Centrum voor Brandveiligheid Van Mourik Broekmanweg 6 Postbus 49 2600 AA Delft
TNO-rapport
www.tno.nl
2005-CVB-R0352
T 015 276 30 00 F 015 276 30 25
Eerste advies periodieke keurings-/onderhouds-/ controleverplichting draagbare brandblusapparaten
Datum
Januari 2006
Auteur(s)
Ir. I.M.M.M.C. Naus Ing. J.W.P.M. Brekelmans Ir. R.M.L. Nelisse Ir. R.J.M. van Mierlo
Aantal pagina's Aantal bijlagen
24 3
Opdrachtgever
Min. VROM Afd. Directie Beleidsontwikkeling t.a.v. Dhr. H. in 't Hout Postbus 30941 2500 GX DEN HAAG
Projectnaam Projectnummer
Draagbare blusapparaten 006.35273/01.01
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan. © 2005 TNO
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
2 / 24
VROM
Samenvatting Zowel in de Model-bouwverordening 1992 als in de amvb’s 8.40 uit de Wet milieubeheer staan momenteel gebruiksvoorschriften voor draagbare blustoestellen. Deze voorschriften overlappen elkaar en hebben onder andere betrekking op een jaarlijkse controle / keuring. VROM/DGM en VROM/DGW zijn samen op zoek naar mogelijkheden om de aan de jaarlijkse onderhouds/controle/keuringsverplichting voor draagbare blustoestellen verbonden administratieve lasten van bedrijven te verminderen. In dit verband heeft VROM aan het Centrum voor Brandveiligheid van TNO gevraagd hoe zij tegen de volgende opties aankijken: a. het wijzigen van de frequentie: niet meer elk jaar, maar eens per x jaar; b. de onderhouds/controle/keuringsverplichting alleen laten gelden voor apparaten ouder dan y jaar; c. de onderhouds/controle/keuringsverplichting helemaal schrappen. Daarnaast is gevraagd om na te gaan (vraag d) of er Europeesrechtelijke voorschriften zijn ten aanzien van draagbare blustoestellen en een daarop betrekking hebbende periodieke onderhouds/controle/keuringsverplichting. Gezien de beperkte tijd die voor de beantwoording van deze vragen ter beschikking stond (ca. twee weken), is TNO verzocht de vragen a, b en c slechts indicatief te beantwoorden en aan te geven welk vervolgonderzoek nodig is. TNO is verzocht om vraag d volledig te beantwoorden. Bij de beantwoording van de vragen is alleen gekeken naar technische aspecten, en niet naar economische en/of juridische aspecten. De resultaten van het onderzoek zijn: Het onderhoud van draagbare blustoestellen is in Nederland geregeld in NEN 2559. Deze norm wordt direct aangestuurd vanuit de Model-bouwverordening 1992. De technische uitvoeringseisen, en de testen waaraan een draagbaar blustoestel moet worden onderworpen, zijn wel op Europees niveau vastgelegd: in NEN-EN 3. Voor de projectering van draagbare blustoestellen is een ontwerp normblad beschikbaar (ontwerp NEN 4001). Dit normblad wordt echter nog niet aangestuurd vanuit de de Model-bouwverordening 1992. In Europa is men momenteel alleen bezig met het uitbrengen van drie nieuwe delen van de productnorm EN 3. Er lopen geen initiatieven om projectering en onderhoud op Europees niveau te regelen. Ter onderbouwing van een wijziging in het verplicht stellen van keuring, onderhoud en controle van blusapparaten of van de daarbij gehanteerde frequentie is informatie gevonden op de volgende gebieden: •
Op basis van NEN 2559 en de amvb’s 8.40 dient jaarlijks door een bevoegd persoon onderhoud te worden uitgevoerd aan draagbare blustoestellen. Dit is vergelijkbaar met een aantal omringende landen, zoals België, Frankrijk en Engeland. Enkele Duitstalige landen hanteren lagere onderhoudsfrequenties van 2 en 3 jaar. Er is geen onderbouwing gevonden van de door de diverse landen gevonden onderhoudstermijnen.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
3 / 24
VROM
•
•
Op het gebied van betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen is geen directe informatie beschikbaar. Wel kan de informatie uit het Eurofeu onderzoek gebruikt worden om een indruk te krijgen hoe succesvol draagbare blustoestellen zijn bij het blussen van een beginnende brand. Uit het Eurofeu onderzoek blijkt dat in 5% tot 20% van de incidenten, waarbij draagbare brandblussers worden ingezet, de brand niet succesvol wordt bestreden. In hoeverre dit is toe te schrijven aan de brandblusser (NEN 2559 en EN 3), de projectering (ontwerp NEN 4001) of de gebruiker is niet bekend.
De bovenstaande informatie is naar het inzicht van TNO nog onvoldoende om op gefundeerde wijze af te kunnen wijken van hetgeen momenteel is voorgeschreven via NEN 2559. In antwoord op de vraag naar specificering van benodigd nader onderzoek is aanvullende informatie benodigd over de volgende onderwerpen: • de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen, met aandacht voor de blusser zelf, de projectering en de bediening; • de mate waarin de praktijk de verplichte onderhoudsfrequentie volgt; • de redenen van enkele Duitstalige landen om lagere onderhoudsfrequenties aan te houden en de gevolgen die dat heeft voor de betrouwbaarheid. Deze aanvullende informatie kan waarschijnlijk nog slechts in beperkte mate als bestaande kennis worden verkregen. Een belangrijk deel zal via statistisch en/of experimenteel onderzoek moeten worden gegenereerd.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
4 / 24
VROM
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding .......................................................................................................................... 5 Situatieschets ................................................................................................................... 5 Vraagstelling.................................................................................................................... 5 Aanpak............................................................................................................................. 6 Inhoud .............................................................................................................................. 6
2 2.1 2.2 2.3
Voorschriften in Modelbouwverordening en 8.40-amvb’s......................................... 7 Model-bouwverordening 1992 ........................................................................................ 7 Amvb 8.40 ....................................................................................................................... 7 Aspecten .......................................................................................................................... 8
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Regelgeving op gebied van draagbare blustoestellen.................................................. 9 Normen voor draagbare blustoestellen ............................................................................ 9 NEN-EN 3 ....................................................................................................................... 9 NEN 2559 ...................................................................................................................... 10 (Ontwerp) NEN 4001..................................................................................................... 12 Conclusie betreffende regelgeving ................................................................................ 12
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
Discussie........................................................................................................................ 13 Buitenlandse regelgeving / richtlijnen ........................................................................... 13 Europa............................................................................................................................ 13 Verenigde Staten............................................................................................................ 14 Betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen.............................................................. 16 Percentage blussers dat gebruikt is ................................................................................ 16 Uitvalpercentage bij jaarlijks onderhoud ....................................................................... 18 Toepasbaarheid gegevens .............................................................................................. 18
5
Benodigde gegevens voor toekomstig onderzoek ...................................................... 19
6 6.1
Conclusies en aanbevelingen....................................................................................... 22 Aanbevelingen ............................................................................................................... 22
7
Referenties .................................................................................................................... 24 Bijlage(n) A Overzicht draagbare blustoestellen B Onderhoud door een bevoegde persoon C Resultaten Eurofeu onderzoek
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
5 / 24
VROM
1
Inleiding
1.1
Situatieschets Zowel in de Model-bouwverordening 1992 als in de amvb’s 8.40 uit de Wet milieubeheer staan momenteel gebruiksvoorschriften voor draagbare blustoestellen. Deze voorschriften overlappen elkaar en hebben onder andere betrekking op een jaarlijkse controle / keuring. Op dit moment wordt er in het kader van de Herijking VROM-regelgeving gekeken of voorschriften aangepast of verwijderd kunnen worden om zo de administratieve lasten voor bedrijven terug te kunnen dringen. VROM/DGM is in dit kader bezig met het vernieuwen van de 8.40 amvb’s, die per 1 januari 2007 samengevoegd gaan worden. Daarnaast is VROM/DGW bezig met het landelijk uniformeren van de voorschriften die thans in de gemeentelijke bouwverordeningen zijn opgenomen over het brandveilig gebruik van bouwwerken. De Model-bouwverordening en de amvb’s 8.40 zijn nu gepland per 1 januari 2007 door het Rijk opgeheven te worden en op te gaan in een nieuwe amvb: het Gebruiksbesluit.
