DC
1
Wetten
1 Inleiding Voor bijna alles wat je doet is er wel een wet. In je werk moet je daar rekening mee houden. Dit thema behandelt de meeste wetten waar je mee te maken kunt krijgen. Het gaat alleen over de Nederlandse wetten. Eerst leggen we een aantal begrippen uit en vervolgens behandelen we alle wetten in het kort zodat je een idee hebt waar elke wet over gaat. Voor de gehele wettekst kun je bij de ministeries kijken of op andere sites op internet.
Inhoud thema Wetten: • 2 Begrippen begrepen • 3 Algemene wetten • 4 Wetten jeugd • 5 Wetten zorg en welzijn
1
LLB DC 1 Wetten
1
2 Begrippen begrepen Er zijn allerlei namen voor wetten en regels. Ze betekenen allemaal net even iets anders maar gaan wel allemaal over rechten, regels en waar je aan moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op die rechten. Ze geven aan wat we met elkaar willen in Nederland en wat de afspraken zijn. Hieronder worden de begrippen uitgelegd. Wet Een wet: één of meer regels door de regering en Tweede Kamer vastgesteld waaraan iedereen in Nederland zich moet houden.
Een wet geeft de doelen aan en de hoofdlijnen. Soms zijn er zoveel dingen te regelen dat er eerst een overkoepelende wet gemaakt wordt: een raamwet of kaderwet. Daarna volgen wetten, algemene maatregelen van bestuur (AMVB’s) of besluiten om de wet nader uit te werken. Een wettekst is in juridische taal opgesteld. Dat wil zeggen dat hij zo is opgesteld dat hij maar voor één uitleg vatbaar is. Dat is natuurlijk belangrijk omdat je anders allerlei interpretaties krijgt van de wet. Soms zijn ze daardoor wel moeilijk te lezen. De tekst begint met het belangrijkste doel van de tekst en wordt gevolgd door een hele reeks van artikelen. Een wet is soms zo ingewikkeld dat er een memorie van toelichting bij geschreven wordt. Daarin wordt de wet nader uitgelegd. Wetten worden in de loop van de tijd aangepast aan nieuwe inzichten of ontwikkelingen. Soms worden ze ook weer opgeheven of er komen geheel nieuwe wetten voor in de plaats. Om dit alles te regelen worden er dan wijzigingswetten, intrekkingswetten, instellingswetten, invoeringswetten, overgangswetten of uitvoeringswetten gemaakt. Algemene maatregelen van bestuur, regels en regelingen Een algemene maatregel van bestuur is een besluit van de regering waarin wettelijke regels gedetailleerd worden uitgewerkt.
De AMVB wordt niet door de Tweede Kamer vastgesteld maar door de Kroon of de regering. Ook een AMVB is bindend voor de gehele samenleving. Als een persoon of een instelling zich er niet aan houdt, kan er een strafmaatregel volgen. Een AMVB heeft vaak een tijdelijk karakter en wordt ook wel ‘besluit’ genoemd.
2
LLB Digitale Content
In de Wet kinderopvang worden experimenten voor innovatieve (vernieuwende vormen van) kinderopvang mogelijk gemaakt. In het artikel dat daarover gaat, wordt aangekondigd dat dit in een algemene maatregel van bestuur verder geregeld wordt. Hieronder de tekst van dat artikel. Artikel 87 “Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een periode van ten hoogste vier jaar ten behoeve van experimenten, die ten doel hebben de totstandkoming van innovatieve kinderopvang mogelijk te maken, vormen van kinderopvang worden aangewezen en kunnen regels worden gesteld omtrent: a
de kwaliteit van de aan te wijzen vormen van kinderopvang;
b
het toezicht op de naleving van de regels, bedoeld onder a;
c
de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk, van de gemeente en van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
d
de duur van de aan te wijzen vormen van kinderopvang als experiment.”
De AMVB die er vervolgens is gekomen, heet: “Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang”.
Beleidsregeling In een beleidsregeling worden enkele onderwerpen in de wet nader uitgewerkt. De beleidsregeling is een richtlijn en geen wet. Er mag echter slechts in enkele gevallen van afgeweken worden.
Een beleidsregeling is gemaakt door het ministerie. Hij wordt ondertekend door de minister en gepubliceerd in de Staatscourant. Vanaf het moment dat een wet of beleidsregeling gepubliceerd is in de Staatscourant gaat hij formeel pas in. Een beleidsregeling is geen algemeen verbindend voorschrift (AVV) als een wet, AMVB of besluit. De beleidsregeling geeft aan hoe bepaalde onderwerpen in de wet geïnterpreteerd moeten worden en hoe ermee om zal worden gegaan door handhavers van de wet. Ze geven dus duidelijkheid voor burgers, instellingen en voor degenen die de wet moeten handhaven.
LLB DC 1 Wetten
3
In de Wet kinderopvang wordt in artikel 35 geregeld wie er aanspraak kunnen maken op een vergoeding voor kinderopvang. In lid 4 van dit artikel staat het volgende. Artikel 35 lid 4 “Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de maximale duur van aanspraken, verleend op grond van het eerste of tweede lid.” Dit lid 4 is vervolgens in de ‘Regeling Wet kinderopvang’ artikel 2 als volgt uitgewerkt: Artikel 2. “Duur tegemoetkoming De maximale duur van de aanspraak van een ouder op een tegemoetkoming van de gemeente respectievelijk op een tegemoetkoming van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen als bedoeld in artikel 35 van de wet bedraagt zes maanden.”
Beleidsregel Een beleidsregel heeft dezelfde status als een beleidsregeling. Alleen is een beleidsregel gericht op één onderwerp dat nader wordt uitgewerkt.
Ook beleidsregels geven dus een interpretatie van de wet en dienen om de wet te verduidelijken. Zij worden net als de beleidsregelingen ondertekend door de minister. In de Wet kinderopvang wordt in de artikelen 49 tot en met 51 de kwaliteit geregeld waaraan de opvang moet voldoen. De artikelen zijn heel algemeen gesteld. Hieronder een deel van artikel 49. Artikel 49 “1 Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.” In de ‘Beleidsregel kwaliteit kinderopvang’ wordt dit verder uitgewerkt. Hieronder een deel van de tekst. Artikel 2 Pedagogisch beleidsplan “1 Ter uitvoering van de artikelen 49,eerste lid, en 50 van de wet beschikt een kindercentrum over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.”
4
LLB Digitale Content
Overige regels en afspraken
De regering en de ministers zijn niet de enigen die regels maken en vaststellen. Gemeenten hebben daar ook een belangrijke rol in en het maatschappelijk middenveld. Het maatschappelijk middenveld zijn alle zorg- en welzijnsinstellingen, onderwijsinstellingen, ondersteuningsfuncties en brancheverenigingen, verenigingen en politieke partijen. In de wetten is geregeld welke zaken aan de gemeenten worden overgelaten. Zo stellen gemeenten bijvoorbeeld voor hun eigen gemeente een bouwverordening op. Zij kunnen aanvullend op de Bijstandswet extra regelingen treffen voor mensen die dat nodig hebben. En zij bepalen zelf hoeveel subsidie ernaar de welzijnsstichtingen gaat. Partijen uit het maatschappelijk middenveld maken met elkaar soms afspraken over aanvullende regels. Zo vonden de ondernemers en ouderverenigingen dat de kwaliteit van de kinderopvang onvoldoende in de wet geregeld was. Zij hebben daarom met elkaar afspraken gemaakt over aanvullende kwaliteitseisen.
