DAGVAARDING in kort geding Vandaag, de
februari tweeduizend en vijftien
heb ik,
op verzoek van: 1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid ALGEMENE CENTRALE VAN OVERHEIDSPERSONEEL (ACOP), statutair gevestigd en aldaar kantoorhoudende te (2713 HA) Zoetermeer aan de Boerhaavelaan 1; 2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CHRISTELIJKE CENTRALE VAN OVERHEIDSEN ONDERWIJSPERSONEEL (CCOOP), statutair gevestigd en kantoorhoudende te (2517 KH) Den Haag, aan de Carnegielaan 1; 3. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid AMBTENARENCENTRUM (AC), statutair gevestigd en kantoorhoudende te (2592 HN) Den Haag, aan de Ametisthorst 20; 4. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CENTRALE VAN MIDDELBARE EN HOGERE FUNCTIONARISSEN BIJ OVERHEID, ONDERWIJS, BEDRIJVEN EN INSTELLINGEN (CMHF), statutair gevestigd en kantoorhoudende te (2592 HN) Den Haag aan de Ametisthorst 20, voor wie in deze zaak als gemachtigde optreedt mr. M.J. Klinkert, Advocatenkantoor Varrolaan, te (3584 BW) Utrecht aan de Varrolaan 100 (correspondentieadres: postbus 85398, 3508 AJ Utrecht), met het recht van substitutie, op welk kantoor woonplaats is gekozen,
Heb ik,
GEDAGVAARD de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN, (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, meer specifiek de Minister voor Wonen en Rijksdienst), zetelende ten parkette van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, welke is gevestigd te (2514 CV) Den Haag aan de Kazernestraat 52 (verder ook te noemen: de “Staat”) dit exploot gedaan en afschrift dezes latende aan:,
OM Op
de
maart tweeduizend en vijftien om
uur in de
ochtend/ middag
in persoon of bij gemachtigde te verschijnen op de terechtzitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, sector civiel recht. Deze terechtzitting zal gehouden worden in het Paleis van Justitie aan het adres Prins Clauslaan 60 te (2595 AJ) Den Haag.
AANGEZEGD: dat indien de Staat niet uiterlijk op de genoemde zitting in persoon of vertegenwoordigd door een advocaat verschijnt, de rechtbank tegen haar verstek zal verlenen en de hierna te formuleren vordering zal toewijzen tenzij de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen en formaliteiten niet in acht zijn genomen en/of de vordering haar onrechtmatig of ongegrond voorkomt; aangezegd dat indien de Staat wel verschijnt een griffierecht verschuldigd zal zijn dat binnen vier weken na verschijning in het geding dient te worden betaald, voor rechtspersonen van € 560,-;
2
Op de terechtzitting zal op grond van de hieronder volgende feiten en omstandigheden de daarna volgende eis worden ingesteld:
FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN 1.
Inleiding
1.1.
Eiseres 1, verder te noemen: “ACOP”, is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Krachtens artikel 2 van haar statuten (productie 1) stelt zij zich onder meer ten doel de algemene belangen te behartigen van de aangesloten bonden en de door hen georganiseerden te behartigen. Van de bij ACOP aangesloten bonden organiseert FNV (FNV Overheid) de bij het Rijk werkzame ambtenaren. Krachtens artikel 3 van haar statuten tracht ACOP de in artikel 2 van haar statuten omschreven doeleinden te bereiken door onder meer met de overheid, werkgevers en werkgeversverenigingen overleg te voeren en zonodig overeenkomsten af te sluiten, collectieve arbeidsovereenkomsten daaronder begrepen.
1.2
Eiseres 2, verder te noemen: “CCOOP”, is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Krachtens artikel 2 van haar statuten (productie 2) wil de centrale zich laten leiden door het Evangelie en derhalve op basis van christelijke beginselen door middel van een federatieve samenwerking de algemene belangen van het (gewezen) burgerlijk, militair en (semi)overheidspersoneel en het (gewezen)onderwijspersoneel behartigen. Krachtens artikel 3 van haar statuten tracht CCOOP de in artikel 2 van haar statuten omschreven doeleinden te bereiken door onder meer vertegenwoordiging in de commissies voor georganiseerd overleg, ambtelijke werkgroepen, besturen, vertegenwoordigde organen, het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten en het voeren van besprekingen met de overheid.
1.3.
Eiseres 3, verder te noemen: “AC”, is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Krachtens artikel 3, eerste lid, van haar statuten (productie 3) stelt zij zich onder meer tot doel de behartiging van zowel de materiële als de immateriële belangen van ambtenaren. Krachtens het tweede lid van artikel 3 tracht zij dit doel onder meer te bereiken door het streven naar behoorlijke regelingen betreffende de rechtstoestand van ambtenaren en door het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten.
3
1.4
Eiseres 4, verder te nomen: “CMHF”, is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Krachtens artikel 2 van haar statuut (productie 4) stelt zij zich ten doel door onderlinge samenwerking van haar leden de belangen van middelbare en hogere functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen als zodanig te behartigen. Krachtens artikel 3 van haar statuut tracht zij dit doel onder meer te bereiken door het streven naar en deelnemen aan georganiseerd overleg tussen overheid en middelbare en hogere functionarissen, alsmede het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten.
