D E D O O R Z I G T I G E H E R E M Y T 1, Bespiedende door zynen Verrereykenden VERREKYKER In het Geheymste van zyne KLUYS, de verborgenste Gebreken der Menschen : Ende dezelve op eene Geestige, en Aangename wys ten toon stellende Door JACOB CAMPO WEYERMAN
IN ’s GRAVENHAGE, Gedrukt by REYNIER van KESSEL, Ordinaris Stadsen kleyn Zegel Drukker op de Princegragt M D C C X X X
1
D.w.z. een kluizenaar voor wie, wat hij waarneemt, transparent is. Een kluizenaar lijkt overigens niet de meest
geschikte persoon om naar buiten te kijken, een heremiet sluit zich immers op omdat hij/zij niets met de buitenwereld te maken wil hebben.
1
(Nr 1) Maandag den 27. September 1728
DE INLEYDING DES HEREMYTS Sunt quibus in satyra videor nimis acer, etc.. Horat.1 Ik had een besluyt gemaakt om dit weekelijks papier te beginnen zonder inleyding, volgens myne al oude gewoonte; doch een zeker nameloos vriend verbad dat voorneemen, door my te erinneren, dat een (2) weekelyks blad zonder inleyding, gelyk was aan een haveloos boek zonder Tytel; aan een oude Spanjolet zonder blanketsel; en aan een welgestoffeerde kruydkas zonder de naamrol der Droogeryen. Hy waarschouwde my dat eenige Malkontenten de voorgaande schriften, zo de Hermessen, de Ontleeders, als de Echos, hadden verrykt met de benaaming van Schimpschriften, alhoewel het gros van die herdoopers alzo onbekent was met de afleyding van het woord Schimpschrift als, Oldenhoefs Vrouwenplaag bekent is met de praktyk der maatigheyt; als een Cesbriefsbroeder zich geraakt bevint in zyn gewisse; of als den Schout Binnebeurs een doodvyant is van een naby een Hoogduytsche Mosquee gehuysvefte kamersnol. Die vriend toefde my noch op een nader geregt van smaakelyke argumenten, en hy overreede my zo oppermagtiglyk door verscheyde aan my het alderbest bekende zielroerende bewysstukken, dat ik besloot om eens in myn leeven voor JuvenaaI te speelen, in die bedilzieke nachtuylen door de toorts van een Schimpschrifts beschryving de oogen te openen, en was 't doendelyk, tot een begrip over te haalen. Een Schets over de Hekelschriften. De Nakomelingen zyn niet in het geringste verpligt aan de aloude Grieken, aangaande de Hekelschriften. Archilochus was genoegzaam den eenigste in die luchtstreek, die styl en geest bezat, bekwaam om de feylen zyner landsgenooten te tuchtigen, zo in derzelver misdaaden in de verdiende koleuren te konterfyten, als in die zo bitter te maaken door de aanmerking, als de overtreeders zich veelligt verlustigden in het genot. Die Poëet kende het pit en het merg eens Schimpschrifts, en hy rnaakte zyn vaarzen zo puntig als de pennen eens egels, waar door zyn Schoonvader, beschaamt van zyne doodschuldige misdryven ten toon gestelt te zien, zich bescheydentyk verhing, en daar door een verzekerden aftogt vont voor het rechtvaardig misnoegen van zyn Schoonzoon. Het is geen gemeen jammer dat alle die hekelvaarzen zyn t' zoek geraakt, en 'er niets van dien Dichter is overgebleeven, als zyn naam en het verhaal van zyn gelukte onderneeming. Of de Romeynen nu de leus eens Schimpschrifts ontleenden van de Grieken, dan of zy de uytvinders van dat soort van dichtkunde zyn geweest; buyten alle tegenspraak, by aldien het Schimpschrift zyn geboorte niet is verschuldigt aan de Italiaansche lucht, ten minsten is het aan die landstreek zyn verbetering verpligt, benevens zyne volmaaktheden. (3) De Romeynen hadden veele goede Schimpdichters; doch Horatius en Juvenaal, wier beyden werken het verderf des tyds zyn ontsnapt, eygenen zich met recht de 1
Vert.: Er zijn er door wie ik word beschouwd als veel te scherp in mijn satire etc. (Horatius)
2
opperheerschappy toe over de overige Poëeten, en zy hebben de weerelt verdeelt in twee klassen van gevoelens. Ik zal geen vergelykenis maken tusschen die twee befaamde Matadoors, maar ik zal alleenlyk aanmerken, of schoon ter loops, dat de Schimpschriften aller natien van de edelmans geleerdheyt van den een, en van de krachtige zeedelessen van den ander, hun verdienst komen af te leyden. Doch alhoewel de Nederduytsche taal natuurlyk schynt te hellen na het Hekelschrift, dat die zelve taal zo veel kracht, zo veel vuur en zulke aangenaame maaten heeft als eenige andere taal voor de soort van dichtkunde, uytgezondert alleenlyk de Latynsche taal; en niet tegenstaande dat den inborst van het Nederlands volk een byzondere schat van gedachten, een staatelykheyt van uytdrukkingen, en een natuurlyke schoonheyt in het beschryven der hartstogten bezit; alhoewel onze bevattingen weezendlyk en juyst, en onze zeedelessen, zonder tegenspraak, zo nauw van geweeten zyn als die onzer nabuuren; echter heeft Nederlant weynig Dichters voortgebragt die de wraakgodinnen wisten te liefkoozen op een beschaafde trant, en met een goed geluk. De drie a vier deelen der Keurdichten, en de Schimpschriften, opgestelt om en by het jaar duyzent ses hondert tweeenzeventig, benevens de noch dagelyks als padden stoelen opspringende hekelvaarzen, styven myn argument, dewyl die vaarzen meestendeeIs schynen gepent om de persoonen, en niet om de ondeugden door te stryken. Het komt my voor als of onze dichters altoos grammoedig zyn onder het opzingen van een Hekeldicht; hun gedachten zyn te woedende, en hun styl is te koen om zuyver en beschaaft te weezen; hun vloeken zyn wreet, hun scheldwoorden eerloos; en somtyds rekken zy een Schimpdicht uyt tot zo ver, dat men die vaarzen niet langer kan doopen een Hekelschrift, maar wel de heete uytdrukkingen van een schrander krankzinnig mensch. Een Schimpschrift, het zy in rym of in onrym, is gedestineert om de ondeugd ten toon te stellen, en om de deugd aan te moedigen; doch veele Dichters gehoorzaamen maar de (4) helft van die weezendlyke stelling. Het is waar, zy berispen de ondeugd, maar zy vervolgen dien text en dIe persoonen zo ver, dat den ten toon gestelde misdaader gelooft, dat de bitsheyt van de pen des Poeets meer spruyt uyt een haat, opgevat tegens zyn persoon, als uyt eenige afkeer voor de ondeugd of voor de onzeedigheyt. Tot daar toe was ik geavanceert met myn Hekelschrifts vertoog, toen een geliefde Roozemont my met haar aanbiddelyke tegenwoordigheyt kwam verrassen, daar ik zat te mediteeren met de pen in de vuyst. Die schoone die opwaards een Godes, en neerwaards een sterflyk mensch is, vroeg my al lagghende; Of ik myn boog op nieuws spande tegens de heerschende feylen onzer eeuw; en zo haast als ik had geantwoord, Ja, vergoode Roozemont, dat is myn toeleg, trok zy een verontwaardigent lipje, en zy bestrafte myn roekeloosheyt in deeze termen. Met wiens misdaaden te bestraffen zult ghy uw hervorming beginnen nabyziende roekelooze Heremyt? Met den adel, en met de persoonen van het eerste fatsoen, zul je veelligt zeggen; maar ik zeg, of liever ik voorzeg uw, dat die Heeren uw schrift zo min zullen verstaan, als ofje hun een request overleverde, opgestelt in een Lap-of in een Finlands dialekt. Die Cederboomen zyn meestendeels bevoorechte herdoopers die aan alles verkeerde namen geeven, als byvoorbeelt. Een vrypostig flikkeflooyer is een welmeenent man in hunne oogen. Een vleyer is by hun een vrolyk gehumeurt persoon,
3
en een zotskap wort by die Heeren misnaamt een geestryke knaap. Overlast, boeken zy naarstigheyt; onbeschaamdheyt, vrypostigheyt; vleyery, vriendschap, en schynheyligheyt is Godsdienft, en Godsdienst schynheyligheyt; en dus is vroomheyt een toeleg, en een aanslag is oprechtheyt. Een belachelyk Studenten loopje is by den ongeletterden adel verstant, ook is die beter bekent met Slennerhenke, of met het Boulonees hondje, als met de nederduytsche vertaaling van Maro of van Naso door Joost van den Vondel. Zy worden waarlyk bewoogen door aandryvjng en door wisjewasjes, zonder de alderminste beweegoorzaak of aanwyzinge van de gezonde reden. Nooit hooren zy de waarheyt, ook verlangen zy 'er niet na; die de waarheyt in hun gezelschap invoert, haalt zich een krakeel op den hals, of ten minsten hy maakt hun tot zyn vyanden. Indien (5) ghy hun zotheyt poogt te verbeteren, zult ghy di: gulde langooren beleedigen, en indien je 'er na luystert, beleedigt ghy de reden, de gerechtigheyt, de vyf zinnen, en uw zelven. Dewyl zy de waarheyt haaten, zyn zy onbekent met de oprechtigheyt; hunne hartstogten verstrekken hun tot Raadsheeren, en eygenbaat is hun boezemvriendt. Die Hovelingen omcingelen hun zodanig van naby, dat 'er geen heylzaame vermaaning by of omtrent kan komen. Gelyk als zy nooit na de waarheyt luysteren, zullen zy die zeer zelden spreeken of werkstellig maaken, hunne leevens wyze is een snood tonneel van formaliteyten zonder mening, een onwederstaanbare hovaardy zonder verdienst, een onkunde zonder uytvlugt, laatdunkenheyt zonder kennis, en gierigheyt zonder grenspaalen. Kortom schynheyligheyt, onrechtvaardigheyt, quaadaardigheyt, onvermoogen, nyt, wraak, hartnekkigheyt, lust, wreedheyt en diergelyken, maaken somtuyds de quartieren op des hovaardigen adeIs. Veele vermoogende Heeren verdraayen alle de grondbeginsels van de reden en van het recht, en zy doopen ongodistery en heylloosheyt, verstant en kennis. Op die wyze, door een vreemd misbruyk der woorden, noemen zy een schuld, verspeelt met de kaart of met de teerlingen, een schuld van eer die betaalt moet worden; doch zy weygeren den winkelier en den ambachtsman te voldoen, bevreest van door een prompte betaaling het onderscheyt te verliezen tusschen den adel ende onedele gemeente, want verbonden te zyn door het algemeen verband van Godsdienst en van eer is een al te verachte klank voor een welgeboren kavalier, als of de eer en de vroomheyt twee verschillige artykels, en een edelman en de deugd onovereenkomende eygenschappen waaren. Daarom verzaakt den adel de koopmanschap, en de byzondere winst; 's Lands algemeen welvaaren, gelyk als zy het doopen, is het aas waar door het gemeen wort verschalkt, en waar door de wapenschilden hun oogmerk komen te bereyken. De gansche huyshouding van hun begrip is bedurven, en zy oordeelen over niets in den haak, ja zy zyn aIzo onkundig in de keus van hunne vermaaken, als in die van hunne vrienden, en die vermaken beheerschen hun zo wel als hunne gonstelingen. Zy geeven den voorrang aan het geluyt boven den zin, en zy achten vry meer een (6) klucht of een Opera, als een Treur- of als een Blyspel, ook verhoogen zy noch altoos den slegtsten autheur of tonneelspeelder boven den besten. Dewyl zy doof zyn voor de berisping, zyn zy doorgaans of grilziek, of dronken. Als een korte en voorbygaande nuchtere vlaag hun bekruypt, of dat een versche dronken togt
4
een nieuw Wik opdoet, harden zy dat spel zo lang tot dat zy 'er van walgen, of tot dat eene andere neyging een stok in 't voorig wiel komt te steeken. Met een woord, het recht en de reden uytgezondert, wort alles misbruykt by den adel by beurten. De leevenswyzen, de grondbeginsels, en de bedryven der adelyke Dames zyn afgescheurt van het eygen tabbaartlaken; zeer zelden bewandelen die gemuskeerde tieranninnen den byweg der reden, of het voetpad der zeedekunde; de gewoonte en de mode zyn haare wegwyzers, en vodderyen en grillen haare bestierders. Haare driften zyn haare eerste raadsheeren, en eygenbaat is de Godes aan dewelke zy dagelyks offeren, zelfs in haare minnehandelingen. Den ochtendstond verspillen zy in 't bed en voor het toilet, den namiddag in visitens te geeven, en in bedekte handelingen; den avond in te speelen of in ergernis te geeven; en het overschot des nachts in de slaap. De luyheyt, de algemeene onweetendheyt, de schynheyligheyt, de zinneloosheyt, het bedrog, de leugens, 't blanketten, het mouches leggen , de achterklap, en de wellust letterzetten de hofdames. Thans vind men geene Penelopes om de minnaars een betaamelyke tusschenwydte te doen houden in een twintig jaarige afweezendheyd van haare mannen. Hoe? zy zullen ongevraagt een galant zelfs aanzoeken, en zo men haar niet omkoopt, zullen zy uw omkoopen, en eer dat zy een zeker naameloos iets willen derven, moet den koetsier , den lyfknecht, of den dorstige kok aanhouden. Alhier rolt my een sprookje in, dat dien text bekrachtigt. Een zeker vermoogent Edelman bedong eens eenige kostelyke stoffen by een winkelier, woonachtig in 's Gravenhage, en hy scheen grootelyks vermaakt te zyn met eenige schilderschoone jongetjes en meysjes die langs de winkelvloer zwarmden; doch eyndelyk beschimpte hy den gejaponden Ellenist aldus; Het is geen wonder dat de winkeliers zulke schoone kinders hebben, dewyl wy heeren van het (7) het
eerste fatsoen de moeite op ons neemen om die toe te stellen. Het is al gebeurt, (repliceerde den winkelier aardiglyk) doch dan verzellen Uw laqueyen of mindere dienaars Madame, die in uw afweezendheyt dwars voor den boeg dryven van uw adelyk kroost, zo dat het ons niet verwondert dat er zo veele vergulde plompaards, en welgeboore botterikken voor den dag komen. Een ander soort van Heeren, bezeten door den gierigen duyvel, zulje alzo min hervormen door de zeedekunde eens Heremyts, want een gierigaart in het midden des overvloeds, zal een guyt verblyven in het hartje der berisping. Die vervloekte hartstogt is van het snoodste soort; alle andere hartstogten doelen op een schynbaar goed; zy beoogen een zeker end van genoegen door 't genot; daar den Vrek altoos een oogmerk vervolgt dat hy nooit bereykt; en gelyk als een veroordeelde Tantalus hongert en dorst in de bezitting van de hoornen des overvloeds. Of is uw toeleg, om van een ligtemis een boetedoender te maaken, van een overgegeeven loswammes die geen ander vermaak kend als de ratelwachts te schuuren, de ruyten der vensters te repareeren, Thereses katten te onttakelen, koppelaarsters te straffen door een prompte wanbetaling, yzere leuningen, te ontwortelen de straatkeyen in Siciliaansche Etnas te hervormen, de blinden en de uythangborden te onttarnen, met een woord, wiens eenigste toeleg is om het Studenten leeven te verbeelden? Neen, Heremyt, zo een knaap is ongeeneeslyk, want hy denkt zo min als een houte kolfbal, en hy is zeer na zo zinneloos als Oldenhoefs verzoopen Vrouwenplaag.
5
Veelligt is uw oogmerk om een dronken zot, meer een slaaf als een onderdaan des Wyngods, die zyn uuren afmeet by een wyn en niet by een uurglas, en die geen beter gezelschap kent als een volgeschonken bokaal, over te haalen tot het leezen van uw weekelyks Schrift. Maar zegme eens, hoepelroks Heremyt, zo dat doenlyk was geweest, zouje dan niet al lang geleeden Oldenhoefs Zwynegel, die het niet scheelt of hy zyn paarden verkoopt , mids dat hy zyn fles behoud, hebben herstelt in een redelyk schepsel? of zou de zeedekunde, vervat in uw papier van den Amsterdamschen Hermes, dat mirakel niet over eenige jaren hebben verricht op den gekoekoekten Klaas Molenwiek1 (8), die zo spraakeloos pIagt te zitten bakbeesten onder zyn fles Moezelwyn, gelyk als een oude Spaansche gouvernante staat te loeren onder haaren uytgespannen regenhoed? Maar zyt getroost, vernederde Klaas, en gedenk dat Horatius ergens zingt dat de armoede de zuster is des verstands; ook voeg ik 'er by, dat de dampen des overvloeds weggezweept worden door de scherpe lucht der behoeftigheyt. Het lighaam van een fransch autheur, die dagelyks smult en brast op een souppe van regenwater en uyen, is scheutvry voor alle qualen, terwyl de vermoogenden leggen te janken aan 't graveel, jicht, steen en diergelyken, De armoede bewaart het lichaam in een evenmatigheyt; zy onderhoud het lichaam en de ziel in een eenpaarige eendracht; en zy leert aan den behoeftigen de voorzigtigheyt, rechtvaardigheyt, maatigheyt, grootmoedigheyt, dapperheyt, en meer andere deugden, waar aan de ryke zondaars nooit komen te denken.
Doch zo de noot uw thans op 't best, Pakt naar het Oost of naar het West; 't Is beter over zee 't fortuyn te loopen zoeken, Dan met een uytgeteerde beurs Te schuylen voor uw krediteurs Aan de Yssel, Kuylenburg, en zulke dievehoeken. Aldaar zweeg Roozemont, doch haar waarschouwing kwam te laat, dewyl een rollende kloot door geen heylzaam advys is te stuyten. EYNDE Gedrukt voor den Autheur Jacob Campo Weyerman
1
Klaas Molenwiek, een wel vaker door Weyerman bespot figuur.
6
(No.6)
Maandag den 1 November 1728 [41] OVER DE ADVERTISSEMENTEN DER KWAKSALVERS-BRIEFJES1 IN DE COURANT.
