch pogingen ondernamen om de dieren naar het vasteland te vervoeren, stierf het merendeel. Daarom zorgden ze ervoor dat de 145
VAN GOENS (R.) Op. Cit., p.79 MEILINK-ROELOFSZ (M.A.P.), De VOC in Azië, Fibula – van Dishoeck, Bussum, 1976, p. 33 147 AKVELD (L.) & JACOBS (E.), De kleurrijke wereld van de VOC –Nationaal Jubileumboek VOC 1602/2002, Bussum, THOTH, 2002, p.123 146
66
handel beslecht werden op het eiland zelf. Maar naast de olifantenhandel haalden de Nederlanders nog andere voordelen uit de boten van de handelaars die de olifanten kwamen ophalen. Deze boten uit de golf van Bengalen kwamen niet leeg in Ceylon toe maar waren gevuld met rijst. Dit kwam de Nederlanders economisch goed uit want zo moesten ze zelf geen boten sturen om de rijst op te halen en konden ze de daarvoor voorziene schepen gebruiken voor andere handelsdoeleinden. Bovendien was deze rijst ook nog eens goedkoper dan deze die van de Westkust in Indië. Deze olifanten-rijst handel zorgde voor een handige oplossing voor de Compagnie aangezien zij er zo in slaagde dat zowel de Nederlanders als de inheemse bevolking voorzien werd in de aanvoer van goedkope rijst.148 Naar opbrengst toe kon de verkoop van de olifanten jaarlijks zo’n 100.000 à 200.000 gulden meebrengen en soms zelfs meer. Naast kaneel waren olifanten het meest winstgevende handelsobject.149 Bovendien waren de olifanten vaak meer waard dan de rijst die de Bengaalse kooplieden met zich meebrachten, wat de handelsbalans voor het eiland aanzienlijk positief deed overhellen.150 Opbrengst verkochte olifanten van de periode 1662-1670 Jaar Inkomsten (In Percentage van gulden) verkochte totaal jaarlijks olifanten inkomen 1662-1663 ƒ 149.976-19-13 25% 1663-1664 ƒ 112.011-05-02 16% 1664-1665 ƒ 168.489-00-11 22% 1665-1666 ƒ 182.281-16-08 23% 1666-1667 ƒ 97.542-13-04 10% 1667-1668 ƒ 163.780-07-00 19% 1668-1669 ƒ 215.219-13-15 24% 1669-1670 ƒ 192.697-12-11 29% Bron: ARASARATNAM (S.), Dutch Power in Ceylon 1658-1687, Djambatan, Amsterdam, 1958, p. 246
Uit deze tabel kan worden afgeleid dat de olifantenhandel een groot deel uitmaakte van het jaarlijks inkomen van het eiland. We zien geen opmerkelijke stijging of daling met de komst van van Goens. De olifantenhandel bestond namelijk al voor de komst van Europeanen op het eiland. De Nederlanders hadden gewoon het monopolie hierin opgeëist en de handel overgenomen. Wat misschien wel uit deze cijfers opgemaakt kan worden is dat op het hoogtepunt van van Goens’ expansie(1669-1670), de olifanten procentueel het meest bijdroegen tot het jaarlijks inkomen en de inkomsten hieruit het grootst waren. Misschien kwam dit door dat van Goens dieper het binnenland binnengedrongen was en zo gemakkelijk aan deze grote viervoeters kon raken. Het kan natuurlijk 148
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 151 MEILINK-ROELOFSZ (M.A.P.), Ibidem 150 ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p.148 149
67
ook zijn dat de handel in andere producten verminderde en het aandeel van de olifanten in de handel zo groter werd. Aangezien het aantal olifanten onbekend is, is het moeilijk om uitspraken te doen of van Goens en zijn politiek voor een stijging in het aantal olifanten zorgde. Uit deze cijfers kunnen we wel het totale jaarlijkse inkomen voor het eiland becijferen. Zo zien we dat sinds van Goens er gouverneur is het jaarlijks inkomen vanaf 1665 systematisch begint te stijgen. Voor van Goens lag het inkomen lager dan 800.000 gulden. Van 1666-1669 ligt het inkomen tussen 850.000 en 900.000 gulden met een piek in 1666 toen het jaarlijks inkomen 970.000 gulden bedroeg. Er bestaat dus kennelijk een oorzakelijk verband tussen de stijging in het jaarlijks inkomen en de aanwezigheid van van Goens. Wat ook opmerkelijk is, is dat in het jaar dat het inkomen zo exorbitant hoog lag de olifantenhandel slechtst 10% van het inkomen uitmaakte. In 1666 moeten dus veel andere inkomsten gegenereerd zijn geweest. Misschien heeft de verovering van enkele gebieden rondom Colombo hiermee te maken. Toch is dit vreemd daar in 1670 de expansie-politiek van van Goens zijn hoogtepunt kende en men zou kunnen verwachten dat inkomsten dan het hoogst zouden geweest zijn. Dit was dus niet het geval. Naar de achterliggende reden hiervoor is het echter gissen. Misschien was de organisatie van de handel nog niet georganiseerd in de pas veroverde gebieden. In het jaar 1669-1670 zien we wel dat het jaarlijks inkomen een forse daling kent, het inkomen per annum daalde tot ongeveer 662.000 gulden. Dit terwijl het in 1668-1669 toch nog plus minus 895.000 gulden bedroeg. Het is dus opmerkelijk dat wanneer men net het grootste jaarlijkse inkomen verwacht, dit net substantieel daalt. Bovendien bedroeg de olifantenhandel toen 29% van het jaarlijks inkomen en in het topjaar 1666 slechts 10%. Omdat het gegevensmateriaal niet exact is en geen precieze aantallen weergeeft van het aantal olifanten, is het onmogelijk om hierover verregaande uitspraken te doen. Een mogelijke verklaring was dat olifantenhandel een zeer onstabiele en onzekere handelstak was. Het was géén levensnoodzakelijk product en kon gemakkelijk gemist worden. Er was ook maar een beperkte afzetmarkt bij een bepaalde klasse en de handel in de dieren hing af van de behoefte van deze klasse. Bovendien waren de Nederlanders ook afhankelijk van de schepen die vanuit de golf van Bengalen kwamen, daar ze de dieren niet met hun eigen schepen wilden vervoeren. De olifanten werden ook steeds vaker van andere gebieden gehaald zoals uit Myanmar en Queda. Toen de Nederlanders geconfronteerd werden met deze concurrentie waren ze wel genoodzaakt hun prijzen te verlagen om kooplieden aan te trekken151. Generale Missiven (17.11.1669) “Door de toename van de landbouw kwamen geen Bengaalse handelaren om rijst te verkopen; zij kochten nu olifanten in Atjeh, Kedah enz.;[…] om op Jaffanapatnam met eliphanten werden voldaen en welcken aftreck in dat grove animael (door het presente gebreck aan rijs van rijs op Ceylon) merckelijck sal vergroten,
151
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.152
68
insonderheyt bij de aencomste der Bengaelse Mooren, die wij daertoe sooveel mogelijck doen animeren met toeseggende beloften van den rijs niet alleen te sullen aennemen tot resonable prijsen, maer oock de eliphanten af te staen veel betercoop als voor desen, dat, als een seer nodige saecken sijnde, in practijcque gebracht en oock gecontinueert sal moeten werden.”152 Hieruit blijkt dat ze de olifantenhandelaars inderdaad op andere plaatsen hun viervoeters gingen halen. Eveneens wordt hieruit duidelijk dat ze door een tekort aan rijst bereid waren er een goede som voor te betalen en daarnaast de olifanten aan een goede prijs van de hand wilden doen. Door de concurrentie elders daalde de prijs van olifanten in Ceylon. Wat ook een rol speelde was dat van Goens’ beleid erop gericht was om zo weinig mogelijk in te voeren en het eiland zelfvoorziend te maken in levensmiddelen. Hij hield een mercantilistische politiek aan. Eén van zijn doelstellingen was dat het eiland zelf genoeg rijst zou produceren zodat het niet langer afhankelijk zou zijn van ingevoerde rijst. Naarmate van Goens langer gouverneur was van het eiland werd deze doelstelling steeds meer bereikt. De kooplieden die de voorgaande jaren rijst aanbrachten en olifanten op hun terugtocht meepakten, waren niet bereid met een leeg schip naar het eiland te zeilen. De veranderingen in hun landbouwbeleid waren dus nefast voor de olifantenhandel.153 In de Generale Missiven vindt men hierover het volgende terug: (5.10.1667)“Gunstige rijstoogst op Ceylon, van Galle kan 200 last naar Batavia worden gezonden, het lijkt dat wij de Mooren uyt Bengalen en van Coromandel niet langer sullen connen gerieven met haren rijs af te nemen, dat ten respecte van den vertier der eliphanten niet wel sal comen, hebbende den aftreck in deselve in’t jongste saysoen sodanig geweest, dat wy aldaer syn uitvercocht, maer tot Jaffenapatnam resteren wel nog 70 beesten op stal […] soo is ordre gegeven niet alleene om op Ceylon de handt te lichten, maer oock om in Bengale ende selfs tot Souratta preuve te nemen met eenige beesten derwaerts te stieren, dewijl men toch alles voor winst magh rekenen.”154 Hieruit blijkt dat ze zelf genoeg rijst produceren om niet langer afhankelijk te zijn van de rijst die de Bengaalse handelaren met zich meebrachten. Ook toen al werden de gevolgen voor de olifantenhandel bekeken: de handel in olifanten was winstgevend. Het eiland werd echter nooit lang volledig zelfvoorziend en rijstaanvoer bleef noodzakelijk. Waardoor de Bengaalse kooplieden toch het eiland bleven aandoen om rijst aan te voeren, zoals blijkt uit het extract vanuit de Generale Missiven van november 1669. 152
Generale Missiven 17.11.1669 In: geraadpleegd op: 30.04.2012 153 ARASARATNAM (S.), Ibidem 154 Generale Missiven (5.10.1667) In: geraadpleegd op: 30.04.2012
69
Van Goens schrijft in zijn memoires:“Tot Colombo, Gale, Batticalo, Trincoenemale, Jaffanapatnam en in de landen van Mantotte connen veel meer Eliphanten gevangen werden, als jaerlyck te slyten syn, […] de cooplyden van Bengale komende te favoriseeren, en aen te halen, besonderlyck was’t een goede saecke dat tot Jaffanapanam den verkoop als voorheen wilde wackeren […] oock sal met de Nagapatnamse opperhoofden over dese saecke moeten werden geconfereert om te onderstaen, daer heen de coopluyden van alle plaetsen uyt het landt te locken, na Jaffanapatnam over te varen, en met haer eygen vaertuyen ’s Comps beesten aff te halen.”155 Uit dit stukje tekst wordt opnieuw duidelijk dat er op verschillende plaatsen op het eiland in groten getale olifanten te vinden zijn. Ook hieruit blijkt dat de kooplieden vanuit Bengalen komen en dat de verkoop doorging op Jaffna. Blijkbaar moet de verkoop eventjes stil hebben gelegen of verminderd zijn omdat hij het heeft over de verkoop als voorheen aanwakkeren. Waarschijnlijk was dit toen de Fransen zich meester probeerden te maken van het eiland, zoals beschreven door van Goens in de memories. Door de oorlog bleven de kooplieden namelijk weg156. De memories zijn geschreven in 1675 toen hij geen gouverneur van het eiland meer was, deze periode is voor dit onderzoek ook minder relevant. Van Goens haalt ook aan dat ze moesten proberen om kooplieden vanuit het hele land te lokken, hiermee bedoelt hij naar alle waarschijnlijkheid Indië -ook waren het hun boten die de overzet met de dieren dienden te maken-. Hij schrijft ook ‘’s Comps beesten’ en niet gewoon olifanten, de dieren waren dus duidelijk bezit van de Compagnie. Daar over het algemeen aangenomen wordt dat het merendeel olifanten uit Jaffna vertrok en deze vervoerd werden met schepen van de handelaren zelf vindt men in de memories van van Goens ook dit terug: “alle debvoiren worden gedaen de Bengaelse Mooren tot Gale tot den inkoop onser Eliphanten te animeeren […] en dit willende lucken sullen UE al wedrom deselve weder met ’s Comps schepen die uyt het vaderlant verwagt werden, moeten na Bengalen senden, […] zend oock niet meer dan meer dan 8 a 10 om door de menigte de Mooren niet te doen walgen, ofte deselve invendibel te maecken, en soude daerom myn expres advys wesen, liever geen, dan veel Eliphanten over te senden, sulcx het op 6 a 8 beesten overschot tot Gale aenquam, wast beeter die aldear aende wal te laten dan te versenden, soo d’overige by de Mooren gecogt waren die dan oock ’t versenden met ’s Comps schepen niet voordeeligh, consequent niet aengenaem soude syn.”157 Er was dus veel moeite gestoken in het aantrekken van Bengaalse handelslieden om in Galle olifanten aan te kopen. Het vreemde is dat men hierbij wel van plan was schepen van de Compagnie te gebruiken. Van Goens geeft ook precieze instructies wat betreft het aantal olifanten dat vanuit Galle naar Bengalen gezonden moet worden. Hij zegt dat een overaanbod voor verzadiging zou 155
VAN GOENS (R.), Op. Cit., p.79-80 VAN GOENS (R.), Op. Cit., p.82 157 VAN GOENS (R.), Op. Cit., p. 90-91 156
70
zorgen en dat dit een verstikkend effect zou hebben op de Moslimhandelaars. Hij zou er zelfs voor opteren géén olifanten te zenden in plaats van veel. Van Goens had dus liever geen inkomsten dan een teveel aan olifanten op zee te sturen. Wat hiermee ook te maken kan hebben is dat het deze keer wel ging over Compagnieschepen die de overtocht dienden te maken. Als ze de schepen volpropten met olifanten en er werden slechts enkele verkocht dienden ze terug te zeilen met hun schepen vol met olifanten. Hoogstwaarschijnlijk stierven er dan nog enkele tijdens de reis en op die manier zou het een verlieslatende onderneming worden. Maar welk nut hadden de olifanten eigenlijk en waarom waren ze zo’n gegeerd goed bij de Bengaalse kooplieden? Herport beschrijft in zijn dagboek het volgende: “The whole Country is full of wild Elephants […] They are catch’d in great number, and sold into Persia and other places” waarna hij beschrijft hoe ze gevangen genomen werden en welke tactieken hiervoor gebruikt werden. “After that they are sold, and for most part taken to Persia, to be us’d in War.”158Volgens HERPORT werden de olifanten dus voornamelijk gebruikt in Perzië. Mogelijk werden ze verkocht in Indië en zo verder doorgevoerd naar Perzië waar ze ingezet werden in de oorlog. Hoewel ARASARATNAM beschrijft dat de olifanten vooral een gegeerd product waren in Noord-Indië. Hier werden ze naast oorlogsdieren ook gebruikt als lastdieren, maar ook als attribuut om de macht van de Raja tentoon te spreiden.159 Herport gaat verder “in this manner, we catch’d in the year 1666 on the Island, by Orders of our General and with the help of the Inhabitants, in one Hunt 96 Elephants […] When these Elephants from Ceilon come into other Countries, they are fear’d and as if Honour’d by all the other Elephants”.160 Waarom er nu olifanten ingevoerd werden van Ceylon terwijl Indië er zelf ook bezat, is onderzoekenswaard. Blijkbaar was er toch nog steeds een tekort aan olifanten en bovendien warende Ceylonese olifanten door hun agressiviteit perfect inzetbaar tijdens oorlogen. En natuurlijk werd ook handel gedreven in ivoor. Linnenhandel
Van Goens bevorderde de teelt van katoen omdat hij op die manier ook de textielproductie kon stimuleren. Door beschermende rechten uit te vaardigen wilde hij de aanvoer van textiel volledig in de handen van Nederlandse handelslieden en van Christelijke Singalezen brengen. Van Goens schreef in zijn memories in 1663 naar Jacob Hustaert de volgende woorden: “Ceylon dan eenmael door Godes genade soo verre gekomen synde, dat wy uyt onsen eygen lantbouw bestaen ende de Mooren verhindert hier kleeden aen te brengen, sal de daet ende ervarenheyt doen blycken dat Ceylon een der gezeegenste landen van de weerelt is, ende daer van d’E. Compagnie ende ’t vaderlant grote 158
HERPORT (A.), Op. Cit.,p. 31 ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p. 150 160 HERPORT (A.), Ibidem 159
71
profyten te verwagten heeft.”161 Zijn standpunt is dus duidelijk dat aan de Moslims de handel ontzegd moet worden en dat dit zowel de Compagnie als het vaderland ten goede zou komen. De textielhandel was altijd in handen geweest van Moslimhandelaars. Ze zeilden met het textiel vanuit Indië naar Ceylon. Hier deden ze vooral de havens Kottiyar en Batticaloa in het oosten en Kalpitiya en Puttelam in het westen aan, aangezien deze in handen van de Kandische vorst waren. Vanuit deze havens werd het textiel dan verder naar het binnenland gevoerd. De Moslimhandelaars namen dan op hun beurt van het eiland arekanoten mee naar Indië. Dit systeem bleef voortbestaan ook toen de Europeanen op het eiland arriveerden. De Nederlanders hadden al snel door dat een deelname in deze handel veel zou opbrengen. Nog tijdens hun oorlog met de Portugezen trachtten ze zich te mengen in deze Aziatische handel, maar zonder veel succes. De Nederlanders veroverden steeds meer gebied, maar er waren nog steeds grote delen van het eiland waarover ze geen heerschappij hadden en waar louter Aziatische handel gevoerd werd. Het was onder andere om die reden dat van Goens het volledige eiland wilde bezetten. Toen ze de lager gelegen gebieden van het land innam slaagde de Compagnie erin meer en meer monopolies te verwerven zoals deze over olifanten, kaneel en bijna ook over de volledige arekanotenhandel. De textielhandel bezaten ze echter nog niet. De boten die textiel bij zich hadden voeren meestal door de baai van Madura, de straat tussen het noordelijkste punt van Ceylon en het meest zuidelijke punt van Indië. Degene die deze engte controleerde, beheerste ook de handel tussen de west- en oostkust van het Indische subcontinent; zo kon men de handel reguleren van de Malabaarse peper die naar Coromandel ging en vice versa. De Nederlanders dachten met het bezit van deze baai alle private handel te kunnen verbieden en op die manier de handel die langs deze straat passeerde zelf in handen te kunnen nemen. Op die manier zouden ze ook de volledige linnenhandel naar Ceylon en zelfs naar Batavia kunnen besturen. Ze waren vooral bang voor de Engelse activiteit in dit gebied en voelden zich bedreigd. Toch slaagden ze er niet in de volledige controle over dit gebied te verwerven. De Bataafse regering en de Heren XVII voelden er ook niet veel voor om de private handel te verbieden omdat ze dachten dat dit het eiland niet ten goede kwam. Ze waren het niet eens met van Goens’ monopolistische visie voor het eiland en dachten dat dit voor een daling zou zorgen in de handel. Als alle private handel uitbleef moest de Compagnie er ook zelf voor zorgen dat alle voorraden het eiland bereikten en dat zou veel geld en scheepsruimte kosten. Bovendien waren de moslimhandelaars erg populair bij de lokale bevolking. Als oplossing gingen ze dan maar over tot
161
’s JACOBS (H.) Op. Cit., p. 143.
