COLPORTAGE
1.
Inleiding
1.1.
Dit document bevat een weergave van de standpunten die door Curatoren en de belangenorganisaties over en weer zijn ingenomen in het kader van de schikkingsonderhandelingen over de vraag of bij de dienstverlening van DSB Bank sprake was van colportage en indien dat het geval is, welke gevolgen daaraan verbonden dienen te worden voor de rechtsbetrekking tussen DSB Bank en de Klanten die dit aangaat.
2.
Artikel 6 Colportagewet – Wettelijk kader
2.1.
Artikel 1 Colportagewet maakt een onderscheid tussen geldkrediet en goederenkrediet. Van 31 december 1995 tot 30 juni 2004 werden aan de begrippen geldkrediet, goederenkrediet, kredietgever, kredietnemer en leverancier dezelfde betekenis toegekend als in de Wet op het consumentenkrediet ("Wck"). Per 1 juli 2004 is artikel 1 Colportagewet in die zin gewijzigd dat in lid 1 sub a Colportagewet voor wat betreft de definities van 'geldkrediet' en 'goederenkrediet' werd verwezen naar artikel 1 van 1
de Wet op het consumentenkrediet. Per 1 januari 2006 is de Wet financiële dienstverlening ("Wfd") in werking getreden en is de Colportagewet zodanig gewijzigd dat de Colportagewet van toepassing is op geldkrediet en goederenkrediet in de zin van artikel 1 onderdeel r Wfd. Per 1 januari 2007 is de Wet financieel toezicht ("Wft") in werking getreden en is de Colportagewet zodanig gewijzigd dat de Colportagewet van toepassing is op geldkrediet en goederenkrediet in de zin van artikel 1:1 Wft. 2.2.
Artikel 1 sub c Colportagewet bevat eveneens een definitie van 'colporteur' alsmede in lid 3 een uitzondering op het vereiste van persoonlijk bezoek: 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: a. (…); b. (…); c. colporteur: degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf door persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een goed of een dienst in een groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen, tracht een particulier te bewegen tot het sluiten van een overeen-
310000323/9652291.2
1
Kamerstukken II, 2002-2003, nr.3, p.1, teneinde te bewerkstelligen dat ook het colporteren met hypothecaire kredieten onder de werking van de Colportagewet valt
komst, strekkende tot het aan deze verschaffen van het genot van een goed, het aan deze verlenen van een dienst of het door deze als kredietnemer deelnemen aan een goederenkrediet; d. (…) 2. (…) 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onder c, wordt als persoonlijk bezoek niet aangemerkt het persoonlijk bezoek, dat in overwegende mate voortvloeit uit een initiatief van degene, die wordt bezocht, tenzij de bezoeker degene, die hij bezoekt, tracht te bewegen tot het sluiten van een overeenkomst betreffende een ander goed of een andere dienst dan het goed of de dienst, in verband waarmee om het bezoek is verzocht en degene, die wordt bezocht, toen hij het initiatief tot dat bezoek nam niet wist en redelijkerwijs niet kon weten, dat het sluiten van overeenkomsten betreffende dat andere goed of die andere dienst tot de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de bezoeker behoorde. 4. (…) 2.3.
Artikel 6 Colportagewet bevat een verbod tot geldkredietcolportage en luidt sinds 9 september 1992: "Het is verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf door persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een geldkrediet of van een goed of een dienst in een groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen te trachten een ander te bewegen tot het als kredietnemer deelnemen aan een geldkrediet, dan wel een ander die handelingen te doen verrichten."
3.
Artikel 6 Colportagewet - Geldkredietovereenkomst
3.1.
De belangenorganisaties hebben zich op het standpunt gesteld dat DSB Bank zich bij de verkoop van haar producten mogelijkerwijs schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 Colportagewet.
3.2.
De belangenorganisaties hebben daarbij benadrukt dat de Colportagewet tot doel heeft de consument te beschermen tegen agressieve verkoopmethoden buiten de normale verkoopruimten omdat de benaderde onverwacht in een situatie wordt gebracht waarin hij of zij onvoorbereid over de aankoop van een artikel moet beslissen.
