Dagbesteding jonge V&V-ers Genoeg te doen? Eindrapport
Een onderzoek in opdracht van de Nederlandse Zorgautoriteit drs. M.C. Diepenhorst, drs. E.P. Poortvliet Projectnummer: C10070 Zoetermeer, 1 mei 2013
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. 2
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting 1
2
3
4
5
Inleiding
11
1.1
Aanleiding
11
1.2
Context en probleemstelling
11
1.3
Onderzoeksvragen
13
1.4
Onderzoeksaanpak en verantwoording
15
1.5
Leeswijzer
16
Aanbod en gebruik
17
2.1
Aandoeningen in de groep jonge V&V-ers
17
2.2
Aantal jonge V&V-ers in V&V-instellingen
18
2.3
Afbakening tussen dagbesteding en welzijnsactiviteiten
21
2.4
Aard van de dagbesteding
23
2.5
Aard van de behoefte aan soort dagbesteding
27
2.6
Omvang gebruik, dagdelen per week en groepsgroottes
29
Discrepantie tussen vraag en aanbod
33
3.1
Groepen jonge V&V-ers met een beperkte discrepantie
33
3.2
Groepen jonge V&V-ers met grotere kans op discrepanties
33
3.3
Oorzaken van discrepantie tussen vraag en aanbod
35
3.4
Oplossingsrichtingen
37
Conclusies en aanbevelingen
47
4.1
Conclusies
47
4.2
Aanbevelingen
51
Bijlage 1 Steekproeftrekking
53
3
4
Managementsamenvatting 1. Aanleiding In de Kerngroep ZZP-onderhoud is een knelpunt gesignaleerd in de dagbesteding voor jonge cliënten (onder de 65 jaar) in de V&V-sector. Het signaal gaat over cliënten die onvoldoende dagbesteding krijgen.
2. Probleem- en vraagstelling onderzoek Om zicht te krijgen op de aard en omvang van het gesignaleerde knelpunt en naar mogelijke oplossingsrichtingen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit Panteia opdracht gegeven voor dit onderzoek. Samengevat richt het zich op de volgende aspecten: Het aanbod/gebruik van dagbesteding voor cliënten met een ZZP VV jonger dan 65 De vraag/behoefte van deze cliënten aan dagbesteding in relatie tot het aanbod De omvang van de discrepantie tussen het aanbod en de vraag Oorzaken en achtergronden van deze discrepantie Mogelijke oplossingen Consequenties van oplossingen
3. Aanpak Het onderzoek startte met interviews met het College voor zorgverzekeringen (CVZ), het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), Zorgverzekeraars Nederland, Actiz en LOC Zeggenschap in de zorg. Vervolgens zijn 126 instellingen die woonzorg leveren aan jonge V&V-ers benaderd voor deelname aan het onderzoek. Van 56 instellingen kwam een respons, waarvan vijftien niet verder mee hebben gedaan aan het onderzoek omdat zij relatief weinig (minder dan 5%) jonge V&V-ers hebben en geen knelpunten ervaren met de dagbesteding voor deze doelgroep. Van 41 is een uitgebreide respons verkregen op een schriftelijke enquête. Diepte-interviews zijn afgenomen bij vijftien managers dagbesteding. Met 38 cliënten op tien locaties zijn interviews gehouden over de geboden dagbesteding en de mate waarin deze aansluit op hun behoefte en wensen. In de analyse lag de focus op de aard en omvang van de gesignaleerde knelpunten, de oorzaken/achtergronden hiervan en mogelijke oplossingen. Deze oplossingsrichtingen zijn in een notitie ter reactie voorgelegd aan CVZ, CIZ, ZN, Actiz en LOC. De conceptrapportage is vervolgens besproken met NZa en de Kerngroep ZZP-onderhoud. 4. Vraag en aanbod De doelgroep jonge V&V-ers De doelgroep jonge V&V-ers heeft een indicatie voor woonzorg op basis van een ZZP VV en een leeftijd van 65 jaar of jonger. Deze groep cliënten heeft een breed scala aan aandoeningen. Onder de jonge V&V-ers zijn bijvoorbeeld cliënten van eind 20 met multiple sclerose (MS) of niet aangeboren hersenletsel (NAH), cliënten die jongdementerend zijn in de leeftijd van 30 tot 40 jaar en cliënten die vanwege verslavingsproblematiek of combinaties van somatische en cognitieve problematiek tussen hun 50 ste en 60 ste zorgafhankelijk zijn. De mate waarin de jonge V&V-er beperkt is loopt ook zeer uiteen.
5
Aantal locaties met jonge V&V-ers Onder de V&V instellingen zijn 909 locaties die aan 5.658 jonge V&V-ers woonzorg bieden. Het zwaartepunt van deze groep (in aantallen) ligt bij ZZP VV7 en ZZP VV9. Verder heeft tweederde (65%) van deze 909 instellingen 0 tot 5% jonge V&V-ers in woonzorg. Een derde heeft meer dan 5% V&V-ers. Bij deze laatste categorie woont 80% van de jonge V&Vers. Dagbesteding in de opbouw van de ZZP’s In de opbouw van de uren van het ZZP is rekening gehouden met een percentage cliënten dat gebruik maakt van dagbesteding. Het uitgangspunt bij de opbouw in de V&V sector was dat deze percentages over de verschillende ZZP’s tussen de 3% en 37% liggen. Deze percentages liggen lager dan de percentages in de GGZ en LG sector. In de LG sector liggen de percentages tussen de 44% en 81% en in de GGZ tussen de 29% en 40%. Aard van de behoefte aan dagbesteding De groep jonge V&V-ers heeft behoefte aan een andersoortige dagbesteding dan ouderen. Deze behoefte ligt meer op het gebied van interactie, reflectie en één op één activiteiten. Het gaat om activiteiten die zin geven en niet alleen gericht zijn op vermaak. Vaker heeft de jonge V&V-er behoefte aan activiteiten buiten de instelling. Daarnaast hebben zij vaak een grotere variatie aan interessegebieden, waardoor een breder aanbod aan activiteiten nodig is. Tot slot heeft de jonge V&V-er behoefte aan aansluiting bij leeftijdsgenoten. Omvang van de behoefte aan dagbesteding Jongere V&V-ers hebben behoefte aan meer uren dagbesteding dan ouderen. Ook hebben zij meer behoefte aan activiteiten die alleen met een beperkt aantal deelnemers kunnen plaatsvinden. Om aan de behoefte te kunnen voldoen zijn daardoor meer uren activiteitenbegeleiding per jongere nodig. Aanbod dagbesteding en welzijn Het aanbod komt grotendeels overeen met het dat voor de oudere V&V-er. Verschillen liggen in het tempo en de mate van uitdaging (zowel fysiek als cognitief). Het dagbestedingaanbod voor de jongere V&V-er bestaat uit de volgende categorieën activiteiten: a. Activiteiten gericht op behoud van sociale vaardigheden; b. Activiteiten gericht op behoud van ADL en zelfredzaamheid; c. Activiteiten gericht op behoud van cognitieve vaardigheden; d. Activiteiten gericht op communicatie; e. Activiteiten gericht op acceptatie; f. Arbeidsmatige of arbeidsgerichte activiteiten; g. Activiteiten gericht op recreatie en ontspanning. Gebruik van dagbesteding en welzijn Van de locaties die dagbestedingactiviteiten bieden aan jonge V&V-ers, blijkt dat 70% van de jonge V&V-ers hier gebruik van maken. Het gaat hierbij zowel om welzijnsactiviteiten als activiteiten voor het behoud van functioneren. Jonge V&V-ers maken gemiddeld 5,6 dagdelen per week (met een spreiding van één tot negen dagdelen) gebruik van dagbesteding. De groepsgrootte is gemiddeld zeven cliënten per begeleider. De kleinste groepsgrootte is twee cliënten per begeleider. De meeste aanbieders noemen een groepsgrootte van vijf tot acht cliënten.
6
5. Knelpunten Discrepanties tussen behoefte en aanbod Op basis van dit onderzoek is een globale schatting gemaakt van de discrepantie tussen behoefte aan en aanbod van dagbesteding. De conclusie is dat bij tweederde van de instellingen met jonge V&V-ers nauwelijks knelpunten zijn. Hier wonen enkele jongeren (minder dan 5%). Wel is bij deze categorie de kans groter dat jongeren aansluiting missen bij leeftijdsgenoten. Bij een derde deel van de instellingen neemt de kans op discrepantie tussen vraag en aanbod toe. Bij deze instellingen vormen jonge V&V-ers 5% van de totale populatie en tegelijkertijd woont bij deze instellingen ook veruit het grootste deel van de totale groep jonge V&V-ers (ruim 80%). Knelpunten kunnen ontstaan doordat zij een groter en andersoortig aanbod vragen dan ouderen; budgetten zijn dan krap of ontoereikend. De mate waarin dit knelpunt gesignaleerd wordt, verschilt tussen aanbieders en cliënten. Een deel van deze aanbieders (41%) is in staat om deze knelpunten op te lossen en om te voorzien in de behoefte van de jonge V&V-ers. De overige 59% geeft aan niet, of niet altijd, tegemoet te kunnen komen aan de vraag. Zij doen concessies aan bijvoorbeeld de keuzemogelijkheden in het aanbod. Het grootste deel van de cliënten geeft aan tevreden te zijn met de daginvulling. Zij maken hierbij geen onderscheid tussen dagbesteding en welzijnsactiviteiten. Bij het deel dat wel knelpunten ervaart, is bij vijf van de 38 cliënten duidelijk sprake van een tekort aan dagbesteding. Gesignaleerde knelpunten De gesignaleerde knelpunten bestaan uit de volgende categorieën: 1.
De aanbieder kan niet voldoen aan de behoefte van cliënten om met leeftijdsgenoten contact te hebben. In totaal 1.960 cliënten wonen op een locatie met minder dan vijf cliënten (gemiddeld drie). Dit betekent dat voor 34% van de cliënten de aanbieder zelf niet de populatie in huis heeft om gelijkgestemden bij elkaar te brengen.
2.
De aandoening en interesses van jonge V&V-ers vragen om specifieke competenties. De inschatting is dat de omvang in absolute aantallen cliënten voor dit knelpunt klein is, zeker als het specifiek om dagbesteding gaat. Aanbieders met enkele cliënten hebben vaker aangegeven dat deze groep hun weg wel vindt binnen het brede (vooral welzijn) aanbod van de instelling.
3.
De grotere en andere behoefte aan dagbesteding van de jonge V&V-ers legt druk op het beschikbare budget. In totaal 73% van de locaties die meer dan 5% jonge V&V-ers in hun populatie hebben heeft aangegeven een financieel knelpunt te ervaren. Zoals al eerder vermeld is een deel van de instellingen (41%) in staat om alsnog te voorzien in de behoefte van de jonge V&V-er aan dagbesteding, bij de rest (59%) is dit niet altijd mogelijk.
7
6. Oplossingsrichtingen Om de eerder genoemde knelpunten het hoofd te bieden, zijn met dit onderzoek oplossingsrichtingen in kaart gebracht. Deze bestaan uit twee categorieën: A.
Ten eerste oplossingsrichtingen waarbij geen aanpassingen nodig zijn in regelgeving en beleidsvoering. Het zijn oplossingsrichtingen die aanbieders nu al inzetten en waar andere aanbieders mogelijk ideeën of voorbeelden aan kunnen ontlenen.
B.
De tweede categorie vraagt om een verandering in regelgeving en beleidsvoering, zoals aanpassingen in indicering en financiering.
A.1
Individuele benadering
Met een individuele benadering kan de instelling beter tegemoet komen aan de wensen van de jonge V&V-er. Bij het invullen bekijkt de zorgaanbieder waar de interesses liggen en hoe deze activiteiten een welzijns- of therapeutische doelstelling kunnen dienen. Instellingen zorgen voor aansluiting met gelijkgestemden, bijvoorbeeld door de jonge intramuraal wonende V&V-er voor een deel van het programma te laten aansluiten bij jonge cliënten die nog thuis wonen en naar extramurale dagbesteding komen. Ook zorgen instellingen met zowel een LG als V&V toelating dat jonge V&V-ers kunnen deelnemen aan het dagbestedingaanbod dat voor de LG cliënten is ingericht. A.2
Aanboren van externe bronnen voor middelen
Aanbieders kunnen gebruik van bronnen buiten de AWBZ, bijvoorbeeld door de inzet van vrijwilligers, familie en vrienden. Extra financiële middelen kunnen verkregen worden door sponsoring of fondsenwerving of door het vragen van een eigen bijdrage voor welzijnsactiviteiten, die aanvullend zijn op het vrij toegankelijke welzijnsaanbod. B.1
Clustering van doelgroepen
Het clusteren van doelgroepen zorgt ervoor dat cliënten aansluiting vinden bij gelijkgestemden. Daarnaast kunnen aanbieders door clustering het activiteitenaanbod beter afstemmen op de behoefte van de doelgroep. Door clustering kunnen medewerkers specifieke competenties ontwikkelen. Voor cliënten die kiezen voor een aanbieder vanwege de nabijheid van familie is clustering geen oplossingrichting. Clustering betekent meestal dat zij verder weg van hun familie moeten wonen, terwijl familie ook vaak een aandeel in de daginvulling heeft. Clusteren legt extra druk op het budget. We gaan hier nu verder in op dit knelpunt.. B.2
Individueel toestaan van ZZP uit andere sector
Het komt voor dat een cliënt een ZZP dagbesteding heeft uit een andere sector maar dat deze wordt omgezet naar een ZZP VV zonder bijbehorend dagbestedingbudget. Zorgkantoren zouden op individueel niveau kunnen afspreken dat de aanbieder het tarief van de dagbesteding volgens het ZZP van de andere sector mogen declareren. Dit kan door bij toewijzing van een cliënt met een sectorvreemd ZZP afspraken te maken over de voorwaarden waaraan de zorg moet voldoen. Om in de herschikkingronde voor herverdeling van pakketten in aanmerking te komen, zou de zorg hier ook na toewijzing op beoordeeld moeten worden. Dit vraagt om een individuele benadering in de zorgtoewijzing aan een cliënt die een indicatie heeft voor dagbesteding en zijn zorg wil afnemen in een V&V instelling. Voor het volgend inkoopjaar kunnen zorgkantoren LG en/of GGZ-pakketten inkopen bij aanbieders die zorg leveren aan een (substantieel) aantal cliënten bij wie het
8
ZZP is omgezet in LG of GGZ. Het ZZP van de cliënt kan dan weer teruggezet worden naar het geïnitieerde ZZP. B.3
Toestaan van een specifieke toeslag voor de doelgroep
Een andere oplossingsrichting om knelpunten in het budget tegen te gaan, is een toeslag voor de doelgroep toe te kennen. Nadeel hiervan is dat het beschikbaar stellen van meer budget een prijsopdrijvend effect kan hebben. Ook zijn uitzonderingen (waaronder jonge V&V-ers) nu al in het ZZP verweven. Het draagvlak voor deze oplossingsrichting onder de eerder genoemde koepels is niet groot. Meerdere koepels zijn geen voorstander van een keurmerk of verdere uitzonderingen binnen de financieringssystematiek. B.4
Afzien van een deel van de korting op NZa tarieven bij inkoop
Een ander mogelijkheid is het aanpassen van de korting op de inkooptarieven voor instellingen waarbij de zorg geclusterd is en waar het percentage jonge V&V-ers relatief groot is. Nu wordt in de tariefafspraken met aanbieders een korting toegepast op de NZa tarieven. Een onevenredig aantal jongeren zou dan moeten leiden tot een lager kortingspercentage.
7. Aanbevelingen De aanbevelingen aan de kerngroep ZZP-onderhoud zijn: 1 Zorg dat aanbieders beter zicht hebben op de mogelijkheden binnen de huidige regelgeving. 2 Zorg voor een duidelijkere communicatie over het onderscheid tussen welzijn en dagbesteding in samenhang met de regelgeving. 3 Maak een handleiding die zorgaanbieders en cliëntenraden ondersteunt om dagbesteding voor jonge V&V-ers vorm te geven. Actiz, LOC en ZN zouden deze handleiding kunnen opstellen. 4 Zorg ervoor dat aanbieders die vergelijkbare zorg bieden als LG instellingen aan cliënten met een vergelijkbare zorgzwaarte, ook vergelijkbare tarieven krijgen. Dit kan: Door bij een volgend inkoopjaar LG en/of GGZ-pakketten in te kopen bij aanbieders die zorg leveren aan cliënten bij wie het ZZP is omgezet in LG of GGZ. Voorwaarde is dat deze aanbieders de zorg kunnen leveren die onder deze pakketten valt. Als het ZZP bij toewijzing is omgezet dan kan dit weer teruggezet worden naar het geïndiceerde ZZP. Door in de herschikkingronde een ingekocht ZZPVV pakket te vervangen door een LG of GGZ pakket. Voorwaarde is dat bij toewijzing van de cliënt al afspraken gemaakt worden tussen zorgkantoor en aanbieder. Daarbij zou het zorgkantoor na toewijzing moeten beoordelen of de zorg voldoet aan de eisen om voor herschikking in aanmerking te komen. Door middelen tussen V&V aanbieders met een cliëntenpopulatie met een grote vraag naar dagbesteding en V&V aanbieders met een cliëntenpopulatie met een kleine vraag naar dagbesteding evenredig te verdelen. 5 Houd bij toekomstige veranderingen van de tariefsystematiek rekening met de andersoortige behoefte aan dagbesteding van deze subpopulatie binnen de V&V.