1.2
Vraagstelling VROM/DGM en VROM/DGW zijn samen op zoek naar mogelijkheden om de aan de jaarlijkse onderhouds/controle/keuringsverplichting voor draagbare blustoestellen verbonden administratieve lasten van bedrijven te verminderen. In dit verband heeft VROM aan het Centrum voor Brandveiligheid van TNO gevraagd hoe zij tegen de volgende opties aankijken: a.
het wijzigen van de onderhoudsfrequentie voor draagbare blustoestellen: niet meer elk jaar, maar eens per … jaar; b. de onderhouds/controle/keuringsverplichting alleen laten gelden voor apparaten ouder dan … jaar; c. de onderhouds/controle/keuringsverplichting helemaal schrappen. Daarnaast is gevraagd om na te gaan (vraag d) of er Europeesrechtelijke voorschriften zijn ten aanzien van draagbare blustoestellen en een daarop betrekking hebbende periodieke onderhouds/controle/keuringsverplichting. Gezien de beperkte tijd die voor de beantwoording van deze vragen ter beschikking staat (ca. twee weken), zullen de vragen a, b en c slechts indicatief beantwoord worden. Aangegeven zal worden of verder onderzoek nodig is, en wat het onderzoek in dat geval in moet houden. Bij de beantwoording van de vragen zal daarnaast alleen gekeken worden naar technische aspecten, en niet naar economische en/of juridische aspecten.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
6 / 24
VROM
1.3
Aanpak Eerst is geïnventariseerd welke eisen er nu vanuit de Nederlandse en Europese regelgeving aan de draagbare blustoestellen worden gesteld. Daarna is de vraag gesteld, of er redenen aan te voeren zijn om van de eisen, zoals gesteld in de diverse voorschriften, af te stappen. Hierbij is enerzijds globaal gekeken naar de eisen die omringende landen aan de onderhouds/controle/keuringsverplichting stellen, en anderzijds is getracht te achterhalen wat de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen is. Op basis van de gevonden informatie is uiteindelijk een oordeel gevormd, of het al dan niet raadzaam is de mogelijkheden tot het wijzigen van de onderhoudsverplichting verder te onderzoeken. Voor verder onderzoek zijn een aantal aanbevelingen gegeven. Sommige van deze aanbevelingen hebben een direct verband met twee additionele vragen die door VROM zijn gesteld en die in dit onderzoek niet zijn behandeld (mogelijk wel in een vervolgtraject) . Dit betreft de volgende twee vragen: 1. Hoeveel mobiele blusapparaten moeten aanwezig zijn? 2. Welke kwaliteit moeten de blusapparaten hebben (welke hoeveelheid van welke stof in een apparaat voor een bepaalde toepassing)?
1.4
Inhoud De inhoud van dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn eerst de voorschriften zoals momenteel gesteld in de Model-bouwverordening 1992 en een aantal amvb’s 8.40 weergegeven en is bepaald welke criteria in de beschouwing moeten worden genomen. Vervolgens is in hoofdstuk 3 geïnventariseerd welke Nederlandse en Europese normbladen er bestaan voor draagbare blustoestellen. In hoofdstuk 4 is bediscussieerd of er redenen zijn om van het gestelde in de voorschriften af te wijken. In hoofdstuk 5 is dan bepaald welke informatie uit toekomstig onderzoek moet worden verkregen om een meer gefundeerd oordeel te kunnen vellen over de te kiezen onderhoudsfrequentie van draagbare blustoestellen. Tenslotte zijn in hoofdstuk 6 enkele conclusies en aanbevelingen weergegeven.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
7 / 24
VROM
2
Voorschriften in Modelbouwverordening en 8.40-amvb’s Alvorens te kunnen beoordelen of de eisen aan frequentie en intensiteit van onderhoud, zoals die worden gesteld aan draagbare blusapparaten kunnen, verminderen, is in dit hoofdstuk nagegaan welke eisen er vanuit de bestaande Model-bouwverordening 1992 en de amvb’s 8.40 aan deze blusapparaten worden gesteld. Tevens is vastgesteld welke van deze aspecten mee worden genomen bij het bepalen of deze voorschriften in de toekomst verminderd kunnen worden.
2.1
Model-bouwverordening 1992 In bijlage 4 van de Model-bouwverordening 1992 [1] is artikel 8 gewijd aan de periodieke controle. De inhoud van dit artikel, en de bij het artikel gegeven toelichting, zijn hieronder weergegeven. “Ten minste eenmaal per jaar wordt door een ter zake kundige het nodige onderhoud verricht conform NEN 2559, uitgave 2001 [2] en een controle gehouden op de reinheid en de goede werking van draagbare blustoestellen. Indien nodig worden deze gerepareerd. Toelichting bij artikel 8 De aanwezigheid van draagbare blustoestellen wordt bij of krachtens wettelijke voorschriften gesteld. In sommige situaties zijn draagbare blustoestellen in een gebouw aanwezig op vrijwillige basis of op verzoek van verzekeraars. Aangezien het gebruik van draagbare blustoestellen eenvoudig is, moeten gebruikers van het gebouw ervan uit kunnen gaan dat de werking van de draagbare blustoestellen gegarandeerd is. Alle draagbare blustoestellen, dus ook degene die op vrijwillige basis worden opgehangen, moeten worden gecontroleerd op reinheid en een goede werking en indien nodig gerepareerd.”
2.2
Amvb 8.40 In een aantal amvb’s 8.40 [3] uit de Wet milieubeheer zijn voorschriften opgenomen betreffende de aanwezigheid van, en het onderhoud aan, mobiele blusapparaten. De voorschriften zoals die in de meeste van de beschouwde amvb’s voorkomen zijn: a.
“Teneinde een begin van brand doeltreffend te kunnen bestrijden, zijn binnen de inrichting voldoende mobiele brandblusapparaten aanwezig.” b. “Brandblusmiddelen worden jaarlijks gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen of een ten minste gelijkwaardige instelling.” Een voorkomende variant op b is: “Draagbare blustoestellen, slanghaspels en andere brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties moeten jaarlijks door een deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden.”
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
8 / 24
VROM
2.3
Aspecten Zowel de Modelbouwverordening als de amvb’s bevatten een aantal relatief vage bewoordingen, zoals het nodige onderhoud laten verrichten door een ter zake kundige / deskundige, en brandblusmiddelen die moeten worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid/reinheid/goede werking. Daarnaast wordt gesproken over het aanwezig zijn van voldoende mobiele brandblusapparaten. Alvorens te gaan beoordelen of aspecten in de toekomstige amvb’s veranderd kunnen worden, is eerst voor onszelf een duidelijker definitie opgesteld (met daarin meegenomen de wetenschap dat er binnenkort een projecteringsrichtlijn (NEN 4001) verschijnt): Draagbare blustoestellen moeten worden onderhouden volgens NEN 2559. Het onderhoud moet worden uitgevoerd door een persoon in het bezit van een REOBidentiteitsbewijs (uitgereikt door het Nationaal Centrum voor Preventie) of een gelijkwaardig diploma. Het aantal en type blustoestellen alsmede de locatie ervan moeten voldoen aan NEN 4001. (Aanbevolen wordt om in de toekomstige amvb’s tevens zo duidelijk mogelijk aan te geven, waar onderhoud aan moet voldoen, door wie het uitgevoerd moet worden en hoeveel blussers van welke soort aanwezig moeten zijn.) In NEN 2559 wordt gesproken over een jaarlijkse controle (in de vorm van onderhoud/controle en een keuring). In de volgende hoofdstukken zal worden bediscussieerd of er redenen zijn om – volgens de opinie van het Centrum voor Brandveiligheid van TNO – van deze jaarlijkse verplichting af te wijken. De nadruk hierbij zal liggen op het feit of hiermee de goede werking van het blusapparaat niet in het geding komt. Er wordt geen aandacht besteed aan registratie en kwaliteitsaspecten. In de amvb’s 8.40 wordt gesproken over mobiele brandblusapparaten. Dit betreft een breder terrein dan de in de Model-bouwverordening 1992 genoemde draagbare blusapparaten. In de huidige beschouwing zal de aandacht worden gericht op alleen de draagbare blustoestellen; verrijdbare blustoestellen en slanghaspels zullen buiten beschouwing worden gelaten.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
9 / 24
VROM
3
Regelgeving op gebied van draagbare blustoestellen
3.1
Normen voor draagbare blustoestellen In Nederland zijn momenteel een aantal Nederlandse en Europese normbladen beschikbaar, die betrekking hebben op draagbare blustoestellen. Dit zijn: • • • • •
NEN-EN 3-3:1994 Brandbestrijding – Draagbare blustoestellen. Deel 3: Constructie, drukbestandheid, mechanische beproevingen [4]; NEN-EN 3-6:1995 incl. wijzigingsblad A1:1999. Brandbestrijding – Draagbare blustoestellen. Deel 6: Voorwaarden voor vaststelling van de conformiteit van draagbare blustoestellen volgens EN 3 deel 1 t/m deel 5 [5]; NEN-EN 3-7:2004 Portable fire extinguishers – Part 7: Characteristics, performance requirements and test methods [6]; NEN 2559:2001 Onderhoud van draagbare blustoestellen [2]; (Ontwerp) NEN 4001:2005 Brandbeveiliging – Projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen [7].
