Dames en heren, Toen Piet Steenkamp in 1951 promoveerde aan de rooms-katholieke hogeschool in Tilburg, schreef de Volkskrant daar een beschouwing over. De recensent vond het maar merkwaardig dat zo’n jonge doctor het nodig vond om diepgaand in te gaan op het christelijk-sociaal denken in protestantse kring. Zoiets deed je eigenlijk niet, aldus de boodschap van de toonaangevende krant van het katholieke volksdeel. Als ik daar even over nadenk, dan vallen mij direct een paar dingen op. Ten eerste kon je in 1951 blijkbaar probleemloos promoveren aan een hogeschool. Wij kunnen ook in dit opzicht nog veel leren van de wijsheid en ruimdenkendheid van onze voorvaderen. Een intellectuele rebel tijdens de verzuiling Ten tweede valt op dat de jonge Steenkamp al een intellectuele rebel was. Wat bon ton was in de eigen kring slikte bij niet voor zoete koek. Piet keek verder en dieper. Uitdagend voor iemand die uitgenodigd is om de Piet Steenkamplezing te houden. Derde opvallend punt voor mij is het feit dat intellectuele en geestelijke belangstelling voor het gedachtegoed van andere tradities en religieuze groeperingen in die tijd niet direct op waardering kon rekenen. Doctor Steenkamp werd onmiskenbaar op de vingers getikt voor de euvele moed zich vanuit de katholieke inspiratie te verbinden met de denklijnen uit het Nederland van de Reformatie. De jaren van de verzuiling waren immers ook jaren van afbakening en grensbewaking. De verschillende minderheidsgroepen waar de Nederlandse samenleving uit bestond hielden zo elkaar en hun eigen achterbannen scherp in de gaten. Dat was de prijs die ons land betaalde voor de onderlinge verdraagzaamheid tussen die minderheden. De tolerantie leek groot, maar grensgangers – en laat staan ‘doorbrakers’- moesten niet teveel ambitie en beweeglijkheid vertonen. In veel analyses van de ontwikkeling van ons land sinds die tijd wordt dan ook met opluchting –en soms met een hatelijke neerbuigendheid – vastgesteld dat we die zuilen en hun naargeestige kleinzieligheden ver achter ons gelaten hebben. De zuilen zouden onze vrijheid teveel beperken, zo heet het. Mijn vraag is dan toch: zijn we inmiddels dan echt zo veel meer ruimdenkend geworden naar andere visies en godsdienstige tradities in dit land? Sommige analytici beklagen zich over het feit dat in de verzuilingstijd ons land “onnoemelijk saai” was. “Geen geslaagde revoluties, geen kleurrijke dictators en dan die eindeloze, muffige verzuiling,” zoals Ewoud Kieft recent verzuchtte in een boekrecensie.