LLB DC 1 Wetten
5
3 Algemene wetten De meeste wetten zijn op alle sectoren zorg en welzijn van toepassing. Daarom vind je in deze paragraaf veel wetten en in de paragrafen die de wetten voor één sector behandelen nog maar enkele. De wetten zijn op alfabetische volgorde opgenomen. 3.1 Algemene ouderdomswet (AOW) De Algemene Ouderdomswet (AOW) is een basispensioenvoorziening voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW’ers waarvan de partner jonger dan 65 jaar is en geen of weinig inkomen heeft.
Iedereen die rechtmatig in Nederland woont, is tussen het 15e en 65e levensjaar verplicht verzekerd voor de AOW. Er bestaat geen onderscheid tussen mannen en vrouwen of werkenden en niet-werkenden. Ook iemand die niet in Nederland woont, maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is verzekerd. Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers: • geld dat mensen zelf voor hun oude dag hebben gespaard; • de aanvullende pensioenregeling van de werkgever; • de AOW. De Algemene Ouderdomswet (AOW) regelt een ouderdomspensioen voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Gepensioneerden die voor hun 65e stoppen met werken gaan meebetalen aan de AOW. De maatregel gaat in 2011 in en geldt alleen voor aanvullende pensioenen vanaf 18.000 euro per jaar. Wie na zijn 65e aan de slag blijft, krijgt een belastingkorting. 3.2 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) De Algemene wet gelijke behandeling gaat over de gelijke behandeling van personen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
De wet heeft tot doel de deelname op gelijke voet aan het maatschappelijk leven te bevorderen. Hij verbiedt om onderscheid te maken tussen mensen. Mensen die nadeel ondervinden door hun geaardheid, ras, geslacht, enzovoort mogen echter wel bevoordeeld worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij sollicitaties bepaalde groepen een voorkeursbehandeling mogen krijgen. De voorkeursbehandeling moet dan wel in een redelijke verhouding staan tot het doel.
6
LLB Digitale Content
Naast deze wet zijn er nog drie wetten die de ongelijke behandeling regelen: • op grond van handicap of chronische ziekte; • van mannen en vrouwen; • op grond van leeftijd bij de arbeid. Deze worden in dit thema ook behandeld. De Commissie gelijke behandeling handhaaft de wet. Mensen die menen ongelijk behandeld te zijn, kunnen bij deze commissie een klacht indienen. 3.3 Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) De arbeidsomstandighedenwet heeft tot doel de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden te verbeteren en meer ruimte voor maatwerk te creëren per bedrijf of instelling.
De wet moet de arbeidsomstandigheden veiliger en gezonder maken. Werkgevers en werknemers maken samen afspraken over de wijze waarop zij aan de door de overheid gestelde voorschriften kunnen voldoen. Werkgevers zijn verplicht ernstige ongevallen (dood, ziekenhuisopname of blijvend letsel) te melden bij de arbeidsinspectie. De arbeidsinspectie ziet toe op de werkomstandigheden. In de wet is een boeteregeling opgenomen voor werkgevers die zich niet aan de wet houden. 3.4 Arbeidstijdenwet De Arbeidstijdenwet regelt de arbeids- en rusttijden. Deze zijn belangrijk voor veiligheid, gezondheid en welzijn. En zij bevorderen de combineerbaarheid van arbeid- en zorgtaken en verantwoordelijkheden buiten de arbeid.
Werken kost energie, zowel mentaal als fysiek. Daarom mogen werknemers niet te lang achter elkaar werken. In de Arbeidstijdenwet staat hoe lang iemand per dag en per week mag werken en wanneer iemand recht heeft op pauze of rusttijd. Naast de Arbeidstijdenwet bestaat het arbeidstijdenbesluit. Hierin zijn de aanvullingen en uitzonderingen op de Arbeidstijdenwet opgenomen. Een dienst mag maximaal 12 uur duren. Een werknemer mag maximaal 60 uur per week werken. Maar over een periode van 4 weken mag de gemiddelde arbeidstijd niet meer dan 55 uur per week zijn. Per 16 weken is dit gemiddeld 48 uur. Bij diensten van 5,5 uur of langer moet er een pauze ingelast worden. De arbeidsinspectie controleert de arbeidstijden.
LLB DC 1 Wetten
7
3.5 Bouwbesluit Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken, zoals woningen, kantoren, winkels e.d. in Nederland minimaal moeten voldoen. Ook verbouwingen vallen onder het Bouwbesluit.
De eisen in het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. 3.6 Bouwverordening/gebruiksvergunning In de bouwverordening staan voorschriften voor bijvoorbeeld het gebruik van woningen, bedrijven en terreinen of het uitvoeren van bouwwerkzaamheden. De gemeente stelt de bouwverordening op.
In de bouwverordening komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod: • stedenbouwkundige voorschriften, zoals wegen waaraan mag worden gebouwd, rooilijnen of de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar; • brandveiligheidinstallaties; • aansluiting op nutsvoorzieningen; • tegengaan van bouwen op verontreinigde grond; • gebruiksbepalingen; • sloopvoorschriften; • voorschriften voor het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden met betrekking tot veiligheid bouw-/sloopplaats, tijdstippen, en dergelijke; • belasting voor het gebruik van het trottoir om bijvoorbeeld tijdelijk een afvalcontainer te plaatsen; • controle door de gemeente tijdens de bouw. Voor bouw of verbouw moeten vergunningen bij de gemeente aangevraagd worden. 3.7 Drank- en horecawet De Drank- en Horecawet regelt het verstrekken van alcoholhoudende drank, sociaal-hygiënische en sociaal-economische aspecten.
De wet maakt een onderscheid tussen zwak-alcolholhoudende drank (bier, wijn en gedestilleerde drank met minder dan 15% alcohol) en sterke drank (gedistilleerde drank met 15% alcohol of meer).
8
LLB Digitale Content
Horecagelegenheden waar alcohol wordt geschonken en verkopers van sterke drank moeten volgens de wet een vergunning hebben. Verstrekkers van alcohol zijn verplicht te controleren of jongeren die drank willen kopen oud genoeg zijn. Verkoop van alcohol in tankstations en niet-levensmiddelenwinkels is niet toegestaan. Sport- en andere kantines moeten huisregels hebben en barvrijwilligers moeten instructie krijgen over het verstandig verstrekken. De Voedsel en Waren Autoriteit houdt toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet. Bij overtredingen kunnen boetes worden opgelegd. 3.8 Kaderwet VWS-subsidies De Kaderwet VWS-subsidies geeft op hoofdlijnen aan binnen welke kaders subsidies verstrekt kunnen worden door de Minister op het terrein van de volksgezondheid, welzijn en sport.
De wet is in de Subsidieregeling VWS-subsidies verder uitgewerkt. Die zie je hieronder. 3.9 Subsidieregeling VWS-subsidies De Subsidieregeling VWS-subsidies beslaat het hele VWS-terrein. Het VWS-terrein is onderverdeeld in vijf algemene beleidsterreinen: gezondheidsbevordering, gezondheidsbescherming, gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en sport.
