Volkstuinen: seizoensgebonden groenten, een praatje met de allochtone buurman, zicht op de oprukkende stad, een stoel in de schaduw van het tuinhuis, een voorbijrazende trein. Het kan vreemd klinken, maar die groene lappendekentjes kennen een rijke geschiedenis. De recente aandacht voor de volkstuintjes wijst er op dat ze velen blijven aanspreken. In Vlaanderen zijn verschillende instellingen en organisaties actief met de inrichting van volkstuinen. De belangrijkste is het in 1896 opgerichte Werk van den Akker. Priesters en gegoede burgers wilden toen aan arbeiders en werklozen gezond en goedkoop voedsel bezorgen en hun een respectabele vrijetijdsbesteding geven, ver weg van cafés en revolutionaire ideeën. Die ideologische bijklank is al lang uitgedoofd. Vandaag noemt de organisatie zich De Vlaamse Volkstuin en is tuinieren voor de volkstuinders vooral een aangename ontspanning in de buitenlucht. Maar wat zijn volkstuinen eigenlijk? Het zijn kleine lapjes grond waarop stadsbewoners groenten telen voor eigen gebruik. De perceeltjes grenzen aan elkaar en vormen samen een volkstuincomplex. In Vlaanderen zijn er evenwel heel veel ‘volkstuinders’ die enkel een tuin aan hun huis hebben en toch zijn aangesloten bij een volkstuinvereniging. Alleen de ‘echte’ volkstuinders huren een twee- of drietal are in een volkstuincomplex. Volkstuinen zijn geen typisch Vlaams of Belgisch fenomeen. Overal duiken ze op. Wie een citytrip onderneemt, merkt ze vaak al op vanuit de trein van de luchthaven naar de stad. In vele derdewereldlanden zijn ze dan weer levensnoodzakelijk. Deze tentoonstelling brengt geen klassieke geschiedenis van de volkstuin. De bezoeker wandelt langs 26 perceeltjes die hem of haar de vele facetten van het fenomeen leren kennen, van a tot z.
amateur Wanneer wortelen zaaien? Hoeveel meststoffen voor twee are? Wat als de selder ‘roest’ en de ‘vlieg’ op de prei zit? Waarom een tomatenplant dieven? Hoe winterland leggen? Allemaal vragen die de volkstuinders bezighouden. Volgens de initiatiefnemers van het Werk van den Akker ontbrak het de tuinders, in het dagelijkse leven vaak fabrieksarbeiders, aan de nodige kennis. De amateurtuinders konden iedere hulp goed gebruiken om van hun volkstuin een winstgevend akkertje te maken. Lesgevers van het ministerie van Landbouw of van een lokale tuinbouwschool gaven, al dan niet in de tuintjes, voordrachten over de tuinpraktijk. Allerlei handboekjes en vanaf 1930 het eigen tijdschrift De Volkstuin vulden die initiatieven aan. Ze gaven nauwgezet aan wanneer welke groente moest worden gezaaid of geplant, hoe ze moest worden onderhouden en welke naoogst er mogelijk was. Verder informeerden ze over het gebruik van mesten sproeistoffen. Vandaag organiseren de volkstuinafdelingen nog altijd lessen en voordrachten voor hun leden. Die handelen al lang niet meer uitsluitend over groenteteelt. Vele volkstuinders zijn trouwens niet meer de onkundige amateurs van weleer.
bernard Bernard, Bob, Bea en de anderen. Exacte cijfers ontbreken, maar naar schatting zijn er vandaag zo’n 4.500 ‘echte’ volkstuinders actief in Vlaanderen, naast de vele duizenden die thuis hun tuin bewerken. Vroeger waren volkstuinders in hoofdzaak fabrieksarbeiders. Vandaag is er een grotere verscheidenheid: mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, werkenden en bruggepensioneerden, autochtonen en allochtonen. De Gentse fotograaf Philippe Debeerst bezocht tientallen Vlaamse volkstuincomplexen en bracht die verscheidenheid in beeld. Volkstuinders gaan vaak familiair met elkaar om. De aaneensluiting van tuintjes, van elkaar gescheiden door een lage haag of een ‘draad’, nodigt uit tot een praatje, het uitwisselen van plantgoed, het adviseren en … beconcurreren van elkaar. Zieke tuinders die hun perceeltje niet kunnen onderhouden, vinden vaak een bereidwillige buur. De keerzijde van die vrijblijvende contacten is de sterke sociale controle. Ook te veel onkruid en een slechte oogst deelt men immers met de anderen.
complex Het eerste volkstuincomplex van het Werk van den Akker bevond zich in de Brusselse gemeente Sint-Joost-ten-Node. Het ging om niet meer dan een veertigtal tuinen die aan elkaar grensden. Later volgden tal van andere, vaak zonder veel sporen na te laten. Buurtbewoners palmden soms een braakliggend terrein in en bakenden eigenhandig de percelen af. Tuincomplexen verrezen en verdwenen naargelang de vraag. Na de Tweede Wereldoorlog maakten sommige lokale afdelingen grondig werk van de inrichting van hun tuincomplex. In Berchem was dat in september 1949 het geval. Zelf sprak het bestuur van een tuinpark. Die term getuigt van een nieuwe visie: niet langer uit noodzaak, maar voor het plezier teelden de leden groenten. Kenmerkend was het lineaire patroon van wandelpaden en percelen, zoals ook te zien is op het nooit gerealiseerde ontwerp voor een nieuw volkstuincomplex in Geraardsbergen.