72
heffen van tollen op het textiel, vanaf nu diende de moslimhandelaren 10% tol te betalen in elke Nederlandse haven.162 Van Goens liet het niet enkel bij het heffen van tollen; in het Jaffna district gingen de Nederlanders over tot de introductie van het weven. Naast weven werd ook het kleuren en verven van stof ingevoerd. Hiervoor werden wevers en ververs vanuit de kust van Coromandel overgebracht naar Jaffna. Ook de wortel die de typische rode kleur in de Indische stoffen produceerde werd op Jaffna geteeld.163 De stoffen werden geverfd volgens Javaanse patronen en vervolgens naar Batavia gestuurd om daar verkocht te worden. Dit gebeurde echter nooit op grote schaal, omdat het effen katoen ingekocht moest worden in Indië, waardoor de kosten redelijk hoog lagen. De wevers maakten wel ruwe klederen voor de soldaten en lokale bevolking.164 Het katoen diende ingevoerd te worden van Zuid-Indië (Generale Missiven: “Het volgende jaar zal van Coromandel voor 1 a 1 ½ ton naar Noord- en Oost-Ceylon worden gezonden.”165) Door de korte afstand tussen Coromandel en noord- en oost-Ceylon werd het textiel daar afgeleverd. Toen in Zuid-Indië tussen de verschillende rijken oorlog uitbrak viel de katoenhandel tijdelijk stil. En Ceylon kreeg onvoldoende katoen voor zijn noden. Dit bleek ook uit de Generale Missiven 31.01.1672: “Men klaagt in het binnenland over het gebrek aan zout en textiel”166. Met de komst van de Fransen in Indische wateren liep net zoals bij de olifanten de handel in textiel nog meer terug, omdat de Bengaalse handelaren niet meer tot daar dierven komen. Van Goens reageerde op de situatie en de Compagnie ging over tot de inname van enkele gebieden in het zuiden van Indië. Zo kon ze alles beter organiseren en was ze niet langer afhankelijk van de gebieden in het Zuidelijk Indische subcontinent. De overname ging vrij makkelijk omdat de gebieden in interne conflicten verwikkeld waren. Het duurde echter nog tot na van Goens’ tweede ambtstermijn dat de Nederlanders de katoentoevoer in deze gebieden in handen gekregen. Doordat de Nederlanders in het bezit waren van de directe toevoer stegen de prijzen met als resultaat meer smokkelarij.167 Van Goens wou als resultaat dat: “niemant werde toegelaten, en daer over getrouwe toeversigt gestelt werde, gelyck meede wel specialyck den handel der lynwaten
162
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p.160 LUDOWYK (E.F.C.), The story of Ceylon, Faber and Faber, London, 1962, p. 328 164 ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 161 165 Generale Missiven 19.12.1671 In: geraadpleegd: 12.05.2012 166 Generale Missiven 31.01.1672 In: geraadpleegd op 12.05.2012 167 ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p. 163-65 163
73
alleen, als ’s Comps voornaem prerogatyf eigen blyve.”168, namelijk dat de handel in textiel een monopolie werd. Dit werd wel bereikt later in de jaren 70 van de 17de eeuw maar zonder erg grote winsten. Zout
Een ander product dat de Compagnie op het eiland verhandelde was zout. Van Goens noteerde in zijn uiteenzetting op de eerste pagina van zijn memories het volgende: “[…]en dat besonderlyck den handel van ‘t zout alleen (als ’s Comps emportabele domeyn) aen. En onder d’Comp: verblyven magh”169. Ook hier verschijnt opnieuw van Goens’ mercantilistische/ monopolistische politiek. In 1669 was van Goens’ zoon op expeditie gestuurd in het zuiden van het eiland, waarop hij het zuidoosten van het eiland verder innam. Het belang van de verovering van dit gebied lag hem erin, dat de zuidoostkust bedekt was met vele zoutpannen, die het hele zuidelijke gebied én de Kandische koning van zout voorzagen. Deze zoutpannen waren er gekomen op natuurlijke wijze en hadden geen menselijk onderhoud nodig, op bepaalde tijdstippen van het jaar kon men het zout gewoon wegnemen uit de pannen. Het was dan dat de lokale bevolking maar ook de Kandische onderdanen uit de hoger gelegen gebieden massaal afzakten om zich in een voorraad zout te voorzien. Zout was een vitaal product voor de gemeenschap en handelsverkeer in zout was van fundamenteel belang voor de economie van het Kandische koninkrijk. Met de controle over dit gebied zou de Compagnie een belangrijke troef in handen hebben en de Kandische koning makkelijker kunnen onderwerpen. Maar naast politieke voordelen zouden de Nederlanders het zoutmonopolie in handen hebben en de enige zoutdistributeurs op het eiland zijn. Ook hier werd dezelfde techniek gebruikt die ze op andere plaatsen succesvol hadden toegepast. De Nederlanders selecteerden drie steden van waaruit ze gemakkelijk de verschillende zoutpannen konden beheersen. Het waren drie steden aan de oostkust waaronder Yala, waar Nederlandse militaire posten werden opgezet.170 In de Generale Missiven staat hieromtrent het volgende: “[…]en Jale ende daerdoor onder ons gewelt ende gehoorsaemheyt gebracht de principale landen en zoutpannen, in dat gewest gelegen ende dat all sonder tegenstand ofte eenige beweginge van Ragia Singa.”171 Verder volgde het gebruikelijke scenario waarbij de bevolking onderworpen werd en ze de Nederlandse macht ‘accepteerde’. Deze veroveringen zorgde
168
VAN GOENS (R.) Op. Cit., p. 79 VAN GOENS (R.), Ibidem 170 ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p.44-45 171 Generale Missiven 1.12.1668, In: geraadpleegd op: 06.04.2012 169
74
ervoor dat de Nederlanders bijna de gehele Ceylonese kustlijn in bezit hadden en bijgevolg ook de Raja Sinha omsingeld hadden, en dit dus zonder enige tegenstand van hem.172 “Van het waerdige Zout behoorde d’E.Compe seer gevoelige voordelen te connen trecken, dogh ’t welck egter niet eer sal verwagten wesen, voor dat wij ons beoosten Gale van Waluwe tot Paletoupane, ofte Appretotte en Arroeckgamme toe van alle de Zoutpannen sullen verseeckert hebben, insegelyck aende noortkant vande Chilauwse revier van Maripo, Navacarre, Anewolondane, &a., daer en boven tot Cotjaer van de Zoutpannen aldaer omtrent Elendeture en andere plaetsen seer abundant te vinden, en in effect synde, en waer haer de bovenlanders […] present nogh ten meerendeelen erneeren. Inde Jaffanapatnamse, en Trincoenemaelse Wanny in Moeselipatte omtrent Matotte werden meede schoone, ende groote Zoutpannen gevonden, daer op tot nogh door veellerley hindernis niet heeft connen gelet werden, maer dat in tyden en wylen groote voordeelen staet op te brengen.”173In dit stuk van zijn memoires beschrijft van Goens waar men nog zoutpannen kon vinden op het eiland. Hij benadrukt meerdere malen hoeveel het de Compagnie zou kunnen opbrengen “seer gevoelige voordelen te connen trecken”; ook beklemtoont hij dat om optimaal te genieten van de opbrengsten van het zout, ze meerdere gebieden verder dienden in te nemen zoals het zuidoosten van het eiland (van Waluwe tot Paletoupane ofte Arroeckgamme en Appretotte174). Maar ook meer specifiekere gebieden zoals de streek rond Trincomale, ten noorden van Chilaw wat de streek rond Puttalam voorstelt. Het gaat uiteraard allemaal om kustgebieden, daar zoutwinning enkel daar mogelijk is. Ook na zijn ambtsafstand en na zijn vertrek op het eiland blijft hij hameren op de verdere inname van het gebied. Kinkhoorn en Parelvisserij
In zijn opsomming van de openingsrede van zijn memories schrijft van Goens: “En onder d’Comp: verblyven magh , insgelycx de Chiancos, en Peerlvisserye niemant werde toegelaten, en daer over getrouwe toeversigt gestelt werde”. Chiancos of Chanks in het Oudnederlands is wat men vandaag de dag kinkhoorn noemt. Dit een huisjesslak met een mooie schelp. Uit van Goens’ woorden kan afgeleid worden dat ze dit ook in monopolie hadden, hij haalt namelijk aan dat ‘niemant werde toegelaten’. Waar werden deze schelpen en parels gevonden?
172
ARASARATNAM (S.), Op. Cit., p. 45 VAN GOENS (R.), Op. Cit., p.80-81 174 VALENTIJN (F.), Oud en nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten, deel 5,1: Keurlyke beschryving van Choromandel, Pegu, Arrakan, Bengale, Mocha, ... Malakka, ... Sumatra, ... Ceylon ... Malabar, en van onzen handel in Japan ... een beschryving van Kaap der Goede Hoope, en 't eyland Mauritius, ..., Dordrecht, Johannes van Braam, 1724-1726 (Ed. Johannes van Braam), p. 225 173
75
Herport geeft een antwoord op enkele vragen, toen hij het volgende over de parelvisserij noteerde: “On the East side of this Island175 Ceilon, five hours from Manaren , there is a valuable Pearl-Bank, which stretches for 3 to 4 hours into the Sea […] But now after these Banks had been inspected and found very Rich, they also set Fishery there, and made it known throughout all the Indies, that this would be set afoot the next March. For this reason Heer von der Laan was sent to Manaren as Administrator of this affair, who took with him six of us for Escort, and sail’d from Columbo the 7th of February in a Hooker, and came to Manaren the 11th of the same. Then on the appointed day came about 400 Vessels, and to each it was told in their language, that they should fish for 20 days for themselves and then one day for the Company, and pay also for each Stone (with which they let themselves down in the water) 8 Fanem176 for those of the inhabitants, but the Foreigners 16.177” De parelbank bevond zich dus bij het eilandje Mannaar in het noord-oosten van Ceylon. Blijkbaar had de Compagnie na prospectie deze bank gevonden, waarop ze in het Indische gebied aangekondigd hadden dat de parelvisserij zou doorgaan in maart. Deze parelvangst werd goed opgevolgd door de Compagnie: blijkbaar hield een administrator zich daarmee bezig. Toen de parels dan gevist mochten worden, waren er 400 bootjes die van her en der kwamen om de parels op te vissen. De Compagnie gaf hen instructies dat ze 20 dagen voor zichzelf mochten vissen en één dag verplicht voor de Compagnie. Waarbij de inwoners voor elke bovengeviste parel 8 Fanem moesten betalen aan de Compagnie en de buitenlanders 16.178 De kinkhoornen werden opgevist vanuit een bank in de straat tussen Indië en Ceylon. De Kinkhoornen
parelbanken
lagen
vaak
aangrenzend
aan
elkaar.
De
parelbanken
echter waren
seizoensgebonden, terwijl de schelpenbanken het hele jaar door geplukt konden worden. De schelpen werden meestal gebruikt in tempels om verschillende rituelen uit te voeren en kleine ornamenten mee te maken; ook konden ze als drinkbeker worden gebruikt. Er was grote vraag naar in Noord-Indië en dan vooral in Bengalen, dit doordat ze sacrale eigenschappen toegeschreven kregen. De opgeviste parels werden verkocht in geheel Indië aan de rijkere klasse. Maar naast een afzetmarkt in Azië waren de parels ook gegeerd goed in Europa. De markt voor zulke producten was echter gelimiteerd, de vangst kende natuurlijk ook zijn grenzen. Omdat deze parel- en kinkhoornbanken de enige in het gebied waren, domineerde de bezitter ervan de handel en vestigde het monopolie. 175
Alle zelfstandige naamwoorden zijn met een hoofdletter geschreven omdat het hier om een vertaling uit het Duits gaat. 176 Onder de autoriteit van de Raja geslagen zilveren fanams, een Indoportugese munt In: LINGEN (J.) “Muntslag op Ceylon” In: KROMHOUT (R.), ed. Het Machtige Eyland : Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, 1988, p. 53 177 HERPORT (A.), Germans in Dutch Ceylon by Von Behr (1668), Herport (1669), Schweitzer (1682) and Fryke (1692), Colombo, Colombo National Museum, 1953, p.34 (ed. R-H. ROWLAND) 178 HERPORT (A.), Ibidem
76
Precies hierop doelde van Goens in zijn memories: “Dat de Chiancos […] alleen ende niemant anders competeert meyne van niemant in twyffel magh getrocken werden, zynde ’t selve nu oock volkomen in de practycq gebragt, die alleen voor d’EComp: te vissen […] kan d’E.Comps: jaerlycx 80 a 100.000 gl : suyven advanceeren, als wy die na Bengalen senden, en onder ’s Comps magt houden, en op de lorrendrayers wel doen toesien […]”179 Van Goens, die alles in monopolie wilde hebben op het eiland, slaagde er dus in om ook de parelvisserij in monopolie te hebben en verdedigde dit met harde hand. Eerst werd het de moslims verboden buiten het seizoen op de parelbanken van Mannaar te komen. Dit valt te lezen in een plakkaat dat door Rijckloff van Goens uitgeschreven is op 28/06/1665 waarbij hij “scherpelijk te interdiceeren ende verbieden, gelijk doen, bij desen, oyt buyten d’ordinary peerlvisserije op de peerlbank van Manaar te mogen comen”180. Eind 1670 gaat van Goens echter nog veel verder en schrijft hij een nieuw plakkaat uit waarin als iemand (“alle Mooren en andere geen uytgesondert”) de parelbanken van Mannaar tracht te beroven dit de doodstraf door ophanging als gevolg heeft. 181 Bracht dit monopolie nu veel op? “Het recht op de parelvisserij bij Manaar bracht 22824\ ropia of f. 68473 op, de kosten waren f. 9349.18; f, 24000 van die winst is aan parels voor patria besteed.”182. Uiteraard bracht het iets op: grofweg zo’n 50.000 gulden, waarvan dan ongeveer de helft voor Patria voorbehouden was. Dit is uiteraard een momentopname en niet het totale jaarlijkse bedrag; geschat wordt dat de parelvisserij net iets minder dan de olifantenhandel opbracht. Kaneelhandel
De hoofdreden waarvoor de Nederlanders het eiland op de Portugezen wilden veroveren was dus eerder commercieel dan politiek. Baldaeus zei hierover: “Byzonderlijk wast alleen in dit eylandt de kostelijkste ende fijnste caneel, die Helena ende kostelijke bruydt, daar om zoo veel jaren aan de Portuguesche en Nederlandtsche kant gekampt is.”.183 Hierbij vergelijkt hij het langdurige gevecht tussen de Portugezen en de Nederlanders op het eiland met de Trojaanse oorlog en het gevecht om Helena, waarbij Helena de personificatie is van de kaneel.184 Het eiland bezat namelijk de meest kwaliteitsvolle kaneel over de hele wereld en dit in grote hoeveelheden. De Portugezen waren er in 179
VAN GOENS (R.), Op. Cit., p. 81 HOVY (L.) Ceylonees Plakkaatboek, Plakkaten en andere wetten uitgevaardigd door het Nederlandse bestuur op Ceylon, 1638-1796, Verloren, Hilversum, 1991, p. 117 181 HOVY (L.) Op. Cit., p. 150 182 Generale Missiven van de gouverneurs-generaal aan de Heren XVII der Verenigde Oost-Indische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p. 556 In: geraadpleegd op: 26.03.2012 183 ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p. 181 184 ARASARATNAM (S.), Ibidem 180
77
geslaagd om de kaneelgebieden op het eiland in te nemen en op die manier het monopolie in handen te houden. Zouden de Nederlanders er dus in slagen om het eiland volledig te veroveren, zouden zij ook meteen dit felbegeerde monopolie wegkapen. Wànt naast het feit dat ze zoveel mogelijk kaneel naar Europa en India dienden te sturen, was het ook belangrijk om te vermijden dat andere Europese mogendheden een deel van de kaneel in handen kregen. De Nederlanders dienden er dus voor de zorgen dat de koning geen kaneel verkocht aan iemand anders dan aan hen. De angst hiervoor was erg groot zeker toen de verstandhouding met de Raja verslechtte. Hoe zat de kaneeloogst nu in elkaar? De kaneelbomen die vooral in het westen en zuidwesten van het eiland groeiden werden geoogst door de chalia’s. Deze maakten deel uit van het kastesysteem op het eiland en moesten overeenkomstig hun kaste zich een bepaald aantal dagen per jaar aan deze taak te wijden. Hiervoor werden zij dan vergoed in natura. Daarnaast waren ze ook verplicht de bewerkte kaneel naar de havens te vervoeren. De Compagnie verkreeg de kaneel dus aan zeer lage prijs, met weinig kosten. Herbert noteerde over het kaneeleiland het volgende: “The Cinnamon grows here in great profusion, and is so good and strong, that it excels all other Cinnamon in all the Indies.”185 De Ceylonese kaneel was van superieure kwaliteit en werd enkel op het eiland gevonden. Op andere plaatsen zoals Malabar en Sumatra werd er ook wel kaneel geteeld maar die was van veel mindere kwaliteit. Op die manier bezaten de Nederlanders het kaneelmonopolie voor de Europese én de Aziatische markten, wat inhield dat de Compagnie de aanvoer en de prijzen kon regelen, wat zij vanaf 1658 ook gedaan hebben.186 De Compagnie zorgde ervoor dat ze de aanvoer van kaneel naar de Aziatische én Europese markt zorgvuldig proportioneerden; waarschijnlijk werd een ratio gehanteerd van één tegenover vijf. Dus voor elke eenheid kaneel die op de Aziatische markt beschikbaar werd gesteld, waren er vijf beschikbaar in Europa. Op die manier beperkten ze de beschikbare hoeveelheid kaneel op de Aziatische markten. Het idee hierachter was dat als de prijs in Azië zo hoog was voor kaneel, het niet voordelig zou zijn voor concurrenten om de kaneel hier aan te kopen en vervolgens naar Europa te vervoeren. Tevens slaagden ze er in het kaneelmonopolie veel beter te handhaven dan de Portugezen dat hadden gedaan. De Compagnie kon namelijk zelf kiezen hoeveel kaneel er op de Aziatische markt beschikbaar was, ze bezaten alle havens op het kaneeleiland. Daarnaast hadden ze ook de Malabaarse gebieden in hun macht waar wilde kaneel groeide, op die manier schakelden ze (bijna) alle concurrentie uit.187