1.5
Eiseressen kunnen daarnaast op grond van artikel 3:305a BW rechtsvorderingen instellen die strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van hun aangesloten bonden en de door hen georganiseerden nu zij deze belangen ingevolge hun statuten behartigen.
1.6
In artikel 109 Grondwet is geregeld dat de rechtspositie van ambtenaren bij wet wordt geregeld. Dat maakt de ambtelijke rechtspositie tot een bijzondere. In plaats van een tweezijdige rechtshandeling, zoals bij het afsluiten van een arbeidsovereenkomst vereist is, is er bij de aanstelling van een ambtenaar sprake van een eenzijdige rechtshandeling. Dat heeft ook zijn weerslag op het collectief regelen van arbeidsvoorwaarden. Verloopt die regeling in het civiele recht volgens de normen van de Wet cao en Wet AVV, bij de overheid worden tussen de werknemersorganisaties en de overheid als werkgever arbeidsvoorwaardenovereenkomsten gesloten - in de wandelgang ook wel als cao aangeduid - waarvan de inhoud echter nog moet worden omgezet in een eenzijdige wijziging van de rechtspositieregeling door de overheidswerkgever, voordat deze doorwerkt in de individuele ambtelijke rechtspositie.
1.7
In artikel 125, eerste lid, sub m, van de Ambtenarenwet is vastgelegd dat – voor zover dit niet reeds bij formele wet is geregeld – bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften moeten worden vastgesteld over de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van het overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de ambtenaren alsmede de gevallen waarin overeenstemming in het overleg dient te worden bereikt. Hiermee werd een belangrijke stap gezet om te komen tot normalisering van de arbeidsverhoudingen bij de overheid. Een proces om de arbeidsverhoudingen bij de overheid meer vorm te geven op een wijze als gebruikelijk in de marktsector. Dat heeft in 1989 geleid tot de invoering van het overleg- en overeenstemmingsvereiste ten aanzien van rechtspositionele regelingen en in 1993 tot de komst van het zogeheten sectorenmodel. Van de inmiddels 13 bestaande sectoren zijn er binnen de rijksoverheid 4 sectoren aan te wijzen: de sectoren rijk, defensie, rechterlijke macht en politie.
4
1.8
Alhoewel in artikel 125, eerste lid, onder m van de Ambtenarenwet is vastgelegd, dat in een publiekrechtelijke regeling het overleg tussen de overheidswetgever en de vakbonden wordt geregeld, zijn er met betrekking tot het sectorenmodel als zodanig geen regels vastgesteld. Wel zijn er voor het overleg binnen de sector rijk regels vastgelegd in de artikelen 105 tot en met 112 van het Algemeen Rijks Ambtenaren Reglement (ARAR). In artikel 105, eerste lid, van het ARAR staat dat door de Minister van Binnenlandse Zaken overleg wordt gevoerd in de Sectorcommissie Overleg Rijkspersoneel (SOR). Op rijksniveau overlegt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rechtstreeks met de centrales van overheidspersoneel (ACOP, CCOOP, AC en CMHF) in de SOR. In een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden door de minister de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden van het personeel voor de sector rijk vastgelegd. Naar aanleiding van een dergelijke AMvB vindt zo nodig een wijziging plaats in de betreffende rechtspositieregeling, bijvoorbeeld in het ARAR.
1.9
ACOP, CCOOP, AC en CMHF hebben zich verenigd in de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel (SCO). In dit samenwerkingsverband stemmen zij hun inzet bij de arbeidsvoorwaardenoverleg met elkaar af, bereiden zij hun inbreng in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid voor en coördineren zij wat er op inhoudelijk gebied in de verschillende overlegsectoren gebeurt.
2.0
De minister heeft voorts de verplichting om met de vakorganisaties van overheidspersoneel overleg te plegen. Zo is in artikel 105, derde lid, van het ARAR bepaald dat: “Indien een voorstel, waarover overleg dient plaats te vinden, strekt tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren wordt dit voorstel slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de sectorcommissie. Het standpunt van de sectorcommissie wordt bepaald bij meerderheid van stemmen.” Overeenstemming is bereikt als de meerderheid van de vier centrales vóór is. Indien de stemming binnen de sectorcommissie staakt, beslist de Minister voor Wonen en Rijksdienst of het besluit ten uitvoer wordt gebracht. Dit wordt wel het meerderheidsvereiste genoemd.
2.
De feiten
2.1
Op 13 november 2014 is een “Pensioenakkoord Pensioenkamer Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid over de wijzigingen van de ABP-pensioenregeling naar aanleiding van de aanpassing van het fiscale pensioenkader “Witteveen 2015” (productie 5) tot stand
5
gekomen tussen de Stichting VSO en de vier centrales voor Overheidspersoneel - ACOP, CCOOP, CMHF en AC - . 2.2.
De stichting VSO - Verbond van Sectorwerkgevers Overheid - is een koepelorganisatie voor werkgevers in alle overheidssectoren. De werkgevers, verenigd in het VSO, en de SCO hebben deze afspraken met elkaar gemaakt in de Pensioenkamer. De Pensioenkamer is een aparte kamer binnen de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP). De Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) is het centrale overlegplatform van de gezamenlijke sectorwerkgevers en werknemers bij de overheid. De ROP heeft verschillende taken. Zo voert de Raad overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en adviseert hij het Kabinet en de Tweede Kamer – desgevraagd of uit eigen beweging – over aangelegenheden die het overheidspersoneelsbeleid betreffen. Ook doet de ROP aanbevelingen aan de overheidssectoren. Verder is de ROP de plek waar afspraken worden gemaakt over de aard en de inhoud van de pensioenvoorziening van het overheidspersoneel.