[Brussel, Stadsarchief]
Vanuit de lucht lijken volkstuincomplexen op een lappendeken van groentinten aan de rand van de stad. In Sint-Niklaas is het complex helemaal ingesloten door hangars en fabrieksgebouwen. In Oudenaarde vormen de tuintjes een groene oase midden in de stad als onderdeel van het stadspark.
ddt Volkstuinen hadden lang vooral een economische betekenis. Een goede opbrengst als aanvulling op het arbeidersinkomen was het belangrijkste doel. In 1912 bracht het ‘gemiddelde’ volkstuintje in Sint-Niklaas maar liefst 144,15 frank op, wat neerkwam op 10 à 15 % van het jaarinkomen van een arbeider. Om zeker te zijn van een goede oogst bemestten de volkstuinders hun tuintjes. Naast stalmest en beer gebruikten ze vanaf het einde van de negentiende eeuw ook chemische meststoffen. Lokale volkstuinbesturen stelden de nodige hoeveelheden ammoniaksulfaat, superfosfaat en zwavelzure potas ter beschikking. Tekeningen in De Volkstuin leerden de tuinders de ideale combinatie van de verschillende producten. Het Werk van den Akker promootte de bemesting van de volkstuinen in het begin van de jaren 1940 zelfs in een gezamenlijke reclamecampagne met de chemiereus Union Chimique Belge (UCB). Het gebruik van insecticiden droeg eveneens bij tot de rendabiliteit van de volkstuin. Zeker in de strijd tegen de coloradokever leken chemische bestrijdingsproducten onontbeerlijk. Slechts traag groeide het besef van mogelijke schade voor de mens. De overheid legde beperkingen op en ook de volkstuinders zelf werden bezorgd over de kwaliteit van de eigen groenten. Minder sproeien was een mogelijkheid. Biologisch tuinieren een andere …
Het gebruik van scheikundige mesten geeft aan de groenten een kloeker en gezonder uitzicht, maakt de bladeren malscher en donkerder, doet latouw en koolen beter kroppen, geeft grootere en breeer blaâren aan de spinazie, doet de tomaten dikker worden, de prei en ajuin beter sluiten. [De Volkstuin, maart 1937]
eco ‘Eco’ en ‘bio’ rukken op, ook in de volkstuin. Niet dat alle volkstuinders de chemische bestrijdingsmiddelen hebben afgezworen, maar het bewustzijn over de problematiek groeit. Sommigen schakelden definitief over naar de ecologische teelt. De Vereniging voor Ecologische Leef- en Teeltwijze (VELT) richtte recent twee volkstuincomplexen op ecologische basis in. Ecologisch tuinieren vraagt wel een andere aanpak. Het basisprincipe is: een gezonde plant teel je in een gezonde bodem. Enkele preventieve teeltmaatregelen, zoals vruchtwisseling of een koolkraag, volstaan verder om mooie groenten te oogsten. Mogelijke problemen tijdens de groei worden ecologisch ‘bestreden’.
Met dank aan
Een ecologische moestuin voorziet niet alleen in gezonde groenten, hij draagt ook bij tot de biodiversiteit: de verscheidenheid aan planten en dieren die er leven. Vele diertjes bewijzen trouwens hun nut in de volkstuin. Zo eet de egel slakken en wormen, brengt de neushoornkever leven in de composthoop en bestuift de hommel de erwtjes.
fabriek Volkstuinen waren in hun oorsprong onlosmakelijk verbonden met de industrialisering van de samenleving. Arbeiders die het platteland ruilden voor een bestaan als loontrekker in de stad, behielden dankzij de volkstuin contact met hun ‘roots’. Of dat was alleszins wat de initiatiefnemers van het Werk van den Akker verhoopten. Ze stelden het werk in de fabriek voor als afstompend en onnatuurlijk, het wonen in de omgeving ervan als ongezond en deprimerend. In een volkstuin knoopte de arbeider opnieuw aan bij zijn natuurlijke ‘bestemming’. P aradoxaal genoeg ontstonden volkstuinen vaak dankzij de liefdadigheid en de financiële tussenkomst van fabriekseigenaars en in de nabijheid van hun bedrijven. In Brugge bijvoorbeeld werden in de jaren 1920 volkstuintjes verhuurd door de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek en door de Gas- en Glasfabriek. In Temse stelde de familie Boel, bekend van de scheepswerf, gronden ter beschikking. En in Tienen bevinden er zich nog steeds tuintjes in de schaduw van de suikerfabriek. In tal van tekeningen gaf het Werk van den Akker uitdrukking aan de relatie met de industrie. Het Werk combineerde probleemloos het idyllische plaatje van een gezin werkend in de tuin met rokende fabrieksschoorstenen op de achtergrond. Volkstuinen in de schaduw van de industrie groeiden uit tot een ‘sterk beeld’ dat ook Louis Paul Boon inspireerde.