Geen land van Sturm und Drang, gelukkig
Daar zit wel een kern van waarheid in. Wij zijn geen land van Sturm und Drang of de romantiek van heroïsche en flamboyante heersers of opzwepende toespraken. Obama vinden we prachtig, maar we voelen ons thuis bij Jan Peter. Een leidersfiguur is bij ons al erg gewaagd als hij opvallende dassen omdoet en hondjes laat meerijden in zijn limousine. En dan zwijg ik nog maar over politici die hun kapsel met peroxide bleken. Die muffigheid van de verzuiling heeft ons inderdaad in de 20e eeuw het lot bespaard van vele andere Europese naties. Wat dacht u van de wel geslaagde revolutie in 1922 in Rome? Het prachtige Italië kwam in de greep van een zonder twijfel ‘kleurrijke dictator’. U kent de gevolgen en de naweeën tot de dag van vandaag in heel Europa. Ik kan ook verwijzen naar Ierland, waar in 1916 een ‘geslaagde revolutie’ het land letterlijk verscheurde en bijna 100 jaar haat en bloedvergieten tussen katholiek en protestant veroorzaakte. Men zou in dat land voor die eindeloze muffigheid van wederzijdse tolerantie graag iets over hebben gehad, zo vermoed ik. Het is daarom geen toeval dat van alle plannen om na de verzuiling het politieke leven van ons land geheel te vernieuwen weinig tot niets gerealiseerd werd. Loopt u met mij de rij maar even langs; D66 bleef zitten in het kabinet dat haar kroonjuweel, het referendum, uit de handen liet vallen in de 1e Kamer. De PVP, de Progressieve Volkspartij van PvdA, PPR, PSP en D66, is er nimmer gekomen. DS’70, de Boerenpartij, de EVP, zij gingen allemaal in rook op, net als nadien de LPF, Leefbaar Nederland en andere nieuw-rechtse ‘bewegingen.’ En ik vermoed dat zij ook niet de laatste zijn die dit lot zullen ondergaan. De enige omwenteling en nieuwe politieke constructie uit de jaren na 1968 die slaagde, was die van Piet Steenkamp. Het CDA. De intellectuele rebel van 1951 had toen al iets begrepen van wat noodzakelijk is voor echte maatschappelijke en politieke vernieuwing. Dat is verbindingen zoeken en ideeen genereren met anderen, bij voorkeur met mensen en met groepen die anders zijn en denken dan jijzelf. Dit is dus niet een politiek gedachtegoed van uitsluiten, maar van integreren en nieuwe connecties leren vinden. Dat is - inderdaad, ik geef het toe – geen revolutionaire romantiek, maar antirevolutionaire nuchterheid en daadkracht. Een eigen visie op participatie en emancipatie De vraag is in 2009 daarom brandend actueel waarom het CDA, waarom Piet Steenkamp en zijn geestverwanten er wél in slaagden concrete vernieuwing te verwezenlijken in een roerige tijd in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Was het de ideologie? Was het politiek-pragmatische handigheid? Was het een enorm zelfvertrouwen of een geweldige leidersfiguur? Wat was het geheim van Steenkamp? De geschiedenis van de christendemocratie laat zien dat zij ontstond uit emancipatiebewegingen. De erfvijand in de 19e eeuw was het voldane burgerdom, dat Manchester-liberalisme combineerde met een patriarchale kijk op het klompenvolk. En het was toch onbestaanbaar dat dat volk kon meeregeren, laat staan dat het zijn eigen, christelijke scholen kon besturen.
In het kielzog van de christendemocratie van die tijd bloeiden daarom dan ook nieuwe maatschappelijke organisaties op, die wij in goed Nederlands nu ‘de civil society’ noemen. Deze organisaties emancipeerden de gewone man zeker zo sterk als de politieke bewegingen die na 1880 de massa-democratie inluidden. De christendemocratie heeft de emancipatie en participatie van de bevolking van den beginne gezien als inclusief, als integratieproces. Het betreft veel meer terreinen des levens dan het staatkundige en politieke domein. En in al die terreinen moeten organisaties waarin burgers samen de inrichting van de samenleving op zich nemen krachtig accent krijgen. Zonder die ontwikkeling was er niet alleen geen CDA geweest, dames en heren, maar ook geen CNV, geen HBO-raad, ICCO, VU of KNSB, om niet geheel willekeurig enkele parels van die civil society te noemen. Deze eigen visie op emancipatie van de bevolking maakte ook dat juist terreinen die met de directe levenswereld van burgers, met hun gezin, met opvoeding en vorming van doen hebben, nadrukkelijk in de hand van de civil society werden gelegd. Niet staatsschool, staatsomroep, staatskoor en staatszorg kenmerken Nederland, maar juist de voor velen onbegrijpelijke gehechtheid aan artikel 23 GW en zulke dingen als ‘omroepverenigingen.’ En daarom is het allerminst onbegrijpelijk dat christendemocraten de emancipatie en representatie van burgers door het middenveld hoger aanslaan dan de politisering - of noem het verstatelijking - van alle maatschappelijke verhoudingen en organen. De visie op participatie en democratisering is hiertoe principieel en maatgevend. Bij participatie denken wij aan actief burgerschap, veel minder aan staatsrechtelijke en formele structuren. Bij democratisering denken wij meer aan functionele spreiding van zeggenschap dan aan stadsdeelraden of burgemeesterreferenda met een opkomst van 10 %. De burger een object? Het is deze essentiele opvatting over burgerschap als actief vormend handelen en denken die in Nederland van vandaag weer voluit actueel en relevant is. Hoe denken wij anders van die krachtwijken weer vitale en veilige leefomgevingen te maken? Hoe denken wij anders dat we een land van vele pluriforme achtergronden weer een samenleving laten zijn, waarin men naar elkaar wil luisteren in plaats van te schelden? De fase dat democratisch burgerschap zich primair zou moeten uiten in de vorm van individuele wilsuitingen lijkt mij dan ook achterhaald. Die denkwijze domineerde de periode van de paarse kabinetten en de door hen voorgenomen staatkundige hervormingen. Zij was wellicht onbedoeld – een loepzuivere uiting van de alles overheersende individualisering die de neo-liberalen als panacee brachten. Burgerschap had zich in hun denken te uiten door individuele burgers op alle denkbare niveaus en momenten te doen stemmen op van alles. Via zulke volksstemmingachtige mechanismen zou men hen het idee geven dat zij het als individu voor het zeggen hadden. De burger was vooral ‘stemmer’. De burger was bovenal object.
Veel mensen hebben deze dominante denklijn in de paarse kring serieus genomen. Zij dachten en denken dat deze hen het vermogen zou geven individuele verlangens en claims op overheidsvoorzieningen als een democratisch recht op te eisen.. Ze werden in hun gevoel als het ware klant van een zelfbedieningszaak. Dat bleek een deceptie. En die desillusie heeft de frustratie en het wantrouwen gevoed die zich uitte in de Fortuyn-revolte, het ‘nee’ tegen het Europees Verdrag en de instorting van VVD, PvdA en D66 in zowel 2002 als 2006. De burgers werd door Fortuyn en anderen gretig verteld dat de grote partijen hen bedotten en helemaal niet van plan waren naar hen te luisteren. Niet een van de grootscheepse democratiseringsvoorstellen werd immers door paars gerealiseerd. De prinses die deze kroonjuwelen moest dragen bleef akelig bloot. De pilotprojecten met die voorstellen blonken bovendien vooral uit als pijnlijke vertoningen. Foert Zodra de mensen begrepen dat de beloften tot meebeslissen via de stembus even zo vele fata morgana’s bleken te zijn, trokken zij twee conclusies. 1] Enerzijds kamen zij gewoon niet meer. Ook niet naar de stembus gaan is een vorm van stemmen met de voeten immers. De opkomst bij de proeven met referenda voor lokale beslissingen werd een lachertje. Ook bij de recente Europese verkiezingen was de opkomst een soort afrekening na de nog redelijke opkomst bij het grondwetsreferendum in 2005. 2] Anderzijds trokken veel kiezers de conclusie dat men ook tactisch kon stemmen. Door partijen te steunen die zich als de onbedorven tolken van de volkswil presenteren, kon men zijn wantrouwen tegen de elite ruim baan geven. De vertegenwoordigers van zulke bewegingen zien hun taak dan ook in het luid en duidelijk vertolken van zulke affecten en daarnaast te verhinderen dat bestuurlijk ingestelde partijen ‘van het midden’ een stabiele regering kunnen vormen. De ontgoochelde kiezer krijgt zo toch wat hij wilde: een regering waarin die elite zijn werk niet kan doen, terwijl de claims van ‘het volk’ onversneden kunnen worden geuit. Dat hier inderdaad sprake is van een doordacht aangevoeld ‘tactical voting’ zonder werkelijk programmatische agenda blijkt uit de achtereenvolgende overwinnaars in deze kiezersgunst. Leefbaar Nederland zou het in 2002 helemaal maken zo leek in 2001, maar de afsplitsing daarvan, de LPF ging er met de buit van door. In 2005 bij het Euroreferendum en in 2006 bij de Kamerverkiezing was het de SP die scoorde. In 2008 leek het onmiskenbaar TON te worden, maar werd het de PVV bij de Euroverkiezing van voorjaar 2009. Opvallend is in dit patroon dat er weinig inhoudelijke verwantschappen zijn en dat de eerst gedoodverfde overwinnaar al bij een volgende electorale ronde bijna volledig ten onder gaat. Toch is dat zo vreemd nog niet. Het gaat bij zulke uitingen immers niet om een beleidsprogram of een vertrouwensvotum. Het gaat om een tactisch gemotiveerde destabilisatie, waar onze Vlaamse vrienden de mooie term ‘een foert-verkiezing’ voor kennen. Anders gezegd, de kiezer redeneert in zo’n situatie als volgt: ‘Als wij niet mogen meebeslissen zoals ons beloofd was, dan mogen jullie niet regeren zoals jullie verlangen.’