Daarnaast zijn er momenteel nog een aantal Europese normbladen in voorbereiding, waaronder: • prEN 3-8: Portable fire extinguishers – Part 8: Construction, resistance tot pressure and mechanical tests for extinguishers with a maximum allowable pressure equal or lower than 30 bar [8]; • prEN 3-9: Portable fire extinguishers – Part 9: Additional requirements for CO2 extinguishers [9]; • prEN 3-10: Provisions for the attestation of comformity for portable fire extinguishers [10]; • prEN 1866: Mobile fire extinguishers [11]. Hieronder is voor ieder van de momenteel beschikbare normbladen kort de scope weergegeven. Tevens is – daar waar mogelijk - voor ieder normblad een samenvatting gegeven van die aspecten, die voor de beoordeling van de onderhouds/controle/ keuringsverplichting van belang zijn. In bijlage A is kort omschreven welke typen draagbare blustoestellen in Nederland worden gebruikt, en wat het toepassingsgebied ervan is. 3.2
NEN-EN 3 EN 3 is sinds 1997 door de meeste lidstaten op vrijwillige basis in de wetgeving opgenomen. Ook in Nederland is dit het geval sinds de laatste wijziging van het Besluit draagbare blustoestellen in Staatsblad 46 (1998). Uit de serie NEN-EN 3 zijn een drietal normbladen geharmoniseerd. Dit zijn de normbladen NEN-EN 3-3 [4] NEN-EN 3-6 inclusief wijzigingsblad A1 [5] en NEN-EN 3-7 [6]. In ontwikkeling zijn nog de delen 8 [8], 9 [9] en 10 [10]. Bij het verschijnen van deze laatste drie delen zullen de delen 3 en 6 komen te vervallen. De drie delen bevatten de volgende bepalingen:
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
10 / 24
VROM
Deel 3: In dit deel van het Europese normblad worden de technische specificaties gegeven van draagbare brandblussers en hun onderdelen. Dit betreft de blusser, de gebruiksdruk tot maximaal 25 bar en de gaspatronen. Een aparte paragraaf wordt besteed aan CO2blussers. Voor de brandblussers wordt aangegeven van welke metaalsoort (staal of aluminium) en dikte deze vervaardigd kunnen worden. De wijze waarop de brandblussers kunnen worden opgesteld wordt bij de bepalingen ten aanzien van de vervaardiging aangegeven. Daarbij zijn ook eisen gesteld aan de gelaste delen. Het gerede product moet voldoen aan een aantal testen (breuk-, samenpers- en druktest en een onderzoek van de lasverbinding.) Voor de hervulbare en niet-hervulbare gaspatronen worden de vulgewichten aangegeven. Verder zijn de drukken en temperaturen aangegeven waarbij de patronen moeten worden beproefd. Informatie die op de etiketten moet worden vermeld is in het normblad aangegeven. Tenslotte zijn specificaties en onderzoekmethoden (waaronder veroudering) aangegeven voor plastic onderdelen. Deel 6: De proeven voor typekeuring en productiecontrole zijn in dit document aangegeven. Op basis hiervan kan een certificaat worden verleend. Voor de productiecontrole is hoofdzakelijk verwezen naar de proeven die in deel 3 zijn beschreven. Een aparte paragraaf is besteed aan het kwaliteitssysteem conform EN 29002. Voor ieder type blusser is in bijlage A in tabelvorm aangegeven, welk onderzoek moet worden uitgevoerd. In bijlage B is een standaard rapportage voor een dergelijk type onderzoek opgenomen. Deel 7: Dit deel van de norm beschrijft de verschillende typen brandblussers met daarbij de nominale gewichten, vultoleranties en minimum blusprestaties. Deze blusclassificatie verwijst met betrekking tot het type brand naar EN 2, Classification of fires en met betrekking tot het vermogen van de brand naar een nauwkeurig gedefinieerde proefopstelling in de bijlage van het normblad. Naast vorenstaande bepalingen zijn eisen gesteld aan onder meer de duur van de blussing, de werktemperaturen, drukverliezen, niet (electrisch) geleidende uitvoering, bedieningskrachten, drukmeters, corrosie etc… Uitvoerig is stilgestaan bij de informatie die op de brandblusser moet worden aangegeven. In de bijlage van het normblad zijn de diverse controles m.b.t. uitstoot, werking van kleppen, slangen en hoorns e.d. aangegeven. 3.3
NEN 2559 Het normblad NEN 2559:2001 bevat richtlijnen voor controle, onderhoud en revisie van draagbare blustoestellen. Dit normblad is rechtstreeks aangestuurd vanuit de Modelbouwverordening 1992. In het voorwoord in deze norm is aangegeven, dat bij het opstellen van NEN 2559 de systematiek is gevolgd van prEN 12367. Deze Europese ontwerpnorm kon niet op voldoende steun rekenen om als Europese norm te worden vastgesteld. Dit lag (zoals beschreven in het voorwoord) voornamelijk aan het bepalen van:
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
11 / 24
VROM
a. de bevoegde persoon om onderhoud te verrichten; b. een competente organisatie; c. de onderhoudsfrequentie. Telefonisch contact met Dhr. Verdaasdonk (voorzitter van de subcommissie 30201208 “Draagbare en verrijdbare blusmiddelen”) [13] leert dat de diverse landen het met name niet eens konden worden over de bevoegde persoon en het opleidingsniveau van deze persoon; daarnaast was er een beperktere discussie over de levensduur van blustoestellen. Over de frequentie van het onderhoud (controle ieder jaar, uitgebreid onderhoud iedere 5 jaar en revisie iedere 10 jaar) waren volgens Dhr. Verdaasdonk vrijwel alle landen het eens; dit zou dan ook nagenoeg identiek overgenomen zijn in de diverse landelijke onderhoudsnormen. In paragraaf 4.1 is nader ingegaan op de vereiste onderhoudsfrequenties in een aantal Europese landen. Het normblad NEN 2559:2001 beschrijft vier niveaus van onderhoud: • Routinecontrole door de gebruiker tenminste eenmaal per kwartaal; • Jaarlijks onderhoud; • Uitgebreid onderhoud (iedere vijf jaar); • Revisie (iedere 10 jaar). Na 20 jaar dient het toestel tenslotte vervangen te worden. De routinecontrole die door de gebruiker minimaal eenmaal per kwartaal dient te worden uitgevoerd, houdt onder andere in dat de gebruiker controleert of het blustoestel op de juiste plaats aanwezig is, of het vrij toegankelijk is, geen duidelijke mechanische beschadigingen heeft, gebruiksklaar is, en voorzien is van regelingen (zoals bijvoorbeeld een drukmeter), waarmee wordt aangegeven of het toestel al dan niet is gebruikt. De nadruk ligt hierbij dus op het gebruiksklaar zijn van het toestel. Het jaarlijks onderhoud door een bevoegde persoon gaat een stap verder. Diverse onderdelen, waaronder de borgpen, drukmeter, slang, spuitstuk, gaspatroon, etc, van het blustoestel worden gecontroleerd en indien nodig vervangen. Controle op gewichtsverlies en controle van het poeder in geval van poederblussers. In de private “Regeling Kleine Blusmiddelen” van het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) is in Nederland eenduidig vastgelegd, wanneer een persoon en de achterliggende organisatie “bevoegd” zijn om controlewerkzaamheden uit te voeren [14]. In Bijlage B is nader ingegaan op de eisen, die vanuit deze regeling aan de persoon en de organisatie worden gesteld. Bij het uitgebreide onderhoud worden dezelfde onderdelen gecontroleerd als bij het jaarlijks onderhoud, aangevuld met onder andere het legen van toestellen met schuim, het inspecteren van het blusmiddel, controle op corrosie, mechanische beschadigingen en lekkage van afsluitkoppen, drukindicatoren, veerveiligheden, slangen, etc. Bij de revisie tenslotte worden naast de acties omschreven bij jaarlijks en uitgebreid onderhoud ook het volgende gedaan: blustoestellen worden geleegd, alle onderdelen worden gedemonteerd en beschadigde onderdelen worden vervangen, drukproeven worden uitgevoerd op cilinders/drijfgaspatronen, slangen en pistolen, en schroefdraadaansluitingen worden gecontroleerd.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
12 / 24
VROM
Voor een complete beschrijving van de activiteiten, die tijdens iedere controle uitgevoerd moeten worden, wordt verwezen naar [2]. 3.4
(Ontwerp) NEN 4001 Het (ontwerp) normblad NEN 4001:2005 omschrijft de projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen in gebouwen (uitgezonderd particuliere woningen). Ingegaan wordt op het ontwerp van het projecteringsplan met keuze van de juiste aantallen en typen blustoestellen en de plaatsing ervan binnen een gebouw. In het ontwerp van het projecteringsplan worden ten minste vastgelegd: • de vuurbelasting per projecteringszone; • een omschrijving van de locatie; • een omschrijving van de normale en bijzondere brandrisico’s; • een beschrijving van het type blustoestel; • een beschrijving van de noodzakelijke signalering; • een omschrijving van ontstekingsbronnen.
