Colofon Samenstelling C.L.A.J. Boom, J. Olthof-Pal, J. Roorda en J.E. Visser.
Met dank aan W. Meester en W.N. Deinum-Huisman.
Uitgave GGD Twente, Enschede, Februari 2011. (actualisatie augustus 2013)
Copywright ©GGD Twente, 2011. Overname is toegestaan, mits volledige bron wordt vermeld.
Voorwoord Leven in goede gezondheid is ons heel wat waard. Goed voor jezelf zorgen is allereerst een eigen verantwoordelijkheid. Daar waar burgers kwetsbaar zijn en hun eigen inspanningen ontoereikend zijn, heeft de overheid tot taak haar burgers te beschermen en hen te helpen de eigen gezondheid te bevorderen. In Twente is daar genoeg aanleiding voor. Twentenaren zijn minder gezond. Zij hebben gezondheidsproblemen, ongelijke kansen op gezondheid en een lagere levensverwachting. De (regionale) ambities van Twentse gemeenten zijn dan ook vooral gericht op het terugdringen van deze achterstanden. Gemeenten en GGD spelen bij gezondheidsbevordering en -bescherming een belangrijke rol. Gemeenten zorgen voor preventieve voorzieningen en de afstemming daarvan met zorgpartijen. Ook daar waar gezondheid en gezondheidszorg raken aan de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke inrichting, milieu en duurzaamheid van de lokale samenleving, heeft de gemeente als regisseur een stimulerende en verbindende rol. GGD Twente ondersteunt, informeert en adviseert gemeenten bij de ontwikkeling van het lokale gezondheidsbeleid. Voor een goed onderbouwd gezondheidsbeleid is relevante en betrouwbare informatie over de gezondheidstoestand van de bevolking van belang; zowel op lokaal, regionaal als landelijk niveau. De ‘Twentse GezondheidsVerkenning’ (TGV) die thans voor u ligt, biedt daarvoor een goed fundament. Op basis van de meest actuele gegevens uit de grootschalige onderzoeken van de GGD, CBS, RIVM en andere bronnen, beschrijft de TGV de huidige gezondheidstoestand en de ontwikkelingen hierin van de Twentse bevolking. Tevens gaat dit rapport in op de factoren die hun gezondheid beïnvloeden, zoals leefstijl, fysieke omgeving, sociale omgeving en preventie en zorg. Deze eerste TGV is niet het eindpunt, maar vormt juist het startpunt van een doorlopende cyclus van gegevensverzameling waarbij aanscherping en verdieping tot stand komt in overleg met gemeenten en externe partijen. De komende jaren zal de TGV zich doorontwikkelen tot een instrument dat: • inzicht geeft in de gezondheidssituatie; • inzicht geeft in de verschillende factoren die gezondheid beïnvloeden • informatie levert die goed te vergelijken is • handvatten biedt voor samenwerking en afstemming op het gebied van OGZ en Wmo; • inzicht geeft in de effectiviteit van de verschillende maatregelen; • mogelijkheden aanreikt voor evaluatie en bijstelling van beleid; • handreikingen biedt om een zo efficiënt mogelijk integraal beleid vorm te geven; De uitdaging aan gemeenten en betrokken partners is om voor de toekomst informatie nog systematischer, meer afgestemd en waar mogelijk volgens landelijke standaarden te verzamelen. Op deze wijze kan effectief beleid ontwikkeld worden dat meer gebaseerd is op lokale gegevens en zal het fundament voor het Twentse zorg- en welzijnsbeleid alleen nog maar steviger worden. Theo van Rijmenam Directeur GGD Twente
Februari 2011
Inhoudsopgave Kernboodschappen Twente 5 1. Inleiding 10 2. Kenmerken van de Twentse bevolking 12 2.1 Twente 14 2.2 Sociaal economische status 19 3. Gezondheid van de Twentse bevolking 24 3.1 Levensverwachting en gezonde levensverwachting 24 3.2 Sterfte in Twente 27 3.3 Ziekten en aandoeningen 30 3.4 Functioneren en kwaliteit van leven 32 3.5 Ziektelast 38 4. Leefstijl 42 4.1 Overgewicht 42 4.2 Voeding 45 4.3 Beweging 47 4.4 Roken 48 4.5 Alcoholgebruik 50 4.6 Drugs 53 4.7 Seksualiteit 53 5. Fysieke omgeving 55 5.1 Binnenmilieu 56 5.2 Buitenmilieu 59 5.3 Leefomgeving 61 6. Sociale omgeving 69 6.1 Vrije tijd 70 6.2 Sociale contacten 73 6.3 Vrijwilligerswerk 74 6.4 Mantelzorg 75 6.5 Huiselijk geweld 77 7. Preventie en zorg 80 7.1 Preventie 81 7.2 Vaccinaties en screening 88 7.3 Jeugdgezondheidszorg 92 7.4 Ouderengezondheidszorg 94 7.5 Eerstelijnsgezondheidszorg 96 7.6 Medicijngebruik 101 Bijlagen 117 Literatuur en websites 104 Gegevensbronnen 109 Met dank aan .... 113 Lijst van afkortingen 115
Kernboodschappen Twente Twente varieert naar stad en platteland In Twente wonen 626.500 mensen waarvan de helft woont in één van de drie grote steden. Tot 2030 zal de Twentse bevolking nog iets toenemen, ondanks een afname van het inwonertal in een aantal kleinere gemeenten. Net als in de rest van Nederland zet ook in Twente de vergrijzing door. Met name op het platteland neemt het aantal 65-plussers toe. Op dit moment bestaat een derde van het aantal huishoudens in Twente uit alleenstaanden waarvan de meesten in de drie grote steden wonen. In vergelijking tot de rest van Nederland wonen in Twente minder allochtonen waarvan een relatief groot deel tot de westerse allochtonen behoort. Zij zijn vooral in het grensgebied gevestigd (voornamelijk Duitsers). In de drie grote steden wonen vooral niet-westerse allochtonen die veelal Turks of van Suryoye afkomst zijn. Tussen Twentenaren bestaan sociaal economische verschillen. Met name in de stedelijke gebieden hebben mensen een besteedbaar inkomen dat beduidend lager ligt dan het Twents gemiddelde. In vergelijking tot de ouderen, waarvan een kwart nauwelijks een opleiding heeft, zijn volwassen Twentenaren nu aanzienlijk beter opgeleid. De werkloosheid in de drie grote steden ligt boven het landelijk gemiddelde. Gecombineerd met het aantal mensen dat is gepensioneerd, wonen in Twente iets meer niet-actieven dan elders in Nederland. De gezondheid blijft achter in Twente De Twentse bevolking doet het op verschillende gezondheidsaspecten slechter dan de Nederlandse bevolking als geheel. • De levensverwachting in Twente is voor mannen 77,6 en voor vrouwen 82,3 jaar. Dat is zowel voor mannen als vrouwen significant lager dan het landelijk gemiddelde (78,3 en 82,5 jaar). In een aantal gemeenten is de levensverwachting lager. Mannen leven korter dan vrouwen, maar de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is voor mannen hoger dan voor vrouwen. • De Twentenaar brengt in vergelijking tot de landelijke cijfers evenveel jaren in goede gezondheid door. Ook lijkt de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen en in goede geestelijke gezondheid in Twente is vergelijkbaar met Nederland. • In Twente ligt het sterftecijfer hoger dan het landelijk gemiddelde. Hart- en vaatziekten en kanker zijn de belangrijkste doodsoorzaken. • Twentenaren sterven vaker aan hart- en vaatziekten, kanker en psychische stoornissen, COPD en Diabetes mellitus dan Nederlanders. Onder vrouwen is het sterftecijfer als gevolg van psychische stoornissen hoger dan bij mannen Ervaren gezondheid in Twente goed Mede als gevolg van de vergrijzing zal het aantal mensen met ziekten de komende jaren toenemen. • Volwassenen geven zelf aan last te hebben van gewrichtsslijtage, migraine en hoge bloeddruk. Ouderen noemen daarnaast ook diabetes als veel voorkomende aandoening. Onder jongeren is allergie de meest gerapporteerde aandoening. • Ouderen worden als gevolg van lichamelijke beperkingen vooral beperkt in hun mobiliteit. Traplopen, zich verplaatsen buitenshuis en zichzelf wassen kost hen de meeste moeite. • In Twente ervaart men de eigen gezondheid vergelijkbaar met elders in het land. Jongeren, ouderen en lageropgeleiden beoordelen hun gezondheid minder positief dan volwassenen. Mannen beoordelen hun eigen gezondheid beter dan vrouwen. • Twentenaren hebben niet meer psychische klachten dan gemiddeld in Nederland. Jongeren en ouderen ervaren echter meer psychische ongezondheid dan volwassenen. Binnen deze groepen hebben vrouwen (en meisjes), lageropgeleiden en alleenstaanden
7
•
relatief vaak psychische klachten. Bijna 35% van de volwassenen en ouderen zegt zich eenzaam te voelen, waarvan 8% zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam voelt. Coronaire hartziekten, beroerte en angststoornissen veroorzaken de meeste ziektelast.