3.3.
Zoals reeds aangeduid maakt de Colportagewet een onderscheid tussen 'geldkrediet' en 'goederenkrediet'. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis en specifieke literatuur hebben Curatoren zich op het standpunt gesteld dat van geldkrediet
310000323/9652291.2
sprake is indien de kredietnemer de vrije beschikking en dus vrije besteding heeft
2/10
over de geldsom; dit in tegenstelling tot de gedachte achter goederenkrediet, waarbij aan de kredietnemer juist geen geldsom ter beschikking wordt gesteld ter vrije besteding maar in plaats daarvan het goed waarvoor de kredietnemer het krediet neemt. 3.4.
Uit dit standpunt van Curatoren volgt dat het voorgaande in twee opzichten een significante beperking van de betekenis van artikel 6 Colportagewet impliceert ten aanzien van de dienstverlening door DSB Bank: A.
Hypothecaire kredieten – voor zover tot stand gekomen na 1 juli 2004 – zullen op grond van het voorgaande in beginsel niet als 'geldkrediet' kunnen kwalificeren aangezien aan de kredietnemer in dergelijke gevallen geen geld ter vrije beschikking is gesteld.
B.
De overige kredieten die werden verstrekt, werden voorts voor het overgrote deel verstrekt met als doel bestaande schulden te herfinancieren.
3.5.
De belangenorganisaties hebben evenwel betwist dat het ter vrije beschikking verkrijgen van een geldsom vereist zou zijn voor de kwalificatie van "geldkrediet" omdat (i) de voorwaarde niet zou blijken uit de wetsgeschiedenis, (ii) de voorwaarde niet aannemelijk zou zijn omdat oversluitkredieten dan niet onder de werking van artikel 6 Colportagewet zouden vallen en (iii) de financiers van personenauto's en keukens in het verleden – ook – een vergunning voor het aanbieden van geldkrediet hadden.
3.6.
Curatoren hebben zich in reactie op het standpunt gesteld dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de voorwaarde "vrije beschikbaarheid" niet wordt gesteld. Curatoren hebben erop gewezen dat de Colportagewet in het verleden drie soorten colporteurs kende, namelijk de afbetalingscolporteur, de contantcolporteur en de kredietcolporteur. Curatoren vermoeden dat de wetgever het expliciet vermelden van de voorwaarde tegen die achtergrond niet nodig achtte.
3.7.
Voorts hebben Curatoren geconstateerd dat het enkele feit dat oversluitkredieten mogelijkerwijs een veelvoorkomend fenomeen vormen, niet betekent dat hierdoor de strekking van de wet wordt bepaald. Evenmin kan – volgens Curatoren – aan de financiering van personenauto's en keukens de beoogde conclusie worden verbonden nu onduidelijk is of de aangehaalde financiers (i) ook andere vergunningen hadden en/of (ii) zij andere kredietensoorten aanboden en derhalve een vergunning voor geldkrediet hielden. Het huidige AFM-register maakt in ieder geval slechts een onderscheid tussen consumptief en hypothecair krediet, hetgeen – volgens Curatoren – ten aanzien van onderhavige kwestie geen uitsluitsel geeft.
3.8.
Voorts is door de belangenorganisaties betwist dat "het ter vrije beschikking verkrij-
310000323/9652291.2
gen van een geldsom" vereist zou zijn voor de kwalificatie van "geldkrediet" omdat (i)
3/10
de aangehaalde literatuur betrekking zou hebben op kredietverlening in de vermogensfeer, (ii) de Wck tracht te voorkomen dat met juridische constructies de economische werkelijkheid wordt gemaskeerd en (iii) uit de parlementaire geschiedenis zou volgen dat de vorm waarin het krediet ter beschikking wordt gesteld niet uit zou maken. 3.9.