gescharrel Naast het kweken van groenten moedigde het Werk van den Akker zijn leden aan kippen, konijnen en zelfs een varken, een geit of een schaap te houden. Die gaven niet alleen mest voor de moestuin. Ook voor de voeding en zelfs voor de kleding van het gezin bewezen ze hun dienst. Parallel aan de lessen over de groentekweek richtten de afdelingen voordrachten in over het houden van kleinvee of neerhofdieren. Wedstrijden en tentoonstellingen moesten de volkstuinders aanmoedigen ook hier het hoogste rendement na te streven. In het tijdschrift De Volkstuin verschenen regelmatig artikelen die de volkstuinders leerden de ‘stand’ van het hoenderhok te volgen. De vrouwen van de volkstuinders moesten leren konijnenvellen te looien, wol te bewerken en vlees te bereiden. Na de Tweede Wereldoorlog nam de belangstelling voor het gescharrel in de volkstuin af. De toegenomen welvaart en de veranderde consumptiegewoonten maakten kleinvee overbodig. Het dierlijke mest verving de volkstuinder door scheikundige meststoffen. Toch zijn er vandaag nog altijd volkstuinen met kippen en konijnen.
haard Het bewerken van een volkstuin was lange tijd geen doel op zich. Het uitgespaarde geld moest volgens de initiatiefnemers van het Werk van den Akker dienen voor het verwerven van een eigen huis met tuin. Dat was een belangrijke garantie voor de morele en de fysieke gezondheid van het individu, het gezin en de samenleving. De organisatie heette niet voor niets voluit het Werk van den Akker en den Haard. In de jaren 1920 zette de organisatie de deuren open voor personen met een tuin aan huis, vandaag zelfs goed voor meer dan 90% van de leden. Bovendien richtte het zelf een spaarkas op en bouwde het op het einde van de jaren 1920 een tuinwijk voor bedienden en ambtenaren in Dison, nabij Verviers.
[Leuven, K.U.Leuven, Centrale bibliotheek]
Ook verschillende andere organisaties wierpen zich op als promotor van de individuele gezinswoning met tuin. Dankzij de Nationale Maatschappij voor Goedkoope Woningen en Woonvertrekken, opgericht in 1919, en het tijdschrift L’Habitation à bon marché vond de tuinwijkgedachte ingang in België. De Limburgse mijncités werden naar datzelfde model gebouwd. Vanaf 1935 voorzag de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom in plattelandswoningen met tuin. In de lijn van het Werk van den Akker waren de bewoners van die woningen verplicht groenten te kweken, bloemperkjes aan te leggen en soms zelfs kleinvee te houden.
ideologie In 1861 schonk de landbouwkundige en grootgrondbezitter Pierre Bortier een terrein met 72 jardins potagers, elk ongeveer 7 are groot, aan het Bureel van Weldadigheid van het West-Vlaamse Gistel. Het was zijn antwoord op de proletarisering van de landarbeiders en de daaruit volgende - vooronderstelde leegloop van het platteland. Het Werk van den Akker daarentegen koos bij zijn oprichting in 1896 de stad als actieterrein. Daar verloor de fabrieksarbeider, losgerukt uit zijn vertrouwde agrarische omgeving, iedere binding met de grond. In afwachting van een definitieve retour à la terre van het arbeidersproletariaat waren de volkstuinen een goede ‘vingeroefening’, aldus de initiatiefnemers. Daarmee schreven de Brusselse drukker Joseph Goemaere en de Franse priester Léon Gruel zich in in het katholieke discours dat het rurale leven idealiseerde. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de prominenten die ze rond zich schaarden om de organisatie het nodige cachet te geven, doorgaans uit katholieke hoek kwamen. Het hooggestemde ideaal van een terugkeer naar het platteland kwam evenwel zelden expliciet aan bod en verdween tussen de twee wereldoorlogen ook effectief naar de achtergrond. Doorgaans koos het Werk voor een meer ‘pragmatische’ opstelling: volkstuinen werden vooral ingezet als antigif voor de ‘uitwassen’ van de moderne stad. Die doelstelling verspreidde het Werk via pamfletten en brochures, een enkele keer zelfs op de scène ...
