composities met licht o Bekijk de boeken o Kies enkele schilderijen uit die je bijzonder treffen o Kies tenminste twee overwegend donkere schilderijen en twee overwegend lichte. o Schat de verhouding licht/donker in [in procenten] o Maak twee kleurstudies waarbij je de “grijzen”, zwarten en lichte tonen verdeelt; dus 1 met overwegend donkere tinten en 1 met overwegend lichte tinten. o Maak daarbij bij de ene gebruik van zwart, wit en kleur en de andere de complementairen voor de grijzen, met heledere kleuren en ombers voor de donkerste tonen o Aan de hand van meegebrachte foto’s een compositieschets maken waarbij het licht/doker optimaal wordt uitgewerkt. daarbij zijn de verhouding belangrijk. Kies daarom of voor veel licht/ weinig donker of veel donker/weinig licht. o Kies een van de paletten om die schets uit te werken. De foto mag wel gebruikt worden als referentie. De lokale kleuren zijn niet meer belangrijk. o Zoek een schilderachtige oplossing waarbij gekeken wordt naar de stijl van de hieronder beschreven kunstenaars. o Kies die stijl uit op persoonlijke voorkeur of probeer aan de hand van je onderwerp te kijken welke stijl er het mooist bij zou passen. o Maak van dezelfde schets of van een nieuwe foto [eerst schets maken] een nieuw schilderij waarbij je het omgekeerde doet. Als het eerste extreem donker is met weinig licht, dan wordt dit er een met heel veel licht en weinig donker. Of vice versa. HET RUSSISCHE LANDSCHAP Nergens anders zijn in die periode zulke imponerende voorstellingen van de eindeloze ruimte ontstaan als in Rusland. In de jaren zestig en aan het begin van de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd de schilderkunst in Rusland beheerst door genrevoorstellingen, gebaseerd op het leven in de Russische maatschappij. In tegenstelling tot de genreschilderkunst stond de landschapsschilderkunst onder aan de hiërarchische ladder en er waren slechts enkele kunstenaars die zich bezighielden met dit onderwerp. Het beeld van de natuur dat ze schilderden was geïnspireerd op Italiaanse landschappen of gaf een geïdealiseerde weergave van het Russische dorpsleven. Vanaf het midden van jaren zeventig stond een groep kunstenaars op die landschappen ging schilderen direct ontleend aan de alledaagse werkelijkheid van het eigen Russische platteland. Binnen tien jaar werden deze landschappen de meest populaire kunstvorm bij kunstenaars en publiek.
De Russische landschapsschilders zochten gezamenlijk naar een manier om de soms harde, barse realiteit van het landleven weer te geven op een manier die haar enerzijds recht deed en haar anderzijds een monumentale en heroïsche glans gaf. In deze zelfde periode stond in de zowel politiek als economische ontketende Russische maatschappij de zoektocht naar een eigen identiteit centraal. Hierin speelde de landschapsschilderkunst een belangrijke rol.
Een andere kijk op het landschap bij Caspar David Friedrich Tot voor Friedrich was het landschap in de schilderkunst in de meeste gevallen een aangenaam decor of een achtergrond voor menselijke activiteiten. Daarin kwam met Friedrich duidelijk verandering. Friedrichs landschappen kan men bekijken als een montage van fragmenten die hij op verschillende plaatsen en momenten naar de natuur getekend had zoals op het eiland Rügen in de Oostzee, in het Harzgebergte en het Riesengebirge in Bohemen. Aan de basis ervan liggen meetkundige structuren zoals de hyperbool, een driehoek, de gulden snede. Daarbij zitten de landschappen van de diepgelovige protestant Friedrich vol religieuze symboliek, zoals kruisbeelden en door de wolken brekend licht dat verwijst naar een goddelijke aanwezigheid. Ook kerkhoven, ruïnes, knoestige