2.3
Aanleiding voor dit Pensioenakkoord was de instemming van de Eerste Kamer op 27 mei 2014 met de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en de nadien nog via een wijzigingsvoorstel daarin aangebrachte wijzigingen als gevolg van het pensioenakkoord uit december 2013. Hiermee is het versoberde fiscale kader voor pensioenregelingen vastgesteld. De aanpassing van de versoberde fiscale regels voor pensioenopbouw vanaf 2015 (“Witteveen 2015”) is daarmee een feit geworden.
2.4
Omdat de huidige pensioenregeling van het ABP niet op volledig dezelfde wijze ingepast kan blijven binnen dat nieuwe fiscale kader, hebben werkgevers en centrales van overheidspersoneel in de Pensioenkamer sinds mei 2014 onderhandeld over de aanpassing van de ABPpensioenregeling. De wijzigingen zijn vanaf 1 januari 2015 in gegaan. Ze gelden voor al het personeel bij de overheidssectoren. Ze gelden niet voor militairen. Die hebben een andere pensioenregeling bij het ABP.
2.5
Deze aanpassingen vanuit het versoberde fiscale kader en de versobering van de voorwaardelijke inkoopregeling leiden per saldo tot verlaging van de pensioenpremies. Voor een deel leidt dat tot verlaging van de werknemersbijdrage en derhalve tot een verbetering van het netto-inkomen. De verlaging van de werkgeverpremies krijgt - voor zover niet herbesteed aan de kwaliteit van de pensioenregeling – volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels in
6
verbetering van salaris (of andere arbeidsvoorwaarden als cao-partijen daarvoor kiezen), in aanvulling op de salarisafspraken op grond van de bestendige sector-systematiek. 2.6
Partijen hebben vanaf mei 2014 tot medio november 2014 onderhandeld over de inhoud van het Pensioenakkoord. Van meet af aan heeft het VSO zich positief uitgesproken om de premievrijval van het werkgeversgedeelte ten goede te laten komen aan de medewerkers.
2.7
Op 13 november 2014 in de ochtend heeft een extra overleg van het SOR plaatsgevonden tussen de vier centrales van overheidspersoneel (SCO) en de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Dit overleg vond plaats voordat het onderhandelaarsakkoord van het pensioenakkoord in de middag op 13 november 2014 tot stand kwam. In dit overleg stelt de SCO met betrekking tot het agendapunt ‘aanwenden pensioenvrijval’ voor om vanaf 1 januari 2015 de salarissen te verhogen met 0,8%. Op dit voorstel neemt het ministerie onverwacht een geheel nieuw standpunt in. Het ministerie bevestigt weliswaar de afspraak uit het pensioenakkoord dat per 1 januari 2015 0,8% beschikbaar is voor de sectorale tafels, maar dat van werkgeverszijde wordt voorgesteld de vrijval te betrekken bij nog te maken cao-afspraken. Het ministerie verwijst hierbij naar de tekst van het onderhandelaarsakkoord pensioen. Van de zijde van de SCO wordt gesteld dat het akkoord niet bepaalt dat de premievrijval van 0,8% onderdeel dient uit te maken van cao-onderhandelingen. Dit zou ook vreemd zijn nu er in de sector Rijk al vier jaar lang onderhandeld wordt over een nieuwe cao. Het ministerie blijft echter de stelling handhaven dat uit de tekst van het onderhandelaarsakkoord volgt dat de premievrijval betrokken dient te worden bij de caoonderhandelingen, hetgeen dient te leiden tot een cao-akkoord. Als productie 6 is het SOR-verslag d.d. 13 november 2014 overgelegd.