Op bezoek in Volendam Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk, dat de paarse partijen van weleer geen idee hebben hoe zij hier mee om moeten gaan. Ik zeg dit zonder leedvermaak, want hun sprakeloze verwarring maakt het formuleren van heldere antwoorden ook door het CDA alleen maar lastiger. Minister Plasterk kwam onlangs met de verrassende idee dat zijn partij in Volendam en de oude wijken naar de mensen moest gaan luisteren. Hij is zelfs al op bezoek geweest in het vissersdorp om de politieke palingsound te komen genieten. Minister ter Horst vindt daarentegen dat Volendam naar de elite moet leren luisteren. Die elite moet zich dan wel meer laten horen, zo riep zij op in Vrij Nederland. Het zou kostelijk vermaak zijn als het allemaal niet zo treurig was omdat zij deze soort reacties serieus lijken te menen. Er is ook geen reden tot leedvermaak, dames en heren, omdat de christendemocratie ook zelf nog maar weinig politieke analyse of tegengeluid heeft weten op te brengen. Het thema ‘ waarden en normen’ bijvoorbeeld spreekt zeker tweederde tot driekwart van de kiezers aan, maar is nog steeds vooral defensief en bijna nostalgisch ingekleurd. U kent de vaak gebruikte uitdrukking in dat verband wel: ‘Zo gaan we toch niet met elkaar om in dit land!’ Wat daarbij doorklinkt is een afwerende houding, niet een duiding van hoe we dan wel met elkaar om zouden gaan en hoe we dat willen bereiken. Ook het activeren en aanspreken van het middenveld is op dit terrein nog weinig gebeurd. Op die manier zie ik een nieuwe en aansprekende visie op participatie en betrokkenheid van burgers bij de samenleving van vandaag - en daarmee een visie op het burgerschap van nu onvoldoende gestalte krijgen. En juist dat is nodig.
Architectonische kritiek Daarom trof mij wat minister Klink op Prinsjesdag naar voren bracht in een vraaggesprek met de NRC. Hij zei: “Als ik ergens niet bang voor ben, is het wel populisme.” En terecht. Maar hij zei er iets bij! Hij erkende dat een zekere stilstand en bedeesdheid lijkt te bestaan in het CDA bij het formuleren van wat ik maar noem ‘een architectonische kritiek’ op de huidige situatie in ons land. Klink en vele anderen kennen de bron van dit citaat maar al te goed. Hij zei vervolgens : “We waren sterk als CDA in de ideeënontwikkeling. Ik denk dat het noodzakelijk is om die ideeënontwikkeling weer prioriteit te geven. Omdat het om zulke fundamentele keuzes gaat, moeten we daar echt debatten over gaan voeren.” In het integratiedebat moet het CDA daarom “een positie hernemen,” zo voegde Klink toe. “Als ik heel eerlijk ben, jeuken mijn vingers wel, als ik naar integratie kijk en naar onderwijs.”