boomstammen en schepen die de haven uitvaren of door het ijs worden platgedrukt, behoorden tot zijn favoriete repertoire. Ook verwijst zijn werk naar de Franse bezetting en de culturele invloed van de bezetter aan het begin van de 19de eeuw. De figuren in zijn schilderijen zijn steeds op de rug afgebeeld en verzonken in de aanschouwing van de natuur. Daarin speelt ook de symboliek van de levensreis: de figuren van Friedrich blikken terug op de afgelegde weg, of kijken uit over de weg die nog voor hen ligt. Bij sommige werken denk je spontaan aan een liederencyclus van Franz Schubert zoals die Winterreise. Het werk: "De wandelaar boven de nevelen" ca 1817-18, olieverf op doek, 75 bij 95cm, Hamburger Kunsthalle, is daar een mooi voorbeeld van. Als je veel van zijn schilderijen naast elkaar bekijkt, merk je dat de vondsten van Friedrich mettertijd formules werden. Maar zijn beste werken zijn van een mysterieuze, blijvende schoonheid. Het kosmische gevoel en de weemoed die hij in zijn werk opriep, worden overal begrepen. Biografie in jaartallen 1774
Wordt geboren in Greifswald bij de Oostzee, als zesde zoon van een zeepzieder
1787 1794-1798 1798 1808 1810 1813 1818 1821 1824 1835 1840
Zakt door het ijs bij het schaatsen en wordt gered door zijn broer, die daarbij zelf verdrinkt. Het blijft een levenslang trauma. Studie aan de Academie van Kopenhagen. Vestigt zich in Dresden en verdient geld met het schilderen van stadsgezichten. Exposeert het "Tetchener Altar", een altaarstuk waarin niet het lijdensverhaal maar het landschap centraal staat. Er ontstaat een rel en er komt een groot debat op gang over de romantische kunst. Toenemende roem. Goethe bezoekt het atelier van Friedrich, de kroonprins van Pruisen koopt twee schilderijen. De Fransen bezetten Dresden. Friedrich verwerkt patriottische verwijzingen in zijn schilderijen. Trouwt met Caroline Bommer. Ze krijgen drie kinderen. Gustav Adolf, zijn jongste zoon, werd genoemd naar de verbannen Zweedse koning Gustaaf IV Adolf van Zweden Het Russisch hof koopt verscheidene schilderijen. Wordt professor aan de Academie van Dresden. Problemen met de gezondheid beginnen. Gedeeltelijk verlamd na een beroerte. Sterft in Dresden. Wordt spoedig vergeten en pas in het begin van de twintigste eeuw herontdekt.
Constant Permeke (1886-1952) Geboren in Antwerpen. Overleden in Oostende. Zijn vader Henri Permeke was een verdienstelijk landschapschilder. Met zijn boot "Artis Amor" en zijn gezin, koos vader het zeegat, in 1891, om tenslotte aan te leggen in Oostende, in 1892, en er verder te blijven. Hij zal, in 1897, zelfs de eerste conservator worden van het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten. De confrontatie met de Noordzee zal Constant Permeke aan de Vlaamse Polders binden. Hij zal sterven in zijn huis "Vier Winden" te Jabbeke, op 4 januari 1952. Daar had hij gewoond met zijn gezin sedert 1930. In zijn Oostendse jeugd loopt hij academie te Brugge, van 1903 tot l906. Veel steekt hij er niet op. Een van zijn medeleerlingen is Achiel Van Sassenbroeck. In 1906 verblijft hij te Gent, voor zijn militaire dienst. Hij laat zich daar inschrijven aan de academie en hij wordt ingedeeld bij de "Universitaire Compagnie", waarbij hij van een zekere vrijheid kan gebruik maken, om vriendschap te sluiten met belangrijke figuren als Frits Vanden Berghe, Gust De Smet, Leon De Smeten de criticus Paul Gustaaf Van Hecke. Sterk onder de invloed van "de prins van het Vlaamse luminisme" Emiel Claus, die te Astene verblijft en aangetrokken door de bekendheid van de eerste Latemse kunstenaarskolonie, omheen Binus Van Den Abeele, gaat de groep vrienden zich te Sint Martens Latem vestigen.