2.8
Op 13 november 2014 in de middag vindt tussen het VSO en de SCO voorafgaand aan de ondertekening van het pensioenakkoord een uitgebreide discussie plaats mede naar aanleiding van het afwijkende standpunt van het ministerie van BZK over de uitleg van het onderhandelaarsresultaat van het pensioenakkoord. Voordat partijen tot ondertekening overgaan verwoordt de voorzitter van de VSO-delegatie (werkgeversdelegatie), de heer De Jong, dat de intentie van de gemaakte afspraak omtrent de 0,8% premievrijval van het werkgeversdeel als volgt: “Per 1 januari 2015 worden de pensioenen versoberd. Dat betekent in dit geval dat er sprake is van een premiedaling. Partijen hebben hier de afgelopen maanden over overlegd en afspraken gemaakt hoe tot aanwending kan worden gekomen van het werkgeversdeel van de premie. Een deel van de vrijval en een deel van die opbrengstbesparing hebben partijen besteed aan de
7
kwaliteit van de pensioenregeling en een deel van de opbrengst die niet is besteed, hebben partijen door laten vertalen in de vorm van een concreet genoemd bedrag in termen van pensioenpremie uitgedrukt, naar loon te behoeve van de sectorale cao-tafels, zodat zij aldaar met elkaar kunnen spreken over de aanwending van het budget. Dat kan zijn in de vorm van salaris of andere arbeidsvoorwaarden, in aanvulling op de reguliere salarisafspraken op grond van de cao. Het is volstrekt helder dat geld beschikbaar is met ingang van 1 januari 2015 en dat het geld tot besteding moet komen en dat de sectoren daar afspraken over moeten maken. Het zijn de werkgevers geweest die in hun inzetbrief hebben aangegeven dat wat hen betreft het allergrootste deel van de pensioenvrijval moet worden doorvertaald naar salarissen om tot koopkrachtverbetering te komen. De voorzitter nuanceert dat de term sectorale tafels wordt gebruikt als duiding van de overlegtafel, niet van een cao. De heer De Jong stelt dat de besteding onderdeel kan zijn van een cao, maar dat hoeft dus niet.” Na deze uitleg van de intentie van de gemaakte afspraak zijn het VSO en de SCO overgegaan tot ondertekening van het pensioenakkoord. Als productie 7 is het verslag van de Pensioenkamer d.d. 13 november 2014 overgelegd. 2.9
Op 24 november 2014 hebben de leden van de SCO een achterbanraadpleging gehouden waarbij onder meer het standpunt van het ministerie BZK is voorgelegd aan de leden/medewerkers. Van de zijde van de leden/medewerkers is aangegeven dat zij deze houding van het ministerie BZK niet langer meer accepteren, aangezien deze houding van het ministerie voor alle medewerkers in dienst van de sector Rijk tot gevolg heeft dat onduidelijk is welk voordeel zij kunnen verwachten van de vrijval van de premiegelden betreffende het werkgeversdeel en ook vanaf wanneer.
2.10 Naar aanleiding van deze achterbanraadpleging hebben de SCO zich genoodzaakt gezien op 25 november 2015 (productie 8) een brief te sturen aan de voorzitter van het SOR. Hierin is door de SCO erop gewezen dat de gestelde voorwaarde van de minister, dat er een cao-akkoord moet zijn voordat de 0,8% aan premievrijval kan worden uitgekeerd, geen onderdeel uitmaakt van het Pensioenakkoord. Voorts is in dit schrijven aangegeven dat “het Pensioenakkoord ook volstrekt helder is over de besteding van dit geld: verbetering van salaris in aanvulling op de (nog te maken) salarisafspraken in een CAO, of andere arbeidsvoorwaarden als CAO-partijen daarvoor kiezen. Wij hebben u ook duidelijk gemaakt dat wij het geld willen besteden aan salaris en dus geen alternatieve besteding willen. Dat betekent dat er per 1 januari 2015 0,8% salaris beschikbaar is voor alle Rijksambtenaren. Na een periode van vier jaar nullijn is het voor ons onbestaanbaar dat dit geld een andere bestemming krijgt dan salarisverhoging.” Tenslotte deelt de SCO mee dat “maandag 24 november is ons tijdens een gezamenlijke kaderbijeenkomst duidelijk gemaakt dat onze
8
achterban deze opstelling van minister Blok niet accepteert. De roep om hiertegen in het geweer te komen, is zeer sterk. Als eerste stap hebben we daarom besloten om per direct het Sectoroverleg Rijk stil te leggen. Wij zullen op rijksniveau niet meer deelnemen aan overleg totdat minister Blok heeft besloten om de volledige loonruimte die beschikbaar komt uit het Pensioenakkoord per 1 januari 2015 uit te betalen. Hiermee vindt er dus geen overleg meer plaats in de zin van artikel 105 ARAR. Wij zetten deze stap niet gemakkelijk. Wij hopen daarom dat u ons spoedig bericht dat u per 1 januari de salarissen verhoogt, zodat wij het Sectoroverleg Rijk kunnen hervatten.” 2.11 Bij schrijven van 18 december 2014 (productie 9) bevestigt de Minister voor Wonen en Rijksdienst dat in het Pensioenakkoord is afgesproken dat “dit via de sectorale cao-tafel voor verbetering van salaris beschikbaar komt (of andere arbeidsvoorwaarden als cao-partijen daarvoor kiezen), in aanvulling op de salarisafspraken op grond van de bestendige sectorsystematiek. In ons reguliere overleg van 13 november jl. heb ik verklaard dat ik deze afspraak in het Pensioenakkoord volledig respecteer en dat ik in het kader van het komende cao-overleg graag afspraken over de aanwending maak. Het is immers bestendig gebruik in de sector Rijk om salarisverhogingen in cao-verband te plaatsen en het Pensioenakkoord biedt de ruimte om dat te doen. In het Pensioenakkoord zijn geen afspraken gemaakt over de aanwending van de vrijval van de werkgeverpremies vanwege het beperken van de pensioenopbouw tot een inkomen van € 100.000,-- Ook deze vrijval wil ik plaatsen in het kader van het komende cao-overleg, waarbij ik voorstel deze vrijval ten goede te laten komen aan de betreffende doelgroep.” Tenslotte eindigt de minister de brief met “gezien de onderwerpen die wij aan de orde hebben en mijn toezegging het Pensioenakkoord te respecteren nodig ik u uit het reguliere overleg te hervatten. Tevens nodig ik u uit om in januari 2015 een nieuwe aanvang te maken met het cao-overleg. Daartoe zal ik de loop van januari 2015 mijn voorstellen toesturen. Uw voorstellen voor het cao-overleg zie ik met interesse tegemoet.” 