Qui venenum dicit, adjicere debet, bonum, vel malum : nam et Medicamenta, venema sunt : quia eo nomine omne continetur, quod adhibitum naturam ejus cui adhibitum est, mutat; quum id, quod nos venenum appellamus, Graeci Pharmacum dicunt, apud illos quoque tam medicamenta, quam quae nocent, hoc nomine continentur. Cajus Jureconsultus de ver[borum signif[catione] vertaling : Wie vergif zegt, moet daaraan toevoegen, ten goede of ten kwade : want ook geneesmiddelen zijn gifstoffen omdat zij op grond van hun naam alle stoffen omvatten die door hun toediening de gesteldheid veranderen van degene aan wie zij worden toegediend; terwijl dat wat wij vergif noemen, door de Grieken Pharmacum2 wordt genoemd, door hen worden met deze naam eveneens zowel geneesmiddelen aangeduid, als stoffen die schaden. Gaius, woordenlijst van rechtskundige termen. Een Avonturier die een goud beurs vind om den derden dag ; een knaap die zyn vrouw verliest om het derde jaar ; en een [42] weekelyks Autheur die een Courantperiode oploopt3 om het Saisoen, zullen den Leezer het handje maklyk uythouden. Die zinspreuk zal den Schryver van dit papier artykels-gewyze goedmaaken, en uit dien hoofde wil hy als een Talmudist4 beginnen met het eynde, EEN VERTOOG
Over de in de Vrouwen-Courant5 vervatte geneesmiddelen. Het schynt dat der Nederlanders toeleg is, de Afgoden bewierookende Salomons-gezinden na te volgen, die den Heere verzaakten, om de drekgoden der vreemde natien plegtiglyk te gaan aanbidden op de verboode hoogtens6. Niet tegenstaande dat onze eeuw gezegent is met verdienstige geneesheren, echter
1
JCW spreekt hier van advertenties en kwakzalversbriefjes. De laatste kunnen we het best vergelijken met foldertjes die uitgereikt werden aan potentiële klanten op bijv. markten. De zin is m.i. niet juist. 2 het Griekse Pharmacum betekent zowel tovermiddel als geneesmiddel en vergif 3 mogelijk zetfout, bedoeld wordt waarschijnlijk omloopt in de betekenis van meelopen 4 Talmudist : Hebreeuwse boeken worden immers ook van achter naar voor gelezen 5 Vrouwencourant, deel van een courant dat bij voorkeur door vrouwen wordt gelezen, t.w. voornamelijk de advertentiepagina's. Waarschijnlijk wordt de OHC bedoeld (zie art. van J.W.Koopmans in Mededelingen Stichting JCW 2004,16-19 6 Verwijzing naar koning Salomo in het Oude Testament (1 Koningen 11:7) : ‚Zo liet hij op een heuvel in de buurt van Jerusalem een offerplaats maken ter ere van Kemos, de gruwelijke god van Moab, en ter ere van Moloch de gruwelijke god van de Ammonieten‛ (NBV,2004)
7
bazuynen de baatzuchtige koffyschenkers, de geinteresseerde boekverkoopers1, en de bygeloovige vroedvrouwen, de Kwakzalvers-medikamenten der zwynsgezinde Moffen2, en andere uytlanders, luydkeels uyt als zo veele substituyt marktdoktooren3; en al hoewel er zo veel kracht en macht steekt in die ongeneeslyke geneesmiddelen, als in een driejaarige lengevisch4, echter feylt het die kommissionarissen aan geen weetnieten, om die vodderyen op te hemelen, en aan geen zotten, omze te koopen. Den Rotterdamsche Edipus5 met de gezwolle pedestaalen6, Moses Haasverberg7, is een van de eerste malkontenten geweest in het opvoeren der muytelingen tegens het gemeene best van onze Nederlandsche geneeskunde, en uit dien hoofde vertoont hy zyn achtbaar persoon in ’t front van de navolgende landspassaaten. * Tot Rotterdam by Haasverberg, in ’t Koffihuys, ’s Gravenhage by van Santen op het Binnenhof in ’t Koffihuys, en by Westerman in de Roozemarynstraat, Delft by Appeldoorn, in ’t Koffihuys, ’t Amsterdam by de Weduwe Egmont op de Reguliers breestraat, en zo voorts, zyn te bekomen de algemeene, ontbindende en losmaakende pillen, wiens gelyken in werking onbekent zyn, wegneemende in minder als in tweemaal vierentwintig uuren, alle podagreuze, jigtige en schor[43]butike8 smarten, op wat plaatsen des lichaams, en hoe veroudert die ook mogen zyn, en dezelve ook heelende in vervolg des tyds, etc. * Zie hier de Kourant9 van den tiende January10, in ’t jaar 1728 (noot van JCW) Daar heb je nu een verkorte schets van mirakeleuze pillen, geinventeert by Hans Donder1 den geelgieter2 van het drinkbaar goud, den uithaaler3 van de vyfde 1
de boekverkopers waren wat graag bereid ‘medicamenten’ te verkopen (zie voor uitgebreide kritiek op deze boekverkopers Het Vermakelijk Wagenpraatje van dezelfde schrijver) 2 veel kwakzalvers waren afkomstig uit wat wij nu Duitsland noemen 3 ‘medici’die op de markt hun klanten zochten 4 lengfisch : stokvis 5 Oedipus in de betekenis van zijn naam : zwelvoet (oedeem) 6 pedestal : voetstuk, hier in de betekenis van voeten 7 Haasverberg was geen ‘boekverkoper’ maar eerder een soort handelsagent, hij verkocht waarschijnlijk in commissie, niet alleen geneesmiddelen maar ook loten.(zie adv.dd 18 feb.1728 in de LC) Hij had een standplaats op de Beurs in het Hollands Koffyhuys. Zie voor Haasverberg ook de advertenties in de OHC van 2 en 30 juni 1716, 6 juni 1719 : De aengename en door gansch Engelant vermaerde W.Tippings Dranck, oplossende en sigtelijk afvoerende de Steen en Graveel in Blaes en Nieren, als mede stillende het Colijck, Podagra en Rumatismus, [..] is tot gerief der noodlijdende te bekomen tot Amsterdam by J.Swart, Boeckverkoper bezijden de Beurs in de Gekroonde Bybel, en by N.Oliviers by de Tack Steeg in de 3 Muysen, en tot Rotterdam by M.Haesverberg in 't Engels Coffy Huys op de Beurs (30-6-1716) 8 veroorzaakt door scheurbuik 9 deze advertentie is op 30 januari 1728 in de Leydse Courant en in de OHC op 28 feb.1728 verschenen : Te Rotterdam by Haasverberg in ’t Koffyhuys, ’s Hage by van den Sanden op ’t Binnenhof in ’t Koffyhuys, en Vetterman in de Rosemarijnstraat, Delft by D.Appeldoorn in ’t Koffyhuys, Amsterdam by de Wed. Egmond op de Reguliers Breedestraet, Leyden by D.Lakeman op de Koepoortgragt, Haerlem by Bartel van Rossen in de Ryzende Zon voor in de Spaarwouwerstraat, en by D.Wagenaar in de Agterstraat op den hoek van de Barndesteeg, Weesp by D.Nieuwpoort agter ’t Armhuys, zijn te bekomen de algemeene, ontbindende en losmakende Pillen, wiens gelyken in werking niet bekend zijn, neemende weg in minder als 2maal 24 uuren alle Podagreuse, Jigtige en Scheurbuykige Pynen, op wat plaetsen des Lichaams zy zijn, ja hoe veroudert zy mogen weezen, door de tijd dezelve ook geneezende; oock alle soorten van Koortsen, alle Vuurigheden des Aangezigts; de Dauwworm, Engelse Ziekten, verouderde Sweergaten, voornamentlyk in de Beenen, benaauwde Borsten, Theering, Waterzugten, Pynen der Maag, Lammigheden, Kramp- en Zenuwtrekkingen, uytgevonden door een beroemt Medicynmeester te Hamburg : Het Doosje kost 14 Stuyvers; en veel andere Geneesmiddelen. 10
deze advertentie is op 30 jan.in de Leydse Courant verschenen :
8
weezendheyt4 der ongedoopte5 klokken en eertyds den Paracelsische6 wondarts van Stenko Radzins7 waterzuchtige paarden8. Die Kaerel komt ons voor als een konspirateur tegens de gezondheyt der welvarende Nederlanders, wiens pillen in staat zyn, om een grooter tal leevens te ontwortelen, als er adders in de rotsen van poictou9, luypaarden in de woestynen van Afryken, draaken in ’t Mooren land, Tygers in Hirkanien10, Krokodillen in de Nyl, Harpyen11 in Bithinien12, witte Vossen op Nova Zembla, en als er ongediertens worden gevonden in de puynhoopen van het vervallen Meer en Nest, gelegen tusschen voetangels en wolfsklemmen.13 In de Leydsche Kourant komen een koppel Boekhandelaars beslagen ten ys, met de navolgende gewichtige waarschouwing. * By de Boekverkoopers S.Lamsvelt tot Amsterdam, en A.de Raat tot Rotter-
dam, is te bekomen het onfeylbaar middel tegens de Tand- en Kiespyn, dat die kwaalen wegneemt binnen een quart uurs, en zo voorts. *) Zie hier de Leydsche Kourant van den negende January, 172814 1
Hans Donder(goud) : dubieus figuur, vrijwel zeker wordt hier Johann (Hans) Christoffel Ludeman (Haarburg 1683-Amsterdam 1757) bedoeld. In het zelfde jaar 1728 verscheen van hem te Amsterdam : Genees en Wysgerige Inwydings Twist-Reden over Zevenderley Waterzuchtige Ziektens. Bedoeld als ‘proefschrift’ ‚ter verkrijging van den Leeraars trap‛ aan de Hoge School te Harderwijk op 5 maart 1728. (zie pamflet 16753a). De invloed van Paracelsus is onmiskenbaar. In de Aanhangselen (Stellingen) nr.III schrijft hij : ‚Deze zeven Waterzuchtige ziektens, dewelke in deze onze Inwydings Redenstrydt worden verhandelt, worden geboren uit den invloedt der Planeeten, en door derzelver hulpe overeenkomstiglyk en zeilsteenswyze‛ 2 Ambachtsman of fabrikant, die gietwaren uit geelkoper of messing vervaardigt (WNT) 3 uithalen >extraheren, onttrekken aan een mengsel 4 quinta essentia d.w.z. quintessens (zie ook de noot bij regel 2799 in Het Vermakelijk Wagenpraatje, uitg. Gerardine Maréchal) 5 niet ingewijd 6 Theophrastus Paracelsus : pseud.van Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493/1494-1541), bekend door zijn alchemistische theorie. 7 Stepan (Stenka) Razin, kozakkenleider (1630-1671) In pamflet nr. 9875 (Knuttel) staat beschreven dat hij als opstandeling tegen Csaar Alexi Michailoiwits uiteindelijk in 1671 werd gevangengenomen. In de bij het pamflet gevoegde Sententie worden zijn talloze misdaden opgesomd. Tot slot wordt vermeld : ‚Voor welck u gruwelijck bedrijf tegen Godt Almachtigh, ende tegen onsen grooten Heer Zaar en Groot-Vorst Alexe Michailowitz, van gants groot, kleyn en wit Ruslants selfs Erhouder, om uwe verraderyen en Rebellye, en om de ruine, die gy aen het gantse Russe Rijck veroorsaeckt, heeft hare Zaarse Majesteyt bevolen, en de Bojaaren hebben toe-gestaen en u gecondemneert gevierendeelt te worden.‛ 8 pag.5 van pamflet 9875 : [..] ‚hy quam met sijn ghesellen tot Astrachan alle meest sieck, ende met opgheswolle Lichamen, om datse kort te vooren door de Persiaensse op een seker Eylant in de Caspise Zee beset waren geweest, ende zout Zee-water hadde moeten drincken‛. Het zelfde lot zal zeker ook de paarden getroffen hebben. 9 de streek Poitou rond Poitiers 10 Hircania : gelegen tussen Kaspische Zee en Elbroez 11 Harpij : wraakgierig en bloeddorstigewezen 12 Bithynië : landstreek in het NW deel van Klein-Azië 13 In De Doorzigtige Heremyt, afl. 3, in de beschrijving van Meer en Nests Huyzing, pag.18 lezen we : Tusschen de voetangel ende wolfsklem, twee beruchte zwygende Tolhuyzen in ’t Slaraffenland en in het 2e verslag van de zaak Pestalozzi in het proces tegen Weyerman staat een vergelijkbare zinsnede : [… ] nam ik een besluyt van te
rijden na die buytenplaats, welke ik bevond te zijn Meer en Hoef, gelegen tusschen den Voetangel en Abcoude. Uit : Geconfineert voor altoos, Het Proces Weyerman (1739), Editie Karel Bostoen en André Hanou, 186. (1997). Ik kwam toevallig in het WNT bij podagra het volgende tegen : PODAGRA, znw. onz. , doch herhaaldelijk ook vr. gebezigd in overeenstemming met het Grieksch. Ontleend aan gr. , dat eigenlijk voetangel, klem beteekent, maar ook de naam is voor het hier bedoelde voeteuvel. Zou dit dus ook een verwijzing naar een veel voorkomende kwaal in die tijd kunnen zijn ? 14 Leydse Courant van 9 januari 1728 : By de Boekverkopers S.Lamsvelt, over de Nieuwe Kercks-Toorn, te Amsterdam, en A.de Raat, in de Nieuwe Havesteeg, te Rotterdam, is te bekomen het onfeylbaer Middel tegens TAND- en KIESPYN, dat dezelve in een quart- uurs geheel wegneemd; maakt de losse Tanden en Kiezen vast, geneezende alle Bederf aan dezelve en het
9
Het is niet meer natuurlyk, dat een Westindiesche raven1 schoone pluymen, en een gepenningt2 paard ronde vlakken heeft, of dat een Kamelion zyn verf verschiet als een geblankette Juffer, dan het dien kiespynman eygen is alles te belooven, en niets te geeven. Die knaap slacht een veelkleurige slang, in zyn tong zit al zyn kracht; ook heeft hy vry veel overeenkomst met een Apis der Egyptenaars, die al zyn vermoogen droeg in den gorgel3, want hoe zou hy anders door een en het zelfde vier malle flesjes hulpmiddel allerhande soorten van tand-en kiespyn dreygen te geneezen, gesprooten uyt zo veele onderscheyde oorzaken. Noch rekomandeert dien zelve Kourantier den Elixir Salutis4 van Docter Daffys
Weduwe, te bekomen by de Erfgenaamen van Evert Haverkamp, etc.5
Dat dien Elixir een heylzaam medikament is tegen het maagko- [44] liek der armoede der verkoopers is ten naasten by te begrypen met de geringste omschryving. Ondertusschen konnen wy getuygen, dat meest alle die britsche Kourantdoktooren heerlyke Elixirs en Olien des bedrogs distilleeren, en dat zy geboekt staan by de verstandige Engelsen voor konstenaars, die zich beter in een gedrang weeten te bedienen met de knipschaar eens beurzesnyders, als in een byeenkomst der geneesheeren van het snymes eens ontleeders. Zy zyn berucht by de Londenaars voor vleyende schuymspaanen6, voor groote vervolgers der wyn-en bierflessen, voor droogscheerders van de tafellakens hunner bekenden7, voor nathalzen, windverkoopende Laplanders8, straatslypers, kabalisten9, valsche getuygen, en voor atheisten. Gelieven de ligtgeloovigen nu hun gezondheyt op hairen en snaaren te zetten; gelieven zy het dierbaar leeven te waagen aan die onbekende, doch niet onschadelyke artsenyen; en gelieven zy onze geneeskundige Ste.Michiels10 voorby te gaan, om den duyvel een kaars te ontsteeken, fiat, wy hebben ons gedeklareert, en wy laaten bassen en fioolen zorgen.
Tandvlees, ook alle Quaalen, door Roos en Zinkingen, in de Mond ontstaan; ja zelfs de Kanker; het Flesje 22 stuyvers Als meede den Balzem tegens in- en uytwendige AMBEYEN, dezelve in weynig dagen uyt de grond geneezende; het Potje tot 33 Stuyvers. 1 Westindische raaf, naam van zekere soort bontgekleurde papegaaien met de grootte van een raaf; Psittacus
ararauna. 2
gepenningd : van penning met het voorv. Ge- in de bet. voorzien van (III, 13, d). Van paarden. Op de huid voorzien van kringen of ronde vlekken, die om de gelijkheid van vorm met penningen worden vergeleken, of ook wel met daalders, waarom men dan ook wel eens gedaalderd hoort zeggen. 3 gorgel : strot 4 In een advertentie in de OHC van 12-6-1696 wordt dit Elixir Salutis al aangeboden. Potjeslatijn voor Tovermiddel van Gezondheid. Raphaël Vrolijkhart, woonachtig tot Voorburg in de Kerklaen, maekt mits desen aen een yder bekent, dat by hem te bekomen is, Sal en Spiritus Cornu Cervi, seer wit en suyver, soo in Liquor, als in Forma Sicca; als mede Sal Volatile Oleosum Sylvii, Elixir Proprietatis Paracelsi, Elixir Salutis, Tinctura Animonii, Heylsame Poeders en allerley Chymise Medicamenten, etc. En dat alles voor een Civile Prijs 5 Leydse Courant van 7 januari 1728 : De Erfgenamen van Evert Haverkamp maaken bekend, dat de opregte vermaarde Elixir Salutis van de Wed.Doctor Daffy, dewelke tot nog toe aan de Oude Kerk, naast de Toorn, by Evert Haverkamp alleen verkogt is, nu wegens zyn overlyden verplaatsat is en voortaan wederom alleen, en nergens anders verkogt zal worden, dan by Hendrik Leeuwschen in de Papenbrugsteeg, in de Groene Leeuw, te Amsterdam 6 In de aanhaling als scheldwoord. : Daar gaat die voet-veegh heen, die schuimspaan, ieders dweil, Kl. v. d. Schoester 2. 7 droogscheerders van de tafellakens hunner bekenden : uitvreters 8 oplichters, schelmen 9 aanhangers van een geheime leer : verwijzing naar het geheimhouden van recepten t.b.v. eigen gewin. 10 Sint Michiel (Michael), o.m. patroon van weegmeesters, apothekers, stervenden, paramedici en zieken
10
* Den Haarlemietsche gazettier is ook niet nalaatig in het inlassen van een balsem tegens de in en uytwendige ambeyen, à eenendertig stuyvers het potje, etc. *) Zie de Haarlemsche Kourant van den veertiende February 17281 Het heugt ons eenmaal een Franschman, die zich zelven tot Ridder van den degen had geslaagen, te hebben gezien in de pylsteeg2 tot Amsterdam, die voorgaf van die bovengemelde kwaal, ras, veilig, en vermaakelyk te konnen geneezen; doch zyn Hospes, die op dien dag den bodem van zyn vierde fles had geexamineert, zey tegens ons in vertrouwen, dat hy doorgaans tegens een die hy genas, er eenentwintig mankeerde, en dat was de proef van die Ridderschap van den degen. Maar wy zullen die Kwakzalvers-Advertissementen laaten berusten, om ons papier niet te verkroppen3, en maar alleenlyk eenige historische aanmerkingen over de onechte geneesheren aanhaalen, en dat gedaan hebbende, er voor een jaar en ses weeken4 van afscheyden. In myn lente jeugd kwam er een Paracelsist zyn nest bouwen in myn geboortestad, het berucht5 Abdera6, en dewyl hy niet on[45]bekent was met het oud spreekwoort, wel voorgedaan is half verkogt, poetste hy zyn huys en kamers zo cierlyk op met allerhande zo uyheemsche als inlandsche cieraaden, dat het gros der Abderietsche juffers hem liep consulteeren over gepretexteerde7 kwaalen, alleenlyk om dat opgesmukte paleys der geneeskunde te moogen beschouwen. Zyn spreekkamer was behangen met een kostelyk tapytwerk, waarin alle de leevenbedryven van Eskulaap waaren geweeven; en op dat tapyt hingen de konterfeytsels van Hippokrates8, Galeen9, Averroes10, Albumazar11, Paracelsus en van Helmont12, gekast13 in keurlyke vergulde lysten, en vastgehegt aan zyde en aan goude koorden. De studeerkamer des geneesheers bralde met een heerlyke verzameling van op snee vergulde boeken in allerhande taalen en konsten, alhoewel hy geen ander taal sprak of verstont als versukkelt Hoogduyts; ook was dat vertrek gestoffeert met een paar keurlyk afgezette glooben van Blaauw14, met den buyt van van verscheyde Oost-en Westindiesche dieren, met Romeynsche Antiquiteyten, met veelerhande Surinaamsche Insekten, en met meer andere zeldzaamheden. 1
Hier vergist Weyerman zich in de datum en de prijs van de balsem : [..] Als mede den Balsem, tegen in en uytwendige AMBEYEN : Deselve in weynige dagen uyt de grond genesende, het Potje 33 Stuyvers. (OHC : 17 februari 1728, herh. op 26/2 en 4/3) 2 e in 17 eeuw hoerenbuurt van Amsterdam 3 verspillen 4 Een jaar en zes weken. Oude rechtstermijn. In enkele streken nog termijn voor het het dragen van uiterlijke rouw. 5 befaamd 6 Breda. In de literatuur heeft de naam Abdera, Abderieten, sporen nagelaten, zie daarvoor de Opmerkingen 7 ingebeelde 8 Hippokrates (van Kos) (ca 460-377 voor Christus), Griekse arts, beschouwd als grondlegger der geneeskunde (Wikipedia) 9 Claudius Galenus (131-201), Grieks-Romeinse arts wiens geneeskundig systeem ongeveer 1500 jaar heeft gedomineerd. 10 Averroes (1125-1198), Spaans-Arabisch filosoof, jurist en arts 11 Albumasar (787-886), Perzisch wiskundige en astronoom 12 Jan Baptist van Helmont (1580-1644) , Vlaams alchemist, fysioloog en arts. Hij geloofde vast in de Steen der Wijzen en schreef over een stelsel van bovenaardse wezens die het menselijk lichaam zouden besturen. Stond dus met één been in de alchemie en diens ongebreidelde metafysische speculaties en met het àndere in de scheikunde. 13 gevat 14 Willem Jansz. Blaeu (1571-1638), cartograaf en maker van globes
11
Dat groot werk verricht hebbende, liet hy zich zeven pakken nieuwe kleeders maaken, om op ieder dag in de week van pels te konnen veranderen; ook nam hy in zyn dienst een schoone gouvernante, een gebaarde lyfknecht, een baardeloozen jongen, twee goelyke1 meyden, en een brave keukenmeyd, en aan dien laatsten artykel hangen wy ons zegel. Toen stak hy een zwaare zilvere degen op de linker heup, en hy bezogt de wynherbergen van de Goude Leeuw, de Oranjeappels, en het Land van Beloften, de drie hoofdkroegen van Abdera, om zich met de bloem des Abderietschen adels, en met de tarwe der welgegoede borgers gemeenzaamelyk bekent te maaken, die hy dagelyks op de navolgende wyze harangueerde2.