Leefstijl van jongeren (14 – 16 jaar) gaat de goede kant op, maar is niet optimaal Een aantal leefstijlindicatoren ontwikkelt zich gunstig bij jongeren: (overmatig) alcoholgebruik en depressieve gevoelens nemen af, beweging neemt toe. Het aantal dagelijkse rokers is iets gestegen t.o.v. 2007. De leefstijl van jongeren verdient echter nog verbetering, als ze ook op latere leeftijd gezond willen blijven. • Eén op de vijf jongeren rookt waarvan de helft dagelijks een sigaret opsteekt. Op het VMBO wordt beduidend meer gerookt dan op HAVO/VWO. • In de afgelopen vier weken heeft drie procent van de jongeren wiet gebruikt. Landelijk ligt dat iets hoger. Een procent heeft recent harddrugs gebruikt. • De helft van de jongeren (tweederde in 2007) heeft ooit alcohol gedronken en 44% (8% minder dan 2007) heeft in de afgelopen vier weken alcohol gehad. Twee en dertig procent van de jongeren drinken meer dan vijf glazen per gelegenheid (binge drinken). • Van de 5-6 jarigen heeft 16% (ernstig) overgewicht dat oploopt tot 20% bij 10- en 11jarigen. Daarna neemt het overgewicht weer af tot 17% bij 13- en 14-jarigen. • Ruim een derde van de jongeren eet elke dag groente en een derde eet dagelijks fruit. Beide percentages zijn teruggelopen sinds 2007. • Slechts een vijfde van de jongeren voldoet aan de bewegingsnorm en 72% is lid van een sportvereniging. • Van de seksueel actieve jongeren (11%) gebruikt de helft een condoom tijdens het vrijen. Leefstijl van Twentenaar kan beter Een ongezonde leefstijl kan op latere leeftijd voor veel problemen zorgen. Overmatig drankgebruik, weinig bewegen en ongezonde voeding dragen bij aan ongezondheid. • Twentenaren eten te weinig groente en fruit, laten het ontbijt wel eens staan (uitgezonderd ouderen) en drinken vaker overmatig dan landelijk. Ook is in veel Twentse gemeenten het overmatig alcoholgebruik hoger dan het landelijk gemiddelde. Oudere volwassenen drinken meer dagen per week dan jong volwassenen maar schadelijk alcoholgebruik komt vooral voor onder jong volwassen mannen in de leeftijd van 19 tot 35 jaar. • In Twente hebben volwassenen vaker overgewicht dan landelijk (49% versus 46%). Van de ouderen heeft 63% overgewicht, landelijke is dat 59%. Zowel bij de volwassenen als ouderen hebben mannen vaker dan vrouwen overgewicht. Bij ouderen hebben vrouwen vaker ernstig overgewicht dan mannen. • De daling van het aantal rokers stagneert de laatste jaren. Een op de vijf volwassenen rookt in Twente. Er wordt minder gerookt in de oudere leeftijdscategorieën. Verontrustend is dat een derde van de kinderen passief meeroken. De situatie is wel verbeterd sinds 2007 (42%). • Driekwart van de volwassenen geeft aan te voldoen aan de beweegnorm. Dit percentage ligt hoger dan het landelijk percentage. Ouderen zijn relatief vaak actief door te wandelen en te fietsen. Twentenaren tevreden over leefomgeving, maar kwaliteit kan beter Een veilige leefomgeving met goede voorzieningen draagt bij aan de gezondheid en levenskwaliteit. Naast verkeer en industrie kunnen ook bronnen binnenshuis schadelijke stoffen in de lucht brengen. Een te hoog geluidsniveau kan leiden tot slaapverstoringen en verhoogde stressreacties. • In Twente wordt slechts bij één op de vijf woningen in alle ruimtes voldoende geventileerd. Ook in scholen en kinderdagverblijven wordt slecht geventileerd.
8
• •
•
Wegverkeer is één van de belangrijkste bronnen van geluidshinder, geurhinder en fijn stof. Vooral in het stedelijk gebied ervaart men geluidshinder. Ouderen voelen zich ’s avonds veiliger dan volwassenen. Het vermoeden is dat dit resultaat samenhangt met het uitgaansgedrag. Ouderen gaan ’s avonds minder vaak de deur uit. Ouderen zijn niet altijd bekend met voorzieningen die specifiek voor hen zijn ingericht. Tevens heeft één op de zeven ouderen een probleem met het vervoer en kan niet altijd op de plaats van bestemming komen.
In Twente blijft aandacht nodig voor kwetsbare burgers Sociaal contact heeft een gunstige invloed op de gezondheid. Voor jongeren zijn vooral vrienden erg belangrijk. Naarmate de leeftijd toeneemt, worden familie en buren steeds belangrijker. Ondanks bestaande gevoelens van eenzaamheid is een ruime meerderheid van de volwassenen en ouderen (zeer) tevreden over hun sociale contacten (87 en 89%). Contact met anderen levert echter soms ook problemen op. • Ruim een op de tien jongeren (12-17 jaar) wordt gepest waarvan de helft meer dan eens per maand. Landelijk bedraagt dit percentage 19%. • Het percentage kinderen waarover kindermishandeling is gemeld, wijkt nauwelijks af van het landelijk gemiddelde (0,7%). In de grote steden is dit percentage hoger. • Van de volwassenen in Twente is 3% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Uit onderzoek blijkt dat in het afgelopen jaar een enkeling slachtoffer is geweest. • Een kleine kwart van de 65-plussers dat mantelzorg verleent, voelt zich belast. • 11% van de volwassenen en 13% van de ouderen is mantelzorger (minstens 3 maanden of minstens 8 uur per week) Het is tijd voor preventie! De levensverwachting is in Nederland de laatste jaren gestegen, maar minder snel, dan in de meeste omliggende Europese landen. Verder blijkt dat ongezond gedrag, zoals roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht, een forse bijdrage leveren aan het vòòrkomen van ziektes met een hoge ziektelast, zoals hart- en vaatziekten, kanker, chronische luchtwegaandoeningen en Diabetes mellitus. Bovendien leven mensen met een lage sociaal economische status (ses) gemiddeld korter en minder jaren in goede gezondheid en hebben vaker een ongezonde leefstijl, dan mensen met een hoge ses. De gezondheidsverschillen op dit terrein zijn de laatste jaren ongewijzigd. Het is dan ook tijd voor een stevig preventiebeleid, dat zich richt op het bevorderen van een gezonde leefstijl, zodat de levensverwachting toeneemt, evenals het aantal gezonde levensjaren (langer gezond leven) en het verkleinen van gezondheidsverschillen. Gunstige ontwikkelingen op het gebied van preventiebeleid In Twente zijn wat preventiebeleid betreft een aantal gunstige ontwikkelingen gaande: • In Twente is door de gemeenten de regionale nota: ‘Vitale Coalities’ opgesteld. Deze regionale nota dient als richtlijn voor het opstellen van lokale nota’s gezondheidsbeleid en geldt voor de komende 4 jaar. • De vaccinatiegraad van Twentse kinderen ligt hoog, boven de 95%. • De deelname aan de bevolkingsonderzoeken naar baarmoeder- en borstkanker ligt eveneens hoog. De deelnamepercentages liggen boven het Nederlandse gemiddelde. • Het bereik van de preventieve gezondheidsonderzoeken (pgo’s) in het basis- en voortgezet onderwijs door de jeugdgezondheidszorg ligt ruim boven de 90%. • De gemeenten hebben de eerste stappen gezet om te komen tot een samenhangend, effectief en toekomstgericht beleid op het vlak van preventieve ouderengezondheidszorg.
9
1 Inleiding Epidemiologische gegevens als input voor lokaal gezondheidsbeleid Op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) hebben gemeenten specifieke taken ten aanzien van de volksgezondheid. De Wpg stelt ondermeer als eis dat gemeenten om de vier jaar een nota lokaal gezondheidsbeleid vaststellen. Dit wordt de preventiecyclus genoemd. In deze cyclus stelt de rijksoverheid eens per vier jaar beleidsprioriteiten vast welke het kader vormen waarbinnen lokale overheden verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en uitvoering van het beleid. Dit beleid wordt vervolgens vastgelegd in de nota lokaal gezondheidsbeleid. De beleidsvoornemens in deze nota dienen gebaseerd te zijn op epidemiologische analyses. De GGD Twente verzamelt in opdracht van gemeenten epidemiologische gegevens over de gezondheidssituatie van de Twentse burger en de factoren die van invloed zijn op hun gezondheid. Deze gegevens komen voort uit eigen grootschalige onderzoeken en diverse registratiebestanden (waaronder de Jeugdgezondheidszorg), aangevuld met informatie uit landelijke databanken. In deze Twentse GezondheidsVerkenning (TGV) zijn al deze gegevens op een systematische wijze bijeengebracht, geanalyseerd en toegankelijk gemaakt voor een breder publiek. Opbouw Twentse GezondheidsVerkenning volgens het Lalonde en VTV model De opbouw van de Twentse GezondheidsVerkenning is voor een belangrijk deel gebaseerd op het model van Lalonde. Gezondheid wordt volgens dit model gedefinieerd als een toestand van compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden en is niet alleen van toepassing op de afwezigheid van ziekte of handicap. Naast genetische aanleg, leefstijl en beschikbaarheid van voorzieningen hebben ook omgevingsfactoren als de woonomgeving, onderwijs, sociale samenhang of veiligheid invloed op de gezondheid.
K
Figuur 1.1: Model van Lalonde.
Het model van Lalonde gaat er van uit dat gezondheid wordt beïnvloed door de volgende factoren (zie figuur 1.1): • endogene of persoonsgebonden eigenschappen (genetisch, biologisch), • leefstijl • fysieke omgeving • sociale omgeving • (preventieve) gezondheidszorg.
10
Deze onderdelen van het Lalonde model komen ook terug in het basismodel van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) van het RIVM (zie figuur 1.2).
Figuur 1.2: Het conceptuele basismodel van de volksgezondheid toekomst verkenning (VTV,2010).
In het VTV-model van het RIVM wordt de gezondheidstoestand opgevat als de uitkomst van een multicausaal proces met diverse determinanten. Dit model is een uitwerking van het model van Lalonde. Het model rekent demografische en economische ontwikkelingen tot autonome ontwikkelingen die buiten het domein van de volksgezondheid vallen. Goed inzicht in de gezondheidsituatie en de factoren die gezondheid beïnvloeden, biedt handvatten voor gezondheids- en zorgbeleid. In het lokaal gezondheidsbeleid van gemeenten komen alle facetten van Lalonde en het VTV-model aan bod om de gezondheid van burgers te behouden en te bevorderen. De verschillende onderdelen van Lalonde en het VTV model zijn ook duidelijk in deze TGV terug te vinden. Leeswijzer • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de demografische en sociaal economische kenmerken van de regio Twente. De demografie en sociaal economische kenmerken zijn externe factoren die mede de gezondheidstoestand van de bevolking bepalen, maar waar weinig invloed op kan worden uitgeoefend. Door naar demografische en sociaal economische verschillen te kijken, is het mogelijk om een aantal Twentse gezondheidsverschillen te verklaren. • Hoofdstuk 3 beschrijft de gezondheidssituatie van de Twentse bevolking. In dit onderdeel wordt gekeken naar de (gezonde) levensverwachting, sterfte, ziekten en aandoeningen, kwaliteit van leven en ziektelast. • In de drie daarop volgende hoofdstukken gaat het over factoren die direct van invloed zijn op de gezondheidstoestand zoals leefstijl (hoofdstuk 4), de fysieke omgeving (hoofdstuk 5) en de sociale omgeving (hoofdstuk 6). • In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 7, wordt beschreven hoe op de gezondheidstoestand kan worden ingespeeld en hoe dit al gebeurd door preventie en zorg toe te passen.
11
2 Kenmerken van de Twentse bevolking Twente varieert naar stad en platteland In Twente wonen 626.000 mensen waarvan de helft in één van drie grote steden (Enschede, Hengelo en Almelo). Tot 2030 zal dit aantal nog iets toenemen, ondanks een afname van de bevolking in een aantal kleinere gemeenten. Net als in de rest van Nederland zet ook in Twente de vergrijzing door. Vooral op het platteland neemt het aantal 65-plussers toe. Mede daardoor zal de beroepsbevolking afnemen. Daardoor zal ook het aantal éénpersoonshuishoudens toenemen. Op dit moment bestaat een derde van het aantal huishoudens in Twente uit alleenstaanden waarvan de meesten in de drie grote steden wonen. In vergelijking tot de rest van Nederland wonen in Twente minder allochtonen waarvan een relatief groot deel tot de westerse allochtonen behoord. Zij zijn met name in het grensgebied gevestigd (voornamelijk Duitsers). In de drie grote steden wonen vooral niet-westerse allochtonen die veelal van Turkse of Suryoye afkomst zijn. Tussen Twentenaren bestaan sociaal economische verschillen. Met name in gebieden waar bedrijfstakken zijn verdwenen, hebben inwoners duidelijk minder te besteden. In vergelijking tot de ouderen, waarvan een vijfde nauwelijks een opleiding heeft, zijn volwassen Twentenaren nu aanzienlijk beter opgeleid.