9
10
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
De Kerngroep ZZP-onderhoud1 overlegt periodiek over de werking van de ZZP-systematiek in de praktijk. LOC Zeggenschap in Zorg (de landelijke organisatie van cliëntenraden) heeft in deze werkgroep een knelpunt aangedragen over de dagbesteding van cliënten die verblijven in de V&V-sector. Deze organisatie heeft vooral van jonge V&V-ers2 signalen gekregen dat zij een te lege dag hebben. Naar aanleiding van deze signalen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek laten doen naar de aard en omvang van deze knelpunten en naar mogelijke oplossingsrichtingen.
1.2
Context en probleemstelling
Dagbesteding apart of integraal onderdeel van verblijfszorg Cliënten die verblijven in een AWBZ-instelling kunnen, naast hun Zorgzwaartepakket (ZZP), geïndiceerd zijn voor dagbesteding. Dit hangt echter af van de dominante grondslag waarmee zij zijn geïndiceerd. In de (reguliere) gehandicaptenzorg (GHZ) en geestelijke gezondheidzorg (GGZ) wordt bij een indicatie voor verblijf tevens bezien of de cliënt is aangewezen op dagbesteding. De indicatie die wordt afgegeven is dan een ZZP inclusief of exclusief dagbesteding. Dit geldt echter niet voor cliënten die, op basis van een dominante grondslag somatiek of psychogeriatrie, een ZZP uit de V&V-reeks krijgen3. Voor deze groep wordt de dagbestedingscomponent als een integraal onderdeel van de verblijfszorg gezien. Voor deze doelgroep is de dagbesteding moeilijk te onderscheiden van de gebruikelijke dagstructurering vanuit de zorginstelling en van welzijnsactiviteiten. Omdat deze welzijnsactiviteiten integraal onderdeel zijn van het ZZP wordt er voor cliënten in de V&V dus geen extra dagbesteding geïndiceerd. Dagbesteding en welzijnsactiviteiten in de AWBZ In de AWBZ wordt een afbakening gehanteerd tussen dagbesteding enerzijds en welzijnsactiviteiten anderzijds. De Indicatiewijzer van het CIZ stelt dat dagbesteding tot doel heeft de cliënt zinvolle en structurele tijdsbesteding te bieden. Het aangeboden dagprogramma kan dienen om aangepaste vormen van arbeid of school te vervangen, of te zorgen voor behoud van zelfredzaamheid en cognitieve vaardigheden en ter voorkoming of regulering van gedragsproblemen. De dagactiviteiten dienen programmatisch/methodisch te zijn en te zorgen voor zingeving. Activiteiten zijn toegespitst op de vermogens van de cliënt. Welzijnsactiviteiten daarentegen dienen ter ontspanning. Het gaat hier om activiteiten zoals kaarten, schilderen, bewegen, uitstapjes of een filmavond. Deze activiteiten vallen niet onder dagbesteding.
1 2
3
De kerngroep bestaat uit cliëntenorganisaties, brancheverenigingen, zorgverzekeraars, CVZ en CIZ. Onder jonge V&V-ers verstaan we voor dit onderzoek cliënten onder de 65 jaar met zorglevering op basis van een ZZP VV indicatie. Overigens geldt ook voor cliënten met een ZZP op basis van de grondslag VG met daarbij de verbijzondering LVG of SGLVG, dat zij niet apart worden geïndiceerd voor dagbesteding. Bij hen is de behandelcomponent van hun zorg geïntegreerd met de dagbestedingcomponent.
11
In de volgende alinea’s gaan we nader in op de groep cliënten met een ZZP VV en de verschillen binnen deze groep in de behoefte aan dagbesteding. Behoefte aan dagbesteding van jongere V&V-ers De V&V-sector richt zich van oudsher een sector op ouderen en chronisch zieken. Het overgrote deel (96%) 1 van de cliënten in deze doelgroep is ouder dan 65 jaar. Voor een groot deel van de oudere cliënten in deze doelgroep zal de dagstructurering die geboden wordt vanuit de woonvoorziening en de aangeboden welzijnsactiviteiten voldoende zijn om te komen tot een adequate daginvulling. Op basis van dit uitgangspunt maakt dagbesteding in de V&V-sector integraal onderdeel uit van het ZZP. In de V&V verblijven echter ook cliënten met een leeftijd onder de 65 jaar. Deze jongere groep kan een andere behoefte hebben aan dagbesteding en ook andere eisen stellen aan de inhoud van de dagbesteding dan oudere cliënten. Zo zijn jongere cliënten vaak fysiek sterker, en hebben daarom ook fysiek meer uitdaging nodig. Minder mogelijkheden voor individueel dagbestedingaanbod in V&V Het feit dat dagbesteding voor deze groep niet apart wordt geïndiceerd werkt mogelijk belemmerend voor jonge V&V-ers om deel te nemen aan zinvolle dagbesteding. In de V&V maakt, zoals gezegd, dagbesteding een integraal onderdeel uit van het ZZP en dus van het beschikbare budget. Het uitgangspunt is daarbij dat niet iedere cliënt dagbesteding af zal nemen. Het beschikbare budget voor dagbesteding vanuit de ZZP financiering is daarom onvoldoende om voor iedere cliënt dagbesteding aan te bieden, maar zou op het totaal aantal cliënten aan wie de instelling zorg biedt voldoende moeten zijn. Deze systematiek kan tot verschillende knelpunten leiden voor zowel de instelling die verblijfzorg aan cliënten levert, als de jongere cliënt in de V&V: Knelpunten voor de instelling Dat er wordt uitgegaan van een integraal pakket zal het voor de V&V-instelling lastiger maken om dagbesteding aan te bieden voor de jongere en actievere doelgroep. Een cliënt die dagbesteding ontvangt legt immers een relatief grote druk op het budget. Omdat in de tarieven rekening is gehouden met een beperkt percentage cliënten dat gebruik maakt van dagbesteding 2, kunnen er sneller knelpunten optreden bij instellingen die aan relatief veel cliënten onder de 65 jaar zorg leveren. Knelpunten voor de cliënt Voor de jongere cliënt die in een V&V-instelling verblijft, betekent het feit dat er wordt uitgegaan van een integraal verblijfspakket voor een doelgroep die veelal ouder is dan 65, dat het reguliere dagbestedingaanbod mogelijk niet zal aansluiten. Daarbij kan sprake zijn van ongelijkheid in de aangeboden dagbesteding tussen cliënten in dezelfde instelling, met dezelfde aandoening maar een verschillende dominante grondslag. Bijvoorbeeld: indien een cliënt met NAH op basis van een ZZP LG woonzorg met dagbesteding geïndiceerd krijgt, is er budget specifiek voor dagbesteding beschikbaar. De instelling kan zeven dagdelen dagbesteding verzilveren, en de cliënt kan er eventueel voor kiezen deze dagbesteding op een andere locatie af te nemen (indien de verblijfslocatie geen passende dagbesteding biedt). Indien een andere cliënt met NAH echter op basis van grond1 2
Offerte verzoek Bijlage A: CIZ analyse cliëntgroep jonge V&V-ers. Dit percentage varieert per ZZP.
12
slag VV een ZZP krijgt toegewezen vervalt deze mogelijkheid. Eenzelfde ongelijkheid kan bestaan voor cliënten met het syndroom van Korsakov die, afhankelijk van de aard en ernst van de problematiek, geïndiceerd kunnen worden op basis van een dominante grondslag psychiatrie (sector GGZ), psychogeriatrie (sector V&V) of somatiek (sector LG).
1.3
Onderzoeksvragen
Focus van het onderzoek De vraag is nu wat de aard en omvang is van de knelpunten die zich in de praktijk voordoen en wat mogelijke oplossingen zijn. Om zicht te krijgen op mogelijke oplossingen is het van belang ook te kijken naar de achtergrond en oorzaken van de knelpunten. Hiermee kunnen we vervolgens uitspraken doen over wenselijkheid en haalbaarheid van de oplossingen. Mogelijke consequenties van oplossingen brengen we eveneens in kaart. Samengevat richt het onderzoek zich op de volgende aspecten: 1.
Het aanbod/gebruik van dagbesteding voor cliënten met een ZZP VV jonger dan 65
2.
De vraag/behoefte van deze cliënten aan dagbesteding in relatie tot het aanbod
3.
De omvang van de discrepantie tussen het aanbod en de vraag
4.
Oorzaken/achtergronden van deze discrepantie
5.
Mogelijke oplossingen
6.
Consequenties van oplossingen
Onderzoeksvragen Bovengenoemde aspecten hebben we als volgt uitgewerkt in onderzoeksvragen: Aanbod en gebruik 1 Wat is de aard en omvang van het aanbod aan dagbesteding voor de cliënten onder 65 met een ZZP VV: Welke vormen van dagbesteding ontvangen jongere V&V-ers met een ZZP indicatie (arbeidsmatig, training / behoud van functioneren) binnen en buiten de instelling? Wat is het doel van de dagbesteding (zingeving, ontwikkeling, sociaal, recreatief)? Uit welke componenten bestaat de dagbesteding en zijn deze componenten af te bakenen van welzijnsactiviteiten? Hoeveel dagdelen per week worden deze vormen van dagbesteding per cliënt afgenomen? In welke groepsgroottes ontvangen de cliënten de verschillende vormen van dagbesteding? Wat is de minimale en maximale omvang van deze groepen? Vraag/behoefte vanuit cliënten 2 Wat is de behoefte aan dagbesteding van cliënten met een ZZP VV jonger dan 65? (welke vormen, welk doel, aantal dagdelen, voorkeur voor binnen/buiten de instelling?) 3 Op welke punten is deze dagbesteding af te bakenen van welzijnsactiviteiten? 4 In hoeverre ervaren cliënten dat het dagbestedingaanbod dat hen geboden wordt aan hun behoefte voldoet, en indien niet, waar ligt dit aan (inhoud, doel, locatie, omvang)?
13
Analyse van de omvang van de discrepantie tussen vraag en aanbod 5 Hoe groot is de groep cliënten jonger dan 65 binnen de diverse V&V-instellingen (aantal instellingen met minder dan 5% jongere cliënten; met 5-10% jongere cliënten, etc)? 6 Wat is de omvang van de discrepantie tussen het aanbod vanuit de instellingen en de vraag van de cliënten: Welk deel van de cliënten met een ZZP VV die jonger zijn dan 65 ervaart dat het dagbestedingaanbod voldoet, en welk deel ervaart een discrepantie tussen vraag en aanbod? Wat is naar schatting de relatieve en absolute omvang van deze groepen? Wat zijn de kenmerken van de cliëntgroep (aandoening, leeftijd, ZZP) die deze discrepantie ervaart? Oorzaken van discrepantie tussen vraag en aanbod 7 Hoe komt het dat voor sommige cliënten het dagbestedingaanbod niet passend is: Zijn de tarieven (on)toereikend? Zo ja, bij welke ZZP’s? Zijn er bepaalde ZZP’s waar de discrepantie tussen vraag en aanbod vooral een probleem is? Is er een relatie tussen het aandeel cliënten jonger 65 binnen een instelling en de discrepantie tussen vraag en aanbod? Zijn er bijvoorbeeld meer knelpunten bij instellingen met een relatief grote groep jongere cliënten, of juist bij instellingen met een kleinere groep jonge cliënten? Hoe is dit te verklaren? Zijn er andere oorzaken (bijvoorbeeld: geen aanbod op de locatie/in de nabijheid aanwezig, instelling heeft geen onvoldoende zicht op behoefte/mogelijkheden van clienten, instelling kan niet combineren omdat deze alleen een V&V-toelating heeft, etcetera)? Mogelijke oplossingen 8 Welke oplossingen hebben instellingen zelf bedacht om passende dagbesteding te organiseren voor cliënten onder de 65? Zouden deze oplossingen breder ingezet kunnen worden, wat zijn hierbij de voorwaarden (in kenmerken van de instelling, locatie/aard van de dagbesteding, cliëntenpopulatie)? 9 In hoeverre zou een aparte indicatie voor dagbesteding voor de ZZP VV cliënten een oplossing zijn? Zou dat dan voor de hele cliëntgroep moeten gelden of alleen voor de groep <65? Zou er in dat geval ook een deel van het reguliere tarief afgehaald moeten/kunnen worden, en zo ja, welk deel? 10 In hoeverre zou het aanpassen van de tariefstructuur van de verschillende ZZP’s een oplossing zijn? Consequenties van oplossingen 11 Wat zijn de consequenties van de voorgestelde oplossingsrichtingen? 12 In het geval van een aparte indicatie, welk deel van de groep onder (en boven) de 65 zou naar verwachting daadwerkelijk deze indicatie krijgen? 13 Wat zijn de juridische mogelijkheden om in de beleidsregels een onderscheid te maken tussen de groep ouder en jonger dan 65 jaar? 14 Wat zijn financiële consequenties van de oplossingsrichtingen? 15 Wat betekenen de oplossingsrichtingen voor uitvoerende partijen (CIZ, zorgkantoren)? 16 Wat betekenen de oplossingsrichtingen voor de zorgaanbieders: (hoe) zouden zij de dagbesteding, anders dan nu, organiseren indien een deel van hun cliëntgroep voor dagbesteding zou zijn geïndiceerd? 17 Wat betekenen de oplossingsrichtingen voor de kwaliteit van de dagbesteding?
14
18 Wat betekenen de oplossingsrichtingen voor jongere en oudere cliënten, bv. voor de mogelijkheden om de dagbesteding (binnen of buiten de instelling) af te nemen? 19 Gezien de consequenties: wat is de haalbaarheid en wenselijkheid van de verschillende oplossingsrichtingen?
1.4
Onderzoeksaanpak en verantwoording
Voorbereiding Om inzicht te krijgen in ondervonden en verwachte knelpunten en oplossingrichtingen en overeenstemming te krijgen over de afbakening tussen dagbesteding, welzijn en dagstructurering voor jonge V&V-ers, is gestart met interviews met CVZ, CIZ, ZN, Actiz en LOC. Kwantitatieve inventarisatie bij zorgaanbieders Vervolgens zijn instellingen die woonzorg leveren aan jonge V&V-ers benaderd voor deelname aan het onderzoek. Bij de selectie is rekening gehouden met een goede verdeling tussen instellingen die aan relatief veel en relatief weinig jonge V&V-ers woonzorg bieden1 en instellingen die wel of/geen LG toelating hebben. Aan 126 instellingen is gevraagd om informatie op te leveren. Van 41 instellingen hebben we een reactie ontvangen over: het percentage V&V-ers onder de 65 dat gebruikt maakt van dagbesteding (volgens de geldende definities) op interne of externe locatie ten opzichte van het totaal aantal jongere V&V-ers 2 overige (welzijns)activiteiten die beschikbaar zijn voor deze doelgroep de ZZP’s van de cliënten met dagbesteding het aantal dagdelen dat de jongere V&V-ers gebruik maken van dagbesteding de vormen van de dagbesteding het doel van de dagbesteding de componenten van de dagbesteding de groepsgrootte van deze dagbesteding de behoefte aan dagbesteding van deze jonge V&V-ers ervaren knelpunten3. De non-responders zijn nog tweemaal op twee verschillende dagen nagebeld. De aanbieders die daarmee bereikt zijn hebben we gevraagd alsnog de vragenlijst in te vullen. 15 locaties hebben dat ze slechts enkele jongeren hebben en geen problemen ervaren met het invullen van de activiteiten. Kwalitatieve inventarisatie bij zorgaanbieders Diepte interviews over de dagbesteding voor jonge V&V-ers zijn gehouden met managers dagbesteding of activiteitenbegeleiders van 15 verschillende aanbieders. In deze interviews richtten wij ons op ondervonden knelpunten in de aansluiting van het aanbod op de behoefte van jonge V&V-ers. Daarnaast is ingegaan op mogelijke oplossingsrichtingen en consequenties van oplossingen.
1 2
3
Zie bijlage 1 voor uitleg. Voor beantwoording van deze eerste vraag zal de manager dagbesteding mogelijk gegevens op moeten vragen bij de manager woonzorg. Op deze laatste punten (behoefte en knelpunten) volgt in de kwalitatieve onderzoeksfase een verdieping.