Het is met een onuytspreekelyk zielsverdriet, Heeren Abderieten, dat ik in spyt van myn tanden moet zien, dat zo veele Kwakzalvers en walghachtige voorgeevers tot de geneeskunde, dagelyks hun mede-schepselen opofferen aan hunne onkunde. Geen heerszucht, noch eygenbaat, of eenige andere snoode beweegoorzaaken hebben my bekoort om myn persoon ten toon te stellen op het openbaar tonneel van de Abderietsche Weerelt : Neen, Heeren, niets als een edelmoedige zucht (ook ben ik een geboren Edelman) heeft my aangezet om de geneeskunde te redden [46] uyt de handen van een party guyten, die de Faculteyt onteerden, daarenboven ben ik voortgezweept geworden om my alhier met der woon neer te zetten door een byzondere achting die ik gevoel voor de Inboorlingen, en voor de inwoonders van uw Stad, welke Heeren door hunne opvoeding en beleeftheyt tegens de vreemdelingen over myn natuurlyke zeedigheyt hebben getriomfeert, zo dat ik thans geresolveert ben om alle myne geheymen werkstellig te maaken, tot baat van het algemeen welvaaren, en tot nut des menschdoms. Als hy op die voet had geharangueert, dronk hy met een gemaakte lach de gezondheyt van het doorluchtig gezelschap, en trok af, onderwyl dat een zeker heerschap, die hy op zyn zy had gekreegen door het geschenk van een uytheemsche huysklok, zig uytbreyde over Böhmes3 ervaarendheyt en kennis, over zyne reyzen, en verwonderlyke avontuuren hem bejegent in vreemde Koningryken en vorstendommen, wien Souvereynen hem rykelyk hadden begiftigt met getuygenissen, certificaten, goude ketens, medailles, en met diergelyke ongemeene gonstbewyzen4. Langs de sporten van die dieveladder wiert hy niet alleenlyk in ’t kort gegroet voor den dispensier generaal van een lang leeven, maar zelfs had hy de eer van by den jongen Ryngraaf te worden gebruykt tot zyn lyf-medicyn, die hem overlaade met beleefdheden en met vorstelyke geschenken. Op den middag van zyn glorie-zon verschoot die Germaansche star, t’ zamengestelt uyt deeze drie voornaamste 1
goedaardig, vriendelijk harangue : aanspraak, toespraak 3 m.i. wordt hier Jacob Boehme (1575-1624), de schoenmaker/schrijver uit Görlitz bedoeld. Jacob begon met schrijven toen hij 37 jaar oud was. Hij is een typisch voorbeeld van een autodidact, want zijn enige scholing heeft hij gehad aan de stadsschool van Görlitz. Hij werd beinvloed door de geschriften van Paracelsus, Kaspar Schwenkfeld en Valentin Weigel. Inspiratie vond plaats door alchemistische literatuur. In ieder geval in 1704 werd er in Nederland nog een boek met zijn verzameld werk uitgegeven : Welruikende krans van lelyen en rosen, vergadert uit de werken van Jacob Boheem. JCW zag in hem mogelijk een verwante, want ook als recalcitrant beschouwde schrijver. JB kreeg al aan het begin van zijn schrijvers carrière een schrijfverbod dat 6 jaar duurde. 4 hem rykelyk hadden begiftigt etc. : verwijzing naar de manier waarop sommige kwakzalvers zich ‘opbliezen’, zie zie bijv. uit de OHC : De Heer Camas, hebbende de Eer van te zijn Chirurgijn van de Koning van Vranckrijck, als mede Attestatien van de Heeren Walot en Daquijn, eerste Medicijns van hooggem. Majesteyt, in welckers presentie hy verscheyde Menschen heeft genesen van 't Konings-Seer, en meer andere extraordinaire Accidenten, heeft zedert oock uytgevonden een seker Middel, omme te genesen de Kanker, soo die open, als die noch gesloten is : Het welcke de voorn. Heer Camas verplicht, alle Vrouwen te waerschouwen, dat indien deselve komen te gevoelen [..] (1 nov.1685) 2
12
hoofdstoffen eens Paracelsists, uyt bedrog, uyt Onkunde en uyt Onbeschaamtheyt; en hy stikte aan een zeker medekament, zo men de beeedigde attestatie van een noch leevende gouvernante durft aannemen, waaraan hy ten minsten vyftig Abderieten, en hondert en vyftig boeren had gewaagt, welke ligtgeloovige patienten zo schielyk hemelden, dat er stads doodgraavers, en de dorps kosters geen oog op konden houden. Na zyn overlyden kwam ‘er een ander geneesheer afzakken na myn ongelukkige geboorte-plaats, een Brusselaar by geboorte, een leugenaar by beroep, en een Doctoor by een gewelddaadige indringing in de Republiek der geneeskunde; en dien Helmontiaansche doodslager bezat een trits van medikamenten, welke hy verzelde met de navolgende Brabandsche pryswaardige qualiteyten. Voor eerst rekommandeerde hy een pil by hem gedoopt Heliogenes, [47] bestaande uyt een uyttreksel van de zon, van welk licht het zyn kracht, invloeyendheyt, en heerschappy over de kwaalen afley, volgens zyn zeggen. Die pil kon geen mensch inneemen of hy begon aanstonds te lacghen volgens zyn voorgeeven, en dat mirakel was ontdekt op den eersten dag van den derden april by den Baron1 Jan Baptist van Helmont, die t’ zedert die uytvinding niets anders dee dan lacghen. Die pil verzoete het bloed, styfde deszelfs omloop, hervormde de kooking van het maagsap, beschanste de zenuwen des gezigts, verklaarde het begrip, en het geheugen, verbeterde de uytspoorigheyt van de gal, reynigde het middelrif, versterkte een zeker iets dat geen naam voert, en was een heerlyk medicament tegens de meysjes-ziekte2, tegens de onvruchtbaarheyt, en allerhande obstructien. Die pil die zyn werking op zeven onderscheyde wyzen volgens het voorschrift der Natuur, willende zich niet bepaalen in den omtrek van een byzondere operatie. Voor eerst suyde3 zy den patient in een zagte sluymering; ten tweede opende zy de tusschenwydte der zweetgaten; ten derde zuyverde zy de ingewanden van alle rauwheden, en wynsteenachtige zouten; ten vierde dreef zy de winden neerwaards; ten vyfde wekte zy de waterloozing op; ten sesde vervrolykte zy de leevensgeesten; en ten zevende versterkte zy de geheele dierlyke huyshouding. In ieder tinne doosje waaren twintig pillen, nauwkeuriglyk verzegelt met een geheymenduydent Cachet4, chet4, waarop waaren gegraveert drie artzenyspuyten op een zilver veld, uyt den helm5 stak een bloedige hand uyt een mortier, en de onderschraagers of tenanten van dat wapenschild bestonden uyt een Stofscheyder6 en uyt een Apotheeker. Zyn tweede medicament was een gehoorherstellent poeder, geinventeert door de twee broeders Kosmus et Damianus7, en aan zyn Papa geschonken by een Grieksche Monnik uyt het konvent tot Adrianopolen. Den beruchten Baron van Helmont kreeg by zyn leeven dat zelve poeder van Sultan Mahomet, den vierde van dien naam, by welke Vorst hy was opontbooden te Konstantinopolen, om hem te
1
volgens de titel pagina van Dageraad ofte nieuwe Opkomst der Geneeskonst (1660) was JBH Heer van Merode, Roijenburg, Oorschot, Pellines, etc., dus een echte baron. 2 Vrijstersziekte, bleekzucht (ook maagden- of meisjesziekte genoemd.) 3 in slaap sussen 4 afdruk in was, lak, leder, metaal enz. van een wapen, naamcijfer of ander teeken tot waarmerk van oorsprong; zegel. 5 in de wapenkunde : de voorstelling van een (ridder- of vizier)helm. 6 chemicus e 7 H. Cosmas met artsenijdoos, en H. Damianus met boek en medicijnflesch. Tweelingbroers geboren in de 2 eeuw in Syrië. Beiden waren geneesheren. Na getuigenis van hun Christelijk geloof gegeven te hebben werden zij in 303 onthoofd. Patroonheiligen van artsen en apothekers
13
geneezen van de Olifants kwaal1 waar mee hy jaarlyks wiert geplaagt in het begin van de lente. Naderhant genas hy er (zo de leugens waarheden zyn) den Spaanschen Ontfanger mee tot Helmont, die zo doof was geworden door het onophoudelyk schelden van zyn jaloersche Donna Serpentina2, dat hy den bons van een [48] kartouw3 zo min kon hooren, als Klaas Chevalier het maanen van zyn schuldyschers verstaat; maar na een drievoudig gebruyk van dat poeder hoorde hy zo fix als een oude frommelende paap, wanneer een jong Meysje hem in den biegstoel een nauwkeurig verhaal doet over het verlies van haar verkreukte maagdepalm4. Zyn derde en laatste medikament bestont in een kleyn aanzienlyk flesje met Balsem zo wonder en zo krachtdaadig, dat al zaaten er twintig kwaalen verschoolen in het lighaam, echter voerde er ieder dosis een af dag om dag; doch zo het bloed zuyver en het licghaam gezond was, dan werkte dien balsem zo min op den inneemer, als een stuk Uytrechtsche heylikmaaker5. Uyt dien hoofde doopte hy dien balsem, den toetsteen der Natuur, dewyl een ieder door deszelfs gebruyk fluks den staat van zyn gezondheyt of zwakheyt kon ontdekken. Na dat de dood het gras des leevens onder de voeten van den onbeschaamden guyt had afgemaait door zyn onwederstaanlyk zeyssen, kwam er een Antwerpsche kakelaar op donderen in die Frontierplaats, die alle myne diepzinnige Stadgenoten verdoofde door den lof zyns Orvietaans6. De deugd van dien Orvietaan, (schreeuwde hy) is gelyk met het poeder des witten Eenhoorns om het oolykste vergif uyt te dryven. Dien Orvitaan (vervolgde hy) behoorde een ieder in de zak te
draagen, want wie weet of de liefde, vreeze, toorn, wanhoop, en jaloezy, door de looze ingeeving des Satans die altoos een oog in ’t zeyl heeft op den mensch, hem niet konnen aanzetten tot het inneemen van sublimaat7, rottenkruyt, kwikzilver, opium, en diergelyken. Wie dan zou een medikament willen derven waar mede hy zich kan te hulpe komen, daar hy anderszins zich wiskonstiglyk de dood, en langs de dood de helsche pynen op den hals zou haalen.
Aldus redeneerde die Doctoor der hannekes8, en aldus luyden de Kourantadvertissementen der uytheemsche Kwakzalvers; maar die dat soort van geneesheeren laakt, en die dat slag van Kourant-geneesmiddelen wraakt, zal weynig alhier, en noch minder hier namaals verbeuren. E Y N D E. 1
Olifantsziekte, sterke, waterachtige zwelling van het onderhuidsch bindweefsel, m.n. aan onderbeen en genita-
liën; elephantiasis. serpentina : slang 3 kanon 4 versluierde manier van spreken over maagdelijkheid 5 gebak, uit suiker, honig, tarwemeel en specerijen, dat in het bijzonder in de bruidsdagen gebruikt werd. Die naam is tot heiligmaker verbasterd en daarvan heeft men hier en daar weer zaligmaker gemaakt; ook heiligkoek komt voor. Naam had vooral de Utrechtsche hijlikmaker. 6 Orvietaan, benaming van een theriakel; een mengsel uit velerlei bestanddeelen (26-80) dat vroeger beschouwd werd als een uitstekend geneesmiddel tegen de schadelijke werking van vergiften. Vandaar ook in 't algemeen: tegengif, middel tegen allerlei kwalen. De Orvietaen van Romen was een beroemd kwakzalversmiddel (zie art. van M.A.van Andel : Kwakzalvers-Reclames in vroeger eeuwen, NtG 1912, 306) 2
7
Product van sublimatie. Sublimaat, Sublimat, Niederschlag; Zachte, Bijtende, NEMNICH, Holl. Waaren-Lex. 157. Sublimaat, in de de scheikunde en de chemische technologie elk vast product eener vervluchtiging (sublimatie ...); zoo zijn bloem van zwavel, salmiak enz. sublimaten.
In 't bijzonder. Kwikchloride, Hydrargyrum bichloratum of Chloretum hydrargyricum, HgCl ; voorheen en 2
soms nog wel bijtende sublimaat genoemd (zie b. v. de eerste aanhaling onder 1) en VISSER, Volksn. ; verg. fr. sublimé corrosif). Het wordt verkregen door het sublimeeren van een mengsel van kwiksulfaat en keukenzout, en wordt o. a. in de geneeskunde als antisepticum en desinfectiemiddel gebruikt.(WNT) 8 onnozelen
14
(Nr. 7) (49) Maandag den 8. November 1728.