12
2. Kenmerken van de Twentse bevolking Uit de gouden korenaren schiep God de Twentenaren, en uit het kaf en de resten de mensen uit het Westen Twente is een regio met specifieke demografische en sociaal economische kenmerken. De gezondheidssituatie van de Twentenaren hangt onder andere samen met de omvang en samenstelling van de bevolking. Leeftijdsopbouw, burgerlijke staat en etniciteit hebben elk afzonderlijk, maar ook in onderlinge samenhang hun invloed op de gezondheid, In paragraaf 2.1 worden deze factoren beschreven. Daarnaast zijn sociaal economische status, gemeten naar opleiding, inkomen en uitkeringen factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden. In paragraaf 2.2 wordt de sociaal economische situatie van Twente beschreven. I.: Definities Groene druk Groene druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en de personen in de zogenaamd ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20 tot en met 64 jaar. De groende druk is een maat voor de ontgroening. Grijze druk De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de personen in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar. De grijze druk is een maat voor vergrijzing. Demografische druk De som van het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en 65 jaar en ouder in verhouding tot de personen van 20 tot en met 64 jaar. De demografische druk is de som van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’. De demografische druk wordt ook wel de afhankelijkheidsgraad genoemd: de verhouding tussen het niet economisch productieve deel van de bevolking en dat deel dat wel (potentieel) economisch actief is.
Allochtonen Allochtoon is volgens de definitie van het CBS een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt in deze regionale gezondheidsmonitor geen onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomstgroepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in sociaal economische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomstgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azie (exclusief Indonesië en Japan). Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japan en Indonesië Gemiddeld besteedbaar inkomen Inkomen van personen van 15 jaar en ouder die het gehele jaar inkomen hebben ontvangen (52 weken). Hierin worden actieven en niet-actieven onderscheiden. Actieven zijn personen met hoofdzakelijk inkomen uit arbeid of inkomen uit onderneming. Het is niet mogelijk om hier de groep parttime werkers van de fulltimers te onderscheiden. Niet-actieven zijn personen met hoofdzakelijk inkomen uit een uitkering, pensioen of partneralimentatie en studenten.
13
2.1 Twente In Twente wonen ruim 626.000 mensen (CBS-StatLine, 2012). In figuur 2.1 is te zien, dat de helft van de inwoners in stedelijk gebied woont. In Enschede woont een kwart van de Twentse bevolking. In Hengelo, Almelo en Oldenzaal wonen respectievelijk 13%, 12% en 5% van de totale bevolking. Losser Tubbergen 4% 3% Wierden Haaksbergen 4% 4% Dinkelland 4%
Borne 3% Enschede 25%
Hellendoorn 6% Tw enterand 5%
Hengelo 13%
Rijssen-Holten 6% Hof van Tw ente 6%
Almelo 12%
Oldenzaal 5%
Figuur 2.1: Verhouding inwoneraantallen per gemeente in 2012 (CBS-StatLine, 2013).
14
2.1.1 Twentse bevolking Bevolkingsopbouw Twente vergelijkbaar met Nederland Van het totaal aantal inwoners van Twente behoort een kwart tot de jeugd (0 tot 20 jaar), 60% behoort tot de volwassenen (20 tot 65 jaar) en 16% tot de ouderen (65 jaar en ouder). De bevolkingsopbouw van Twente is vergelijkbaar met Nederland. In Nederland behoort 24% tot de jeugd, 61% behoort tot de volwassenen en 15% tot de ouderen, zie figuur 2.2.
Leeftijd (jaren)
Vrouwen
Mannen
9 5 e .o . 9 0 -9 4 8 5 -8 9 8 0 -8 4 7 5 -7 9 7 0 -7 4 6 5 -6 9 6 0 -6 4 5 5 -5 9 5 0 -5 4 4 5 -4 9 4 0 -4 4 3 5 -3 9 3 0 -3 4 2 5 -2 9 2 0 -2 4 1 5 -1 9 1 0 -1 4 5 -9 0 -4 4.0 40
3.0 30
2.0 20
1.0 10
0
1.0 -1 0
- 22.0 0
-3.0 30
4.0 -4 0
Percentage = Nederland
= Twente
Figuur 2.2: Bevolkingsopbouw Twente en Nederland in 2009 (CBS-StatLine, 2010).
Verder blijkt uit figuur 2.2 dat de verhouding tussen mannen en vrouwen enigszins verschilt per leeftijdsgroep. Bij jeugd en volwassenen zijn de mannen procentueel in de meerderheid; bij ouderen draait de verhouding langzamerhand om. In de leeftijdsgroep 20-24 jaar is het mannenoverschot relatief het grootst. Een mogelijke verklaring hiervoor is de man/vrouw verhouding binnen de studentenpopulatie van de Universiteit Twente. Bevolkingsopbouw verschilt per gemeente Verschillen in bevolkingsopbouw worden ook wel uitgedrukt in demografische druk: de optelsom van groene en grijze druk (zie tekstblok I). Het gaat hier om de verhouding tussen
15
het niet economisch productieve deel van de bevolking en dat deel dat wel (potentieel) economisch actief is. De groene druk is in Twente op 1 januari 2012 41% en de grijze druk 29%. Daarmee komt de totale demografische druk op 70%. Dit is iets hoger dan de totale demografische druk landelijk (66%). De grootste verschillen bestaan tussen de gemeente Hof van Twente met een hoog percentage 65-plussers (21%) en een grijze druk van 38% en de gemeenten Enschede met een grijze druk van 25% en een aandeel 65-plussers van 15%. Rijssen-Holten heeft de hoogste groene druk (52%) en heeft met 29% ook een hoog percentage jeugdige inwoners, zie tabel 2.1. Tabel 2.1: Bevolkingssamenstelling 2012 (CBS-StatLine, 2013).
aantal inwoners
Almelo Borne Dinkelland Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal Rijsen-Holten Tubbergen Twenterand Wierden Twente Nederland
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
72.757 21.586 26.073 158.048 24.419 35.796 80.939 35.599
24 24 26 22 24 24 24 23
59 58 56 62 57 58 59 55
16 18 18 15 19 18 17 21
41 42 47 36 42 42 40 42
28 31 32 25 34 31 29 38
10 7 6 13 7 4 10 5
nietwesterse allochtonen (%) 15 4 1 15 5 2 12 3
22.673 32.176 37.561 21.206 33.929 23.824 626.586 16.730.348
23 24 29 28 26 25 24 23
58 58 55 57 58 57 59 60
19 18 16 15 15 17 17 16
39 42 52 48 45 44 41 39
32 32 29 26 26 30 29 27
12 8 3 4 3 5 9 9
3 7 4 1 2 2 9 12
0-19 jaar
20-64 65 jaar jaar en ouder
groene druk
grijze druk
westerse allochtonen
De bevolking in Twente neemt toe tot 2030 met 1,5% De bevolkingsprognose van het CBS voor Twente wijst uit dat de bevolkingsomvang tot 2030 zal toenemen met 1,5%. Niet in alle gemeenten neemt de bevolking toe. In de gemeenten Dinkelland, Hof van Twente, Twenterand en Rijssen-Holten neemt de bevolking geleidelijk af. Belangrijkste oorzaken hiervan zijn een sterfteoverschot en een negatief migratiesaldo. De bevolking van de gemeenten Almelo en Hengelo neemt toe, vooral als gevolg van een positief migratiesaldo en een geboorteoverschot. De bevolkingsomvang van de andere gemeenten blijft naar verwachting vrij stabiel. Niet alleen de omvang, ook de samenstelling van de bevolking gaat in de komende jaren veranderen. Het aantal jongeren in de leeftijd van 0-19 jaar daalt van 25% in 2010 tot 23% in 2030. De omvang van de potentiële beroepsbevolking neemt af van 59% naar 54% in 2030. Het percentage oudere inwoners blijft stijgen van 16% nu, naar 23% in 2030. Niet in alle gemeenten zal het aandeel van de ouderen even sterk stijgen. De groei van het aantal 65plussers is op het platteland sterker dan in de grote steden. Koplopers op het platteland zijn Hof van Twente, Haaksbergen en Losser.
16
2.1.2 Etniciteit In Twente minder allochtonen en verhoudingsgewijs meer westerse allochtonen Op 1 januari 2009 is 16% van de Twentse bevolking van allochtone afkomst. Dit is lager dan het landelijk percentage van 20%. Van de Twentenaren is 8% van westers allochtone afkomst en behoort eveneens 8% tot de niet-westerse allochtonen (zie voor uitleg tekstblok I). Landelijk is 9% westers en 11% niet-westers allochtoon. Verhoudingsgewijs wonen er in Twente dus meer westerse allochtonen (zie figuur 2.3). 30
percentage
25 20 15 10 5
Al m el o Bo rn e D in ke l la nd En sc h H ed aa e ks be rg H en el le nd oo rn H H en of ge va lo n Tw en te Lo ss er O ld e nz R ij s aa se l nH ol te Tu bb n e Tw rge n en te ra nd W ie rd en Tw en te N ed er la nd
0
niet-w esters
w esters
Figuur 2.3: Verdeling westerse en niet-westerse allochtonen per gemeente in 2009 (CBS-StatLine, 2010).
Er is verschil in de verdeling van westerse en niet-westerse allochtonen tussen de gemeenten. Zo blijkt dat in de gemeenten die grenzen aan Duitsland meer westerse allochtonen wonen. Dit zijn vooral Duitsers (CBS-StatLine, 2010). In de grote steden Almelo, Hengelo en Enschede wonen meer niet-westerse allochtonen. Dit zijn veelal Turken en allochtonen van Suryoye afkomst. Verder is er een kleine groep Marokkanen. In vergelijking met Nederland wonen in Twente relatief meer Turken dan andere niet-westerse allochtonen (CBS-StatLine, 2010).
17
2.1.3 Burgerlijke staat en huishoudsamenstelling Om een beeld te krijgen van de leefsituatie van de inwoners van Twente wordt gekeken naar de burgerlijke staat en het aantal personen waaruit een huishouden bestaat. Over het algemeen leven gehuwden langer dan mensen die nooit getrouwd zijn, gescheiden of verweduwd zijn. Voor mannen geldt dit sterker dan voor vrouwen. 100 90 80
percentage
70 60 50 40 30 20 10
Bo rn e D in ke l la nd En sc he H de aa ks be rg en H el le nd oo rn H en H of ge va lo n Tw en te Lo ss er O ld en R za ij s al se nH ol te n Tu bb er ge Tw n en te ra nd W ie rd en Tw en te N ed er la nd
Al m el o
0
ongehuw d
gehuw d
verw eduw d
gescheiden
Figuur 2.4: Burgerlijke staat in 2008 (CBS-StatLine, 2010).