Curatoren hebben erop gewezen dat de overwegingen met betrekking tot de kenmerken van "geldkrediet" van algemene aard zijn en niet louter betrekking hebben op eventuele kredietverlening in de vermogensfeer. Curatoren hebben eveneens benadrukt dat de toelichting op de voorheen op de Colportagewet betrekking hebbende definitie in de Wck geen uitsluitsel kan geven over de reikwijdte van nadere definities in de Colportagewet, te meer aangezien Curatoren juist de economische werkelijkheid voor ogen staat bij de uitleg van het begrip "geldkrediet".
3.10.
Daarnaast is door de belangenorganisaties betwist dat "het ter vrije beschikking verkrijgen van een geldsom" vereist zou zijn voor de kwalificatie van "geldkrediet" omdat (i) het ter beschikking stellen van geld - blijkens jurisprudentie - rechtstreeks aan een derde partij zou kunnen geschieden en (ii) de nog niet geïmplementeerde Richtlijn Consumentenkrediet niet een dergelijke voorwaarde bevat.
3.11.
Curatoren hebben niet uitgesloten dat het ter beschikking stellen van geld aan een derde onder de werking van de Colportagewet kan vallen, maar dit laat - volgens Curatoren - de vraag onbeantwoord of er ook sprake is van "geldkrediet". In geval van onder de Colportagewet vallend "goederenkrediet" is er veelal sprake van betaling aan een derde (d.w.z. niet zijnde de kredietnemer). Curatoren hebben geconstateerd dat de door de belangenorganisaties aangehaalde jurisprudentie geen nadere toelichting op het begrip "geldkrediet" geeft.
3.12.
Curatoren hebben er eveneens op gewezen dat de Richtlijn Consumentenkrediet geen betrekking heeft op colportage en de - in de richtlijn gehanteerde - definitie van "kredietovereenkomst" in dit kader geen uitsluitsel kan geven (en overigens de aangehaalde voorwaarde niet uitsluit). Voor het overige hebben Curatoren geconstateerd dat de richtlijn uit 2008 nog niet is geïmplementeerd en - hoe dan ook - geen uitsluitsel kan geven over het strekking van de definitie van "geldkrediet" voor het verleden.
4.
Artikel 6 Colportagewet - persoonlijk bezoek
4.1.
Curatoren en belangenorganisaties zijn het erover eens dat artikel 6 Colportagewet het vereiste omvat dat sprake moet zijn van (i) een persoonlijk bezoek (ii) dat niet in
310000323/9652291.2
overwegende mate voortvloeit uit een initiatief van degene die wordt bezocht.
4/10
Ad (i) Persoonlijk bezoek 4.2.
Curatoren hebben zich op het standpunt gesteld dat op basis van informatie van (ex) medewerkers van DSB Bank kan worden geconcludeerd dat in elk geval tot en met 2007 het overgrote deel van de kredietovereenkomsten tot stand kwam tijdens een adviesgesprek op één van de 20 regiokantoren van DSB Bank. In 2008 en 2009 is het aantal regiokantoren geleidelijk teruggebracht tot uiteindelijk 7. In die jaren nam het aantal huisbezoeken toe alsook het aantal kredietovereenkomsten die tijdens een dergelijk bezoek werden gesloten. Dit beeld correspondeert volgens Curatoren met hetgeen in het rapport Scheltema op p. 117 hierover wordt opgemerkt.
4.3.
Uit de systemen van DSB Bank is volgens Curatoren niet af te leiden op welke locatie een kredietovereenkomst is gesloten. Ad (ii) Initiatief
4.4.
Curatoren hebben het standpunt ingenomen dat zelfs indien een kredietovereenkomst tijdens een adviesgesprek bij de klant thuis tot stand is gekomen hieruit niet volgt dat sprake is geweest van verboden kredietcolportage. Volgens artikel 1 lid 3 Colportagewet is geen sprake van colportage indien het persoonlijk bezoek "in overwegende mate voortvloeit uit een initiatief van degene, die wordt bezocht", behoudens enkele uitzonderingen ("tenzij….").
4.5.