In maart 1908 is Constant soldaat af en komt hij terug naar Oostende. Gust De Smet komt hem vervoegen en ze betrekken samen een herbergkamer in de Kaaistraat. Geconfronteerd met het rauw harde vissersleven van die tijd, nemen ze afstand van het lichte coloriet van de Claus-techniek, die ze niet toelaat hun emotioneel beleven op doek te brengen. In de lente van 1909 trekt Permeke weer naar de Latemse vrienden, maar hij leeft er eerder teruggetrokken en interesseert zich vooral voor de zware en pasteuse toets van Albert Servaes, die hij al kende van zijn Gentse academietijd. Servaes kon toen al doorgaan als de "Vader van het Vlaamse expressionisme". Op 27 juni 1912 trouwt hij met Maria Delaere, zijn "Marietje". Ze was van Poperinge en ze zou 4 jaar voor hem sterven, te Jabbeke in 1948. Het koppel komt zich vestigen in de Vuurtorenwijk, te Oostende, weer midden het harde, maar sociaal aan mekaar gehechte vissersvolk. Hier krijgen we de eerste doorbraak van het Permekiaanse expressionisme in al zijn emotionele geladenheid: dof gehouden tonaliteit, brutale vormgeving en gedurfde vervormingen, om zijn expressieve kracht te creëren. Wanneer de eerste wereldoorlog uitbreekt, in 1914, wordt Permeke opgeroepen en ingezet bij de verdediging van Antwerpen. Te Duffel wordt hij zwaar gekwetst en overgebracht naar Engeland, in een hospitaal te South Hillwood. Na zijn herstel vindt hij zijn vrouw en zijn moeder terug in Folkestone. Hier wordt zijn eerste zoon John geboren. Intussen ontstaan contacten met Belgische kunstvrienden als Edgard Tytgat, Gustaaf Van de Woestijne, Alouïs Boudry en Hippolyte aeye. In maart 1916 gaat hij zich in Chardstock vestigen, in het Graafschap Devonshire. Hier krijgt zijn schildersziel hem weer te pakken, hoewel hij nog steeds op krukken loopt, en ontstaan enkele meesterwerken als kleurenexplosies omheen het Engels pittoreske natuurgebeuren. In april 1919 keert het gezin Permeke, dat intussen drie kinderen heeft, terug naar België, naar het huis op de Oostendse Vuurtorenwijk. Na zijn levensroes van het Devonshirelandschap wordt de kunstenaar nu geconfronteerd met een desolate, deels berooide visserswijk. In sombere kleuren en krachtige lijnen brengt hij virtuoos raak geobserveerde vissersfiguren, als hoofdthema, in beeld. In 1921 bezorgen de Brusselse galerijhouders van "Sélection", P.G. Van Hecke en André De Ridder, Constant Permeke een opmerkelijke expositie in "Kunst van Heden" te Antwerpen. Ook te Parijs, in de galerij "La Licorne", in hetzelfde jaar, is het Franse onthaal een revelatie. Nu al toont Permeke zich superieur aan zijn Latemse vrienden Frits Van den Berghe en Gust De Smet. Tussen 1922 en 1924 trekt Permeke regelmatig naar Astene, om er samen te werken met Frits Van den Berghe. In 1926 verblijft hij kort te Vevey, in Zwitserland. Hij schildert er enkele berglandschappen, die Albert Servaes interesseren. In 1930 komt hij het huis "De Vier Winden" betrekken, te Jabbeke. Meteen wijzigt zich nu zijn thematiek: wat eerst visser en zee betekende, wordt nu gedomineerd door boer en akker. Hij ontplooit nu ten volle zijn barokke kracht in een enorme productiviteit, met meesterwerken als "Gouden Oogst" (1935), "De Grote Marine" (1935), "Moederschap" (1936), "Het Afscheid" (1948), "Dagelijks Brood" (1950).
Permeke ontpopt zich eerst in 1937 als beeldhouwer. Hierin zoekt hij het isoleren van de menselijke figuur, alweer in een indrukwekkend monumentaal gebeuren. "De Zaaier" (1939), de grote "Niobe" (1946) en "De Drie Gratiën" (1949) geven gestalte aan een beheerste monumentaliteit in een mythologische expressie. In 1934 krijgt hij de internationale erkenning ten volle, bij zijn deelname aan de "Biënnale van Venetie". Ook in 1926 al had hij België vertegenwoordigd, samen met zijn vrienden Frits Van den Berghe en Gust De Smet, in dezelfde stad, op de XVde Internationale Expositie. De oorlogsperiode 1940-44 wordt voor Permeke, zowel menselijk als artistiek, een tragedie. Zijn zoon Paul wordt door de Duitsers weggevoerd en hemzelf wordt het schilderen verboden. Zijn kunst, zoals het hele Expressionisme wordt als "entartet" beschouwd. Verbitterd zoekt hij te Brussel een tijdelijke verblijfplaats. Na de oorlog, in december 1945, wordt hij benoemd tot Directeur van het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie te Antwerpen. Hij gaat er Isidoor Opsomer opvolgen. Bij deze benoeming had hij echter zijn persoonlijke condities gesteld. Niet eens een jaar later, in oktober 1946, geeft hij al zijn ontslag. Intussen was zijn zoon uit het gevangenkamp teruggekeerd en vindt Permeke zijn werkkracht terug in vernieuwde levensvreugde. Het summum van zijn carrière bereikt Permeke op zijn retrospectieve expositie te Parijs, in 1947-48. De feestelijke vreugde wordt echter brutaal verdrongen door het verlies van zijn "Marietje", op 3 mei 1948. Hij wordt scherp getekend door het drama en, verzorgd door zijn dochter Thérèse, sukkelt hij met zijn gezondheid. Moreel gesteund door Mevrouw d'Ydewalle herneemt hij toch enigszins zijn creatieve activiteit, doch zijn impulsief expressieve kracht vertoont nu een zekere verfijning in tekening en in kleur. Aldus ontstaat "De dame met de rode handschoenen" (1951), naast andere portretten en een reeks Bretoense landschappen. Na een 10-daagse reis, in de Lente van 1951, naar Bretagne, op voorstel van de Franse Mauvisme-schilder Maurice De Vlaminck, waarbij hij het bekende Pont-Aven van Paul Gauguin aandoet, begint ziekte zijn gezondheid kennelijk te ondermijnen. In november van dat jaar moet hij het bed houden. Constant Permeke sterft te Oostende op 4 januari 1952. Op 8 januari wordt hij te Jabbeke begraven, naast "Marietje". Op het graf had hij al een beeldhouwwerk van die andere Latemmer Georges Minne laten plaatsen.