In figuur 2.4 is te zien dat het percentage gescheiden mensen in de gemeenten Enschede, Almelo en Hengelo hoger is dan in de plattelandsgemeenten. Het percentage in de drie grote steden is vergelijkbaar met Nederland. Het percentage verweduwde mensen is in alle gemeenten ongeveer gelijk en eveneens vergelijkbaar met Nederland.
18
De huishoudsamenstelling kan invloed hebben op de gezondheid. Alleenstaanden rapporteren bijvoorbeeld vaker psychische problematiek en eenzaamheid dan gehuwden. Op 1 januari 2009 zijn in Twente ruim 263.000 huishoudens, waarvan 33% bestaat uit alleenstaanden. Het percentage meerpersoonshuishoudens (inclusief eenoudergezinnen) met kinderen bedraagt 37%. Van het totaal aantal huishoudens is 6% een eenoudergezin. Het percentage meerpersoonshuishoudens zonder kinderen is 31%.
Figuur 2.5: Verdeling eenpersoons huishoudens naar gemeente in 2009, bewerkt door Arcon (CBS-StatLine, 2010).
De meeste eenpersoonshuishoudens komen procentueel voor in de drie grote steden, variërend van 43% in Enschede, de studentenstad, tot 33% in Almelo (zie figuur 2.5). Het aandeel eenpersoons huishoudens is in Twente lager, dan in Nederland gemiddeld (33% tegenover 36%). Het aandeel meerpersoonshuishoudens zonder kinderen is iets hoger in Twente. 2.2 Sociaal economische status Door verschillen in opleiding, beroep en inkomen ontstaat er maatschappelijke gelaagdheid, ook wel sociale stratificatie genoemd. De positie van mensen binnen deze sociale stratificatie wordt sociaal economische status (ses) genoemd. Er bestaan in Nederland aanzienlijke verschillen in gezondheid naar ses. Zo leven lager opgeleide mannen en vrouwen gemiddeld respectievelijk zeven en zes jaar korter dan hoogopgeleiden. Door hoogopgeleide mannen en vrouwen worden gemiddeld meer jaren in goed ervaren gezondheid doorgebracht dan door laagopgeleide mannen en vrouwen. Gezondheidsachterstanden worden niet alleen gevonden bij lager opgeleiden, maar ook bij andere lage sociaal economische groepen, zoals werklozen, arbeidsongeschikten en mensen die in de bijstand zitten.
19
De minder goede gezondheid van mensen met een lage ses komt voor een deel door het verhoogd voorkomen van gezondheidsrisico’s. Personen met een lage ses hebben vaak een minder gezonde leefstijl: roken en drinken meer en bewegen minder. Ook zijn materiële omstandigheden zoals woon- en werkomstandigheden vaak minder gunstig voor de gezondheid. Leefstijl en materiële omstandigheden hebben zowel zelfstandig, als in combinatie een effect op het ontstaan van gezondheidsverschillen. Omgekeerd kan ook juist een slechtere gezondheidssituatie ertoe leiden dat men tot een lage ses-groep gaat behoren, bijvoorbeeld in geval van arbeidsongeschiktheid. II.: Twente een regio met historie. Twente is lange tijd een vrij arm en dunbevolkt gebied geweest. De veenmoerassen en de zand- en keileemgronden lenen zich niet of nauwelijks voor agrarisch gebruik. Zo’n zesduizend jaar geleden vestigen zich de eerste boeren in Salland en Twente. De dorpscultuur van deze boeren heeft zich tot ver in de 19e eeuw voortgezet.
De eerste stedelijke ontwikkeling begint rond 1850 met de opkomst van de textielindustrie. In Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Oldenzaal en Nijverdal worden textielfabrieken opgericht. Hierdoor neemt de bevolking in de steden sterk toe. Enschede kent een uitzonderlijke groei: tussen 1866 en 1905 verzesvoudigde de bevolking van ruim 5000 naar meer dan 30.000.
In de middeleeuwen geldt Oldenzaal als de hoofdstad van Twente. Het is de enige stad met een stenen stadsmuur en een belangrijk kerkelijk centrum. De stad vormt tevens een schakel in de handelsroutes tussen Zwolle en Deventer richting Osnabrück en Münster. De stad speelt tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) een belangrijke rol en is afwisselend in Spaanse en Hollandse handen. Door de langdurige Spaanse overheersing gaat een groot deel van de Twentse bevolking over tot het katholieke geloof. Tot op heden is Twente te verdelen in een katholiek deel in het oosten, een protestants deel in het noordwesten en een gemengd deel in het midden. Na de Tachtigjarige Oorlog verarmt Oldenzaal en verliest haar invloedrijke positie. Langzamerhand klimt Almelo op tot de nieuwe hoofdstad van Twente, tot zij in de 20e eeuw deze positie weer moet afstaan aan Enschede op basis van inwoneraantal en aanwezige voorzieningen.
De Regge wordt gekanaliseerd, maar voor de Twentse ondernemers is dat niet voldoende. Het Overijssels kanaal en het Twente kanaal worden aangelegd. De textielfabrikanten geven ook de aanzet voor de oprichting van spoorwegmaatschappijen, zoals de Geldersch Overijsselsche Locaal Spoorwegmaatschappij en de Noord Ooster Locaal Spoorwegmaatschappij. Het primaire doel van deze spoorwegmaatschappijen is de aanvoer van steenkool voor de textielindustrie.
In de 19e eeuw verandert er veel in Twente. Het ontginnen van woeste gronden en het droogleggen van veengebieden wordt mogelijk. Door de slechte ontsluiting en de weinig vruchtbare grond behoort het veengebied in het noordoosten tot de armere streken in Twente.
De komst van het spoor zorgt ervoor dat de steden Almelo, Hengelo en Enschede een belangrijke economische as vormen en de textielindustrie zich kan gaan ontwikkelen. In Hengelo loopt naast een noord-zuid verbinding ook een spoorweg van west naar oost. Zo kan in Hengelo naast de textielindustrie een omvangrijke metaalindustrie, compleet met machinebouw en elektrotechniek ontstaan. Belangrijke bedrijven zijn onder andere Stork, Hazemeyer (het huidige Eaton Holec), Heemaf en Hollandse Signaalapparaten (het huidige Thales). De textielindustrie is na 1965 sterk teruggelopen, maar heeft vele sporen achtergelaten. De aanname is dat het textielverleden voor een deel nog verantwoordelijk is voor de lagere Sociaal Economische Status in een aantal gebieden van Twente.
2.2.1 Opleiding In de ouderenmonitor volwassenenmonitor van 2008 en de ouderenmonitor 2010 is gevraagd naar het hoogst behaalde diploma. Uit de gegevens blijkt dat het opleidingsniveau van ouderen lager is. Tabel 2.2: Opleidingsniveau volwassenen (Monior, 2013).
Laag (LO) Midden 1 (MAVO, LBO) Midden 2 (HAVO, VWO, MBO) Hoog (HBO, WO)
20
man (%) 5 27 38 31
vrouw (%) 6 32 35 27
19-35 jaar (%) 3 17 46 34
35-50 jaar (%) 6 26 38 30
50-65 jaar (%) 7 45 25 23
totaal (%) 5 29 37 29
Tabel 2.3: Opleidingsniveau ouderen (Monitor, 2013).
Lager onderwijs of geen opleiding (M)ulo, lbo Mms, hbs, gymnasium, mbo Hbo, wo
man (%)
vrouw (%)
65-75 jaar (%)
75 plus (%)
totaal (%)
16
23
15
28
20
44 18 21
56 8 13
53 13 19
47 12 13
50 13 17
Het verschil in gemiddeld opleidingsniveau tussen volwassenen en 65-plussers is erg groot: 20% van de ouderen heeft geen opleiding of alleen lager onderwijs tegen 5% van de volwassenen. Dit verschil zal mede bepalend zijn voor het inkomensniveau van de huidige ouderen. Het opleidingsniveau van ouderen verbetert echter wel snel in de toekomst. Het opleidingsniveau van volwassenen ligt hoger dan dat van ouderen. De verschillen tussen mannen en vrouwen worden kleiner maar mannen zijn nog steeds sterker vertegenwoordigd op hbo en universitair niveau. Vrouwen scoren meer op middelbaar en lager beroeps niveau. 2.2.2 Inkomen Inkomen is naast opleiding en beroep een belangrijke indicator voor de sociaal economische status.
Figuur 2.6: Gemiddeld besteedbaar inkomen van personen die 52 weken een inkomen hebben gehad uit arbeid naar gemeente in 2009 (CBS-StatLine, 2012).
Het gemiddeld besteedbaar inkomen ligt in Almelo, Enschede, Losser en Twenterand lager dan gemiddeld in Twente (zie figuur 2.6. en tekstblok I). 2.2.3 Uitkeringen Ook wie een uitkering heeft, beschikt over een besteedbaar inkomen. De drie grote steden Almelo, Hengelo en Enschede hebben een hoger percentage personen met een werkloosheidsuitkering dan de overige gemeenten in Twente. De werkloosheid in de steden ligt boven het Nederlandse gemiddelde. De Hof van Twente heeft het hoogste percentage personen met een pensioen. Twente heeft een iets hoger percentage niet-actieven, dan Nederland gemiddeld, zie tabel 2.4.