185
HERPORT (A.), Op. Cit., p.31 MEILINK-ROELOFSZ (M.A.P.), De VOC in Azië, Fibula – van Dishoeck, Bussum, 1976, p. 32 187 ARASARATNAM (S.) “Ceylon in the Indian Ocean trade 1500-1800” In: India and the Indian Ocean 15001800”, Calcutta, Oxford University Press, 1987, p.228 186
78
De invoer van kaneel in Nederland en zijn prijs
Over de kaneelhandel is zeer veel terug te vinden; van Goens schreef in zijn memories het volgende: “Wat voordeel den Canneel d’E.Comp: toebrengt behoeft alhier niet aangehaelt, synde de voornaemste vrugt die het Eylandt uytgeeft, ende de UE niet onbekent is, daer van niets anders noodigh agten te recommandeeren dan dat voor ’t aenstaende Patrias retour geschilt words 4000 packen, te weeten 3 a 3400 voor ’t vaderlandt en 6 a 800 voor den inlandtsen handel, alle fynen, ende van den beste canneel, besonderlyck voor het vaderlandt, die soo doenelyck moet ingerolt en wel gedroogt in leer gepackt werden, ’t welck inde vragt, en ladingh niet alleen veel uytwint, maer oock ( dat het voornaemste zy) daer in’t vaderlandt merckelyck meer gelt van gemaeckt wert.”188 Van Goens beschrijft dat het ‘Wat voordeel den Canneel d’E.Comp : toebrengt behoeft alhier niet aangehaeltier, synde de voornaemste vrugt die het Eylandt uytgeeft, ende de UE niet onbekent is, daer van niets anders noodigh agten te recommandeeren dan dat voor ’t aenstaende Patrias retour geschilt words 4000 packen”. Hieruit kan worden afgeleid dat voor Nederland ongeveer 4000 pakken kaneel geschild werd. Van Goens gaat nog verder: “ te weeten 3 a 3400 voor ’t vaderlandt en 6 a 800 voor den inlandtsen handel, alle fynen, ende van den beste canneel, besonderlyck voor het vaderlandt, die soo doenelyck moet ingerolt en wel gedroogt in leer gepackt werden, ’t welck inde vragt, en ladingh niet alleen veel uytwint, maer oock ( dat het voornaemste zy) daer in’t vaderlandt merckelyck meer gelt van gemaeckt wert.”189 Hieruit komt men te weten dat van die 4000 pakken die richting Nederland vertrekken er zo’n 3400 bestemd zijn voor Nederland zelf en zo’n 600 à 800 voor de inlandse handel. Men is geneigd te denken dat met dit laatste de handel in Azië bedoeld wordt. Maar van Goens haalt zelf aan dat er 4000 pakken ‘ ’t aenstaende Patrias retour geschilt words’, de pakken die bestemd zijn voor de inlandse handel vormen samen met de pakken die naar het vaderland gaan precies 4000 en deze werden dus op het retourschip gezet. Toch zijn er argumenten dat met 6 à 800 de handel binnen Azië bedoeld wordt: inlander werd vroeger gebruikt door de Nederlanders als naam voor de autochtone bevolking in niet-westers (tropisch) land190. Daarnaast weet men dat de ratio voor de uitvoer van kaneel 1 eenheid in Azië voor 5 in Europa was, wat voor 600/800 op 3300/3400 ook wel ongeveer uitkomt. Verder leest men: ‘ende van den beste canneel, besonderlyck voor het vaderlandt, die soo doenelyck moet ingerolt en wel gedroogt in leer gepackt werden, ’t welck inde vragt, en ladingh niet alleen veel uytwint, maer oock ( dat het voornaemste zy) daer in’t vaderlandt merckelyck meer gelt van gemaeckt wert.’ , dat de beste kaneel logischerwijs naar Nederland werd gestuurd. Waarbij de kaneel in droog leer gerold en verpakt werd, dit zorgde ervoor dat het beter beschermd was en makkelijk in het laadruim paste 188
VAN GOENS (R.), Ibidem VAN GOENS (R.), Ibidem 190 Inlander In:< http://www.encyclo.nl/begrip/inlander> geraadpleegd op: 11.05.2012 189
79
maar vooral ook dat de smaak en kleur bewaard bleven zodat het meer opbracht op de veilingen in Nederland. Over de hoeveelheid kaneel dat op het eiland vergaard werd en welke gevolgen dit had voor de prijs zowel in Azië als in Europa kan men in de Generale Missiven heel wat terugvinden. Dit heeft dan meestal betrekking op Batavia en de hoeveelheid kaneel dat daar verzameld lag. Uiteraard zijn er ook wel cijfers weergegeven over de oogst, maar nooit jaarlijks wat een vergelijking met onderstaande tabel erg moeilijk maakt. Daarom is vooral toegespitst op andere primaire bronnen dan de Generale Missiven. Uit de notitie van den canneel die voor d’Ed. Comp. Geschild en geleverd is zeedert anno 1658 tot 1760191 kan volgende tabel worden gedistilleerd: Hoeveelheid kaneel geschild en geleverd van 1658-1675 Jaartal Ponden Bales 192 1658-1659 32000 400 1659-1660 878468 10980 1660-1661 81200 1015 1661-1662 491200 6140 1662-1663 467570 5844 1663-1664 677280 8966 1664-1665 1665-1666 455200 5690 1666-1667 629662 7870 1667-1668 597760 7472 1668-1669 1669-1670 257850 3223 1670-1671 615201 7690 1671-1672 457157 5714 1672-1673 307525 3844 1673-1674 109206 1366 1674-1675 296161 3702
80 80,006 80 80 80,0085 75,538 80 80,007 80 80,003 80,0001 80,006 80,001 79,95 80,003
Bron: ARA, Overzichten en Vergelijkingen, notitie van den canneel die voor d’Ed. Comp. geschild en geleverd is zeedert anno 1658 tot 1760, 3025 Ceylon, 2004-2005
In 1658 was de kaneeloogst maar mager in vergelijking met de jaren die erop volgden. In 1658 was het eiland ook nog maar net in Nederlandse handen en waarschijnlijk verkeerde het land in totale chaos door de gevochten oorlog. Het is ook de eerste attestatie en de Nederlanders dienden hun kaneelmonopolie nog verder uit te bouwen. In 1659 was er een enorm hoge hoeveelheid geschilde kaneel. Het hoogste aantal dat men over een periode van 17 jaar zal terugvinden. En dit was zelfs nog vóóraleer van Goens er gouverneur was en aan zijn expansie-politiek begon. Een mogelijke verklaring voor dit exorbitante hoog volume was misschien dat de Raja een deel van zijn 191
Algemeen Rijksarchief Den Haag, Overzichten en Vergelijking : notitie van den canneel die voor d’Ed. Comp. geschild en geleverd is zeedert anno 1658 tot 1760, 3025 Ceylon, 2004-2005 192 Bales = pakken
80
oorlogsschuld dat jaar afbetaalde in kaneel. Men ziet ook dat het aantal ponden jaarlijks sterk fluctueert en er geen “gemiddeld” aantal ponden bestaat: het éne jaar kan het aantal ponden relatief laag zijn zoals in 1669 toen het aantal ponden 257.850 bedroeg, terwijl het daarop volgende jaar het aantal 615.201 ponden bedroeg. De territoriale expansie onder van Goens was toen wel het verst gevorderd, maar dat verklaart nog niet waarom het verschil 358.000 pond was. Maar over het algemeen kan men wel concluderen dat in de periodes van van Goens’ gouverneurschap van 16631664 en van 1665-1672 de kaneeloogst betrekkelijk hoog was. Of er daaruit een rechtsreeks verband te trekken valt, kan niet onomstotelijk worden hard gemaakt. Toen zijn zoon er gouverneur was vanaf 1672 was hij immers ook nog aanwezig en van 1673-1675 tekent zich toch een daling af. Bovendien zullen hier ook naast oorlog en politiek nog andere factoren mee hebben gespeeld zoals klimatologische omstandigheden. Wat wel nog kan berekend worden uit deze tabel is dat er gemiddeld 80 pond kaneel per pak zat. In tegenstelling tot de jaarlijkse hoeveelheid kaneeloogst was dit wel een constante. Een verklaring waarom het in 1663 maar 75 was, is uiteraard quasi onmogelijk te vinden. Aangezien de Nederlanders het monopolie bezaten zowel in Europa als in Azië tijdens deze periode konden ze de prijs reguleren. In deze tabel vindt men de gemiddelde prijs voor kaneel terug van 1658-1675. Gemiddelde prijs voor kaneel, Kamer Amsterdam 1658-1675 Jaar Prijs in guldens per pond 1658-1659 2.67 1659-1660 3.23 1660-1661 3.96 1661-1662 3.75 1662-1663 3.71 1663-1664 3.76 1664-1665 3.44 1665-1666 2.56 1666-1667 2.71 1667-1668 2.24 1668-1669 2.61 1669-1670 3.36 1670-1671 3.04 1671-1672 3.58 1672-1673 2.71 1673-1674 2.67 1674-1675 3.08 Bron: GLAMANN (K.), Dutch-Asiatic trade 1620-1740, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1958, p.280
Uit deze gegevens ziet men dat de kaneelprijs vrij stabiel bleef en er geen extreme fluctuaties waren. Het grootste prijsverschil manifesteert zich tussen 1664/65 en 1665/66 waarbij de prijs daalt van
81
3.44 naar 2.56 guldens per pond. Doordat beide tabellen voorhanden zijn, is het misschien interessant de tabel ‘hoeveelheid kaneel geschild en geleverd van 1658-1675’ en de ‘gemiddelde prijs voor kaneel, Kamer Amsterdam 1658-1675’ met elkaar vergelijken. Men dient er wel rekening mee te houden dat de eerste tabel gaat over de situatie in Ceylon terwijl de andere de situatie in Nederland voorstelt. Over de periode 1658-1665 zijn geen conclusies te trekken omdat het kaneel toen nog via Batavia verscheept werd en het onduidelijk is hoelang het er precies over deed om van Ceylon naar Batavia te raken. Voor de periode van 1665-1672 geldt een verschillend tijdsconcept. De geplukte kaneel van 1666 maakt niet per se deel uit van de kaneel die verkocht werd in Amsterdam in 1666. Dit doordat er zowel boten in het voor als in het najaar vertrokken. De geschilde kaneel die in 1666 in het najaar naar Patria vertrok werd er pas verkocht in 1667. Boten die bijvoorbeeld in januari 1667 vertrokken brachten dan de kaneel mee die in 1666 geschild was. Door al deze factoren is het moeilijk rechtstreekse verbanden te trekken uit de verschillende tabellen, zeker doordat er hiaten zijn in de eerste tabel in het jaar 1668-1669. Wat wel blijkt is dat er in de periode 1666-1668 redelijk veel kaneel geoogst werd en dat ook net in die periode de prijs erg laag stond. Zo was er in 1666-1667 een redelijke grote oogst van om en bij de 630.000 pond, naast het gegeven zien we dat in het jaar 1667-1668 de kaneelprijs zijn laagste punt kent –althans op basis van de beschikbare gegevens – namelijk 2.24 gulden per pond. Langs de andere kant is er ook een grote oogst in het jaar 1670-1671, maar in het jaar 1671-1672 is er net een prijsstijging tot 3.58 tegenover 3.04 in 1670-1671. Met het aantal boten dat jaarlijks in Patria toekwam vanuit Ceylon heeft het ook weinig te maken daar er jaarlijks zonder uitzondering tussen de 2 en 4 boten de oogst van het voorgaande jaar meenamen. Naast de grootte van de oogst zijn er nog andere factoren die invloed hebben op de verkoopprijs zoals de vraag en andere externe factoren. Wat wel opmerkelijk is dat de prijs voor de kaneel beduidend hoger was toen de directe vaart op Ceylon nog niet was ingelast. De beslissing van van Goens zorgde er niet alleen voor dat de kwaliteit van de kaneel steeg maar ook dat de prijs daalde. De oorzaak hiervoor is misschien dat toen het kaneel nog via Batavia verscheept werd, de oogst eerst van Ceylon naar Batavia verscheept diende te worden en dan nog moest wachten op een schip dat van Batavia naar Patria vaarde. Toen vanaf 1665 de rechtstreekse vaart op Patria vanuit Ceylon werd ingevoerd kon het geschilde kaneel sneller en op regelmatige basis naar Patria verscheept worden. De expansie-politiek van van Goens zal hier ook wel voor iets tussen zitten, daar er in 1670 meer gebieden in bezit waren dan voor 1665 en dus ook meer kaneel. Langs de andere kant droeg de politieke situatie en de oorlog met de Raja en met de Fransen ook bij tot de grootte van oogst. De schillers maakten deel uit van de inheemse bevolking en wanneer deze hun werk niet deden, daalde de oogst. Door de politieke onrust vluchtte de bevolking of was het onmogelijk de bomen te oogsten. 82
Het was tijdens deze periode van het Nederlandse monopolie dat de vraag naar kaneel en andere specerijen enorm steeg in Europa. De verkoopsmogelijkheden in Amsterdam waren oneindig. De kaneel met bestemming Europa werd op de boten geladen in Colombo of Galle. De kaneel die bestemd was voor de Aziatische markt werd door schepen van de Compagnie vervoerd naar havens in onder andere Mocha, Suratte, Hooghly, Masulipatnam. Een kleine hoeveelheid werd naar Batavia gestuurd om zuidoost Azië te bevoorraden. Met het geld dat ze uit deze handel verkregen kochten ze producten voor Ceylon of investeerden ze in de handel van de Compagnie.193 Ceylon zélf ondervond geen directe voordelen van het monopolie. De kaneel werd immers niet verkocht op het eiland maar direct doorgevoerd naar Patria of Batavia. Op die manier verloor het eiland de mogelijkheid om met het geld dat uit de kaneelhandel te halen viel zelf producten aan te kopen. Dit had als gevolg dat Ceylon veel kansen miste in het handelsnetwerk in de Indische oceaan, dit doordat men op het eiland geen kaneel kon aanbieden aan de private handelaars die het eiland frequent aandeden. Bovendien werd de gemaakte winst door de kaneeloogst niet ingeschreven in de Ceylonese administratie, maar in de haven of Kamers waar ze verkocht werd.194 In de boekhouding in Ceylon was het enkel toegestaan een klein bedrag neer te schrijven als tegemoetkoming voor de kosten die gemaakt werden voor het inpakken en schillen van de kaneel, dit bedrag was ongeveer 2 stuivers195 per pond. GAASTRA haalt aan dat het 5 stuivers was196. De boekhouding van Ceylon was dus irreëel en vertoonde steeds een tekort maar het meest winstgevende product werd er niet in opgenomen. Van Goens had meermaals gevraagd of er niet een klein deel van de kaneel opgenomen mocht worden in de boekhouding om de verliezen uit te balanceren. Hij stelde voor om 10 stuivers per pond aan te rekenen, de Bataafse regering ging hier echter niet mee akkoord. En zelfs toen het eiland grote tekorten kende werd de kaneel niet ingeschreven.197 De Compagnie was tot zeer veel bereid om er voor te zorgen dat het winstgevende eiland zeker in Nederlandse handen bleef. Dit was ook één van de redenen waarom de Heren XVII van Goens zoveel toelieten: hij beloofde hen een grote winst en meer territoria en bovenal zorgde hij ervoor dat het kaneeleiland in Nederlands bezit bleef.
Concluderend kan dus worden gesteld dat van Goens een sterk monopolistisch beleid heeft uitgebouwd en dat hij hierbij soms erg drastisch te werk ging. Bij sommige producten zoals bij de kaneel, de olifanten, de arekanoten, de kinkhoornen en opgeviste parels was dit succesvol, al was dit
193
ARASARATNAM (S.) Op. Cit., p.228-229 ARASARATNAM (S.) Ibidem 195 1 stuiver = 1/20 gulden 196 GAASTRA (F.S.) “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C” In: Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, Den Haag, 1988, p. 29 197 ARASARATNAM (S.), Dutch power in Ceylon, p. 192 194
83
soms maar tijdelijk. Het monopolistisch beleid was onlosmakelijk verbonden met zijn expansiebeleid. Toch diende hij in vele gevallen meer rekening te houden met de inheemse bevolking of buitenlandse handelaren dan hij aanvankelijk gedacht had, bijvoorbeeld bij de duale olifantenrijsthandel. Bij de linnenhandel daarentegen was het onmogelijk de handel volledig te controleren, omdat dit deel uitmaakte van een veel groter netwerk. Dus zocht hij maar naar andere oplossingen zoals het overbrengen van wevers en ververs om zo toch voor eigen productie te zorgen. Overige producten
Uiteraard was de handel niet beperkt tot bovenstaande producten, maar waren er nog tal van andere handelsproducten op het eiland te vinden. Herport schreef dat er ook nog veel suiker aanwezig was naast de vele vruchten die het eiland rijk was198. En verder heeft van Goens het ook nog over tabak en kokosnoten.199In de hoger gelegen gebieden die in het bezit waren van de Raja, kon men in de rivier ook edelstenen en andere kostbare sierstenen vinden.200
198
HERPORT (A.), Germans in Dutch Ceylon by Von Behr (1668), Herport (1669), Schweitzer (1682) and Fryke (1692), Colombo, Colombo National Museum, 1953, p.36 (ed. R-H. ROWLAND) 199 VAN GOENS (R.) Op. Cit., p.40 200 HERPORT (A.), Ibidem
84
III.