2.12 Bij schrijven van 23 januari 2015 (productie 10) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de inzet voor een nieuwe cao Rijk aan de SCO bekend gemaakt en de leden van de SCO uitgenodigd om op korte termijn een nieuwe start te maken met het overleg over een nieuwe cao. Hierin is aangegeven dat er vanaf 2015 weer financiële ruimte beschikbaar is voor loonsverhoging. De vrijval van werkgeverspremies vanwege het pensioenakkoord kan ook worden ingezet voor een loonsverhoging, aldus de minister. 2.13 Bij schrijven van 28 januari 2015 (productie 11) reageert de SCO op de brief van de minister van 18 december 2014 en de brief van 23 januari 2015. In dit schrijven is aangegeven dat de SCO constateert dat beide partijen aan de sectorale tafel het er over eens zijn dat de vrijval van
9
het werkgeversdeel van de pensioenpremie beschikbaar is voor verbetering van salaris met ingang van 1 januari 2015. Partijen zijn het er niet over eens dat de minister deze vrijval wil inbrengen in de cao onderhandelingen. In de brief wijst de SCO de minister op de gevolgen (schade) die een veel latere vrijval heeft van de beschikbare gelden voor de medewerkers. De SCO ziet dit als een vertragingstactiek van de zijde van de minister, die geen recht doet aan de afspraak die is gemaakt in de Pensioenkamer en verder ook geen wezenlijk doel dient. De minister handelt daarmee in strijd met het kabinetsbeleid om verlaging van de pensioenpremie om te zetten in koopkrachtverbetering. De SCO verzoekt in dit schrijven de minister uiterlijk op 6 februari 2015 te laten weten dat de minister met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2015 de salarissen Rijk verhoogt met 0,8% en dat de minister dit besluit uiterlijk vóór 15 februari 2015 op de daartoe geëigende weg bekend heeft gemaakt. Eerst dan ziet de SCO redenen om het reguliere overleg te hervatten. De SCO sluit de brief met de passage dat “Mocht u deze loonsverhoging niet tijdig doorvoeren, dan zien wij ons genoodzaakt nadere acties en/of gerechtelijke stappen te ondernemen. Wij kunnen en zullen het namens onze leden niet accepteren dat u weigert uitvoering te geven aan onderhavige afspraak zoals deze door u is erkend en is overeengekomen middels het Pensioenakkoord. Dit geldt temeer nu u al vier jaar lang weigert enige loonsverhoging in deze sector door te voeren. Het geduld bij onze leden is dan ook op.” 2.14 Bij schrijven van 19 februari 2015 (productie 12) stelt de gemachtigde van de SCO de minister voor de laatste maal in de gelegenheid om het pensioenakkoord uit te voeren, door uiterlijk 3 maart a.s. het besluit te nemen tot wijziging van bijlagen A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, inhoudende een verhoging van de daarin vermelde bedragen met 0,8% met terugwerkende kracht per 1 januari 2015. 2.15 Aangezien de minister aan dit verzoek van de SCO geen uitvoering wenst te geven, zien ACOP, CCOOP, AC en de CMHF zich genoodzaakt tot U E.A. Voorzieningenrechter te wenden.
3.
Geschil
3.1
In het kort bestaat er tussen partijen discussie over de vraag of uit het Pensioenakkoord volgt dat de minister thans over dient te gaan tot verhoging van het salaris met ingang van 1 januari 2015 met 0.8%, of dat de minister met het nemen van dit besluit kan wachten tot partijen een cao-akkoord hebben bereikt.
10
3.2
ACOP, CCOOP, AC en de CMHF voeren primair aan dat de minister niet op juiste wijze de afspraken zoals gemaakt in het Pensioenakkoord nakomt en vorderen thans een juiste nakoming van de gemaakte afspraken die zijn gemaakt in het Pensioenakkoord ten gevolge van de verlaging van de werkgeverspremies.
3.3
In het Pensioenakkoord staat op bladzijde 1 omtrent de verlaging van de werkgeverspremies vermeld dat: “ De verlaging van de werkgeverspremies krijgt – voor zover niet herbesteed aan de kwaliteit van de pensioenregeling – volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels in verbetering van salaris (of andere arbeidsvoorwaarden als cao-partijen daarvoor kiezen) in aanvulling op de salarisafspraken op grond van de bestendige sectorsystematiek.”
3.4
Uit de letterlijk tekst volgt allereerst dat de verlaging van de werkgeverspremies in principe doorwerkt in verbetering van salaris, tenzij partijen (beiden !) ervoor kiezen het vrijgevallen geld aan andere arbeidsvoorwaarden te besteden. Uit hetgeen partijen over en weer aan standpunten hebben uitgewisseld (vide onder 2 van deze dagvaarding) omtrent de premievrijval van werkgeverszijde, volgt dat partijen het niet eens zijn over de besteding aan andere arbeidsvoorwaarden. Dit betekent de facto dat de verlaging van de werkgeverspremies volledige doorwerking dient te krijgen in verbetering van salaris. Uit de tekst volgt immers dat afwijking van volledige doorwerking in verbetering van salaris kan mits cao-partijen daarvoor kiezen. ACOP, CCOOP, AC en de CMHF hebben vanaf 13 november 2014 consequent aangegeven niet te opteren voor de afwijkingsmogelijkheid. Een afwijkende besteding van de premievrijval is daarmee geen optie.