3.5
Conclusie betreffende regelgeving Algemeen kan geconstateerd worden, dat de productnormbladen wel Europees geregeld zijn, maar dat het onderhoud op nationaal niveau geregeld is. De projectering van draagbare blustoestellen is in Nederland nog niet geregeld. Wel is er een ontwerp normblad verschenen met regels voor de projectering (ontwerp NEN 4001), maar dit normblad wordt nog niet aangestuurd door de Model-bouwverordening 1992. Momenteel worden er geen acties ondernomen om Europese onderhouds- en projecteringsrichtlijnen op te stellen. In het verleden is een poging gedaan om te komen tot een Europese onderhoudsnormblad (prEN 12367); het is echter niet gelukt om over dit normblad in Europa overeenstemming te bereiken (zie ook paragraaf 3.3).
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
13 / 24
VROM
4
Discussie In de Model-bouwverordening 1992 is gesteld, dat onderhoud aan draagbare blustoestellen uitgevoerd dient te worden volgens NEN 2559:2001. Dit betekent onder andere dat jaarlijks door een bevoegd persoon onderhoud aan de blustoestellen uitgevoerd dient te worden. In dit hoofdstuk is nagegaan of er, zonder uitvoerig verder onderzoek te verrichten, redenen zijn om van deze onderhoudstermijn af te wijken. Hiertoe is enerzijds gekeken naar de onderhoudsfrequenties die andere landen in Europa gebruiken, en is anderzijds gekeken naar de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen.
4.1
Buitenlandse regelgeving / richtlijnen Via Internet is onderzocht, wat voor onderhoudstermijnen andere Europese landen en de Verenigde Staten aanhouden voor draagbare blustoestellen. De resultaten hiervan zijn weergegeven in paragraaf 4.1.1 voor Europa en paragraaf 4.1.2 voor de Verenigde Staten.
4.1.1
Europa De resultaten van de zoektocht naar Europese regelgeving en richtlijnen zijn weergegeven in de onderstaande tabellen: Tabel 1 bevat de gevonden onderhoudstermijnen en Tabel 2 de onderhouds- en productnormbladen die in de diverse landen gehanteerd worden. De weergegeven waarden zijn afkomstig van diverse bronnen op Internet. Vanwege de zeer beperkte tijd die voor het huidige onderzoek beschikbaar is, is het niet mogelijk geweest alle betreffende normbladen op te vragen en de gevonden informatie te controleren. Omdat vaak alleen beperkte samenvattingen van normbladen beschikbaar zijn, ontbreken een aantal getallen in de tabel. Ontbrekende informatie is in de tabellen met “?” aangegeven. Het is tevens niet mogelijk geweest een overzicht van alle Europese landen te maken. Land
Inspectie
Onderhoud
België Duitsland Engeland Frankrijk Oostenrijk Zwitserland Italië
3 maanden ? 1 maand 3 maanden ? ? 3 maanden
1 jaar 2 jaar 1 jaar 1 jaar 2 jaar 3 jaar 6 maanden
Noorwegen
?
1 jaar
Uitgebreid Revisie onderhoud ? ? ? 10 jaar 5 / 10 / 15 jaarb ? 10 jaar ? ? ? ? 36 / 18 / 60 5 / 6 jaar maandena 5 / 10 jaarc
Levensduur ? ? 20 jaar ? ? ? ?
a = 36 maanden voor poederblussers, 18 maanden voor schuimblussers en 60 maanden voor CO2-blussers b = Zowel na 5, 10 als 15 jaar vindt er een vorm van uitgebreid onderzoek plaats c = Iedere 5 jaar voor schuimblussers en iedere 10 jaar voor poeder en CO2-blussers
Tabel 1: Onderhoudstermijnen voor draagbare blustoestellen in diverse landen
?
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
14 / 24
VROM
Land België
Onderhoudsnormblad NBN S 21-050 [15] BVVO-voorschriften [16] Duitsland DIN 14406 [17] Engeland BS 5306 [18] Frankrijk Apsad R4/NFS 61 919 [19] Oostenrijk Önorm F 1053 [20] Zwitserland VKS [21] Italië UNI 9994 [22] Noorwegen NS 3910 [28] Tabel 2: Verwijzingen naar onderhouds- en productnormen
Productnormblad NBN EN 3 DIN EN 3 BS EN 3 NF EN 3 Önorm EN 3 ? ? EN 3
In het huidige onderzoek is de nadruk gelegd op de frequentie van het jaarlijkse onderhoud door een daartoe bevoegd/gecertificeerd persoon. Op basis van de gevonden informatie kan worden geconcludeerd, dat van de zeven Europese landen waarvan informatie is gevonden op het gebied van onderhoudsfrequenties, er drie een onderhoudsfrequentie hebben van 1 jaar, twee van 2 jaar, één van 3 jaar en één van slechts 6 maanden. Het is onduidelijk waarop deze termijnen zijn gebaseerd. Nederland zit met een onderhoudsfrequentie van 1 jaar dus in de middenmoot. Het zijn met name de Duitstalige landen die langere onderhoudsfrequenties hanteren. Omdat binnen het beperkte onderzoek niet is teruggevonden, waarom de diverse landen voor een bepaalde onderhoudsfrequentie hebben gekozen, is er onvoldoende informatie beschikbaar om op basis van de in Europa gehanteerde onderhoudsfrequenties af te wijken van de in Nederland gehanteerde jaarlijkse onderhoudsfrequentie. 4.1.2
Verenigde Staten De NFPA 10, Standard for Portable Fire Extinguishers, 2002 Edition, wordt gehanteerd als een American National Standard. Hieronder is een samenvatting gegeven van de inhoud. In hoofdstuk 2 van de norm wordt verwezen naar een aantal publicaties, waaronder: − ANSI/UL 8 Standard for Foam Fire Extinguishers − ANSI/UL 154 Standard for Carbon Dioxide Fire Extinguishers − ANSI/UL 299 Standard for Dry chemical Fire Extinguishers Vanwege de beperkte tijd zijn deze normbladen niet verder opgevraagd of bestudeerd. In hoofdstuk 3 zijn een aantal definities gegeven, waarvan de belangrijkste twee hier worden genoemd: • “Maintenance. A thorough examination of the fire extinguisher. It is intended to give maximum assurance that a fire extinguisher will operate effectively and safely. It includes a thorough examination for physical damage or condition to prevent its operation and any necessary repair or replacement. It will normally reveal if hydrostatic testing or internal maintenance is required.” • “Servicing. Includes one or more of the following: (a) maintenance, (b) recharging, (c) hydrostatic testing.” Hoofdstuk 4 behandelt de selectie van brandblussers en betreft geen informatie van belang voor dit onderzoek, evenals hoofdstuk 5 betreffende het aantal en de plaatsing van brandblussers in gebouwen.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
15 / 24
VROM
Hoofdstuk 6 betreft inspectie, onderhoud (maintenance) en hervullen (recharging). In dit hoofdstuk is aangegeven dat minimale kennis nodig is om een maandelijkse inspectie uit te voeren, terwijl het jaarlijkse onderhoud dient te worden uitgevoerd door een getrainde persoon die kennis heeft genomen van instructies noodzakelijk voor het betrouwbaar uitvoeren van onderhoud en die het onderhoudshandboek van de fabrikant ter beschikking heeft. De verantwoordelijkheid van zowel inspectie, onderhoud als hervullen ligt bij de eigenaar, toegewezen beheerder of bewoner van het gebouw. Een volgend artikel detailleert de eisen nog verder en stelt: “maintenance, servicing and recharging shall be performed by trained persons having available the appropriate servicing manual(s), the proper types of tools, recharge materials, lubricants, and manufacturer’s recommended replacement parts or parts specifically listed for use in the fire extinguisher.” De maandelijkse inspectie bestaat uit tenminste een check van de volgende punten: 1. Location in designated place; 2. No obstruction to access or visibility; 3. Operating instructions on nameplate legible and facing outward; 4. Safety seals and tamper indicators not broken or missing; 5. Fullness determined by weighing or ‘hefting’; 6. Examination for obvious physical damage, corrosion, leakage, or clogged nozzle; 7. Pressure gauge reading or indicator in the operable range or position; 8. Condition of tyres, wheels, carriage, hose, and nozzle checked (for wheeled units); 9. HMIS label in place. Het onderhoud dient tenminste jaarlijks plaats te vinden, waarbij een grondig onderzoek zal plaatsvinden van de basiselementen van de brandblussers zoals: 1. Mechanical parts of all fire extinguishers; 2. Extinguishing agent of cartridge- or cylinder-operarted dry chemical, storedpressure, loaded stream, and pump tank fire extinguishers; 3. Expelling means of all fire extinguishers. Het 6-jaarlijkse onderhoud betreft het volgende: “Every 6 years, stored-pressure fire extinguishers that require a 12 year hydrostatic test shall be emptied and subjected to the applicable maintenance procedures. When the applicable maintenance procedures are performed during periodic recharging or hydrostatic testing, the 6-year requirement shall begin from that date. Nonrechargable fire extinguishers shall not be hydrostatically tested but shall be removed from service at a maximum interval of 12 years from the date of manufacture.” Hoofdstuk 7 gaat dieper in op het uitvoeren van hydrostatische testen en is voor dit onderzoek niet van belang. Kort kan hier vermeld worden dat afhankelijk van het type brandblusser er een testinterval van 5 of 12 jaar gehanteerd wordt. In de bijlage van NFPA 10 wordt wel aangegeven dat ‘periodic care and maintenance’ nodig is, omdat onderdelen of chemische stoffen in de tijd kunnen verouderen en daarom vervanging behoeven. Er staat echter niet toegelicht, wat de onderliggende basis is voor de keuze van de gespecificeerde intervals.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