De subsidieregeling vervangt voor een deel de Welzijnswet. De Welzijnswet is verder vervangen door de Wet maatschappelijke ondersteuning. (zie Wet maatschappelijke ondersteuning) De subsidieregeling bevat de algemene subsidieregels die zowel de instelling die subsidie ontvangt als de minister in acht moeten nemen. In de wet staan: • de regels voor de aanvraag; • de wijze van bevoorschotting; • de voorwaarden waaronder de subsidie verstrekt kan worden; • de verplichtingen waar de ontvanger aan moet voldoen; • regels over de verantwoording en vaststelling van de subsidie; • de wijze waarop de subsidie berekend wordt. De subsidieregeling gaat ook over projectsubsidies en instellingssubsidies. Projectsubsidies zijn eenmalig, voor de looptijd van een project. Instellingssubsidies hebben een structureel karakter en worden in principe jaarlijks verstrekt.
LLB DC 1 Wetten
9
3.10 Kaderwet SZW-subsidies De Kaderwet SZW-subsidies schept een wettelijk kader voor het verstrekken van subsidies op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid.
Er kunnen subsidies verstrekt worden voor activiteiten die passen in: • het werkgelegenheidsbeleid en het arbeidsmarktbeleid; • het arbeidsomstandighedenbeleid; • het arbeidsverhoudingenbeleid; • het inkomensbeleid; • het sociale zekerheidsbeleid; • het emancipatiebeleid. 3.11 Penitentiaire beginselenwet De Penitentiaire beginselenwet regelt de vrijheidstraffen of vrijheidbenemende maatregelen.
De wet regelt de onderbrenging in een gevangenis of de deelname aan een programma, zoals bijvoorbeeld bij het Bureau HALT. Tijdens het uitzitten van de straf wordt de bestrafte voorbereid op terugkeer in de maatschappij. 3.12 Vreemdelingenwet De Vreemdelingenwet regelt de toelating en uitzetting van vreemdelingen, het toezicht op vreemdelingen die in Nederland verblijf houden, en de grensbewaking.
In de wet zijn onder andere bepalingen opgenomen over: • de toegang tot Nederland; • de rechtmatigheid van het verblijf; • de verblijfsvergunning: voor asiel of voor onbepaalde tijd; • de procedures: aanvraag en beschikking; • het toezicht; • vrijheidsbeperkende –ontnemende maatregelen; • vertrek, uitzetting en ongewenstverklaring; • beroepsmogelijkheden; • strafbepalingen.
10
LLB Digitale Content
3.12 Warenwet De Warenwet stelt voorschriften vast ter bevordering van de deugdelijkheid van waren en voor de aanduidingen op verpakkingen.
Een product mag de gezondheid of veiligheid van een consument niet in gevaar brengen. De Warenwet is een kaderwet waaraan allerlei AMVB’s, besluiten en regelingen hangen. De Hygiënecode die later behandeld wordt, is hier een voorbeeld van. De wet gaat over roerende waren als eten, drinken en spelmaterialen. In een AMVB is vastgelegd welke onroerende waren aan de regels in de wet moeten voldoen. De wet is niet van toepassing op particuliere huishoudens. Ook grondstoffen voor levensmiddelen, de productie, de plaatsen waar voedsel bereid wordt en de verkooppunten van producten vallen onder de wet. 3.13 Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen Het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen is een AMVB waarin regels gesteld worden ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen.
Volgens het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen moeten speeltoestellen veilig zijn. Nieuwe toestellen moeten van een certificaat van typekeuring zijn voorzien. Het Warenwetbesluit gaat ook over inrichtingen voor bungy-jumpen, air diving, abseilen en tokkelen, en watertoestellen, incl. waterglijbanen. Al deze objecten moeten, evenals speeltoestellen die zijn gebouwd na 26 maart 1997, worden gecertificeerd door een van de keuringsinstellingen die de overheid heeft aangewezen.
LLB DC 1 Wetten
11
3.14 Werkloosheidswet (WW) De Werkloosheidswet regelt de verzekering van werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.
In de wet wordt onder andere het volgende geregeld: • wie verzekerd kunnen worden; • wanneer iemand in aanmerking komt voor een uitkering en wanneer niet; • de procedures; • de hoogte van de uitkering; • rechten en plichten van de verzekerde en van de werkgever; • bevoegdheden en verplichtingen van het UWV (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen); • inkomensverzekering van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten; • de duur en de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering; • handhaving van de wet. 3.15 Wet arbeid en zorg (Wazo) De Wet arbeid en zorg regelt zaken rondom zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg.
De wet regelt het recht op verlof, de uitkering, verlof bij calamiteiten of ander kort verzuim, langdurend verzuim (waaronder zorgverlof ), ouderschapsverlof en levensloopregeling. 3.16 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten regelt de voorzieningen voor jonggehandicapten en studenten die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn tussen de 17 en 30 jaar.
Het gaat om de groep die geen aanspraak kan maken op de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De wet regelt het recht op een uitkering op minimumniveau. De uitkering duurt zolang de arbeidsongeschiktheid duurt.
12
LLB Digitale Content
3.17 Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) De Wet bescherming persoonsgegevens beschermt natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
Iemand moet onder andere toestemming gegeven hebben voor de verwerking van zijn gegevens. De gegevens mogen ook niet voor andere doeleinden gebruikt worden dan waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld waren. De wet is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, en op de niet geautomatiseerde persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of zullen worden opgenomen. De wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden en voor een aantal overheidstaken. 3.18 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte biedt een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.
De wet bevordert de deelneming op gelijke voet aan het maatschappelijke leven. Hij biedt bescherming tegen discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte. Hij verbiedt, behalve de door de wet genoemde uitzonderingen, onderscheid op deze grond te maken. Het verbod van onderscheid geldt niet als: • Het onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid. • Het onderscheid een regeling, norm of praktijk betreft die tot doel heeft specifieke voorzieningen en faciliteiten te creëren of in stand te houden ten behoeve van personen met een handicap of chronische ziekte. • Het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft personen met een handicap of chronische ziekte een bevoorrechte positie toe te kennen. Het doel is dan nadelen op te heffen of te verminderen. Het onderscheid dat gemaakt wordt, moet dan in een redelijke verhouding staan tot het doel.
LLB DC 1 Wetten
13
3.19 Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid biedt een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. De wet staat in verband met artikel 1 van de Grondwet. Daarin wordt het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs verboden.
Het maken van onderscheid is onder andere verboden bij: • de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking; • de arbeidsbemiddeling; • het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding; • het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar; • de arbeidsvoorwaarden; • het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding; • de bevordering; • de arbeidsomstandigheden. 3.20 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen De wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen verbiedt om direct of indirect onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.
Onder direct onderscheid wordt onder andere verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Onder indirect onderscheid wordt bijvoorbeeld verstaan onderscheid op grond van echtelijke staat of gezinsomstandigheden. Het verbod houdt ook een verbod in op intimidatie en een verbod op seksuele intimidatie. Onder intimidatie wordt verstaan: gedrag dat met het geslacht van een persoon verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd. Onder seksuele intimidatie wordt verstaan: enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele inhoud die als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast. In het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd.