jong Bevreesd dat het kind van de industriearbeider een “kunstmatigen, verindustrialiseerden, onnatuurlijken en onpersoonlijken mensch” zou worden, richtten sommige lokale afdelingen van het Werk van den Akker in de jaren 1920 een jeugdafdeling op. De jongens, en een enkele keer ook de meisjes, kwamen doorgaans tweemaal per week samen onder leiding van de plaatselijke onderwijzer. Per twee kregen ze een akkertje toegewezen dat ze het hele jaar volgens de raadgevingen van de begeleider bewerkten en waarvan ze de opbrengst mee naar huis mochten nemen. Via wedstrijden moedigden de begeleiders de inzet en de competitiegeest van de jonge tuinders aan, een strategie die ze ook gebruikten bij de volwassen leden. Al vele decennia voor de oprichting van het Werk van den Akker beweerden wetenschappers dat tuinarbeid een positieve invloed had op de lichamelijke, morele en intellectuele ontwikkeling van kinderen. Vele lagere scholen beschikten over een eigen tuin waar de leerlingen groenten teelden en gezonde voedingsgewoonten kregen aangeleerd. Recent richten lagere scholen opnieuw zulke schooltuinen in. Maar lusten kinderen nog wel de ‘typische’ groenten uit de volkstuin van opa? “Mijn Akkerken” Ik heb een heel klein stukje grond, Nauw enk’le meters breed ; Ik slijt er ’s zomers meen’gen stond, ’K vergeet er last en leed. Zoodra de schooltijd is gedaan, Loop ik, in eenen draf, (Maar ’k make eerst mijn schoolwerk af) Naar ’t plekje grond, zoo aangenaam ! Ik spit en delf er, onvermoeid, Plant groenten, peul en vrucht. ’K verzorg er bloempjes, opgegroeid, Voor d’ Arbeid onbeducht ; Salaad en boontjes, erwtjes, fruit, Daar houd ik streng het onkruid uit ; Ook prei en selder, ’k zeg ’t ronduit, Daarvan verzaam ik rijken buit Voor moeders keuken, waar’t best past, En voor mijn broertjes-klein alvast. [De Volkstuin, mei 1937]
koterij Een volkstuin is geen volkstuin zonder een tuinhuis, berghok of simpelweg een ‘kot’. Het is de plaats waar de volkstuinder na de arbeid zijn tuingerief opbergt, waar vorstgevoelige planten onderdak vinden tijdens de wintermaanden en waar voorraden gestockeerd worden. De volkstuinder trekt met veel zin voor inventiviteit, creativiteit en zuinigheid het kot doorgaans op met recuperatiematerialen: golf- en vezelplaten, een oude binnendeur, … Hoe charmant zulke geïmproviseerde bouwsels ook mogen zijn, een landschap vol koterij heeft, volgens tegenstanders, het uitzicht van een ‘bidonville’. Het gaat om ‘visuele vervuiling’. Onder druk van de buurt of omwille van de opgelegde ruimtelijke ordening is een eigen constructie op sommige volkstuincomplexen niet langer toegestaan. Uniforme tuinhuisjes ritmeren daar nu de tuinen. In de jaren 1930, op het ogenblik dat volkstuinen niet langer uitsluitend een utilitaire functie hadden, trokken de Borgerhoutse volkstuinders zelf al tuinhuisjes op met veel oog voor esthetiek. Na de Tweede Wereldoorlog verplichtte het bestuur van Berchem de leden een ontwerptekening van hun tuinhuis ter goedkeuring voor te leggen alvorens aan de slag te gaan. Foto’s en tekeningen bieden ons een blik op het gedroomde (tuin)huis in de jaren 1930 en 1940. Ook vandaag is de verscheidenheid aan tuinhuisjes groot in de Vlaamse volkstuinen.
l uxemburg Volkstuinen Wie langs de autosnelweg of de spoorweg een volkstuinder aan het werk ziet, geeft zich geen rekenschap van het sterk georganiseerde en internationale karakter van het volkstuinenfenomeen. Naast de lokale afdelingen bestaan er immers provinciale en gewestelijke verbonden, een nationale koepel en sinds 1926 zelfs een internationaal bureau, met zetel in Luxemburg en met vandaag vertegenwoordigers van vijftien Europese landen. Al die landen schreven de voorbije eeuwen hun eigen volkstuinverhaal. Daarbij duiken opvallende verschillen op. Zo moeten we de oorsprong van de volkstuin in Groot-Brittannië zoeken op het achttiende-eeuwse platteland. In Duitsland werden in de jaren 1930 enkel arische Duitsers toegestaan op de tuincomplexen. In Frankrijk kreeg de stichter van het nationale verbond haast het imago van een ‘heilige’. En bij onze Noorderburen konden verblijftuinen al zeer vroeg op heel wat belangstelling rekenen. Naast die nationale verschillen vallen er ook veel gelijkenissen op. Tijdens de oorlogsperiodes nam het aantal volkstuinders in alle Europese landen toe. Recreatie is vandaag voor velen de belangrijkste motivatie. En in de buurt van spoorwegen zijn zowat overal volkstuinen te vinden.
m
agda?
Art. 1 Elk lid is gehouden het Reglement te kennen en er zich naar te gedragen. Overtreding wordt eerst met verwittiging, daarna met uitsluiting gestraft. [Sint-Niklaas, 1940] Art. 2
De kolonisten moeten op een zichtbare plaats op hun perceel eenen paal planten van een plankje voorzien waarop hun naam en het nummer van hun terrein zijn aangeduid. Het model van paal en plankje zal voor al de kolonisten gelijkvormig zijn. [Brussel, 1921]
Art. 3
Het toegekend perceel moet in zijn geheel benut worden als groenten-, bloemen-, en/of fruittuin. Het assortiment groenten moet minstens de helft van de oppervlakte innemen (aardappelen niet meer dan de helft). In geen geval mogen geteelde groenten of fruit in de handel terecht komen. De tuintjes dienen versierd te worden met bloemen, bij voorkeur langs de toegangswegen. [Geraardsbergen, 1996]
Art. 4 Bonenstaken worden toegelaten van 15 april tot op het einde van de oogst. [Jette, 1999] Art. 5 Compost, mesthoop en andere afvalmaterialen moeten achteraan het perceeltje bewaard worden en dienen zoveel mogelijk aan ’t zicht onttrokken te worden door een haag, laag struikgewas of sierheester. [Temse, 2000] Art. 6