15
Interviews met cliënten Met 38 cliënten op tien locaties zijn interviews gehouden over de geboden dagbesteding en de mate waarin deze aansluit op hun behoefte en wensen. Van deze 38 cliënten wonen tien cliënten bij een niet gespecialiseerde instelling. Er is gesproken met: Vier cliënten die jong dementerend zijn, in de leeftijd van 57 tot 65 jaar. Vijf cliënten met een CVA, in de leeftijd van 23 tot 59 jaar. Tien cliënten met somatische problematiek, in de leeftijd van 21 tot 56 jaar. Drie cliënten die vanwege verslavingsgedrag somatische problematiek hebben opgelopen (HIV, hepatitis), of beland zijn in complexe problematiek (schulden, dakloos, diefstal). De cliënten hebben een leeftijd van 42 tot 56 jaar. Zeven cliënten met Korsakov problematiek, in de leeftijd van 47 tot 65 jaar. Drie cliënten met cognitieve problematiek na een ongeval, in de leeftijd van 48 tot 61 jaar. Eén cliënt van 45 jaar met een halfzijdige verlamming door een hersentumor Vijf cliënten met psychiatrische problematiek, in de leeftijd van 53 tot 61 jaar (bij deze cliënten was het ZZP GGZ omgezet naar een V&V). Integrale analyse De kwantitatieve en kwalitatieve data zijn geanalyseerd. De focus lag op de aard en omvang van de gesignaleerde knelpunten, de oorzaken/achtergronden hiervan en mogelijke oplossingen. Deze oplossingsrichtingen komen van de verschillende geïnterviewde landelijke partijen, zorgaanbieders en de onderzoekers. Deze oplossingsrichtingen zijn in een notitie voorgelegd aan CVZ, CIZ, ZN, Actiz en LOC. Telefonisch is ingegaan op de haalbaarheid en wenselijkheid. Aan de orde kwamen uitvoeringstechnische, juridische en financiële consequenties van oplossingsrichtingen en gevolgen voor cliënten, aanbieders, zorgkantoren en de partijen zelf.
1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 gaan we eerst in op de omvang van het aantal jonge V&V-ers in V&V instellingen, de aandoening van deze cliënten en hun behoefte aan dagbesteding. In hoofdstuk 3 behandelen we de discrepantie tussen de behoefte aan dagbesteding bij de jonge V&V-ers en het aanbod binnen V&V-instellingen. Tot slot worden oplossingsmogelijkheden beschreven. In hoofdstuk 4 komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
16
2
Aanbod en gebruik
2.1
Aandoeningen in de groep jonge V&V-ers
De hieronder beschreven cliënten hebben een indicatie voor woonzorg op basis van een ZZP VV en een leeftijd van 65 jaar of jonger. Dit is de groep die we in deze rapportage aanduiden met “jonge V&V-ers”. De groep jonge V&V-ers heeft een breed scala aan aandoeningen. Er zijn cliënten bij van jonge leeftijd, bijvoorbeeld van eind 20 met multiple sclerose (MS) of niet aangeboren hersenletsel (NAH), cliënten die jongdementerend zijn met een leeftijd van 30 of 40 jaar en cliënten die vanwege verslavingsproblematiek of combinaties van somatische en cognitieve problematiek tussen hun 50ste en 60ste al volledig zorgafhankelijk zijn. Ook zijn er cliënten die door een combinatie van somatische problematiek en zintuiglijke beperking bij een V&V aanbieder verblijven. Daarnaast kan de mate waarin de jonge V&V-er beperkt is ook zeer uiteen lopen. In de interviews komt een voorbeeld naar voren van een man van midden 30 die na een ongeval ernstig hersenletsel heeft opgelopen en daardoor cognitief zeer ernstig is aangedaan. Met deze man was het zeer moeilijk contact te krijgen, en daardoor is het voor de aanbieder die niet gespecialiseerd was, ook lastig om een passende daginvulling te bieden. De doelgroep van jonge V&V-ers is aan de hand van de resultaten uit de interviews en vragenlijsten onder te verdelen in de volgende categorieën: 6
Cliënten met vooral cognitieve problematiek.
Het gaat hier om jong dementerende cliënten, cliënten met een hersenbeschadiging als gevolg van een beroerte, hartaanval of ongeval zonder veel lichamelijke problematiek, cliënten met de ziekte van Korsakov of met cognitieve problemen door verslavingsproblematiek. 7
Cliënten met vooral lichamelijke problematiek
Het gaat hier om cliënten met een progressieve aandoening zoals MS, parkinson, spierziekten of stofwisselingsziekte, maar ook reuma of ernstig COPD of cliënten die herstellend zijn van een (orthopedische) operatie. 8
Cliënten met een combinatie van lichamelijke en cognitieve problematiek
Het gaat hier om cliënten met een CVA, cliënten met niet aangeboren hersenletsel met zowel cognitieve als lichamelijke problematiek, ziekte van Huntington, stofwisselingsziekte, late gevolgen van HIV, of cliënten die een combinatie hebben van aandoeningen uit de twee bovenstaande categorieën. 9
Cliënten met een psychiatrische achtergrond
Ook cliënten met een psychiatrische of verslavingsachtergrond kunnen woonachtig zijn in een V&V instelling. Het kan hierbij gaan om cliënten die een ZZP GGZ hebben gekregen, maar kiezen voor het verpleeghuis.
17
2.2
Aantal jonge V&V-ers in V&V-instellingen
Aantal locaties met jonge V&V-ers Vanuit de gegevens van het AZR blijkt dat er op 1 september 2012 in totaal op 2.323 locaties 1 in Nederland aan 5.771 2 jonge V&V-ers met een ZZP VV zorg wordt geboden. Het gaat hierbij niet altijd om V&V instellingen, maar ook om revalidatiecentra, ziekenhuizen, RIBW of VG instellingen. Op 136 locaties wordt slechts aan 1 cliënt met een ZZP VV (zowel jonger als ouder dan 65 jaar) zorg geboden. Daarnaast zijn er 1.231 locaties die alleen V&V zorg bieden aan cliënten boven de 65 jaar. Indien we alleen naar locaties kijken die vallen onder een V&V instelling3 zijn er 909 locaties die aan 5.658 jongeren woonzorg bieden4. In totaal 62% van deze locaties levert ook zorg aan cliënten met een ZZP LG. De aanbieder kan zowel LG als V&V prestaties leveren indien deze zorg door het zorgkantoor bij de aanbieder is ingekocht. Omdat het onderzoek is gericht op jonge cliënten met een ZZP VV-indicatie in een V&Vinstelling hebben wij ons in dit onderzoek gericht op de 909 locaties met jonge V&V-ers die vallen onder een V&V instelling. In totaal heeft 65% van deze 909 locaties slechts 0-5% jonge V&V-ers in woonzorg. Wanneer we naar absolute aantallen kijken heeft 71% van de locaties 1 tot 5 cliënten onder de 65 jaar. Onderstaande figuren geven de verdeling weer van het aantal jonge V&Vers in percentages en absolute aantallen.
1 2
3 4
Op basis van AGB-AZR code. Ter referentie, door het CIZ zijn op 1-1-2012 in totaal 7.585 geldende ZZP VV indicatie afgegeven voor cliënten met een leeftijd onder de 65 jaar. Het verschil in afgegeven indicatie en geconsumeerde zorg zal afgezien van het verschil in peildatum ook veroorzaakt worden door wachtlijsten, of het besluit van de cliënten de woonzorg niet te verzilveren (Toegankelijkheid AWBZ, Research voor Beleid/Panteia 2009). Op basis van AGB-AZR codes beginnend met nummer 424 tot en met 484. AZR / College voor Zorgverzekeringen, peildatum 1-09-2012.
18
Figuur 2.1
Aantal locaties per percentagecategorie jonge V&V-ers
Percentage jonge V&V-ers op totaal aantal bewoners per locatie 700 615
Aantal instellingen
600 500 400 300 175
200 100
58 22
15
4
3
5
12
15-20%
20-25%
25-30%
30-35%
35-50%
50-100%
0 0-5%
Figuur 2.2
5-10%
10-15%
Aantal locaties per categorie absoluut aantal jonge V&V-ers
Absoluut aantal locatie Absoluut aantaljonge jongeV&V-ers V&V-ers per in een instelling 700
647
Aantal instellingen
600 500 400 300 200 110 100
47
40
24
13
6
4
4
2
3
4
5
0
0-5
5-10 10-15 15-20 20-25 25-30 30-35 35-40 40-45 45-50 50-55 55-60 60 of meer
19
Verdeling over ZZP’s Bij deze 909 V&V-locaties is gekeken naar de verdeling van de cliënten over de ZZP’s. Deze verdeling staat in de onderstaande tabel. Tabel 2.1 ZZP_
Verdeling van jonge V&V-ers over de ZZP’s waarvan zorg is toegewezen. Aantal onder 65 jaar
Aantal boven 65 jaar
Percentage jonge V&Vers
9
1700
0,5%
ZZP VV2
74
6002
1,2%
ZZP VV3
224
8589
2,6%
ZZP VV4
328
11057
3,0%
ZZP VV5
649
34142
1,9%
ZZP VV6
856
14656
5,8%
ZZP VV7
1671
8988
18,6%
ZZP VV8
755
2060
3,7%
ZZP VV9
838
7076
11,8%
ZZP VV9a
102
981
10,3%
ZZP VV9b
39
317
12,3%
ZZP VV10
113
522
21,6%
5658
96.090
5,8%
ZZP VV1
Totaal
Uit de tabel blijkt dat in ZZP VV7 en ZZP VV9 (inclusief 9a en 9b) het percentage jonge V&V-ers substantieel hoger is dan bij de andere ZZP’s. Ook in ZZP VV10 ligt het percentage hoger; het absolute aantal voor zowel de jonge als oudere V&V-er in dit ZZP ligt echter laag. Het knelpunt van een “te lege dag“ kan zich in alle ZZP’s voordoen, het onderzoek is daarom breed ingestoken1. Dagbesteding per ZZP In de opbouw van de uren van het ZZP is rekening gehouden met een percentage cliënten dat gebruik maakt van dagbesteding. Deze percentages liggen veel lager dan de percentages in de GGZ en LG sector. In de LG sector liggen de percentages tussen de 44%-81% en in de GGZ 29% en 40%. In de V&V sector liggen deze percentages tussen de 3%-37%. Het hoogste percentage zit in ZZP VV42. Ter illustratie: In ZZP VV7 gaat de opbouw van de uren er van uit dat 30% van de cliënten aanvullend op de woonzorg en welzijnsactiviteiten behoefte heeft aan dagbesteding. Indien men voor drie cliënten met een ZZP VV7 dagbesteding wil organiseren, zal de aanbieder voor de financiering van deze dagbesteding nog 7 cliënten met een ZZP VV7 dienen 1 2
Er zijn geen gesprekken gehouden over cliënten met een ZZP10. Onderbouwing aantal uren (direct en indirect cliëntgebonden) per week per zorgzwaartepakket 2013, NZa.
20
te hebben die geen behoefte hebben aan dagbesteding aanvullend op de geboden woonzorg en welzijnsactiviteiten. In onderstaande figuur zijn de percentages van gebruik van dagbesteding waarmee binnen de ZZP opbouw rekening is gehouden1, toegepast op de locaties waar jonge samen met oude V&V-ers wonen2. Uitgaande van de ZZP opbouw zou er voor 22% van alle cliënten (zowel jong als oud) budget zijn om de dagbesteding te organiseren. De grootste groep deelnemers aan dagbesteding over de gehele populatie in de V&V-instellingen waar jonge en oude V&V-ers wonen, zit volgens de ZZP opbouw in ZZP VV5 (zie figuur 2.3). Figuur 2.3
Percentage cliënten waarvoor dagbesteding geboden kan worden
ZZP1 ZZP2 ZZP3 ZZP4 ZZP5 ZZP6 ZZP7 ZZP8 ZZP9 ZZP10 geen DB
2.3
Afbakening tussen dagbesteding en welzijnsactiviteiten
In de V&V sector wordt dagbesteding als integraal onderdeel van de verblijfszorg gezien. De zinvolle structurele invulling van de dag begint al met het bieden van ondersteuning bij opstaan, aankleden, eten en koffiedrinken. Daarnaast zorgen welzijnsactiviteiten die vanuit de verblijfszorg worden gefinancierd al voldoende voor een zinvolle en structurele tijdsbesteding. Een deel van de aanbieders maakt dan ook geen afbakening tussen welzijnsactiviteiten en dagbesteding en spreekt over (dag)activiteiten verzorgd door de activiteitenbegeleider. Dit
1
2
Volgens onderbouwing aantal uren (direct en indirect cliëntgebonden) per week per zorgzwaartepakket 2013, NZa. Volgens het ARZ, op peildatum 01-09-2013.
21
sluit aan bij de keuze om dagbesteding om te slaan in het ZZP, omdat dagbesteding moeilijk te onderscheiden is van welzijnsactiviteiten. Uit Zorgzwaartepakketten sector Verpleging & Verzorging 2013, NZa De component dagbesteding bevat de functie begeleiding (BG-groep). (…). Of er sprake is van begeleiding in groepsverband wordt bepaald door het doel van de zorg. Daarbij kan het volgens de CIZ Indicatiewijzer (www.ciz.nl) gaan om: 1. Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen gedurende maximaal negen dagdelen per week of; 2. Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren gedurende maximaal negen dagdelen per week. De dagactiviteiten zoals hiervoor vermeld onder 1 en 2 moeten programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Dagbesteding houdt in, een structurele tijdbesteding met een welomschreven doel waarbij de verzekerde actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke. Conform de hiervoor gehanteerde definitie is binnen de V&V de dagbesteding vaak niet duidelijk te onderscheiden van dagstructurering en welzijn. Daarom is ervoor gekozen om geen afzonderlijke tijd voor dagbesteding op te nemen, maar deze tijd over de gehele V&V-populatie om te slaan en op te nemen in de totaaltijd van alle ZZP’s. Uit de interviews blijkt dat niet zozeer de activiteit het onderscheid tussen welzijn en dagbesteding maakt, maar het doel waarmee de activiteit wordt ingezet. Zo kan handwerken voor de ene bewoner een ontspannende activiteit zijn en voor de andere een therapeutische activiteit. Het is bijvoorbeeld een therapeutische activiteit als de bewoner door het handwerken wordt uitgedaagd een minder functionerende hand in te zetten. Met de activiteit werkt deze bewoner dan aan verbetering van het eenhandig functioneren. Bij andere aanbieders merken we dat zij wel een duidelijkere scheiding hanteren tussen welzijnactiviteiten en dagbesteding. Deze aanbieders kunnen ook beter aangeven hoeveel cliënten, aanvullend op de structuur van woonzorg en de welzijnsactiviteiten, een dagbestedingprogramma volgen. Ook geven aanbieders aan dat de activiteiten die zij bieden niet onder dagbesteding vallen. Om een inschatting te geven van de omvang van het aanbod aan dagbesteding bakenen we deze af van welzijnsactiviteiten. Hiervoor hebben wij de volgende criteria opgesteld 1:
1
Aan de hand van de beleidsregels van CIZ, NZa en gesprekken met de koepels.
22
Indien een activiteit valt in een van de volgende categorieën spreken we van dagbesteding: Activiteiten om cognitieve functies te onderhouden; Activiteiten om zelfredzaamheid te verhogen; Activiteiten met een programmatisch / methodisch karakter; Activiteiten gericht op gedragsregulering; Activiteiten als aangepaste vorm van arbeid. Op de 41 ontvangen vragenlijsten hebben 25 aanbieders aangegeven dat het doel van de dagbesteding zowel recreatief, als ter structurering, als ter behoud van functioneren is. 16 aanbieders hebben aangegeven dat de dagbesteding geen recreatief doel heeft maar bedoeld is om te structureren of vaardigheden te behouden. Twee aanbieders hebben aangegeven dat het doel alleen recreatief is. Vanuit de gesprekken met aanbieders blijkt dat ook deze afbakening op grijze gebieden stuit. Begeleiding bij het roken van sigaretten werd bijvoorbeeld ook als dagbesteding gezien, omdat dit een dagvullende bezigheid is voor deze persoon, waarbij een begeleider de taak heeft dit voor deze persoon te faciliteren. Daarnaast blijkt uit interviews met de aanbieders, cliënten en het LOC dat het knelpunt van het onvoldoende aansluiten op de behoefte zich niet alleen bij dagbestedingsactiviteiten maar ook bij welzijnsactiviteiten voordoet. Ook bij welzijnsactiviteiten hebben jonge V&Vers andere behoeften dan de oudere medebewoners. In dit onderzoek zouden wij ons primair richten op de dagbesteding zoals we die hebben afgebakend met bovengenoemde criteria. Echter omdat dagbesteding en welzijn in de V&V door elkaar heen lopen en omdat voor cliënten (en aanbieders) het onderscheid tussen deze twee niet altijd even scherp te maken is, zullen bevindingen over de behoefte op het gebied van welzijnsactiviteiten ook beschreven worden. Daarnaast hebben genoemde activiteiten soms ook overlap met activiteiten die horen bij de normale structuur die vanuit woonzorg worden geboden.