21
Tabel 2.4: Uitkeringen naar gemeente (CBS-StatLine, 2012)
% personen met % personen met een % personen met een een gemeente Arbeidsongeschiktheidsregeling Werkloosheidsuitkering Arbeidstoeleidings(AO) /Bijstandsuitkering Nederland 2,4 7,3 2,9 Twente 2,7 8,3 3,0 Almelo 3,3 10,0 4,7 Borne 2,6 7,5 1,3 Dinkelland 1,9 6,4 0,6 Enschede 3,1 9,3 5,1 Haaksbergen 2,5 6,8 1,5 Hellendoorn 2,2 7,4 1,3 Hengelo 3,1 8,0 3,7 Hof van 2,3 7,1 1,2 Twente Losser 2,7 9,9 1,5 Oldenzaal 2,9 7,9 2,4 Rijssen2,0 6,5 1,0 Holten Tubbergen 1,6 6,4 0,7 Twenterand 2,3 8,7 1,4 Wierden 2,0 6,3 1,0
22
3 Gezondheid van de Twentse bevolking Levensverwachting van Twentenaar significant lager dan het landelijk gemiddelde In Twente leven mensen significant korter dan de gemiddelde Nederlander; 80 jaar versus 80,5 jaar. Binnen Twente varieert de levensverwachting naar gemeenten. In Almelo, Enschede en Twenterand hebben mensen de laagste levensverwachting. In de overige gemeenten varieert de levensverwachting rondom het landelijk gemiddelde. Mogelijk wordt deze variatie veroorzaakt door een verschil in sociaal economische status. Mannen leven bijna vier jaar korter dan vrouwen maar ervaren meer jaren in goede gezondheid. In vergelijking tot de landelijke cijfers lijkt de levensverwachting in goede gezondheid van Twentenaren achter te blijven. Hart- en vaatziekten en kanker belangrijkste doodsoorzaak in Twente In Twente ligt het sterftecijfer hoger dan in Nederland. Deze sterfte wordt vooral door hart- en vaatziekten veroorzaakt. Twentenaren sterven significant vaker aan hart- en vaatziekten, dikke darm kanker en longontsteking dan elders in het land. Onder vrouwen is het sterftecijfer als gevolg van psychische stoornissen hoger dan bij mannen. Coronaire hartziekten, beroerte en angststoornissen veroorzaken meeste ziektelast Ziektelast is een maat voor gezondheidsverlies in een populatie als gevolg van ziekten. Dit gezondheidsverlies wordt bepaald aan de hand van het aantal verloren jaren door vroegtijdige sterfte en het aantal ‘zieke’ jaren. In Nederland veroorzaken coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie en Diabetes mellitus de meeste ziektelast. Nek en rugaandoeningen, contact eczeem en artrose meest voorkomende ziekten in Twente Nek- en rugaandoeningen, contact eczeem, artrose, coronaire hartziekten en Diabetes mellitus zijn de meest voorkomende ziekten in Twente. Het aantal aandoeningen neemt met de leeftijd vooral onder vrouwen toe. Als aan mensen zelf wordt gevraagd naar hun aandoeningen, noemt men vooral klachten van moeheid en slapeloosheid (43 en 22%). Daarnaast zijn gewrichtsslijtage, migraine en hoge bloeddruk de meest gerapporteerde aandoeningen. Ouderen noemen tevens diabetes. Onder jongeren zijn allergie, astma/bronchitis en eczeem de meest gerapporteerde aandoeningen. Twentenaar tevreden over eigen ervaren gezondheid Twentenaren beoordelen hun eigen gezondheid vergelijkbaar met de gemiddelde Nederlander (25% minder goed). Onder jongeren in Twente is 86% positief over de eigen gezondheid. Leerlingen op havo/vwo ervaren een betere gezondheid dan vmbo-leerlingen. Van de volwassenen beoordeelt 81% de eigen gezondheid als positief. Onder lageropgeleiden ligt dat percentage lager (68%). Ook 65plussers zijn redelijk positief over de eigen gezondheid (55%). Naarmate men ouder wordt, neemt de ontevredenheid echter toe. Voor alle leeftijdscategorieën geldt dat mannen positiever zijn over de eigen gezondheid dan vrouwen. Lichamelijke beperkingen leiden tot afname mobiliteit van ouderen Een derde van de ouderen heeft tenminste één lichamelijke beperking waarbij vrouwen vaker een lichamelijke beperking ondervinden dan mannen. Beperkingen in de mobiliteit komen bijna 3 keer zo vaak voor als gehoor- of gezichtsbeperkingen. Naarmate men ouder wordt, neemt het aantal beperkingen toe. Als gevolg van deze beperkingen hebben ouderen vooral moeite met zware huishoudelijke werkzaamheden, bedden verschonen en gebruik openbaar vervoer. Met name onder 75-plussers zijn dit de handelingen waar zij moeite mee hebben. Vrouwen hebben meer last van psychische klachten en eenzaamheid dan mannen In Twente hebben mensen ongeveer evenveel psychische klachten dan gemiddeld in Nederland. Wel blijkt dat jongeren (12%) en ouderen (16%) vaker deze klachten hebben dan volwassen (11%). Met name vrouwen, lageropgeleiden, alleenstaanden en ouderen ervaren psychische ongezondheid. Een derde van de volwassenen voelt zich eenzaam, waarvan 8% zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam voelen. Van de 65-plussers is 41% eenzaam en 7% ernstig eenzaam.
23
3. Gezondheid van de Twentse bevolking ’t Leem is as ’n keenderhèèmd, meestieds te kort Voor het uitvoeren van lokaal en regionaal gezondheidsbeleid is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de gezondheidssituatie van de Twentse burger. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van verschillende indicatoren de gezondheid van de Twentse bevolking in kaart gebracht. In paragraaf 3.1 komt allereerst de (gezonde) levensverwachting aan de orde. Vervolgens maakt paragraaf 3.2 duidelijk wat de sterftecijfers zijn. Paragraaf 3.3 beschrijft welke aandoeningen en ziekten vooral voorkomen en in paragraaf 3.4 staat de kwaliteit van leven centraal. Het hoofdstuk wordt afgesloten met paragraaf 3.5 waar de ziektelast als indicator voor gezondheid wordt toegelicht. 3.1 Levensverwachting en gezonde levensverwachting De levensverwachting en de gezonde levensverwachting zijn twee belangrijke indicatoren voor de gezondheid: hoe lang leeft men in Twente en hoeveel jaren van het leven wordt in goede gezondheid doorgebracht? III.: (Gezonde) levensverwachting. Wat is levensverwachting? De levensverwachting is het gemiddeld aantal te verwachten levensjaren bij de geboorte (CBS-StatLine, 2010). Wat is gezonde levensverwachting? De gezonde levensverwachting is het aantal levensjaren dat iemand kan verwachten in goede gezondheid door te brengen. De gezonde levensverwachting wordt weergegeven aan de hand van drie indicatoren: • Levensverwachting in goed ervaren gezondheid. • Levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen. • Levensverwachting in goede geestelijke gezondheid.
Voor de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn gegevens gebruikt over langdurige lichamelijke beperkingen in tien activiteiten op het terrein van horen, zien, mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Personen zijn geclassificeerd als ‘beperkt’ wanneer zij aangeven één of meer van deze activiteiten niet meer of alleen met veel moeite te kunnen uitvoeren. Voor de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid is gebruik gemaakt van de Affect Balance Scale. Deze bestaat uit vijf items over negatieve gevoelens (eenzaam, rusteloos, verveeld, depressieve gevoelens, van streek). Het aantal ‘ongezonde jaren is bepaald op basis van het percentage personen dat vaak of erg vaak last had van één of meer van deze vijf gevoelens (CBS-StatLine, 2010).
Voor de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van de percentages personen die op de vraag naar de ervaren gezondheid de antwoorden ‘goed’ of ‘zeer goed’ gaven.
Levensverwachting in Twente lager dan het Nederlands gemiddelde De levensverwachting in Twente is 79,5 jaar met duidelijke verschillen naar geslacht. Bij mannen is de levensverwachting bij geboorte 77,0 jaar en bij vrouwen is deze 81,8 jaar. Uit tabel 3.1 blijkt dat de levensverwachting in Twente significant lager is dan het Nederlands gemiddelde (Nationaal Kompas, 2010). Tabel 3.1: Gemiddelde levensverwachting in Twente en Nederland over de periode 2007–2010.
Twente Nederland
mannen 77,6* 78,3
vrouwen 82,3* 82,5
totaal 80* 80,5
* statistisch significant afwijkend van Nederland (p<0,01).
Levensverwachting in Twente met 2,5 jaar toegenomen, verschillen mannen en vrouwen afgenomen In Nederland is het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen tussen 1980 en 2007 met 2,4 jaar afgenomen (van 6,7 jaar tot 4,3 jaar). Eén van de belangrijkste oorzaken van de afname van het sekseverschil in levensverwachting in de periode 19802007 is het kleiner geworden verschil in rookgedrag van mannen en vrouwen. Het
24
percentage mannen dat rookt is sinds de jaren vijftig gedaald van 90% naar 31% in 2006. Het percentage rokende vrouwen is toegenomen van 29% tot 40% tussen 1958 en 1970 om daarna weer te dalen naar 25% in 2006. Door de afname van de sekseverschillen in rookgedrag nemen ook sekseverschillen in sterfte aan roken-gerelateerde ziekten af, zoals longkanker en hart- en vaatziekten (Poos, 2010). Ook in Twente zijn de verschillen in levensverwachting tussen mannen en vrouwen de laatste jaren afgenomen, omdat de levensverwachting bij mannen de laatste jaren meer is gestegen dan de levensverwachting bij vrouwen (zie figuur 3.1). In totaal is de levensverwachting in Twente bijna met 2,5 jaar toegenomen. Dit is gelijk aan de landelijke stijging, waardoor het verschil in levensverwachting tussen Twente en Nederland blijft bestaan (zie figuur 3.2).
84
levensverwachting (in jaren)
82 80 78 76 74 72 70 1995-1999
2001-2004 mannen
2005-2008
2007-2010
vrouw en
Figuur 3.1: Ontwikkeling levensverwachting in Twente naar geslacht over de periode 1995-2008.
84
levensverwachting (in jaren)
82 80 78 76 74 72 70 1995-1999
2001-2004 Tw ente
2005-2008
2007-2010
Nederland
Figuur 3.2: Ontwikkeling levensverwachting in Twente en Nederland over de periode 1995–2010.
Almelo, Twenterand en Enschede hebben laagste levensverwachting Binnen de regio Twente hebben de gemeenten Almelo, Twenterand en Enschede de laagste levensverwachting. Deze gemeenten hebben een significant lagere levensverwachting dan het gemiddelde in Nederland. In de gemeente Dinkelland is de levensverwachting significant
25
hoger dan het Nederlands gemiddelde. Bij de overige gemeenten is de levensverwachting vergelijkbaar met Nederland; sommige gemeenten hebben een iets hogere levensverwachting, anderen hebben een wat lagere levensverwachting (zie figuur 3.3). Ruim vier op de tien inwoners (42%) in Twente is afkomstig uit Almelo, Twenterand of Enschede. Mogelijk draagt de lagere levensverwachting in deze gemeenten voor een groot deel bij aan de lagere levensverwachting in Twente.
Figuur 3.3: Gemiddelde levensverwachting bij geboorte (in jaren) per gemeente in Twente, 2007-2010 (Bron: Nationale Atlas Volksgezondheid, bewerkt door Arcon)
IV.: Levensverwachting en sociaal economische status. Sociaal economische status is mogelijk één van de verklaringen voor een lagere levensverwachting in Twente. Sociaal economische status kan gemeten worden aan de hand van verschillende maten. Opleidingsniveau en besteedbaar inkomen zijn twee voorbeelden hiervan. Levensverwachting bij laagopgeleiden lager Er bestaan in Nederland aanzienlijke verschillen in levensverwachting naar opleidingsniveau. Het verschil in levensverwachting tussen laag (geen of lager onderwijs) en hoog (hbo of universiteit) opgeleide mannen en vrouwen is respectievelijk zeven en zes jaar. De kortere levensverwachting van laag opgeleide mannen en vrouwen correspondeert ongeveer met de levensverwachting bij geboorte van dertig jaar geleden (Bron: Nationaal Kompas, 2010).