Elk ingeschreven en regelmatig lid mag gebruik maken van onzen uitgebreiden Dienst van Bestellingen: groenten- en bloemzaden, bollen, struiken, scheik. mesten, stalmest, plantaardappels, planten, boonstaken, erwtrijs, bestrijdingsmiddelen, landkalk, enz. De waren moeten comptant worden betaald. [Sint-Niklaas, 1940]
Art. 7 Naar wettelijk voorschrift is elke tuinder verplicht de aan de tuinbouw schadelijke ziekten en insecten te bestrijden en te vernietigen. OPGELET! Dit mag enkel met middelen die in België door de wet zijn toegelaten. [Berchem, 2004] Art. 8
Verbod op het gebruik van chemische meststoffen. Geen chemische onkruidverdelgers aanwenden; het onkruid wordt manueel verwijderd. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen voor ziekten en plagen is verboden. Indien nodig, kan men gebruik maken van biologische bestrijdingsmiddelen. Er wordt geprobeerd om preventief te werken: met aangepaste teeltmaatregelen voorkomen we zo veel mogelijk aantastingen door gebrek, plagen of ziekten. Gebruik maken van compost, organische meststoffen en het principe van bodembedekking. Monocultuur is niet toegestaan, met uitzondering van het tijdelijk inzaaien van groenbemesters. [Zepperen, 2006]
Art. 9 Zonder groote noodzakelijkheid mag er ’s Zondags geen slafelijken arbeid in de volkstuinen uitgevoerd worden. [Temse, 1942] Art. 10 Het is verboden: kippen, konijnen of andere neerhofdieren op de tuin te houden (tenzij enkele exemplaren). Zij dienen goed binnen een omheining gehouden te worden. Duiven zijn ten strengste verboden. [Geraardsbergen, 1996]
Art. 11 Het is ten strengste verboden planten te kweken die in de wetgeving verboden zijn. [Sint-Niklaas, 2004] Art. 12 De leden zijn VERPLICHT de vergaderingen en voordrachten stipt bij te wonen. Bij beletsel is men gehouden den ploegbaas te verwittigen. [Sint-Niklaas, 1940] Art. 13 De leden dienen deel te nemen aan de collectieve werken ter inrichting, onderhoud en uitzicht van de tuingroepen. [Jette, 1999] Art. 14 Groenten en bloemen van andere leden met rust laten. [Antwerpen, ca. 1930] Art. 15 De tuinders zullen zich zowel onderling als tegenover de bestuursleden op een hoffelijke en beschaafde manier gedragen. Er wordt nooit op het tuinencomplex overnacht. Dronkenschap wordt niet geduld en zal onvermijdelijk sancties tot gevolg hebben. [Berchem, 2004] Art. 16 Afsluitingen, prieeltjes en tuinhuisjes moeten steeds onderhouden worden. Zij dienen ten allen tijde een aangenaam aanzicht te bieden (vb.: geen afgedankte voertuigen, caravans, bouwvallige constructies, …). De hierbij in gebreke blijvende tuinder kan verplicht worden deze constructie op eigen krachten en middelen af te breken. [Dendermonde, 2004] Art. 17 De kolonisten moeten ter beschikking van den Dienst van het Hoekje grond stellen alle voorwerpen van waarde of materialen welke ze bij het bebouwen van hun perceel zouden ontdekken; ze zijn eveneens verplicht allen afval in te graven welke ze zouden vinden. [Brussel, 1921] Art. 18 De kolonisten zullen de oorlogstuigen of ontplofbare voorwerpen niet aanraken welke ze bij de bewerking van den grond zouden kunnen ontgraven en, ten einde ongevallen te voorkomen, zullen ze, zonder uitstel, kennisgeving van hunne ontdekking doen aan den Dienst van het Hoekje grond. [Brussel, 1921] Art. 19 [Berchem, 2004] Art. 20 Bij weigering zich te schikken naar huidig reglement en/of de beslissingen van het comité kan de vergunning ten allen tijde, zonder verwijl, zonder vergoeding en zonder beroep ingetrokken worden. [Jette, 1999]
nmbs Omdat volkstuinen langs de spoorwegen zeer zichtbaar zijn, bepalen zij vaak het oordeel, en tevens het vooroordeel, van velen over de volkstuinen in het algemeen: verloren stukjes groen met provisorisch in elkaar getimmerde tuinhuisjes. Dat er ook netjes aangelegde tuinparken bestaan, met volkstuinen omzoomd door een haag en voorzien van een net tuinhuis, suggereren de tuintjes langs de spoorwegbedding doorgaans niet.
[Berchem, Volkstuinen]
In tegenstelling tot de Nederlandse spoorwegmaatschappij heeft de NMBS nooit in het bijzonder tuinen aan haar (gewezen) werknemers verhuurd. Via mond-tot-mondreclame kan iedereen een lapje grond huren bij de spoorwegen. Vandaag verhuurt de NMBS, naar eigen zeggen, zo’n 1.800 tuinen van verschillende grootte langs de spoorlijnen in Vlaanderen. Daarnaast liggen er ook verschillende andere volkstuincomplexen ‘toevallig’ in de buurt van de spoorweg.
oh! Een hoorn des overvloeds met worteltjes, een bloemstuk van prei en aardappelen, bezoekers gefascineerd door een tiental kolen, ... Oude foto’s van tentoonstellingen met de opbrengsten uit volkstuinen hebben iets irreëels over zich. Nochtans stonden en staan zulke tentoonstellingen jaarlijks op het programma van iedere lokale volkstuinafdeling. Naast een sociale activiteit in het najaar werden ze ingericht om de tuinders nauwer bij de organisatie te betrekken. De idee de opbrengst te zien schitteren op een expositie was voor velen ongetwijfeld een extra stimulans om de adviezen van voordrachtgevers in de praktijk te brengen. Bovendien waren er vaak mooie, en soms zelfs nuttige, prijzen te winnen. De onderlinge wedijver tussen de volkstuinders speelde ook een rol bij de tuinkeuringen. ‘Inspecteurs’ in maatpak oordeelden over het onderhoud van de tuin, de verscheidenheid aan groenten en de stand van de gewassen. Vrijblijvend was dat alles niet: het lokale bestuur ontnam soms de grond van tuinders die opeenvolgende waarschuwingen in de wind sloegen.