Habitat sub pectore caeco Ambitio, & morbum virtutis nomine jactar.1 De vogels kend men aan hun veders, Maar thans geen menschen aan hun kleeders. Na dat ik, zegt den Heremyt, met minder spoed, en met meerder moeite door de beursteeg was gehort, als een ivoore kloot door de truktafels poort, of als een elzenprop door een klapbuys stuyft, ontmoete ik op den Dam een Abderiet, een knaap die de sleutels der Godgeleerdheyt had neergelegt, en de kling der ligtemissery had op de linker heup gegort, (50) niet om het lemmer te trekken, maar om het gevest te vertoonen; zynde hy daarenboven opgeschikt als een fransche sprinkhaan op een bal of als een boere Schout op de Dorpskermis. Na dat wy onze licghaams verdraayingen hadden verricht van weerskanten, noode hy my in een onvermaart Ordinaris; en ik die een man ben als een kind, topte die aanbieding, en liet my gezeggen. Hy wees my de weg na de eetzaal in dat Ordinaris, wiens ingang zo duyster als een romeynsche waterleyding, en wiens gang zo lang was als een Admiraliteyts lynbaan; dewyl hy nu in t rood en ik in ‘t zwart liep, geleek den eerste vry veel na het wittebroodskind van een Vlaamschen drost, en ik als tweede trok vry sterk op zyn papas kapellaan, zynde een donkere vacht en een smalle das, zulke kenbare tekens van een kapellaan of pedagoog, als een blaauwe keel het merk is van een slachter, of van een kaarsemaaker. Myn Traktant introduceerde my dan solemneelyk in een ruym vertrek, gemeubleert met een half dozyn Heeren, die ons ontfingen met zulke guineesche komplimenten, dat ik haast zag dat die kavaliers door de handen en voeten der Fransche dansmeesters waaren gepasseert, die ons Bataafs kroost hebben hervormt in scharamouches ; die thans hun behoeftige vrienden onthaalen op komplimenten; en die hun berooide schuldeysschers afzetten met hoofsche vuurpylen. Na dat ieder persoon zyn goede opvoeding had doen zien door overtollige beleefdheden, en na dat er een kleyn half uur was getwist over het hoog end van de tafel, viel het gezelschap neer op een tempo gelyk als ten kudde ontlaade kameelen, waar over ik my grootelyks verheugde, want ik was zo scherp van maag als een Spaans kadet zonder krediet, of als een Brabands penseelist, die een halve week heeft gevast om zich behoorlyk te konnen quyten tegens het aanstaande St. Lukasfeest. Een Fransche souppe, verzelt met een gekookt stuk rundvleesch dat reeds aan die loupe in de potagieketel had schot en lot betaalt, wiert op de tafel gezet met een important air, op welk gedupliceert gerecht dat gezelschap fluks losging, gelyk als een (51) Ongaar lossnort op den buyt, waar uyt ik besloot, dat myn graage maag den eenigste wolf niet was in dat Ordinaris. Na het afneemen van die schotelen, die vry waaren verligt door een herhaalt manuaal van onze lepels en vorken, kwam den 1 vertaling : Onder het blinde hart woont de eerzucht, maar deze kwaal wordt meestal onder de naam deugd deugd (deugdzaamheid) vermeld
15
kasteleyn aantorssen met een heerlyk stuk gebraad, verzelt met een half dozyn gebardeerde kuykens, en geakkompagneert met een paar domestieken, die ieder een koppel gevictualieerde assiettes droegen om door die flankering dat Ossen lendenstuk te vereeren. Ik bespeurde aanstonds dat die Heeren vermaakt waaren door dat tweede gerecht, want in noch min tyd als een oude Maitres een Abrikoossteen zou kraaken, schoot er niet genoeg over om een uytgehongerden Dorptieran op te vergasten. Het besluyt van ons middagmaal was een staatelyk stuk Cheshire kaas, dat zyn hovaardig hoofd zo ver verhief boven eenige schoteltjes met rozynen, kraakamandels, bisquietjes, en alzulke vodderyen, als den strand-reus Poliseem den kop opstak boven de andere lang-gebeende medereuzen. Het graag gezelschap tornde op nieuws aan de kaas, die grooter schaade lee by ons in ses minuyten, als een oude magazynrot hem zou hebben gedaan in ses maanden. Na dat laatste gerecht rees ieder op gelyk als hy ging aanzitten, dat is, zonder bidden of danken, en daar op wierden eenige versche flessen, bouteilles, en gespoelde roemers en kelken op een nabuurige tafel gezet, om daar langs de kooking der maag te bevorderen. Een volle bokaal geleyde de voorhoede die smaakelyk wiert uytgeveegt op ‘s Lands welvaaren, en daar op vloogen de roemers en de kelken door malkanderen gelyk als spreeuwen in de karssentyd, en dat spel duurde zo lang tot dat de slipperige brandspuyten hunner tongen niets uytspooten als kraambezoeks praatjes ; de vloeken schooten er zo wel uyt als de onkruyden op Meer en Hoef, en vloogen gins en herwaards in triomf gelyk als voetzoekers en klappers. Dat Centauwers naspel begon my vreesyk te verdrieten, toen myn traktant onverwacht oprees, en my, gedankt zy myn gelukkig gestarnt, verloste uyt dat schuyfelent vagevuur. De Heeren bedankten my inzonderheyt voor de eer van myn aangenaam ge-(52) zelschap, alhoewel ik voor en na de maaltyd zo stilzwygent was geweest, als een beslooten muys in een spyskamer, of als een Quaker die niet geinspireert is door den geest der dweeperyen. Zo ras als wy ons onder de open lucht bevonden, vroeg ik aan myn stadgenoot, wat soort van Heeren die lustige kabouters waaren ? waar op hy repliceerde met een Abderietsche lacgh, dat zulje in geen halve eeuw raaden, verreziende Heremyt, en dat gezegt hebbende ontleede hy dat gezelschap in de volgende termen. Hebje ook gelet, sprak hy, op dien Heer gekleed in ‘t blaauw, en gekoust in ‘t karmozyn, wiens hoed met een goude hoepel bezet en wiens linker dey was voorzien met een zilver gevest ? dat Heerschap vervolgde hy, was noch onlangs een paruykmaaker by zyn beroep; doch hy verliet die ambachts slaaverny, dewyl hy zeer loos was in het stempelsnyden tot goude en zilvere medailles, welke stempels hy verruylde tegens gereede munt aan de Brusselsche, Antwerpsche, en Rysselsche onbevoorrechte Muntmeesters. Tegenwoordig houd hy een koppel gepenningde paarden, benevens een mooi gehoepelrokt telgaande diertje, dat hem jaarlyks viermaal zo duur staat als die voorgaande ruynen : doch den slimste artykel is , dat men gelooft dat die konstenaar noch vroeg of laat zich door het vagevuur van den ziedenden olie zal doen louteren. Dat blond Heerschap dat zyn rechter zy besloeg met die kruywagen vol spierwit haair op 't hoofd, en met dat goudlakens kamisool om 't lyf, die noch slimmer stonk na de geest van oranjebloeisel, als een spanjaart geurt na een soupe van look, was onlangs niet boven een wynkoopers knegt : maar een jonge
16
dame, die door haar papa wiert geforceert om haar tederheyt door den band des huuwelyks te transporteeren aan een oud koopman op 't Sticht, onderhoud hem in dien opschik, dewyl hy haar voorziet met de noodige subsidien des huuwelyks. Thans is die knaap zo prodigaal dat hy nooit zyn vereelde pooten wascht als in het vocht des oranjebooms; hy spyst dagelyks in het Ordinaris; heeft zyn logie in het Schouwburg; (53) wort zelden vervoert als in een huurkoets; en heeft dag voor dag zyn Schermmeester, Dansmeester, Zangmeester, en Fransche Taalmeester, niet tegenstaande dat hy in de wieg scheen gelegt te zyn voor het stopmes en voor de hoepels. Zoje ook hebt acht gegeven, vervolgde myn Abderietsche landgenoot, op die kleyne dwerg, gekapt in een voskoleurde paruyk, en bedekt door een hoed zo breed als een zonnescherm, wiens gelyke boord een bevergetuygenis gaf, dat hy dikmaals logeerde in de driekante kas eens hoedestoffeerders. Die kabouter schynt een groot Oudheyds liefhebber te zyn, want men zou zweeren dat die vacht noch geheugde aan den slag van Vlaanderen, waar in den Admirant van kastille by 't linker been wiert gevat, die de Prinsen gebroeders had gedreygt te zullen billetteeren in dat Spaansch logies, eertyds vereert met den persoon van Francis den eerste Koning van Vrankryk. Die vacht is echter geen paar maanden oud, maar hy dwong den snyder om er die tegenmode aan te geeven, als zo veels te bekwamer tot zyn oogmerk; en hoe bekrompen er dat kleedje ook uytziet, nochtans dient het aan hem tot een surtout1 om een overvloet van schande en van guytery te bedekken. Die dwerg is een groot heraut in de wapenschildkunde; hy heeft de voornaamste geslachtregisters des Nederlandschen adels op zyn duympje; ook bezit hy het konstje fix om er zich in te lyven, als hy oordeelt dat zulks hem eenig voordeel kan toebrengen. Kortom hy is een ridder van die bende, die eens ‘s jaars het platte land, en ook de voornaamste steden afvourageert, onder de tytel van een verarmt edelman; en zo zich dan maar de geringste gelegendheyt opdoet om een zilvere lepel, beker, vork, of mes te sequestreeren, bedisputeert hy dat kas niet lang met zyn gewisse, maar hy gaat meesterlyk opduyken met dien buyt, om in een groote stad de vruchten zyns arbeyds te genieten. Die Heer die vlak tegen hem overzat, gedost in ‘t rood als een gekookte kreeft, en met kante lobbens opgeschikt gelyk als een Ostendens bewindhebber der Chineesche kompagnie, is een driekantige guyt, een bedrieger, koppelaar en valsche speelder. (54) Jaar uyt jaar in heerscht hy over drie a vier jonge vloerduyven, gekleed en gelogeert als Romeynsche kourtisanes; doch alhoewel die dames zo zeedig schynen te zyn als vader Goozewyns Nonnen uyterlyk, echter zyn zy zo geyl als Indiaansche juffers innerlyk. Het Karakter van een troep Vloerduyven. Die Dames konnen haar zo onnoozel voordoen als jonge duyven, daar zy zo doortrokken zyn in loosheyt als oude duyvels. Die juffers zyn van de wieg af opgevoed door een soort van Madames Thereses, onder wiens opzigt zy 1 groot kledingstuk, jas of rok, bestemd om over de andere kledingstukken heen aangetrokken te worden; overjas.
17
gequalificeert worden tot vriendelyke tafelkatten, bekoorelyke bedklappeyn, doorgestudeerde feeksen, onverbeterlyke zondaressen, en bekwaame lootsvrouwen in een misdaadigen aanslag. Doorgaans hebben die Juffers smotsen tot moeders, guyten tot vaders, en koppelaressen tot gouvernantes, waar door zy zo verstaalt worden in onbeschaamdheyt, dat zy nooit plagten de doleeren in haare groote jeugd, dan dat zy geen jaaren genoeg hadden om haare innerlyke hartstogten werkstellig te maaken, dat is op goed Nederduyts, dat het haar pynde al te piepjong te zyn om bedkatten te weezen, daar zy reeds oud genoeg waaren om er na te wenschen. Die dieren zyn de werktuygen van dien guyt, dewelken door haar jeugd, schoonheyt, en vrolyk humeur zich weeten te vleyen in de genegendheden der jonge heeren Koopluyden, Makelaars, Winkeliers, Kantoorknegts, en Wittebroodskinders, wier Lente-raazerny hun voortzweept in de verderflyke omhelzingen dier hoertjes, dewelken dewelken de Kerkbeurzesnyders slachten, die den boetvaardigen zondaar in het ernstigste van zyn gebed ontheffen van zyn beurs en orlogie; en deze poessen speelen dezelve konst, want onderwylen dat den galant een hemel van verrukkingen onder zyn macht heeft, hoort, ziet, of voelt hy geen dievegge frommelen in zyn binnebeurs. (55) Die Koppelaar heeft zyn doelwit bereykt als dat vee eens kalft binnen ‘t jaar, want daar komt nooit een kind voor den dag, of hy spind er een baal zyde by van drie a vier zakjes dukatons, en zulks door drie a vier reeders in die algemeene passagieboot te dreygen, dat die Dame hem zal vaderen, en zo voorts, waar op die Heeren dan braaf in den offerblok moeten blaazen tot verdeediging van hunnen goeden naam. Doch als een van die Juffertjes zo plat is gerolt als een kolfbaan door in 't gros te koopmanschappen, plondert hy eerst de kleerkas, ontzet haar dan van haar dagelyke pluymagie, en schopt haar voorts op ‘s Heerenstraat, waar op zy dan haar toevloegt neemt by een mama Therese, of zy loopt tegens den avondstond op den Dam in de beursteeg, op 't Rokin, of elders kruyssen om onderstandpenningen. Op die voet zondigt zy voort in 't hondert in eene algemeene schande en elende, tot dat een laatste de galg, een mesthoop, of een hospitaal haar komt te bekeeren. Het ander deel van zyn erger1yk leeven bestaat in ‘t valsch speelen, en hy schift zo dikmaals van kleeders uyt hoofde van dat tweede beroep, als een wervelzieke Juffer van keus veraart ten opzigt van haar Minnaars; doch hy is een hoveling, en maakt dat zyn opschik altoos past op zyn ontwerp. Voor de rest is hy noch grooter vleyer als een poeet, noch grooter snoeshaan als een boeren Schout, noch grooter harrewarder als een Advokaat, noch grooter muggezifter als een pietist, en noch grooter komplimenteur als een saletist, met een woord, hy is een fielt die de waarheyt met styve kaaken ondermynt, en die den duyvel voorby loopt als of die stilstaat. Het overig gezelschap bestont uyt een soort van supernumeraire onderstandbieders, of handlangers, die dewyl zy geen geest hebben om een schelmstuk op het weefgetouw te zetten uyt de eerste hand, gewilliglyk hun schouders leenen om dat op te beuren. De eerste Heeren zyn de wilde vygebooms guyten, die groenen en bloeien geduurende een zeker saisoen; en de laatsten zyn de ruspen die er opzitten knaagen, tot dat de bloemen ende bladers verflenssen en verdorren. (56)
18
De vogels kend men aan hun veders, Doch thans geen menschen aan hun kleeders. WAARSCHOUWING. Een jong fris boerinnetje, dat om het verlies van haar minnaar, of misschien van haar maagdom, onverhoeds beland is aan het Y of aan den Amstel, uyt het Oost, West, Noord of Zuyd, indien zy recht als een kaars, en fraai van tronie is, zal welkom zyn in de Ryp by Grootje des Verderfs, alwaar zy gerieft zal worden met schoone chitsche en zyde pluymen, benevens spys en drank, wasschen, logies en geneesmiddelen. Voor die byzondere gonstbewyzen zal zy alleenlyk moeten afstand doen van de helft van haare winsten, en niemant vermoogen te weygeren; waar tegens Grootje belooft op haar woord van eer, dat zy vriendelyk zal behandelt worden geduurende die slaaverny; konnende altoos binnen een maands waarschouwing na het een of na het ander Godshuys de logeeren. ADVERTISSEMENT. Den beruchte Lud Hudibras1 is den uytvinder van een kleevende pleyster, die die geappliceert wort innerlyk op het gewisse eens zondaars, zynde een spoedige kuur voor den angel der konscientie, en voor de in den geest beschaadigde overtreeders. Nota bene, dat den uytvinder van die pleyster thans zyn kamer heeft by Ananias Rompslomp, een beunhaas in de leugens negotie, naast de kelder van Rebecca Plasdank, een warmoeziers weduwe in onkruyden. EYNDE.
1 Gelyk als Dokter Lud Hudibras billyk schryft in zyn traktaat over de vervelling der slangen, is de tabakspyp een souvereyn hulpmiddel voor de tandpyn, WEYERMAN, Vrol. Tuchth. 162 [1730].
19
(No.10) (73) Maandag den 29.November 1728
HET KRAAMBEZOEK Hae tamen & partus subeunt discrimen Juven.Sat.61 Na dat ik den doodendans van een gevaarlyke koorts was ontsnapt, ontbood ik een gespan Geneesheeren, om met die Orakelklokken my te beraaden over myne toekomende leevenswyze, en om zeker te gaan, kipte ik een paar knaapen uyt verschillig in jaaren, en in zeeden. Den oudste Geneesheer (74) telde sestig, en den jongste kwam ten ys met sesentwintig ’s Gravenhaagsche kermismaanden, zynde den laatste zo vrolyk als een piepjong Brits Edeling die zynen welgegoeden vader de laatste eer heeft aangedaan; en den eerste in tegendeel was zo grimmig als een Jong Juffertje dat reeds drie vryers op haar sestiende jaar verduurde, zonder dat er een van dat drietal een woord repte van trouwen. Den jongste Geneesheer verklaarde zich het aldereerst, en hy adviseerde verstandiglyk, dat ik ses weeken lang myn Ordinaris2 moest gaan houden by een
Warmoezier, en niets anders eeten als de eerstelingen van halfrype meloenen, om daar langs de zwarte gal te ondermynen, die, volgens zyn voorgeeven, zyn grenspaalen had overstroomt, en myn leevensvochten zo deerlyk verbittert, dat geen koloquintappel3, geen bitterheylig, ja geen pastoraale vermaaning van een ambachtsheer aan een wanbetaalende boer daar kon in vergelykenis komen. Vorders, vervolgde hy, moogje dagelyks zo veel roemers Moeselwyn drinken, als myn voorzaat Bontekoe4 kopjes theewater inslurpte; en zoje lust krygt om een verdubbelde roes te drinken binnen het etmaal, fiat ter goeder uure, te meer daar Hippokrates ons leert, dat het wel zo veylig is zich dronken te drinken, als dood te medecineeren. Hebje daar ook iets tegen, Konfrater ? vroeg hy, maakende een halve volte na de kant van den besneeuwden Galenist, dan moetje zingen of schreeuwen ? Den bejaarde Geneesheer repliceerde stemmiglyk, Ja, Konfrater, daar heb ik zeer veel tegen, te meer daar ik, gelyk als uw niet niet onebekent kan zyn, het talent der Starrekykkunde altoos 't zamenpaar met de Geneeskunde. Dewyl ik dan heb gespekuleert uyt de laatste zonnetaaning dat die voorviel in het begin van de nieuwe Maan, toen die eerst haare hoorns uytstak, voorspel ik dat er vry meer Koekoeken van dit jaar zullen te zien zyn in de voorsteden van Parys, Londen, en Romen, als binnen de muuren van een Urseliner klooster. Ook heb ik voorzegt, dat er veele pleytzuchtige Heerschappen van dit jaar hunne kleeders zullen verpanden, om te harrewarren over de waarde van een half dozyn kemelshaaire knoopen; en de Rechtsgeleerden zullen eyndelyk de strydende partyen vereenigen langs de bemiddeling der armoede. De Armen zullen in (75) dit jaar jaar schielyker sterven als de Ryken, dewyl zy hondert tegens een van dat gulde tal uytmaaken. De vingers der kwaadspreekendheyt zullen de oogen des goeden naams van meenig eerlyk man uytrukken; en de genegendheden der vrouwen zal men van dit jaar zo schielyk 1 vertaling : Echter ...en de bevalling leiden tot een onderscheid (Juvenalis, Satire 6) 2 rustig leven en eten 3 benaming van gewas, Citrullus Colocynthis, uit welks vruchtvlees, bekend om zijn grote bitterheid, een medicament (purgeermiddel) bereid wordt; ook toegepast op de vrucht of het medicament. 4 Cornelis Bontekoe (1647-1685), medicus, propageerde het drinken van thee o.a. in zijn publicatie : Tractaat van het excellente kruyd thee (1678)
20
winnen, als verliezen. Den woudesel van Meer en Nest zal geen nuchter speeksel loozen van primo Mey, tot in ultimo April, en echter evenwe1 een gek zyn en blyven. Om kort te gaan, en om tot de zaak te komen, ik oordeel het beter te zyn voor den kwynende patient, van te gaan straatslypen, en verschot van menschen te zien, als zich op de eene of op de andere buytenplaats te gaan zitten vol en dol zuypen, gelyk als Oldenburgs1 vrouweplaag, die vry meer schraale Rynsche wyn in zyn eenzaamheyt verzwelgt, als zyn kuykendiefs harssens, zyn storks pooten, of zyn uytgeteert gewisse konnen draagen en verdraagen. Aldaar zweeg de tong der Geneeskunde, en dewyl ik altoos een ongemeene zucht heb betuygt voor de daden des Jeugds, en voor de raadgeevingen des Ouderdoms, volgde ik het laatste advies, ik stak het degentje op zy, en ik ging uyt avontuuren. Een doolent Geneesheer, die zich van zyn overtollige geleerdheyt ontlaste onder den blooten hemel, by het dom Gemeen gedoopt een kwakzalver, was het eerste voorwerp van belang dat myn aandacht kaptiveerde. Die Paracelsist stont te oreeren ontrent de Munt, hy was omheynt met een beweegelyk staketsel van kruyers, lacqueyen, dienstmeysjes, hoeren, beurzesnyders, en gefatsoeneerde leegloopers, en dewyl hy zich in een welspreekent en zoetluydent Koerlands accent verklaarde, waar van ik geen eene lettergreep verstaa, beschoude ik hem als het orakel der hedensdaagsche geleerdheyt. Ik vroeg dan aan een der toekykers die zo platgebekt was als een berg-schot , of hy my niet kon zeggen, waar over dat die geleerde man redeneerde? waar op hy repliceerde, Ja, want hy is myn Landsman,
doch ik heb ontrent de dertig jaaren de Amsterdamsche lucht ingeademt, zo dat my thans geen Hollander meer om haver en om roggestroo kan zenden op den eerfte April, gelyk als zy vyfentwintig en meer maaIen plagten te doen, eer ik die narrepots kon gewoon worden. Die Doktor zegt dat hy zich sterk maakt, van (76) allerhande soort van kwaalen tot op den grond toe uyt te roeïen binnen de vierentwintig uuren, en dat voor het loon van een stuk van dertig Nederlandsche stuyvers. Op het nootschikkelyk punt des tyds dat ik in de verwondering der onkunde dacht neer te zinken, klopte my iemant op de rechter schouder, waar op ik omziende, een waarde vriend in 't oog kreeg, die my met deeze ongewoone benaaming begroete; Goeden dag vriend Balaam2.