2.4
Aard van de dagbesteding
Vormen en doel van dagbesteding Uit de interviews met aanbieders blijkt dat de activiteiten voor jonge V&V-ers meer gericht zijn op zingeving dan vermaak in vergelijking met die voor de oudere V&V-ers. Jongere V&V-ers nemen ook deel aan vormen van arbeidsmatige dagbesteding. Het kan hier gaan om werken op een werkplaats maar ook om het helpen bij facilitaire processen zoals het rond brengen van de post. Hieronder hebben we een opsomming gemaakt van de geboden activiteiten benoemd door de aanbieders. Deze opsomming hebben we ingedeeld naar het doel van de activiteit (deze lijst is uiteraard niet uitputtend). a. Activiteiten gericht op behoud van sociale vaardigheden Activiteiten zijn taakgericht en gericht op het functioneren in een groep of iets doen voor een ander. Aanbieders geven aan dat het bij deze activiteiten van belang is dat de jonge
23
V&V-er aansluiting vindt in leef- en denkwereld en met cliënten die zich in een zelfde levensfase bevinden. Het gaat hier om activiteiten zoals: Huiskamergesprekken; Bespreken van de krant; Gezamenlijk eten of groepsactiviteiten door spellen of sport, of activiteiten die aangeboden worden in verenigingsverband; Cultureel café; Gezamenlijke onderhoudsklussen of arbeidsmatige dagbesteding (de doelen gericht op sociale vaardigheden zijn dan in de groep werken, gezamenlijk tot een prestatie komen en omgaan met autoriteit). Tijdens deze activiteiten richt de begeleider zich op de activiteit en het groepsproces. Indien bijvoorbeeld tijdens huiskamergesprekken persoonlijke zaken aan bod komen zorgt de begeleider voor veiligheid. Zulke gesprekken kunnen dan ook verwerking en acceptatie tot doel hebben. Goed voorbeeld Bij een van de gesproken aanbieders is speciaal voor de jongere V&V-ers een aparte ruimte in de woonkamer gemaakt. Hier worden dagelijks koffieochtenden gehouden waar de jonge V&V-ers onder begeleiding van de activiteitenbegeleider met elkaar in gesprek gaan. Sinds de start van de koffieochtenden is de sociale cohesie in de groep toegenomen. De jongeren zijn betrokken en begaan met elkaar. Ze vinden het prettig een eigen ruimte te hebben. Hierdoor kunnen ze naar een eigen keuze voor films kijken of muziek luisteren. b. Activiteiten gericht op behoud van ADL 1 en zelfredzaamheid Activiteiten in deze categorie stimuleren deelnemers om ADL taken uit te voeren. Het zijn activiteiten die de hand-, arm- of loopfunctie stimuleren die nodig is voor ADL en die helpen om de zelfredzaamheid te vergroten. Instellingen hebben vaak een vast programma waarin deze vaardigheden getraind worden. Aanbieders geven aan dat het tempo en de uitdaging die een jonge V&V-er in deze activiteiten aan kan, vele malen hoger ligt dan bij een oudere V&V-er. Het gaat om activiteiten als: Gezamenlijk de tafel dekken; Koken; Afwassen; Leefruimte op orde houden; Gymnastiek waarbij de grove en fijne motoriek getraind wordt; Trainen van opsta- en loopfunctie als onderdeel van verschillende activiteiten (darten, fietsen, sporten); Computeren; Handwerken; Schilderen; Bloemschikken.
1
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen.
24
Grijs gebied in de afbakening van dagbesteding Eén van de aanbieders geeft aan dat activiteiten gericht op ADL geen onderdeel uitmaken van de dagbesteding. Alleen activiteiten die ondersteunend zijn in het behoud van functioneren en waardoor de cliënt ADL taken kan uitvoeren horen bij dagbesteding. Andere aanbieders maken dit strikte onderscheid niet. Uitgaande van de beschrijving in de beleidsregels, zou een deel van deze activiteiten (zoals de leefruimte op orde houden, gezamenlijk tafeldekken en afwassen) ook kunnen vallen onder persoonlijke verzorging en de normale dagstructurering. Het inslijten en stimuleren van bepaalde patronen, volgordes en gewoonten zorgt voor structuur. Het betrekken van de jonge V&V-er in de taken vraagt daarnaast om meer begeleiding dan wanneer de taak door de aanbieder wordt uitgevoerd. Jonge V&V-ers hebben behoefte bij deze taken betrokken te worden en actief deel te nemen. Zij kunnen een tegen een knelpunt lopen als zij voornamelijk tussen oudere en meer hulpbehoevende V&V-ers wonen. De kans is dan groter dat aanbieders ervoor kiezen de taak zelf uit te voeren om de organisatie van zorg efficiënt te laten verlopen. Een voorbeeld uit één van de interviews met cliënten: “Toen ik nog thuis woonde ging ik naar het activiteitencentrum, daar konden we mee helpen met het bereiden van de maaltijd. Hier (in het verpleeghuis) is dat niet. Er worden koks ingehuurd die de maaltijd bereiden, de bewoners kunnen wel kijken. De meeste bewoners zijn ook te beperkt om mee te kunnen helpen, maar ik mis het om actief mee te doen”. c. Activiteiten gericht op behoud van cognitieve vaardigheden Bij activiteiten gericht op het cognitieve functioneren is volgens de aanbieders van belang dat het niveau aansluit bij de jonge V&V-er en niet te kinderachtig is. Genoemde activiteiten zijn: De braintrainer, een computerprogramma om cognitieve vermogens te stimuleren en oefenen; Quizzen en spellen of andere vormen van geheugentraining; Computervaardigheden; Een activiteit als onderdeel van andere bezigheden waarbij cognitieve vaardigheden van belang zijn zoals koken; Realiteit oriëntatie training (ROT), voornamelijk gericht op dementerenden. Deelnemers krijgen opdrachten die gericht zijn op waarnemen, geheugen, aandacht en concentratie. Dit gebeurt in kleine groepen en heeft tot doel om het verloren contact met de werkelijkheid terug te krijgen1. d. Activiteiten gericht op communicatie Hierbij worden gesprekken in een (afasie)groep ingezet, bijvoorbeeld door de krant of actualiteiten met elkaar te bespreken. Ook bieden instellingen schrijf- en computertraining en wordt zang ingezet om de communicatie te verbeteren. Ook hier is het van belang dat in de gesprekken aangesloten wordt op de leefwereld van de cliënt.
1
NIVEL: Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg.
25
e. Activiteiten gericht op acceptatie Gespreksgroepen en beeldende en creatieve activiteiten worden ingezet om het proces van acceptatie te bevorderen. Voorbeelden van activiteiten zijn: Groepsgesprekken; schildertherapie,; muziektherapie; handwerken; creatieve therapie; zanggroepen. Aanbieders geven aan dat (jonge) cliënten die bezig zijn met het acceptatieproces vaak niet geconfronteerd willen worden met de oudere hulpbehoevende cliënt. f. Arbeidsmatige of arbeidsgerichte activiteiten Jongere V&V-ers hebben behoefte aan zinvolle en nuttige activiteiten. Een beperkt aantal aanbieders zet in op echte arbeidsmatige dagbesteding. Dit zijn activiteiten als: koken; post rond brengen; handdoeken vouwen of mee helpen in de linnenkamer; houtbewerken in een werkplaats; Opknappen en vermaken van tweedehands kleding voor doorverkoop; Vrijwilligerswerk bij de dierenverzorging; Tuinieren of werken aan groenvoorziening op het terrein; Maken van affiches of posters op de computer die gebruikt worden voor aankondigingen binnen de instelling. g. Activiteiten gericht op recreatie en ontspanning: Tot slot is er een heel scala aan ontspannings- en recreatieve activiteiten. Strikt genomen is dit geen dagbesteding met een therapeutisch doel. Deze activiteiten vallen onder welzijn. Voorbeelden zijn: Muziekavondjes;
Uitstapjes naar concerten, musea,
Dansavondjes;
bioscoop, parken;
Dvd of film avond;
Deelname aan plaatselijke activiteiten,
Cabaret;
of verenigingen;
Lezingen die aansluiten bij de interes-
Handwerken en creatieve activiteiten
se van de jongere doelgroep;
ter ontspanning (zonder therapeutisch
Café of ontmoetingsplek om te kaar-
doel);
ten, tv te kijken eventueel met bar-
Dieren-aaiprojecten en peuterbezoek-
functie;
projecten;
Internetcafé;
Schoonheidsbehandeling;
Zwemmen, wandelen, yoga;
Inloop voor make-up, nagels lakken,
Duofietsen;
handmassage;
Organiseren van toernooien zoals bil-
Kruidenbaden of ontspanningsbaden;
jart en sjoelen;
Boottochtjes en korte vakanties.
26
2.5
Aard van de behoefte aan soort dagbesteding
Allereerst gaan we in op de behoeften aan dagbesteding die aanbieders onder jonge V&Vers constateren. Vervolgens gaan we in op de behoeften die jonge V&V-ers zelf naar voren brengen. Behoefte aan dagbesteding volgens aanbieders De jonge V&V-er heeft behoefte aan zingeving. Dagbesteding kan dan ook meer in het teken staan van activiteiten in de dagelijkse woonomgeving. De jongere V&V-ers kunnen dit samen organiseren. Ook dagbesteding met een arbeidsmatig karakter wordt geboden. Onder de jonge V&V-ers is meer behoefte aan interactiviteit door met elkaar in gesprek te zijn, informatie te verzamelen of om nieuwe dingen op te zoeken. Wanneer jonge en oudere V&V-ers een gezamenlijke groepsactiviteit uitvoeren voelt de jonge V&V-er zich anders en neemt daardoor een volgende keer niet meer deel. In het algemeen is het voor de jonge V&V-er belangrijk aansluiting te vinden met gelijkgestemden. De onderwerpen die ter sprake komen, de belevingswereld en de levensfase moeten op elkaar aansluiten. De interesses van jongeren liggen vaker bij individuele activiteiten en de variatie aan interesses is groot. Hierdoor is het vaker nodig om één op één activiteiten of activiteiten voor maar een beperkt aantal deelnemers te ondernemen. De overeenkomst in leeftijd betekent namelijk niet automatisch overeenkomst in interesse. De jonge V&V-ers met cognitieve problematiek (jong dementerend) die lichamelijk nog erg sterk zijn, hebben een veel grotere behoefte aan lichamelijke inspanning en activiteit. Zij hebben vaak bewegingsdrang. Daarom vormen sport, spel en beweging belangrijke onderdelen van de dagbesteding. Maar ook voor de jongere V&V-er die maar beperkte energie heeft is de behoefte groter om de grenzen van de energie op te zoeken. Zij hebben de behoefte om soms eens uit de band te springen. Door bovengenoemde behoeftes (meer één op één activiteiten, meer activiteiten waaraan maar een beperkt aantal deelnemers kunnen deelnemen, meer behoefte om te bewegen) is het aantal uren dagbesteding waaraan een jonge V&V-er behoefte heeft, in het algemeen hoger dan bij de oudere V&V-er met een zelfde aandoening. Behoefte aan dagbesteding volgens de cliënten Cliënten maken niet altijd het onderscheid tussen dagbesteding- en welzijnsactiviteiten. Daarnaast zorgen ook behandelactiviteiten zoals fysiotherapie en logopedie voor daginvulling. Sommige cliënten kunnen aangeven wat het belang van de activiteiten voor hen is (zowel welzijn als dagbesteding). Zonder de activiteiten ontbreekt het hen aan structuur, zouden ze gaan piekeren of worden inactief. Activiteiten leiden af, bijvoorbeeld van zorgen of pijnklachten. De behoeften die cliënten aangeven komen grotendeels overeen met de behoeften die door aanbieders zijn geconstateerd: Behoefte aan een terugkeer naar werk. Acceptatie en inzicht dat dit niet kan ontbreekt soms, maar de behoefte om de dag zinvol en nuttig door te brengen komt hier wel uit naar voren. Behoefte om te “helpen”. Cliënten willen meedoen met koken, boodschappen, corvee taken, karwijtjes en anderen helpen of ondersteunen. Ook hieruit blijkt dat cliënten zinvol en nuttig bezig willen zijn.
27
Behoefte om zichzelf verder te ontwikkelen, te leren van nieuwe dingen of het verbeteren van oude vaardigheden, zoals schrijven, de Nederlandse taal leren, leren computeren, deelname aan een academische filosofie club. Behoefte aan meer creatieve en meer actieve activiteiten. Cliënten willen de activiteiten zo veel mogelijk zelf doen of vormgeven. Een deel van de cliënten wil er meer op uit1. Bij creatieve activiteiten is behoefte aan modernere of nieuwere vormen van handwerken of handarbeid. Er is minder behoefte aan belevings- of passieve activiteiten zoals luisteren naar een koor of lunchconcert. “Voor ik hier kwam wonen bezocht ik de dagbesteding van een activiteitencentrum. De activiteiten daar waren actiever en mobieler. Dat komt omdat hier de mensen meer verpleegbehoeftig zijn. Ik heb daarom wel veel moeten inleveren. Graag zou ik ook wat meer creatieve activiteiten doen en er op uit naar het winkelcentrum bijvoorbeeld” Cliënte (48 jaar) met ernstige epilepsie aanvallen Een deel van de cliënten heeft meer behoefte aan reuring, drukte, lol maken en contact met leeftijdgenoten. Zij geven aan het belangrijk te vinden om onder de mensen te komen. Er is meer behoefte aan afwisseling in activiteiten en contacten. Er is meer behoefte aan “nieuwerwetse” activiteiten, die beter passen bij de modernere interesse en wereld van de jonge V&V-er. “Ik woon hier nu een jaar en heb het programma eigenlijk wel gezien. Op spelletjesavonden willen de ouderen elke keer rummikub spelen. Zelf hou ik meer van andere spelletjes. Ik heb daarnaast nagellakken gevolgd en geknutseld. De begeleiders houden erg aan het programma vast. Ik zou bijvoorbeeld wel een dromenvanger willen maken of met speksteen willen werken. Ik zit nu veel op Facebook, kijk tv of ga met mijn scootmobiel met mijn dochter mee de hond uit laten” Cliënte (42 jaar) met ernstig COPD “Ik heb de eerste twee jaar deelgenomen aan allerlei activiteiten, zoals houtbewerking en wandelen in het park. Nu heb ik de activiteiten wel gezien en bepaal ik zelf mijn daginvulling”. Cliënt (47 jaar) met verslavingsverleden en complexe problematiek. Verblijft acht jaar in de instelling en wacht nu vier jaar op zelfstandige woonruimte. Er is behoefte aan genegenheid, liefde en fysiek contact. Familie zorgt voor een deel voor invulling van welzijnsactiviteiten. Een belangrijke factor hierbij is of de familie in de buurt van de instelling woont.
1
Niet alle cliënten voelen zich vanwege hun beperking op hun gemak in de publieke ruimte, op de locatie waar de aanpassingen voor hen gedaan zijn voelen zij zich prettiger en vrijer om te bewegen.
28
“In de weekenden ga ik naar mijn ex-vrouw of naar mijn kinderen. Af en toe ga ik doordeweeks bij haar eten. Ik kan zelf naar mijn ex-vrouw en kinderen toe op de fiets. Mijn kinderen nemen me soms mee in de vakanties.” Cliënt (50 jaar) met Korsakov “Ik heb zeven maanden op de wachtlijst gestaan. Ik wilde per se naar deze instelling. Mijn man en dochter van vijftien woont op tien minuten lopen. Zij komt vaak langs als ze de hond uitlaat en bij mooi weer ga ik met haar mee op mijn scootmobiel “ Cliënte (42 jaar) met ernstig COPD
2.6
Omvang gebruik, dagdelen per week en groepsgroottes
Aantal jongeren met behoefte aan dagbesteding Uit de interviews met aanbieders blijkt dat jongeren een behoefte hebben aan meer uren dagbesteding dan ouderen. Ze willen niet alleen overdag maar ook ‘s avonds fysiek uitgedaagd worden (jong dementerenden). Als de jongere V&V-er tussen veel ouderen woont, zijn de gesprekken en interactie met het begeleidend personeel belangrijk, omdat deze beter aansluiten bij de eigen leefwereld. Ook hebben jonge V&V-ers meer behoefte aan activiteiten die alleen met een beperkt aantal deelnemers kunnen plaatsvinden, zoals naar buiten, een café of winkelen. Hierdoor kan niet iedere keer dat deze activiteit georganiseerd wordt ook iedereen mee die mee wil. Om aan de behoefte te kunnen voldoen zijn meer uren activiteitenbegeleiding per jongere nodig. Het kan daarbij zowel om een welzijns- als dagbestedingsaanbod gaan. Aan de aanbieders is gevraagd welk deel van de jongeren aanvullend op de geboden welzijnsactiviteiten en normale dagstructurering gebruik maakt van dagbesteding. Uit de beantwoording van deze vraag blijkt opnieuw dat dagbesteding en welzijn lastig van elkaar te scheiden zijn. Het merendeel van aanbieders kon deze vraag niet beantwoorden. Daarnaast lopen de percentages van degene die wel geantwoord hebben uiteen van 15% tot 100%. Daarom kunnen we op basis van de antwoorden op deze vraag geen betrouwbare uitspraken doen over de behoefte aan dagbesteding. Per locatie hebben we vanuit de gegevens van het AZR zicht op het aantal jongeren dat woonachtig is bij de aanbieder. Aan de aanbieders hebben we het aantal jonge V&V-ers per ZZP gevraagd dat deelneemt aan dagbesteding. Wanneer we deze gegevens met elkaar vergelijken voor de locaties die aangegeven hebben dagbestedingactiviteiten te leveren aan jonge V&V-ers1, dan blijkt 70% van de jonge V&V-ers dagbesteding te volgen. Het kan hierbij zowel gaan om welzijnsactiviteiten als activiteiten voor het behoud van functioneren.