Dat beeld, dames en heren, spreekt mij aan. Alle vingers van het CDA en de handen van elke CDA’ er moeten jeuken. Zoals ooit de vingers van Piet Steenkamp jeukten. Hij dacht er niet aan het maatschappelijk debat en de polarisatiecultuur van de jaren 60 en 70 gelaten over zich heen te laten gaan. Dat alleen al is een aansporing aan de christendemocratie van deze tijd evenmin gelatenheid of stilstand te accepteren. Niet in Nederland en niet in de eigen kring. Op het CDA mag een appel gedaan worden de leiding in het politieke debat te nemen. Mij interesseert nu vooral wat die jeukende vingers gaan vastpakken. Wat gaan die nijvere CDA-handen doen? Dat lijkt mij de crux, dames en heren. Enkele suggesties tot handelen wil ik u vandaag daarom niet onthouden. Ik doe er vijf, voor elke vinger 1. 1] Als eerste moet het CDA zijn eigen kerngedachte, zijn program van uitgangspunten revitaliseren. “ Niet is zo praktisch als een goede filosofie,” zei Arie Oostlander altijd. Wij dienen vanuit een principiële gedachte ons toekomstbeeld van Nederland leven en geest in te blazen. Wij dienen vanuit een principiële gedachte de andere toekomstbeelden te toetsen en te bestrijden. En ik zeg bewust ‘bestrijden’, ik bedoel dit nadrukkelijk offensief. 2] Vanuit die visie, die filosofie die handen en voeten geeft, is het ook duidelijk dat we harde conclusies moeten trekken. Een politiek voorman die in de internationale media pleit voor de deportatie van tientallen miljoenen mensen uit Europa moet dan concreet weerwoord krijgen. Die moet politiek gevraagd worden zijn plannen uit te werken. Die moet door de civil society gevraagd worden naar het hoe of wat van zijn gedachten en plannen. Hoe moeten volgens hem de leden van de politiebonden, de spoorwegbonden of de onderwijsbonden verplicht gaan worden zulke beleidsvoornemens ten uitvoering te brengen? En per wanneer, en met wie, en graag concreet? Christendemocraten moeten volgens mij namelijk vanuit hun principiële opvatting over participatie en geestelijke vrijheid van burgers niet alleen ‘schande en bar’ roepen, of verzuchten dat dit niet serieus en onuitvoerbaar is. Zij moeten bij zulke voorstellen of plannen ook de feiten op tafel leggen en de consequenties er uit trekken. De burgers weten dan weer waar ze aan toe zijn. Met ons, met andere stromingen en met elkaar. Het CDA moet in dit opzicht ‘de vrees voorbij’ om Ruud Lubbers aan te halen. 3] Vanuit die principiële benadering moeten we ook de consequenties uit de economische crisis helder en concreet willen durven trekken. Als de burgers ooit hadden kunnen zien en beleven hoe vitaal het hanteren van waarden en normen in de samenleving en haar structuren is, dan juist nu. Dan juist in de tijden van Lehman Brothers, AIG, en de top in Pittsburgh.