14
LLB Digitale Content
Een persoon mag niet benadeeld worden doordat deze het intimiderende gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat. 3.21 Wet inburgering De Wet inburgering verplicht vreemdelingen en enkele categorieën Nederlanders tot inburgering in de Nederlandse samenleving. Het verstrekken van een verblijfsvergunning is afhankelijk van het behalen van het inburgeringsexamen.
Iedereen die volgens de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verblijft, is inburgeringsplichtig. In een AMVB en een Regeling inburgering zijn nog aanvullende regels gesteld, bijvoorbeeld over categorieën Nederlanders die ook verplicht kunnen worden in te burgeren. Een aantal mensen is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Bijvoorbeeld degene die: • jonger dan 16 en ouder dan 65 jaar is, 8 jaar tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland was, al een diploma heeft dat op de lijst in de AMVB staat, leerplichtig of kwalificatieplichtig is, of aangetoond heeft over voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving te beschikken; • onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of van Zwitserland. Dit geldt ook voor de familieleden; • al een diploma heeft waardoor hij volgens de AMVB al beschikt over de vereiste vaardigheden. 3.22 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen bevordert het naar vermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn. De wet bevordert bovendien het treffen van een inkomensregeling voor deze personen en voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn.
Mensen die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden en na 2 jaar nog niet aan het werk kunnen, krijgen met de WIA te maken. Mensen die al onder de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) vielen, blijven onder de WAO vallen (zie WAO). Bij de WIA staat ‘werken naar vermogen’ centraal en reïntegratie. Er wordt met name gekeken naar wat iemand nog wel kan en minder naar wat hij niet kan. Afhankelijk van een keuring worden mensen geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt verklaard. Iemand kan
LLB DC 1 Wetten
15
arbeidsongeschikt voor het oude werk verklaard worden maar wel arbeidsgeschikt verklaard worden voor ander werk dan hij voorheen deed. In de WIA is opgenomen de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). De WGA is bedoeld voor werknemers die deels arbeidsgeschikt worden verklaard met een loonverlies tussen de 35 en 80%. Ook werknemers die volledig arbeidsongeschikt zijn (loonverlies van meer dan 80%) maar die waarschijnlijk voldoende zullen herstellen, vallen onder de WGA. Wie niet werkt krijgt 70% van het laatst verdiende loon. Daar is wel een maximum aan verbonden. Wie wel werkt krijgt hier bovenop nog eens 70% van het verschil tussen het oude loon en het nieuwe loon (dus 70% van 30% van het laatste loon). De WGA maakt het financieel altijd lonend om (meer) te werken. Iemand die onder het sociaal minimum komt, krijgt een toeslag. Voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn, bestaat de Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA). De IVA is bedoeld voor volledig werkloze werknemers die geen of weinig kans op herstel hebben. De IVA zorgt voor een solide inkomen van 75% van het laatst verdiende loon (ook weer met een maximum). Als er nog een geringe kans op herstel is, wordt de arbeidsongeschikte jaarlijks herkeurd. Bij een gedeeltelijke goedkeuring valt hij dan weer onder de WGA in de WIA. 3.23 Wet milieubeheer De Wet milieubeheer stelt regels op het gebied van milieuhygiëne en een aantal algemene onderwerpen op dat gebied.
De wet bepaalt dat iedereen voldoende zorg voor het milieu in acht moet nemen. Dat betekent dat iedereen dingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, achterwege moet laten. Of er moeten zodanige maatregelen getroffen worden dat de gevolgen voorkomen of beperkt worden, of ongedaan worden gemaakt. De provincies zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de milieuverordeningen.
16
LLB Digitale Content
3.24 Wet nationale ombudsman De Wet nationale ombudsman regelt de instelling van een nationale ombudsman voor bestuursorganen van de overheid.
De ombudsman wordt benoemd door de Tweede Kamer. Instellingen en burgers kunnen naar de ombudsman gaan als zij van mening zijn niet juist door een overheidsorgaan behandeld te zijn. De ombudsman signaleert ook op eigen initiatief misstanden, doet onderzoek en kaart oneerlijkheid aan. De ombudsman beoogt om eventueel geschonden vertrouwen in de overheid te herstellen. De ombudsman is geen rechter. Dat wil zeggen dat een overheidsinstantie zelf bepaalt of zij met het oordeel van de ombudsman iets doet. 3.25 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is een verplichte verzekering voor mensen die loon ontvangen om de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid op te vangen en te regelen.
De wet is per januari 2006 vervangen door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (zie WIA). Mensen die al onder de WAO vielen, blijven echter WAO ontvangen Iemand komt in aanmerking voor een WAO-uitkering: • als hij verzekerd is voor de WAO; • na een wachttijd van 104 weken (verschillende ziekteperiodes binnen vier weken kunnen bij elkaar worden opgeteld); • als hij minimaal 15 % arbeidsongeschikt verklaard is. De uitkering wordt door de zieke zelf aangevraagd bij het UWV. Het UWV is de uitkeringsinstantie bij ziekte (ZW), werkloosheid (WW) en arbeidsongeschiktheid en voor uitkeringen bij zwangerschap, adoptie en pleegzorg (WAZO). Het UWV kan de uitkering weigeren wanneer iemand al arbeidsongeschikt was toen hij voor het eerst ging werken, of als hij binnen zes maanden nadat hij ging werken arbeidsongeschikt werd terwijl dit te verwachten was. Mensen die in de WAO zitten kunnen worden herkeurd aan de hand van strengere regels. Dit kan gevolgen hebben voor de uitkering.
LLB DC 1 Wetten
17
3.26 Wet op de expertisecentra (WEC) De Wet op de expertisecentra regelt voorzieningen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Het doel is de bevordering van een ononderbroken ontwikkeling van kinderen die overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig hebben.
De wet regelt het onderwijs aan bijvoorbeeld slechthorende, visueel, meervoudig of lichamelijk beperkte en langdurig zieke kinderen. En van zeer moeilijk lerende of opvoedbare kinderen. In de wet is onder andere geregeld: • wie het speciaal (voorgezet) onderwijs mogen geven; • de taken, uitgangspunten en doelstellingen van de onderwijsinstellingen; • schoolplan en schoolgids; • de regionale expertisecentra waar scholen onder vallen; • aan welke eisen ondersteuners dienen te voldoen; • de indicatiestelling; • de kosten voor het leerlingenvervoer; • de verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven; • de inspectie. 3.27 Wet op de medezeggenschap scholen (WSM) De Wet op de medezeggenschap scholen regelt de medezeggenschap van het personeel, de ouders en de leerlingen van het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs, de centrale diensten en de regionale expertisecentra.
In deze medezeggenschapsraden zitten dus niet alleen personeelsleden, maar ook de ouders en leerlingen. Alleen leerlingen in het basisonderwijs zijn niet vertegenwoordigd in de medezeggenschapraad. In de wet is onder andere geregeld: • de algemene bevoegdheden, de taken en het informatierecht; • de instemmings- en adviesbevoegdheden van alle geledingen; • het medezeggenschapsstatuut; • een geschillenregeling.
18
LLB Digitale Content
3.28 Wet op de ondernemingsraden (WOR) De Wet op de ondernemingsraden stelt regels omtrent de medezeggenschap van de werknemers in de onderneming door middel van ondernemingsraden.