En waarom my misdoopt met dien naam, vroeg ik eenigszins gestoort, daar ik voordezen by uw met een geheel andere benaaming plagt begroet te worden ? Waarom, vriend Campo, andwoorde hy lacghende, vraagje dat noch ? Om dat ghy uwe aandacht verleent aan het balken van een Kourlandsche esel. Die uytlegging vond ik zo overaardig dat ik noch luyder als hy begon te lacghen, en in dat gekombineert lacghen droopen wy zagtjes af na de Munt, om aldaar een flesje puyks puyk te gaan ontkurken. Na dat wy het voorschrift der Geneeskunde in alle deelen achtervolgt; en onze derde fles zo droog hadden gepompt als de goudbeurs van Klaas Molenwiek 3, die gelyk als een Yrsch konspirateur alle de vrysteden afwoond om zich te dekken voor 1 Henri Oldenburg (1617?-1677), secretaris van de Royal Society of London for the improvement of Natural Knowledge vanaf 1662 en uit dien hoofde betrokken bij de correspondentie met o.a. Nederlandse wetenschappers over de voortplanting. 2 bijbelse naam Bileam. Hij werd door koning Balak van Moab uitgenodigd het volk Israel te vervloeken. God liet dit niet toe : in plaats van het volk te vervloeken, zegende hij het tot 3 maal. De ezel waarop Bileam reed zag de engel van Jahweh met getrokken zwaard op de weg staan en probeerde tot grote ergernis van Bileam de engel uit de weg te gaan. Na de ezel stokslagen gegeven te hebben begon deze verwijtend tegen Bileam te praten. (Numeri 22) 3 wordt ook genoemd in Den Ontleeder der Gebreken, (1725), 247
21
de dondervlaagen zyner schuldeyschers, vroeg my myn vriend, Of er noch iets van
myn dienst was, dewyl hy zich anderszins na zyn huys zou begeeven, om aldaar de noodige orders te geeven tot het onthaalen van een Wespennest met vrouwen, die gelaarst en gespoort zouden komen aanzetten om een plegtig kraambezoek af te leggen by Mejuffrouw zyn Gemalinne ? Ik kreeg een kluchtige lust op 't onvoorzienst na dat ik dat nieuwtje had verstaan, en die lust, die graagte of die inblaazing, zo als men die zal gelieven te doopen, bestont om ongezien die kakelende societyt by te woonen, en om als een getrouw geheymschryver derzelver geestryke diskoersen aan te tekenen, en door den druk gemeen te maaken. Tot dien eynde spon ik de gantsche klos van myn welfpreekendheyt af in dat verzoek, en ik had het geluk van dien vriendelyke vriend te beweegen, die my heymelyk in zyn wooning invoerde, en my langs een geheyme trap in de visitekamer bragt, a1waar hy my met Madames toestemming in een (77) alkove achter haar ledikant verborg, van waar ik ongezien alles kon hooren en bespieden. De kamer was reeds geballast met het gros der gehoepelrokte klappeyen, de ouden, de jongen, de gryzen, alle zottinnen en geene wyzen, waaren rompslomp onder malkanderen verward, gelyk als de boeken in het studeervertrek van een zinneloos student, en haare tabberden en gestikte rokken bestonden uyt zo veele flikkerende koleuren, als of er vyfentwintig regenboogen waaren geweeven in zo veele stukken damasten en armozynen, ook zag ik dat de rykelykste stoffen het meeste snaps hadden. De moeder van de gedupliceerde juffer scheen ingewikkelt te zyn in een klaterent mondgesprek met een schoone jonge vrouw, die zich, na het scheen, by die oude Ooi had geinformeert aangaande de vruchtbaarheyt van haar dochter, waar op die matroon andwoorde; Helaas ! Juffrouw Muyzeval, dit is het zevende
wicht waar mee zy het gemeene best der zydeweevers heeft bevolkt; maar ik verzeker uw, had ik voorzien dat zy zo een graage maag zou hebben gehad voor het huwelijks blanc mangé, ik zou haar noch een jaar a ses haer voorschootje hebben laten verkreuken, eer ik dat snoepziek katje met een mannelyke muys had vervrolykt. De Poes verstaat geen jok, juffrouw Vinkepoot, ( andwoorde de jonge vrouw) de sexe houd van geen spiegelgevecht, ernst is de boodschap, geen krabbelvuystje bevreedigt een graage maag, en alsje eens een dozyn jaaren opklimt salje die waarheyt noch wel heugen. Een Mennonist wyfje verstrekte tot het naaste voorwerp aan myn nieuwsgierigheyt. Dat gemangelt schaapje scheen meer kwikzilver te voeren in haar hoofdje, als er ooit gegooten wiert in een barometer van de grootste gestalte; en haar tongetje klapperwiekte als een koolmees die verschalkt is een vogelknip; daarby was haar geluyt als het gegier van een kopere uythangbort in een harde wind, zo dat indien een blindeman haar had hooren spreeken in een vol gezelschap, hy maklyk haar stem zou hebben gegroet voor het maauwen van een jonge kat, die verlegen is om de pram van haar muyzevangende voedster. Hoe stelje het al met uwe oude Maarten van Rossen ? vroeg zy aan een schynheylige mopmuts uyt Mannos uytgestreeken stamhuys, en die antwoorde vriendelyk mees-(78) muylende, ik volg de bevoorrechte leevenswyze onzer medesusters, en ik verdigt
den arbeyd van mynen gryzen Tahan door eenige stevige noothulps broeders, die geen konscientie werk maken van een Deventerkoek te schieten in het geprivilegieert oventje des huwelyks. Een schielyk geschater dee my het hoofd wenden na een andere groep, en ik
22
zag met de uyterste verbaastheyt, dat den Kraamheer was bezet met vyf a ses Juffers die hy niet kon ontspringen, en die hem geen kleyntje plaagden met eenige dubbelzinnige vraagpunten. Weetje ook hoe laat het thans is op den wyzer van uw repetitie orlogie ? vroeg een blonde labbekak, die er zo smaake1yk uytzag als een schotel met versgeplukte zomerkarssen, en hy andwoorde, Waarlyk Mejuffrouw
Eyerpruym, ik heb onlangs het kristal van myn orlogie in stukken gestooten tegens de bedplank, waar door de wyzer eenigszins is ontzet, zo dat ik als nu de uur op een minuyt vyf a ses niet kan noemen. Daar op nam een al te bejaarde Dame het woord op, en sprak, Misschien dat het orlogie van den Kraamheer is afgelopen, en dat hy daarom beschaaamt is om het voor den dag te haalen, waar op hy aardiglyk repliceerde, Waarlyk, Madame, zo dat alzo mogt zyn, is het my leed dat ik niets in uw persoon vind machtig om het op te winden. Wel, myn Heer, konnen dan een paar schoone oogen een repetitie orlogie opwinden ? vroeg een bekoorlyke bruynette, die een paar blikken voerde als een koppel flonkerstarren, en hy andwoorde spitsvinniglyk op nieuws, O ja, juffrouw vuur en vlam, inzonderheyt zo een slag als ik
draag, dat voortrolt zonder wielen, en dat uw stokstil staande grooter genoegen zou geeven, als alle de andere orlogies in hun snelste beweeging. O hemel van een rolkoets, gilde een vierde wyfje uyt op een verlangende toon, uw orlogie is het vreemdste konststuk daar ik ooit van hoorde melden, ik wensche datje het ons ons eens liet kyken. Dat zou ik zeer gaarn doen, Antje Snapop, (andwoorde den Heer van ‘t kraambezoek al lacghende) doch daar is geen kas om, ook is het niet gemaakt om het zo losjes uyt te haalen in een vyfhoek van begeerige vrouwen. Het is jammer dat uw orlogie zo ontstelt is, (schoot een vyfde feeks hem toe,) want indien er niet anders aan ontbrak als een kasje, daar zouden wy uw gemaklyk konnen gerieven. Na die laatste schimpscheut begonnen zy (79) op nieuws te lacghen en te schetteren als zo veele bonte Exters op een welgelaade karssenboom, welke buy myn vriend waarnam om zich te ontwikkelen uyt den drom dier scherpgebekte lysters, en snappende Mennoniste meerels. Aan een andere kant papegaayden eenige juffers over de verschyning van geesten, van witte vrouwen, en van vagevuurs sollicitanten, waar op een allerliefste lief piepjong boedestoffeerders gaayke, dat noch maar een eytje had gelegt, die naare konversatie verydelde door het navolgende sprookje. Ontrent den vygendam (sprak zy) geen dagreys van de warmoesstraat, woonde in het jaar eenentwintig een welgegoede Altenasche mof, die zich een trofeen van schatten had weeten op te rechten op de grondvest van zyde, goude en zilverlakensche stoffen. Een zekere knaap die zeer gemeen met den zydeweever, en noch wel innerlyk zo familiaar was met zyn geboezemde bedgezellin, vond een konstje uyt om in dat huys te rinkingen en te spooken, waar door hy den vergulden mof zo een schrik op den deenschen nek joeg, te meer dewyl hy op die tyd vreeslyk gebrouilleert was met zyn gewisse, dat hy niet langer wist waar hy zich zou verschuylen. Hy op opende eyndelyk zyn boezem aan dien spookmaaker, die aannam den boldergeest uyt te maanen, mids dat alle de kamers en vertrekken des huys zo wagenwyd moesten openstaan op St.Jans, als het deensch gewisse des verschrikten manufacturiers. Den zyworm aangespoort aan den eene kant door de vreeze, en aan den andere kant door zyn Vischers kind dat het spel eens was met haaren spookende galant, stemde dat request, ging na zyn hebreeuwsche lustplaats, en liet den geestenbanner met zyn huys, en met zyn wyf omspringen. In het hartje van den nacht opende den bezweerder langs het St. Jans kruyd van een door Madames voorzorg nagemaakte sleutel de yzere geltkist des ligtgeloovende
23
koekoeks, ligte uyt eenige zakjes bezwangert met Dordrechtsche goude en zilvere medailles, en vloog daar mede aan geene groene heyde; zynde die bezweering zo krachtdadig, dat men 't zedert die tyd nooit meer van den boldergeest , maar wel van Madame Dulceval heeft hooren spreeken. Drie a vier andere Y-papegaaysters oefenden haare klapperhoutjes op het kapittel van de ergerlyke eygenschappen der dienstmeyden en in ( 80 ) tegendeel bazuynden zy luydruchtiglyk de ongemeene qualiteyten uyt van haare kinders, gelyk als de Landedelen op St. Huyberts feestdag zitten te zwetsen over hunne honden en paarden. Als zy labbekakten over een afweezende juffer, verbeelde ik my dat zy de haatelyke feylen van een Wyfjes duyvel verhandelden, zo een afschuuwelyk konterfytsel schilderden die feeksen van haar 's gelyken; en dat wichtig punt afgehaspelt zynde, zetteden zy het incisiemes der kwaadspreekendheyt in haare onschuldige mannen, en na ik uyt eenige inluysteringen begreep, verhandelden zy den schaamteloozen text van de machteloosheyt dier weekbakkene huysvoogden. Ondertusschen dat de kraambezoeksters haare tongen vermoeiden in dat gespap, kreeg de thee haar afscheyd, ende persicco, de dubbelde kraamanys, en het gulde water, verscheenen plegtiglyk in schoongespoelde kristalle glaasjes om de krachten des theewaters te breeken; en dewyl het geen geheym meer is dat de vrouwen goed inneemens zyn, zal ik maar alleenlyk klappen, dat sommige juffers zo gulhartiglyk buysden als 's Hartogenboschenaars op den dag van St. Lambert, of als getrouwe Bredanaars op den tienden October, ter gedachtenis van de veroovering van die Stad door het befaamt turfschip. En nu begonnen eenige van onderhoud te veranderen, en zo schriftuurlyk te praaten dat het zich schaamde, zo dat ik langer niet wist wat er van te maaken, tot dat myn geheugen my ten laatsten erinnerde dat de Schynheyligen doorgaans het devootste poogen te schynen tusschen de derde en de vierde bouteille : maar aan den andere kant sponnen eenige andere ontdooide juffers zulk grof garen, dat ik geloof dat ik alzo gelukzalig zou zyn geweest als den grooten Heer in zyn serail, indien ik er eenigen tusschen de deur en den dorpel had konnen opdoen, te meer daar een zeker baardeloos Wysgeer zegt; Dat onze lodderige Nederlandsche juffers zo min den neusdoek
weygeren als de Ottamansche serail-Dames. Na noch eenige onderhandelingen van een diergelyk gewicht droopen de juffers al zoetjes al zagtjes af, gelyk beurzesnyders die na het rollen van een orlogie, neusdoek of beurs uyt het gedrang met een stille trom aftrekken. Na dat ik den stoel van de laatste snapster had vakant gezien, nam ik behoorlyk myn afscheyds audientie van den vriendelyken kraamheer en van zyn vruchtbaare schoot vol roozen, en ik was zo over-vrolyk toen ik de straatkeyen onder myn loopers voelde, als een veroordeelde die de gevangenis is ontsnapt; of als een maagtig man is die het walcghelyk traktement van den dronken duyvel Sinjoor la Croce is ontsprongen.
E Y N D E.
24
(No.12) (89) Maandag den 13.December 1728 OVER DE L I E F D E.
Omme adeo genus in terris hominumque ferarumque, Et genus aequoreum, pecudes, pictaeque volucres, In furias ignemque ruunt: amor omnibus idem. Virg.1
Ik schaam my niet van te bekennen dat ik eertyds zo verlieft was als een mannetjes quakkel, dewyl den wyste der Vorsten ons heeft aangetoont, dat zyn wysbegeerte te slap was tegens (90) de dwingelandy van een blind wicht. ‘t Zy hoe ‘t wil, niet tegenslaande de diepzinnigste wysgeeren de macht der schoonheyt beleden, echter waaren zy weetnieten in deszelfs oorspronk. Die schilder die het aldereerst kupido kouterfeyte met een hairsnoer voor het gezigt, wilde daar door niet aantoonen dat hy zo blind was als een mol, maar dat het hem niet mogelyk was deszelfs beweegoorzaken uyt te drukken. Somtyds voorziet een graage lust die geynsterende raazerny met nieuw voedsel; dan betrekt een killende vreeze in een ogenblik deszelfs flikkerende straalen; de vreugde dempt die in ongeoorloft vocht, en de wankelmoedigheyt plomt die in een beevende wanhoop, de jaloezy beurt de stervende vlam op; en een vriendelyke lonk van dat voorwerp dat wy aanbidden, geneest, voor ‘t minst flikkeflooit onze smart; ook is ‘t maklyk te zien in den spiegel van de bedaardheyt des gemoeds dat onze ziel zo kalm is als een gestilde zee. Wy konnen ruym zo veel kakelen over de liefde als over de Schoonheyt, zegt den verreziende Heremyt, en wy weeten by ondervinding, dat er zo een soort van een iets is, doch niemant weet ons te zeggen wat het is. De jeugd alleen is niet blootgestelt aan het doodelyke onweer van die raazende hartstogt; zelfs heeft den ouderdom moeten bukken voor dien storm, en wy hebben verliefde gryzaards gekent die als vrolyke meerls minnedeuntjes flooten, niet tegenstaande zy reeds anderhalve poot in 't graf hadden hangen. De liefde beschimpt de alderheerszuchtigste mannen, en zy dwingt den Vorst om een leenman te worden van zyn eyge onderdaanen. Zy praamt zelfs den gierigaart aan zyn gelieft stofgoud te verspillen, en om zyn opgestapelde gulde erts overdaadiglyk te verstrooyen voor de gefestoeneerde muyltjes van zyn beminde. De dichters durfden nooit den Mingod zo buytenspoorig voorstellen, als veele wysgeeren hebben ondervonden, en niet te min is de liefde de grootste sprinkader onzer gelukzaligheden; en onzen staat zou erger zyn als den staat der dieren, indien wy ontzet waaren van die troetelachtige hartstogt. Maar ook is het waar aan den andere kant, dat er niets zo yslyk of zo verfoeielyk is op der aarde, of de liefde heeft zulks op de eene of op de (91) andere tyd veroorzaakt. Die glorieryke uytvloeying der Goddelykheyt , dien adem des leevens die aan ons de gelykenis onzes Scheppers mededeelde, wort dikmaals versmoort door die raazende hartstogt. De reden slaat aan ‘t muyten, en zich voegende by de liefde, veroorzaakt ten deelen ons bederf, door het rcchtvaardigen van duyzende ongerymdheden; en daar is geen elende waar aan 1 vert. : Zelfs alle soorten op aarde, zowel van mensen als wilde dieren, en van vissen, kleinvee en bontgekleurde kleurde gevleugelden, ontsteken in vuur en hartstocht : de liefde is voor alle gelijk
25
het menschdom onderhevig is, die niet spruyt uyt de liefde. Daar zou geen zorg, vreeze, begeerte, wanhoop, minyver of haat te zien zyn, was er geen liefde. De liefde veraart de ziel in eene ongeduurige zee, wiens onstuymige baaren altoos schuymen, zynde ieder der vyf zinnen de deur waar langs zich die hartstogt invoert; ende maar een kleyn getal voorwerpen heeft de macht om de ziel te ontroeren, waar aan zy de geboorte niet geeft. Gelyk als de hette sommige gewassen voortbrengt, en anderen vernielt, op die wyze is de liefde de bron van gelukzaligheyt, en van rampen. Eenige wysgeeren moogen de liefde de school van eer en deugd noemen; doch daarom is die zelve liefde niet min het tonneel van schrik en van verwarring. De liefde is het machtig vermaakelyk verband van de menschelyke gezelligheyt; zonder haar zouden er geene huysgezinnen of koningryken te vinden zyn; en niet te min leezen wy van den grooten Macedonier , dat hy een geheele stad opofferde aan de vriendelyke lacgh van een hofpop. David vergat het doorluchtig karakter van een man na Gods eygen hart, en hoe vermaart hy ook was door dapperheyt en godvruchtigheyt, nogtans slachte hy snoodelyk den Hethyter, om met zo veel te grooter vrydom de Overspeelster te genieten. Het liefdevuur is niet te min zuyver in zich zelfs, het is alleenlyk de stoffe die dien rook en damp opwaards zend, en de liefde zou die wanordens niet veroorzaaken, indien de natuur niet was bedurven. De liefde zou geen vergif vermengen onder de wyn, om een medeminnaar te verdelgen, en zich een weg te baanen tot zyn voorwerp door een zee van bloedt. De liefde is den ontzaglyksten vyand van een verstandig man, en de eenigste hartstogt tegens dewelke hy zich niet kan verdedigen. Indien de gramschap een wys man overvalt, die duurt niet lang, (92) en dezelve minuyt maakt van het begin een eynde : indien zyn toorn kookt door een langzaamer vuur, zyn wysgeerte stuyt het overkooken; maar de liefde sluypt zo heymelyk en zo aangenaamlyk in ieder hoek van ons hart, in ieder vermoogen van onze ziel, dat zy volstrektelyk den baas speelt, eer dat wy het komen te merken, en als wy het eyndelyk al ontdekken zyn wy ten eenemaal bedurven. Ter zelve tyd triomfeert de liefde over ons verstant, en ook over onze reden, en maakt van die beyden haare leenmannen, om haare dwingelandy te handhaven : waar van dan zouden anders de meenigvuldige zotheden dier overspeelige heydensche Goden herkomen, nederdaalende in verachtelyker gestaltens, om de vrouwen en maagden te schenden? wy zullen den Leezer een geval, voorgevallen onder de regeering van den Keyzer Tiberius, ten dien eynde vertellen. Onder die heerschappy woonde binnen Romen een schoone, jonge en kuysche dame, Paulina by naam, getrouwt aan een ryk en adelyk heer genaamt Saturnyn, wiens kopere helm het uytbotten der ramsspruyten zo min kon voorkomen, als het Kolonelsampt van een zeker schots Overste, by den naam van Lauder bekent , die koekoekskrans van zynen roodhaairigen bol kon afweeren. Die dame behartigde niets meer dan te behaagen aan haaren Saturnyn, (een kleyn tal van onze juffers volgt dat heydensch voorbeelt, en een groot tal poogt aan veele Saturnyns te behaagen.) en zy offerde gestadiglylyk aan den afgod Anubis, dien God smeekende om meer en meer haaren man te moogen behaagen. Doch dewyl de schoone vrouwen wel zo zeer bloot gestelt zyn aan de gepunte verzoekingen der hengelende poppenruyters, als de afgekeurde hoepelroks-molikken, en inzonderheyt die schoonheden die geboekt loopen of staan voor kuysche, en by