Paprika Wat de volkstuinders de voorbije eeuw teelden, kan niemand met zekerheid zeggen. Ze lieten nauwelijks teeltplannen of gedetailleerde opgaven van de aankoop van zaai- of plantgoed na. Vaak ontbreken ook lijsten met een overzicht van de opbrengst. Bovendien bestaat dé volkstuin niet. Verscheidenheid is troef, ook in het volkstuincomplex. Toch kunnen er grote lijnen worden getrokken. Op het einde van de negentiende eeuw legden sommige lokale afdelingen van het Werk van den Akker hun leden een teeltplan op. Geen ‘petatakkers’, maar een grote verscheidenheid aan groenten moest de tuintjes kenmerken. Die teeltplannen bieden ons een zicht op de ideale tuintjes. De realiteit was ongetwijfeld anders. Kookboekjes helpen eveneens bij het reconstrueren van de teeltkeuze. In de loop van de twintigste eeuw wijzigden de voedingsgewoonten van de Vlaming aanzienlijk: van eenzijdig en traditioneel, naar gevarieerd en zelfs exotisch. De volkstuinders volgden de trends. Maar zijn ze ook trendsetters?
que? Wat zijn dit? Toch geen volkstuintjes? Neen, dit zijn restanten van volkstuintjes, van noodgedwongen verlaten tuintjes die door de natuur zijn heroverd. Volkstuinen hebben zelden een permanente basis. Ze bevinden zich op restgronden of worden gedoogd in afwachting van het ‘grote en ambitieuze’ project van de eigenaar van de gronden. Zo waren de volkstuinders van Sint-Amandsberg in 1989 verplicht hun perceeltje op de Sint-Baafskouter te verlaten voor een verkavelingsproject. Dat kwam er nooit, maar de tuinders teelden hun groenten intussen wel in een nieuw volkstuinpark op de Slotenkouter. De oude volkstuintjes werden overgeleverd aan de natuur, die geleidelijk weer haar stempel drukte op het terrein en de restanten van menselijke aanwezigheid stilaan uitwiste. De Antwerpse fotografe Ann Oerlemans volgde die terugkeer van de natuur en bracht de seizoenen voor de lens.
ruikers Dahlia’s, geraniums, viooltjes, vlijtige liesjes, afrikaantjes, … Ze staan niet in alle volkstuintjes en waren zeker tot in de jaren 1930 een rariteit. Aan bloemen hechtten volkstuinders toen geen belang: ze brachten niets op. Het bestuur van het Werk van den Akker zag er wel heil in. Bloemen rendeerden dan misschien niet economisch, maar het kweken ervan had wel een morele en sociale functie. Het onderhouden van de bloemperkjes was een uitgelezen taak voor vrouw en kinderen, die, aldus de eigentijdse literatuur, van nature meer gericht waren op het ‘schone’. Zo bleef de tuin geen louter mannelijke aangelegenheid, maar werd hij een ontmoetingsplaats voor alle leden van het gezin. Zeker na de Tweede Wereldoorlog speelden bloemen een belangrijke rol in het verenigingsleven rond de volkstuinen in de vorm van gevelversieringen, bloemtapijten, dahliawedstrijden of cursussen bloemschikken.
sensatie De stengel van de zonnebloem kreunt onder het gewicht van de bloem, de pompoen krijgt de allure van een zitbal, courgettes nemen rare vormen aan, … Vele lokale volkstuinafdelingen organiseren jaarlijks een wedstrijd voor de grootste of dikste groente.
[Overpelt, Volkstuinen]
Onderlinge wedijver levert telkens weer een rijke oogst aan ‘uitzonderlijke’ groenten op. De volkstuinders willen immers niet onderdoen voor elkaar. Sommigen komen daarbij bijzonder gewiekst uit de hoek, zoals diegene die een voederbiet zwart verfde en het resultaat probeerde te doen doorgaan voor een rammenas ...
tuinkabouter Ze zijn van plastic, plaaster of geëmailleerd aardewerk en houden een hark, kruiwagen of gieter in de handen. Sommige zitten op een bankje te genieten van de zon. Allemaal hebben ze - van het goede buitenleven - een lachend gezichtje met blozende bolle wangen. Tuinkabouters en andere beeldjes worden vaak in verband gebracht met volkstuinen. Zij zijn een element van het oubollige imago dat volkstuintjes in sommige kringen hebben. Nochtans vormt dergelijke ‘kitsch’ een uitzondering in de echte volkstuinen. Tuinkabouters, pseudo-antieke beeldjes en molentjes horen veeleer thuis in de voortuintjes van de ‘huisjes op een rij’.