Ceylon als overslaghaven: de rechtstreekse vaart
De eerste schepen vanuit Ceylon en de reactie van de Hoge Regering
Hoe wou Rijckloff van Goens nu een tweede rendez-vous maken van Ceylon? En waarom was de rechtstreekse vaart nu zo belangrijk? Behalve uit Batavia zeilden sinds 1665 ook Compagnieschepen rechtstreeks van Ceylon naar Patria. Kaneel was een zeer kwetsbare specerij, het verloor veel reuk en smaak als het te lang onderweg was of samen met andere specerijen werd verscheept. De Compagnie verpakte de kaneel dan ook in leren zakken ter bescherming en behoud. Om de laadruimten van de kaneelschepen efficiënt te benutten namen de Oost-Indiëvaarders eveneens goederen uit Coromandel, Bengalen en Malabar mee naar de Republiek. Rijckloff van Goens wist Heren XVII echter ervan te overtuigen, dat de Compagnie veel kosten zou besparen indien niet een deel maar alle Indiase producten voor Europa via de korte route over Galle zouden worden verscheept. Galle, dat gelegen was op het uiterste zuidwestpunt van het eiland, fungeerde zo enige tijd als overslaghaven voor de V.O.C.-kantoren in het Westelijk bekken van de Indische Oceaan. Had Ceylon er nu een extra inkomstbron bij, de inkomsten uit de traditionele rechten waren toch nog niet genoeg om de enorme uitgaven te dekken die het bestuur en de verdediging van het eiland vergden. Van Goens, die hoopte van Ceylon een tweede rendez-vous te maken naast Batavia, zag zo de kans steeds meer schepen van de Compagnie met Indiase handelswaar vanuit Galle naar Patria te laten vertrekken.201 Het waren de militaire successen als gouverneur van Ceylon die van Goens de autoriteit gaven om de idee van de rechtstreekse vaart door te drukken. Hij wou dat Ceylon een evenwaardige positie innam als Batavia. Zijn plan was om van Ceylon een rendez-vous te maken voor de meer Indiase en westelijk gelegen kantoren, want op die manier zou het scheepvaartverkeer dat gericht was op de westelijke kant van de Indische Oceaan niet telkens over Batavia moeten zeilen. Ook zou deze tijdsbesparing beter zijn voor de kwaliteit van de kaneel. Naast persoonlijke motieven speelden zakelijke motieven dus ook een rol. Direct na de goede afloop van het beleg van Cochin had hij het jacht, ‘de Meiboom’, rechtstreeks naar de Republiek gestuurd met het fiere bericht van zijn overwinning, wat een zeer ongebruikelijke stap was, omdat tot dan toe alle scheepvaartverkeer op Patria via Batavia plaatsvond. Hij was dus de eerste die een schip van een andere bestemming dan Batavia naar de Republiek terugstuurde. Op die manier ontstond een rechtstreekse vaart tussen Ceylon en Nederland, wat van Goens de gelegenheid gaf om buiten de Hoge Regering met de Bewindhebbers
201
JACOBS (E.M.), Op. Cit., p.41-42
85
te corresponderen.202 De Hoge Regering zag deze ontwikkeling met lede ogen aan, maar was zolang van Goens zich in de gunst van Bewindhebbers mocht verheugen, niet bij machte er iets aan te doen.203 De Heren XVII waren enerzijds geïmponeerd door zijn militaire successen en door de fantastische voordelen die hij hen voorspiegelde, langs de andere kant raakten ook zij geërgerd omdat de kosten steeds hoger uitvielen dan verwacht en de inkomsten steeds lager lagen.204 Batavia was ontevreden omdat het zijn positie als centrale overslaghaven ondermijnd zag. Verder beweerden ze dat de uitrusting van de retourschepen op Ceylon duurder zou zijn en dat in Galle onvoldoende toezicht werd gehouden op smokkel en andere illegale praktijken. Blijkbaar klopten hun beweringen wel want het gebeurde dat een deel van de lading voor de Republiek in Galle op de kade bleef staan, omdat de enorme hoeveelheid persoonlijke bagage en provisie van thuisvarende V.O.C.dienaren onvoldoende plaats voor de goederen van de Compagnie overlieten. Toch zou het pas in 1696 zijn dat de Heren XVII de klok terug zouden draaien en beslissen dat producten die vanuit Bengalen of Coromandel naar Patria verscheept werden terug via Batavia vervoerd werden en niet meer via Ceylon.205
Omvang en organisatie van het scheepvaartverkeer Schepen naar Ceylon vanuit Patria
Over de schepen die van Nederland naar het kaneeleiland vertrokken kunnen enkele vragen worden gesteld. Vanaf wanneer worden de eerste schepen vanuit Patria naar Ceylon gestuurd? Welk type schip werd er vooral gebruikt? Hoe werd dit georganiseerd? En vooral was dit een grootschalige actie? En wat was van Goens’ aandeel hierin? Het is moeilijk om van Goens’ aandeel hierin in te schatten aangezien de gebruikte bron de scheepslijsten zijn van de boten die vanuit Nederland naar Ceylon vertrokken. Wat wel gezegd moet worden is dat waar vóór augustus 1664 geen enkel schip ooit naar Ceylon trachtte te zeilen, sinds 1665 systematisch er boten vertrekken met Ceylon als bestemming. Van Goens was dan wel de eerste die een boot vanuit Ceylon naar Patria stuurde, maar hoe het omgekeerde richting zat is onduidelijk. Hij kwam goed overeen met de Bewindhebbers en dat zal hun beslissing om boten rechtsreeks naar het eiland te sturen zeker hebben beïnvloed. Maar aangezien in dit onderzoek geen rechtstreekse briefwisseling tussen van Goens en de Bewindhebbers geraadpleegd kon worden, kan hierover geen uitspraak gedaan worden. Enkel aan de hand van objectief cijfermateriaal kan worden geconstateerd dat sinds hij gouverneur in Ceylon was er ook rechtsreeks boten vertrokken vanuit 202
GAASTRA (F.S.), De geschiedenis van de VOC, Walburg pers, Zutphen, 2002, p. 52 GAASTRA (F.S.), “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C”, p.29 204 GAASTRA (F.S.), De geschiedenis van de VOC, p. 52 205 JACOBS (E.M.), Op. Cit., p.42 203
86
Nederland. Sommige schepen brachten soldaten mee, wat een welgekomen versterking was tijdens zijn verovering van het eiland maar ook later toen hij aan het vechten was tegen de Fransen. Het lijkt dus logisch dat van Goens er bij de Bewindhebbers voor geijverd zal hebben dat de schepen met de extra militaire krachten rechtstreeks naar het eiland voeren zonder stop in Batavia. Eén van de redenen waarom de WASSENDE MAAN en het WAPEN VAN GOUDA rechtstreeks naar Ceylon werden gestuurd was dat de peperprijs enorm duur was op de veilingen in Nederland en dat men vreesde dat men met tekorten te maken ging krijgen door de oorlog met Engeland. Deze schepen dienden in Galle peper van Malabar mee te brengen om het nijpend tekort in de Republiek op te lossen.206 De eerste schepen die vanuit Patria richting het kaneeleiland vertrokken en er effectief aankwamen waren dus de WASSENDE MAAN en WAPEN VAN GOUDA. De Bewindhebbers hadden namelijk beslist beide schepen “directelijck van hier” naar het eiland te sturen207. Deze onderneming was echter vrij beperkt: het ging telkens maar om een aantal schepen per jaar.
Uit Dutch Asiatic Shipping Volume II kan één en ander opgemaakt worden over de boten die rechtsreeks vanuit Patria vertrokken naar het eiland. Uit de gegevens hierin kon onderstaande tabel opgemaakt worden waarbij (Naam) de naam van het schip voorstelt met het nummer eronder het reisnummer, (Boottype) het type boot dat gebruikt werd en de tonnage –hieruit kan men afleiden of het om een groot of klein schip ging, (Bouwjaar) het jaar waarin de boot gebouwd werd, maar eventueel ook wanneer de boot gekocht (K) of gehuurd (H) is. (Bw. Plts.) staat voor bouwplaats waarbij (A) Amsterdam voorstelt, D(elft), E(nkhuizen), (H)aarlem, R(otterdam) en Z(eeland). (Kamer) staat voor de kamer die het schip liet uitvaardigen, dit is bijna altijd dezelfde als de bouwplaats, (Vertrek) staat voor de datum van vertrek, (Aankomst) wanneer men arriveerde op bestemming, (Aantal) stelt het aantal personen voor op het moment van inscheping in Nederland (dit hield zowel passagiers, zeelui als soldaten in). Niet alle personen die instapten in Nederland kwamen uiteindelijk op plaats van bestemming aan, sommige stierven en sommige stapten uit aan de Kaap. Aan de Kaap kwamen er ook vaak personen bij, deze gegevens werden niet allemaal in onderstaande tabel geplaatst (Plaats) staat voor de plaats waar het schip uiteindelijk aankwam. Opgemerkt dient dat niet alle gegevens voor elk schip voorhanden zijn.
206
th
th
BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 1, p. 34 207 GAASTRA (F.S.), Op. Cit., p.114
87
Boten vanuit Nederland naar Ceylon in de periode 1664-1672 Naam Kemphaan 1017.1
Boottype Hoeker (80)
Bouwjaar 1664 (K)
Bw. Plts. D
Kamer D
Vertrek 20-081664
Aankomst Aantal 12-06-1665 14
Plaats Masulipatnam
Eekhoorn 1025.1
Hoeker
1664 (K)
R
R
14-121664
27-08-1665
15
Pulicat
Gekroonde Haring 1030.1 Wassende Maan 1065.3
Hoeker (80)
1664 (K)
Z
Z
12-021665
18-12-1666
16
Batavia
Jacht (480)
1660-1 (K)
A
A
19-041667
01-12-1667
170
Colombo
Wapen van Gouda 1066.1
? (708)
1666-7 (K)
A
A
20-051667
07-12-1667
166
Colombo
Kokmeeuw 1076.1
Hoeker (90)
1667
R
R
16-111667
14-07-1668
/
Colombo
Rotgans 1079.1
Hoeker (90)
1667
R
R
03-121667
12-07-1668
/
Colombo
Vredenburg 1080.1
Fluit (160)
1666-7 (K)
A
A
13-121667
09-07-1668
/
Colombo
Ijsvogel 1092.1
Hoeker (90)
1667
D
D
21-031668
20-01-1669
17
Colombo
Sparendam 1095.2
Fluit (700)
1662
A
A
11-041668
26-12-1668
176
Colombo
Beemster 1099.1
Fluit (514)
1667
A
A
09-051668
29-12-1668
140
Colombo
Wapen van Hoorn 1115.3
Fluit/ Jacht (756)
1662
H
A
16-111668
28-05-1669
224
Galle
Oudshoorn 1119.2
Jacht/ Pinas (666)
1663
A
Z
03-121668
25-08-1669
173
Colombo
Polanen 1132.1
? (671)
1668
A
A
21-041669
28-12-1669
217
Ceylon
Huis te Velsen 1153.2
? (750)
1667
A
A
07-121669
22-06-1670
200
Ceylon
88
Amersfoort 1198.7
? (1000)
1655
A
A
25-081671
31-05-1672
296
Galle
Wapen van Veere 1204.3
Fluit (627)
1667
Z
Z
17-101671
03-06-1672
113
Ceylon
Loeri 1224.1
Hoeker (90)
1671
A
A
16-041672
25-12-1672
19
Ceylon
Egel 1228.1
Hoeker (90)
1672
E
E
06-061672
?-01-1673
21
Ceylon
Rhenen 1234.1
Pinas(?) (580)
1672
A
A
21-101672
24-06-1673
200
Ceylon
Bergeend 1237.1
Hoeker (90)
1672
H
H
18-121672
?-12-1673
23
Ceylon
Wapen van Goes 1238.3
? (671)
1668
Z
Z
18-121672
?-09-1673
230
Ceylon
Europa 1240.1
? (1140)
1671
A
A
20-121672
270
Colombo
10-10-1673
th
th
Bron: BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p.146-178
Deze tabel met verschillende gegevens bevat zeer veel informatie. Eerst en vooral dient een verdere verklaring gegeven te worden bij de eerste drie boten. De KEMPHAAN, EEKHOORN en GEKROONDE HARING staan in de lijst van boten die naar Ceylon gestuurd werden maar toch is de plaats van aankomst elders gelegen. Hoe kwam dit nu? De KEMPHAAN en EEKHOORN werden allebei in 1664 op zee gestuurd met als bestemming Ceylon maar beide schepen arriveerden er niet. De KEMPHAAN kon het eiland niet bereiken omdat hij probleem had met de moesson-wind, hij kwam uiteindelijk terecht op de kust van Coromandel in Masulipatnam. De EEKHOORN had eveneens als bestemming Ceylon maar om onbekende reden zeilde het schip het eiland voorbij en ging het aan wal in Pulicat, eveneens op de kust van Coromandel. De reden hiervoor is onbekend, ook hier kan de wind er voor iets tussen zitten. Ook de GEKROONDE HARING had last van de wind en zeilde verder naar Batavia. Opmerkelijk is dat dit enkel voorviel in de periode 1664-1665, tot 1672 is er anders geen enkele attestatie waarin beschreven staat dat een schip bestemming Ceylon had maar er door omstandigheden niet raakte. Dit met uitzondering van schepen die zonken want hiervoor werd de bestemming niet weergeven.
89
Om deze gegevens wat systematisch te ordenen en te bespreken, worden ze hierna verwerkt in verschillende kleinere tabellen. Scheepstypes
Verschillende soorten boten die gebruikt werden voor de vaart op Ceylon 1664-1672 Boottype Aantal Hoeker 9 Pinas 1 Jacht 2 Fluit 5 Onbekend 6 Totaal 23 th
th
Bron: BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p.146-178
Deze tabel geeft de verschillende soorten boten weer die gebruikt werden voor de vaart op Ceylon. Deze gegevens tellen dus enkel voor het eiland en men kan hieruit geen conclusies trekken over aantal en de soorten boten die gebruikt werden door de Compagnie voor de vaart op Azië. Verschillende bestemmingen en doeleinden eisten immers andere boottypes. Er werden dus van 1664 tot 1672 vanuit Patria 23 boten naar het eiland gestuurd (de drie boten die als bestemming Ceylon hadden maar er niet raakten zijn ook meegeteld). Wat vertellen de verschillende scheepstypes nu over de vaart op Ceylon. De Hoeker was eigenlijk een vissersvaartuig en was relatief klein, dit zeggen de tonnage en het aantal personen dat men op zo’n boot vond, gemiddeld lag dit rond de 20. Blijkbaar werd in 1664 beslist om deze boot in de vloot van de Compagnie op te nemen. Veel van de hoekers bleven - eens ze op bestemming aangekomen - in het oosten om daar te dienen.208 Vermoedelijk werden ze ook gebruikt in de inter-Aziatische handel. Deze boten konden ook niet gebruikt worden als retourboten daar hun laadruim onvoldoende capaciteit bezat om de goederen vanuit het oosten naar Patria terug te brengen. Het is onduidelijk of Pinas en Jacht altijd hetzelfde scheepstype betrof, blijkbaar werd door de Compagnie lange tijd geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende types. De Pinas werd zowel als oorlog- als handelsschip gebruikt. Uit de tabel blijkt dat deze meer bemanning kon meenemen, tussen de 100 à 200 man. De WASSENDE MAAN bijvoorbeeld had 102 matrozen en 68 soldaten aan boord. Dan was er nog de fluit, deze boot werd blijkbaar gedurende het volledige bestaan van de V.O.C. ingezet. Hij werd zowel gebruikt voor reizen tussen Nederland en Azië als voor de verbinding tussen de verschillende handelsposten in het oosten. Een grote variatie aan boten werd dus naar Ceylon gestuurd, sommige met een grote
208
Scheepstypen van de V.O.C. In: geraadpleegd op: 2.05.2012
90
bemanning en andere slechts met 14 man. De reden waarom net deze boten naar daar werden gestuurd kan uit deze tabellen niet afgeleid worden. In de Generale Missiven vindt men de eerste attestatie terug van boten die vanuit Patria naar Ceylon werden gestuurd eind januari 1665: “hoekboten uit patria varen van de Kaap rechtsreeks naar Ceylon”209. Misschien gaat dit over KEMPHAAN en EEKHOORN, die beide als eindbestemming Ceylon hadden, maar de eerste door de wind en de andere om onbekende reden ergens anders aan wal gingen. Bestemming van de schepen Bestemming schepen vanuit Nederland van 1664 -1672 Jaar Boten naar Ceylon Boten naar Batavia 1664 2 15 1665 1 12 1666 0 18 1667 5 17 1668 5 32 1669 2 29 1670 0 15 1671 2 37 1672 6 10 Totaal 23 185
Andere bestemming 0 2 0 0 0 2 3 4 0 11 th
th
Bron: BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p.146-178
Met alle gegevens uit de tabel uit Boten uit Nederland naar Ceylon en aanvullende informatie uit het boek Dutch Asiatic Shipping volume II is bovenstaande tabel gemaakt. De laatste kolom ‘andere bestemming’ hield vooral Tutucorijn in maar ook Bengalen en Suratte. De naar Batavia gestuurde boten werden namen het leeuwendeel in van het totale aantal boten dat naar Azië gestuurd werd. Zo valt op dat sommige jaren helemaal geen boten naar Ceylon gestuurd werden zoals in 1666 en 1670. Toch moet er aan herinnerd worden dat vóór deze periode helemaal géén boten naar ergens anders dan Batavia gestuurd werden; dit misschien klein lijkende aantal was dus een belangwekkende verandering. Vanaf 1665 zijn er dus twee courante bestemmingen, Batavia en nu ook Ceylon. Slechts sporadisch vertrok er een boot naar nog een andere bestemming, of het waren boten die initieel naar Ceylon vertrokken maar door de moeilijke winden in dit gebied op de kust van Coromandel toekwamen. In 1672 bijvoorbeeld werden slechts 10 schepen naar Batavia gestuurd en 6 naar Ceylon: het verschil hiertussen was dus niet zo groot meer. De boten die wel naar Batavia 209
Generale Missiven 30.01.1665 In: geraadpleegd op 02.05.2012
91
zeilden vertrokken wel vaker samen, dit voor de veiligheid. Maar ook de IJSVOGEL en HUIS TE VELSEN zeilden samen in konvooi met boten die eindbestemming Batavia hadden. Tot de Kaap dienden zij toch dezelfde route aan te houden en soms zelfs verder. In 1672 toen de Engelsen en Nederlanders opnieuw in oorlog waren, werd er frequenter in groep gezeild. Zo vertrokken de schepen met 5 à 6 boten tegelijk om zo samen langs Schotland of door het Kanaal te zeilen. Dit was het geval bij RHENEN, BERGEEND en WAPEN VAN GOES. Ook hier zijn er vaak hiaten in de Generale Missiven en kan over bepaalde periodes in van Goens’ beleid weinig informatie worden teruggevonden. Wat men onder meer terugvindt: (17.11.1669 )“uit patria komt 28 mei het Wapen van Hoorn te Gale met 197 koppen, w.o. 79 soldaten”210. Het klopt inderdaad dat het WAPEN VAN HOORN op 28 mei voor anker ging in Galle, blijkbaar waren er 79 soldaten aan boord voor het eiland. Van Goens had immers meermaals militaire versterking gevraagd en daarom stuurde men geregeld extra manschappen vanuit Nederland. Schepen van Ceylon naar Patria
Het aantal boten dat jaarlijks vanuit Patria naar Ceylon vertrok was misschien niet te vergelijken met het aantal boten dat vanuit Patria naar Batavia gestuurd werd, toch was dit een belangrijke verandering in het scheepvaartverkeer. Batavia was immers niet langer dé enige bestemming waar boten naartoe werden gestuurd. Verder wordt onderzocht wat de verhouding was tussen boten die vanuit de Republiek naar Batavia en Ceylon werden gestuurd en op welke schaal dit scheepvaartverkeer zich voltrok. Vanaf 1665 kwam dus een rechtstreekse scheepvaartverbinding tussen Ceylon en Nederland. Op het kaneeleiland werden naast de vruchten van het eiland ook goederen van de omliggende gebieden verzameld. Het betrof goederen uit India en textiel uit Coromandel en Bengalen. Hieronder volgt een tabel met de algemene gegevens over de schepen van en naar het eiland. In deze tabel vindt men ook de waarde en aandeel van de retourlading terug.