16 / 24
VROM
Ook is in bijlage I aangegeven dat de ‘agent condition’ moet worden gecheckt. Voor de verschillende blusmiddelen wordt het navolgende aangegeven: − Foam: check for sediment (afzetting van het schuim, waarschijnlijk aan wand en bodem van de blusser). − Dry powder: contamination or caking − Dry chemical and dry powder: contamination, caking or wrong agent − AFFF and PFFF Liquid charge: precense of precipitate or other foreign matter Kortom, in NFPA 10 zijn wel voorschriften voor onderhoud en projectering aangegeven; voor producteisen wordt verwezen naar een aantal aparte richtlijnen. 4.2
Betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen Een andere aanpak om redenen te vinden, waarom het raadzaam is af te wijken van de in de Nederlandse norm aangegeven frequenties, is te kijken naar de betrouwbaarheid van blustoestellen. Via een literatuurstudie is gezocht naar informatie over deze betrouwbaarheid. Er zijn geen onderzoeken gevonden die bijvoorbeeld op basis van statistiek hiernaar gekeken hebben. Wel is een onderzoek gevonden naar het aantal blussers dat succesvol en niet succesvol is gebruikt bij het blussen van bepaalde typen branden. Hierop is in paragraaf 4.2.1 ingegaan. Daarnaast is in dit hoofdstuk getracht te achterhalen welk percentage van brandblussers uitvalt (“faalt”) bij het jaarlijkse onderhoud door een daartoe bevoegde persoon.
4.2.1
Percentage blussers dat gebruikt is In 2002 is door Eurofeu1 een Europese enquête uitgevoerd naar het succesvol gebruik van brandblusapparaten bij een calamiteit [24]. De enquête is op de volgende wijze gehouden: aan alle deelnemende vakverenigingen in Europa is aan de leden, die hervullingen van brandblusapparaten verzorgen, gevraagd bij hervulling/vervanging van gebruikte blusapparaten een standaard vragenlijst in te vullen. In Nederland betekende dit, dat alle leden van de Vebon2 (ca. 60-70% van de markt voor draagbare blustoestellen), die zich bezig houden met draagbare blustoestellen, aan hun onderhoudsmonteurs gedurende drie maanden hebben gevraagd enquêteformulieren in te vullen. In de enquêteformulieren is gevraagd naar de aard van de brand, de locatie, de wijze van blussing, succes of falen van zelfstandig blussen en of de brandweer is gebeld. De resultaten van het onderzoek zijn door Eurofeu gepresenteerd per land (Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Nederland en Engeland) en gemiddeld over deze zes landen. Een deel van de resultaten van het Eurofeu onderzoek – betreffende Nederland en het gemiddelde over de zes landen - is weergegeven in de onderstaande tabel [24].
1
Eurofeu is de Europese fabrikantenvereniging voor draagbare en vaste blusapparatuur en blusvoertuigen. In Eurofeu zijn fabrikantenverenigingen uit 13 landen en 5 individuele leden vertegenwoordigd. De gezamenlijke omzet bedraagt 4,5 miljard euro. Eurofeu heeft tot doel kwaliteitsnormen met betrekking tot brandbeveiliging te ontwikkelen en te komen tot geharmoniseerde Europese productcertificering. 2 Vebon: Vereniging van beveiligingsondernemingen in Nederland
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
17 / 24
VROM
Nederland Aantal gerapporteerde incidenten Geblust door brandblustoestel Niet geblust door brandblustoestel Brandweer gebeld Brandweer niet gebeld Type brand Klasse A (vaste stoffen) Klasse B (vloeistoffen) Klasse C (gassen) Klasse F (olie, vet voor kookdoeleinden) Elektrische apparatuur Overige branden Type brandblusser dat is gebruikt Blusdeken Poederblusser CO2-blusser Schuim Ander Tabel 3: (Deel van) Resultaten Eurofeu onderzoek [24]
140 94 % 6% 23 % 77 %
Gemiddeld 6 landen 4800 82 % 18 % 22 % 75 %
17 % 24 % 1% 6% 16 % 36 %
32 % 24 % 2% 2% 34 % 6 %
2% 56 % 24 % 15 % 3%
2% 40 % 26 % 23 % 9%
Uit deze tabel volgen een aantal opvallende zaken: • een relatief groot percentage (94 % in Nederland, 82 % gemiddeld over zes landen) van de gerapporteerde branden is succesvol geblust m.b.v. een brandblustoestel. Deze gevallen zullen doorgaans niet in standaard brandstatistieken terug zijn te vinden (beperkt gebleven tot (zeer) kleine brand; kleine schade). • Een relatief groot percentage branden was van de categorie “overig”. Het is niet duidelijk, wat hiermee wordt bedoeld. De klassen A, B, C, F en elektrische apparatuur worden verondersteld het merendeel van de branden in Nederland te dekken. (Het aantal branden in klasse D (brandbare metalen) wordt verondersteld zeer klein te zijn). • Van de typen brandblussers zijn de poederblussers het meest gebruikt. Deze worden vooral in die gevallen gebruikt, waar geen schade kan worden aangericht aan gevoelige apparatuur of onvervangbare goederen. Dit komt overeen met de constatering dat de meeste branden plaats hebben gevonden in de industrie en in werkplaatsen. Door Eurofeu zelf zijn aan de hand van de resultaten de volgende conclusies getrokken: • brandblusapparaten en haspels worden met succes door leken ingezet bij beginnende branden (gemiddeld is in 82 % van de gerapporteerde incidenten een beginnende brand met succes geblust); • verdere opleiding en training in het kader van bedrijfshulpverlening zal de effectiviteit van de inzet nog verhogen; • strikter toezicht door overheid en verzekeraars op de vereiste aanschaf en noodzakelijk onderhoud conform de geldende besluiten en normering zou een positieve stimulans zijn.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
18 / 24
VROM
De tweede en derde conclusie kunnen niet onderbouwd worden met de resultaten uit het onderzoek. Ze vertegenwoordigen waarschijnlijk meer de persoonlijke wensen van de bij het onderzoek betrokken instanties. 4.2.2
Uitvalpercentage bij jaarlijks onderhoud Op dit moment is weinig informatie beschikbaar over het percentage blussers dat bij de jaarlijkse controle vervangen moet worden. Getracht is via een telefonische enquête onder een beperkt aantal fabrikanten en controleurs van draagbare blustoestellen hierover informatie te verzamelen. In een groot aantal gevallen is niet bekend welk percentage van de jaarlijks beschouwde toestellen afgekeurd wordt; naar de mening van Dhr. Kimpe van Eurofeu/Saval [25] wordt de weinige beschikbare informatie daarnaast vertekend door de volgende aspecten: •
•
•
4.2.3
De onderhoudsnorm is pas in 2001 in werking getreden. Volgens deze norm is de maximale levensduur van blustoestellen 20 jaar. De afgelopen jaren zijn dus relatief veel oude toestellen vervangen. Naar schatting bedraagt dit momenteel ca. 30-40 % van de totale hoeveelheid afgekeurde toestellen. Door de invoering van de onderhoudsnorm is de betrokkenheid van de controleurs groter geworden. In de praktijk zullen hierdoor sneller onderdelen preventief worden vervangen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een slang die kleine haarscheurtjes vertoont; in principe zou zo’n slang nog correct kunnen functioneren, maar nu zal deze preventief worden vervangen. Het jaarlijkse onderhoud aan blustoestellen kost ca. 20 minuten voor blussers met een gaspatroon en ca. 10 minuten voor blussers die continu onder druk worden gehouden. Gezien de kosten die dit, aangevuld met de kosten van de onderdelen die vervangen moeten worden, met zich meebrengt, zal het in een aantal gevallen voordeliger kunnen zijn om het blustoestel te vervangen in plaats van er onderhoud aan te laten verrichten. Dit resulteert dan in “afkeur” van mogelijk nog goed functionerende apparaten.