[Ian, Knack 18 april 2007]
Toch zal je in de volkstuincomplexen af een toe een tuinkabouter aantreffen, verscholen onder een struik, in de buurt van de geraniums of in de schaduw van het tuinhuis. Om ze te betrappen, moet je op tijd komen, stil zijn en vooral goed kijken …
urbanisatie Volkstuincomplexen bevinden zich meestal in de stad of in de stadsrand. Ze ontlenen hun identiteit aan de stad, maar tegelijk gaat daar een bedreiging van uit. Het is een onheilspellend beeld: volkstuinen met op de achtergrond hoogbouw. Hoelang zullen de volkstuinders er nog wortelen, prei en aardappelen uit de grond halen vooraleer de stad haar grenzen verlegt? Hoe kan de toekomst veilig worden gesteld? In Oudenaarde zijn de volkstuinders zeker van het permanente karakter van het volkstuincomplex naast het stadspark dankzij de bepalingen in een oud testament. Elders trachtten architecten, onder wie Victor Bourgeois en recenter Luc Deleu, van volkstuinen een volwaardig en noodzakelijk onderdeel van hun urbanistisch project te maken. In het domein Muisbroek in Ekeren en in de Sint-Elisabethwijk in Aalst werden volkstuinen geïntegreerd in een groter recreatief geheel. Dat niet alleen de volkstuinders, maar de hele buurt kan genieten van het uitzicht en de rust, is een belangrijk argument tegen bouwpromotoren en projectontwikkelaars.
voetbalveld Of het nu een voetbalveld, een militair domein of het gazon in een stadspark was, alle beschikbare gronden namen volkstuinders tijdens beide wereldoorlogen in gebruik. Voor vele Belgen was het kweken van eigen groenten een absolute noodzaak. Het aantal leden van het Werk van den Akker haalde toen pieken als nooit tevoren: 180.000 leden in 1918 en maar liefst 400.000 in 1943. Gemeente- en provinciale besturen moedigden de burgers aan hun verantwoordelijkheid op te nemen en zelf groenten te telen. Het Werk van den Akker zag een belangrijke taak voor zich weggelegd in het begeleiden van al die kersverse volkstuinders, die het vaak ontbrak aan ervaring in de moestuin. Iets wat het gelach van karikaturisten opwekte. Terwijl brede lagen van de bevolking zich aan het telen van aardappelen waagden, legden tijdens de Eerste Wereldoorlog ook de soldaten aan het front moestuinen aan … en wel in de onmiddellijke nabijheid van de loopgraven. Het was een ontspannende activiteit tijdens het maandenlange wachten op het vervolg van de oorlog. De opbrengst vormde een welgekomen afwisseling in de eentonige soldatenvoeding.
world Volkstuinen zijn geen typisch Europees verschijnsel. In miljoenensteden in het Zuiden zoals Dakar, Kinshasa, Havana en Mexico City spelen ze een cruciale rol, zowel voor de voeding van de familie van de tuinders als voor de bevoorrading van de stad. Vandaar dat er makkelijker over stadslandbouw dan over volkstuinen wordt gesproken. Net zoals in Europa in crisisperioden, gebruiken de stadsboeren in het Zuiden alle mogelijke restgronden, zoals wegkanten, parken en spoorwegbermen. Inwoners van Dakar startten in 2001 zelfs met minituinen op houten tafels. Die ‘tafeltuinen’ zijn bijzonder geschikt voor dakterrassen. Het kleinvee in de tuinen is een andere opvallende gelijkenis met de geschiedenis van de Europese volkstuinen. Maar er zijn ook verschillen. Naast de verkoop van de oogst is vooral het grote aantal vrouwen actief in de tuinen opmerkelijk. Onder meer in het zuiden van Kinshasa groepeerden ze zich en telen ze samen tomaten, maïs en maniok.
x-chromosoom In de volkstuin beperkten de taken van de vrouw zich het best tot het verzorgen van de bloemen, het begieten van de planten en het opknopen van de bonen, aldus de initiatiefnemers van het Werk van den Akker. Haar eigenlijke bijdrage aan de volkstuin situeerde zich immers binnenshuis. De opbrengst uit de volkstuin moest de vrouw verwerken tot overheerlijke maaltijden, waarvan aardappelen niet langer het hoofdbestanddeel zouden zijn. Het Werk van den Akker maakte de vrouwen wegwijs in het ‘nieuwe’ groenteassortiment met kooklessen, voordrachtavonden en recepten in De Volkstuin. Maar er moest ook aan de wintermaanden worden gedacht. Met overvloedig keukenzout en steriliseerbokalen kon de opbrengst ook dan de hongerige magen vullen. Vanaf de jaren 1960 werd het met de diepvriezer een koud kunstje de groenten in afwachting van het komende seizoen te bewaren.
yusuf Zoete aardbeien en schorseneren in het tuintje van een volkstuinder van Turkse afkomst. Chinese pompoen en Romeinse sla bij een Vlaming. Hoewel vele volkstuinders voor cultuureigen groenten kiezen, kijken sommigen ook nieuwsgierig over de grenzen van het eigen perceeltje. Groenten zijn immers altijd ‘exotischer’ aan de overkant. De laatste decennia nam de etnische diversiteit in de Vlaamse volkstuinen toe. Dat volkstuinders elkaar in eerste instantie beoordelen op de tuinpraktijk, heeft als voordeel dat ook degenen met een andere culturele achtergrond zich als ‘goede’ tuinder kunnen profileren. Vandaag worden aan de volkstuin hoge verwachtingen gesteld in het kader van de realisatie van de multiculturele samenleving. Of hij daaraan kan beantwoorden, blijft de vraag. Hoe dan ook, tuincomplexen zijn een ontmoetingsplaats voor tuinders met zeer diverse achtergronden waardoor praatjes over het weer of het uitwisselen van plantgoed onvermoede interculturele perspectieven bieden.