De belangenorganisaties hebben jurisprudentie aangehaald teneinde aan te tonen dat het initiatief voor een persoonlijk bezoek veelal volgt op een eerste contact moment met de consument, welk eerste contactmoment al dan niet op initiatief van de consument plaatsvond.
4.6.
De belangenorganisaties hebben eveneens – onder verwijzing naar jurisprudentie – de uit het derde lid van artikel 1 Colportagewet voortvloeiende begrenzing van het begrip 'colportage' erkend, maar aan de hand van aangehaalde uitspraken betoogd dat die begrenzing een beperkte betekenis zou hebben. Volgens de belangenorganisaties geldt de begrenzing niet indien het initiatief van de klant eruit bestaat dat hij reageert op een advertentie.
4.7.
Teneinde de door de belangenorganisaties aangehaalde uitspraken in het juiste perspectief te kunnen plaatsen, is door de Curatoren verwezen naar de parlementaire geschiedenis. Daar is toegelicht - naar aanleiding van vragen naar de inhoud van de term '"initiatief" - dat indien sprake is van advertenties, waaruit is af te leiden dat een klant contact op kan nemen om nadere informatie te krijgen en waaruit blijkt welk product wordt verkocht, geen sprake is van het bewust uitlokken van een bezoek. Indien de consument naar aanleiding van een dergelijke advertentie contact opneemt
310000323/9652291.2
ligt het initiatief in overwegende mate bij de consument.
5/10
4.8.
Curatoren hebben op grond van de wetsgeschiedenis uiteengezet dat de aard van een advertentie bepalend is voor de vraag bij wie het initiatief - voor het mogelijk daaruit voortkomende persoonlijke bezoek - ligt. Slechts voor zover de advertentie gericht is op een persoonlijk bezoek (bijvoorbeeld door middel van een bonnetje of briefkaart) zal sprake kunnen zijn van colportage. Het reageren op een algemene advertentie daarentegen zal geen colportage tot gevolg hebben aangezien het initiatief in dat geval bij de consument ligt.
4.9.
Het vorenbedoelde onderscheid naar aard en strekking van de advertentie is volgens Curatoren in enkele van de door de belangenorganisaties aangehaalde jurisprudentie op correcte wijze gemaakt. Verder hebben de belangenorganisaties volgens Curatoren niet duidelijk gemaakt op welke wijze DSB Bank zich schuldig zou hebben gemaakt aan (geldkrediet)colportage. De belangenorganisaties hebben volstaan met het volgende citaat uit het rapport Scheltema: DSB had een agressief marketingbeleid, waarin zij succesvol de indruk wekte een goedkope, dan wel de goedkoopste, aanbieder van krediet te zijn. … DSB gaf in verhouding tot andere spelers op de markt veel geld uit aan marketing. Klanten werden vaak thuis 'aan de keukentafel‘ bezocht. Dat bleek tot meer resultaat te leiden dan afspraken op een kantoor van DSB. De verkoper had een printer bij zich, waardoor hij de contracten meteen kon uitprinten. Stukken werden in de regel niet van tevoren opgestuurd en bedenktijd werd de toekomstige klant nauwelijks gelaten. Van betrokkenen bij het verkoopproces en van klanten heeft de Commissie vernomen dat klanten in dergelijk geval na verloop van tijd weer werden benaderd door een ander label van DSB, met een nieuwe kredietaanbieding met een gunstiger rente dan het geldende tarief.
4.10.