Toepasbaarheid gegevens Er zijn geen directe gegevens gevonden betreffende de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen voor gebruik in gebouwen. Wel is er in maart 2005 in het VARA TVprogramma Kassa enige aandacht besteed aan het al dan niet in werking treden van kleinere blustoestellen (1-2 kg) bestemd voor “huis, tuin en keukengebruik”. Voor zover bekend, heeft voor deze tv-uitzending geen uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Vanwege de kleinere inhoud vallen de kleinere blussers buiten het hier beschouwde onderhoudsnormblad. De gevonden informatie biedt onvoldoende basis om te bepalen of van de huidige onderhoudsfrequentie van 1 jaar af kan worden geweken. Informatie uit het Eurofeu onderzoek en uit telefonisch contact met de voorzitter van Eurofeu kunnen wel gebruikt worden om in een gebeurtenissenboom aan te geven welke informatie nog ontbreekt om wel een gefundeerd oordeel te vellen. Deze gebeurtenissenboom is gepresenteerd in het volgende hoofdstuk.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
19 / 24
VROM
5
Benodigde gegevens voor toekomstig onderzoek
Met behulp van een gebeurtenissenboom kunnen de gebeurtenissen, die tot een bepaalde ongewenste gebeurtenis leiden, overzichtelijk worden gerangschikt. Het doel van een gebeurtenissenboom is de oorzaken te identificeren, die tot deze ongewenste gebeurtenis kunnen leiden. De ongewenste gebeurtenis staat meestal bovenaan de boom en wordt de “topgebeurtenis” genoemd. Vervolgens worden de gebeurtenissen die direct kunnen leiden tot het optreden van de topgebeurtenis onder de topgebeurtenis geplaatst. Deze gebeurtenissen worden op hun beurt ook weer worden veroorzaakt door gebeurtenissen. Dit gaat net zolang door tot de zogenaamde basisgebeurtenissen zijn bereikt, de eindpunten van de boom. Basisgebeurtenissen zijn gebeurtenissen, waarvan de kans van optreden met voldoende nauwkeurigheid bepaald of geschat kan worden. Zie de resultaten van het Eurofeu onderzoek in bijlage C en de gebeurtenissenboom op de volgende pagina. Een toelichting bij deze informatie volgt hierna.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
20 / 24
VROM
o v e r ig e 9 6 .0 13440
a a n t. b in n e n - b r a n d e n in N L jr . 1 0 0 .0 14000
a a n t. b r a n d e n in N L w a a r b ij b lu s s e r s w o r d e n g e b r u ik 3 m nd. id e m jr. 1 .0 4 .0 140 560
a a n t. g e m e ld e b r a n d e n m e t b lu s s e rs in N L 3 m nd. id e m jr . 0 .2 0 .9 32 128
n ie t g e m e ld e b r a n d e n m e t b lu s s e r s in N L 3 m nd. id e m jr . 0 .8 3 .1 108 432
n ie t z e lf s ta n d ig k u n n e n b lu s s e n 0 .1 0 .2 8 32
a .g .v .
b lu s s e r ???
d e fe c t
o n d e rhoud NEN 2559
e in d e r e v is ie le v e n s d u u r 2 0 jr . 1 0 jr .
u itg e b r e id e ja a r lijk s e c o n tr o le c o n tr o le 5 jr . 1 jr .
beschad ig in g
p ro d u k tie fo u t EN3
in s p e c tie r e g e lm a tig
v e r v a n g in g /r e p a r a tie / e in d e e c o n . k e u r in g / le v e n s d u u r h e rg e b r u ik a fk e u r goedkeur 40% 60%
???
n ie t g e s c h ik t
c a p a c ite it n ie t to e r e ik e n d
ty p e c a p a c ite it
p ro je c te r in g N EN 4001
???
b e d ie n in g
lo k a tie
in d iv id u e
te v e r v e r w ijd e r d
o n k u n d ig te la a t
v e rk e e rd e in s tr u c tie
m a r k e r in g EN 3 N EN 2559
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
21 / 24
VROM
Op basis van CBS statistieken is bekend dat in Nederland jaarlijks ongeveer 14000 binnenbranden plaatsvinden. In het Eurofeu onderzoek zijn in 3 maanden tijd ongeveer 1% van deze branden geënquêteerd (over een jaar beschouwd zou dat 4% zijn). Het betreft hier branden waarbij draagbare brandblussers zijn gebruikt. Een kwart van deze branden is ook gemeld bij de brandweer. In 1 : 20 gevallen bleek het niet mogelijk zelfstandig de brand te blussen met de draagbare brandblusser. Europees gezien is dat zelfs 1 : 5 gevallen. Nederland en Duitsland steken in dat opzicht goed af bij België, Frankrijk en Engeland. De vraag is natuurlijk ‘ Welke conclusies mogen hieraan worden verbonden ? ‘ Allereerst moet worden opgemerkt dat de steekproefgrootte van het onderzoek in Nederland aanmerkelijk kleiner is geweest dan in alle andere Europese landen. Het feit dat een brand niet zelfstandig kon worden geblust, kan zijn oorzaak hebben in de brandblusser, de projectering en/of de gebruiker van het apparaat. Welke bijdrage ieder van deze factoren heeft gespeeld, is niet bekend. Ook de relatie naar de nationale normbladen kan niet worden gelegd. Het Eurofeu onderzoek heeft plaatsgevonden in 2002, terwijl de NEN 2559 pas in 2001 is gepubliceerd. Ten aanzien van de projecteringsnorm NEN 4001 geldt dat deze nog slechts als ontwerp normblad wordt gehanteerd. In hoeverre aansturing van dit normblad tot verbetering van de oude situatie leidt, is evenmin bekend. In Nederland zijn in totaal ongeveer 2,5 miljoen brandblussers aanwezig. Uiteindelijk spreken we over ca. 30 branden (Europees gezien zou dat aantal een factor 4 hoger liggen) die jaarlijks niet zelfstandig succesvol met draagbare brandblussers kunnen worden bestreden; d.i. 0,2% van het totaal aantal binnenbranden in Nederland. Nieuw onderzoek zou meer informatie moeten opleveren over de factoren die daarop rechtstreeks van invloed zijn namelijk, de brandblusser, de projectering en de gebruiker. Deze informatie zou kunnen worden verkregen als van elke gebruikte brandblusser wordt vastgelegd, wat oorzaak en gevolg van het gebruik is geweest. Een monitoring in de tijd zou ook het nut en de noodzaak van nieuwe regelgeving op dit gebied aangeven. Een vergelijking met de ons omringende landen zou een welkome aanvulling daarop geven. Tenslotte kan uit de resultaten van de Eurofeu enquête nog worden opgemerkt (zie tabel paragraaf 4.2.1): • Nederland en Duitsland hebben een vergelijkbaar aantal succesvolle zelfstandige blussingen met draagbare brandblussers terwijl in Duitsland een langere onderhoudstermijn geldt dan in Nederland; • Voor Frankrijk, België en Engeland is het aantal zelfstandige blussingen met draagbare brandblussers een factor 4 minder succesvol dan in Nederland bij een zelfde onderhoudstermijn; • Nederland heeft minder branden met vaste stoffen en elektrische apparaten dan de overige Europese landen. Dit beeld wordt mogelijk vertekend doordat in Nederland een hoger percentage ‘overige branden’ worden gemeld; • In Nederland is sprake van procentueel meer poederblussers en minder schuimblussers dan in de overige Europese landen. Een zelfde beeld zien we bij Duitsland.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
22 / 24
VROM
6