zaaien “Wilt ge dat ’t gewas gedijdt, moet ge wieden, goed op tijd”, aldus De Volkstuin in 1945. Het is maar een voorbeeld van het geritmeerde karakter van de activiteiten in de volkstuin. Spitten, schoffelen, zaaien en de andere bezigheden zijn seizoengebonden en hebben ieder jaar in dezelfde volgorde plaats. Alles begint in het vroege voorjaar wanneer de volkstuinders een teeltplan voor het komende seizoen opstellen. Op basis van het overschot in de diepvriezer beslissen ze welke groenten ze dat jaar zullen zaaien en planten en in welke hoeveelheid. Bij het in elkaar puzzelen van het teeltplan nemen ze de principes van de vruchtwisseling in acht. Eenmaal het plan opgesteld, kunnen de tuinders effectief aan het werk. Dat ze niet allemaal gelijktijdig aan het werk gaan en dat ze sterk afhankelijk zijn van de weersomstandigheden spreekt voor zich. Het dagboek van een groep Oudenaardse volkstuinders gunt een blik op die aparte dynamiek van de volkstuinpraktijk.
Colofon Supervisie voor het provinciebestuur Oost-Vlaanderen Dienst 91- Kunst en Cultuur Jozef Dauwe [gedeputeerde voor Cultuur] Andrea De Kegel [directeur] Carine Stevens [diensthoofd] Frans De Buck [bestuurssecretaris]
KADOC Roeland Hermans en Luc Vints [samenstelling] Alexis Vermeylen [vormgeving] Met dank aan Lieve Claes, Annelies Cousserier, Jan De Maeyer, Greet De Neef, Luc Schokkaert, Yves Segers, Leen Van Molle, Bieke Verhoelst
Caermersklooster Lode Van Pee [cultuurfunctionaris] Met dank aan Kurt Baeyens, Syf Capoen, Nele Deneckere, Dirk Deneef, Nicolas De Smedt, Paul Fostier, Dirk Geinger, Lieve Georges, Ann Huyghe, William Martens, Patrick Melkenbeeck, Kristof Messiaen, Rita Van Den Steen, Frederic Vanmaele, Mike Van Rompuy, Sandra Van Steerteghem, Kevin Vereecke, Ken Westerlinck, Dirk Willems nv Aorta [Externe medewerker]
Met steun van Aveve Tuincentra, Cera, Gentse Floraliën, Interfacultair Centrum Agrarische Geschiedenis (K.U.Leuven), Interprovinciaal Proefcentrum voor de Aardappelteelt, Natuurpunt Educatie, Proefcentrum voor Sierteelt, Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen, Stad Gent, Velt en De Vlaamse Volkstuin vzw
Met dank aan De volkstuinen van Aartrijke (Etienne Deceur), Berchem (Freddy Sanders), Destelbergen (Roger Colman), Edegem (Armand Lens), Eine (Paul D’Hoker), Gentbrugge (Julien De Mol en Georges Schepens), Jette (Yves Van Parys), Kortrijk (Marc Bossuyt), Kuurne (Françoise Callewaert), Oudenaarde (Guido Vanderlinden), Overpelt (Robert Sleurs), Sint-Amandsberg (André Dhooge en Willy Goethals) en Sint-Niklaas (Freddy D’Hondt) Barbara Berx, Nicole Bruyère, Philippe Debeerst, Luc Deleu, Roger Haeck, Paul Hubert, Etienne Kokolo Nganga, Ann Oerlemans, Jacques Ransgaert, Pierre Spee, Ronny Standaert, Karel Teuwen Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen-Brussel, Amsab-ISG, Archief van het Koninklijk Paleis, Archives d’Architecture Moderne Brussel, AV-net K.U.Leuven, AVNN – Landelijke organisatie voor hobbytuinders Utrecht, Axis Herent, Bibliotheek Boerenbond, Bisschoppelijk Archief Brugge, Bond voor Volkstuinders Amsterdam, Centrale bibliotheek K.U.Leuven, De Botermolen Keerbergen, De School van Toen Gent, Deutsches Museum der Kleingärtnerbewegung Leipzig, Fédération Nationale des Jardins Familiaux et Collectifs Parijs, Federation of Edinburgh and District Allotments and Gardens Associations, Foto Bert Verlinden Leuven, Heemmuseum Het Molenijzer Putte, Het Vlaams Mijnmuseum vzw Beringen, KADOC-K.U.Leuven, Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, Koninklijk Legermuseum - Documentatiecentrum, National Society of Allotment and Leisure Gardeners Corby, NMBS Holding - Historisch Patrimonium, Provinciaal Archief Antwerpen, Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed Limburg, Provinciale Bibliotheek en Documentatiecentrum West-Vlaanderen, Provinciale Bibliotheek Limburg, de rijksarchieven in Gent en Kortrijk, Scottish Allotments and Gardens Society, SOMA, de stadsarchieven van Antwerpen, Brussel, Leuven en Oudenaarde, de steden Aalst en Antwerpen, Stichting Erfgoed Eisden, Universiteitsarchief - K.U.Leuven, Vredeseilanden, VRT-Beeldarchief, Woestijnvis