Ieder bedrijf en iedere instelling van ten minste 50 werknemers moet een ondernemingsraad instellen. De wet stelt regels over hoe de ondernemingsraad samengesteld moet worden en hoe overleg plaatsvindt tussen ondernemer (de bestuurder) en de ondernemingsraad. De werknemers kiezen de ondernemingsraadsleden. Zorg- welzijn en kinderopvanginstellingen vallen ook onder deze wet. De wet regelt de rechten en plichten van de ondernemingsraad. De belangrijkste zijn het adviesrecht en het instemmingsrecht. Adviesrecht heeft de ondernemingsraad als het gaat om zaken die het bedrijfsbeleid aangaan. Instemmingsrecht heeft de ondernemingsraad als het een aantal personeelsregelingen betreft. De ondernemingsraad komt minimaal 2 keer per jaar bijeen of zo vaak als de ondernemer of de ondernemingsraad met opgaaf van redenen om een overleg vraagt. Kleinere bedrijven of instellingen zijn door de wet verplicht tot oprichting van een PersoneelsVertegenwoordiging (PVT). De WOR geldt voor alle bedrijven en instellingen in Nederland, behalve voor het Onderwijs en Defensie. Deze hebben een eigen medezeggenschapsregeling (zie Wet op de medezeggenschap scholen). 3.29 Wet op de rechtsbijstand (WRB) De Wet op de rechtsbijstand regelt de vertrekking door de overheid van gefinancierde rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen.
De wet voorziet in de instelling in elke hoofdplaats van een raad waaronder een bureau voor rechtsbijstand valt. In de wet is onder andere geregeld: • de taak en werkwijze van de raad; • de verlening van (de kosten van) rechtsbijstand zowel binnen als buiten Nederland; • de inschrijving van advocaten door de raad; • de normen voor de financiële draagkracht van de rechtzoekende; • rechtsbijstand in starfzaken; • bezwaar- en beroepregeling; • toezicht.
LLB DC 1 Wetten
19
3.30 Wet op het basisonderwijs De Wet op het basisonderwijs bevordert een ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en voegt daartoe het kleuteronderwijs en het gewoon lager onderwijs samen.
Het basisonderwijs is bestemd voor leerlingen vanaf omstreeks 4 jaar. Het dient mede om een basis te leggen voor het aansluitende voortgezet onderwijs. In de wet is tevens het speciaal onderwijs geregeld. In de wet is onder andere het volgende geregeld: • de bevoegdheid van het schoolonderwijs en de onderwijsondersteunende werkzaamheden; • de kosten van het leerlingenvervoer; • de verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven; • de bekostiging; • uitgangspunten en doelstellingen; • de inhoud van het onderwijs; • ondersteuning bij onderwijs aan zieke leerlingen; • de kwaliteit; • het schoolplan en de schoolgids; • klachtenregeling; • zorgstructuur en samenwerkingsverbanden tussen verschillende vormen van onderwijs; • zorgplan; • tussenschoolse opvang en buitenschoolse opvang; • voorschoolse activiteiten en het onderwijsachterstandenbeleid; • scholen voor kinderen trekkende bevolking; • de schoolbegeleiding; • Kwaliteitsbewaking. 3.31 Wet op het specifiek cultuurbeleid De Wet op het specifiek cultuurbeleid regelt het verstrekken van specifieke uitkeringen voor cultuuruitingen en de oprichting van een rechtspersoon voor de bevordering van de verbreiding van cultuuruitingen.
De wet regelt onder andere: • de instelling van een raad die tot taak heeft de regering en de Eerste en Tweede kamer te adviseren over voorschriften en beleid op het terrein van cultuur; • de verstrekking van subsidies; • het bibliotheekwerk.
20
LLB Digitale Content
3.32 Wet openbaarheid van bestuur De Wet openbaarheid van bestuur regelt met het oog op een goede en democratische bestuursvoering de openheid en openbaarheid van bestuur.
De wet is van toepassing op de ministers, de bestuursorganen (en organen die onder hun verantwoordelijkheid werken) van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Iedereen kan een verzoek om informatie indienen. Een bestuursorgaan is verplicht om, binnen de kaders van deze wet, informatie te verstrekken. 3.33 Wet sociale werkvoorziening (WSW) De Wet sociale werkvoorziening regelt de sociale werkvoorziening: de doelgroep, de indicatiestelling, de voorzieningen voor begeleid werken, de rechtspositie van de werknemers en de bekostiging.
De WSW is voor mensen die om verschillende redenen alleen in aangepaste omstandigheden kunnen werken. Bijvoorbeeld door een lichamelijke of verstandelijke handicap of een psychische stoornis. Zowel mensen met veel als weinig ervaring krijgen de kans om te werken. Het werk is divers. De werkgever houdt rekening met de beperkingen. WSW-banen zijn gesubsidieerd. Soms kan een WSW-baan een opstapje zijn naar een ongesubsidieerde baan. Iemand valt onder de doelgroep als hij beperkingen ondervindt waardoor moeilijk een baan te vinden is. Het is bovendien niet mogelijk om bijvoorbeeld via een reïntegratietraject door het UWV of de gemeente, of met re-integratievoorzieningen (weer) aan het werk te gaan. De WSW geeft de mogelijkheid om zelfstandig te werken in het eigen tempo. Een indicatiecommissie van het CWI stelt vast of iemand voor een WSW-baan in aanmerking komt. Verder wil het kabinet het begeleid werken bij een gewone werkgever stimuleren en het persoonsgebonden budget voor begeleid werken introduceren. Het is de bedoeling dat de WSW in de toekomst alleen nog maar gebruikt wordt door mensen die echt op een beschermde werkplek aangewezen zijn. Vanaf januari 2008 gelden daarom aangescherpte regels.
LLB DC 1 Wetten
21
3.34 Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden (WSG) De Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden regelt dat mensen in een penitentiaire inrichting, zoals een gevangenis of een tbs-kliniek na een maand hun recht op een uitkering verliezen.
De reden van de wet is dat de Staat al voorziet in de kosten van onderhoud. Voor mensen die deelnemen aan resocialisatieprogramma’s en niet langer in de strafinrichting verblijven wordt een uitzondering gemaakt. Zij behouden hun uitkering. De wet geldt ook als iemand in een buitenlandse gevangenis terechtkomt. 3.35 Wet Victoria De Wet Victoria is een artikel in de gemeentewet op basis waarvan de burgemeester kan besluiten een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een erf te sluiten indien door gedragingen daar de openbare orde wordt verstoord.
De burgemeester bepaalt de duur van de sluiting. 3.36 Wet Victor De Wet Victor regelt maatregelen na sluiting van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen, en de bij die ruimten behorende erven als gevolg van verstoring van de openbare orde.
De wet is een aanvulling op de Wet Victoria in de gemeentewet. De Wet Victor moet het mogelijk maken panden te onteigenen. 3.37 Wet werk en bijstand (WWB) De Wet werk en bijstand regelt de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de verlening van bijstand.
De wet vervangt en integreert de Algemene bijstandswet, de Wet financiering ABW, IOAW en IOAZ, de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit in- en doorstroombanen. Gemeenten voeren deze wet uit. Iedere Nederlander moet in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Lukt dat niet én zijn er geen andere voorzieningen, dan helpt de gemeente te zoeken naar werk. Totdat werk gevonden is, kan iemand onder bepaalde voorwaarden een bijstandsuitkering krijgen.