26
een overspeelig lancet ongevlymde dames, liet een Romeyns Edelman, Mondus genaamt, een oog van begeerte vallen op die Paulina; doch hoe hevig hy ook op dat gefalbalaat1 hoornwerk stormde, nu met het mondgeschut van beloften, dan met de de dubbelde slangstukken van geschenken, van daag met heyligschendende gebeden, en morgen met gewelddaadige liefkoozingen, echter won hy geen handbreet grond (93) op die wederstantbiedende liefdeburgt, des moest hy het ten laatsten op een verborgen krygslist laten afloopen. Dien Edelman vervoegde zich tot den priester van den Egyptischen hondskop Anubis, en dewyl de offerpaapen alzo maklyk worden overgehaalt door geschenken als de goden, kogt hy een gryzen wicghelaar om door een goud repetitie orlogie, verzelt met een kostbaare brillant en met een wichtige goudbeurs, die hem uyt een gewyde priesterlyke erkentenis toezey van die schoonheyt te zullen verraaden in zyn graage bouten. Ten dien eynde klampte hy Paulina aan boord, die volgens gewoonte beland was in dien tempel, en hy luysterde haar zagtjes in, dat den god Anubis zich aan hem in den voorgaande nacht had vertoont
onder de gestalte van een ruyghaairig Boulonees hondje, die hem vertelde, dat zy Paulina zyn Egyptische achting had verroovert door haare gebeden, en dat hy wel een uurtje met haar wilde praaten tete a tete in den tempel. De bekoorelyke Paulina was als opgenomen door blydschap op het relaas van dien strammen Offerpaap, zynde de Romeynsche vrouwen al ommers zo belust op een mondgesprek met een verliefde God, als veele Haagsche juffers verzot zyn op ecn verkeerden ommegang met de gelaarsde Officiers van de blaauwe Garde; ook verhaalde zy dat geheym aan haaren ligtgeloovigen Mondus in zulke zielroerende termen, dat die groote zot een pavilloen voor madame liet opslaan in den tempel, om aldaar het nachtbezoek van dien God af te wachten tusschen een paar geparfumeerde kloosterdoeksche beddelakens. De historie zegt dat zy haar tot op het hemdje toe ontkleede, en dat zy toen sliep als een roos, na dat zy evenwel eenige langduurige ogenblikken op die rustbank had leggen spartelen, alhoewel de diepzinnigste Natuurkundigen beweeren, dat die Dames die haare minnaars, ja zelfs die haare mannen by nacht afwachten, zelden sluymeren, nooit slapen. Den graage Mondus wiert in het duyster geintroduceert tot aan het pavilloen van de schoone Paulina, door dien stokouden wicghelpaap, die toen zyn afscheyd nam van dien Romeynschen God, die zich in minder minuyten ontkleedee als een stalmeester zyn laarzen uytschiet, en zich daar op tusschen de blanke bouten van die quansuys ontstelde juffer in (94) vlyde, en . . . . en na de rest van het nachtbanket zal den Leezer gelieven te gissen. Na manmoedigyk op die liefdebres gestormt, en verscheyde speeren op Paulinas rootkoleure minneschild te hebben gebrooken, vertelde Mondus aan zyne heygende beminde by wyze van een stilstant van wapens, dat zy zyn
Egyptische ziel, en zyn innerlykste tederheyt had gekonquestreert door haare dagelyksche gebeden, waar door hy uyt den hemel was neerwaards gedaalt om haar te bezwangeren met een goddelyk kind, zo gelyk den vader, als een kater een kat gelykt, of als een paar droppelen zoetemelk op elkanderen muylen. Paulina overvloeiende door vergenoeging vroeg aan haaren Anubis; of de Goden zich dan somtyds op die manier verwaardigden, om de dames een hart onder den riem te steeken door het toebedienen van diergelyke versterkende huuwe1yks middelen? waar op hy haar tot andwoort toeschoot het woord Ja, en hy citeerde het 1 gefalbade : pronkziek
27
voorbeelt van Jupyn, die langs een scheur in het duysdak, zo eng dat er zich een hermelyn te naauwer noot zou hebben doorgewrongen, nederstorte tusschen de maagdelyke bouten van de blonde Danaë, welke gekamerde schoonheyt van de bedplank af rekende, en hem binnen de negen maanden vereerde met den jongen Perseus, die thans zyn apartement besloeg op den Olymp nevens de andere goden en godinnen. Na die ogenblikkige verpoozing brak den dappere Mondus zyn laatste lans, volbragt manmoediglyk zyn jongste loop, en nam daar op zyn afscheyd van Paulina, dewyl den dageraat begon te krieken, konnende diergelyke Goden zo min een groot licht verdraagen, als sommige gerepareerde Italiaansche schilderyen. In den ochtendstond rolde de gebalsemde Paulina na haar wooning, en de priesters demanteleerden de rustbank die vry veel had geleden onder Anubis, en plaatsten die in de sacristy, om er dien god by een naadere gelegendheyt mee te gerieven, indien hy noch eens mogt trek krygen na Paulinas zomerkarsen. Ondertusschen verhaalde die gebeatificeerde Dame aan haren gehoornden Saturnyn, onder het inslurpen van bohé-thee met zoetemelk, alle de omstandigheden van het nachtbezoek, benevens de beloften des Gods aangaande het baaren van een jongen Anubis, en zo voorts ; over (95) welke ramstyding den bedroogen zat te lacghen als een zot uyt loutere blyschap. Tot daar toe gingen de zaaken na wensch der beyde partyen; doch den vergenoegde Mondus gedroeg zich korts daar aan gelyk als de meeste jongelingen zich gedraagen, die graag kussen en graag klappen; en daar van gaf hy geen geringe proef, toen hy de lekkere Paulina ontmoete in het portaal van Anubistempel, dewelke hy toebeet met een laage stem; Wat is de vergoode Paulina
gelukzalig die haaren gevorkte Saturnyn eerstdaags zal beschenken met een jongen god van myn fabryk. Dat verwyt opende de oogen aan Paulina, die zich daar op aanstonds eenige kleevende byzonderheden errinnerde, die toen het priesterlyk bedrog bemerkte, en die met dat relaas haaren ligtgeloovigen koekoek zo zeer tuchtigde en vernederde, als zy hem korts te vooren kwam te vervrolyken en op te hemelen. Saturnyn dee zyn beklag aan den Keyzer Tiberius die fluks die syne offersielen by hun gewyde vachten dee grypen, welke guyten aanstonds op het gezigt van de tortuur door de mand vielen, en het heyligschendig schelmstuk bekenden, waar op er eenigen in 's vorsten vyvers wierden gesmakt tot voedsel voor de gevlamde lampreyen, onderwyl dat hy de overigen verbande in Siberien, om aldaar martels en sabels te gaan schieten voor ‘s Keyzers winterpelsen. Mondus verzont hy in een zagter klimaat uyt inzigt van zyn ridderschap en hoogen adel; en Paulina verstrekte tot een sprookje aan de Romeynsche Juffers, dewelke haar echter dien nacht van tant qn’il dure misgonden. Niets is zo gevaarlyk op deze ondermaansche weerelt als de schoonheyt; haare eerste wond is genoegzaam ongevoelig; en alhoewel het doodelyk vergif zich verspreyd door onze aders, echter 1acht een minnaar in het midden van die doodsgevaaren. In den beginne zyn wy voldaan met het byzyn van een bekoorelyke Roozemont, en onze begeertens zyn zo ver afgescheyden van de alderminste ongestuymigheyt, dat de aldergestrengste Katos ons niet konnen veroordeelen. Tot dus verre is alles wel, maar dan is ‘t bezwaarlyk liefde; want de liefde verbeurt haar benaaming, indien zy niet gewapent is (96) met een angel. Maar helaas! het verkolen vuur borst schielyk uyt, en dat denkbeelt dat zich een ogenblik
28
van te vooren zo zoet en zo eerbiedig betoonde aan de ziel, besmet nu baldaadiglyk onze ernstigste gedachten, en maakt ons godloos, zelfs tot aan de hoornen des altaars; de liefde verraad ons trouwelooslyk in onze rust; somtyds vertoont zy zich hoogmoedig en versmadelyk, en somtyds toegeeflyk en goed, zonder de minste reden tot een van beyden. Die kindsche hartstogt is nu herstalt in een wreeden dwingelant over alle de overige hartstogten, waarlyk wreed, dewyl hy er te naauwer noot een heeft voortgebragt, of hy versmoort die om er een andere in te voeren, zynde het lot van de laatste gelyk aan de voorgaande hartstogt, ras gebooren, en schielyk gestorven. Hoop en wanhoop, vreugd en zorg, moed en vreeze, zyn elkanders opvolgers; gramschap, jaloezy en wraak, ontroeren het gemoed; en als alle die hartstogten zich vermengen, is haar razerny als een storm uyt de vier hoeken des luchts: dan wort den minnaar gelyk als den Oceaan, ontroert door onstuymige stormwinden, hy schuymt en bruyst, en de gezwolle baaren van zyn begeertens slaan malkanderen in stukken. De mistige wolken van droefgeestigheyt en teloorstelling onderscheppen de flikkerende zonnestraalen der reden; den ratelende donder van zyn jaloersche raazerny doorboort zyn beevende kreyts; als hy zyn verstant voor een moment herkrygt, is ‘t gelyk een losgeschooten blixem die door de duysternis der gewelddaadige hartstogten breekt, en in ieder minnaar een verwarring doet zien, byna in alles gelyk aan den eerste Chaos.
De ondervinding heeft my zulks geleert, (zegt den verreziende; doch op dat kapittel onbekeerde Heremyt) en hy zal altoos die groote waarheyt beleyden, ten trots dier schynheylige gryze overtreeders, die zich nu liever zouden doen geesselen, dan te belyden dat zy ooit in hun lente-zomer of herfst, een paar rooskoleure vrouwenknien aanbaden. DIXI.
29
(No.13) (97) Maandag den 20.December 1728 BESCHRYVING OVER DE BOEZEMS DER VROUWEN
tunc nuda papillis Constitit auratis. Juven. Sat. 6 1. Een smaake1yke poire Sinjoor bepleyt de deugd des booms; en een vrolyk diskoers op de tong eens gryzen Heremyts, bewyst dat er noch malsche zomertarwe schuylt in de voorraatschuur van (98) zyn weekelyks schrift; het vertoog des Heremyts over een schoone Boezem zal dat argument oplossen. Onlangs was ik genood op een buytenplaats by een Heer die al ommers zo oud als de weg, doch niet min groen was als gepunte hulst, welke gryzaart een dozyn jonge Juffers had weeten op te scheppen, het minste getal Nichten, en het grootste nommer goede vriendinnen, alle Meysjes als valken, zo vlug van kooten als koordedansers, en zo geboezemt als marmere sphinxen. Die veelkleurige inlandsche vlindertjes waren geoccupeert in het uytgeeven van dubbelzinnige raadsels toen ik intrat, en gevalliglyk het navolgent, raad eens wat, hoorde voorstellen. Raadsel
Twee nymfen woonden huys aan huys, Doch zonder buurschap, of elkand’ren te genaaken En, ‘t geen vry naar is, schoon en kuys, Een iets vry raar om waar te maaken. In een en ‘t zelve jaar ontvloogen zy haar nest, Ontrent de driemaal vyf was ‘t nymfen paar geronnen; En echter vlooden zy malkand’ren als de pest, Dê een’ gonde dê and’re niet die minnaars die zy wonnen : En schoon een Vorst voor by haar trat, Het paar stont pal, en keek al even trots en prat. Dat duurde tot dat paar de vree trof en vereende; Een droeve vree vol ramp en druk; Een vree die 't paar te laat beweende, Want uyt die naare vree sproot, laes ! haar ongeluk. Wat was dat doch voer een soort van nymfen, verreziende Heremyt? vroeg een vyftienjaarige Kleuter die een boezem had als melk en room; en zo dra had ik myn onkunde in het oplossen van dat raadsel niet gedeklareert, of zy ley een leliewitte hand op haare rollende tetten, en gilde uyt met een vriendelyke lacgh; Daar hebje
die twee schoone nymfen, die zo lang als zy elkanderen niet genaaken, de koelste minnaars doen watertanden. Doch als die roomnymfen haar vereenigen, dan ontzakt haar den moed, dan zygen zy (99) neerwaard als door de zon vermatte bloemen; en dan zien er de vryers van af van afgekeurde handmolens, die al te slap 1
Vert.: Eenmaal naakt, bleek zij te beschikken over vergulde tepels (of borsten)
30
geradert zyn om er het liefdegraan op te maalen, en zy kyken om by tyds na verscher winkelwaaren. Myn vriend en ik vielen aan ‘t lacghen als een gespan oude gekken en ik inzonderheyt was zo verrukt over de gulle uytleggging van die geboezemde jonge Juffer, dat my aanstonds retireerde na een belommert tuynhuys, om de nevensgaande meditatie over een paar appelronde rollende tetten op te stellen. De delikaatste schryvers zyn doorgaans de alderyverigste mediteerders geweest over de gladde bolbaan van een schoone boezem. Luyster eens hoe dat den Ridder Marini dat aanbiddelyk paar liefde-appelen bezingt; De prammen der vrouwen, zegt hy, zyn twee beweegende alabastere torens, van wier transsen den Mingod de
minnaars doorschiet met zyne onwederstaanbaare pylen. Een rollende boezem is de rots waar op het vaartuyg van onze vryheyt schipbreuk lyd, en een koppel sneeuwwitte maagdeborsten zyn twee golvende weerelden, deweIken verlicht worden door de zonnen van een paar tintelende oogen. Een hedensdaags autheur, die op een aas na het gewigt of de zwaarte van een schoone boezem weet te wikken met eene hand, zegt ergens; Dat een paar
onberispelyke vrouwenglooben gevaarlyker zyn als de tederste tonneel-bedryven, dewyl het Schouwburg de verliefde hartstogten maar alleenlyk opwekt, daar een schoone boezem die zelve hartstogten, queekt en aanblaast, ja jaar en dag in een ongestuymige beweeging weet te houden. Den braave Anakreon was ook niet onbekent met de onuytspreekelyke bekoorlykheden van een schoone vrouweboezem, als hy zo gulhartiglyk wenscht,
om een bloem te moogen worden, en maar alleenlyk eene dag te leeven op den verheven roomtroon van zyn bevallige minnaares. Een zeker galant man schetst zo natuurlyk het konterfytsel van zyn maitres, zonder dat hy den boezem, dat onberispelyk vrouwenschoon , overslaat , dat het ons 1ust om dat konterfytsel te kopieeren. (100) Myn Roozemond (zegt hy) voert de schoonste bruyne oogen des weerelds. Haar glad voorhooft is verheven genoeg om schoon genaamt te werden, en haare wynbraauwen zyn zo zwart, en derzelver evenmeetbaarheyt is zo delikaat, dat het schynt als of de konst een hand had geleent aan de natuur in het opmaaken van haare bekoorelykheeden. Wanneer Roozemonds oogen blinken, verrooveren zy alle de harten die onder haar bereyk komen; en zy ontroeren alle de zielen die zich na by haar bevinden als zy quynen. Haar neus vertoont zich volle groot aan die geenen die onbekent zyn met de romeynsche schoonheden, daar zy in tegendeel volmaakt is aan de konstkenners der evenmaatigheyt. Haare bloozende wangen doen de graage begeertens opsteygeren; en zy verwekken eene algemeene tederheyt als zy verbleeken. De mond van myn beminde is al te kleyn, en dat is een onherstelbaar jammer, dewyl er duyzende bevallige zaakelykheden uyt zouden voortrollen in meenigtens , dewelken nu om de engte des doortogts na malkanderen moeten wachten: doch aan den anderen kant is het geen gemeene voldoening dewyl men nu meermaals de sneeuwitte balusters ziet van haare ivoore tanden. Zy behoeft op haare lippen niet te byten om die te doen bloozen; en haar kin zou berispelyk zyn indien die niet kwam opdaagen met een beminnelyk 1iefde-
31
kloofje. De kantenneusdoek die haaren boezem bedekt, beschaduvt die voor de begeertens om de achting niet te ontheyligen die men is verschuldigt aan Roozemondt; en echter laat die neusdoek wonderen genoeg doorslippen, die ons onzinnig maaken door het verlangen om het overige te beschouwen. Eene enkele feyl schuylt onder die neusdoek, en die bestaat hier in, dat die volmaakte boezem al ommers zo hart is als de ziel van myn Roozemont, en die feyl wort echter geschat als zynde de verdienstigste qualiteyt van die weergaalooze rollende tetten. Alhier valt my een aardig latyns vaars in op het * bovenwerp van een schoone boezem, welk gedicht ik zal poogen te vertaalen in nederduytsche k1anken. * Waarom zou men zo wel niet mogen schryven Boven- als Onderwerp ! vraagt den Heremyt aan de Nederduytsche taalgeleerden. (101)
Den ruuwe Damon prees noch onlangs Dinas tetten, Die hy by room en sneeuw geleek: Riep, dat het zwaangespan daar op haar wieken wetten, Toen Venus ‘t zwyn des wouds ontweek, Dat met zyn doodelyke tanden, Adoon haar minnaar aan dorst randen. Die boezem was zyn al, zyn schat in vreugd of druk, Wyl die een krytberg en een elpen-troon trotseerde : Maar toen een Steenymf zey, dat er noch iets aan deerde, Te weeten, dat er melk ontbrak aan 't meesterstuk; Sprak hy al lacghende, ‘k zal strak myn Dina spreeken, En dan zal aan die bron geen leevensmelk ontbreken. Een ander schryver schetst zulk een kluchtig portret na de liefde, dat ik my genootzaakt vind het alhier aan te haalen.