210
Generale Missiven 17.11.1669 In: geraadpleegd op 9.05.2012
92
Overzicht van het scheepvaartverkeer tussen Nederland en Ceylon, 1660-1700 Jaartal Schepen naar Schepen van Waarde van de Aandeel van de Ceylon Ceylon retourlading van Ceylon Ceylonese verscheept retourlading in het totale V.O.C.-Retour 1660-1670 15 10 ƒ 1.500.000 5% 1670-1680 32 22 ƒ 3.800.000 11% 1680-1690 23 37 ƒ 12.800.000 27% 1690-1700 30 37 ƒ 13.200.000 30% Totaal 100 106 31.300.000 Bron: GAASTRA (F.S.) “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C” In : Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, Den Haag, 1988, p. 30
Aangezien deze tabel enkel gegevens over Ceylon bevat, zal een comparatieve schets met andere gebieden hieruit niet afgeleid kunnen worden; toch kan men heel wat afleiden uit deze gegevens. Het is belangrijk om indachtig te houden, dat vóór van Goens alle tabellen op nul stonden. Geen enkele boot kwam of ging naar het eiland en de goederen afkomstig uit Ceylon werden altijd via Batavia huiswaarts gestuurd. Het aantal boten dat naar Ceylon vertrok kende een stijgende lijn, hoewel er in de jaren ‘80 van de 17de eeuw opmerkelijk minder boten worden gestuurd dan in de jaren ‘70 of ‘90. Dit kan mogelijk verklaard worden door de talrijke troebelen in Europa op dat ogenblik. Zo was er de oorlog met Frankrijk dat steeds meer gebieden van de Zuidelijke Nederlanden terug innam en zo dichter bij de grenzen van de Republiek kwam. Uit vrees voor een aanval langs twee kanten zoals in 1672, beslisten de Nederlanders dan maar om het kanaal over te steken en zich te mengen met de interne Engelse problemen. Dit leidde uiteindelijk tot de Roemrijke omwenteling waarbij Willem III uiteindelijk koning werd in Engeland en Ierland in 1688211. Dit kostte veel schepen en mankrachten en zou een verklaring kunnen zijn waarom in dat decennium minder schepen naar Ceylon werden gestuurd. Het aantal schepen van Ceylon naar Patria steeg ook sterk tot zowel 37 in de jaren ‘80 als in de jaren ‘90. Hierbij moeten die schepen in het laatste decennium van de 17de eeuw meer kostbare goederen in hun laadruim hebben gehad want de waarde ervan steeg met zo’n 400.000 guldens. Daarnaast zien we dat het aandeel van de Ceylonese retourlading in de totale V.O.C. retourlading steeds groter wordt. Rond de eeuwwisseling maakt het Ceylonese aandeel bijna één derde van de totale retourlading uit terwijl dat veertig jaar eerder nog slechts 5% procent was. Het is dus overduidelijk dat men de impact van de beslissing van van Goens in 1665 op de economische verhoudingen in Azië geenszins kan overschatten.
211
‘Roemrijke Omwenteling’ In: < http://www.dbnl.org/tekst/algr001disp02_01/algr001disp02_01_0023.php> geraadpleegd op: 05.04.2012
93
Doordat er nu een tweede haven was voor de vaart op Azië, ontstond er een concurrentiestrijd tussen van Goens en Batavia. Deze strijd was destijds al duidelijk geworden in het politiek getouwtrek om Ceylon. Maar naast een politieke reden was er nu dus ook een economische reden voor deze rivaliteit. Van Goens slaagde er zelfs in de waarde van de Ceylonese retourvloot steeds groter te laten worden en meer aandeel in de totale retourlading vanuit het oosten te laten innemen. Overzicht van schepen vanuit Batavia en Ceylon naar Patria in de periode 1650-1700 Jaartal Batavia Ceylon Elders van Azië totaal 1650-1660 103 0 0 103 1660-1670 112 9 6 127 1670-1680 108 23 2 133 1680-1690 90 37 14 141 1690-1700 112 37 7 156 Totaal 525 106 29 660 Bron: GAASTRA (F.S.), De geschiedenis van de VOC, Walburg pers, Zutphen, 2002, p. 11 Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aantal schepen dat per decennium uit Ceylon vertrok aanzienlijk steeg. In de periode vóór van Goens vertrok nog geen enkel retourschip vanuit het eiland. Tijdens zijn bewind zijn er toch reeds negen schepen vertrokken vanuit Ceylon naar Patria. Natuurlijk stellen die negen nog maar een fractie voor van het aantal schepen, die vanuit Batavia huiswaarts vertrokken. Vervolgens verviervoudigde het aantal boten vanuit Ceylon op 20 jaar tijd. Dat Batavia een veel groter aandeel had was ook logisch, daar Batavia het hoofdkantoor was in het oosten. De goederen die vanuit de omliggende gebieden verzameld werden, kwamen van Japan tot Timor. De producten die in Ceylon verzameld werden, kwamen van ‘dichterbij’ van India en de golf van Bengalen. Hoewel er sporadisch ook een retourschip vanuit Bengalen naar Patria vertrok; dit staat bij de categorie elders212. Ook opmerkelijk is dat sinds van Goens ervoor zorgde dat er boten rechtsreeks vanuit Ceylon huiswaarts zeilden het aantal boten in Batavia gestaag afnam. Dit terwijl het totale aantal boten dat vanuit Azië kwam steeds steeg. Zo zien we dat in de periode 1660-1670 er 112 boten vanuit Batavia en 9 vanuit Ceylon huiswaarts zeilden, tien jaar later kwamen er vanuit Batavia respectievelijk 108 en uit Ceylon 23 boten. Het aantal boten dat Batavia ‘verloor’ werd dus ingenomen door boten die vanuit Ceylon werden gestuurd. Niet onbegrijpelijk dus dat de Hoge Regering hiermee niet tevreden was. Het aantal boten van elders steeg ook wel, maar deze waren van zoveel verschillende plaatsen afkomstig dat het niet één haven was die Batavia ‘omzeilde’, enkel Ceylon snoepte dus boten af van Batavia. Dit proces was dus door van Goens op gang gebracht en bleef verder bestaan toen van
212
Elders hield in: Coromandel en Bengalen, Mauritius, Suratte, Gamron (Perzië), Kaap de Goede Hoop, Malabar en Mocha
94
Goens en zijn zoon al lang geen gouverneur meer waren. Uit gegevens in GAASTRA’s De geschiedenis van de VOC, kan men opmaken dat er tot 1795 systematisch boten terugkwamen vanuit Ceylon naar de republiek. Ceylon als tweede rendez-vous was dus een gevestigd begrip geworden toen hij zijn post als gouverneur op het eiland vaarwel zei. Het is zelfs zo dat het aantal retourschepen dat vanuit Ceylon huiswaarts keerde de grootste aantallen kende in het begin van de 18de eeuw. Batavia heeft deze ontwikkeling dus nooit ongedaan kunnen maken. De rechtstreekse vaart op Ceylon ingesteld door van Goens bleef bestaan tot het einde van de V.O.C. in 1795. Dit was toch een nooit geziene verandering in het scheepvaartgebeuren veroorzaakt door één man.
Als de Hoge Regering dan toch zo ontevreden was over de rechtstreekse vaart op Ceylon zou men verwachten dat hierover enige berichtgeving terug te vinden is in de Generale Missiven. Dit is echter niet het geval. Het probleem situeert zich echter weer bij de bronnen, aangezien van 26 februari 1665 tot 30 januari 1666 geen berichtgeving meer terug te vinden is in de Generale Missiven. Wat in 1665 wel terug te vinden is, is dit: (30.01.1665) “hoekboten uit patria varen van de Kaap rechtsreeks naar Ceylon” en wat verder “als proef zal een schip via Bengalen en Ceylon naar Patria vertrekken”.213 Over welke boten het gaat kan niet worden afgeleid. Er staat wel duidelijk ‘als proef’ en ook ‘via Bengalen en Ceylon’. Het schip kwam dus eerst uit Bengalen en voer dan langs Ceylon om verder te gaan naar Patria. Het is dus niet een rechtstreekse vaart in de ‘enge’ zin van het woord want de boot kwam eerst van Bengalen. Of van Goens achter deze beslissing zat is onduidelijk. Wat wel gezegd kan worden is dat vóór van Goens géén schepen van Patria of van de Kaap naar of via Ceylon werden gestuurd. Hieronder volgt de tabel van boten die vanuit Ceylon naar huis terugkeerden: (Naam) stelt de naam voor, waarbij het cijfer eronder het nummer van de reis voorstelt, (Boottype) stelt het type voor met daarbij de tonnage, (Vertrek) de datum waarop ze naar Patria vertrokken, (Aankomst) spreekt voor zich, (Aantal) aantal mensen die totaal op het schip aanwezig waren dit kon zowel passagiers, zeelui als soldaten inhouden. Het aantal mensen was het aantal dat aanwezig was als het schip vertrok vanuit zijn bestemming, maar er stapten mensen op en af aan de Kaap en tijdens de zeereis stierven vaak ook mensen op het schip, de (Plaats) staat voor de plaats van vertrek. (Waarde) stelt de gefactureerde waarde van de goederen in gulden voor en (Kamer) stelt de Kamer voor waarnaar het cargo verscheept werd.
213
Generale Missiven 30.01.1665 In: geraadpleegd op: 25.04.2012
95
Schepen die vanuit Ceylon naar Patria vertrokken in periode 1665-1672 Naam Kalf 5536.2
Boottype Jacht/ Pinas (320)
Vertrek Aankomst 18-111666 1665
Aantal 70
Plaats Bengal
Waarde 206.354
Kamer Z
Venenburg 5537.2
Fluit (703)
18-111665
1666
/
Bengal
388.946
A
Cecilia 5543.1
Fluit
07-121666
25-101667
/
Bengal
123.270
H
Loosduinen 5568.2
Fluit (340)
25-011668
25-071668
51
Ceylon
170.219
A
Wassen -de Maan 5569.3
Jacht (480)
25-011668
23-071668
/
Ceylon
131.792
A
Vlaardingen 5570.1
Jacht (400)
25-011668
1668
/
Ceylon
52.391
A
Brederode 5584.2
Jacht (400)
30-121668
04-081669
91
Ceylon
179.196
A
Sparendam 5585.2
Fluit (700)
30-121668
11-081669
88
Ceylon
203.208
A
Kogge 5586.2
Jacht (400)
22-011669
11-081669
/
Ceylon
242.397
A
Beemster 5605.1
Fluit (514)
15-011670
01-081670
/
Ceylon
249.916
A
Oudshoorn 5606.2
Jacht (666)
15-011670
1-08-1670
/
Ceylon
228.155
A
Huis te Velsen 5617.2
? (750)
07-121670
15-061671
/
Ceylon
425.129
A
96
Kattenburg 5622.2
Fluit (637)
19-121670
15-061671
/
Ceylon
407.153
Z
Zoetendaal 5623.1
Fluit (448)
19-121670
14-061671
/
Ceylon
188.139
A
Spanbroek 5624.1
Fluit (448)
14-011671
08-071671
/
Ceylon
104.406
A
Dolfijn 5637.1
Hoeker (90)
20-011672
1672
/
Ceylon
27.143
Z
Sparendam 5638.3
Fluit (700)
20-011672
03-081672
/
Ceylon
217.055
A
Zwanen Fluit 20-0103-08/ Ceylon 170.848 Z burg (508) 1672 1672 5639.1 Bron: BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries, volume 3, Homeward-bound voyages from Asia and the Cap to the Netherlands, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p. 80-94
Uit deze tabel valt dus wel één en ander af te leiden wat de rechtstreekse vaart van Ceylon op Patria betreft. In het totaal werden 18 boten in de periode 1665-1672 vanuit Ceylon naar Patria teruggestuurd. Vanuit Nederland naar Ceylon werden er 23 boten gezonden, een groter aantal dus dan er van het eiland terugkwamen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de bootjes die naar het eiland gestuurd werden vooral Hoekers waren, kleine bootjes die niet veel vracht konden meenemen. Terwijl vanuit het eiland vooral grote boten met veel laadruim vertrokken: zo zien we dat er 7 jachten, 10 fluiten en slechts 1 hoeker vertrekken vanuit Ceylon naar Patria (van één boot is het type onbekend, maar deze had een tonnage van 750 ton wat ongeveer overeenkomt met de tonnage van een fluit). Een andere verklaring voor het aantal naar Ceylon gestuurde boten kan zijn dat er af toe militaire steun vanuit Patria naar oorlogsgebied werd gestuurd. Zowel tijdens van Goens’ territoriale expansie als tijdens de oorlogsperikelen met de Fransen waren immers meer manschappen op het eiland noodzakelijk. Er dient ook wat uitleg verschaft te worden bij het feit dat de eerste boten uit Bengalen kwamen en niet uit Ceylon, in de Generale Missiven stond al dat: (30.01.1665) “als proef zal een schip via Bengalen en Ceylon naar Patria vertrekken”214. Het is bekend dat de schepen KALF, VENENBURG en 214
Generale Missiven 30.01.1665 In:
97
CECILIA vanuit Bengalen kwamen en doorzeilden naar Ceylon om zo huiswaarts te keren. Dit correspondeert dus met de berichten in de Generale Missiven. Meer informatie hierover vinden we ook terug in Herport die in zijn dagboek noteerde: “at the beginning of January 1666, two ships sail’d from Columbo for Holland, laden with Cinnamon and other valuable wares”.215 Waarschijnlijk worden hiermee het KALF bedoeld en de VENENBURG die vanuit Bengalen halt hielden in Ceylon om daar de retourgoederen op te laden. Via Herport is er nog de extra informatie dat deze twee boten vertrokken uit Colombo, uit de lijsten van Dutch Asiatic Shipping valt dit niet af te leiden. Dit was dus eerste boot die de kaneel zonder omweg naar Patria bracht. Het schip LOOSDUINEN was dus het eerste schip dat rechtstreeks vanuit Ceylon zelf naar Nederland zeilde. Een aantal van deze boten vindt men ook terug in de lijst van boten die vanuit Patria naar Ceylon werden gestuurd. Hoelang bleven de boten dan wel in Ceylon voor ze terug afvoeren? De WASSENDE MAAN kwam aan op het eiland op 1-12-1667 en vertrok terug 25-01-1668, hij bleef iets minder dan twee maand liggen in Ceylon voor hij terug huiswaarts vertrok. Bij de SPARENDAM zien we een dat deze boot aanlegde in Ceylon op 22-12-1668 en terug vertrok naar de Republiek op 30-12-1668. BEEMSTER kwam op het eiland toe 29-12-1668 en vertrok er terug 15-01-1670. Het is zeker dat hij hiertussen niet meer over en weer naar Patria ging omdat in Dutch Asiatic shipping er telkens naast het reisnummer van de reis die ondernomen werd naar huis, ook het reisnummer wordt weergegeven dat overeenkomt met hun zeiltocht naar het eiland. Hieruit kan worden afgeleid dat de BEEMSTER dus tussen december 1668 en januari 1670 zeker niet terug naar Patria gezeild is, dit was ook het geval voor de OUDSHOORN en HUIS TE VELSEN. De SPARENDAM komt aan op het eiland in december 1668 waarna het terug huiswaarts zeilt begin 1669, bovendien is er nog een tweede attestatie van vertrek van het eiland nu in 1672. 216 Toch is er maar één attestatie van vertrek uit Patria naar Ceylon, het schip was namelijk in 1670 afgezeild naar Tutucorijn vanwaaruit het verder doorzeilde naar Colombo waar het toekwam op 4 juli 1671. Dit verklaart dus waarom er maar één attestatie van aankomst op het Ceylon is. Waarom vertrekken zoveel schepen rond dezelfde periode of op dezelfde dag? De BREDERODE, SPARENDAM, KOGGE en NUISSENBURG voeren samen in één vloot onder het commando van van Goens junior. Samen in groep varen was veiliger, zeker omdat de schepen die vanuit Ceylon vertrokken volgestouwd waren met kostbare goederen die zeker niet in vijandige handen mochten
ssor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Drechtstreeks%2520ceylon%26source_id%3D3> geraadpleegd op: 25.04.2012 215 HERPORT (A.) Op. Cit., p.34 216 th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p. 8094
98
vallen. De BREDERODE en SPARENDAM vertrokken drie weken vroeger dan de overige twee schepen maar toch zeilden ze samen terug naar Patria. Van Goens junior was zelf aan boord van de KOGGE. Mogelijks zat van Goens sr. hier ook wel voor iets tussen: zijn zoon had immers het commando over de eerste grote retourvloot die vanuit Ceylon naar Patria vertrok. Tevens was dit een handige manier voor zijn zoon om ervaring op te doen als commandeur en gezaghebbend figuur. Schepen, die niet in een grote groep naar huis vertrokken, verzamelden meestal aan de Kaap om samen met de boten die van Batavia kwamen in groot konvooi samen huiswaarts te zeilen, dit was het geval bij de BEEMSTER, OUDSHOORN, HUIS TE VELSEN, KATTENBURG, ZOETENDAAL, SPANBROEK en ook DOLFIJN, SPARENDAM en ZWANENBURG voeren samen af in Ceylon om zich dan in de Kaap bij het konvooi te voegen.217 Verder diende men ook rekening te houden met de moessonwinden. Dit had als gevolg dat de boten vooral in december en januari en af en toe nog februari vertrokken, de overige maanden was het voor de schepen niet mogelijk om veilig te vertrekken. Op lange termijn ziet men wel dat er ook in de maanden maart, september, oktober en november boten vertrokken,218 dit kan mogelijks verklaard worden doordat de kennis over de winden en stromingen beter werd. Voor welke kamer was de cargo bestemd? En wat vertelt de totale waarde van de cargo ons? Het is opvallend dat de cargo van de meeste schepen bestemd is voor Amsterdam en in mindere mate Zeeland. De overige kamers lijken geen goederencargo’s uit Ceylon te ontvangen, althans niet in deze periode, wat later nog voor problemen zou zorgen. Als men dan kijkt naar de gefactureerde waarde van de goederen, is dit uiteraard afhankelijk van de grootte van het schip en waarschijnlijk ook van het koopwaar dat zich in het laadruim bevond. Een schip, volgeladen met kaneel zal meer opbrengen dan een schip dat gevuld is met allerlei waar, waar minder vraag naar is. Vooral zijn er twee uitschieters van schepen met waardevol cargo voor Nederland. Dit waren de KATTENBURG en HUIS TE VELSEN; de KATTENBURG was een fluit van 637 tonnage, het type van HUIS TE VELSEN is onbekend maar het schip had een tonnage van 750 ton. De eerste boot had een gefactureerde waarde van 407.153 guldens en het ander van 425.129 guldens. Uiteraard is de gefactureerde waarde van deze schepen hoger doordat ze een groter tonnage hebben dan jacht of hoeker. Maar ook de fluit de SPARENDAM met 700 ton tonnage had slechts een cargo met gefactureerde waarde 203.208 guldens. Het verschil zat ongetwijfeld in het verschil van cargo. In één van de volgende paragrafen wordt de cargo van de KATTENBURG onder de loep genomen om zo te zien wat zo’n boot van Ceylon zoal meebracht.