De financiële en economische orde schudt op zijn grondvesten. Nu is het de tijd voor een normatieve analyse uit het CDA van wat een betrouwbare, duurzame economie moet zijn. En ook zullen we daarin weer de burgers de feiten en de consequenties voor moeten willen leggen, bijvoorbeeld over de grote rol die Europa en de euro juist nu spelen.. De antiEuropeanen van links en van rechts moeten we nu meer dan ooit op de huid durven zitten, om eens een voorbeeld te noemen. 4] De jeukende vingers moeten ook in de civil society aan de slag, ik wees daar hiervoor al op. Daar lijkt de gelatenheid ook te veel de sfeer te bepalen. Als het WI een rapport publiceert over ‘de stad terug aan de mensen’, moeten we met het middenveld in de steden daarmee de boer op. De onzichtbaarheid van het CDA in de grote steden en de Vinex-gemeenten kun je alleen wegnemen door zichtbare verbindingen met de actieve burgers en hun organisaties te leggen. Andere partijen gaan prat op hun wethoudersromantiek uit de jaren 20, het CDA moet zich onderscheiden door de revitalisering van het initiatief van mensen van vandaag. Als hoeder van het middenveld en de ruimte voor dat initiatief moet het CDA daarom spits zijn op de verslaving aan de verstatelijking die in steden, wijken en civil society weer alom opgeld doet. Niet de minister moet de Vogelaar-wijken laten verdwijnen, deze wijken moeten de minister overbodig maken. Waar het om gaat is dat het eigenaarschap van de maatschappelijke uitdagingen weer terecht komt bij de samenleving zelf. De onverschilligheid en de roep om collectieve interventies moeten we vervangen door ‘verschilligheid’. Civil society en eigentijds burgerschap vinden elkaar in die notie. In beide begrippen zit de kerngedachte dat mensen ‘ het verschil willen helpen maken’. Gandhi zei dat ooit treffend: ‘ Wees zelf de verandering die je wilt realiseren.’ 5] De vijfde jeukende vinger van de hand van het CDA is die van het verzet tegen de uitsluiting. Die hand is geen vuist tegen anderen, maar een uitgestrekte hand. Een hand die hoort bij het maken van serieuze afspraken. Een hand die je geeft als je samen besluit: “Zo gaan we dit doen.” Integratie is namelijk altijd een ‘two way street’. Dit thema heeft inmiddels een zeer lastig en beladen karakter. Alles wat een politicus zegt of nalaat te zeggen hierover wordt misverstaan. Feiten word ontkend. Broodjes aap worden gretig geserveerd en geconsumeerd. Kwade trouw wordt voetstoots verondersteld, elk nieuw inzicht als capitulatie of lafheid illegitiem verklaard. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat ook veel CDA’ers liever een blokje om gaan dan het debat over integratie, participatie en tolerantie voluit aan te gaan. Er wordt immers wel veel benoemd daarin, maar weinig gebouwd. Ik begrijp dat wel, ik heb ook de striemen op mijn rug dankzij dat debat.
Maar de christendemocratie kan het daarbij niet laten. Niet als zij zegt een volkspartij en een stabiele factor van allure te willen zijn en blijven. Dat kan zij zich gewoon niet meer veroorloven. Het veld overlaten aan de sprakelozen ter linkerzijde of de lawaaipapegaaien ter rechterzijde is funest voor Nederland.
Bij deze vijfde jeukende vinger moet het CDA – om te beginnen – subiet stoppen te aanvaarden dat de joods-christelijke traditie en de daarop voortbouwende westerse cultuur wordt geclaimd door bepleiters van alles wat vloekt met leer en leven van die rabbi uit Nazareth. Uitsluiting van mensen om hun geloof. Afkeer van andersdenkenden, repressie en geweld als maatschappelijk recht, xenofobie. Dat zijn de dingen die sommige krachten in ons land rechtvaardigen met een beroep op de bescherming van de joods-christelijke waarden en cultuur. Om het heel jiddisch te zeggen: ‘Wat een gotspe!’ Het CDA en alle christelijk geïnspireerde organisaties en burgers roep ik op de naam van het christelijk geloof en dus van Jezus Christus niet langer straffeloos te laten claimen en bezoedelen door predikers van uitsluiting en repressie. Hier geldt pas echt: ‘de vervuiler betaalt.’ Ik doe ook een beroep op de andere geestelijke stromingen en democratische partijen. Laten zij hun eigen waarden als verdraagzaamheid, solidariteit en vrijheidsstreven doen spreken en ons hierin steunen. Tegelijkertijd stel ik vast, dat onze samenleving vol zit met opbeurende, soms verrassende vormen van nieuwe ‘civil societies’. Daarin worden participatie en emancipatie dagelijks voorgeleefd en waargemaakt. Kent u ‘Wij blijven hier’ ? Dat is een website van jonge allochtonen die zich niet willen laten wegzetten, zowel letterlijk als overdrachtelijk. Kent u de vele honderden, inmiddels misschien wel meer dan duizend of tweeduizend peercoaches aan onze universiteiten, ROC’s en hogescholen, die als ouderejaars hun jongere medestudenten letterlijk en figuurlijk bij de les houden? Die de kansen van die jongeren niet willen zien verspelen en als multiculturele ‘rolemodels’ overal steeds meer uitstraling hebben? Kent u in uw eigen omgeving, uw werk, uw buurt, uw vereniging, uw kerk meer van zulke groepen en alledaagse helden? Wat weet u van hen? Van zulke mensen in uw gemeente, uw bedrijf, uw organisatie? Wat doet het CDA, wat doen de middenveldorganisaties en vooral wat doet u zelf in uw omgeving daarmee? En waarom eigenlijk niet? Weten bovendien die jongeren, die clubs en die initiatieven al dat zij voluit christendemocratisch gedachtegoed belichamen? Dat wat bij hen gebeurt precies is wat wij bedoelen als we zeggen: ‘Zo gaan we wel met elkaar om in dit land’? Zouden we daar als CDA niet nog meer de nadruk op moeten willen liggen? Op de uitingen en initiatieven waarvan iedereen in dit land al gauw aanvoelt: ‘zo willen we wel met elkaar om gaan?’ Slot
Het CDA was en is de partij die over de scheidslijnen van geloof, herkomst en tradities de participatie en verbinding in de samenleving voorop zet. Zonder dat bestond het CDA niet, was Piet Steenkamp nooit een centimeter vooruit gekomen in zijn idealisme. Wij reiken de hand naar allen die daarin mee willen doen en mee willen werken. Wij sluiten niemand uit. Wij zijn hard en duidelijk tegen wie weigeren hun deel van de verantwoordelijkheid te nemen voor ‘the common good’, zoals Etzioni ons dat leert. We zijn hard tegen de respectlozen, de schreeuwers en haatzaaiers. We hebben weinig geduld met het zelfbeklag en het slachtoffergedrag van velen met meer geld en decibellen dan dat ze verstand hebben. We hebben hart voor wie zorg heeft om zijn baan, haar buurt, zijn toekomst, haar gezin. Wij trekken ons die zorgen aan, het zijn onze zorgen van onze mensen. En we zoeken met hen en met hun civil society naar de beste oplossingen en naar een blijvend vertrouwen in de goede afloop. Ik zei het hiervoor al: we zijn geen land en het CDA is ook geen partij van ‘Sturm und Drang.’ Niet de onderbuik, maar hart, hand, verstand en inspiratie laten wij spreken. Dat is vaak niet zo spectaculair, niet zo gloedvol, niet wereldschokkend. Maar het is wel nodig. Wel betrouwbaar. En wel zinvol als we ons daar op blijven toeleggen. Laat men aan die vruchten de boom toch blijven kennen! Piet Steenkamp vertelde in 1998, jaren na zijn geweldige werk en inzet, hoe hij in tijden van polarisatie en onrust in het land het CDA bouwde. Hij ging naar de mensen toe. “Duizend spreekbeurten heb ik gehouden, mijn vrouw hield ze bij. Nou ja, 980, zoiets zal het wel zijn geweest. Ik was avond aan avond weg. In het land was er wel die sense of urgency. Men voelde dat wij verzwolgen zouden worden als we de polarisatie niet konden weerstaan. Ik bleef maar met mijn Tien Geboden komen: ‘jongens daar komt Mozes weer aangesjouwd’.” Net zoals Steenkamp en Mozes hebben wij ook vandaag een boodschap. Die brengen we ‘de vrees voorbij’, omat vrees de slechtste raadgever is en blijft. Alles pleit ervoor dat wij juist nu weer Piet Steenkamp als raadgever en inspirator de voorrang geven.