1
De twee locaties die alleen welzijn/recreatieve activiteiten bieden zijn hier dus niet meegenomen.
29
Omvang vanuit de behoefte van cliënten De omvang van behoefte vanuit cliënten hebben we in kaart gebracht door enerzijds de activiteiten die zij nu uitvoeren te tellen en anderzijds te tellen waar zij nog behoefte aan hebben. De behoefte aan dagbesteding is per cliënt één keer mee geteld indien er een behoefte was aan arbeidsmatige dagbesteding, training of behoud van functioneren of structuur. Cliënten kunnen aan meerdere doelen van dagbesteding behoefte hebben. Bijvoorbeeld aan arbeidsmatige dagbesteding en behoud van functioneren. De cliënt wordt echter maar één keer meegeteld. We hebben hierbij de volgende volgorde aangehouden: Is er sprake van of een behoefte aan arbeidsmatige dagbesteding: Ja -> de cliënt wordt geteld, Nee -> volgende categorie Is er sprake van of behoefte aan behoud van functioneren: Ja -> de cliënt wordt geteld, Nee -> volgende categorie Is er sprake van of behoefte aan structurering Ja -> de cliënt wordt geteld, Nee -> volgende categorie Is er sprake van of behoefte aan ontspanning recreatie of vermaak? Ja, behoefte is meehelpen -> de cliënt wordt niet geteld voor dagbesteding, behoefte wordt wel gemeld Ja, behoefte is beleven, vermaak -> de cliënt wordt niet geteld voor dagbesteding.
Arbeidsmatig Vanuit de interviews met 38 cliënten blijkt dat zeven van hen arbeidsmatige dagbesteding volgen. Nog eens twee cliënten hebben behoefte aan een dagbesteding die lijkt op het hebben van werk. Voor nog twee geldt dat zij hun dagbesteding buiten de AWBZ invullen: Eén cliënt werkt op een sociale werkplaats buiten de AWBZ en een andere cliënt doet vrijwilligerswerk. Voor deze cliënten is geen dagbesteding binnen de AWBZ nodig. Een derde cliënt is zo zelfstandig dat dagbesteding buiten de AWBZ kan worden vormgegeven door middel van aangepast werk of vrijwilligers werk. (de cliënt wacht op een zelfstandige woonruimte, en heeft geen behoefte aan dagbesteding). In totaal komt deze categorie op negen cliënten met een behoefte aan arbeidsmatige dagbesteding. En drie cliënten voor wie geen dagbesteding binnen de AWBZ noodzakelijk is. Behoud van functioneren Zeven cliënten volgen activiteiten gericht op het behoud van functioneren. Twee van hen hebben aangegeven daarnaast ook fysiotherapie te ontvangen. Nog eens zeven cliënten hebben fysiotherapie of logopedie, zonder dat zij daarbij activiteiten hebben genoemd waarin de functie verder geoefend wordt. We rekenen deze laatste zeven tot cliënten die behandeling ontvangen maar geen dagbesteding1.
1
In praktijk kan de aanbieder bij aangeboden activiteiten aan cliënten die behandeling ontvangen wel zorgen dat deze activiteiten het doel hebben tot oefenen en daarmee de behandeling ondersteunen. Vanuit de antwoorden van de cliënten hebben wij hierop echter geen zicht gekregen.
30
Structuur Vier cliënten geven aan structuur nodig te hebben of hebben een programma dat hen activeert. Welzijn De overige 15 cliënten hebben vooral behoeften aan welzijnsactiviteiten en niet aan dagbesteding. Ook de klusjes en karwijtjes waaraan vijf van hen behoefte hebben, kunnen binnen het woonzorg- en welzijnsaanbod worden opgevangen. Zij kunnen deze namelijk zelfstandig uitvoeren. Het moet hen alleen aangeboden worden. Conclusie In totaal 53% (20 van de 38 cliënten) heeft behoefte aan dagbesteding gericht op arbeidsmatige activiteiten, behoud van functie of extra structurering1. Dagdelen en groepsgroottes Jonge V&V-ers maken gemiddeld 5,6 dagdelen per week (met een spreiding van één tot negen dagdelen) gebruik van dagbesteding, zo blijkt uit de gegevens van de aanbieders.. Het meest genoemde aantal dagdelen is negen (genoemd door 13 aanbieders), gevolgd door vier dagdelen (genoemd door tien aanbieders). De groepsgrootte is gemiddeld zeven cliënten per begeleider. De kleinste groepsgrootte is twee cliënten per begeleider. De meeste aanbieders noemen een groepsgrootte van vijf tot acht cliënten. Vanuit de gegevens is niet duidelijk of er een toename is aan behoefte aan dagbesteding bij een hoger ZZP of afname van groepsgroottes bij een hoger ZZP. Dit is deels te verklaren door het ontbreken van een eenduidige definitie van dagbesteding. Het onderscheid met welzijn is niet duidelijk. Uit de interviews blijkt dat deze twee ook niet altijd losgekoppeld worden. Activiteiten kunnen zowel een ontspannings- als therapeutisch doel dienen.
1
Hierbij zijn de cliënten die alleen fysiotherapie ontvangen en geen activiteiten hebben genoemd ter ondersteuning van het geleerde bij de fysiotherapie meegerekend.
31
32
3
Discrepantie tussen vraag en aanbod
Op basis van dit onderzoek kunnen we een globale inschatting geven van de omvang van de discrepantie tussen vraag naar en aanbod van dagbesteding. Allereerst beschrijven we een groep V&V-ers waarbij weinig knelpunten zijn, vervolgens gaan we nader in op de groep waarbij de kans op discrepantie tussen vraag en aanbod toeneemt en waar ook meer knelpunten worden gesignaleerd.
3.1
Groepen jonge V&V-ers met een beperkte discrepantie
Vanuit de interviews signaleren we voor een aantal groepen jonge V&V-ers weinig knelpunten in de aansluiting van het aanbod op de behoefte1: Een deel van de cliënten zal geen dagbesteding ontvangen; zij krijgen voldoende structuur vanuit de woonzorg en welzijnsactiviteiten geboden. Het deel van de jonge V&V-ers dat na een knieoperatie of heupoperatie herstelt met een ZZP VV9 en cognitief nog goed functioneert, is goed in staat de dag zinvol in te vullen. Zij hebben voldoende aan zelf meegebrachte boeken, een laptop, bezoek van familie en contact via social media (let wel, het gaat hier in principe om welzijnsactiviteiten). Het gaat om een deel van de cliënten in ZZP VV9 en de cliënten in ZZP VV9a. Het betreft de groep die in de toekomst in het kader van overheveling van revalidatie zorg-AWBZ onder de zorgverzekeringswet komt te vallen. Een deel van de cliënten zal qua interesses voldoende aansluiting vinden in het huidige aanbod (zowel voor welzijn als dagbesteding) Een deel van de cliënten woont bij een aanbieder die zich specialiseert op de jonge V&Ver. De kans dat zij een passend dagbestedings(en welzijns-)aanbod ontvangen is groter. Uit de verdeling van jonge V&V-ers over de verschillende locaties blijkt dat het grootste deel van de locaties (70%) slechts enkele jonge V&V-ers hebben wonen. Tijdens de inventarisatie bleek dat deze groep aanbieders nauwelijks problemen ervaart met het invullen van de activiteiten.
3.2
Groepen jonge V&V-ers met grotere kans op discrepanties
De kans op een discrepantie tussen vraag en aanbod neemt toe bij aanbieders met meer dan 5% jonge V&V-ers in hun populatie. Bij deze categorie aanbieders woont meer dan 80% van het aantal jonge V&V-ers. Aanbieders De aanbieders in deze categorie geven aan dat aansluiten op de wensen van de jongere een knelpunt op kan leveren omdat: De interesses van de jongere V&V-er breed zijn en het niet mogelijk is om een standaard aanbod te leveren voor “de jongere” (volgens 85% van de aanbieders in dit onderzoek).
1
Dit blijkt uit de interviews.
33
Omdat voor deze groep onvoldoende budget in het ZZP zit om de dagbesteding te organiseren (73%). De omvang van de doelgroep veel kleiner is dan de omvang van de ouderen. Hierdoor is het moeilijker een passend generiek aanbod te doen. Een individueel aanbod is dan nodig, maar dat kost meer tijd (38%). Deze knelpunten kunnen deels verhopen worden. In totaal 41% van de aanbieders met meer dan 5% jongere V&V-ers geeft aan dat zij ondanks deze knelpunten wel tegemoet kunnen komen aan de behoefte van de jonge V&V-ers (bijvoorbeeld door de inzet van vrijwilligers, werven van sponsoring, of het accepteren van een negatieve begroting). De overige 59% geeft aan niet, of niet altijd, tegemoet te kunnen komen aan de vraag van jonge V&V-ers. Zij geven aan concessies te moeten doen in bijvoorbeeld de keuze van het aanbod. In de volgende paragrafen zullen we de verschillen tussen deze groepen exploreren. De cliënten Uit de gesprekken met cliënten blijkt dat 25 van de 38 redelijk tevreden waren met de aangeboden daginvulling. Het kwam voor dat de geboden activiteiten van de instelling niet aansluit bij de behoefte, maar dat de cliënten toch tevreden waren. Zij vulden redelijk zelfstandig of met behulp van familie de eigen dag in. Het gaat dan vooral om activiteiten die passen in het domein van welzijn. Zij hadden genoeg te doen, konden hun wensen aangeven en deze werden opgepakt. Tijdens de interviews zijn door 9 van de 25 tevreden cliënten aanvullende behoeften geuit. Niet altijd geven deze cliënten aan waar de behoefte ligt bij de aanbieder. Dit heeft vaak ook te maken met het ziektebeeld. Bij 13 cliënten heerste onvrede. Deze ontevreden cliënten zijn onder te verdelen in drie groepen: 1. Bij vier van deze cliënten was sprake van boosheid, vooral omdat zij niets konden en moeite hadden met de acceptatie van hun beperking. Ze konden zelf ook niet goed aangeven aan welke activiteiten zij behoefte hebben. 2. Vier cliënten gaven aan zich te vervelen, terwijl zij aan veel activiteiten deelnamen. De cliënten hadden onvoldoende zicht op hun daginvulling vanwege de cognitieve problematiek. 3. Tot slot waren er vijf cliënten die echt een te lege dag ervaren en aan wie ook weinig aanvullende, of toegespitste activiteiten geboden (konden) worden. Bij drie van de cliënten was de aanbieder zich hiervan bewust. Zij zouden graag een vorm van arbeidsmatige dagbesteding bieden die de cliënt meer uitdaagt. De aanbieders van de overige twee cliënten gaven aan dat de motivatie bij cliënten ontbreekt om deel te nemen aan activiteiten. Zij zagen zelf een mogelijke verbetering in het actiever motiveren en doorvragen naar de behoefte van de bewoners. Bij de eerste twee groepen is dus moeilijk is vast te stellen of het aanbod aan dagbestedings- en welzijnsactiviteiten daadwerkelijk onvoldoende is. Bij vijf van de 38 cliënten (13%) is er duidelijk een tekort.
34
“Graag zou ik wat meer te doen hebben. Ik breng ‘s middags de post rond samen met een medebewoner en haal boodschappen voor de afdeling. Er is me aangeboden om mee te helpen met handdoekvouwen, maar dat vind ik niet uitdagend genoeg. Er is weinig te doen voor mij overdag, ik ga geregeld alleen naar buiten, maar ik mis het om met leeftijdsgenoten een gesprek te kunnen voeren. Contact met het personeel is daarom leuk, daar kun je andere gesprekken mee hebben. Graag zou ik met iemand de stad in willen of winkelen. Er is een kookgroep maar de keuken is niet aangepast voor rolstoelgebruikers, daarom kunnen we alleen meehelpen met snijden. Ik zou graag meer uitdaging willen. Mijn moeder komt regelmatig langs, verder kijk ik tv, dan voel ik de eenzaamheid minder. Cliënte (21 jaar) met progressieve MS. Ter overbrugging woonachtig bij de instelling. Zij wacht op locatie voor groepswonen.
3.3
Oorzaken van discrepantie tussen vraag en aanbod
Knelpunten in het bieden van een passend dagbestedingaanbod zijn: Knelpunt 1: voor instellingen waar slechts enkele jonge tussen voornamelijk oudere V&V-ers wonen, is het lastig om te voldoen aan de behoefte aan aansluiting met gelijk gestemden. (betreft zowel welzijn als dagbesteding) De aanbieder kan niet voldoen aan de behoefte van cliënten om met leeftijdsgenoten contact te hebben. Om in deze behoefte te voorzien vragen cliënten daarom meer aandacht van het personeel. Hoeveel jonge V&V-ers daadwerkelijk de aansluiting met gelijkgestemden missen is niet bekend. In totaal 1.9601 cliënten wonen op een locatie met minder dan vijf cliënten (gemiddeld drie). Dit betekent dat voor 34% van de cliënten de aanbieder zelf niet de populatie in huis heeft om gelijkgestemden bij elkaar te brengen. Niet al deze cliënten zullen dit gebrek aan contact ook ervaren. Knelpunt 2: de aandoening en interesses vragen om specifieke competenties (zowel bij welzijn als dagbesteding). Andere aanbieders geven aan dat het lastig is om daginvulling voor enkele jonge V&V-ers te organiseren. Zij hebben een veel grotere vraag naar verschillende activiteiten en activiteiten zijn vaak duurder. Daarnaast is de inzet van vrijwilligers onder deze doelgroep niet makkelijk. De gemiddelde vrijwilliger is veel ouder dan de cliënt zelf. Bijkomend heeft het personeel niet altijd de competenties om met deze jonge doelgroep om te gaan. De inschatting is dat de omvang in absolute aantallen cliënten voor dit knelpunt klein is, zeker als het specifiek om dagbesteding gaat. Aanbieders met enkele cliënten hebben vaker aangegeven dat deze groep hun weg wel vindt binnen het brede aanbod van de instelling. Het gaat hierbij vooral om welzijnsactiviteiten.
1
Afgerond op tientallen.
35
Knelpunt 3 de grotere en andere behoefte aan dagbesteding van de jonge V&V-ers legt druk op het beschikbare budget. Een aantal instellingen heeft zich “gespecialiseerd“ op de jonge V&V-er. Deze instellingen hebben één of meerdere afdelingen waar alleen maar jonge V&V-ers wonen. De aanbieders kunnen zo beter inspelen op de behoefte van cliënten aan aansluiting bij andere bewoners en aan onderlinge herkenning. Echter doordat deze aanbieders zich richten op de “uitzonderingen” binnen het ZZP, voldoen de budgetten niet altijd. Om aan de vraag van de jonge V&V-er te voldoen, accepteren deze aanbieders een negatieve begroting voor de afdeling. Op instellingsniveau is dit mogelijk doordat op andere afdelingen waar oudere bewoners wonen, de budgetten volgens de aanbieders ruimer zijn omdat de behoefte aan dagbesteding (of welzijnsactiviteiten) lager is. Aanbieders geven aan dat dit alleen lukt als er een balans is tussen het aantal jonge en oude V&V-ers. Indien het aandeel jongeren ten opzichte van de ouderen toeneemt, worden beschikbare budgetten krapper. Door clustering van de bewoners wordt een betere aansluiting gevonden in de behoefte van aansluiting bij gelijkgestemden en in de aard van de geboden activiteiten. Aanbieders merken echter dat zij hierin keuzes moeten maken. De behoefte van jonge V&V-ers die veel activering of hulp nodig hebben kunnen niet helemaal vervuld worden. Aanbieders zouden de jongeren het liefst een meer passende vorm van arbeidsmatige dagbesteding, of werk willen bieden. Daarmee willen zij beter aansluiten bij de wensen van cliënten. Activiteiten als handdoekvouwen, boodschappen doen en post rondbrengen, zijn voor een deel van de bewoners niet uitdagend genoeg Voorbeeld: cliënt bij gespecialiseerde aanbieder Een jongeman van 26 jaar zit in een revalidatietraject. Hij heeft niet aangeboren hersenletsel na een ongeval. Hierdoor zijn zowel lichamelijke als cognitieve problemen ontstaan. Naast zijn dagelijkse oefentherapie, kan hij aan weinig aanvullende activiteiten meedoen. Volgens hem is er “niks leuks” te doen. Hij zoekt gezelschap bij een jonge medebewoner. Hiermee brengt hij ‘s middags de post rond. Daarnaast gaat hij zelf regelmatig alleen naar buiten. Hij werkte voor zijn ongeval bij een bank en was DJ. Het dagbestedingprogramma richt zich op zelfzorg ( kleding wassen, opruimen en netjes houden van eigen kamer), behoud van lichamelijke functies ( fitness en fysiotherapie programma, per toerbeurt verantwoordelijk voor broodmaaltijd en boodschappen). Cognitieve vaardigheden worden geoefend door een dagelijks kringgesprek waarin ook de agendaplanning aan bod komt. Daarnaast zijn er wekelijkse uitstapjes, culinaire-, sport-, en spelactiviteiten. Deze aanbieder erkent meer te willen doen op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding maar zegt dat het budget daartoe ontoereikend is. In totaal 73% van de locaties heeft aangegeven een financieel knelpunt te ervaren. Het gaat hierbij om locaties die meer dan 5% jonge V&V-ers in hun populatie hebben. Hier woont meer dan 80% van het aantal jonge V&V-ers. Naar schatting kan 41% van deze instellingen kan dit knelpunt opvangen zonder concessies te doen aan het aanbod. De daadwerkelijke omvang (uitgedrukt in aantal instellingen of aantal cliënten) kunnen we echter niet in absolute zin vaststellen.