217
BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Ibidem th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S.), &SCHOFFER (I.) Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries , volume 1, Introductory Volume, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1987, p. 79 218
99
Analyse retourschepen aan de hand van de Generale Missiven
Uit de Generale Missiven kan maar weinig worden gehaald wat betreft de retourschepen. De Generale Missiven vertonen veel hiaten en over bepaalde maanden is er gewoon geen berichtgeving. Toch zijn er hier en daar aanwijzingen over de retourschepen. In oktober 1668 leest men: “30000 s (sic) zijde zal van daar naar Ceylon gaan voor de twee van daar vertrekkende retour schepen”219. Eind 1668 vertrokken er twee schepen naar Patria en later in januari nog eens twee, die samen een vloot vormden waar van Goens junior commandeur was. Aangezien de Generale Missiven van ‘de’ twee van daar vertrekkende schepen gewag maken, zou het kunnen gaan over de boten die in december vertrokken, respectievelijk BREDERODE en SPARENDAM. Verder vindt men nog terug: “Soo hebben wij ordre gegeven, dat men desen jare van Ceylon niet meer en sal retourneren dan twee schepen, als de Beemster voor Amsterdam en 't jacht Outshoom voor de Camer Zeelandt Daartoe zal 100 last salpeter voor ballast uit Bengalen komen en voor een ton aan andere waren”220 Blijkbaar had Batavia er problemen mee dat het merendeel van de retourschepen bestemming Amsterdam had, want op die manier werden de overzeese goederen niet gelijkmatig verdeeld over de verschillende kamers. Zo was de cargo van de retourvloot die Rijckloff van Goens Jr. huiswaarts zeilde volledig voor de Amsterdamse Kamer. Batavia had niet enkel een probleem met de hoeveelheid schepen die naar eenzelfde Kamer werd gestuurd, ook stootte het de Hoge Regering tegen de borst dat de hoeveelheid en totale waarde zo groot was. Batavia wou dat er slechts twee retourschepen per jaar vanuit Ceylon zouden zeilen, op die manier verkleinden ze de cargo en ook de waarde van de retourlading.221 De spanningen tussen van Goens en Batavia bereikten hieromtrent eens te meer een hoogtepunt. In 1669 werden dus maar twee schepen vanuit Ceylon naar Patria gestuurd de OUDSHOORN en BEEMSTER. Uit de Generale Missiven haalt men nog dat de schepen 100 last salpeter uit Bengalen en één ton ander waar meekregen als ballast. Het ‘ordre’ van de Hoge Regering hield niet lang stand want in 1670 zond van Goens al opnieuw 5 schepen naar huis. September 1671 leest men het volgende: “in 1671 zullen maar 2 fluiten met cargasoen van 2 à 3 ton uit Ceylon naar patria gaan […]het retour van daar zal uit salpeter, koper, kaneel en peper
219
Generale Missiven 18.10.1668 In: geraadpleegd op: 9.05.2011 220 Generale Missiven 17.11.1669 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=706&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dretour%26source_id%3D3%26batch_start%3D20&view=pdfPane> geraadpleegd op 09.05.2012 221 th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S.), &SCHOFFER (I.) Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries , volume 1, Introductory Volume, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1987, p. 134-135
100
bestaan”222. Mogelijks gaat het hier over KATTENBURG en ZOETENDAAL die beiden midden december 1670 naar Patria koers zetten, en er in juni 1671 aankwamen. Beide schepen waren zeker fluiten. Het zou ook nog kunnen gaan om de enige boot en fluit SPANBROEK, die effectief in 1671 naar Patria vertrok, maar dan is er nog geen verklaring voor het andere schip en er staat ‘maar 2 fluiten’. Bovendien staat er in Dutch Asiatic Shipping Volume III dat een andere bron beweert dat de schepen in plaats van midden december op kerst 1670 naar Patria vertrokken, er heerst dus nog wat onenigheid over de precieze datum van vertrek. Ook is er een factuur voorhanden van de KATTENBURG en dit document is gedateerd op 5 januari 1671223. Dit zou misschien kunnen verklaren waarom men in Batavia dacht dat dit schip in januari vertrokken was. Het blijft hoe dan ook gissen naar wat de Hoge Regering hier precies mee bedoelde. Wat vaststaat, is dat in 1671 maar één schip naar Patria vertrok; namelijk de fluit SPANBROEK. De KATTENBURG en ZOETENDAAL vertrokken op het einde van het jaar 1670 naar Patria en kwamen er in 1671 aan. Dat men in Batavia niet op de hoogte was over het reilen en zeilen van de schepen in Ceylon wordt nogmaals duidelijk door dit stukje uit de Generale Missiven: (19.12.1671) “Velsen, Soetendael en Spanbroeck voeren van Ceylon rechtsreeks naar Amsterdam, Cattenburgh naar Zeeland”224. Beide boten waren het jaar voordien al vertrokken naar Patria, toch wordt er nog attestatie door de Hoge Regering van gemaakt een jaar nadien. Voor het feit dat de Hoge Regering pas laat op de hoogte was van het scheepvaartverkeer in Ceylon zijn veel verklaringen: van Goens hield geen rekening met hen en hield hen onwetend, daarnaast dienden boten over en weer te varen om de berichtgeving tussen Ceylon en Batavia te voorzien, waarbij deze route ook niet zonder gevaren was want zowel Europese schepen als het weer durfden wel eens voor een moeilijke passage zorgen. Bronnengebruik: Analyse van de cargo van de Kattenburg
Via de Generale Missiven kon reeds vernomen worden wat zoal in de boten vanuit Ceylon huiswaarts vervoerd werd. Het is een hele verzameling van producten die niet allemaal van het eiland zelf afkomstig waren. De Generale Missiven maken gewag dat er soms tin, salpeter, koper en andere producten als cargo werden meegebracht. Vaak dienden deze producten ook als ballast in het
222
Generale Missiven 02.09.1671 In: geraadpleegd op: 09.05.2012 223 Copie bevindinge en facturen van de naar Patria vertreckende schepen 5 januarij 1671 en 25 december 1670, Algemeen Rijksarchief Den Haag, 1274 Ceylon 678-695 224 Generale Missiven 19.12.1671 In: geraadpleegd op: 12.05.2012
101
laadruim, omdat het kwetsbaar kaneel onvoldoende zwaar was om de boot stabiel te houden tijdens zijn lange tocht. Maar wat was er nu allemaal terug te vinden in het laadruim van zo’n schip dat huiswaarts zeilde? Aan de hand van het archiefbestand ‘corte facturina van het carga in fluitschip Cattenburg naar Patria voor de camer zeelande geschiepe225’ is het mogelijk een overzicht te maken van welke producten in het laadruim van het schip terug te vinden waren. Wegens de geringe leesbaarheid van het document zijn de gegevens weliswaar niet volledig, maar toch voldoende om een schets maken over wat zich in het laadruim bevond. Uit Dutch Asiatic Shipping Volume III blijkt dat de KATTENBURG een fluitschip was met tonnage 637. Het schip vertrok vanuit Ceylon op 19-12-1670 samen met de ZOETENDAAL (andere bronnen beweren op kerst ) en het kwam op 15-06-1671 aan te Wielingen. Hieruit bleek ook dat het schip voor 407.153 gefactureerde waarde aan cargo met zich mee had. Wat kan uit de factuur worden opgemaakt? Eerst en vooral is de factuur, door Joan Casteleijn gemaakt in het kasteel van Colombo, gedateerd op 5 januari 1671, het schip zelf echter was al eind 1670 vertrokken. Wat ook opvalt, is dat op de factuur de totale som van goederen volgens Dutch Asiatic Shipping Volume III 407.153 guldens bedraagt
226
, terwijl het op de factuur als somma
397.863-04-09 guldens te zien is. Dit is slechts een klein verschil van rond de 10.000 guldens. Een mogelijke verklaring was dat BRUIJN een ander document had gebruikt om tot dit bedrag te komen. Eigen tellingen, zonder rekeningen te houden met groten en schellingen, brachten me bij 407.778. De moeilijke leesbaarheid, met het onderscheid tussen een 0 en 8 of een 1 en 7, kunnen een verklaring zijn voor het verschil van 600 guldens tussen wat BRUIJN uitkwam en deze eigen bevinding. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat Joan Casteleijn zich misrekend heeft bij het maken van de totale som. Of dit al dan niet het geval was, is natuurlijk slechts relatief daar het op zo’n bedrag slechts 2.5% uitmaakt van de totale lading. Over de inhoud van het laadruim leest men dat er in het vrachtruim: 402 packen Persiaanse(sic) en Bengaalse zijde ter waarde van 292.957 guldens waren. Wetende dat de totaal gefactureerde waarde ongeveer 400.000 guldens bedroeg, vertegenwoordigde deze zijde 73% procent van de totale waarde. Daarnaast treft men allerlei textiel terug zoals gebleekte salempoeries (een soort geweven hemd), parcallen (Indisch effen katoen), gebleekt lijnwaad en katoenen garen. Heel veel van deze stoffen kwamen dus niet van het eiland zelf, maar vanuit de golf van Bengalen, Japan en Perzië. Ook hieruit blijkt weer dat Ceylon een doorvoerhaven was van producten die vooral uit Indische 225
Algemeen Rijksarchief Den Haag, Copie bevindinge en facturen van de naar Patria vertreckende schepen 5 januarij 1671 en 25 december 1670, 1274 Ceylon, 678-695 226 th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S.), &SCHOFFER (I.) Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries , volume III, p. 93
102
subcontinent en de Arabische zee kwamen. Aziatische stoffen waren in opmars in Europa en werden steeds populairder.227 Alles samen maakten de goederen die onder de noemer ‘textiel en stof’ vielen, zo’n 320.000 gulden uit van de totale lading of zo’n 80%. Naast textiel vinden we ook andere producten terug die wel van het eiland afkomstig zijn zoals kardemom en natuurlijk kaneel. De hoeveelheid kaneel in guldens op dit schip was echter niet zo groot slechts 28.580 of 7% van het totale aandeel. Wat ook nog een groot deel van de vracht uitmaakte was peper, uit Cannanoor en Malabar. Malabar stond ook wel bekend als de peperkust en Cannanoor is vandaag stad Kannur 228 in het noorden van de kust van Malabar. De peper van deze kust was van erg hoge kwaliteit en geliefd in Europa. De peper was goed voor 38.963 guldens, goed voor zo’n 9.7% van het totale aandeel. Dit was de gefactureerde waarde in Ceylon, de peper werd op de kust van Malabar ingekocht maar voor een veel hogere prijs in Europa verkocht. Naast al deze producten is er ook nog attestatie van salpeter. Salpeter werd gebruikt bij de productie van buskruit en was dus van groot belang. De KATTENBURG had een grote lading stof en textiel met zich mee; of dit voor alle schepen zo was kan enkel hieruit niet opgemaakt worden. Wat zeker is dat het aandeel in stoffen op de schepen zeker niet zal afgenomen zijn, daar de vraag naar stoffen in Europa zijn hoogtepunt pas kende rond de eeuwwisseling. Deze stoffen waren zeker een onderdeel van een breed handelsnetwerk dat zich over Azië uitstrekte. Dit bewijst eens te meer dat Ceylon uitgroeide tot tweede rendez-vous net zoals van Goens voor ogen had. Vergelijking tussen boten vanuit Batavia en boten vanuit Ceylon
Nu de boten van en naar Ceylon uitvoerig besproken zijn, moet bekeken worden wat de verhouding was tussen het aantal boten dat vanuit Batavia kwam en het aantal boten uit Ceylon. Uit de tabel ‘Overzicht van schepen vanuit Batavia en Ceylon naar Patria in de periode 1650-1700’ viel reeds te noteren dat de veranderingen die plaatsvonden in het scheepvaartverkeer in de periode van van Goens’ gouverneurschap niet ophielden toen hij of zelfs zoon geen gouverneur meer waren. Verschil in aantal schepen met de tabel ‘Overzicht van schepen vanuit Batavia en Ceylon naar Patria in de periode 1650-1700’ kan verklaard worden doordat sommige bronnen bijvoorbeeld schepen die vertrokken eind 1669 bij de vertrekkende schepen van 1670 rekenden. Van Goens, die ervoor zorgde dat de boten nu rechtstreeks naar het eiland zeilden, zette een onomkeerbaar proces in dat bleef bestaan tot het einde van de V.O.C.
227
GAASTRA (F.S.), Textielhandel van de VOC, p.11 In: < http://www.historischcentrumoverijssel.nl/NR/rdonlyres/D8DB3AF8-FFC6-43AE-935B40BE16EE1575/0/199434_06_DetextielhandelvandeVOC.pdf> geraadpleegd op 10.05.2012 228 Kannur, encyclopedia Brittanica In: < http://www.britannica.com/EBchecked/topic/92667/Kannur> geraadpleegd op: 10.05.2012
103
Terwijl de bovenvernoemde tabel meer de tendens over een langere periode weergeeft, kan men in volgende tabel bekijken hoe dit op microschaal veranderde. Boten van Batavia, Ceylon en elders naar Patria, 1665-1672 Jaar Batavia Ceylon 1665 2 0 1666 5 0 1667 22 0 1668 13 5 1669 17 1 1670 14 5 1671 12 1 1672 2 3 Totaal 87 15
elders229 2 2 0 0 0 0 0 0 4 th
th
Bron: BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 3, Homeward-bound voyages from Asia and the Cap to the Netherlands, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p. 80-94
Hoewel ‘elders’ hier gelijk staat aan Bengalen, geeft dit toch een ietwat vertekend beeld daar drie van de vier schepen die van elders kwamen ook voor anker gingen in Ceylon en dus goederen van het eiland mee naar Patria meenamen zonder eerst langs Batavia rond te zeilen. De eerste drie jaar vertrokken er geen boten rechtstreeks vanuit Ceylon. Vanaf 1668 zijn er 5 boten van het eiland vertrokken om rechtstreeks naar huis te zeilen, daar waar er uit Batavia 13 vertrokken. Het totaal aantal boten dat in 1668 vanuit het oosten naar Patria vertrok was dus 18. Het aandeel van de boten die vanuit Ceylon vertrokken was daarin 27.75%, wat toch opmerkelijk hoog is als men weet dat het de eerste keer was dat boten rechtstreeks vanuit Ceylon vertrokken. In 1669 daalde het aantal schepen dat vanuit Ceylon vertrok naar Patria ten gevolge van een beslissing van de Hoge Regering. Deze was immers misnoegd omdat het grootste deel van de retourschepen geadresseerd was aan de Kamer van Amsterdam. Maar het jaar nadien zond van Goens terug 5 boten en de verhouding tussen beide rendez-vous was terug zoals in 1668, waarbij het aantal retourschepen vanuit Ceylon tussen de 25% en 30% van het totaal aantal retourschepen vertegenwoordigde. In 1672 zijn er zelf meer schepen vertrokken vanuit Ceylon dan vanuit Batavia. Er vertrokken wel maar 5 schepen in het totaal in het Rampjaar, waarschijnlijk waren ze wegens de oorlogperikelen niet geneigd om veel schepen langs vijandig gebied te sturen. Het totale aantal schepen dat in de periode naar Patria werd gestuurd was dus 106. Het aandeel van Ceylonese schepen was dus 15 en 3 Bengaalse schepen die ook goederen vanuit Ceylon meenamen. Deze 18 schepen maakten 17.75% van het totale aandeel in retourschepen dat in die periode vertrok. Lijkt dit misschien weinig, toch was dit een radicale verandering in het toenmalige 229
Elders slaat hier gelijk aan Bengalen, terwijl bij de tabel ‘Overzicht van schepen vanuit Batavia en Ceylon naar Patria in de periode 1650-1700’ elders op een veel groter gebied slaat.
104
scheepvaartpatroon naar Nederland. Dit wou ook zeggen dat er ongeveer één vijfde minder goederen langs de havens van Batavia passeerden, wat verklaart dat Batavia niet gediend was met de verregaande gevolgen van de beslissingen van één enkel persoon. De waarde van Aziatische retouren van de V.O.C. in de periode 1650-1700 naar inkoopprijs, in honderdduizend guldens Jaartal Batavia Ceylon Bengalen Coromandel Totaal 1650-1660 26.8 0 0 0 26.8 1660-1670 28.8 1.5 1.1 0 31.4 1670-1680 29.9 3.8 0 0 33.7 1680-1690 28.4 12.3 2.4 2.2 45.3 1690-1700 29.7 13.9 1.3 0 44.9 Totaal 143.6 31.5 4.8 2.2 182.1 Bron: GAASTRA (F.S.), De geschiedenis van de VOC, Walburg pers, Zutphen, 2002, p. 135
Deze tabel schetst de situatie over een langere periode. Ook hier wordt opnieuw aangetoond dat vóór het beleid van Rijckloff van Goens géén schepen naar Ceylon vertrokken. Men stelt hier vast dat de Ceylonese retouren blijven stijgen en dat ook het aandeel van de Ceylonese retourgoederen op het totaal aantal retouren steeds groter wordt. Zeker naar het einde van de 17de eeuw maakt de Ceylonese retourvloot bijna één derde van totaal aandeel Aziatische retouren uit. Hieruit wordt ook nog maar eens duidelijk dat het vooral om Batavia en Ceylon te doen was. Retouren uit Bengalen en Coromandel waren een bestaand maar eerder marginaal verschijnsel in de 17de eeuw. De haven van Galle
Zoals eerder aangehaald was Galle, aan de zuidkust van Ceylon het punt van vertrek en aankomst voor de grote Oost-Indiëvaarders. Colombo werd in het begin van de vaart op Ceylon vanuit Patria nog wel meer dan Galle gebruikt. Pas vanaf 1668 neemt Galle de bovenhand als plaats van aankomst. Vanaf 1668 wordt ook vaker ‘Ceylon’ genoteerd in plaats van de precieze plaats waar men aanmeerde. Over langere termijn tekent zich toch de tendens dat Galle de vaste aanleghaven werd.230 Een mogelijke verklaring voor het initieel ruimer gebruik van Colombo was het zoeken naar een betere aanlegplaats op het eiland, het centrumkarakter voor de Nederlandse macht, of ook nog de grotere politieke veiligheid van Colombo t.o.v. Galle. Het probleem voor Colombo was echter dat de ankerplaats veel te onbeschermd was, en bijgevolg te gevaarlijk geacht werd voor de kostbare retourschepen. De baai van Galle bood die bescherming wel, al was de situatie ook niet ideaal. De baai was klein, er konden slechts drie à vier retourschepen tegelijk in ankeren en vooral bij zuidoostelijke winden was de zee er verraderlijk. De toegang was gevaarlijk door de vele klippen, die 230
th
th
BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p.