Uit de enkele omstandigheid dat mogelijkerwijs persoonlijke bezoeken hebben plaatsgevonden volgt niet dat - in strijd met artikel 6 Colportagewet - sprake is geweest van verboden geldkredietcolportage. Curatoren menen dan ook dat – ten eerste - geenszins blijkt dat eventuele persoonlijke bezoeken betrekking hadden op geldkrediet (in de zin van de Colportagewet). Ten tweede volgt hieruit volgens Curatoren evenmin dat in die gevallen waarin sprake is geweest van een persoonlijk bezoek, dit bezoek niet in overwegende mate voortvloeide uit het initiatief van de klant. Het aangehaalde citaat bevat juist een bevestiging dat het initiatief bij de klant lag indien wordt overwogen dat het marketingbeleid van DSB Bank beoogde "de indruk te wekken een goedkope aanbieder (…) te zijn". Reclame-uitlatingen in een dergelijk marketingbeleid zijn er onmiskenbaar op gericht de aangeboden producten aan te
310000323/9652291.2
prijzen en juist niet op het uitlokken van persoonlijke bezoeken. In de visie van de
6/10
wetgever leidt het reageren op dergelijke "normale advertenties" dan ook niet tot de conclusie dat er sprake is van colportage. 4.11.
Voorts hebben Curatoren in aanvulling hierop gesteld dat de aanduiding "vaak" in het citaat weinig bepaald is zowel in (a) absolute getallen (onduidelijk is immers in hoeveel gevallen persoonlijke bezoeken hebben plaatsgevonden) als in (b) relatieve zin doordat geen inzicht wordt gegeven ten aanzien van de norm waaraan de kwalificatie is gerelateerd. De aanduiding "vaak" is derhalve volgens Curatoren onbruikbaar voor het kwantificeren van 'persoonlijke bezoeken'.
4.12.
De belangenorganisaties hebben zich evenwel op het standpunt gesteld dat een onderscheid moet worden gemaakt ten aanzien van het initiatief tot het aangaan van een overeenkomst en het initiatief tot het persoonlijke bezoek, waarbij alleen het initiatief tot het persoonlijk bezoek relevant zou moeten worden geacht. Het reageren op een algemene advertentie, waarmee de klant het initiatief zou nemen tot het aangaan van een overeenkomst zou daarentegen niet impliceren dat de klant het initiatief tot een persoonlijk bezoek zou nemen.
4.13.
Curatoren hebben geconstateerd dat de belangenorganisaties geen nadere onderbouwing voor het in par. 4.12 door de belangenorganisaties gemaakte onderscheid hebben gegeven. Daarnaast hebben de belangenorganisaties miskend dat – zoals ook uit de parlementaire geschiedenis blijkt – uit het reageren op een algemene advertentie, dat wil zeggen een advertentie waarin niet reeds op de mogelijkheid van een persoonlijk bezoek wordt gewezen, niet volgt dat een persoonlijk bezoek door de aanbieder van het product "is uitgelokt". Voor zover na het reageren op een algemene advertentie niettemin een persoonlijk bezoek plaats zou vinden, hebben Curatoren zich op het standpunt gesteld dat dit in beginsel op initiatief van de klant is geschied.
4.14.
De belangenorganisaties hebben gesteld dat DSB Bank belang had bij persoonlijke bezoeken omdat dit - blijkens een overweging uit het rapport Scheltema - tot meer resultaten zou leiden, terwijl de klant geen belang zou hebben gehad bij een persoonlijk bezoek. Curatoren hebben kanttekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid van dit onderdeel van het rapport Scheltema en uiteengezet dat in ieder geval tot en met 2007 het overgrote deel van de gesprekken op een van de 20 regiokantoor van DSB Bank plaatsvond. Nadien is om redenen van kostenbesparing het aantal regiokantoren teruggebracht naar 7 en sluiten Curatoren niet uit dat het aantal huisbezoeken is toegenomen. Het belang voor een klant bij een huisbezoek volgt volgens Curatoren overigens uit de aangehaalde ontwikkeling. Voor klanten is het veel gemakkelijker om een adviseur thuis te ontvangen dan zich de moeite en kosten te getroosten om af te reizen naar een van de 7 regiokantoren (die veelal in een andere
310000323/9652291.2
plaats was gevestigd dan waar de klant woonde).
7/10
4.15.
De belangenorganisaties menen dat de door Curatoren aangehaalde parlementaire geschiedenis niet volledig en enigszins uit haar verband is geciteerd. Uit de complete weergave blijkt dat slechts indien de klant naar aanleiding van een algemene advertentie zelf het initiatief neemt 'om een bezoek te vragen' geen sprake is van colportage.