36
3.4
Oplossingsrichtingen
In de oplossingsrichtingen onderscheiden we twee categorieën: A. Ten eerste oplossingsrichtingen waarbij geen aanpassingen nodig zijn in regelgeving en beleidsvoering. Het zijn oplossingsrichtingen die aanbieders nu al inzetten en waar andere aanbieders mogelijk ideeën of voorbeelden aan kunnen ontlenen. Ook cliëntenraden kunnen advies geven aan hun eigen aanbieder op basis van oplossingen die nu al worden toegepast bij ander aanbieders. B. De tweede categorie van oplossingsrichtingen vraagt we om een verandering in regelgeving en beleidsvoering, zoals aanpassingen in indicering en financiering. Bij elke oplossingsrichting laten we in een samenvattende tabel zien wat deze bijdraagt aan het reduceren van elk knelpunt: Het eerste knelpunt: Onvoldoende aansluiting bij gelijkgestemden Het tweede knelpunt: Onvoldoende specifieke competenties bij aanbieders Het derde knelpunt: Onvoldoende budget Als we een ‘ja’ geven levert het een positieve bijdrage aan het oplossen van het knelpunt, bij ‘Nee‘ geen bijdrage. Indien er +/- staat aangegeven kan de oplossing zowel positief bijdragen maar ook negatief bijdragen aan het knelpunt. Veder hebben we aangegeven of er al dan niet extra overheidsfinanciering nodig is voor de oplossing. A. Oplossingsrichtingen zonder consequenties voor beleidsvoering en regelgeving 1 Individuele benadering Een deel van de instellingen kiest voor een individuele benadering bij het invullen van de dagbesteding. Hierbij kan de instelling beter tegemoet gekomen aan de wensen van zowel jongeren als ouderen. Dit is een omslag in denken, voorheen werd het aanbod meer vanuit de aandoening of beperking vormgegeven en niet vanuit individuele behoefte. Bij het invullen bekijkt de zorgaanbieder waar de interesses liggen en hoe deze activiteiten een welzijns- of therapeutische doelstelling kunnen hebben. Deze doelstellingen hebben idealiter een plek in het zorgleefplan van de cliënt. Dit betekent overigens ook dat dagbesteding niet helemaal vrijblijvend is. De cliënt heeft natuurlijk zelf de keus, maar de aanbieder stimuleert de cliënt om deel te nemen aan activiteiten, bijvoorbeeld om de zelfredzaamheid te trainen. Dit maakt ook het onderscheid tussen welzijn en dagbesteding. Bij welzijn is deelname vrijblijvender. Aanbieders werken vaak met een vast programma aanbod. Sommige aanbieders laten jonge V&V-ers de keuze om aan welzijnsaanbod deel te nemen als het programmadeel van de dagbesteding niet aansuilt bij de behoefte van de jongere. Uitgangspunt is dat de jongere op dat moment actief bezig is en niet een leeg moment in het schema heeft. Ook bekijken aanbieders hoe de aansluiting met gelijkgestemden gevonden kan worden. Dit doen zij bijvoorbeeld door de jonge intramuraal wonende V&V-er voor een deel van het programma te laten aansluiten bij jonge cliënten die nog thuis wonen en naar extramurale dagbesteding komen. Ook kan een aanbieder met zowel een LG als V&V toelating de jonge V&V-ers laten meeliften met de dagbestedingsmogelijkheden die voor de LG cliënten zijn ingericht.
37
Voorbeeld: Combineren van grondslagen Een aanbieder met een toelating voor zowel V&V als LG biedt woonzorg aan voor cliënten met NAH op basis van beide grondslagen. De teamleider geeft aan dat ze met het budget voor de LG cliënten goed uitkomen. Dit geldt niet geldt voor de V&V-cliënten. Deze ‘liften mee’ met de LG cliënten. De dagbestedingsactiviteiten bestaan bijvoorbeeld uit houtzagen, vogelhuisjes maken en verven, schilderen van aardewerk en mozaïek met glasscherven. Ook wordt er een vorm van arbeidsmatige dagbesteding geboden waar enige druk op staat. Voorbeelden zijn bloemstukken voor het restaurant aanleveren, beschilderen en verkopen van servicegoed, ook kopieer werk voor de instelling, post bezorgen en helpen met de koffieronde. Voorbeeld: Buitenwereld naar binnen halen Een aanbieder heeft de buitenwereld naar binnen gehaald, zij biedt verschillende verenigingen de mogelijkheid om gebruik te maken van de ruimtes binnen hun locatie. Jonge bewoners kunnen lid worden van de vereniging en zo contact onderhouden met leeftijdgenoten. Voor cliënten die zelf weinig initiatief tonen of vanwege cognitieve problemen onvoldoende zicht hebben op de mogelijkheden is een proactieve benadering gewenst. Aanbieders merken echter op dat de groep jongere V&V-er doorgaans veel mondiger is en veel beter aangeeft wat hij wil dan de oudere V&V-er. Dit biedt vervolgens aangrijpingspunten voor een individuele benadering.
Voorbeeld: Brainstormsessie met jonge V&V-ers Met de jonge V&V-ers zijn brainstormsessies gehouden over de behoefte aan dagactiviteiten (zowel welzijn als dagbesteding). Hieruit is een aantal projecten gekomen. Het onderhouden van een moestuin, aanschaf van planten in het gebouw en op de balkons die door de jonge V&vers worden onderhouden. Daarnaast zijn er gezamenlijke bak en kookmiddagen, en wordt er gezamenlijk gegeten. Voorbeeld: Inzichtelijk maken van keuzemogelijkheden Aanbieder: “Wekelijks printen we de geboden activiteiten van die week uit. Dit verspreiden we over de afdeling. Cliënten kunnen zo elke keer lezen wat er geboden wordt.” De oplossingrichting waarbij aanbieders voor een meer individuele benadering kiezen draagt op de volgende manier bij aan het oplossen van knelpunten (zie tabel 3.2) Tabel 3.2
Bijdrage individuele benadering aan oplossen knelpunten
Aansluiting bij gelijkgestemden
Ja
Opbouw specifieke competenties mogelijk
Ja
Verbetering budgettaire ruimte
+/-
Extra overheidsfinanciering bij deze oplossingsrichting
Nee
Aandachtspunten: De vraag van de oudere V&V-ers kan bij het toepassen van de individuele benadering bij een aanbieder met relatief veel jongeren in de knel komen. Het ZZP VV biedt geen ruimte voor structureel vervoer naar andere locaties.
38
De creativiteit kan bij aanbieders verder gestimuleerd worden door Actiz, zorgkantoren en LOC. Dit kan bijvoorbeeld door meer inzicht te geven in wat de mogelijkheden zijn om invulling te geven aan dagbesteding. Uit de interviews blijkt dat aanbieders niet weten dat het mogelijk is om bij dagbesteding intra- en extramurale cliënten te combineren. Zij denken dat cliënten dan aanspraak maken op een dubbele verstrekking. Hier lopen twee gedachten door elkaar. Intra- en extramuraalverblijvende kunnen organisatorisch in een groepsaanbod bij elkaar geplaatst worden. Voor de intramuraalverblijvende kan echter geen extramurale dagbesteding gedeclareerd worden. Ook zijn er instellingen die een jonge V&V-er niet de mogelijkheid bieden om gebruik te mag maken van dagbestedingsmogelijkheden die voor cliënten met een LG of GGZ pakket zijn opgezet, terwijl dit wel mogelijk is. 2 Aanboren van externe bronnen voor middelen Aanbieders maken gebruik van bronnen buiten de AWBZ. Het kan hierbij gaan om het inzetten van menskracht door inzet van vrijwilligers, familie en vrienden, of extra financiële middelen door sponsoring of fondsenwerving of het vragen van een eigen bijdrage. Bij dagbesteding- en welzijnsactiviteiten werken bijna alle aanbieders met vrijwilligers. Zij merken op dat het inzetten van vrijwilligers op de jonge doelgroep niet altijd mogelijk is. Voor vrijwilligers is het moeilijker om om te gaan en geconfronteerd te worden met de jonge V&V-er. Zo kunnen zij het moeilijk vinden met de onrust van een jongdementerende om te gaan of met de heftige reacties van mensen met NAH als zij iets niet goed begrijpen. Een groot deel van de vrijwilligers in de V&V is zelf al van gevorderde leeftijd, waardoor zij de aansluiting met de jonge doelgroep kunnen missen. Aanbieders moeten vrijwilligers voor deze doelgroep specifiek aantrekken. Zij zetten vrijwilligers vooral in voor praktische zaken, zoals het voorbereiden van een activiteit. Aanbieders stimuleren bewoners zoveel mogelijk om familie en vrienden te bezoeken. Maar voor een groot aantal cliënten ontbreekt deze inzet. Soms omdat familie en vrienden overbelast zijn, hetgeen ook de reden is dat de cliënt in de instelling woont. Een aantal aanbieders vraagt een eigen bijdrage aan de bewoners voor welzijnsactiviteiten. Ook kunnen aanbieders voor bepaalde activiteiten met een abonnementsysteem werken. Het abonnement moet de cliënt zelf betalen. Dit systeem maakt duidelijk aan welke soort activiteiten behoefte is. Als cliënten niet zelf het abonnement kunnen betalen is er een noodfonds beschikbaar. De financiering van dit fonds komt uit sponsoring. Andere instellingen hebben verenigingen waar cliënten lid van kunnen worden. De aanbieder vergoedt het lidmaatschap van een bepaald aantal verenigingen. Als een cliënt van meer verenigingen lid wil worden moet hij dit zelf gaan betalen. Voorwaarde voor het hanteren van een abonnementsysteem, of het heffen van eigen bijdrage is dat er ook vrij toegankelijk welzijnaanbod is. Financiering van welzijn zit immers in de woonzorgcomponent van het ZZP. Voorbeeld: Inzet van vrijwilligers Een aanbieder voor zorg aan cliënten met NAH en somatische problematiek heeft 40% jonge V&V-ers. In totaal wonen hier 300 bewoners. Bij deze aanbieder zijn 110 vrijwilligers actief, 80 van hen ondersteunen de activiteitenbegeleiders of zijn individueel gekoppeld aan een cliënt. De overige 30 ondersteunen de technische dienst. Door de grote inzet van vrijwilligers kan de aanbieder voorzien in de behoefte van cliënten.
39
Instellingen werken met sponsoring en fondsenwerving. Dit helpt om beter tegemoet te komen aan de wensen van cliënten die niet binnen de AWBZ vallen en als de cliënt activiteiten niet zelf kan betalen. Sponsoring helpt ook om cliënten naar verschillende locaties te vervoeren als het budget voor vervoer ontoereikend is. Tabel 3.3
Bijdrage aanboren externe bronnen aan oplossen knelpunten
Aansluiting bij gelijkgestemden Opbouw van specifieke competenties mogelijk Verbetering budgettaire ruimte Extra overheidsfinanciering bij deze oplossingsrichting
Ja NVT Ja Nee
Aandachtspunten: Als dagbesteding alleen kan met externe middelen, ontstaat ongelijkheid met een vergelijkbare cliënt die met een LG pakket bij een LG aanbieder zit. Deze cliënt krijgt de benodigde dagbesteding wel betaald vanuit de AWBZ. Inzet van familie en vrienden is vooral mogelijk bij welzijnsactiviteiten en minder op de programmatisch en methodische dagbestedingactiviteiten. Voor het laatste is de inzet van professionals nodig. Familie en vrienden kunnen een activiteitenbegeleider wel ontlasten tijdens dagbesteding. Het vragen van een eigen bijdrage voor dagbesteding is niet mogelijk, wel kan een eigen bijdrage gevraagd worden voor welzijnsactiviteiten mits er ook welzijnsaanbod vrij van extra kosten voor de bewoner toegankelijk is.
B. Oplossingsrichtingen met gevolgen voor beleidsvoering en regelgeving Uit dit onderzoek komen ook oplossingsrichtingen waarbij beleidsvoering en regelgeving aangepast moet worden. Het gaat bijvoorbeeld om een herverdeling van middelen binnen de sector V&V. 1 Clustering van doelgroepen Een veel genoemde oplossing door zowel aanbieders als koepels is het clusteren van de doelgroep. Deze oplossingsrichting zorgt ervoor dat cliënten aansluiting vinden bij gelijkgestemden. Daarnaast kunnen aanbieders door clustering het activiteitenaanbod beter afstemmen op de behoefte van de doelgroep. Door clustering kunnen medewerkers specifieke competenties ontwikkelen of nieuwe medewerkers met deze competenties kunnen hiervoor aangetrokken worden. Ook knelpunt 2, het ontbreken van competenties, wordt hierdoor opgelost. Bij aanbieders die de doelgroep clusteren en zich gespecialiseerd hebben in de jonge V&V-er, blijkt het budget op basis van het ZZP echter onvoldoende. De variatie in behoefte aan dagbesteding is voor de hele cliëntgroep omgeslagen in het ZZP. Als de instelling groot genoeg is en er voldoende variatie is in leeftijdsgroepen, dan is het totale budget dat de instelling krijgt toereikend. Onbekend is wanneer de verhouding van het aantal jonge ten opzichte van oude V&V-ers te groot wordt om knelpunten in de begroting op te lossen. Dit komt doordat aanbieders verschillende manieren hebben om budgettaire problemen op te lossen. Eerder kwam al aan de orde dat aanbieders vrijwilligers inzetten en aan sponsorwerving doen. Het komt ook voor dat aanbieders aanbod van dagbesteding afbouwen op afdelingen waar minder behoefte is.
40
Zij doen dit door keuzemogelijkheden in het aanbod te beperken. Tenslotte blijven instellingen binnen de begroting door niet volledig te voldoen aan de behoefte. Voorbeeld: Afbouwen van aanbod dagbesteding Een van de aanbieders bouwt het dagbestedingaanbod tijdens kortdurende opnames af. Cliënten verblijven hier meestal enkele weken tot enkele maanden met als doel te herstellen en weer naar huis te kunnen. Het budget dat door het afbouwen overblijft, zet de aanbieder in voor de langdurige verblijvende bewoners. Ook deze benaderingswijze komt overeen met de huidige insteek van de ZZP systematiek. Voor cliënten die kiezen voor een aanbieder vanwege de nabijheid van familie is clustering geen oplossingrichting. Clustering betekent meestal dat zij verder weg van hun familie moeten wonen, terwijl familie ook vaak een aandeel in de daginvulling heeft. Tabel 3.4
Bijdrage van clustering van doelgroepen aan oplossen knelpunten
Aansluiting bij gelijkgestemden
Ja
Opbouw van specifieke competenties mogelijk
Ja
Verbetering budgettaire ruimte Extra overheidsfinanciering bij deze oplossingsrichting
Nee
Aandachtspunten: Beperkte keuzemogelijkheden voor cliënten qua locatie
Aanbieders met een relatief groot aantal jonge V&V-ers moeten andere bronnen voor financiering vinden, omdat zij op basis van de ZZP financiering niet uitkomen. Aan de hand van de volgende punten gaan we hier verder op in.