105
net onder de waterspiegel lagen. Bij het naderen van de baai konden de boten van de Compagnie met kanonschoten duidelijk maken dat zij een loods wensten, die de schepen dan de baai binnenloodsten vlak onder het fort. Het fort gaf de baai dus wel een degelijke bescherming tegen een eventuele vijandelijke aanval.231 Bovendien lag Galle in het zuiden van het eiland waardoor de schepen direct op volle zee zaten en dus geen hindernissen meer moesten overwinnen voor ze aan hun lange tocht huiswaarts konden beginnen. Anderzijds was Galle ook de eerste haven die ze op het vasteland tegenkwamen als ze vanuit de Kaap onderweg waren naar Ceylon. Zo’n ontvangst en afvaart van de grote schepen vergde uiteraard de nodige voorzieningen. Een equipagemeester hield toezicht op de schepen in de baai en zorgde voor de laad- en loswerkzaamheden. In de pakhuizen waren de handelsgoederen opgeborgen, ook waren er scheepsmaterialen en proviand opgeslagen om de schepen op de lange reis van het nodige te kunnen voorzien.232 Route en Reisduur
Welke route volgden de schepen nu naar deze nieuwe bestemming? En hoelang deden ze er over? Plots moest men een nieuwe route ‘uitvinden’ waarlangs de schepen naar het kaneeleiland konden voeren. Nu uitvinden is niet echt waar, er werd al enkele eeuwen naar Indië gevaren. De Portugezen varen al van in het begin van de 16de eeuw naar Indië in hun zoektocht naar specerijen. Vanuit Vlissingen en Texel vertrokken de boten met bestemming Ceylon. De soldaten, zeelieden en andere mensen die verbonden waren aan de Compagnie konden op het moment van inschepen rekenen op een tocht van tussen 250 en 260 dagen. Dit kan ook worden opgemaakt uit scheepslijsten die terug te vinden zijn in Dutch Asiatic Shipping Volume II, de meest courante vertrekplaatsen waren Maas, Wielingen, Texel, Vlissingen en Goeree.233 Al deze plaatsen lagen dicht bij de zee, vaak op eilandjes zodat de boten gemakkelijk naar volle zee konden zeilen. De route tot aan de Kaap, de verplichte stop onderweg, was voor de schepen met bestemming Batavia dezelfde als voor de schepen die naar Ceylon voeren. Via het kanaal, maar dikwijls ook over de Noordzee en om Schotland heen (“achterom”) zeilden de V.O.C.-schepen zuidwaarts met koers naar de Kaapverdische Eilanden. Het kanaal werd vaak onveilig gemaakt door Europese vijanden en de Schotse route kende vele gevaarlijke stormen. Eens deze eilanden gepasseerd kwam er een cruciaal moment op de reis. De schepen moesten ver genoeg van de Afrikaanse kust weg blijven om niet door
231
GAASTRA (F.S.), “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C.”, p.31 GAASTRA (F.S.), Ibidem 233 th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p. 156-180 232
106
windstilte en tegenstroom in de Bocht van Guinee verzeild te raken. Maar te ver westwaarts gaan was ook geen optie omdat ze anders met de stroming naar het noordwesten in de richting van de Braziliaanse kust werden geblazen. Op zeekaarten was deze juiste route, het zogenaamde ‘wagenspoor’, nauwkeurig aangegeven. Eens deze zone voorbij, zeilden de schepen met gunstige wind en stroming over het westelijk deel van de Zuid-Atlantische Oceaan naar de Kaap in Zuid-Afrika. Aan de Kaap bleven ze dan enige tijd om voedsel op te slaan, te rusten en op krachten te komen. Ook averij die de boot mogelijks op zijn vaart naar de Kaap had opgelopen werd hier hersteld; dit had als gevolg dat sommige boten soms maanden aan de Kaap bleven liggen. Over het algemeen echter bleef de bemanning 2 à 6 weken in Zuid-Afrika om op krachten te komen.234 De route vanaf de Kaap de Goede Hoop was door de Bewindhebbers voorgeschreven in de “Aenwijzinge om ten allen tijde des jaars van Cabo de Bonne Esperance de custen van India, Malabar, Cabo Commorijn, Maudr, en ’t Eylant Ceylon te beseylen.” opgesteld anno 1667. Er waren twee mogelijke wegen. In de maanden mei, juni en juli moesten de schepen de oude Portugese route volgen. Dit hield in dat ze na het vertrek van de Kaap langs de Afrikaanse kust noordwaarts dienden te zeilen en dan ofwel buiten Madagaskar om, of anderzijds langs de Straat van Mozambique, hun tocht verder moesten zetten naar het noorden, gebruikmakend van de zuidoostpassaat. In de Generale Missiven vindt men hierover het volgende terug: ‘Heren XVII stellen voor een proef te nemen met het laten varen van de retourschepen uit Ceylon bewesten Madagascar om, als de vrede met Portugal bewaard blijft’235. Mozambique was in Portugese handen en het was veiliger om de straat te vermijden als beide naties in oorlog waren met elkaar. Blijkbaar kozen de Bewindhebbers ervoor om tijdens de periodes van vrede de boten die terugkwamen en hoogstwaarschijnlijk ook naar Ceylon gingen via de straat te sturen in plaats van in de open Indische Oceaan. Ter hoogte van de evenaar bogen de schepen dan in noordoostelijke richting af, richting Ceylon. De dan in deze gebieden waaiende zuidwest-moesson zou hen op die manier gemakkelijk naar Galle brengen. Schepen die van oktober tot het voorjaar van Zuid-Afrika naar Ceylon zeilden, dienden een andere route te volgen. De noordoost-moesson weerhield hen er namelijk van om via de oude Portugese route naar Ceylon te zeilen236. Tijdens de wintermaanden hielden ze eerst voor zo’n 700 à 800 mijl dezelfde oostelijke route aan als de schepen die naar Batavia gingen aan om vervolgens voorbij de eilandjes Sint-Paul en Amsterdam (gelegen in het uiterste zuiden van de Indische oceaan) een 234
BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Op.Cit., p. 155-250 Generale Missiven 19.12.1671 In: geraadpleegd op 09.05.2012 236 th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S.), &SCHOFFER (I.) Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries , volume 1, Introductory Volume, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1987, p. 64- 65 235
107
noordoostelijke koers te zetten naar Ceylon. Op die manier konden ze Indië en Ceylon vanuit het zuidoosten binnenzeilen, het zetten van een noordoostelijke koers werd vergemakkelijkt omdat er een permanent krachtige westenwind de schippers in oostelijke richting voer.237 Opmerkelijk is wel dat GAASTRA in “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C.” net het omgekeerde beweert, hij schrijft namelijk: “vanaf augustus tot januari moeten de schepen de oude Portugese route volgen” en “schepen die in de overige maanden uit de Tafelbaai zeilden, hielden eerst een oostelijke koers aan, om vervolgens […]”.238 Dit is erg raar omdat GAASTRA ook bijdragen geleverd heeft in Dutch Asiatic Shipping waardoor hij zichzelf eigenlijk tegenspreekt. Om deze twijfel uit te klaren is het moessonsysteem onderzocht. In de zomermoesson is de wind altijd aanlandig en bij een wintermoesson is de wind altijd aflandig.239 In de winter waait de wind dus weg van het land, dus richting de Indische oceaan, bijgevolg is het moeilijk voor de schepen om aan land te raken omdat ze tegen de wind in moeten zeilen. In de zomermoesson is de wind aanlandig, dat wil zeggen dat de wind in de richting van het land blaast. Bijgevolg is het dus in de zomer gemakkelijk voor de schepen om met de wind in de rug - de aanlandige wind - naar Ceylon te zeilen vanuit het westen komende uit de straat van Mozambique. De oude Portugese route zoals beschreven was dus enkel doenbaar in de zomermaanden, dankzij de zomermoesson. Daarom lijkt meer de mening aan te houden van BRUIJN en AKVELD in hun beschrijving van de maanden waarin men de oude Portugese route kon volgen en wanneer men genoodzaakt was de andere route te volgen. Hoelang deden de schepen er nu over om van de Kaap tot op het kaneeleiland te raken? Toen de eerste boten naar het eiland zeilden in de jaren 60 van de 17de eeuw was dit allemaal nog nieuw voor de Compagnie, de schepen deden er dan ook zo’n 99 dagen over. Rond de eeuwwisseling was die duur al verkort naar 87 dagen. Waarschijnlijk kwam dit doordat de kennis van zeestromen en moessonwinden beter werd en men beter wist wanneer men moest vertrekken om optimale omstandigheden te hebben tijdens de reis.240
237
AKVELD (L.) & JACOBS (E.), De kleurrijke wereld van de VOC –Nationaal Jubileumboek VOC 1602/2002, Bussum, THOTH, 2002, p.122 238 GAASTRA (F.S.), Ibidem 239 ‘Een seizoensgebonden windrichting’ In: geraadpleegd op : 9.04.2012 240 th th BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S.), &SCHOFFER (I.) Dutch-Asiatic Shipping in the 17 and 18 centuries , volume 1, Introductory Volume, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1987, p. 73
108
Intra-Aziatische handel
De V.O.C. ontwikkelde in de loop van de 17de eeuw ook een uitgebreid handelsnetwerk binnen Azië. Dit handelsnetwerk strekte zich uit van Japan tot Perzië en de Rode Zee en ook Ceylon speelde hierin een niet onbelangrijke rol. Er was ook reeds eeuwenlang een levendige handel tussen Ceylon en India, dit door de geringe afstand tussen beide landen. Vooral met Madura en Zuid-Coromandel was er een goede relatie en veel kleine bootjes vaarden frequent op en af. In dit drukke handelsverkeer speelden inheemse handelaren een belangrijke rol. Vanuit Ceylon werden vooral arekanoten, palmnoten, parels, tabak, houtwerk, olifanten, kaneel en andere zaken uitgevoerd. Textiel, rijst, zout, hout en gedroogde vis werden dan weer ingevoerd. Deze lijst van producten geeft aan dat het om vitale levensproducten ging die dagelijks gebruikt werden.241 Voor de V.O.C. zorgde deze vaart voor een dilemma: moest er getracht worden om net zoals bij de grote afstanden, de inheemse handelaren uit te sluiten en een monopolie af te dwingen, of was het beter deze vaart vrij te laten zodat de Ceylonezen hier ook van konden profiteren en de V.O.C. bijvoorbeeld door invoerrechten en belastingen hier toch baten uit konden halen? Dit zou echter enkel kunnen waar de V.O.C. de havens en het kustgebied in handen had, zolang de Kandische vorst nog over havens beschikte was het afdwingen van een monopolie niet echt mogelijk. Vanwaar kwamen die handelaars nu en wat brachten en namen ze mee? In het begin van het beleid van van Goens concurreerden de Nederlandse handelaars nog met Indiase – overwegend Moslims – handelaars. De handelaars werden aangemoedigd om naar de grotere havens zoals Jaffna en Galle te komen, dienden maar weinig tol te betalen en mochten in alles handelen behalve in aan de monopolie onderworpen kaneel. Net zoals eerder beschreven bij de olifantenhandel, zeilden Bengaalse handelaars jaarlijks naar het eiland om olifanten op te kopen. In hun schepen brachten zij dan rijst mee maar ook suiker, boter, plantaardige oliën en verschillende beschilderde en geverfde stoffen. Naast de olifanten namen ze peper en arekanoten mee terug. De arekanoten werden vooral gebruikt voor de inter-Aziatische handel. Ook vanuit Coromandel en Madura werden rijst en stoffen aangevoerd; arekanoten, peper, tabak en kokosnoten keerden terug. Af en toe kwamen er ook boten uit Malabar en Canara. Hoe zat het nu met de Kandische havens? Het bleek dat de hoeveelheid handelswaar dat naar de Nederlandse havens gevoerd werd, slechts een peulenschil was in vergelijking met wat naar de havens onder Kandisch gezag verscheept werd. Het waren kleine, bescheiden haventjes en de handel werd meestal bedreven met kleine éénmasters. De belangrijkste havens van de inheemse bevolking
241
MEILINK-ROELOFSZ (M.A.P.), Op. Cit., p.33
109
waren Kalpitiya en Puttelam in het westen en Kottiyar en Batticaloa in het oosten242. Ook deze gebieden trachtten de Nederlanders te veroveren in hun verregaande expansie. Naast de inname van deze gebieden, besloten de Nederlanders de goederen in hun eigen schepen te vervoeren. Op die manier hadden ze inheemse handelaren minder nodig. Ze brachten de arekanoten en schelpen naar hun factorijen in Coromandel en Bengalen. Maar de Nederlanders waren niet in staat succesvol met de Indiase koopliederen te concurreren. Evenmin waren ze tevreden met hun winstmarges en ze vonden dat ze te weinig geld kregen voor hun noten. Dus besloten ze in 1670 om de handel in enkele artikelen te monopoliseren. Na de territoriale expansie hadden zij Kalpitiya, Trincomalee en Batticaloa in hun bezit gekregen en dus ook de belangrijkste havens van de Kandische vorst. Nadat deze gebieden veroverd waren hadden de Nederlanders meer grondgebied met een grote bevolking en dus ook een grotere afzetmarkt. Naast de olifanten- en kaneelmonopolies probeerden ze nu ook de arekanoten, schelpen en textielhandel te monopoliseren.243 Voor de betelnoten en textiel slaagde de Compagnie er enige tijd in een monopolie te behouden. Het bleek echter te duur om een monopolie in stand te houden en het vereiste een intensieve controle. De hoge prijs die de V.O.C. voor de textiel vroeg, gaf aanleiding tot smokkel. Tenslotte werd de Compagnie gedwongen om de handel te liberaliseren.244 Ze slaagden hier dus niet in hun opzet, wat echter niet wou zeggen dat ze er geen profijt uit haalden. Een andere reden waarom de Nederlanders zo gretig deelnamen in de Inter-Aziatische handel was dat producten uit Europa vaak ongewild of te duur waren voor de Aziatische markt. Hierdoor moest de handel wegens gebrek aan andere producten met edelmetalen gedreven worden. Zo kwam het dat de schepen vanuit Patria enkel geladen met grote kisten vol goud en zilver naar de Indische oceaan trokken. Dit was bijzonder verlieslatend en als antwoord hierop begonnen ze actief deel te nemen aan de handel binnen Azië. Hierdoor konden met ze een relatief kleine hoeveelheid zilver winstgevende handel te doen.245
Wat zeggen enkele primaire bronnen over deze inter-Aziatische handel? Herport, de Duitser in dienst van de V.O.C., schrijft in zijn dagboek het volgende: (1666-1668) “In October, There came five Ships from Batavia to Columbo, laden with Pepper and to sail for Persia. There came also two from Persia, one nam’d Hasenberg, which made ready to sail for Batavia. […]”246 Hieruit kan afgeleid worden, dat verschillende schepen uit Batavia met peper in hun laadruim naar Colombo zeilden en 242
MEILINK-ROELOEFSZ (M.A.P.), Op. Cit., p.-34-35 MEILINK-ROELOFSZ (M.A.P.), Op. Cit., p.36 244 GAASTRA (F.S.) “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C” In: KROMHOUT (R.), ed. Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, Den Haag, 1988, p. 35 245 JACOBS (E.M.), Koopman in Azië, Walburg Pers, Zutphen, 2000, p. 11 246 HERPORT (A.), Germans in Dutch Ceylon by Von Behr (1668), Herport (1669), Schweitzer (1682) and Fryke (1692), Colombo, Colombo National Museum, 1953, p.36 (ed. R-H. ROWLAND) 243
110
dan verder doorzeilden naar Perzië. Dezelfde handelsroute ziet men ook in de omgekeerde richting. Deze handelsroute strekte zich dus uit van de Arabische zee, via Ceylon tot Zuid-Oost-Azië. Ceylon was dus ideaal als doorvoerhaven aangezien het zich pal in het midden van deze twee handelszones bevond. De reikwijdte van dit handelsnetwerk ging dus erg ver. Een ander voorbeeld vindt men in de Generale Missiven: (19.12.1671) “Te Galle is 974400 x (sic.) peper uit Malabar ontvangen, veel meer dan de retourschepen in Ceylon kunnen laden: gelast is daarom 250 d 300000 x (sic.) naar Perzië te zenden: de inkoopprijs van peper in Mallabar is verhoogd om sluikerij tegen te gaan; die te Batavia is verhoogd, daar er meer dan genoeg wordt aangevoerd.”247 Hieruit blijkt dat er teveel peper uit Malabar is overgekomen, meer dan de schepen uit Ceylon naar Patria konden brengen. Als oplossing hiervoor besliste de Compagnie dan om de peper naar Perzië te sturen om het daar te verkopen. Maar ook kostbare metalen maakten deel uit van de interAziatische handel: “Uit Malakka […] naar Ceylon en Wingurla voor ƒ. 121054.4.0 aan gouden munten en staafkoper”248 Ook goud en koperstaven werden door de Compagnie vanuit Malakka naar Ceylon gestuurd. Zo ziet men dat edelmetalen niet enkel via Patria Ceylon binnenkwamen. Natuurlijk is de herkomst van dit edelmetaal moeilijk te achterhalen; geweten is enkel dat het vanuit Malakka kwam. Maar één van de doeleinden van het penetreren en deelnamen aan de Aziatische markt was net geweest, om de stroom van edelmetalen van Europa naar Azië te verminderen. Deze primaire bronnen geven natuurlijk het inter-Aziatisch netwerk weer van de Compagnie. Naast deze bestond er uiteraard een uitgebreid en intensief handelsnetwerk tussen de verschillende private handelaren in het oosten.