Conclusies en aanbevelingen Het onderhoud van draagbare blustoestellen is in Nederland geregeld in NEN 2559:2001. Deze norm wordt direct aangestuurd vanuit de Model-bouwverordening 1992. De technische uitvoeringseisen en de testen waaraan een draagbaar blustoestel moet worden onderworpen zijn wel op Europees niveau vastgelegd: in NEN-EN 3. Voor de projectering van draagbare blustoestellen is een ontwerp normblad verschenen (ontwerp NEN 4001). Dit normblad wordt nog niet aangestuurd vanuit de Modelbouwverordening 1992. In Europa is men momenteel alleen bezig met het uitbrengen van drie nieuwe delen van de productnorm EN 3. Er lopen geen initiatieven om projectering en onderhoud op Europees niveau te regelen. (Een eerdere poging om in prEN 12367 onderhoud op Europees niveau te regelen is mislukt). Ter onderbouwing van een wijziging in het verplicht stellen van keuring, onderhoud en controle van blusapparaten of van de daarbij gehanteerde frequentie (de vragen a, b en c uit de inleiding) is informatie gevonden op de volgende gebieden: •
•
•
Op basis van NEN 2559 en de amvb’s 8.40 dient jaarlijks door een bevoegd persoon onderhoud te worden uitgevoerd aan draagbare blustoestellen. Dit is vergelijkbaar met een aantal omringende landen, zoals België, Frankrijk en Engeland. Enkele Duitstalige landen hanteren lagere onderhoudsfrequenties van 2 en 3 jaar. Er is geen onderbouwing gevonden van de door de diverse landen gevonden onderhoudstermijnen. Op het gebied van betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen is geen directe informatie beschikbaar. Wel is de informatie uit het Eurofeu onderzoek gebruikt om een indruk te krijgen hoe succesvol draagbare blustoestellen zijn bij het blussen van een beginnende brand. Uit het Eurofeu onderzoek blijkt dat in 5% (Nederland) tot 20% (Europa) van de incidenten, waarbij draagbare brandblussers worden ingezet, de brand niet succesvol wordt bestreden. In hoeverre dit is toe te schrijven aan de brandblusser (NEN 2559 en EN 3), de projectering (ontwerp NEN 4001) of de gebruiker is niet bekend.
De bovenstaande informatie is naar het inzicht van TNO nog onvoldoende om de Nederlandse onderhoudstermijn op basis van deze gegevens aan te passen. Opgemerkt wordt, dat een eventuele uiteindelijke wijziging niet alleen een grote impact heeft op de bedrijven die aan de amvb’s moeten voldoen, maar ook op de partijen die zorg dragen voor het jaarlijkse onderhoud en de keuringen. 6.1
Aanbevelingen De eisen aan draagbare blustoestellen zijn in de diverse amvb’s en in de Modelbouwverordening 1992 niet eenduidig vastgelegd. Het verdient aanbeveling om één tekst op te nemen, die duidelijk stelt dat onderhoud moet worden verricht volgens NEN 2559 en eventueel dat de draagbare blustoestellen geprojecteerd moeten worden volgens NEN 4001.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
23 / 24
VROM
In antwoord op de vraag naar specificering van benodigd nader onderzoek is aanvullende informatie nodig over de volgende onderwerpen: •
de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen, met aandacht voor de blusser zelf, de projectering en de bediening. Deze informatie zou kunnen worden verkregen, als van elke gebruikte blusinstallatie wordt vastgelegd, wat oorzaak en gevolg van het gebruik is geweest. Een monitoring in de tijd zou ook het nut en de noodzaak van nieuwe regelgeving op dit gebied aangeven. Een vergelijking met de ons omringende landen zou een welkome aanvulling daarop geven. Een dergelijk onderzoek zou in samenwerking met de Vebon kunnen worden gestart.
•
de mate waarin de praktijk de verplichte onderhoudsfrequentie volgt. Dit zou bijvoorbeeld via gebouwinspecties kunnen worden achterhaald (nagaan of onderhoudssticker aanwezig is en of controledata juist zijn aangegeven);
•
de redenen van enkele Duitstalige landen om lagere onderhoudsfrequenties aan te houden en de gevolgen die dat heeft voor de betrouwbaarheid.
Deze aanvullende informatie kan waarschijnlijk nog slechts in beperkte mate als bestaande kennis worden verkregen. Een belangrijk deel zal via statistisch en/of experimenteel onderzoek moeten worden gegenereerd.
Ir. I.M.M.M.C. Naus
Ir. R.J.M. van Mierlo
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
24 / 24
VROM
7
Referenties [1] Modelbouwverordening (bijgewerkt tot en met de tiende serie wijzigingen). [2] NEN 2559:2001 Onderhoud van draagbare blustoestellen [3] Diverse amvb’s 8.40, waaronder “Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer”, “Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven”, “Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer”, “Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer”, “Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer”, “Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer”, “Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer”, “Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer”. [4] NEN-EN 3-3:1994 Brandbestrijding – Draagbare blustoestellen. Deel 3: Constructie, drukbestandheid, mechanische beproevingen. [5] NEN-EN 3-6:1995 incl wijzigingsblad A1:1999. Brandbestrijding – Draagbare blustoestellen. Deel 6: Voorwaarden voor vaststelling van de conformiteit van draagbare blustoestellen volgens EN 3 deel 1 t/m deel 5. [6] NEN-EN 3-7:2004 Portable fire extinguishers – Part 7: Characteristics, performance requirements and test methods. [7] (Ontwerp) NEN 4001:2005 Brandbeveiliging – Projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen. [8] prEN 3-8: Portable fire extinguishers – Part 8: Construction, resistance tot pressure and mechanical tests for extinguishers with a maximum allowable pressure equal or lower than 30 bar. [9] prEN 3-9: Portable fire extinguishers – Part 9: Additional requirements for CO2 extinguishers. [10] prEN 3-10: Provisions for the attestation of conformity for portable fire extinguishers [11] prEN 1866: Mobile fire extinguishers [12] Brandbeveiligingsinstallaties, NVBR 2003 [13] Telefonisch contact met dhr. Verdaasdonk, voorzitter van de subcommissie 30201208 “Draagbare en verrijdbare blusmiddelen”) onder verantwoordelijkheid van de normcommissie 302012 “Brandweeruitrusting” [14] Regeling Kleine Blusmiddelen, Nationaal Centrum voor Preventie (NCP), maart 2000. [15] NBN S 21-050: Inspectie en onderhoud van draagbare brandblussers. [16] Verzekeringsnorm: Niet automatische blustoestellen: BVVO-voorschriften Assuralia. [17] DIN 14406-4: Tragbare Feuerlöscher; Instandhaltung. [18] BS 5306–3: Maintenance of portable extinguishers – Code of practice. [19] NFS 61 919: Maintenance des extincteurs d’incendie portatifs. [20] Önorm F 1053: Überprüfung , Instandhaltung and Kennzeichnung tragbarer Feuerlöscher sowie Überprüfungsplakette. [21] VKF AEAI Brandschutzrichtlinie Löscheinrichtungen. [22] UNI 9994: Apparecchiature per estinzione incendi [23] NFPA 10 Portable Fire Extinguishers [24] Report on a survey into portable fire extinguishers and their use in member countries, Eurofeu, 2003. [25] Telefonisch contact met dhr. Kimpe (voorzitter Eurofeu) [26] Brandveilige gebouwen – Wegwijzer regels en normen, NEN, oktober 2004. [27] Fire protection handbook, NFPA, march 2000. [28] NS 3910 Brannmateriell Vedlikehold av handslokkere
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
Bijlage A.1/3
VROM
A
Overzicht draagbare blustoestellen Om de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen te kunnen beoordelen is het belangrijk te weten welke soorten blussers er zijn en uit welke onderdelen ze ruwweg bestaan. In deze bijlage is daarom een overzicht gegeven van de doorgaans in Nederland gebruikte blustoestellen en hun toepassingsgebied.