De Liefde (zegt hy) is gelyk aan een kaatsbaan. Als een Meysje haar hand laat kussen, dat telt vyftien: indien zy toelaat dat men haare lippen drukt met een kus, dat maakt dertig: zo zy haare ronde tetten laat streelen en kussen, dat doet vyfenveertig uyt : dan mankeert er noch maar een gelukkige slag, en het spel is gewonnen. Daar was kans voor een sneeg begrip en voor een vlugge pen, om zo vee1 papier te borduuren over deeze wichtige vraag, Of de Juffers haare lelieblanke tetten behooren te bedekken, dan of zy die moogen bloot leggen, als er bladen over en weer zyn beklat over de bulla Unigenitus. Een zeker autheur die niet boezemsgezint schynt te zyn, schryft; dat die dartele vertooning van een paar appe1ronde
prammen, de zielen bezeert, en misdaadige gedachtcn doet opstygen. Wat dat daar van zy, is ons bekent en onbekent, doch ik geef my niet uyt voor een Kasuist om dat verschil te beslissen. En genomen ik had de bekwaamheyt al eens om onwinbaarlyk te bewyzen, dat het beter was een schoonen boezem te bedekken, als bloot te leggen voor het oog des weerelds, echter zou ik dat argument niet durven handhaaven. Aan den eene kant zou ik al de minnaars op myn vacht krygen, die myn vertoog tegens hunne belangens te vuur en te zwaard
32
zouden vervolgen: en aan den andere kant (102) zouden de Dames tegens my revolteeren, indien ik een mode veroordeelde, dewelke zy in 't gemeen opvolgen. Maar een argument verschoont de vrouwen wegens het ontblooten van haare schoone tweelingen, en dat argument is de gewoonte; ook wort een oude gewoonte by de Rechtsgeleerden geboekt voor een staale wet. Daarenboven hebben de Juffers een grondregel; dat een vrouw behoort kuysch te zyn van den
gordel neerwaards tot aan de voeten, en niet van den gordel opwaards tot boven de tetten, doch eens onderstelt, ja toegestaan zynde, dat de vrouwen bevoorrecht zyn, en voor gode en voor de menschen de vryheyt hebben om een schoonen boezem bloot te geeven, zou men dan niet deeze eene vraag moogen voorstellen;
dewyl de Dames ons toestaan om haare ademhaalende prammen te belonken, vermoogen wy dan die golvende hemelglooben ook niet te streelen? zouden de handen en den mond die eyge privilegie niet moogen genieten ? de vrouwen zeggen neen, maar de mannen beleyden redelyker gevoelens, die zeggen ja, en in dat geval houden wy het met de reden. Is het niet een ongehoorde wreedheyt, ja het strafvonnis van Tantalus, dat de vrouwen ons die overschoone meubelen zouden moogen vertoonen zo naakt als de waarheyt, en dat zy ons zouden willen verbieden van die te bezien, en van die aan te raaken ? moet een minnaar zich dan zo lang vleyen met de Hoop, tot dat zyn jaaren zyn opgeklommen tot boven op het middelpunt van den trap des Ouderdoms en moeten die rollende ivoore biljartbollen eerst zo week zyn geworden als gemeukte Herfstmispelen eer dat men daar mee mag badineeren ? dat zou een tierannische onredelykheyt zyn, geboezemde Schoonheden, want een man die het minst misdoet, en die echter her aldermeest lyd, is een minnaar zonder oogen en zonder handen. Veel edelmoediger gedroeg zich een jonge Juffer die ik noch onlangs begroete met twee a drie kusjes, dewelken zy ontfing met die zelve graagte als ik die uytdeelde, en dewyl op dat moment haar gekante Tettensluyer verschoof, bedekte ik dien schoonen boezem voor de nieuwsgierige blikken der Omstaanders met beyde myn handen, voor welke dienst zy my niet alleenlyk bedankte, maar zy vroeg my noch daarenboven; of ik nu ten vollen was betaalt voor myne ongemeene welleevende gedienstigheden ?(103) Laat ik de eer hebben van uw te zeggen, geboezemde Schoonheden, dat een paar lieve prammen het laatste geschenk is van de milde natuur, en echter wort er niets eerder gekonfiskeert als dat schoon, want de aldereersle vrucht des huuwelyks bederft de schoonste tetten des aardbodems voor altoos. Een volmaakte boezem is niet proefhoudende tegens de jaaren, daar is geen gewas dat laater opkomt en schielyker verflenst als een schoone boezem, en die Maagden, Weduwen of getrouwde Vrouwen, dewelke thans zo spaarzaam zyn in het ten besten geeven van die Lente- en Zomerschatten, zullen in het Herfst- en in het Wintersaisoen van haare jaaren rekhalzen na die kalanten, die zy van te vooren niet eens wilden zien of hooren. Dan zullen die minnaars die eertyds na die verboode liefdeappelen watertanden als zo veele Adams, zich verbeelden van vervallen te zyn tot den bedelzak, wanneer zy hunne handen komen te leggen op uwe verflenste prammen; en dan ...... maar luyster eens na den grooten Antonius die zich over dat verval laat hooren in deeze zielroerende termen. Den Herfst ( zegt hy ) heeft zyn vermaaken : zyn geschenken vergoeden rykelyk die
33
ongemakken die hy ons toebrengt; hy is de verwachting der landbouwers, en de belooning der wynstokplanters, en zo hy hunne heuvelen en landeryen ontvolkt, hy vervult hunne kelders met wynen, en hunne korenschuuren met graanen. Maar als een vrouw den ouden dag nadert met groote schreden; als haar hoofdhaair begint te trekken op den assche-woensdag ; als de rimpels haar voorhoofd beploegen; als haare blikken druypoogen; als haare wangen na de kin zakken; en als die twee roombergen veraarden in een paar leere blaasbalken, dan is zy niet langer den wensch der mannen; haar Minnaars schrikken er van, en die galants haaten hair, die haar eertyds aanzogten. De eene Luchtstreek verscheelt zo veel van het ander gewest ontrent het weelig groeien en bloeien van een schoon gewas van borsten, als de barre grond van het doodelyk Meer en Nest verscheelt van de vruchtbare warmoeziers-hoven van het Diemermeer in het voortbrengen van allerhande moeskruyden: als by voorbeelt. Tot Bern en te Neufchatel zyn zulke schoone boezems als men kan verlangen te zien (104) dobberen onder een gekloofde kin, en daar hy zo tam en zo handelbaar, dat een iegelyk die na wensch kan drukken en streelen. Het Keurvorstendom van Saxen is zonder tegenspraak een streek daar de tetten heerlyk voortbotten. Men ontmoet te Dresden, te Leyzig, en te Hal gemeene borgermeysjes die zulke blanke, ronde, en welgeproportioneerde borsten voeren bekwaam om de keurslyven van Koninginnen en van Princessen te vercieren. De sexe van Swabenland, en inzonderheyt de vrouwen van de Hooge School van Tubingen, zyn gezegent met appelronde prammen, zo hagelwit als besneeuwde zwaaneborsten, en zy zyn ook niet gierig om die te laaten zien en kneeden, volgens de beeedigde verklaringen der Rechtsgeleerde Studenten. Alle de scherpziende keurmeesters van een onberispelyken boezem moeten eenpaariglyk bekennen, dat Engelant de voedster en de meloenkas is van schoone golvende tetten: en daarby zyn er die smaakelyke vruchten zo schandekoop, dat een galant man schoonder prammen kan koopen voor een koppel engelsche kroonen binnen Londen, als hy zou konnen bekomen voor hondert stukken van achten te Madridt. Ik dacht voort te gaan in myn natuurkundige beschryving der boezems, toen een knegt my kwam verzoeken om te komen spyzen, doch eer dat ik gaa aanzitten zal ik alhier onder de roos gulhartiglyk klappen, dat ik zulke overheerlyke inlandsche prammen op en neer zag dobberen in de losjes gereege keurslyven der genoode Joffers, dat ik geene uyheemsche tetten ten duurste zou wiIlen koopen, by aldien ik die smaakelyke vrucht in onze lucht streek gratis en zonder veel moeite kon machtig worden.
Het dobberent vertoog is ten eynde.
34
(No.16) (121) Maandag den 10. january 1729 DE SNAPPENDE GOUDBEURS ..............sunt auri pondera facti,
Infectique mihi1 Virg. lib 10, Aeneid.2
Die Konstschilder was een wakker man, die den Keyzer en den Paus op hunne ontzaglyke stoelen geplaatst hebbende, de onderscheyde staaten des weerelds de verschynen voor de gestrenge blikken dier geestelyke en wereldlyke weerelddwingers. (122) In ’t front verbeelde hy een geheymen Raad met deeze zinspreuk, Ik geev’uw beyden raad; toen een Hoveling, Ik vley uw beyden; toen een Landman, Ik voed uw vieren; toen een Koopman, Ik verschalk uw vyven; toen een Advocaat, Ik besteel uw sessen; toen een Soldaat, Ik vegt voor zeven, toen een Geneesheer, Ik doo’er acht; en ten laatsten een Priester, Ik absolveer uw alle negen. Dat tafereel was een schimpschrift, doch den Heremyt zegt in ernst, dat beyden de Kerk en het Gemeenebest gelukzalig zyn, over welke beyden een wettig gezag heerscht in waarheyt, en in vreede. In zodanig een gemeenebest geeft den Raadsheer raad, den Landman zayt en maayt, den Koopman handelt, den Advokaat pleyt, den Krygsman stryd, den Geneesheer heelt, en den Godgeleerde verkondigt het woord des Heeren. Elk brengt voor zyn hoofd de vruchten der gerechtigheyt voort, en daar door verstrekken zy in het a!gemeen tot een voorbeeldelyk tafereel aan hunne nabuuren, zy zien hunne kinders gezegent, hunne vyanden overtuygt, hunne bondgenooten bekeert, den satan beschaamt, de Evangelische waarheyt bevestigt, en hunne zielen behouden in alle eeuwigheyt. Gants anders is ‘t gelegen met de bedrieglyke schatten des weerelds, dewelken gelyk zyn aan een trop wilde ganzen, die men ziet vliegen, en hoort schreeuwen, doch die men echter niet kan bereyken, veel minder bekomen. Een man die de rykdommen bezit, en die gelooft datze hem altoos zullen byblyven, kan daar van zich versteeken zien op het onvoorzienst; een sprankje vuurs geeft vleugels aan die schatten; een dief kan die gewelddaadiglyk rooven, en de dienstbooden konnen die vervreemden; een Soldaat, een schipbraak op zee, en een kwaa betaaler te land, in ‘t kort daar zyn honderde wegen waar langs die konnen gaan opdrossen. De rykdommen hebben wieken, zy huppelen van boom tot boom, en van tak tot tak gelyk als zo veele jonge mossen; met een woord, zy slagten de vrouwen, en zyn allenlyk bestendig in de ongestadigheyt. De zomerspin slooft en put zich uyt in het weeven van haar, (123) web, zy loopt en draaft als een tooveres die beleezen wort, zy verspilt haar ingewant in een oneyndig tal fyn garen, uyt dat garen weeft zy een kabinet voor haar persoon, en als die web is gesponnen, gehaspelt, geblykt en geweeven, is de geringste wind 1
Vert.: Zelfs gewichten van goud gemaakt, zijn voor mij onvolmaakt. 2 Vertaling : Zelfs gewichten (of ponden-een munt) van goud gemaakt, zijn voor mij onvolmaakt (Virgilius boek 10 boek 10 van de Aeneas
35
machtig om dat konstkabinet weg te blaazen, en daar op valt de krygssterkte der vliegenstrikken in duygen. Doch zo dat gebouw de wind al eens ontsnapt, dan komt een onbeschofte dienstmeyd op het onvoorzienst, die met een beezem of met den raagshooft, de twee subalterne instrumenten der Hollandsche zindelykheyt, die arme weeverin van boven nederrukt, die er verstikt in haare eyge snaaren, of dood trapt met haar turksleere klompen. Op die wyze verteert zich den mensch om zich te verhoogen, om vermaakelyk te konnen leeven, om hoeren en om paarden te houden, om die schatten op te hoopen, en om die schatten te doen uytdeyen als een pot met welbeslaage wafels. Tot dat oogmerk verspilt hy zyn geest en zyn gezondheyt, hy draaft en loopt op en neer, ginds en weer, en hy zwoegt, zweet, hy bekommert zich en kneyst om een magazyn van brood by malkander te schraapen tegens die tyd, dat hy geen tanden zal hebben om het te konnen byten. Als den mensch dat alles nu heeft verricht, dan is er anders niet gefabriceert als een web voor de vliegenvangst, of een strop voor zyn eygen nek, zynde dat net de waare oorzaak van zyn verderf zo hier, als hier namaals. Op dien trant redeneerde den Heremyt, ziende op zyn goudbeurs waar uyt hy een wakkeren balk had uytgehaalt om zyn krediet te staaven by zyn boekverkoopers en drukkers, een gespan spooken dat men wel zo maklyk kan verbannen door een gulden regen, als door vasten of bidden, toen hy een wonderlyk gebrom hoorde onder die gekerkerde guldelingen. Fluks ontstrikte den Heremyt de snoeren van zyn beurs, en storte de overige munten, die de vervolging van dat voornoemt paar persoonaagien waaren ontsnapt, op de groene oppervlakte van een speeltafeltje, en vroeg toen met een forsse ton de kommande, wie uwer hoor ik mompelen ? waar op zich fluks een Spaansche (124) Pistool van den heup afzonderde, en zich met een deftig accent, die landaart eygen, aldus liet hooren. Die persoon was ik, onredelyk schepsel, dewyl ik van naby ben bewust, dat ghy en uws gelyk ons verslyt voor stomme santen en santinnen; doch zyt verzekert dat wy meer oordeel en welspreekendheyt bezitten, als alle de ten onrecht voor redelyke geschapendheden geboekte Heeren des aardbodems, want wy hooren en zien wat er dagelyks wort by der hand gevat om ons machtig te worden, en toe wat snoode eyndens ghy ons komt te misbruyken. De rykdommen zyn in haar zelven onschadelyk, in tegendeel baaren zy vreugde, vermaak, eere en voordeel, als men zich daar van in den haak weet te bedienen. Gelyk als den noot nu geen verdienst is ten zy men die geduldiglyk komt te lyden, zo zyn de rykdomme ook niet schadelyk, ten zy men die komt te misbruyken. Een ryk man behoeft geen gulde Esels te vleyen, geen oude gehoepelrokte Monikken te kussen, noch geen gryze Woekeraars geld te ontleenen tegens een onvergeeflyken intrest, veeltyds noch verzelt met overtollige minnepanden. Maar ik bepaal ter zelve tyd de gelukzaligheyt van een ryk man in gezegent te zyn met den wensch des wyzen Konings 1, met het bezit der wysheyt, want zonder de wysheyt is een ryk man het zinnebeelt van de Ridder ordre des gulde vlies, een goude schaapsvacht zonder licghaam of ziel. Aldaar zweeg die zeedekundige Pistool. onderwyl dat den Heremyt zo verstomt stont te kyken over die nieuwigheyt, dat hy niet wist of hy waakte dan of hy 1 Salomo
36
droomde. Het is de waarheyt dat hy eertyds wel eens had hooren mompelen, dat de pistoolen noch grooter wonderwerken konden te weeg brengen als alle de Oostersche en Westersche santen, dat zy meerder Steden als het grof geschut, en meerder zielen van Juffers wisten te verooveren, als de allerkeurlykste welspreekendheyt, doch hy had meer gehoort dan zy konden spreeken. Om nu te beproeven of hun vermoogen bepaalt was ofte niet, vervoegde hy zich tot die zelve Spaansche Pistool, aan dewelke hy vroeg; Of hy in (125) staat was van eenige vraagen te konnen beandwoorden, die by hem mogt komen voor te stellen? waar op die zo des niet had geantwoort van Ja, of den kluyzenaar viel ruggelings achterover in een gemaklyken leuningstoel, met al ommers zo een achtbaar air als dat van een Boerenschout, die een gedetineerde landloopster ondervraagt na de gerequireerde omstandigheden gepleegt in het steelen van een hoen of gans, en liet zich toen aldus hooren. DE AANSPRAAK DES HEREMYTS Ik wil my met uw in geen t’ zamenspraak inlaaten, welspreekent goud, dewyl den dichter Luciaan, en den beruchte Bidno my reeds tot baanveegers hebben verstrekt in dat ys te beproeven. Myn eenigste verzoek bestaat hier in, van my geene byzonderheden te verhaalen waar aan zich een kuys gehoor kan stooren; en ik beveel uw van uw niet te bedienen van eenige uytdruksels of bewoordingen, die wel zo gemeen zyn in sommige weekelyksche schriften, en in de keldergezelschappen der respective kruyers en sleepers, als in de welspreekende vertoogen van den geweezen hoogleraar Francius, of in den mond der zeedige nasloffers van den eerwaarden oudvader Menno. Noch verbied’ ik uw van my met eenige verliefde intrigues of kuyperyen op te houden, waar in een stuk goud onder de waarde van een pistool wort geaccepteert voor een gangbaare munt. Daarenboven zultgê uw zo strikt by de waarheyt houden als een Musikant by de fles, als een Mainteneur by zyn maitres, en als een benoodigt Galant by een ryke bes, en op die voorwaarden zal ik met uw blyven zitten klappen en snappen, tot aan de komst des blyden dageraats. Aldaar zweeg den Heremyt, om het andwoort des pistools af te wachten, toen een Engelsche Guinee1 het woord opnam, en haer belang min of meer bissende begon te uyten. (126) Vrees niet, verreziende Heremyt, (sprak die Guinee met een vrolyke lacgh) want het goud is alzo fyn getongt als een Ziekentrooster, alzo kuys van ooren als een witte Non, en noch wel zo deftig als een Starost in zyn dronk, en meer kan ik er niet van zeggen. Doch praat liever met ons in het algemeen, als in het byzonder, want als wy ons alleen bevinden, hort en stoot ons onderhoud, gelyk als de t' zamenspraaken op een bezoek van Meyerysche Dorpjuffers maar als wy in kompagnie moogen snappen, kan ons geen broedhen overkakelen, of geen tuureluur ons voorby schreeuwen. Hoofd voor hoofd zal het goud maar een Koffyhuys-katje, een ‘s Gravenhaagsche winkelpoes, of ten uyterste een Haarlemsch hoedekramers- pop doen achterwaards over buytelen; of, als een meesterstuk van zyn vermoogen, een huys of kantoorknegt in uwe belangens overhaalen, om de ergerlyke geheymen des huysgezins aan uw overtebrieven. In tegendeel zyn wy goude munten sloeproeyers, indien vereenigt, en wy zyn machtig om Vestas Nonnen te ontmaagden, om Penelopes in slaap te sussen op de matras 1 Guinje of guinie, Engels gouden muntstuk ter waarde van elf gulden en elf stuivers
37
van een maklyke rustbank, en om de kuyschste liefdeburgten tot de overgaave te dwingen op de aldereerste opeysching. ‘t Getal bezit een groote macht. De Weduwnymf bleef gaaf, geheel, en ongeschonden, Zy scheen de liefde wars, en rispte van de zonden, Hoewel dat Damon ‘t bot tot vyftig had gebragt. Maar toen hy ‘t hondert tal uytbrouwde van pistoolen Was fluks de koop gemaakt, en’t wicht liep met hem doolen Den Heremyt keek voor de tweedemaal als of hy mal was, (die wyze van kyken is noch zeer gemeen onder de Waldbroeders) want hy had eertyds de goude munten wel een stomme bevaart zien doen, maar nooit hooren spreeken; doch die malheyt belette hem echter niet van die Guinee toe te grauwen, dat hy thans na de Spaansche Pistool wilde luysteren, en zy verpligt was als een Dame zynde, om haar beurt af te wachten. (127) Daar op sprong de Spaansche Pistool weer te voorschyn, die als een echt Spaans Kavalier de zinspreuk van honneur aux Dames had in achtgenomen, en begroete den Schryver met deeze woorden. Ik ben uyt het oudste goud gestempelt dat ooit wiert gesequestreert in de kabinetlaaden der Penningkundigen, welke natie zo trots is op een handvol Grieks als Philelphus van Florence, die over de winst van een Grieksche lettergreep den baard dee korten van den armen Timotheus, niet tegenstaande die Griek dat strafvonnis wilde afkoopen voor een som van hondert Ryksdaalers. Ik wiert uyt een goudmyn opgedolven onder de regeering van den laatsten Darius, en ik heb in perfoon de ondergang van dat machtig ryk bygewoont. Het lustme niet, ook mogt het uw tegens de borst stooten, om alle de byzonderheden op te haalen van dien ondergang, het zy dan genoeg dat ik het merk droeg van den Grooten Alexander, dien tuchtheer der weereldgoden, doch een slaaf van zyne eygen driften. Dewyl men nu in die eeuw de liefde gants anders behandelde als op de tegenwoordige eeuw, zal ik aan uw, voortyds geen doodvyant van de liefde, de wyze van die behandeling bekent te maaken. Het zuchten en het klaagen, het quynen en het pynen, waaren onbekende sollicitatien aan Alexanders hof. Alle zyne hovelingen waaren stoute krygers, die een grooter streek lands afliepen op een dag, als onze minnaars veld spoeden op een gants jaar. Om dat te bewyzen, behoeft men zich maar te errinneeren aan de Koningin der Amasoonen de schoone Talestris, die ‘s morgens vroeg kwam aanstormen in Alexanders legertent, die ‘s middags met hem spysde, die ‘s nachts by hem sliep, en die ‘s anderendaags oprees met een zeker iets, waar over meenig eerlyk man jaar en dag legt te hoetelen eer dat hy zyn huuwelyks spinnewiel ziet verryzen in die omstandigheden. Ook liep het verfchil tusschen den minnaar en de minnaares nooit af op een praatje in die eeuw, neen, verreziende Heremyt, fluks wiert den degen ontscheed, het was kip ik hebje, en die Dames wierden beschuldigt van gebrek aan opvoeding, die het duel hartnekkiglyk weygerden, of (128) dien zwaarddans poogden te ontspringen. Op die tyd was de Chicane in de liefde zo min bekent als in de rechtsgedingen, de Juffers schaamden zich op die tyd van haar
38
minnaars te zien braaden voor een vuurtje van groen hout, en die Juffer die Cyprias passer verwyderde op de eerste sommatie en halverwege trat, wiert gegroet voor de aldergemaniertste der Macedonische Dames.