22
LLB Digitale Content
Er is ook een regeling voor bijzondere bijstand. Mensen met een inkomen rond bijstandsniveau kunnen in bijzondere omstandigheden noodzakelijke kosten, zoals een bril of een babyuitzet, vergoed krijgen door de gemeente. 3.38 Wet werkloosheidsvoorziening (WWV) De Wet werkloosheidsvoorziening regelt de uitkeringen aan werkloze werknemers.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verstrekking van de uitkeringen. Zij krijgen daarvoor een vergoeding van het Rijk. 3.39 Woningwet De Woningwet geeft voorschriften voor bouwen en de volkshuisvesting.
In de wet staan voorschriften voor: • het bouwen; • het uiterlijk van een pand; • de staat waarin een pand en een standplaats moet verkeren; • het gebruik; • de sloop. Bij de gemeente moet een bouw- of verbouwvergunning aangevraagd worden vóór met de bouw of verbouwing begonnen wordt. De welstandscommissie beslist over de plannen. De gemeente kan met deze wet eigenaren verplichten tot noodzakelijke aanpassingen. Voor het bewonen van een pand moet bij de gemeente een woonvergunning aangevraagd worden. Door de provincie en het Rijk wordt toezicht gehouden op de uitvoering van de wet. 3.40 Ziektewet (ZW) De Ziektewet regelt in bepaalde gevallen een uitkering bij ziekte.
De Ziektewet geldt voor mensen die geen werkgever (meer) hebben, zoals uitzendkrachten of voor ziekte als gevolg van zwangerschap en bevalling. Het ziekengeld bedraagt ten minste zeventig procent van het dagloon (dit is aan een maximum gebonden). Een zelfstandige moet bij ziekte de eerste 104 weken zelf zorgen voor een inkomen. Hiervoor kan een vrijwillige verzekering afgesloten worden.
LLB DC 1 Wetten
23
Sinds de privatisering van de Ziektewet zijn werkgevers zelf verantwoordelijk voor de kosten van ziekteverzuim van hun werknemers. Hierdoor hebben werkgevers er een financieel belang bij om een goed preventie- en verzuimbeleid te voeren. Voor werknemers in vaste dienst hebben zij loondoorbetalingsplicht. Voor werknemers met een flexibele of een andere arbeidsovereenkomst geldt de collectief gefinancierde vangnetvoorziening van de Ziektewet. Een ziektewetuitkering kan aangevraagd worden bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De uitkering duurt maximaal 2 jaar. Als iemand met een ziektewetuitkering onder het sociaal minimum blijft, heeft hij recht op een toeslag. Het UWV is ook verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en de reïntegratie.
24
LLB Digitale Content
4 Wetten jeugd Naast bovengenoemde algemene wetten zijn er aparte wetten voor jeugdigen. 4.1 Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJ) De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is een integrale regeling die de rechtspositie van jeugdigen tussen de 12 en 18 jaar regelt die een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel ondergaan.
In een justitiële jeugdinrichting wordt naast de straf of de maatregel ook aandacht besteed aan de opvoeding, scholing en eventuele behandeling. Dit wordt gedaan om zo de terugkeer in de maatschappij te vergemakkelijken. In een justitiële jeugdinrichting mogen niet meer beperkingen opgelegd worden dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij in de inrichting zitten en voor het handhaven van orde en veiligheid. In de wet wordt onder andere het volgende geregeld: • het beheer van de inrichting; • het toezicht; • de bestemming: opvanginrichtingen en behandelinrichtingen; • plaatsing en plaatsingsprocedure; • bezwaar- en verzoekschriftprocedure; • (geestelijke) verzorging, onderwijs en andere activiteiten; • verblijfsplan en behandelplan; • bewegingsvrijheid en ordemaatregelen; • controle en geweldgebruik; • disciplinaire straffen; • contact met de buitenwereld; • beklag en medezeggenschap.
LLB DC 1 Wetten
25
4.2 Pleegkinderenwet De Pleegkinderenwet regelt de voorzieningen met betrekking tot het toezicht op de verzorging en opvoeding van pleegkinderen.
In een AMVB is geregeld aan welke voorwaarden de verzorging en opvoeding van een pleegkind moet voldoen. In de wet is onder andere het volgende geregeld: • de melding van de opname, vertrek en overlijden van een kind aan de burgemeester; • bevoegdheden toezichthouder; • enkele bevoegdheden van de raad voor de kinderbescherming bij een vermoeden van verwaarlozing van de belangen van een kind of bij nalatigheid van de pleegouders; • procedure en bevoegdheden bij geschillen over de plaatsing of het vertrek. 4.3 Wet kinderopvang De Wet kinderopvang regelt de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang aan ouders/ verzorgers en de waarborging van de kwaliteit van de opvang.
Het toekennen, uitbetalen en eventueel terugvorderen van de tegemoetkoming in de kosten aan ouders/verzorgers is opgedragen aan de belastingdienst. In de wet wordt onder andere het volgende geregeld: • de aanspraak op de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang; • aanspraken van ouders in een tegemoetkoming in de kosten van de gemeente en van het UWV; • melding en registratie van een voorziening bij de gemeente; • kwaliteitseisen; • oudercommissie; • toezicht door de GGD; • handhaving en sancties; • verantwoording van gemeenten aan de minister.
26
LLB Digitale Content
4.4 Wet op de jeugdzorg De Wet op de jeugdzorg regelt de aanspraak op de jeugdzorg voor zover die niet is opgenomen in de Awbz of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Doel van de wet is een samenhangend aanbod voor jeugdzorg te realiseren en de toegang en de bekostiging van de jeugdzorg te regelen.
Iedereen die nog niet meerderjarig is en rechtmatig in Nederland woont, kan aanspraak maken op de jeugdzorg. Behalve als diegene aanspraak maakt op de Beginselenwet justitiele jeugdinrichtingen of de Awbz. De aard en inhoud van de zorg is in een AMVB geregeld, evenals de deskundigheid van het personeel en de kwaliteit van de hulpverlening en hulpverleners. Als voortzetting van de jeugdzorg noodzakelijk is nadat de meerderjarige leeftijd bereikt is, kan de zorg aan jongeren gecontinueerd worden tot zij 23 jaar zijn. Ook als binnen een half jaar na beëindiging van de jeugdzorg een meerderjarige opnieuw zorg nodig heeft, kan daar aanspraak op gedaan worden. Per provincie is er een Bureau Jeugdzorg. De provincie verstrekt subsidie. Het bureau wordt in stand gehouden door een stichting. In de wet zijn onder andere de volgende zaken geregeld: • de aanspraak op de jeugdzorg; • de procedure en regels na aanmelding; • werkwijze, kwaliteit en kwaliteitsbewaking; • de aanwijzing van een contactpersoon voor de cliënt; • instellen van een vertrouwenspersoon; • het zorgaanbod; • de pleegzorg; • het toezicht; • afspraken met provincie en het Rijk; • inzage in, bewaren en vernietigen van dossiers; • medezeggenschap van cliënten; • klachtrecht; • eigen bijdrage ouders/verzorgers.