Johan Hendrik Weissenbruch Johan Hendrik Weissenbruch (Den Haag, 30 november 1824 – aldaar, 14 maart 1903) wordt algemeen beschouwd als één van de van de belangrijkste schilders uit de Haagse School Naast schilder was hij ook etser, lithograaf en aquarellist. Het tekenen werd hem tussen 1840 en 1843 bijgebracht door J.J. Löw. Van 1843 tot 1850 liep hij op de Haagsche academie waar Bart Van Hove en Andreas Schelfhout zijn leraars waren. Hoewel
aanbevolen, wees hij omwille van zijn vrijheid een lucratief aanbod om met Schelfhout samen te werken af. Nog voordat hij zijn academische opleiding afrondde was hij samen met zijn neef Jan Weissenbruch en Willem Roelofs in 1847 al betrokken bij de oprichting van het artistieke genootschap Pulchri Studio. Van 1857 tot 1861 was hij er zelfs Commissaris van de tekenzaal. De familie Weissenbruch woonde in de Kazernestraat achter het Lange Voorhout. Kort na zijn overlijden werd het huis afgebroken, maar hij liet een aantal aan het huis en de omgeving herinnerende stemmingstaferelen na: de keuken met het Vermeer-doorkijkje, het kleine bleekveld achter het huis met de achtergevels van het Voorhout, de zolder als atelier voor zijn zoon Willem. Hoewel er vaak opmerkelijke gelijkenissen zijn met het werk van Schelfhout zoekt Weissenbruch opvallend het licht op in panoramisch-weidse landschappen, waarbij grijszware wolkenluchten meermaals bij uiterst lage horizonten driekwart van zijn doeken vullen. Even bezig als tekenaar en aquarellist trad hij in 1866 toe tot de Societé Belge des Aquarellistes te Brussel. Ook daar was zijn vriend Willem Roelofs in 1855 medeoprichter geweest. In 1876 zag de Nederlandse versie van deze vereniging het leven, met Anton Mauve, Jacob Maris en Hendrik Willem Mesdag bij de oprichting. J.H.Weissenbruch werd een van de eerst-voorgedragen leden. Critici menen dat de meester slechts in de laatste 20 jaar van zijn leven zijn talenten totaal ontplooide. Zijn faam, samen met die van de Haagse School, was echter al tot in Canada doorgedrongen, waar de Art Association van Montréal vanaf 1876 in hun Loan Exhibitions het werk van de Hagenaars apprecieerde. In 1897 werden in Montréal nog 13 werken van Weissenbruch geëxposeerd. De Canadees Edward B. Greenshields liet in 1904 The subjective view of landscape painting, with special reference to J.H.Weissenbruch from works of him in Canada verschijnen, gevolgd door de publicatie van het opmerkelijke Landscape painting and modern Dutch artists, te New York in 1906. In 1900 reisde Weissenbruch naar het bekende Franse Barbizon. Hoewel de roep van Barbizon (de onverschoonde democraten) al 50 jaar voorbij was wilde hij nog kennis maken met de sfeer waarin de grote voorgangers van de Haagse School hadden gewerkt. Hij schilderde nog de Grande Rue met het woonhuis van Jean François Millet en een opmerkelijk boszicht Gorges d'Apremont waar Théodore Rousseau en Narcisse Diaz zich vaak ophielden. Van Gogh noemde J.H.Weissenbruch le joyeux Weiss.