26
Mogelijke relatie besteedbaar inkomen en levensverwachting Als het gemiddeld besteedbaar inkomen wordt vergeleken met de levensverwachting lijkt er een verband te zijn tussen beide variabelen. In de gemeenten waar het gemiddeld besteedbaar inkomen lager is, zoals in de gemeente Almelo, Enschede en Twenterand, is ook de levensverwachting lager, zie figuur 2.6 en 3.3. In gemeenten waar het besteedbaar inkomen hoger ligt, is de levensverwachting ook wat hoger. Bijvoorbeeld in de gemeente Borne en Hof van Twente. Met verdiepend onderzoek kan deze relatie nader onderzocht worden.
Vrouwen leven langer, maar ook langer in ongezondheid Mannen en vrouwen brengen ongeveer evenveel gezonde jaren door in termen van ervaren gezondheid, beperkingen en geestelijke gezondheid. Aangezien vrouwen langer leven dan mannen, brengen vrouwen, zowel in absolute zin als verhoudingsgewijs, meer jaren door in (lichte) ongezondheid (Bruggink et al., 2010). Ook in Twente lijkt dit het geval, zie tabel 3.2. De Twentse cijfers zijn vergelijkbaar met Nederland. Tabel 3.2: Levensverwachting, levensverwachting in goed ervaren gezondheid, levensverwachting zonder lichamelijke beperking en levensverwachting in goede geestelijke gezondheid in Twente en Nederland over de periode 2007-2010 (www.zorgatlas.nl, 2013).
Twente
Nederland
mannen
vrouwen
totaal
totaal
levensverwachting (jaren)
77,6
82,3
80
80,5
levensverwachting in goed ervaren gezondheid (jaren)
62,9
62,0
62,5
63,0
levensverwachting zonder lichamelijke beperking (jaren)
70,2
67,9
68,6
69,0
levensverwachting in goede geestelijke gezondheid (jaren)
71,3
72,5
72,1
72,6
3.2 Sterfte in Twente Sterfte is een veelgebruikte maat voor de beschrijving van de gezondheid van een bevolking. Het sterftecijfer geeft informatie over het aandeel van verschillende aandoeningen in de totale sterfte. Om duidelijkheid te verkrijgen over de oorzaken van sterfte in Twente en de mogelijkheden om sterfte te voorkomen of uit te stellen, wordt in deze paragraaf de totale sterfte en de sterfte naar aandoeningen behandeld. Hierbij wordt tevens bekeken hoe Twente het doet ten opzichte van Nederland. V.: Sterftecijfers. Absolute sterfte De absolute sterfte is het gemiddeld aantal overledenen in een bepaalde periode. Deze maat geeft de absolute omvang van het probleem aan. De absolute sterfte is niet te gebruiken voor een vergelijking van de sterfte tussen bijvoorbeeld GGDregio's. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met verschillen in populatieomvang of leeftijdsopbouw. Bruto sterfte De bruto sterfte is het gemiddeld aantal overledenen per 10.000 inwoners in een bepaalde periode (meestal 1 jaar). Bruto sterftecijfers houden wel rekening met verschillen in populatieomvang, maar niet met verschillen in leeftijdsopbouw. Gestandaardiseerde sterfte Als de sterfte van verschillende populaties met elkaar vergeleken wordt, moet rekening worden gehouden met de samenstelling van de bevolking. Zo kan de leeftijdopbouw bijvoorbeeld effect hebben op de hoogte van de sterfte. In een oudere populatie zullen meer mensen overlijden dan in een jongere populatie. Om hier rekening mee te houden worden sterftecijfers meestal gestandaardiseerd. Twee veel gebruikte maten voor gestandaardiseerde sterfte zijn de Standardised Mortality Ratio (SMR) en de Comparative Mortality Figure (CMF).
Standardised Mortality Ratio (SMR) De SMR is een relatieve maat voor sterfte in een indexpopulatie (bijvoorbeeld de bevolking in een bepaalde GGD-regio) ten opzichte van een standaardpopulatie (bijvoorbeeld de Nederlandse bevolking). Indirecte standaardisatie geeft de verwachte bruto sterfte (aantal sterfgevallen per 10.000) van de indexpopulatie (GGD-regio) op basis van de leeftijdspecifieke sterftecijfers van de standaardpopulatie (Nederland). Als de SMR gelijk is aan 100, is de sterfte in de regio gelijk aan die van Nederland. Als de SMR hoger is dan 100, is er sprake van 'oversterfte' en als de SMR lager is van 'ondersterfte' ten opzichte van Nederland. De SMR van verschillende indexpopulaties mogen niet met elkaar vergeleken worden. Comparative Mortality Figure (CMF) De CMF is een relatieve maat voor sterfte in de indexpopulatie (bijvoorbeeld de GGD-regio) vergeleken met een standaardpopulatie (bijvoorbeeld de Nederlandse bevolking). De CMF is een maat voor de ratio tussen het totale aantal verwachte sterfgevallen in de standaardpopulatie als de leeftijdsspecifieke sterfte in de indexpopulatie zou worden gebruikt en het totale aantal waargenomen doden in de standaardpopulatie. Bij de berekening van het CMF wordt gebruik gemaakt van directe standaardisatie. Directe standaardisatie levert de verwachte bruto ziekte en sterfte (aantal ziekte- en sterfgevallen per 100.000) van de Nederlandse bevolking op basis van de leeftijdspecifieke ziekte- en sterftecijfers in de regiopopulatie en de bevolkingsomvang van Nederland. De CMF van verschillend regio’s kunnen onderling worden vergeleken (Eysink et al, 2010b).
27
Totale sterfte in Twente hoger dan in Nederland In Twente zijn er in totaal 21.260 mensen overleden tussen 2005 en 2008. Dat zijn jaarlijks gemiddeld 5315 mensen. Er overleden gemiddeld iets meer vrouwen (2709) dan mannen (2606). Over dezelfde periode is het totaal aantal sterfgevallen in Twente 85,8 per 10.000 inwoners. In Nederland is het aantal sterfgevallen over deze periode iets lager, namelijk 82,0 per 10.000 inwoners. Dit verschil kan mogelijk verklaard worden door een verschil in bevolkingsopbouw in plaats van een verschil in gezondheid. Om te onderzoeken of dit het geval is, wordt er gekeken naar een gestandaardiseerde sterftemaat, waarbij gecorrigeerd wordt naar verschillen in leeftijd en geslacht. De CMF (Comparitive Mortality Figure) is zo’n maat (zie voor uitleg tekstblok V). De sterfte in heel Nederland is gesteld op 100. Een gestandaardiseerde sterfte boven of onder de 100 duidt op respectievelijk een hogere of lagere sterfte dan in Nederland. De totale sterfte in Twente is volgens de CMF 105 en is significant hoger dan het Nederlands gemiddelde. In figuur 3.4 is de gestandaardiseerde sterfte per GGD regio weergegeven waarbij is gecorrigeerd voor verschillen in leeftijd en geslacht. In Zuid Limburg is de sterfte het hoogst.
Figuur 3.4: Totale sterfte per GGD regio in de periode 2007-2010 (www.zorgatlas.nl, 2012)
Meeste sterfte veroorzaakt door hart- en vaatziekten en kanker Kwaadaardige nieuwvormingen en ziekten van hart- en vaatstelsel zijn de belangrijkste doodsoorzaken in Twente en in Nederland. In Twente is over de periode 2007-2010 33% van de sterfte te wijten aan ziekten van hart- en vaatstelsel en 30% van de sterfte aan kanker (CBS-Statline, 2012). De sterfte per 10.000 inwoners ten gevolge van ziekten aan hart- en vaatstelsel is in Twente 22,7 en de sterfte per 10.000 inwoners ten gevolge van kwaadaardige nieuwvormingen is 22,5. Wat tevens opvalt, is dat de sterfte aan psychische stoornissen onder vrouwen hoger is dan onder mannen (zie tabel 3.3). Psychische ongezondheid komt ook vaker voor onder vrouwen, zie paragraaf 3.4.3.
28
Tabel 3.3: Sterfte per 10.000 inwoners van Twente, 4-jaarsgemiddelde 2007-2010 (CBS, 2012).
ziekten van hart- en vaatstelsel
22,7
sterfte mannen (per 10.000 mannen) 21,5
kwaadaardige nieuwvormingen
22,5 5,5 2,2 4,5 4,2 3,1 4,2 4,1
23,3 6,7 2,4 2,0 2,5 4,6 3,1 4,6 4,6
sterfte totaal (per 10.000 inwoners)
- luchtpijp en long - borst - baarmoederhals - baarmoederlichaam - prostaat - dikke darm en endeldarm Diabetes mellitus psychische stoornissen longontsteking CARA COPD
sterfte vrouwen (per 10.000 vrouwen) 23,4 21,2 4,1 3,8 0,2 0,5 2,4 6,4 6,2 3,1 3,6 3,6
- = onbekend
Sterfte aan verschillende ziekten en aandoeningen in Twente hoger dan in Nederland Standardised Mortality Ratio (SMR) is een gestandaardiseerde sterftemaat. De landelijke sterfte is gelijk aan 100. Een gestandaardiseerde sterfte boven of onder de 100 duidt op respectievelijk een hogere of lagere sterfte dan in Nederland (zie tekstblok V). Uit het SMR sterftecijfer blijkt dat de sterfte ten gevolge van ziekten van hart- en vaatstelsel, dikke darm kanker en longontsteking significant hoger is dan in Nederland (zie tabel 3.4).
29
Tabel 3.4: Standardised Mortality Ratio, 4-jaarsgemiddelde 2007-2010 in Twente ( CBS, 2012).
SMR totaal
SMR mannen
SMR vrouwen
ziekten van hart- en vaatstelsel
107*
113*
103
kwaadaardige nieuwvormingen
101
100
103
- luchtpijp en long - borst - baarmoederhals - baarmoederlichaam - prostaat - dikke darm en endeldarm
101 108 93 110*
100 26 95 103
104 109 84 109 0 118*
Diabetes mellitus psychische stoornissen longontsteking CARA COPD
105 122 107* 101 101
102 121 113* 100 100
108 121 103 103 104
* statistisch significant afwijkend van Nederland (p< 0.05) en - = onbekend.