Het vervolg per naasten.
39
(No.1) (185) Maandag den 7. Maart 1729 E E R S T E P A P I E R VAN DEN VROLYKEN KOURANTIER.
Et merita cosumit clade nocentes: Cumque Palatino Comites bis quinque potentes Ferre canes scapulis, foedissima pondera, cogit. Gunth. Een ieder beklaagt zich over zyn geheugen, doch niemant over zyn oordeel, en dat is een algemeen quaad voor goede schryvers en voor schoone juffers, want daar door worden [186] de laatsten zonder reden gewraakt, en de eersten zonder genade verweezen. Dewyl ik vleyer noch lasteraarben, zal ik myn Leezers pryzen noch laaken; ook verzwyg ik de doodceel dier weekelykse schriften die den hals hebben verstuykt over myn pen ’t zedert het jaar tweeentwintig, en die, gevolglyk meer mededogen dan gevoe…ing verdienen. Ik zeg dan alleenlyk dat ik van stoffe verander op het verzoek van een Dame, die ruym zo vermaakt is met een nieuwe Kourant, als met een oud Galant, des ik voortaan de Kourant zal ophelderen door eenige aanmerkingen van myn beslag, in welke starrekykkundige observatien den Leezer, zo het my niet ontschiet, eenige vrolyke bespiegelingen, met de historie- en de zeedekundige vermengt, zal zien doorstraalen. Dat er hier of daar een handvol gedragszuyverent bitterheylig moet tusschen invloeyen, verhoop ik dat hy zal willen gelooven; en dat die barnnetels min vermakelyk voor het gevoel van ’t geweeten, dan gezond voor de maag des verstand zullen zyn, denk ik met er tyd te doen blyken. Dewyl nu de weerelt niet min is gezet op het vitten, als een aan my bekent krimineel heerschap is gestelt op zich mooitjes vol te drinken, zal men my waarschynlyk voorstaan, waarom dat ik met die Kourantstoffe myn intree doe, die
reeds eenige weeken verduurt, en het geloofs-onderzoek der koffyhuysnouvelisten heeft doorstreeden ? dat wichtig vraagpunt verhoop ik te verklaaren door het eywit van de onderstaande overweeging. Ons geheugen is trouwloos en broos, en veele heerlyke gedachten ontslippen ons, dewyl wy die zo ras vergeeten, als schielyk verzinnen. Te vergeefs jaagt een autheur het verloopen denkbeelt na, te vergeefs doorwandelt hy alle de schuylhoeken van zyn begrip, en te vergeefs grabbelt hy na dat verlooren gedacht, wiens voetstappen zo onnaspeurelyk zyn als het wagenspoor van den Oceaan : Het gezwint wicht der betrachting is vervloogen; het stikte op het zien van het geboortelicht; ja dat meer is, veeltyds was het al een misdragt voor de ontfankenis. Nu weet ik geen ander weg dan na het gezigt van de Kourant fluks myne bespiegelingen vast te klinken aan [187] woorden en aande pen; er is al een smaakje van oubakkenheyt aan myn papier, daar in ben ik gelyk aan het adelyk keukenwild, en aan sommige Kourantoiers, gelyk als by voorbeelt aan myn vriend broeder een Pijp tabak, die zyn lezers een brief van den Keyzer van China aan den Paus, dorst voordisschen voor wat nieuws, daar die zelve missive de Leydsche Kourant was ontvloogen reeds een dozyn meymaanden geleeden.
40
DEN VROLYKE KOURANTIER Dewyl het aanraaken van ee'n dooden hond een soort van infamie is voor een Keyzerlyk soldaat, (nooit wort het aanraaken van een leevende kat geinterdiceert aan een soldaat) en niemant kon zien of dien jonge wolf , die een schildwacht overhoop bloes in de voorleede week, een hond of een wolf was, wiert dat dier gekondemneert om het examen der jagers te ondergaan, die het voor een wolf scholden, en in die qualiteyt behoorlyk als een kreng het graf ontzeyden, om het te doen rypen op den mesthoop tot een straf van zyn gepleegde straat- en schildwacht schenderyen. Het lust my om den Leezer de bron van dien Germaanschen afkeer tegens het hondsgestarnt aan te wyzen. Den schryver Wittechind, die noch wel zo beleezen was als een Nederduyts poeet zonder vinding of geest, schryft, dat den Keyzer Otto den Hartog Eberhart verwees in een boete van hondert talenten, en dat hy noch daarenboven deszelfs Officieren doemde in de hondenstraf, dat is, dat ieder yzervraat een jonge hond zou hebben te draagen in een schapulier tot in de Vorstelyke burgt van Maagdenburg; welk strafgebod zy onder een vervaarlyk gehas en gejank dier welpen moesten gehoorzaamen. Arnold den Abt van Lubek, die een ander slag van een man is geweest als den hoekhuys boekworm met het paardshooft, verhaalt, dat den Vryheer Querfurt den Domdeken van Maagdenburg (188) onvoorziens op zyn vacht viel, en hem de blikken uytstak om geen scheele ogen te maaken, welk bedryf hem bekwam gelyk als den hond de worst, dewyl hy wiert gevonden om een schurfden buldog te draagen tot voor het portaal van de Parochiekerk, welk dier die eer ongewoon zynde, zulk een keel opstak, dat er den Vryheer ’t zedert een hardhoorigheyt uyt behielt, die erflyk zyn adelyk kroost aankleefde, alzo er geen een der Jonkers na die tyd was die de minste lettergreep der lastige schuldeyschers kon verstaan of aanhooren. Volateraan dien my zo bekent is als den dag van morgen, vertelt, dat Frans Dandalo een Venetiaans edeling, zich moest nederbuygen als een hond, en dat zo dikmaals als den Paus Klemens ontbeet of avondmaalde, om zich langs die vernederimg te ontslaan van dien Klementynschen ban, die noch wel zo zwaar woeg als zyn hoorns. De Lubekkers, die niet min beschaaft zyn als die waldhoornisten die met den bul uyt vryen gaan in de beemster en elders, schelden malkanderen voor reunkinders wanneer zy de yver van het verschil uytdrukken : ook beweeren de taalkundigen, dat hct woord Kanaille, een eertytel die de Fransjes elkanderen na ’t hooft gooien om een handvol knuflook, afdaalt van het woord Canis dat een hond beduyt in het latyn, welke natuurlyke uytdrukking wy hun niet niet betwisten. De Nederlanders vereeuwigen noch hedendaags duc d’Alf met den term van bloedhond, om daar door zyn lafhartige wreedheyt aan te toonen : ook wiert Diogeen getytelt den hondsfilosoof, en om dat hy zo bits schimpte, en dewyl hy zo zindelyk huyshielt als de Hoogduytsche smoussen in de Vinkenbuurt, of alsde Fransche trekvogels op hun eerste overkomst in Batos klaverryke beemden. * Den Prins van den berg Libanon is vereert met den halsbant van de Ridderorden de St.Lazare, een digniteyt die beter klinkt op de tong, als in de beurs,
41
en die jaarlyks zo veel opbrengt als de minste huyzen in de hoofstad van de heeren van Arckel. Die Vorst wort met een algemeene verwondering * Amsterdamsche Kourant van den 25.January [189] dat groot bewys der onkunde, begaapt, doch by niemant gekent, dewyl dees hem scheld voor een Chevalier d'industrie, geen tytelt hem met den naam van een Sant, en ecn derde groet hem voor een heromzwervent Maroniet, die langs de hazelaare wicghelroe des vernufts zyn inkomsten opzamelt in de beurzcn der ligtgeloovigen. Eygentlyk is hy den patriarch der Maronieten, die tot een bewys van zyn goede opvoeding, kan leezen noch schrijven; doch die voor de rest zo een wonderbaarlyk geheugen bezit, dat wanneer iemant hem een geschenk belooft, hy zulks in alle eeuwigheyt niet vergeet, maar die belofte gestadiglyk errinnert aan den beloover. Ook is hy zeer gelyk aan de groene trekvogels, genaamt Baroneerders, die dikmaals met de waarheyt den volgenden eed zweeren in den Haag af aan het Y, hier heb ik niets, doch in myn land noch minder, want zyn residentie is gesticht op hooge gebergtens, wier kruynen meestentyds zo befneeuwt zyn als de gepoederde paruykcn der Salettisten , ook speelt de zon in het teken des leeuws zo warmtjes op het leer van zyn maronieten, dat die, of noch zo schaars van geloof, vervellen in Adamieten; daar in tegendeel de lucht des winters zo fel is, dat er alle de laplanders, die meer dan eens beproefden om er te overwinteren, den bek by hebben ingeschooten. Eene byzonderheyt die vry opmerkelyk is zal ik den Leezer mededeelen. Die Maronietsche bergbroeders hadden reeds aldaar eenige eeuwen gewoont in een ongestoorde ruft; toen een Prokureur er een huys huurde, en er zich in ernst neerzette, waar op aanstonds alle die gelukzaligheden veranderden van gedaantens. Fluks konspireerden de huurders tegens hunne huysheren, de staljongcns floegen aan 't muyten tegens de stalmeefiers, en de kantoorklerken trokken de degens tegens hunne patroonen. In ieder huysgezin kroop den geest der verdeeldheyt, de dienstmeysjes bedroogen haare vrouwen, de jonge kleuters rebelleerden tegens de grootmoeders, de koffyschcnkers penden de Kouranten, en de minnaars lieten haare engelinnen zitten op de barnnetels : in 't kort ieder Maroniet hoede zich als of hy kampeerde op 's vyands bodem, en alle die onheylen brouwde dien zoon des (190) perkements, welk spel hy zo meesterlyk uytrekte tot dat de mishandelde Eendracht eensklaps die luchtstreek verliet, en 't zedert die vlugt nooit wederkeerde onder die verdeelde bergmarmotten. * De befaamde zangeres Corzoni dreygt ons Hof van eerstdaags met de zwaluwen te willen oversteeken naar Italien, dewyl men haar een pensioen refuseert van vierentwintig duyzent florynen, als die op geen geringer som kon bestaan, alzo zy daar uyt een gespan minnaars, een koets bespannen met vier paarden, en een graaflyke tafel moet onderhouden, alle welke dieren niet te payen zyn met de kopey van een nieuw airtje. Geen Spaans Doktoor, of geen hondertjaarig Karthuyzer is half zo koppig als een braaf zangmeester, of als een verdienstige zangeres, zeg ik als schryver van deeze bladen, dewyl de ervaarendheyt my heeft doen zien dat zy altoos den rug na de krib keeren, en zaaken buyten hun beroep onderneemen, by voorbeelt.
42
Den Zangmeester Qui va la was een verdienstig muziekant, die in stee van dat beroep te oefenen volgens pligt en eed, de dichtkunde vermoorde zonder vinding. of oordeel, door onophoudelyk de linksche pols der zanggodinnen te willen tasten in spyt van Minerva. Den beruchte Quikkelenberg ley doorgaans zyn fiool neer in het bloempje van zyn spel, om de liefhebbers in slaap te praaten door den opium van zyn mal diskoers, dewyl hy dan de zaaken van Europa schifte, en deelde, den aktiehandel onkundiglyk ontleede, en het Toskaans gebied jammerlyk karakterizeerde, over welke stoffen hy noch deerlyker sprak als een poeet over den Levantschen handel, of een bierbe schooyer over het vierkant van den Cirkel. De befaamde Juffrouw Willemymtje, die zangnymf uyt het Bredaas leggent hart, had een stem als een nachtegaal, en echter gaf zy altoos den voorrang aan een ‘t zamenspraak tusschcn de lakens, boven een muziek-concert in een beslooten kamer. Het heugtme dat een Fransch heer, wiens stem als een klok, doch wiens goudbeurs klonk als een gebraaden appel, eenmaal die broedzieke duyf schaakte door een airtje. Ha, myn voor de degemans mededoogende
* Dezelve Kourant van den 25.January [191] suster Trapgans, (gilde zy uyt) hoe bekoorlyk is zyn stem ! ik vrees dat ik een
voetval ruggelings zal doen in het volle gezelschap by aldien hy voortvaart in die zielvervoeren te toonen; en daar toe is hy den schoonste man die ooit onder het bereyk kwam van myn graage blikken. Helaas, ik splyt als een overrype pruym van damast door de warmte van zyn stem ! ik zidder als een bouquet van bruyloftsloveren als hy trembleert; en dewyl myn fiool de Gambe reeds is gesnaart tot een dobberent concert, sterf ik in myn zilverlakensche muyltjes indien hy my niet ilico komt onderschraagen. De rivier de Seine is ontlaaten door den dooi, (daar in munt die rivier op een sestienjaarige Maagd, die na een langduurig verlangen gelaaft wort door Hymens zilvere regen) dewyl die Seine onvoorziens haare ysschotsen opende en sloot, zyn er verscheyde vaartuygen te barsten geklemt, (wachtje voor het klemmen) en een paar Franschen, die quansuys op hun kurkdroge maagerheyt steunden, en in ’t water sprongen om de ankers, spykers, en bouten op te visschen, zyn in het koningryk van Pisces verdronken. Het geluk en de elende zyn. een paar voorwerpen, schaars waardig onze aandacht,want het kwaad dat men lyd, en het goed dat men bezit zyn beyden zo kort van duur, dat het geen overtollige blydschap verdient, noch het tweede een buytenspoorige droefheyt, te meer dewyl zy veelstyds vergaderen in een en het zelfde middelpunt. Dat argument bewys ik door een sprookje. DEN HERVORMDE SNYDER Een berucht amptenaar, zo goed in het Civiel, als gestreng in het Krimineel, had een bondgenootschap, by sommigen gedoopt een eedgespan, opgerecht met een lappedief, een kaerel die zich niet alleenlyk geneerde langs het oog van de schaar,
43
maar die insgelyks nooit zyn tanden ontsloot dan tot schade van zyn evenmensch, wiens spys hy verslond, wiens drank hy zoop, en wiens goeden naam hy lasterde. Den amptenaar in tegendeel was een man van een beter beslag, die onder anderen zich had vereeuwigt door een [192] onbekenden waard de pen te leenen in den uytersten noot, ten wiens voordeel hy een beschuldiging hervormde in een bekentenis, waar door den waard met zyn schouders in een brandmerk liep, dat hy ’t zedert met geen gezwavelde wyn heeft konnen afspoelen. Het gebeurde nu op een zekere dag, zynde de zon pas getreeden in het teken des uyls, een voorboode van omvallen en dronken-drinken, dat den Amptenaar en den Snyder op een cheeze wirden getilt om een strandluchtje te gaan raapen, zynde den eerste mooitjes tot over de grootste helft vol, en den tweede deerlyk voor 't geheel beschonken, een toeval dat den Heer aan zyn tederheyt voor de wyn, en den lakendief toe schreef aan een al te diepe inspektie in de liqueurs der lastvoerende sleepers. Onderwyl bekroop de slaap, onder de gedaante van een Torpedo, dat loflyk paar, waar door den teugel glipte uyt de poot des menners, welke gelegendheden het paard waarnam om zich te wreeken over den snyder, die eenmaal in een harde winter dat dier van zyn dekkleed had ontzet door een rooversche krygslist, om daar uyt een japon te fabriceeren voor een van zyn frelles, waar door het een groore verkoudheyt had ondergaan, die hem tot op die tyd toe, niettegenfiaande een herhaalt gebruyk van honigwater en drop van zoethout, was bygebleeven. Om kort te gaan, het paard wierp de cheeze om, doch zo gelukkiglyk voor dat ongevoelig paar, dat den Amptenaar de ribben kraakten, terwyl den snyder niet boven een paar beenen brak, die den wondarts zo gelukkiglyk heeft gezet, dat hy pas kan voort- krabbelen op een stokje, waar door hy de buytenlandsche klosbaanen van Weezop en Schiedam de huur heeft opgezegt, om zich als een vergeeten borger binnenshuys te behelpen met een hapje mondjes maat, en zich in zyn snyders beroep door een herhaalde dievery, tot welstant van zyn huysgezin, bêzig te houden.
Uyt dit bedroeft geval kan zelfs een pootuyl leeren; Dat die geen breyn bezit, geen harssens kan bezeeren. EYNDE. Gedrukt voor den Autheur Jacob Campo Weyerman, en zyn te bekomen by de Boekverkoopers in de voornamste Nederlandsche Steden
44