LLB DC 1 Wetten
27
5 Wetten zorg en welzijn Voor zorg en welzijn zijn er de volgende wetten. 5.1 Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) De Algemene wet bijzondere ziektekosten regelt de algemene verplichte verzekering voor bijzondere ziektekosten voor de gehele bevolking.
De AWBZ is een volksverzekering voor ziektekostenrisico’s waar je je niet individueel voor kunt verzekeren. Iedereen die in Nederland woont of werkt is er voor verzekerd en heeft recht op vergoeding van de AWBZ-zorg. De verzekerden hebben aanspraak op langdurige zware zorg. De AWBZ dekt zware geneeskundige risico’s die niet onder de zorgverzekeringen vallen. Het gaat om medische kosten die door vrijwel niemand op te brengen zijn. Bijvoorbeeld kosten van langdurige zorg thuis of opname in een verpleeghuis of in een instelling voor gehandicaptenzorg. Om in aanmerking te komen voor AWBZ-zorg moet er een medische reden zijn waardoor iemand bepaalde activiteiten niet zelfstandig kan verrichten maar hierbij langdurend hulp nodig heeft. Bij voorbeeld een psychiatrische aandoening of een lichamelijke of verstandelijke beperking. 5.2 Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden De Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden regelt de verpleging in inrichtingen voor verpleging van terbeschikkinggestelden en de rechtspositie van de verpleegden in justitiele inrichtingen.
De behandeling moet gericht zijn op herstel en terugkeer in de maatschappij. De verpleeginrichtingen zijn van de detentie-inrichtingen gescheiden. Mannen en vrouwen moeten gescheiden verpleegd en behandeld worden. In de wet zijn onder andere geregeld: • beheer; • toezicht; • plaatsing en overplaatsing; • verpleging, behandeling en evaluatie; • controle en geweldgebruik;
28
LLB Digitale Content
• • • • • • •
bewegingsvrijheid binnen de inrichting; contact met de buitenwereld; verzorging, activiteiten, werkzaamheden en arbeid; onderbrenging van een kind in de inrichting; disciplinaire straffen; verlof en proefverlof; informatie en hoorplicht.
5.3 Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonvormen In de hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonvormen staan eisen en adviezen aan zorginstellingen voor het omgaan met en bereiden van voedsel en voor de algemene hygiëne en veiligheid.
De hygiënecode is een besluit dat voortkomt uit de Warenwet (zie Warenwet). Hij is door het Voedingscentrum opgesteld. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) controleert steekproefsgewijs of aan de normen wordt voldaan. In de hygiënecode zijn eisen en adviezen opgenomen voor bijvoorbeeld: • werkinstructies; • opruimen en bewaren; • inkopen, opslaan, bereiden en afwerken van de maaltijd; • schoonmaken en afwassen. 5.4 Infectieziektenwet De Infectieziektenwet treft voorzieningen voor het afwenden van gevaren die voortvloeien uit het optreden van infectieziekten bij mensen.
De wet regelt onder andere: • de meldingsplicht van artsen; • maatregelen gericht op het individu; • bijzondere maatregelen bij infectieziekten die erg besmettelijk zijn; • landelijke coördinatie bij erg besmettelijke infectieziekten; • toetsing door de rechter; • verbod en beperking van de beroeps- of bedrijfsuitoefening; • handhaving.
LLB DC 1 Wetten
29
5.5 Kwaliteitswet zorginstellingen De Kwaliteitswet zorginstellingen regelt dat de kwaliteit van zorg die door instellingen verleend wordt, gewaarborgd is.
In de wet zijn globale kwaliteitseisen opgenomen zodat de sector en individuele instellingen daarnaast eigen kwaliteitsbeleid kunnen ontwikkelingen. De wet gaat ervan uit dat instellingen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor beleid. Instellingen moeten verantwoorde zorg leveren. Dat wil zeggen, zorg van een goed niveau en in ieder geval doeltreffend, doelmatig, patiëntgericht en afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. Verder moeten instellingen in hun kwaliteitsbeleid in ieder geval aandacht geven aan: • een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden; • kwaliteit van personeel en materieel; • geestelijke verzorging; • activiteiten gericht op het creëren van een noodzakelijke basis; • activiteiten gericht op het behouden en verbeteren van de zorg zelf; • activiteiten gericht op evaluatie van de zorgverlening; • beoordeling van de kwaliteit door een externe partij. 5.6 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens, in een psychiatrisch ziekenhuis te laten opnemen en te laten verblijven. Als de betrokkene al vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, dient de machtiging om het verblijf te verlengen.
De wet heeft betrekking op personen die op grond van een rechterlijke uitspraak in een psychiatrisch ziekenhuis worden opgenomen of verblijven. Iedere cliënt of patiënt heeft het recht zorg te weigeren. Ook iemand die geestelijk ziek is. Maar wanneer iemand daardoor een gevaar is voor zichzelf, voor anderen of voor zijn omgeving, dan is het mogelijk zo iemand ook zonder zijn instemming op te nemen. Ook mensen met een verstandelijke handicap en mensen die dementeren, kunnen onder de Wet BOPZ vallen. Deze wet heeft met name het doel de rechten van deze kwetsbare groep te waarborgen.
30
LLB Digitale Content
5.7 Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) De Wet collectieve preventie volksgezondheid stelt regels voor gemeenten betreffende de collectieve preventie op het gebied van de volksgezondheid en biedt een basis voor uitkeringen.
De Wet collectieve preventie volksgezondheid geeft gemeenten de taak preventief beleid op volksgezondheid te voeren. De gemeente is verantwoordelijk voor het uitvoeren van collectieve preventietaken. Zij brengen het werk dat hieruit voortkomt over het algemeen onder bij de GGD. De WCPV onderscheidt drie deelterreinen: collectieve preventie, infectieziektenbestrijding en jeugdgezondheidszorg. • De collectieve preventie gaat over het inzicht in en bewaken van de gezondheidssituatie van de bevolking. Gemeenten moeten bovendien een preventieprogramma hebben en de zorg bevorderen. • Gemeenten voeren de infectieziektewet uit (zie Infectieziektenwet). Bovendien moeten zij infectieziekten, seksueel overdraagbare aandoeningen, bronnen en contacten opsporen, vragen van de bevolking beantwoorden en voorlichting en begeleiding geven. • De gemeente zorgt voor uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. Taken op dit terrein zijn bijvoorbeeld het verwerven van inzicht in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren, het inschatten van de behoefte aan zorg, aanbieden van vaccinaties, voorlichting, advies, instructie en begeleiding. 5.8 Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) De Wet klachtrecht cliënten zorgsector regelt de behandeling van klachten van cliënten van zorgaanbieders op het terrein van de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg.
De wet verplicht zorgaanbieders (zowel instellingen als zelfstandige hulpverleners) mensen de kans te geven een klacht in te dienen. Zorgaanbieders zijn alle instellingen en alle beroepsbeoefenaren in de zorg, zoals bijvoorbeeld verzorgings- en verpleeghuizen, huisartsen, maatschappelijk werk en kinderopvang. In de klachtenregeling staat hoe een klacht ingediend kan worden en hoe die behandeld wordt. Er dient in elke instelling een klachtencommissie te zijn die het reglement opstelt en volgens dit reglement te werk gaat. De klachtenregeling moet op een duidelijke manier bekend worden gemaakt. De klachtencommissie maakt jaarlijks een verslag dat aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd wordt. Ernstige klachten moet de klachtencommissie meteen melden bij de IGZ.