3.3 Ziekten en aandoeningen Het vóórkomen van ziekten en aandoeningen in een bevolking is een maat voor de gezondheidstoestand van die bevolking. Het gaat om welke ziekten in de regio het meest vóórkomen en wat de belangrijkste ziekten zijn in subgroepen van de bevolking (Eysink & Poos, 2010). Veel klachten van moeheid en slapeloosheid Klachten van moeheid en klachten van slapeloosheid worden veel gerapporteerd zie tabel 3.5. Bijna 43% van de volwassenen rapporteert klachten van moeheid en 22% rapporteert klachten van slapeloosheid. Gewrichtsslijtage, migraine en hoge bloeddruk zijn de drie meest gerapporteerde aandoeningen, zie tabel 3.6. Als Twente vergeleken wordt met Nederland, blijkt dat voor het grootste gedeelte het voorkomen van aandoeningen in Twente vergelijkbaar is met Nederland. Tabel 3.5: gerapporteerde klachten bevolking 4 jaar en ouder gestandaardiseerd naar leeftijd en geslacht periode 2004-2007 (CBS-Statline, 2013).
klachten van moeheid klachten van slapeloosheid
Twente (%) Nederland (%) 42,3 44,2 20,5 21,5
Allergie bij jongeren de meest gerapporteerde aandoening Allergie is de meest gerapporteerde klacht bij jongeren (22%) gevolgd door astma en bronchitis (9%).Chronisch eczeem wordt als derde klacht genoemd door jongeren (7%). Opvallend is dat chronisch eczeem vaker voorkomt onder meisjes (9%) dan onder jongens (5%) (Olthof Pal 2007).
30
Tabel 3.6: zelfgerapporteerde aandoeningen onder behandeling van een arts in Twente (Haitsma & Visser, 2013).
beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA hartinfarct andere ernstige hartaandoening hoge bloeddruk vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen een vorm van kanker Diabetes mellitus astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD ernstige of hardnekkige darmstoornissen langer dan 3 maanden onvrijwillig urineverlies chronisch eczeem psoriasis chronische gewrichtsontsteking gewrichtsslijtage van heupen of knieën (artrose, slijtagereuma) ernstige of hardnekkige aandoening van de rug andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder andere ernstige of hardnekkige aandoening elleboog, pols of hand chronische vermoeidheid migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn
volwassenen (19-65 jaar)
ouderen (65 jaar en ouder)
1 1 1 12 1 1 4 6
5 11 6 48 5 17 19 13
4 2 3 1 4
6 5 2 2 10
6 6
26 11
8
12
5 6
7 5
Hoge bloeddruk meest zelfgerapporteerde aandoening onder volwassenen De drie meest gerapporteerde aandoeningen zijn een hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage van heupen of knieën, migraine en astma CARA/COPD. Van de volwassenen is 42% voor een een ziekte of aandoening het laatste jaar onder behandeling geweest van een arts. Bij ouderen is dat 86%. 37% van volwassene en ouderen geeft zelf aan meer dan één ziekte of aandoening te hebben. Het voorkomen van ziekten en aandoeningen neemt toe met de leeftijd. De toename geldt voor alle ziekten en aandoeningen, maar het sterkst voor de aandoeningen die verband houden met hart- en vaatziekten en het bewegingsapparaat. Het voorkomen van chronische ziekten onder behandeling van een arts komt bij vrouwen (48%) meer voor dan bij mannen (37%). Hoge bloeddruk en gewichtsslijtage meest zelfgerapporteerde aandoeningen onder behandeling van arts bij ouderen Hoge bloeddruk en gewrichtslijtage zijn de meest voorkomende aandoeningen. Bij deze twee aandoeningen zijn duidelijke verschillen waarneembaar naar geslacht. Deze aandoeningen komen vaker voor onder vrouwen. 50% van de vrouwen rapporteert een hoge bloeddruk tegen 55% van de mannen. Bij gewrichtsslijtage liggen de percentages nog verder uit elkaar: 53% van de vrouwen rapporteren gewrichtsslijtage tegen 29% van de mannen. Diabetes staat op de derde plaats van meest voorkomende ziekten en aandoeningen. Hier zijn geen verschillen naar geslacht te onderscheiden.
31
3.4 Functioneren en kwaliteit van leven Prevalentie- en incidentiecijfers geven zicht op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen in een bevolking, maar zeggen niets over de gevolgen daarvan voor de kwaliteit van leven. Een verminderde kwaliteit van leven is vaak het gevolg van ziekten en aandoeningen. Kwaliteit van leven is een samenvattende maat voor het welbevinden van een bevolking. Kwaliteit van leven bestaat uit meerdere dimensies of domeinen. De domeinen hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar. De belangrijkste domeinen zijn: • het lichamelijk domein wat ondermeer lichamelijk functioneren en pijn omvat; • het psychisch domein waar psychische klachten als angstige of depressieve gevoelens deel van uitmaken; • het sociaal domein als de mate waarin een ziekte afbreuk doet aan de mogelijkheid om sociale rollen te vervullen, zoals het functioneren in gezin, werk, vriendenkring of vrije tijd. In deze paragraaf worden de verschillende dimensies van kwaliteit van leven beschreven. 3.4.1 Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid van een persoon. Het is een samenvattende gezondheidsmaat van alle gezondheidsaspecten die relevant zijn voor de persoon in kwestie. Ervaren gezondheid als algemene maat van gezondheid Vragen naar de ervaren gezondheid van volwassenen is eigenlijk een vraag naar de gezondheidsbeleving van een persoon. Wie positief oordeelt over de eigen gezondheid heeft vaak ook een ‘gezonde’ houding ten aanzien van het eigen welbevinden. Hoewel de lichamelijke gezondheid voor veel mensen zwaarwegend is, spelen sociaal en psychisch functioneren veelal ook een rol in het oordeel over de eigen gezondheid. Dat totale oordeel geeft een indicatie over hoe men wat gezondheid betreft in het leven staat. Hoe slechter iemand zijn of haar eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. Dit lijkt een open deur, maar er zijn weinig maten die zo sterk voorspellend zijn voor sterfte (Nationaal Kompas, 2010). Ervaren gezondheid in Twente vergelijkbaar met Nederland Op basis van cijfers uit Monitor 2012 kan een vergelijking getrokken worden tussen Nederland en Twente. Er is gebruik gemaakt van de gestandaardiseerde gegevens, zodat gevonden verschillen niet te wijten zijn aan verschillen in leeftijd en geslacht. Nederland
Twente
65-plus
19-65
Vrouw
Man 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
percentage
(Zeer) goed
Gaat wel
(Zeer) slecht
Figuur 3.5: Ervaren gezondheid Twente en Nederland (Monitor 2013)
32
80
In 2012 ervaart in Nederland 24% van de bevolking haar gezondheid als minder dan goed. In dezelfde periode is dit voor Twente 25%. Ervaren gezondheid slechter bij laag opgeleiden en op hogere leeftijd Ook bij de gezondheidsmonitors van de GGD is gevraagd naar de ervaren gezondheid. Van de jongeren in Twente ervaart 86% de gezondheid als goed tot uitstekend. Het blijkt dat meer jongeren in klas 2 hun gezondheid als goed of heel goed ervaren dan in klas 4. Daarnaast is de ervaren gezondheid op het havo/vwo beter dan op het vmbo (zie figuur 3.5). Ook naar geslacht blijken er verschillen te zijn. Meer jongens (87% ervaren hun gezondheid als goed of heel goed dan meisjes (82%). 95
percentage
90 85 80 75 70
vmbo
havo/vwo klas 2
klas 4
Figuur 3.6: Percentages jongeren dat de gezondheid als goed tot heel goed ervaren uitgesplitst naar klas en school (E-MOVO 2011).
Van de volwassenen in Twente ervaart 81% de gezondheid als zeer goed tot goed. Mannen scoren beter dan vrouwen; 83% tegen 78%. Van de ouderen ervaart 55% de gezondheid als zeer goed tot goed. Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen. De ervaren gezondheid neemt af met de leeftijd (zie tabel 3.9). Tabel 3.7: Ervaren gezondheid bij volwassenen en ouderen naar leeftijd (Haitsma & Visser, 2013).
ervaren gezondheid Zeer goed tot goed
19-35 jaar (%) 88
35-50 jaar (%) 82
50-65 jaar (%) 72
65-75 jaar (%) 63
75+ jaar (%) 45
totaal jaar (%) 75
Er zijn ook duidelijke verschillen naar opleidingsniveau. Bij een lager opleidingsniveau wordt de eigen gezondheid minder vaak als goed ervaren. Tabel 3.8: Ervaren gezondheid bij volwassenen en ouderen naar opleidingsniveau (Haitsma & Visser, 2013).
ervaren gezondheid zeer goed tot goed
laag (%) middel (%) hoog (%) 62 83 87
totaal (%) 75
3.4.2 Lichamelijk functioneren Lichamelijk functioneren is een maat voor de kwaliteit van leven. Lichamelijk functioneren, verwijst naar het kunnen uitvoeren van lichamelijke functies en dagelijkse routineactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn lopen, eten, aan- en uitkleden en boodschappentassen dragen.
33
Ook de lichamelijke functies 'horen' en 'zien' zijn van belang voor het lichamelijk functioneren. Als er moeilijkheden bestaan in deze functies of activiteiten, wordt van lichamelijke beperkingen gesproken. Meestal worden bij lichamelijke beperkingen onderscheiden: • gehoorbeperkingen • gezichtsbeperkingen • mobiliteitsbeperkingen • beperkingen in activiteiten van het dagelijks leven (Eysink & Hoeymans et al., 2010). In Twente meer beperkingen dan in Nederland Een derde van alle ouderen heeft tenminste één lichamelijke beperking (zie tabel 3.10). Het voorkomen van lichamelijke beperkingen neemt sterk toe met de leeftijd. Vrouwen hebben vaker een lichamelijke beperking dan mannen. Beperkingen in mobiliteit komen vaker voor als gehoor- of gezichtsbeperkingen. De beperkingen nemen sterk toe met de leeftijd. Er zijn duidelijke verschillen naar geslacht; vrouwen hebben twee keer zoveel gezichtsbeperkingen en anderhalf keer zoveel mobiliteitsbeperkingen. Tabel 3.9: Beperkingen op het gebied horen, zien en mobiliteit naar leeftijd en geslacht (Monitor, 2013).