Edward Hopper Edward Hopper (Nyack (New York), 22 juli 1882 – New York City, 15 mei 1967) was een Amerikaans kunstschilder die schilderijen maakte die typisch Amerikaans ogen. Zijn schilderijen behoren tot het realisme. De thema's van Hopper Hopper creëert in zijn schilderijen een onwerkelijke, desolate sfeer. In veel van zijn schilderijen heerst een psychologische spanning. De mensen op zijn schilderijen zijn nooit gelukkig. Ook wekken de schilderijen een gevoel van "samen maar toch alleen" op. Als men het gehele oeuvre van Hopper overziet kan men concluderen dat in het overgrote deel van zijn schilderijen de isolatie van het individu centraal staat. In zijn schilderijen wordt zelden contact met een ander persoon gelegd, zelfs al zijn er meerdere personen in het beeld aanwezig. Voorbeelden zijn de werken waar enkele personen in een theater wachten tot de voorstelling begint. Geen van hen is in contact met een ander. Ze doen allemaal hun eigen ding. De figuren in de werken van Hopper zijn vaak voor of achter een raam geplaatst wat het isolement compleet maakt, er is wel een buitenwereld, maar daar maakt de persoon geen deel van uit. Grappig is dat Hopper nooit ècht ramen schildert, maar gaten. Dit heeft wellicht te maken met de techniek die Hopper niet meester was. Een thema van Hopper is het huis in een landschap. Hoewel het huis vrijwel altijd een voordeur heeft, loopt er geen pad naar deze deur. Het lijkt of het huis niet in het landschap thuishoort. Dit laat weer het isolement van één enkel gebouw in het landschap zien. Nighthawks Nighthawks (1942) is waarschijnlijk zijn bekendste schilderij waar een New Yorks café in de nacht geschilderd is. Hoewel goed verlicht, ziet het café er niet uitnodigend uit en gaan bezoekers duidelijk gebukt onder grootstedelijke eenzaamheid. Bij het echte schilderij heeft de achtergrond een donkere groene kleur waardoor een bedrukte sfeer ontstaat. Hopper probeerde in zijn werken twee tegengestelde zaken te combineren, wat ook in Nighthawks blijkt. Hij spitste zich toe op de taak om de ‘aan de aarde gebonden zaken’ in hetzelfde schilderij weer te geven als ‘het bovenwereldse of het transcendentale’. De combinatie van reflexieve gedachten en de concrete realiteit. Dit valt in zijn schilderijen meestal samen met het afgebeelde interieur van een
kamer langs de ene kant en het zicht naar buiten (meestal door een raam) langs de andere kant. Het schilderij ‘The nighthawks’ is de apotheose van dit motief. Het schilderij brengt twee verschillende domeinen in beeld, maar laat ze naast elkaar bestaan en in elkaar overgaan. In dit schilderij, zoals in veel van zijn werken, is er ook een gevoel van ‘uitsluiting’, het gevoel dat men het heeft opgegeven om zich te engageren in de maatschappij. In ‘The nighthawks’ zijn het de afgebeelde personen die zichzelf buitensluiten, maar in andere werken kan het ook over gebouwen gaan. Hopper beeldt dan geïsoleerde, alleenstaande gebouwen af, meestal met ondoorschijnende of afgesloten ramen. Vele, door Hopper geschilderde landschappen, zijn zichten op Cape Cod, één van de Amerikaanse beau-monde vakantieoorden uit de jaren '50 en '60, waar o.a. ook de Kennedy's een buitenverblijf hadden. Deze schilderijen combineren dan ook vaak een opmerkelijk spel van licht en schaduw met de geïsoleerde gebouwen, zeilschepen of vuurtorens, die frequent een thema zijn in Hopper's werk. De schilder, die eigenlijk maar pas in de jaren '30 de erkenning krijgt die hem financiële ruimte geeft, koopt een huis op Cape Cod, waar hij een atelier in onderbrengt. Tentoonstellingen In 2004 maakte een tentoonstelling van Hoppers schilderijen een tournee door Europa. De tentoonstelling bezocht Londen (Tate Modern) en Keulen (Museum Ludwig). De overzichtstentoonstelling in Tate Modern trok internationale belangstelling. Niet toevallig kreeg de Antwerpse hedendaagse schilder Luc Tuymans (geboren te Mortsel in 1958) er in 2005 een gelijkaardig "moment de gloire": hij wordt beschouwd als één van de leerlingen van Hopper, onder meer door een gelijkaardig gebruik van licht en donker en een treffend gevoel voor de Amerikaanse realistische stroming uit het interbellum van de vorige eeuw. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat Tuymans in het algemeen wel abstracter schildert dan Hopper, waardoor een vergelijking met laatstgenoemde het onderwerp van discussie is.