41
2 Individueel toestaan van dagbestedingsbudget van ZZP uit andere sector Het komt voor dat een cliënt een ZZP dagbesteding heeft uit een andere sector maar dat deze wordt omgezet naar een ZZP VV zonder bijbehorend dagbestedingsbudget. Uit gegevens van het CVZ blijkt dat bij 850 cliënten het ZZP is omgezet1. Dit betreft 15% van het totaal aantal jonge V&V-ers woonachtig in een V&V instelling In de tabel 3.5 is per ZZP VV weergegeven voor hoeveel cliënten het ZZP is omgezet. Tabel 3.5
Aantal cliënten jonger dan 65 jaar met een GGZ of LG indicatie en waarvan de indicatie is omgezet
Toegewezen ZZP
Aantal cliënten met omgezette indicatie
ZZP VV1
0
ZZP VV2
4
ZZP VV3
35
ZZP VV4
117
ZZP VV5
105
ZZP VV6
185
ZZP VV7
149
ZZP VV8
192
ZZP VV9
44
ZZP VV9a
13
ZZP VV9b
6
ZZP VV10
0
Totaal
850
Bron: AZR/CVZ peildatum 01-01-2013
Vermoedelijk is het aantal jonge V&V-ers dat beter past in een LG of GGZ pakket hoger omdat aanbieders er bij het CIZ al op kunnen aandringen toch een ZZP VV af te geven. Aanbieders doen dit omdat ze anders de zorg voor de cliënt niet kunnen declareren. Voor deze cliënten is minder geld beschikbaar voor dagbesteding, omdat ze zorg ontvangen in een V&V instelling op basis van een V&V pakket. Voor cliënten waarvan een ZZP LG vertaald is naar een ZZP VV scheelt dit €40,- tot €60,per dag. (zie toelichting volgende pagina). Voor het omzetten van een ZZP GGZ met dagbesteding kan het omzetten naar een ZZP VV heel ongunstig uitpakken. Verschillen lopen afhankelijk van het ZZP van €23,- tot €110,-.
1
Het CVZ heft geen zicht op het bericht AW319, waarin wordt aangegeven of de dagbesteding voor een ZZP LG of GGZ op aanstaat.
42
Het zorgkantoor zet een ZZP LG of GGZ om in een ZZP VV als de cliënt kiest voor een instelling waar geen LG- of GGZ-pakketten zijn ingekocht. De reden is dat de aanbieder de benodigde dagbesteding niet kan leveren. Daarom betaalt het zorgkantoor de aanbieder niet het tarief dat hoort bij de geïndiceerde zorg, maar een tarief dat passend is bij de geleverde zorg. De aanbieder bekijkt samen met de cliënt welk ZZP past bij de geleverde zorg. Bij omzetting naar een instellingseigen ZZP gelden de volgende regels: Het tarief van het ZZP mag niet hoger zijn dan het tarief van het geïndiceerde ZZP. Als een ZZP inclusief dagbesteding wordt vertaald naar een ZZP VV, dan geldt voor de vertaling het ZZP-tarief exclusief dagbesteding.
1
In praktijk heeft een aanbieder van V&V zorg alleen al op basis van het laats genoemde punt € 32,- tot € 42,- minder per dag te besteden.2 Dit is het verschil tussen het ZZP LGtarief met en zonder dagbesteding. Daar bovenop komt nog een extra inperking van het budget op omdat het ZZP VV-tarief niet hoger mag zijn dan het ZZP LG-tarief. Het gaat hierbij minimaal om nog eens € 8,- tot € 25,- per dag 3. Deze systematiek zorgt ervoor dat voor een cliënt met dagbesteding en een ZZP LG die zorg afneemt bij een aanbieder die geen afspraken heeft voor dit ZZP, een bedrag van minimaal € 40,- tot € 60,- per dag minder beschikbaar is. De zorgkantoren hebben zicht op het geïndiceerde en toegekende ZZP. Zorgkantoren zouden op individueel niveau kunnen afspreken dat de aanbieder het tarief van de dagbesteding volgens het ZZP van de andere sector mag declareren. Als voorwaarde zou de aanbieder moeten aantonen dat hij dagbesteding goed kan invullen. Als een aanbieder geen afspraken heeft gemaakt met het zorgkantoor over pakketten uit de GGZ of LG sector, is het declareren van budget niet mogelijk. Het is dan aan het zorgkantoor en de aanbieder om te bezien of voor het opvolgende jaar wel afspraken op deze pakketten te maken zijn. Indien deze pakketten zijn ingekocht kan het zorgkantoor het ZZP van de cliënt voor dat komende jaar dan ook weer terugzetten naar het initieel geïndiceerde ZZP. Ook kunnen zorgkantoren in de in de herschikkingronde4 een herverdeling van pakketten maken. Daarbij wordt bij de aanbieder een ingekocht ZZPVV pakket vervangen door het geïnitieerde (sectorvreemde) pakket van de cliënt die bij de aanbieder is gaan wonen. De aanbieders moeten dan wel aan tonen dat zij ook de zorg leveren die nodig is op basis van het geïnitieerde ZZP. Hierdoor kunnen de aanbieders alsnog de zorg die over het lopende jaar geleverd is, declareren op het initieel geïndiceerde ZZP met bijbehorend hoger budget. Aanbieders lopen hierbij een risico als zij vooruitlopend op de herschikking de (duurdere) zorg leveren volgens het geïnitieerde pakket en bij de herschikkingronde naar oordeel van het zorgkantoor niet in aanmerking komen voor herverdeling. Daarom is het nodig om van te voren op individueel niveau al afspraken te maken tussen zorgkantoor en aanbieder zodat beide weten waar zij tijdens de herschikkingronde op kunnen rekenen. Percentages 1 2 3 4
Modelovereenkomst AWBZ 2013 F bijlage voorschrift zorg toewijzing, Bron: ZN. Modelovereenkomst AWBZ 2013 E bijlage vertaaltabel, Bron: ZN. Uitzondering hierop is ZZP8 hierbij scheelt het LG tarief en om te zetten V&V tarief minimaal € 3,Deze herschikkingronde vindt plaats in november, gemaakte afspraken na herschikking zijn geldig over het lopende jaar.
43
over maximaal toe te bedelen sectorvreemde pakketten moeten dan bijvoorbeeld geen belemmering vormen. Een aantal zorgkantoren beschouwt een LG pakket in de V&V sector ook al niet meer als sectorvreemd. Voorwaarden en eisen waaraan de zorg moet voldoen om bij herschikking een LG of GGZ pakket ingekocht te krijgen, moeten al bij aanvang van de zorg afgestemd tussen aanbieder en zorgkantoor en beoordeeld worden. Deze oplossing biedt voor een deel van de cliënten een oplossing voor knelpunt 3, voor te krappe budgetten en vraagt geen extra overheidsfinanciering. Indien de cliënt voor een andere instelling had gekozen was het bedrag voor dagbesteding immers wel toegekend. Doordat er meer geld beschikbaar is voor de doelgroep kan ook specifiek personeel ingezet worden (knelpunt 2). Tabel 3.6
Bijdrage toestaan ZZP uit andere sector aan oplossen knelpunten
Aansluiting bij gelijkgestemden
NVT
Opbouw van specifieke competenties mogelijk
Ja
Verbetering budgettaire ruimte
Ja
Extra overheidsfinanciering bij deze oplossingsrichting
Nee
Aandachtspunt: Aanbieders moeten apart afspraken maken met zorgkantoor voor levering van sectorvreemde ZZP’s.
3 Toestaan van een specifieke toeslag voor de doelgroep Een andere oplossingsrichting die aanbieders noemen om knelpunten in het budget tegen te gaan is de toeslag voor de doelgroep. Juist omdat bij jonge V&V-ers om uitzonderingen gaat. Respondenten van aanbieders noemen als nadeel dat het beschikbaar stellen van meer budget tot gevolg kan hebben dat het aanbieders trekt die aanbod gaan creëren gericht op de jongere. Het CVZ merkt op dat door het werken met een toeslag voor uitzonderingen, een prijsopdrijvend effect ontstaat. De uitzonderingen zitten nu al in het ZZP verweven. Meerdere koepels zijn geen voorstander van een keurmerk of verdere uitzonderingen binnen de financieringssystematiek. Voorwaarden Om tot een budgetneutrale oplossing te komen, moet budget voor de toeslag ergens anders ‘vrij’ gemaakt worden. Een groot aantal locaties (>1200) heeft geen jongere V&V-ers. De vraag is of zij op basis van de cliëntenpopulatie niet ‘te veel’ budget krijgen omdat de uitzondering van de jonge V&V-er niet in hun populatie zit. Op deze vraag kunnen we op basis van dit onderzoek geen antwoord geven, omdat locaties die zich alleen richten op de oudere V&V-er niet zijn betrokken. Daarnaast is niet bekend of deze locaties onder instellingen vallen die ook locaties met (een groot) aantal jonge V&Vers heeft en of de instelling zelf al overschot van de locaties zonder jonge V&V-ers overhevelt naar de locaties met jonge V&Vers. Niet alle koepels zien de herverdeling van middelen door aanbieders als gewenst. Aanbieders die geen zorg leveren aan jongeren zouden dan gekort worden. Dit kan tot knelpunten leveren in het welzijns- en dagbestedingsaanbod voor ouderen. Deze situatie geldt nu al voor de ouderen die samen met jongeren bij een aanbieder wonen. Hier zal de aanbieder
44
zelf met budgetten schuiven, of zorgt de grotere vraag van de jongere voor minder beschikbare uren voor de ouderen. Om middelen te kunnen herverdelen tussen instellingen is inzicht in de daadwerkelijke omvang van de dagbesteding in de V&V gewenst. Deze informatie kan verkregen worden als het CIZ bij de beoordeling van een aanvraag aangeeft of er sprake is van dagbesteding. Het gaat hier niet om het indiceren van dagbesteding, dit is immers niet nodig omdat de financiering voor dagbesteding al omgeslagen zit in het ZZP. Een andere bron voor deze sturingsinformatie zijn de aanbieders zelf. In het zorgleefplan staat welke activiteiten met welk doel worden aangeboden. Om deze informatie als sturingsinformatie te gebruiken moet de aanbieder deze informatie inzichtelijk maken voor het zorgkantoor. Hiervoor bestaat geen registratie- of informatiesysteem. Daarnaast is er een kans dat de inhoudelijke beoordeling van de aanbieder over wat onder dagbesteding valt in de V&V niet overeenkomt met die van het zorgkantoor (zie ook het hieronder genoemde punt vanuit de LG sector bij de aanvraag van indicaties met dagbesteding voor welzijnsaanbod). Naar ons idee heeft het CIZ hier een beter en onafhankelijker zicht op. Onduidelijkheid leidt tot aanvragen van ZZP’s met dagbesteding in LG sector. Het hier beschreven voorbeeld laat zien dat er veel onduidelijkheid is bij aanbieders over wat wel en wat niet kan binnen een ZZP, en waar de scheiding ligt tussen welzijn en dagbesteding ook buiten de V&V-sector. Uit één van de interviews met het zorgkantoor blijkt dat het apart indiceren en financieren van dagbesteding zoals nu bij de LG gebeurt ook tot knelpunten leidt. Aanbieders denken dat zij het welzijnsaanbod niet aan cliënten kunnen bieden die geen dagbestedingindicatie hebben. Zij vragen daarom een indicatie met dagbesteding aan. Dit voorbeeld pleit ervoor om de dagbesteding omgeslagen te laten in het ZZP VV, juist omdat in de V&V-sector dagbesteding en welzijn zo verweven zijn. Indien ook in de V&V indicaties komen met en zonder dagbesteding zouden aanbieders indicaties met dagbesteding kunnen gaan aanvragen, terwijl de bewoner met het welzijnsaanbod voldoende geholpen is. Dit leidt tot een prijsopdrijvend effect. Tabel 3.6
Bijdrage toeslag voor de doelgroep aan oplossen knelpunten
Aansluiting bij gelijkgestemden Opbouw van specifieke competenties mogelijk Verbetering budgettaire ruimte Extra overheidsfinanciering bij deze oplossingsrichting
NVT Ja Ja Nee
Om tot een budgetneutrale oplossing te komen moet het mogelijk zijn aanbieders te korten die geen hoge vraag naar dagbesteding hebben.
4 Afzien van een deel van de korting op de NZa tarieven bij inkoop Een ander mogelijkheid is de inkooptarieven aan te passen voor instellingen waarbij de zorg geclusterd is en waar het percentage jonge V&V-ers relatief groot is. Nu wordt in de tariefafspraken met aanbieders een korting toegepast op de NZa tarieven op basis van het inkoopdocument. Deze korting bestaat uit een bepaald percentage. Voor aanbieders die voldoen aan bijvoorbeeld kwaliteitscriteria, of cliënttevredenheidsonderzoek valt dit kortingspercentage lager uit. Afspraken met aanbieders die zorg aan een hoger percentage
45
jonge V&V-ers leveren kunnen in het document worden meegenomen, waardoor een onevenredig aantal jongeren ook kan leiden tot een lager kortingspercentage. Voorbeeld: Specialisatie Een respondent is 30 jaar geleden bij het aanbieden van dagbesteding geconfronteerd met de eerste jonge V&V-ers. Zij merkt dat het niet mogelijk was de jongere een goed aanbod te doen en heeft er daarom bij het management op aangedrongen om: A.
een eigen aanbod voor deze doelgroep te doen óf
B.
de jonge V&V’er niet meer toe te laten.
Er is gekozen om te specialiseren op de jonge V&V-er. De aanbieder heeft hier veel in geinvesteerd. Extra financiering is nog steeds nodig. De aanbieder doet dit door overschotten op andere afdelingen te gebruiken. Door deze investering worden jonge V&V-ers regelmatig naar hen verwezen. Het aantal jonge V&V-ers is ten opzichte van de oudere gegroeid. Het risico voor deze aanbieder is dat er een disbalans ontstaat. Extra financiering door een herverdeling van middelen voor aanbieders die een onevenredig groot aantal jonge cliënten heeft, heeft geen invloed op het eerste knelpunt (gebrek aan aansluiting bij gelijkgestemden, vanwege het grote aantal jongeren is dit geen knelpunt). Wel zorgt het ervoor dat de aanbieder zich kan richten op het vergroten van expertise (competenties) voor deze doelgroep zonder dat financiering voor de zorg een knelpunt oplevert. Tabel 3.7
Bijdrage van afzien van korting op NZa tarieven aan oplossen knelpunten
Aansluiting bij gelijkgestemden Opbouw van specifieke competenties mogelijk Verbetering budgettaire ruimte Extra overheidsfinanciering bij deze oplossingsrichting
46
NVT Ja Ja Nee
4
Conclusies en aanbevelingen
4.1
Conclusies
Onderscheid tussen welzijn en dagbesteding Volgens de door het CIZ gehanteerde definitie heeft dagbesteding tot doel de cliënt zinvolle en structurele tijdsbesteding te bieden. Het aangeboden dagprogramma kan dienen om aangepaste vormen van arbeid of school te vervangen, of te zorgen voor behoud van zelfredzaamheid en cognitieve vaardigheden en ter voorkoming of regulering van gedragsproblemen. De dagactiviteiten dienen programmatisch/methodisch te zijn en te zorgen voor zingeving. Activiteiten zijn toegespitst op de vermogens van de cliënt. Welzijnsactiviteiten dienen ter ontspanning. Het zijn activiteiten ter ontspanning. In de V&V sector is dit onderscheid echter vaak niet scherp. Dit heeft verschillende oorzaken. Deels komt het doordat de financiering en organisatie van welzijn en dagbesteding in de V&V niet te onderscheiden. Daarnaast kan een zelfde activiteit zowel een dagbestedingsals een welzijnsdoel hebben. Andersoortige behoefte onder jongeren vraagt meer personele inzet Onder de jonge V&V-ers is de behoefte aan dagbesteding over het algemeen groter dan bij ouderen. Ook heeft deze groep behoefte aan een andersoortige dagbesteding. Deze ligt meer op het gebied van interactie, reflectie en één op één activiteiten. Het gaat om activiteiten die zin geven en niet alleen gericht zijn op vermaak. Vaker dan de oudere heeft de jonge V&V-er behoefte aan activiteiten buiten de instelling. Daarnaast hebben jongere V&Vers vaak een grotere variatie aan interessegebieden, waardoor een breder aanbod aan activiteiten nodig is. Tot slot heeft de jonge V&V-er behoefte aan aansluiting bij leeftijdsgenoten. Activiteitenaanbod verschilt voornamelijk in tempo en uitdaging Voor een groot deel komen de geboden activiteiten overeen met activiteiten die ook aan de oudere V&V-er geboden worden. Verschillen liggen echter in het tempo, de uitdaginggraad (zowel fysiek als cognitief), of bijvoorbeeld muziek- en filmvoorkeuren. Daarnaast zijn er ook activiteiten die meer een arbeidsmatig karakter hebben en zorgen voor het gevoel nog een bijdrage te leveren. De andere vorm van activiteiten voor jongere V&V-ers ligt niet zozeer in de activiteit maar de wijze waarop deze wordt uitgevoerd. Behoefte aan scherper onderscheid tussen welzijn en dagbesteding De instelling moet een cliënt een zinvolle daginvulling bieden. Welzijnsactiviteiten en dagbesteding moeten afgestemd zijn op de interesses van de cliënt. Het is echter onduidelijk hoe ver de verantwoordelijkheid van de aanbieder gaat om aan te sluiten bij alle behoefte en wensen van cliënten. De meeste aanbieders bieden activiteiten die vrij toegankelijk zijn voor cliënten. Ook zijn er activiteiten waarvoor een cliënt (deels) zelf dient te betalen. Zo kunnen cliënten bijvoorbeeld gevraagd worden bij te dragen in de materiaalkosten. Doordat aanbieders welzijnsactiviteiten ook voor dagbestedingdoeleinden inzetten, kan dit ertoe leiden dat V&V-ers moeten betalen voor hun dagbesteding. Dit is onwenselijk. Als het gaat om uitzonderlijke vraag naar welzijnsactiviteiten is het redelijk dat een aanbieder een eigen bijdrage vraagt.