3.5
De minister wenst echter nog geen uitvoering te geven aan de consequentie die overblijft, namelijk volledige doorwerking van de premievrijval in verbetering van het salaris. De minister is van mening dat de voormelde passage de mogelijkheid biedt om de premievrijval mee te nemen in de komende cao-onderhandelingen.
3.6
ACOP, CCOOP, AC en de CMHF kunnen de minister daarin niet volgen. Ten eerste volgt dit niet uit de letterlijke tekst van voormelde passage. Immers, de passage “in aanvulling op de salarisafspraken op grond van de bestendige sectorsystematiek” is juist er in opgenomen om aan te duiden dat deze afspraak los staat van de salarisafspraken zoals die op grond van de bestendige sectorsystematiek (lees: cao afspraken) in een cao tot stand komen. Indien deze passage namelijk niet zou zijn opgenomen dan zou dit het standpunt van de minister hebben kunnen rechtvaardigen dat de salarisafspraken enkel via een nieuwe cao kunnen worden
11
geëffectueerd. Nu er uitdrukkelijk ‘in aanvulling’ in de tekst is opgenomen, kan dit niet anders betekenen dan ‘naast’ hetgeen in een eventuele cao zal worden afgesproken. 3.7
Nu er in casu geen sprake is van een akkoord met uitsluitend een civielrechtelijk karakter maar ook met een bestuursrechtelijk karakter - de gemaakte afspraken kunnen pas worden geëffectueerd, nadat de minister een éénzijdige rechtshandeling heeft verricht - , dienen in casu ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing te zijn. Conform het vertrouwensbeginsel dient in onderhavige situatie ook waarde te worden gehecht aan hetgeen partijen omtrent de vrijgevallen pensioenpremie van 0,8% hebben geconcludeerd in de vergadering van 13 november 2014 (middag) voordat het Pensioenakkoord door partijen werd ondertekend.
3.8
Tijdens de vergadering van 13 november 2014 (ochtend) is het standpunt van de minister aan de orde geweest, inhoudende dat een salarisverhoging enkel langs de weg van een cao-afspraak kan worden meegenomen. Dit standpunt was voor ACOP, CCOOP, AC en de CMHF geheel nieuw toen dit in de ochtend voor 13 november 2014 in de SOR aan de orde kwam. Derhalve hebben de centrales hun vertegenwoordigers in de Pensioenkamer direct geïnformeerd om dit gewijzigde standpunt van de sector Rijk, in de Pensioenkamer aan de orde te stellen. Dit is ook gebeurd zoals volgt uit het verslag van de Pensioenkamer van 13 november 2014 (productie 6).
3.9
Uit dit verslag volgt tevens dat partijen hebben afgesproken dat “het volstrekt helder is dat het geld dat beschikbaar is met ingang van 1 januari 2015 en dat het geld tot besteding moet komen en dat de sectoren daar afspraken over moeten maken. Het zijn de werkgevers geweest die in hun inzetbrief hebben aangegeven dat wat hen betreft het allergrootste deel van de pensioenvrijval moet worden doorvertaald naar salarissen om tot koopkrachtverbetering te komen. De voorzitter nuanceert dat de term sectorale tafels wordt gebruikt als duiding van de overlegtafel, niet van een cao. De heer De Jong stelt dat de besteding onderdeel kan zijn van een cao, maar dat hoeft dus niet.”