4.16.
Curatoren hebben erop gewezen dat het nadere citaat uit de parlementaire geschiedenis het standpunt van Curatoren niet doet wijzigen. De door de belangenorganisaties getrokken conclusie - dat slechts sprake kan zijn van colportage indien de klant naar aanleiding van een algemene advertentie zelf het initiatief neemt om een bezoek te vragen – blijkt volgens Curatoren niet uit de aangehaalde parlementaire geschiedenis. In de parlementaire geschiedenis is volgens Curatoren een onderscheid gemaakt tussen algemene advertenties en advertenties waarin het persoonlijk bezoek wordt aangeboden door een bonnetje dan wel aankondiging. Nu de advertenties van DSB Bank in de eerste categorie vallen, is er – volgens Curatoren – geen sprake van verboden geldkredietcolportage.
4.17.
De belangenorganisaties hebben verder verwezen naar een recent door de AFM aan Monetalis Financieel Advies opgelegde last onder dwangsom. Aan deze beschikking van de AFM wordt door de belangenorganisaties de conclusie verbonden dat snel sprake is van initiatief nemen aan de zijde van de bemiddelaar. Curatoren hebben erop gewezen dat de handelwijze van DSB Bank niet overeenkomt met de in de beschikking van de AFM aangehaalde praktijken. Voorts hebben Curatoren geconstateerd dat de AFM een zeer extensieve uitleg van artikel 6 Colportagewet hanteert. Curatoren achten de door de AFM voorgestane uitleg onjuist en gaan ervan uit dat deze uitleg in rechte geen stand zal houden.
4.18.
Curatoren hebben evenwel aangegeven dat zij niet uitsluiten dat in enkele gevallen sprake is geweest van verboden geldkredietcolportage. Curatoren hebben echter geen reden om te oordelen dat DSB Bank zich – stelselmatig – daaraan schuldig zou hebben gemaakt. In dit verband hebben Curatoren erop gewezen dat in het rapport Scheltema een duidelijk voorbehoud wordt gemaakt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de door de belangenorganisaties aangehaalde beschrijving waaraan door de belangenorganisaties de conclusie wordt verbonden dat mogelijkerwijs sprake was van geldkredietcolportage, indien wordt overwogen: Daarbij dient direct de kanttekening te worden geplaatst dat dit beeld is gebaseerd op persoonlijke ervaringen en indrukken van betrokkenen. Daarbij komt dat, zoals in de inleiding al is opgemerkt, er bij DSB een grote variëteit aan producten en verkoopmethoden bestond en dat er daarin in de loop van de tijd di-
310000323/9652291.2
verse veranderingen zijn doorgevoerd. De Commissie heeft zoveel mogelijk ge-
8/10
tracht het beeld te controleren aan de hand van de interne gegevens van DSB, 2 maar dat leverde niet steeds een eenduidig antwoord op. 5.
Rechtsgevolgen: vernietiging/ ontbinding
5.1.
Geldkredietovereenkomsten in de zin van de Colportagewet zijn ingeval van artikel 6 Colportagewet op grond van artikel 23 Colportagewet vernietigbaar. Het tussen 1992 en 1 juli 2004 vigerende artikel 23 Colportagewet luidde als volgt: "1. Een overeenkomst, welke het onmiddellijk gevolg is van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 6, is vernietigbaar. 2. Een beroep op de vernietigbaarheid kan slechts worden gedaan door de kredietnemer. 3. Indien de kredietnemer een beroep op de vernietigbaarheid heeft gedaan, kan de rechter bepalen, in welke termijnen de kredietnemer aan zijn verplichting tot terugbetaling van hetgeen de kredietgever in verband met de nietigheid van hem heeft terug te vorderen zal hebben te voldoen. 4. De rechtsvordering tot vernietiging verjaart door verloop van een jaar na de aanvang van de dag waarop de overeenkomst is gesloten. 5. Enige overeenkomst, volgens welke de kredietnemer verplicht is een bedrag te betalen of een andere prestatie te verrichten dan wel niet gerechtigd is reeds betaalde bedragen terug te vorderen ingeval hij een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst heeft gedaan, is nietig."