A.1
Soorten blustoestellen en werkingsgebied In het algemeen worden in Nederland drie typen blusapparaten gebruikt: poederblussers, schuimblussers en koolzuursneeuwblussers [26]: •
Poederblussers zijn zoals de naam al aangeeft gevuld met bluspoeder. Er bestaan twee uitvoeringen. In de eerste uitvoering wordt de blussers bij activering onder druk gebracht met een ingebouwd drijfgaspatroon; in de tweede uitvoering staan de blussers permanent onder druk. Voor gebruik in gebouwen bevatten de blussers 6, 9 of 12 kg bluspoeders. Meestal zijn de poederblussers gevuld met ABC-poeder. Daarnaast komen poederblussers voor met BC-poeder. Deze kunnen echter alleen worden gebruikt in industriële omgevingen. De poederblussers zijn geschikt voor gebruik bij lage temperaturen.
•
Schuimblussers zijn evenals de poederblussers verkrijgbaar in de uitvoeringen met patroonactivering en onder permanente druk. De schuimblussers die bestemd zijn voor de basisbeveiliging van gebouwen hebben een inhoud van 6 of 9 liter. De meeste schuimblussers zijn voorzien van een speciale spuitmond in verband met het veilig kunnen blussen in branden in elektrische apparatuur. Schuimblussers zijn in het algemeen niet vorstbestendig (al zijn er wel speciale vorstbestendige schuimblussers op de markt).
•
Koolzuursneeuwblussers staan onder druk door het CO2-gas. CO2-blussers hebben een inhoud van 2 of 5 kg. Deze blussers worden niet gebruikt voor de basisbeveiliging van gebouwen, maar alleen voor de aanvullende beveiliging van specifieke risico’s. Formeel kunnen CO2-blussers alleen worden toegepast voor het blussen van vloeistofbranden (klasse B volgens NEN-EN 2).
Op basis van het Eurofeu onderzoek en CBS-statistieken is in Figuur A1 een schatting gemaakt van het aantal draagbare blustoestellen in Nederland per type.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
Bijlage A.2/3
VROM
draagbare brandblussers NL
Andere, 137500
Schuim, 370000
Poeder, 1390000
CO2, 602500
Figuur A1: Schatting type en aantallen draagbare brandblussers in NL (op basis van Eurofeu onderzoek en CBS-statistieken)
A.2
Uitvoering draagbare blustoestellen Door de verschillende werkingsprincipes van de poeder-, schuim- en koolzuursneeuwblussers zijn er ook diverse verschillen in de uitvoering van deze apparaten. Hieronder is voor ieder type blussers kort aangegeven uit welke onderdelen de blussers ruwweg kunnen bestaan. Poederblussers en schuimblussers zijn zoals hierboven aangegeven verkrijgbaar in de variant met patroonactivering en in de variant onder permanente druk [26,27]. De variant met patroonactivering heeft een kamer waarin de blusstof wordt bewaard onder atmosferische druk. Deze kamer heeft aan de bovenzijde een relatief grote afgesloten opening waardoor de blusser kan worden gevuld. Het gaspatroon (CO2, stikstof,…) is meestal aan de zijkant van de blusser bevestigd, vanwaar een buis naar de kamer met blusstof loopt. De blusstof verlaat de kamer bij de onderzijde via een slang. Blussers, die permanent onder druk staan, zijn beschikbaar in hervulbare types en types waarvan na gebruik de cilinder met blusmiddel vervangen moeten worden. In de hervulbare types bevat de cilinder zowel de blusstof als het gas. Als de blusser wordt geactiveerd, wordt het blusmiddel door een sifonbuis naar buiten gedreven. Het basisontwerp van een koolzuursneeuwblusser bestaat uit een cilinder, een sifon en klep voor het vrij laten komen van de blusstof en een spuitmond.
A.3
Toepassingsgebied Ieder type blussers heeft, afhankelijk van zijn vulling, een specifiek toepassingsgebied. Dit is (samengevat) aangegeven in onderstaande tabel. Voor de complete tabel wordt verwezen naar [7].
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
Bijlage A.3/3
VROM
Brandklasse A (vaste stoffen)1 A (vaste stoffen)2 B (vloeistoffen) C (gassen) D (metalen) F (vetten)
Poeder ABC ++ + ++ ++ G --
Poeder BC + -++ ++ ---
Schuim a-polair ++ ++ ++ -G -
Schuim polair ++ + ++ -G -
Schuim specifiek ----G ++
CO2 + -+ G --
1 = oppervlaktebrand, 2 = kernbrand ++ = blusmiddel is zeer geschikt, + = blusmiddel is geschikt, - = blusmiddel is niet geschikt, -- = blusmiddel is zeer ongeschikt, G = gebruik van het blusmiddel in deze situatie is gevaarlijk.
(Merk op dat klasse F nog niet is opgenomen in de EN-2, die de brandklassen definieert. Klasse F omvat officieel “Door oververhitting tot zelfontbranding gekomen oliën en vetten.”)
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |
Bijlage B.1/1
VROM
B
Onderhoud door een bevoegde persoon In NEN 2559:2001 [2] is in een bijlage het volgende geëist voor de persoon die het onderhoud uit moet voeren: “De opleiding van de deskundige persoon moet gericht zijn op het beoogde doel en conform de richtlijnen van de erkende instantie. Examens worden afgenomen door een onafhankelijke en gecertificeerde commissie. De cursus wordt aangeboden door de vergunninghouder of een erkend instituut. De deskundige persoon moet ten minste eens in de vijf jaar een bijscholingscursus volgen.” De Regeling Kleine Blusmiddelen van het NCP (in werking getreden op 1 januari 2000) regelt in detail het geëiste in NEN 2559. Deze Regeling kleine blusmiddelen is een kwaliteitszorg- en certificatiesysteem bedoeld voor iedereen “die in het kader van brandpreventie raakvlakken heeft met het onderhoud van kleine blusmiddelen”. Hierbij kan gedacht worden aan: eigenaar/gebruiker, overheid, verzekeringsbranche en beveiligingsbranche. De regeling is tot stand gekomen door samenwerking van VEBON, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, KPN security en R2B Inspecties B.V. Het doel van de regeling is het “vastleggen en waarborgen van een minimum kwaliteitsniveau voor bedrijven die beroepshalve kleine blusmiddelen onderhouden.” De regeling bevat een aantal criteria waaraan onderhoudsbedrijven moeten voldoen om een zogenaamd NCP-certificaat te verkrijgen. Deze criteria zijn onderverdeeld in criteria gesteld aan het onderhoudsbedrijf, de onderhoudsmonteur en het onderhoudswerk. Aan het onderhoudsbedrijf worden algemene eisen gesteld, zoals dat onderhoud een reguliere bedrijfsactiviteit is, dat het bedrijf in is geschreven bij de Kamer van Koophandel, dat er minimaal één monteur met REOB-diploma in vaste loondienst is en dat er een werkplaats is die voldoet aan de outillage-eisen. De criteria voor deze werkplaatsoutillage zijn opgedeeld naar werkplaats en servicevoertuig/mobiele werkplaats. In beide moeten bijvoorbeeld (voor een compleet overzicht wordt verwezen naar de NCP regeling) een weeginrichting voor het wegen van CO2-patronen en een manometer voor een drukmeting in permanente druktoestellen aanwezig zijn, en moet een voldoende werkvoorraad reservedelen en onderhoudsetiketten voorhanden zijn. Verder wordt gesteld dat het bedrijf moet beschikken over deskundige en vakbekwame onderhoudsmonteurs, die in het bezit moeten zijn van een geldig REOB-identiteitsbewijs. Dit bewijs wordt verstrekt, wanneer de gediplomeerde onderhoudsmonteur het diploma “Onderhoudsmonteur kleine blusmiddelen” heeft behaald c.q. wanneer de gediplomeerde onderhoudsmonteur heeft deelgenomen aan een aangekondigde applicatiecursus. Tot slot wordt in de Regeling kleine blusmiddelen gesteld dat het onderhoud aan kleine blusmiddelen moet voldoen aan de eisen in NEN 2559 en het REOB-voorschrift Controlewerkzaamheden aan haspels.
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 | VROM
C
Resultaten Eurofeu onderzoek
Bijlage C.1/2
TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 | VROM
Figuur C1: Resultaten EUROFEU onderzoek [24]
Bijlage C.2/2