247
Generale Missiven 19.12.1671 In: geraadpleegd op: 13.05.2012 248 Generale Missiven 31.01.1670 In: geraadpleegd op: 13.05.2012
111
Conclusie Deze scriptie had tot doel om dieper in te gaan op een toch wel specifieke periode tijdens de aanwezigheid van de V.O.C. op Ceylon. Een periode die zowel in de academische literatuur als in de algemene werken onderbelicht is gebleven. Meer bepaald gaat het over de tweede ambtstermijn van Rijckloff van Goens als gouverneur van Ceylon tussen 1665-1672. Van Goens was een opmerkelijk individu met een sterke visie en wil. Als centrale figuur versterkte van Goens in deze periode het Nederlands gezag op het eiland en haalde hij met het monopolie over de meest kwaliteitsvolle kaneel ter wereld een immens kapitaal voor Nederland binnen. Van Goens’ voerde een beleid van politieke expansie met als motivering dat de V.O.C. het volledige eiland diende te bezitten om het kaneelmonopolie gewaarborgd te zien. Van Goens ging erg ver in deze expansie en veroverde zo tijdens zijn bewind grote delen in het oosten, zuiden en noorden van het eiland. De gebieden die hij veroverde bleven ook min of meer Nederlands territorium op Ceylon tot de komst van de Engelsen eind 18de eeuw. De beslissing om Ceylon grotendeels bezet te houden kostte het thuisland enorm veel geld. Maar met zijn overtuigende vooruitzichten op meer grondgebied en meer winst slaagde van Goens erin de Heren XVII vrij gemakkelijk voor zijn beleid in te palmen. Bij het doorvoeren van deze expansie kwam hij menige hindernis tegen: het centraal op het eiland gelegen koninkrijk Kandy gaf zich niet zonder slag of stoot gewonnen en ook met de Fransen, die hun oog op het eiland hadden laten vallen, moest worden afgerekend. Dit wordt via materiaal uit de Generale Missiven duidelijk. Maar naast die externe factoren speelden ook interne problemen een rol. Zo was de Hoge Regering in Batavia helemaal niet gediend met het optreden van van Goens. Normaliter diende van Goens voorafgaandelijk aan elke actie eerst toestemming te vragen bij de Hoge Regering in Batavia, die dan op haar beurt goedkeuring diende te vragen aan de regering in Nederland omdat daar immers het hoogste beslissingsrecht lag. In geval van urgente zaken nam Batavia echter zelf vaak de belangrijke beslissingen; het duurde immers te lang om op instructies van Patria te wachten door het grote afstandsverschil. De gouverneur in Ceylon stond hoedanook onder Bataafs gezag. Van Goens hield echter weinig rekening met de aanbevelingen of beslissingen van Batavia en onderhandelde op eigen houtje met de regering in het thuisland. Dit was ongezien en ongehoord een echte cesuur in de machtsverhoudingen. Omdat de Heren XVII aan van Goens het volledige vertrouwen gaven, kon Batavia echter weinig meer doen dan het uiten van haar ongenoegen. Dit maakt dat van Goens één van de enige gouverneurs ooit was die buiten Batavia om met de Heren XVII onderhandelde. Naast politiek aanzien en territoriale expansie waren er ook economische voordelen verbonden aan zijn politiek. Door zijn territoriale expansie werd de Compagnie op het eiland meer zelfvoorziend. Door
112
de gebiedsuitbreiding kon ze immers meer levensmiddelen telen en werd ze minder afhankelijk van aangevoerde producten. Rijst bleef echter een groot probleem en diende nog steeds door Bengaalse handelaren te worden aangevoerd. Met de vergaande verovering van het eiland realiseerde van Goens ook enkele belangrijke handelsmonopolies. Dit was naast uiteraard het kaneel bijvoorbeeld ook het geval voor de olifanten en arekanoten en kinkhoorn. Van Goens had eveneens de linnenhandel proberen monopoliseren, maar dit werk werd pas afgemaakt enkele jaren na zijn ambtstermijn. Belangrijkst was dus dat de kaneelhandel door de territoriale uitbreiding volledig in handen van de Compagnie belandde. Hierdoor kon de V.O.C. voor deze kostbare specerij zowel in Europa als Azië de prijs bepalen wat dit tot een bijzonder winstgevende onderneming maakte. De keerzijde van de medaille was dat er enorm veel geld diende gepompt te worden in verdedigingswerken en manschappen om het eiland in Nederlandse macht te houden. Batavia was hierover misnoegd en op het eind van de ambtstermijn van van Goens waren ook de Heren XVII niet langer opgezet met de kosten die op het eiland werden gemaakt. Dé andere belangrijke verwezenlijking die van Goens op zijn conto mag schrijven is het invoeren van de rechtstreekse vaart van én naar Ceylon. Van Goens was de eerste die ervoor zorgde dat er rechtstreeks boten vanuit Ceylon naar Patria vertrokken en dat niet langer alle goederen via Batavia werden verscheept. Van Goens’ ambitie was van Ceylon een tweede rendez-vous te maken voor alle goederen en producten die vanuit het gebied rond de Indische oceaan kwamen. Voor fragiele producten zoals kaneel was het niet langer een omweg moeten maken langs Batavia van vitaal belang. Uit Dutch Asiatic Shipping is duidelijk geworden dat er voor het eerst systematisch boten naar Ceylon vertrokken en vanuit Ceylon naar Patria zeilden toen Van Goens er gouverneur was. Ook hiermee ging Batavia niet akkoord, daar op die manier minder boten en producten langs het hoofdkantoor in Azië passeerden. Dit kon de eigenzinnige van Goens enkel in zijn verbetenheid versterken. Het aandeel van Ceylon als vertrekhaven van de retourlading steeg systematisch toen van Goens de rechtstreekse vaart inlegde. Tijdens zijn 2de ambtstermijn brachten de boten die vanuit Ceylon vertrokken 5% van de retourlading thuis. Tegen het eind van de 17de eeuw en later bedroeg het zo’n 30 % (!) van Goens had dus een proces op gang gebracht dat na zijn ambtstermijn niet alleen verder bleef bestaan maar ook steeds toenam! De politiek van van Goens leent er zich uitstekend toe de verhouding tussen de verschillende machtsinstanties te schetsen vanuit een niet traditionele invalshoek, namelijk vanuit bottom-up in plaats van top-down. Uit dit onderzoek is immers duidelijk geworden, dat van Goens resoluut ingaat tegen de traditionele machtstructuren en de hiërarchische structuur niet respecteert door Batavia letterlijk en figuurlijk te omzeilen. In de traditionele geschiedschrijving over de V.O.C. wordt weinig aandacht geschonken aan de machtsverhouding tussen de Gouverneurs-generaal in de
113
buitengewesten en de officiële instanties. In deze scriptie werd een andere invalshoek ingenomen, hoofdzakelijk vertrekkend vanuit het bottom-up schema. Hoewel vele geschiedenisboeken de charismatische, eigenzinnige van Goens slechts enkele eervolle passages gunnen, is zijn aanwezigheid bepalend geweest voor Nederlands Ceylon tot vér na zijn dood. Zowel territoriaal, politiek als economisch zorgde hij voor blijvende veranderingen. Veranderingen die tot de komst van de Engelsen eind 18de waarneembaar zijn gebleven.
114
Bijlagen Bijlage 1 : Organisatieschema Verenigde Oost-Indische Compagnie249
249
“Organisatieschema VOC” In: geraadpleegd op: 16.07.2012
115
Bijlage 2 : Generale missiven van gouverneurs-generaal en raden aan heren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p.556 (Maetsuyker. Hartainok, Verburch, Pit, Overtwater, enz. XXXVT, 25 januari 1667) “daeraen tot versekeringe van Seylon seer veel leyt gelegen ende bij den heere Van Goens ook seer wel werdt betracht, sustineerende sijn e. alsnu den rechten tijt te wesen om alle de laege landen onder onse macht en jurisdictie te brengen en voor altijt te behouden, omdat Ragias regeeringe als van selfs schijnt te declineren ende op veele plaetsen, besonderlijck tusschen Waluwe
ende
Battecalo , niemand van de sijne (met eenig gebiet) meer wert gevonden ende vermits gemelte hr. gouverneur ende raad verclaeren voornemens te wesen, dat, soo haest ons tegens 't gedane interdict of waerschouwinge eenige inwoondors werden ontvoert, alsdan datelijck hand aen 't werck te slaen ende hun voorts van alle de laege landen meester maken souden, soo hebben wij tselve all met wat becommeringe aengesien ende sijn e. oversulx gerecommandeert in dese importante saeke circumspectelijck ende met groot overlegh te procederen soo om Ragia niet all te seer te irriteeren, als aen d'ander sijde om onse present seer swacke militie op Seylon soo verre niet te engagieren, of wij mosten ons van deselve aen den strand ende in de forteressen connen dienen bij overcomste van eenig Europischen vijand.” (Hij laat de Nederlandse gevangenen niet los, waarvan hij er nog 8 heeft; hem zal een Perzisch paard worden geschonken en de gerechtigheid van de areca, die naar Colombo afkomt; de areca gaf alleen in Suratte flinke winst, nl. 100% ,maar in kleine hoeveelheid; in Madura wordt jaarlijks 1600 last, waard f. 300000, geconsumeerd en van Kalpitiya aangevoerd; de Cie. heeft 240 last met 100% winst in Tuticorin verkocht; te Kalpitiya wordt er 25% tol op geheven, toat in 8 maanden 3000 ropia opbrengt; 40 olifanten stonden te Mature te koop; 20 ervan zijn voor 11145 ropia verkocht; door de geringe handel leed de Cie. in Galle f. 31000 verlies; het recht op de parelvisserij bij Manaar bracht 22824\ ropia of f. 68473\ op, de kosten waren f. 9349.18; f, 24000 van die winst is aan parels voor patria besteed; hei . . . .)250
250
Generale Missiven van de gouverneurs-generaal aan de Heren XVII der Verenigde Oost-Indische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p. 556 In: < http://www.historici.nl/retroboeken/generalemissiven/#source=3&page=569&accessor=search_in_text&acces sor_href=search_in_text%3Fsearch_term%253Austring%253Autf8%3Dareca%26source_id%3D3&view=pdfPane> geraadpleegd op : 26.03.2012
116
Bibliografie Archiefstukken •
•
Algemeen Rijksarchief Den Haag, Overzichten en Vergelijking: notitite van den canneeel die voor d’Ed. Comp. Geschild en geleverd is zeedert anno 1658 tot 1760, 3025 Ceylon, 20042005 Algemeen Rijksarchief Den Haag, Copie bevindinge en facturen van de naar Patria vertreckende schepen 5 januarij 1671 en 25 december 1670, 1274 Ceylon, 678-695
Boeken • • • • • • • • • • • • • • • • •
ARASARATNAM (S.), Dutch Power in Ceylon 1658-1687, Djambatan, Amsterdam, 1958,p. 246 ARASARATNAM (S.), “Ceylon in the Indian Ocean trade 1500-1800” In: India and the Indian Ocean 1500-1800”, Calcutta, Oxford University Press, 1987, p.363 AKVELD (L.) & JACOBS (E.), De kleurrijke wereld van de VOC –Nationaal Jubileumboek VOC 1602/2002, Bussum, THOTH, 2002, p.122 BALK (G.L.), VAN DYK (F.) & KORTLAND (D.J.), The Archives of the Dutch East India Company VOC and the local institutions in Batavia, Jakarta, Den Haag, Brill, 2007, p.555 BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S.) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries , volume 1, Introductory Volume, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1987, p. 365 BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries, volume 2, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p. 765 BRUIJN (J.R.) & GAASTRA (F.S) & SCHOFFER (I.), Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries, volume 3, Homeward-bound voyages from Asia and the Cap to the Netherlands, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979, p. 626 GAASTRA (F.S.) “Ceylon als ‘handelscomptoir’ van de V.O.C” In : KROMHOUT (R.), ed. Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C, Den Haag, SDU uitgeverij ,1988, p. 118 GAASTRA (F.S), De geschiedenis van de VOC, Zutphen, Walburg pers, 2002, p. 192 GAASTRA (F.), Bewind en beleid bij de VOC 1672-1702, Zutphen, De Walburg Pers,1989, p.343 GLAMANN (K.), Dutch-Asiatic trade 1620-1740, Martinus Nijhoff, Den Haag,1958, p.334 HEERES (R.J.E.), Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum, Tweede Deel (1650-1675), Den Haag, Martinus Nijhoff, 1931, p. 625 HERPORT (A.), Germans in Dutch Ceylon by Von Behr (1668), Herport (1669), Schweitzer (1682) and Fryke (1692), Colombo, Colombo National Museum, 1953, p.141 (ed. R-H. ROWLAND) HOVY (L.) Ceylonees Plakkaatboek, Plakkaten en andere wetten uitgevaardigd door het Nederlandse bestuur op Ceylon, 1638-1796, Verloren, Hilversum, 1991, p. 427 JACOBS (E.M.), Koopman in Azië, Zutphen, Walburg Pers, 2000, p.304 JURIAANSE (M.W.), Catalogue of the Archives of the Dutch Central Government of Coastal Ceylon 1640-1796, Colombo, Ceylon Government Press, 1943, p. 343 KNOX (R.), An account of the captivity of Capt. Robert Knox, and other Englishmen, in the island of Ceylon; and of the Captain's miraculous escape, and return to England, in September 1680; after a detention on the island of nineteen years and a half. Written by himself, and
117
• • • • • • • • • •
•
•
• • •
first printed in 1681. To which is prefixed, a Sketch of the geography, civil and natural history, commerce, &c. of Ceylon, brought down to the year 1815., London, J. Hatchard, 1818 ,p. 324 KNOX (R.), The history of Ceylon from the earliest period to the year MDCCCXV, London, Jospeh Mawman, 1817, p. 383 (ed. R. FELLOWS) KROMHOUT (R.), Het Machtige Eyland: Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, 1988, p. 116 LACH (F.D) & VAN KLEY (E.J.) Asia in the making of Europe. Volume III a century of advance, book 1, The University of Chicago Press, Chicago, 1993, p. 534 LINGEN (J.) “Muntslag op Ceylon” In: KROMHOUT (R.), ed. Het Machtige Eyland: Ceylon en de V.O.C, SDU uitgeverij, 1988, p. 53 LUDOWYK (E.F.C.), The story of Ceylon, Faber and Faber, London, 1962, p. 328 MEILINK-ROELOFSZ (M.A.P), De VOC in Azië, Fibula – Van Dishoeck, Bussum, 1976, p. 243 PARMENTIER (J.), Uitgevaren voor de Kamer Zeeland, Zutphen, Walburg Pers, 2006, p. 135 PAUL (C.F.L) “De Portugezen op Ceylon” In: KROMHOUT (R.), ed. Het Machtige Eyland: Ceylon en de V.O.C., SDU uitgeverij, Den Haag, 1988, p. 14-19 PIERIS (P.E.), Ceylon and the Hollanders 1658- 1796, American Ceylon Mission Press, Tellippalai (Ceylon), 1918, p. 181 REIMERS (E.), Memoirs of Ryckloff van Goens, Governor of Ceylon, delivered to his successors, Jacob Hustaart on December 26, 1663, and Ryckloff van Goens, the younger, on April 12, 1675., Colombo, Ceylon Government Press, 1932, p. 112 ’s JACOBS (H.) “Rijckloff Volckertz van Goens 1619-1682: kind van de Compagnie, diplomaat en krijgsman” In: KNAAP (G.) & TEITLER (G.), eds. De Verenigde Oost-Indische Compagnie tussen oorlog en diplomatie, Leiden, KITLV uitgeverij, 2002, p.424 VALENTIJN (F.), Oud en nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten, deel 5,1: Keurlyke beschryving van Choromandel, Pegu, Arrakan, Bengale, Mocha, ... Malakka, ... Sumatra, ... Ceylon ... Malabar, en van onzen handel in Japan ... een beschryving van Kaap der Goede Hoope, en 't eyland Mauritius, ..., Dordrecht, Johannes van Braam, 1724-1726 (Ed. Johannes van Braam), p. 455 VAN GOENS (R.), Memoirs of Ryckloff van Goens 1663-1675, Colombo, Ceylon Government Press, 1932 , p. 112 (ed. E. REIMERS) VAN GOOR (J.), “De V.O.C. op Ceylon” In: KROMHOUT(R.) ed. Het Machtige Eyland, Ceylon en de V.O.C., SDU uitgeverij, Den Haag, 1988,p.21-28 WAGENAAR (L.), Galle, VOC-vestiging in Ceylon: beschrijving van een koloniale samenleving aan de vooravond van de Singalese opstand tegen het Nederlandse gezag 1760, Amsterdam, Bataafse leeuw, 1994, p.248
Achtergrondliteratuur • • •
ARASARATNAM (S.), “J.H.O Paulusz on the 1638 Westerwolt treaty in Ceylon: a rejoinder” In: Bijdragen tot taal- ,land- en volkenkunde, Leiden, 1982, 191-2005 BAILEY (S.D.), Ceylon, The Mayflower Press, Herts, 1952, p. 168 BARTELS (M.H.) & CORDFUNKE (E.H.P) & SARFATIJ (H.), Hollanders uit en thuis, Verloren, Hilversum, 2002, p. 188
118
• • • • • • • • • • •
BROHIER (R.L.), Links between Sri Lanka and the Netherlands, Caxton Printing Works Ltd., Sri Lanka, 1978, p.165 DAVIDS (C.A.)& FRITSCHY (W.)& VAN DER VALK (L.A.), Kapitaal, ondernemerschap en beleid, Amsterdam, Neha, 1996, p.624 GOONEWARDENA (K.W.), The foundation of Dutch power in Ceylon 1638-1658, Djambatan Amsterdam, 1958, p. 196 McCUSKER (J.J.), History of World Trade since 1450, volume 2, Thomson Gale, Detroit, 2006, p. 905 VAN BRAKEL (S.), De Hollandsche Handelscompagnieën der zeventiende eeuw, ’S Gravenshage, Martinus Nijhoff, 1908, p.189 VAN DEN BELT (A.), Het VOC-bedrijf op Ceylon, Een voorname vestiging van de Oost-Indische Compagnie in de 18de eeuw, Zutphen, Walburg Pers, 2008, p.303 VAN DER KUIJP (A.W.), V.O.C. monumenten op Sri Lanka (Dutch east India company monuments in Sri Lanka),uitgever onbekend,Rotterdam,2005 VAN GOOR (J.), Jan Kompenie as Schoolmaster, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978, p.205 VAN HOGENDORP (G.K.), Verhandelingen over den Oost-Indischen handel, J. Doll, Amsterdam, 1801, p.164 WITTEVEEN (M.), Antonio van Diemen: de opkomst van de VOC in Azië., Pallas Publications, Amsterdam University Press, 2011, p. 401 VAN PUTTEN (L.P.), Ambitie en onvermogen, Gouverneurs- Generaal van Nederlands-Indië 1610-1796, ILCO-productions, Rotterdam, 2002, p. 192
Bronnen op het internet •
•
•
•
•
•
‘ Chronological list of Kings of Kandy, Dutch and British Governors’ In: geraadpleegd op: 24.03.2012 ‘Chialoup’ In: geraadpleegd op: 30.03.2012 ‘ De Nederlands-Engelse oorlogen’ In: geraadpleegd op: 14.03.2012 ‘Een seizoensgebonden windrichting’ In: geraadpleegd op: 9.04.2012 ‘Generale Missiven van de gouverneurs-generaal aan de Heren XVII der Verenigde OostIndische Compagnie, deel 3, 1656-1674, GS 125, p. 1007’ In: geraadpleegd op: 05.03.2012 – 15.05.2012 ‘Grafschrift Rijckloff van Goens’ In: geraadpleegd op: 28.03.2012
119
• • • •
• •
• • • • •
•
•
•
•
•
•
•
GAASTRA (F.S.), Textielhandel van de VOC, p.20 In: < http://www.historischcentrumoverijssel.nl/NR/rdonlyres/D8DB3AF8-FFC6-43AE-935B40BE16EE1575/0/199434_06_DetextielhandelvandeVOC.pdf> geraadpleegd op: 10.05.2012 ‘Hoge regering’ In: geraadpleegd op: 5.03.2012 ‘Inlander ‘ In:< http://www.encyclo.nl/begrip/inlander> geraadpleegd op: 11.05.2012 ‘Inventaris van het archief van de familie Van Goens 1619- 1872’ In: geraadpleegd op: 25.03.2012 Kaneeltijd In: geraadpleegd op 10.05.2012 Kannur, encyclopedia Brittanica In: < http://www.britannica.com/EBchecked/topic/92667/Kannur> geraadpleegd op: 10.05.2012 ‘Organisatieschema VOC’ In: geraadpleegd op: 16.07.2012 ‘Rijckloff van Goens’ In: geraadpleegd op: 30.03.2012 ‘Roemrijke Omwenteling’ In: geraadpleegd op: 05.04.2012 ‘Scheepstypen van de V.O.C.’ In: geraadpleegd op: 2.05.2012 ‘The French Attempts’ In: < http://www.colonialvoyage.com/eng/asia/sri_lanka/trincomalee/history_6.html> geraadpleegd op: 16.04.2012 ‘VOC –Glossarium - Areka’ In: geraadpleegd op: 22.03.2012 ‘VOC-Glossarium – Amanam’ In: < http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/VocGlossarium/vocoutp> geraadpleegd op: 24.03.2012 ‘VOC-Glossarium – Chanco ‘ In : < http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/VocGlossarium/vocoutp> geraadpleegd op: 30.03.2012 ‘VOC –Glossarium – Chitty’ In: geraadpleegd op: 22.03.2012 ‘VOC –Glossarium - Larijn’ In: geraadpleegd op: 15.03.2012 ‘VOC –Glossarium - Laskaar ’ In : geraadpleegd op: 13.03.2012 ‘VOC-Glossarium – Ropia’ In: geraadpleegd op: 26.03.2012
120