LLB DC 1 Wetten
31
5.9 Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) De Wet maatschappelijk ondersteuning regelt de maatschappelijke ondersteuning van de bevolking en versterkt de rol die gemeenten daarbij hebben.
Deze wet vervangt de volgende wetten: • Welzijnswet; • Wet voorzieningen gehandicapten (WVG); • een aantal subsidieregelingen uit de AWBZ (o.a. mantelondersteuning, diensten bij wonen met zorg); • de Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ; • de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van de inwoners. Deze ondersteuning heeft betrekking op activiteiten die het mensen mogelijk moeten maken om mee te doen in de samenleving. Bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk en mantelzorg, informatie en advies, opvoedingsondersteuning en huishoudelijke hulp. In de WMO staan 9 prestatievelden waarop de ondersteuning zich toespitst. Daarbij moet rekening worden gehouden met de individuele en collectieve eigenschappen van de inwoners, en de wensen van de inwoners. Prestatievelden: 1 het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2 op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; 3 het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4 het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5 het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6 het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer; 7 maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld 8 het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen 9 het bevorderen van verslavingsbeleid.
32
LLB Digitale Content
De maatregelen op deze prestatievelden moeten inwoners die beperkingen ondervinden, in staat stellen om: • een huishouden te voeren; • zich te verplaatsen in en om de woning; • zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen; • andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. 5.10 Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen stelt regels ter bevordering van de medezeggenschap van de cliënten voor de uit collectieve middelen gefinancierde instellingen op het terrein van de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg.
De wet regelt onder andere: • dat de zorgaanbieder voor elke door hem in stand gehouden instelling een cliëntenraad instelt die de gemeenschappelijke belangen van de cliënten behartigt; • het adviesrecht van de cliëntenraad; • de invloed van de cliëntenraad op de samenstelling van het bestuur; • de openbaarheid van bestuursdocumenten; • de instelling van een vertrouwenscommissie. 5.11 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt de zorgverlening voor beroepsbeoefenaren geregeld, de kwaliteit en de bescherming van de patiënt.
De Wet BIG is een kaderwet die alleen de grote lijnen aangeeft. De wet beschermt individuele patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren, als medisch specialisten. Het toebrengen van schade aan een patiënt is strafbaar. In de wet zijn voor dat geval een aantal tuchtmaatregelen opgenomen. Er zijn 8 beroepsgroepen in de wet geregeld: arts, psychotherapeut, tandarts, fysiotherapeut, apotheker, verloskundige, klinisch psycholoog en verpleegkundige. Voor deze 8 groepen zijn opleidingseisen vastgesteld. In regelingen zijn de terreinen omschreven waarop zij deskundig zijn. Deze beroepsbeoefenaren dienen zich te registreren. In een AMVB is nog een aantal lichtere beroepen in de medische sector geregeld, zoals de mondhygiëniste, logopedist en diëtist.
LLB DC 1 Wetten
33
Van een aantal handelingen is aangegeven wie die mogen verrichten. Deze ‘voorbehouden handelingen’ zijn: • heelkundige handelingen; • verloskundige handelingen; • catheterisaties en endoscopieën; • puncties en injecties; • narcose; • gebruik van radio-actieve stoffen en ioniserende straling; • cardioversie; • defibrillatie; • elektroshock; • steenvergruizing; • kunstmatige fertilisatie. Iemand die niet bevoegd is maar deze handelingen wel uitvoert, is strafbaar. Er zijn twee soorten bevoegden: zelfstandig bevoegden en niet-zelfstandig bevoegden. Voor elke handeling is aangegeven welke van de 8 soorten beroepsbeoefenaren bevoegd zijn deze handelingen zelfstandig uit te voeren. De wet bepaalt dat artsen, tandartsen en verloskundigen bevoegd zijn zelfstandig handelingen te verrichten en een indicatie mogen stellen. Anderen, zoals verpleegkundigen, ziekenverzorgenden, operatie-assistenten en radiologisch laboranten behoren tot de niet zelfstandig bevoegden. Dat wil zeggen dat zij geen indicatie mogen stellen en alleen in opdracht van een zelfstandig bevoegde een handeling als hierboven omschreven mogen uitvoeren. Deze opdracht is aan een aantal regels gebonden. Allereerst moet de opdrachtgever redelijkerwijs kunnen aannemen dat de opdrachtnemer voldoende bekwaam is de handeling goed uit te voeren. Een arts kan bijvoorbeeld wel een gediplomeerd verpleegkundige met voldoende ervaring een injectie laten geven, maar niet een leerling-verpleegkundige die dat nog nooit heeft gedaan. De zelfstandig bevoegde geeft zo nodig aanwijzingen en houdt, indien nodig toezicht op de uitvoering. Hij is bovendien zo nodig bereikbaar om in te grijpen. Voor een aantal beroepsgroepen is een uitzondering gemaakt. In regelingen is vastgelegd dat zij bepaalde handelingen zelfstandig mogen uitvoeren omdat zij die dagelijks met een grote mate van zelfstandigheid uitvoeren. Een voorbeeld is de verpleegkundige die dagelijks injecties geeft.
34
LLB Digitale Content
5.12 Wet op de zorgtoeslag De Wet op de zorgtoeslag voorziet in een financiële tegemoetkoming aan personen voor wie de premie voor een zorgverzekering in verhouding tot het inkomen een te zware last vormt.
Iedereen in Nederland heeft eenzelfde zorgverzekering met ongeveer dezelfde premie (zie Zorgverzekeringswet). Om in aanmerking te komen voor een zorgtoeslag moet iemand minimaal 18 jaar zijn, een verzekering hebben afgesloten bij een zorgverzekeraar en een (gezamenlijk) inkomen hebben onder een vastgestelde grens. Iemand die jonger is dan 18 jaar betaalt geen ziektekostenpremie en heeft dus geen zorgtoeslag nodig. De minister stelt jaarlijks de zorgtoeslag vast. Dat is een inkomensafhankelijke toeslag. De zorgtoeslag moet bij de Belastingdienst aangevraagd worden. 5.13 Zorgverzekeringswet De Zorgverzekeringswet regelt dat iedereen onder gelijke sociale voorwaarden verzekerd is tegen de gevolgen van de behoefte aan geneeskundige zorg.
Deze wet vervangt de volgende wet en verzekeringen: • de Ziekenfondswet; • de particuliere ziektekostenverzekering; • de publiekrechtelijke regeling voor ambtenaren. Bijna de gehele bevolking is door deze wet verplicht verzekerd tegen ziektekosten en heeft toegang tot noodzakelijke zorg van goede kwaliteit. Zorgverzekeraars worden door de nieuwe wet geprikkeld om te concurreren. De volgende groepen zijn niet verplicht zich te verzekeren in het kader van de nieuwe Zorgverzekeringswet zijn: • militairen en gemoedsbezwaarden; • asielzoekers in de centrale opvang en alleenstaande minderjarige asielzoekers; • personen met inkomsten uit het buitenland; • gedetacheerden vanuit het buitenland naar Nederland; • diplomaten en werknemers van volkenrechtelijke organisaties; • buitenlandse studenten die enkel voor studieredenen in Nederland zijn.
LLB DC 1 Wetten
35