3.10 Het standpunt van de minister dat het vrijgevallen geld (0,8%) enkel via cao afspraken geëffectueerd kan worden, is derhalve niet juist. Juist gezien het feit dat het afwijkende standpunt van de sector Rijk voorafgaand aan de ondertekening door de centrales van overheidspersoneel (SCO) ter sprake is gebracht en de voorzitter van de VSO-delegatie (werkgeversdelegatie) van deze vergadering in de persoon van de heer De Jong, voorafgaand aan de ondertekening van het Pensioenakkoord concludeert dat het niet de bedoeling is dat de vrijgevallen gelden enkel via komende cao-onderhandelingen kan worden genomen, en daarmee het standpunt van de sector Rijk niet onderschrijft, heeft bij ACOP, CCOOP, AC en de CMHF
12
het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat deze afspraak ook los kan staan van komende cao-onderhandelingen. 3.11 Vorenstaande betekent dat partijen in het sectoroverleg (SOR) de afspraak kunnen maken om met ingang van 1 januari 2015 de salarissen van de medewerkers te verhogen. ACOP, CCOOP, AC en de CMHF hebben reeds vanaf 13 november 2014 aangegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van de mogelijkheid om het vrijgevallen geld (0,8%) aan te wenden voor andere arbeidsvoorwaarden. Uit het Pensioenakkoord volgt dat de alternatieve aanwending van de gelden mogelijk is als partijen (beiden) dit wensen. Nu één partij dit niet wenst, resteert enkel de aanwending van het vrijgevallen geld ten behoeve van de salarissen van de medewerkers in dienst van de sector Rijk. 3.12 Voor zover de minister het standpunt handhaaft c.q. zou handhaven, dat ook indien ACOP, CCOOP, AC en de CMHF niet wensen te onderhandelen over een alternatieve aanwending, en het vrijgevallen geld (0,8%) betrokken dient te worden bij de nog op te starten caoonderhandelingen van de sector Rijk, voeren ACOP, CCOOP AC en de CMHF aan dat een dergelijk standpunt geen wezenlijk doel dient en derhalve misbruik wordt gemaakt van de (eenzijdige) bevoegdheid die de minister heeft, door niet over te gaan tot aanpassing van het BBRA. Dit kan enkel leiden tot een (wezenlijke en substantiële) vertraging van de uitbetaling van het vrijgevallen geld op grond waarvan rijksambtenaren ten onrechte schade kunnen oplopen. Dit geldt temeer daar het partijen de laatste vier jaar niet gelukt is een cao af te sluiten, en ACOP, CCOOP, AC en de CMHF gezien de inhoud van de inzetbrief van de minister d.d. 23 januari 2015 (productie 10) er een hard hoofd in hebben of het deze keer wel gaat lukken. Aangezien dergelijke onderhandelingen, voor zover deze onderhandelingen tot een nieuwe cao voor de sector Rijk zouden kunnen gaan leiden, meestal een jaar tot anderhalf jaar in beslag kunnen nemen, is een dergelijke vertraging voor de rijksambtenaren gezien de daaruit voortvloeiende schade niet aanvaardbaar (wat betreft schade vide 3.16 van deze dagvaarding). 3.13 Een juiste toepassing van het Pensioenakkoord dient er derhalve toe te leiden dat de minister nu ACOP, CCOOP, AC en de CMHF al schriftelijk hun overeenstemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 105 ARAR onder meer bij schrijven van 19 februari 2015 (productie 12) besluit tot wijziging van bijlagen A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, inhoudende een verhoging van de daarin vermelde bedragen met 0,8% met terugwerkende kracht per 1 januari 2015.
13
3.14 Subsidiair voeren ACOP, CCOOP, AC en de CMHF aan dat de handelswijze van de Minister voor Wonen en Rijksdienst met betrekking tot de afspraak in het Pensioenakkoord omtrent de premievrijval werkgever (0,8%) een onrechtmatige daad oplevert (art. 6:162 BW). 3.15 Uit hetgeen onder 2 van deze dagvaarding namens de vier centrales is gesteld, volgt dat de minister op oneigenlijke wijze invulling geeft aan de gemaakte afspraak in het Pensioenakkoord met als gevolg dat rijksambtenaren benadeeld worden. De handelswijze van de minister heeft immers tot gevolg dat het voordeel dat met ingang van 1 januari 2015 vrijvalt, bij het Rijk blijft voor onbepaalde tijd en gedurende die tijd niet ten goede komt aan de rijksambtenaren. Dit is flagrant in strijd met het karakter/geest van de gemaakte afspraak in het Pensioenakkoord. Het idee om de koopkracht te bevorderen door de premievrijval aan de werknemers terug te geven waaronder de rijksambtenaren, is notabene afkomstig van de minister en het Kabinet. De minister handelt nu echter in strijd met het eigen voorstel, waarover met de SCO overeenstemming is bereikt, door het standpunt te blijven innemen dat de premieval meegenomen dient te worden in de komende cao-onderhandelingen. De laatste vier jaar hebben de minister en de SCO niet tot cao-afspraken kunnen komen. Er is géén enkele garantie dat partijen er nu wel (snel) gaan uitkomen. Daarnaast duurt een gemiddeld caoonderhandelingstraject minimaal een jaar tot anderhalf jaar. Gedurende die tijd missen de rijksambtenaren gelden die hen toe behoren. 3.16 De schade bestaat eruit dat de rijksambtenaren geen pensioen opbouwen over de 0,8% loonsverhoging zolang die in de maand januari van het betreffende jaar géén onderdeel uitmaakt van het loon. Het is onduidelijk in hoeverre dit eenmalig gerepareerd kan worden. Wellicht is dit in 2015 mogelijk; het repareren in 2016 van de jaren 2015 en 2016 zal een stuk lastiger worden. In die tussentijd zullen er ambtenaren zijn die met pensioen of uit dienst zijn gegaan. Deze medewerkers zullen definitief schade leiden doordat ze deze loonsverhoging missen alsmede de pensioenopbouw over de loonsverhoging missen. Deze medewerkers zullen de werking van de terugwerkende kracht gaan missen daar ze in de tussentijd verdwenen zijn van de loonlijst. Kortom: dat er schade, onnodige schade, zal ontstaan bij rijksambtenaren is evident. 3.17 Kan die schade de minister worden toegerekend ? 3.18 Die vraag kan enkel bevestigend beantwoord worden. Er is tot op heden geen plausibele reden door de minister aangedragen waarom het nuttig en noodzakelijk is om voormelde schade te laten ontstaan. Uit het Pensioenakkoord volgt dat de vrijgevallen pensioenpremie van werkgeverszijde, die met ingang van 1 januari 2015 is vrijgevallen, volledige doorwerking dient
14
te hebben in het salaris van – in casu – de rijksambtenaren, nu beide partijen het niet eens zijn over een afwijkende toepassing van de gelden van deze vrijgevallen premie. Er is derhalve geen plausibele reden voor de minister om niet te besluiten tot wijziging van bijlagen A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, inhoudende een verhoging van de daarin vermelde bedragen met 0,8% met terugwerkende kracht per 1 januari 2015. 3.19 Om de schade die ontstaat ten gevolge van dit onrechtmatig handelen van de Staat c.q. de minister te beperken hebben ACOP,CCOOP, AC en de CMHF recht en belang bij toewijzing van het gevorderde in onderhavige procedure
4.