5.2.
Ingevolge artikel 23 lid 4 Colportagewet verjaarde het beroep op vernietiging door verloop van één jaar na aanvang van de dag waarop de overeenkomst is gesloten. De verjaringstermijn voor het vernietigen van geldkredietovereenkomst tot stand gekomen vóór 1 juli 2004 is volgens Curatoren dientengevolge reeds verstreken.
5.3.
Per 1 juli 2004 is artikel 23 Colportagewet in die zin gewijzigd dat de rechtsvordering tot vernietiging verjaart door verloop van een jaar na aanvang van de dag waarop de kredietgever de kredietnemer schriftelijk heeft gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid.
5.4.
Voor geldkredietovereenkomsten aangegaan na 1 juli 2004 geldt verder dat een vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop die rechtshandeling is verricht. Eventuele prestaties op grond van de vernietigde overeenkomst zijn onverschuldigd verricht en kunnen uit dien hoofde worden teruggevorderd. Na vernietiging zal de klant het geleende bedrag terug moeten betalen. De belangenorganisaties hebben het standpunt
310000323/9652291.2
2
Rapport Scheltema, p. 137.
9/10
ingenomen dat de rechter een zeer ruime terugbetalingstermijn zal bepalen. Curatoren hebben evenwel gesteld dat de rechter de bevoegdheid heeft een ruime terugbetalingsverplichting te bepalen, maar dit betreft geen verplichting. 5.5.
Curatoren hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de klant niet alleen het geleende bedrag (al dan niet in een keer) terug zal moeten betalen, maar ook de wettelijke rente over het geldkrediet zal moeten betalen. In de periode 1 juli 2004 tot en met 1 mei 2011 varieerde de wettelijke rente tussen 3% en 6%. Niet uitgesloten is derhalve dat de kredietnemer naast de terugbetaling van de hoofdsom tevens aanvullende rentebetalingen aan DSB Bank zal moeten voldoen indien de geldkredietovereenkomst wordt vernietigd en de contractuele rente lager is dan de wettelijke rente.
5.6.
De belangenorganisaties hebben ten aanzien van de betaling van wettelijke rente door de kredietnemer – volgens Curatoren ten onrechte – gesteld dat deze pas verschuldigd is zodra de kredietnemer in verzuim is. Artikel 6:206 jo. 3:120 BW brengen mee dat degene die van een ander zonder rechtsgrond een goed, zoals een vordering, heeft ontvangen, niet gehouden is tot afgifte van de vruchten van die vordering, zoals gekweekte rente, indien hij als bezitter te goeder trouw kan worden aangemerkt. Deze situatie heeft zich volgens Curatoren in casu niet voorgedaan nu de kredietnemer geen vruchten (in de vorm van wettelijke rente) heeft ontvangen. Indien de redenering van de belangenorganisaties zou worden gevolgd, zou dit volgens Curatoren tevens een onbillijke bevoordeling van de kredietnemer tot gevolg hebben gehad aangezien de kredietnemer dan een krediet zou hebben verkregen waarover de kredietnemer geen enkele rente verschuldigd zou zijn.
5.7.
De belangenorganisaties hebben zich op het standpunt gesteld dat in een groot aantal gevallen sprake is geweest van een hogere contractuele rente dan de wettelijke rente. Curatoren hebben geconstateerd – en zo is tevens impliciet uit de stellingname van de belangenorganisaties gebleken - dat in een groot aantal gevallen de wettelijke rente hoger was dan de contractuele rente, waardoor het beroep op de eventuele vernietiging/ ontbinding in het nadeel van de klant zou kunnen strekken. Curatoren sluiten evenwel niet uit dat in een aantal gevallen de contractueel verschuldigde rente uitzonderlijk hoog was.
310000323/9652291.2
-o-o-o-
10/10