47
Omvang van behoefte aan dagbesteding De helft van de jonge V&V-ers heeft behoefte aan dagbesteding. Gemiddeld hebben zij behoefte 5,6 dagdelen. Dit is dagbesteding die niet via het welzijnsaanbod geboden kan worden. Indien we doormiddel van de uren voor dagbesteding die volgens de ZZP systematiek beschikbaar zijn toepassen op de populatie van de aanbieders waar deze jonge V&V-ers verblijven dan is voor 22% van alle bewoners (jong en oud) dagbesteding mogelijk. Uit de interviews met jonge V&V-ers blijkt ongeveer de helft van hen behoefte te hebben aan activiteiten gericht op arbeidsmatige dagbesteding, behoud van functioneren of structuur aanvullend op de geboden structuur van de woonzorg. Financieringssystematiek van ZZP leidt tot een knelpunt bij clustering Om de zorg aan jongere V&V-ers beter aan te laten sluiten bij de behoeftes van de doelgroep, ligt clusteren van- en specialiseren op deze doelgroep voor de hand. Dit kan echter tot een budgettair knelpunt leiden, omdat de omslagpercentages in de ZZP systematiek zich niet goed verhouden met specialisatie en clustering. Daarnaast is clustering om een andere reden niet altijd opportuun. Niet elke jonge V&V’er heeft de wens om in een gespecialiseerd centrum te wonen. Het dicht bij familie wonen is vaak belangrijker. Onderscheid LG en V&V sector niet altijd duidelijk Voor een deel van deze cliënten (minimaal 15%) geldt dat een indicatie ZPP LG of GGZ (met dagbesteding) ook passend of meer passend is. Ook voor aanbieders die voor beide grondslagen zijn toegelaten is het niet altijd duidelijk waarom de ene cliënt een LG en de andere cliënt een V&V pakket geïndiceerd krijgt. Bij het indiceren gaat het CIZ uit van het meest passende cliëntenprofiel binnen de ZZP’s. Een stabiele gezondheidssituatie is meest passend in het LG profiel, als een cliënt steeds meer verpleging nodig heeft dan past de client beter in een V&V profiel. Door het omzetten van het ZZP LG met dagbesteding naar een ZZP VV krijgt een aanbieder zo’n 40 tot 60 euro per dag minder, omdat het budget voor dagbesteding vervalt. Dit geeft een aanbieder minder middelen om gericht aanbod te (gaan) creëren. Omvang van het probleem Bij tweederde van de locaties waar jonge V&V-ers verblijven wonen slechts enkele jongeren (minder dan 5%). Op basis van dit onderzoek verwachten we dat het invullen van de dagbesteding door de aanbieder op basis van de mogelijkheden en variatie in het ZZP budget niet tot knelpunten leiden. Wel is de kans dat deze jongeren aansluiting missen bij leeftijdsgenoten op deze instellingen groter. Bij een derde deel van de locaties woont meer dan 5% jonge V&V-ers. Bij dit deel woont ruim 80% van de jonge V&V-ers. Bij deze instellingen neemt de kans op discrepantie tussen vraag en aanbod toe. Knelpunten kunnen ontstaan doordat jonge V&V-ers een groter en andersoortig aanbod vragen dan ouderen. Als gevolg hiervan zijn de budgetten krap of ontoereikend. De mate waarin dit knelpunt ervaren wordt verschilt tussen aanbieders en cliënten. Een deel van deze aanbieders (41%) is in staat om deze knelpunten op te lossen en om te voorzien in de behoefte van de jonge V&V-ers. De overige 59% geeft aan niet, of niet al-
48
tijd, tegemoet te kunnen komen aan de vraag van jonge V&V-ers. Zij geven aan concessies te moeten doen in bijvoorbeeld de keuze van het aanbod. Het grootste deel van de cliënten geeft aan tevreden te zijn met de daginvulling. Zij maken hierbij geen onderscheid tussen dagbesteding en welzijnsactiviteiten. Bij het deel dat wel knelpunten ervaart, is bij vijf van de 38 cliënten duidelijk sprake van een tekort aan dagbesteding. Oplossingen ter ondersteuning aan aanbieders gericht op creativiteit Voor een deel van de aanbieders blijkt het tarief niet per definitie een knelpunt. Aanbieders zouden meer gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die de huidige systematiek al biedt. Op dit moment hebben aanbieders echter onvoldoende zicht op deze mogelijkheden. Daarnaast is in de afstemming tussen de zorgaanbieder en het zorgkantoor van beide kanten creativiteit en flexibiliteit nodig. Om het zicht op deze oplossingsmogelijkheden te vergroten is voorlichting, informatieverspreiding en kennisdeling gewenst. Actiz, LOC en ZN kunnen hier een rol in spelen. Zij kunnen gezamenlijk een handreiking schrijven voor aanbieders en cliëntenraden. Recht van geïndiceerde zorg en bijbehorend budget vervalt door inkoopafspraken Als voor een jongere een LG of GGZ pakket beter passend is dan een V&V pakket, en als de aanbieder deze pakketten kan declareren, zal een deel van het financieringsprobleem voor het dagbestedingaanbod opgelost zijn. Het financieringsprobleem wordt echter veroorzaakt doordat de aanbieder de pakketten niet kan declareren. De indicatie van de zorg wordt zorgvraag gericht afgegeven, maar de zorg wordt aanbod gericht ingekocht. Een cliënt die kiest voor een aanbieder die niet kan declareren op het ZZP van de cliënt, raakt zijn vraaggeïndiceerde zorg kwijt. De aanbieder wordt gefinancierd voor het aanbod dat hij de cliënt doet. Als een cliënt een ZZP LG heeft en kiest voor een instelling met uitsluitend een V&V toelating, vervalt per definitie zijn recht op dagbesteding. Vanuit budgetbeheersing is het begrijpelijk dat een instelling niet betaald krijgt voor zorg die niet wordt geleverd. Maar het is vreemd dat een instelling ook geen aanspraak kan doen op het budget als deze de zorg wel kan leveren. Vanuit het oogpunt dat een indicatie recht geeft op een bepaalde omvang van zorg is het vreemd dat als een cliënt kiest voor een bepaalde instelling, hij dit recht verliest. Een cliënt die aanvankelijk wel recht had op deze zorg, raakt dit nu kwijt omdat hij geen aanspraak meer kan maken op het budget dat volgens indicatie voor hem beschikbaar was. Om LG of GGZ pakketten te declareren moeten deze bij de aanbieder zijn ingekocht, echter in de herschikkingronde 1 kan het zorgkantoor een herverdeling van pakketten maken. Daarbij wordt bij de aanbieder een ingekocht ZZPVV pakket vervangen door het geïnitieerde (sectorvreemde) pakket van de cliënt die bij de aanbieder is gaan wonen. Voorwaarde is dat aanbieders ook de zorg kunnen leveren die nodig is op basis van het geïnitieerde ZZP. Hierdoor kunnen de aanbieders alsnog de zorg die over het lopende jaar geleverd is, declareren op het initieel geïndiceerde ZZP met bijbehorend hoger budget. Bij toewijzing van de cliënt kunnen zorgkantoor en aanbieder op individueel niveau al afspreken en beoordelen of de zorg aan de voorwaarden voldoet om tijdens de herschikking
1
Deze herschikkingronde vindt plaats in november, gemaakte afspraken na herschikking zijn geldig over het lopende jaar.
49
een sectoreigen ZZP te vervangen door een sectorvreemd ZZP, zo weten beide waar ze tijdens de herschikkingronde op kunnen rekenen Voor het daaropvolgende jaar kan het zorgkantoor wel de pakketafspraken maken met de aanbieder indien deze de benodigde zorg ook kan bieden. Het ZZP van de cliënt kan vervolgens teruggezet worden naar het geïndiceerde ZZP. Aanpassing van tariefstructuren voor kleine doelgroep niet wenselijk Omdat de doelgroep relatief klein is, is een aanpassing van de tariefstructuren niet wenselijk. Een dergelijke aanpassing vraagt een grote inspanning en er zijn ook andere oplossingen die weinig aanpassing vragen en budgetneutraal zijn. Als toch besloten wordt de tariefstructuur aan te passen is het zinvol rekening te houden met de andere wensen en behoeftes van deze doelgroep. Dit zou kunnen door tarieven te hanteren die vergelijkbaar zijn met de LG sector. Het zou in dat geval moeten gaan om zorgaanbod en zorgvraag die vergelijkbaar is met de LG sector. Aanpassing van budgetten en procedures zonder aanpassing in tariefstructuren Het is mogelijk om budgetten en procedures aan te passen, zonder dat dit een aanpassing vraagt van de tariefstructuren. Een eerste oplossing het dagbestedingsbudget van omgezette ZZP’s LG en GGZ te laten bestaan door het zorgkantoor. Een aanbieder die op individueel niveau kan aantonen een passende dagbesteding te bieden, kan aanspraak maken op dit budget. Zorgkantoren kunnen zelf met aanbieders afspraken maken hoe de aanbieder dit kan declareren. Het vraagt om een creatieve en individuele benadering in de zorgtoewijzing tussen zorgkantoor en aanbieder. Voor aanbieders met cliënten die voornamelijk ZZP VV indicaties krijgen toegewezen en een cliëntenpopulatie hebben met een relatief grote vraag naar dagbesteding, biedt dit geen oplossing. Deze aanbieders ondervinden een knelpunt omdat zij de budgetten intern niet voldoende kunnen herverdelen. Er zijn te weinig cliënten met een geringe vraag naar dagbesteding. Een oplossing die wel uitkomst biedt is deze aanbieders gericht te compenseren als zij kunnen aantonen de dagbesteding ook te leveren. Dit kan door het achterwege laten van een tariefkorting.1 Het inzicht in het aantal cliënten met dagbesteding zou vergroot kunnen worden door het ‘aan’ of ‘uit’ zetten van dagbesteding door het CIZ, zonder dat dit een individueel recht geeft op dagbesteding. Het zorgkantoor en zorgaanbieders kunnen op basis van deze informatie eventueel aanvullende afspraken maken, zodat aanbieders ook kunnen voldoen aan de vraag indien zij een onevenredig aantal V&V-ers hebben met behoefte aan dagbesteding. Dit inzicht doet zowel recht aan ouderen met behoefte aan dagbesteding als aan jongeren. Alleen aanbieders met een cliëntenpopulatie met een hoge vraag naar dagbesteding in vergelijking met de andere aanbieders in de regio komen in aanmerking voor compensatie. Echter omdat het CIZ indiceert en toetst op de aanspraak van AWBZ zorg kan dit ‘aan’ of ‘uit’ zetten niet zonder dat dit een individueel recht geeft op dagbesteding. Het CIZ hoeft
1
De ZZP systematiek gaat uit van gemiddelden, een bepaalde afwijking van het gemiddelde kan bijvoorbeeld als leidraad genomen worden.
50
nu niet te toetsen op dagbesteding in de V&V omdat de dagbesteding al in het ZZP zit. Op deze wijze kan daarom nu geen stuurinformatie via het CIZ verkregen worden voor het zorgkantoor. Een alternatief is dat aanbieders deze informatie zelf aan het Zorgkantoor leveren. Zij weten ook welk deel van hun populatie gebruik maakt van dagbesteding. Zij zouden daarom zelf in overleg met het zorgkantoor kunnen treden indien de verhouding tussen cliënten die geen gebruik maken van dagbesteding en wel dagbesteding gebruiken uit de pas loopt. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat aanbieders (en zorgkantoor) duidelijk hebben met welk doel op welke wijze activiteiten worden ingezet om te kunnen spreken van dagbesteding. (Zie ook de tekstbox op pagina 45). Dit benadrukt de noodzaak van een goede informatievoorziening of handleiding te gebruiken door aanbieders, cliënten(raden) en zorgkantoren over dagbesteding in de V&V, specifiek aan jonge V&V-ers.
4.2
Aanbevelingen
Op basis van de bevindingen hebben we de volgende aanbevelingen voor de kerngroep ZZP onderhoud: 1 Zorg dat aanbieders beter zicht hebben op de mogelijkheden binnen de huidige regelgeving. 2 Zorg voor een duidelijkere communicatie over het onderscheid tussen welzijn en dagbesteding in de samenhang met de regelgeving. 3 Maak een handleiding die zorgaanbieders en cliëntenraden ondersteunt om dagbesteding voor jonge V&V-ers vorm te geven. Actiz, LOC en ZN zouden deze handleiding kunnen opstellen. 4 Zorg ervoor dat aanbieders die vergelijkbare zorg bieden als LG instellingen aan cliënten met een vergelijkbare zorgzwaarte, ook vergelijkbare tarieven krijgen. Dit kan: Door bij een volgend inkoopjaar LG en/of GGZ-pakketten in te kopen bij aanbieders die zorg leveren aan (een substantieel) aantal cliënten bij wie het ZZP is omgezet in LG of GGZ. Voorwaarde is dat deze aanbieders de zorg kunnen leveren die onder deze pakketten valt. Als het ZZP al is omgezet kan dit dan weer teruggezet worden naar het geïndiceerde ZZP. Door in de herschikkingronde een ingekocht ZZPVV pakket te vervangen door een LG of GGZ pakket. Voorwaarde is dat bij toewijzing van de cliënt al afspraken gemaakt worden tussen zorgkantoor en aanbieder. Daarbij zou het zorgkantoor na toewijzing moeten beoordelen of de zorg voldoet aan de eisen om voor herschikking in aanmerking te komen. Door een evenredige verdeling van middelen tussen aanbieders met een cliëntenpopulatie met een grote vraag naar dagbesteding en aanbieders met een cliëntenpopulatie met een kleine vraag naar dagbesteding. 5 Houd bij toekomstige veranderingen van de tariefsystematiek rekening met de andersoortige behoefte aan dagbesteding van deze subpopulatie binnen de V&V.
51
52
Bijlage 1 Steekproeftrekking Voor de steekproeftrekking van te benaderen instellingen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: We willen de geleverde dagbesteding aan een representatieve groep van jongere cliënten met een ZZP VV in kaart brengen. Om statistisch gezien een goed betrouwbaarheidsniveau (van 95%) te verkrijgen is er een steekproef van ongeveer 350 cliënten nodig. We willen in het onderzoek zowel instellingen betrekken met een relatief grote groep cliënten onder de 65 als instellingen met een relatief kleine groep cliënten onder de 65. De reden hiervan is dat we verwachten dat zij tegen verschillende knelpunten aanlopen en andere oplossingen hiervoor vinden. Wel betrekken we wat meer instellingen met een relatief grote groep jongere cliënten, aangezien we bij deze instellingen de kans groter achten dat er een speciaal dagbestedingaanbod is voor de jongere cliëntgroep. Gezien bovenstaande is uitgegaan van een selectie van 50 V&V-instellingen, die tezamen aan ongeveer 350 cliënten onder 65 V&V-verblijfszorg leveren. We gaan uit van ongeveer 30 instellingen met een relatief grote populatie 65-minners, en 20 instellingen met een relatief kleine populatie van de doelgroep. Onderstaande figuur beeld dit uit. Figuur B1.1 Voorbeeldweergave van % jonge V&V-ers op totaal aantal cliënten per instelling
Toelichting figuur: in dit voorbeeld verblijven in de meeste instellingen (de piek van de figuur) 6-8% cliënten onder de 65. Het aantal instellingen met relatief veel of juist weinig cliënten in deze doelgroep is lager. De lichtblauwe en gele cirkels in de figuur representeren de verzameling cliënten die we in het onderzoek willen betrekken, die deels verblijven in instellingen met relatief weinig jonge V&V-ers (lichtblauw) en deels in instellingen met relatief veel jongere V&V-ers (geel). Deze figuur is fictief, het aantal cliënten en de piek van de figuur zijn tijdens het onderzoek o.b.v. cijfers van het CVZ worden ingevuld.
53
54
Panteia Bredewater 26 PO BOX 7001 2701 AA Zoetermeer The Netherlands tel: +31 79 343 01 00 fax: +31 79 343 01 01
[email protected] www.panteia.nl
55