Het verweer van gedaagde en de reactie van eiseressen
4.1
Het verweer van gedaagde, voor zover bekend, is voor een gedeelte reeds verwerkt onder hetgeen namens ACOP, CCOOP, AC en de CMHF is aangevoerd. In het kort komt het erop neer dat gedaagde een andere uitleg geeft aan de afspraak in het Pensioenakkoord en met name verwijst naar en een beroep doet op het bestendige gebruik in de sector Rijk om salarisverhogingen in cao-verband te plaatsen. Het Pensioenakkoord biedt ruimte volgens de minister om dat te doen.
4.2
De stelling dat het Pensioenakkoord ruimte biedt om de salarisverhogingen in cao-verband te plaatsen, betekent nog niet dat deze ruimte misbruikt dient te worden. Nu ook duidelijk is dat partijen géén overeenstemming hebben om gebruik te maken van de ruimte om een alternatieve bestemming te geven aan de vrijgevallen pensioenpremie, rest partijen slechts nog één optie, namelijk het verhogen van het salaris van de rijksambtenaren met ingang van 1 januari 2015. De wens van de minister om deze salarisverhoging mee te nemen in de cao-onderhandelingen leidt de facto tot een onredelijke vertraging in de uitbetaling van de verhoging, met als gevolg financiële schade voor de rijksambtenaren van dien.
5.
Spoedeisend belang
Gezien het feit dat de Staat c.q. de minister thans nog geen uitvoering aan het Pensioenakkoord wenst te geven en de afspraak wenst in te brengen in de komende cao-onderhandelingen, heeft dit tot gevolg dat rijksambtenaren gedurende de tijd vanaf 1 januari 2015 dat er geen cao tussen partijen tot stand komt ook geen verhoging van 0,8% op hun salaris zullen gaan ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat rijksambtenaren pensioenschade gaan oplopen en sommige
15
rijksambtenaren nimmer zullen gaan profiteren van deze loonsverhoging. Derhalve hebben ACOP, CCOOP, AC en de CMHF een spoedeisend belang bij het entameren van onderhavige procedure.
6.
De bevoegdheid Aangezien de Staat is gezeteld in Den Haag (art. 99 Rv) is U E.A. Voorzieningenrechter bevoegd om van deze vordering kennis te nemen.
7.
De producties Aan deze dagvaarding is gehecht een kopie van: -
de statuten van het ACOP (productie 1)
-
de statuten van het CCOOP (productie 2)
-
de statuten van het AC (productie 3)
-
de statuten van de CMHF (productie 4)
-
het Pensioenakkoord d.d. 13 november 2014 (productie 5)
-
het SOR-verslag van 13 november 2014 (productie 6)
-
het verslag van de Pensioenkamer d.d. 13 november 2014 (productie 7)
-
de brief van de SCO d.d. 25 november 2014 (productie 8)
-
de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 18 december 2014 (productie 9)
-
de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 23 januari 2015 (productie 10)
-
de brief van de SCO d.d. 28 januari 2015 (productie 11)
-
de brief van de gemachtigde van ACOP, CCOOP, AC en de CMHF d.d. 19 februari 2015 (productie 12)
8.
Overige opmerkingen ACOP, CCOOP, AC en de CMHF zijn van mening voor hun vordering voldoende bewijs te hebben geleverd, middels bovengenoemde en bijgevoegde producties, doch zij bieden aanvullend bewijs aan van al hun stellingen, zonder daarmee een onverplichte bewijslast op zich te nemen.
16
EIS ACOP, CCOOP, AC en de CMHF vragen U E.A. Voorzieningenrechter om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: De staat te gebieden om bij wijze van voorschot aan alle ambtenaren die een bezoldiging ontvangen op grond van bijlage A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, binnen zeven dagen na dagtekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, een bedrag gelijk aan 0,8% van hun salaris te betalen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 en voortdurend tot aan het moment dat met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften tot aan het moment dat met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften van artikel 105 ARAR e.v. bijlage A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Ambtenaren 1984 zullen zijn aangepast en/of er in de nog op te starten bodemprocedure vonnis zal zijn gewezen. onder toekenning van een dwangsom van € 2.500,-- per dag voor elke dag dat de Staat in gebreke blijft om aan het dictum van het in deze te wijzen vonnis te voldoen. De kosten van deze dagvaarding zijn voor mij, deurwaarder,
Deze zaak is in behandeling bij mr. M.J. Klinkert, Advocatenkantoor Varrolaan, Postbus 85398, 3508 AJ Utrecht, telefoon: 030 - 2637600, faxnummer: 030 - 2637615 , mail:
[email protected]
17