Heeft 1 of meer lichamelijke beperkingen Beperkingen in horen Beperkingen in zien Beperkingen in mobiliteit
volwassenen (%)
ouderen (%)
Twente (%)
Nederland (%)
12
34
16
15*
4 5 6
10 12 26
6 6 11
4* 6 10
*significant verschil
Ouderen ervaren vooral problemen met zware huishoudelijke werkzaamheden en bedden verschonen. In het ouderenonderzoek van de GGD is naast lichamelijke beperkingen ook gevraagd naar beperkingen op huishoudelijk vlak en bij gebruik maken van eigen of openbaar vervoer, als indicatie voor de mate van zelfredzaamheid. Tabel 3.10: Handelingen waar mensen moeite mee hebben naar leeftijd (Haitsma & Visser, 2013)
man vrouw 19-65 (%) (%) jaar (%) Kan 1 of meer dagelijkse werkzaamheden niet geheel zelfstandig uitvoeren Zware huishoudelijke werkzaamheden verrichten Bedden verschonen en/of opmaken Kleren wassen en strijken Gebruik maken van eigen of openbaar vervoer Boodschappen doen Warm eten klaarmaken Lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten Ontbijt of lunch klaarmaken
65-plus jaar (%)
totaal (%)
13
12
6
36
13
9 11 12
15 11 7
6 6 5
31 30 25
12 11 9
3 7 7
8 18 4
5 3 3
18 20 16
14 7 5
4 2
5 2
2 1
12 4
4 2
Het geheel zelfstandig uitvoeren van een aantal dagelijkse werkzaamheden wordt vooral door leeftijd bepaald. In tabel 3.11 is weergegeven hoe de verschillen liggen naar geslacht
34
en naar leeftijd. Gevraagd is of men geheel zelfstandig een aantal huishoudelijke activiteiten uit kan voeren, of daar meer of minder moeite mee heeft of zelfs alleen met hulp van anderen deze taken kan uitvoeren. Overigens wordt zelfredzaamheid op deze terreinen niet alleen beïnvloed door leeftijd en geslacht, maar ook door het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde rolpatronen. Van de 65-plussers jarigen kan 36% één of meerdere taken niet geheel zelfstandig uitvoeren. Ruim eenderde van de oudste ouderen zal een beroep doen op hulp van thuiszorg of familie om bepaalde taken te verrichten. 3.4.3 Psychische gezondheid Psychische gezondheid is eveneens een maat voor de kwaliteit van leven. Bij een optimale psychische gezondheid is sprake van succesvol functioneren en dit resulteert in productieve activiteiten, bevredigende relaties met anderen en het vermogen tot aanpassen en omgaan met tegenslagen (Surgeon General, 1999). Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Dit kan leiden tot zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. VI.: Psychische gezondheid. Psychische gezondheid Er zijn verschillende vragenlijsten voor het meten van psychische gezondheid. De beschreven psychische gezondheid in dit hoofdstuk is gemeten met de MHI-5. Dit gestandaardiseerde meetinstrument bestaat uit vijf vragen naar gevoelens in de afgelopen vier weken. De vijf vragen in deze set hebben betrekking op zenuwachtigheid, rustig voelen, meerslachtig zijn, gelukkig zijn en in de put zitten. Psychisch ongezond wordt onderscheiden in lichte, matige en ernstige psychische ongezondheid. Depressie Jongeren De aanwezigheid van depressieve gevoelens bij jongeren is gemeten met behulp van de gestandaardiseerde vragenlijst Major Depression Inventory (MDI). Deze vragenlijst telt 13 items waarmee lichte, matige en ernstige depressieve gevoelens gemeten kunnen worden.
Volwassenen Om depressie onder volwassenen te meten is gebruik gemaakt van de K10 (Kessler psychological distress scale), die het risico op een angststoornis of een depressie in beeld brengt. De K10 bestaat uit tien vragen naar de mate waarin bepaalde gevoelens in de afgelopen maand zijn voorgekomen. Er wordt gevraagd naar vermoeidheid, zenuwachtigheid, rusteloosheid, hopeloosheid, onrust, somberheid, depressiviteit en eigenwaarde. Ouderen Om depressiviteit bij ouderen te meten, is zowel de MHI-5 als de K10 gebruikt.
Psychische gezondheid in Twente vergelijkbaar met Nederland Uit cijfers van het CBS blijkt dat de psychische gezondheid in Twente wat beter is dan in Nederland. Zie figuur 3.6. Hierbij is de MHI-5 (mental health indicator) als meetinstrument gebruikt.
35
Figuur 3.7: psychische klachten in Nederland naar GGD Regio over de periode 2005-2008 (www.zorgatlas.nl/gezondheid-en-ziekte, 2013).
Psychische ongezondheid komt vaker voor onder meisjes en vmbo leerlingen Twaalf procent van de Twentse jongeren heeft last van psychische klachten. Dit komt overeen met 2007. Meisjes (13%) hebben vaker psychische klachten als jongens (10%). Ook blijkt dat jongeren op het vmbo (15%) vaker psychische klachten hebben dan jongeren op havo/vwo (9%). Veertien procent van de jongeren heeft te kampen met depressieve gevoelens. Bij 4% gaat het om ernstig depressieve gevoelens (E-MOVO, 2011). Psychische klachten Langdurige en/of ernstige psychische klachten, maar ook lichamelijke problemen kunnen een indicatie zijn voor psychische stoornissen. Tot de psychische stoornissen rekent men onder andere dementie, schizofrenie, angststoornissen, depressie, eetstoornissen, verstandelijke handicap, ADHD en autisme. De K10 is niet bedoeld om een diagnose te stellen ten aanzien van het voorkomen van een psychische stoornis, maar wil wel inzicht geven in het risico dat volwassenen en ouderen lopen op een depressie of angststoornis. Een angststoornis en/of depressie leiden beide tot een verminderde kwaliteit van leven. De kwaliteit van leven wordt bepaald door het aantal jaren dat met een ziekte wordt geleefd en de ernst van de stoornis. Angststoornissen en depressies behoren tot de ziektes die een groot verlies aan kwaliteit van leven veroorzaken. Ook de ziektelast (verlies aan gezonde levensjaren) en de zorgkosten van deze aandoeningen zijn hoog. De verminderde kwaliteit van leven en de hoge ziektelast zijn redenen om preventie in te zetten om zo problemen vroegtijdig te kunnen voorkomen, signaleren en behandelen, opdat ernstiger situaties worden voorkomen. Vanwege de hoge ziektelast en het belang van preventie wordt dieper ingegaan op het (mogelijk) voorkomen van psychische klachten. Mensen met matige psychische klachten hebben een matig risico op het ontwikkelen van een angststoornis en/of depressie en mensen met veel angst- en of depressieklachten hebben een hoog risico op het ontwikkelen van een angststoornis en/of depressie. In tabel 5.1 worden de risico’s op een angststoornis weergegeven uitgesplitste naar leeftijd en geslacht. Ter vergelijking zijn de cijfers van de monitoren uit 2008 en 2010 toegevoegd.
36
Tabel 3.11 Risico op angststoornis of depressie (Monitor 2008, -09, -12) Volwassenen Volwassenen Ouderen 2012 (%) 2008 (%) 2012 (%) Laag of geen risico 61 64 63 Matig risico 33 32 34 Hoog risico 6 4 3
Ouderen 2010 (%) 64 32 4
In Twente heeft 3% van de ouderen en 6% van de volwassenen een hoog risico op een depressie of angststoornis. De verschillen tussen ouderen en volwassenen zijn klein. Vrouwen lopen meer risico dan mannen, dit geldt zowel voor hoog, als matig risico. Bij de volwassenen behoort 54% van de vrouwen tot de groep met geen of laag risico tegenover 68% van de mannen. Bij ouderen is het verschil tussen mannen en vrouwen nog groter. 55% van de vrouwen en 71% van de mannen behoort tot de groep met geen of weinig risico op een psychische stoornis. Tw ente
75-plus
65-75
50-65
35-50
19-35 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Percentage
hoog risico
matig risicol
Figuur 3.8: Matig en hoog risico op angst en depressie naar leeftijd (Haitsma & Visser, 2011)
Uit figuur 3.7 blijkt dat in de jongste leeftijdsgroep de meeste respondenten zitten met een hoog risico (8%). De oudste leeftijdsgroep kent de meeste respondenten met een matig risico. Het risico op psychische klachten schommelt enigszins per leeftijdsgroep. De verschillen zijn echter niet opvallend. In de praktijk verschillen ouderen en volwassenen weinig. Vrouwen scoren hoger, dan mannen zowel bij hoog als bij matig risico op psychische klachten Dit geldt zowel voor ouderen als voor volwassenen. Zoals eerder aangegeven gaat het vooromen van depressie klachten vaak samen met extra zorgkosten. Het medicijngebruik onder de groep met een hoog risico is aanzienlijk hoger, 15% van gebruikt slaap/kalmeringsmiddelen. In de niet risicogroep is 2% gebruiker.
Tw ente
hoog
middel
laag
0
5
10
15
20
25
30
35
40
Percentage
hoog risico
matig risico
Figuur 3.9 Matig en hoog risico op angst en depressie naar opleiding (Haitsma & Visser, 2011)
37
Uit figuur 3.8 blijkt dat respondenten met een laag opleidingsniveau meer risico op een depressie of angststoornis lopen, dan volwassenen of ouderen met een hoog opleidingsniveau. Vergelijkbare verschillen zijn ook uit eerdere onderzoeken naar voren gekomen. 3.4.4 Eenzaamheid Eenzaamheid komt onder alle leeftijden voor. Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het negatief ervaren verschil tussen de kwaliteit van de relaties die men onderhoudt en de relaties zoals men die voor zichzelf zou wensen. VII.: Eenzaamheid. In zowel de volwassenenmonitor als de ouderenmonitor is eenzaamheid gemeten met behulp van de eenzaamheidsschaal van de Jong-Gierveld. Dit meetinstrument bevat 11 stellingen, waarmee een totaalscore voor eenzaamheid kan worden bepaald. Op basis van deze stellingen hebben respondenten aangegeven in hoeverre zij tevreden zijn met hun sociale contacten.
Er zijn zowel positieve, als negatieve stellingen geformuleerd. De somscore van de stellingen is een maat voor eenzaamheid. De respondenten weten niet dat er eigenlijk wordt gevraagd naar de mate van eenzaamheid die men ervaart.
Volwassenen en ouderen ongeveer even eenzaam In figuur 3.7 zijn de eenzaamheidscijfers voor volwassenen en ouderen gegeven. Zesenzestig procent van de volwassenen is niet eenzaam; 26% is matig eenzaam en 8% is (zeer) ernstig eenzaam. Negenenvijftig procent van de ouderen voelt zich niet eenzaam. Matig eenzaam is 33% van de ouderen en 7% voelt zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam. Vier van de tien ouderen is in meer of mindere mate eenzaam, bij volwassenen is dat eenderde. Het verschil is minder groot dan gedacht.
Figuur 3.10: Eenzaamheid bij volwassenen en ouderen (Haitsma & Visser, 2011)
3.5 Ziektelast Eerder in dit hoofdstuk zijn verschillende maten voor gezondheid beschreven. De levensverwachting, sterfte, het voorkomen van bepaalde aandoeningen en ziekten en kwaliteit van leven belichten elk een verschillend aspect van gezondheid. De ziektelast combineert deze verschillende aspecten tot één maat. De ziektelast is een maat voor gezondheidsverlies in een populatie die wordt veroorzaakt door ziekte. De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s (Disability-Adjusted Life-Years). In tekstblok VIII wordt toegelicht wat de ziektelast is en hoe deze wordt berekend.
38
VIII.: Ziektelast. Wat is ziektelast? De ziektelast is het gezondheidsverlies in een populatie dat veroorzaakt wordt door ziekten. De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY's ('Disability-Adjusted Life-Years'). De DALY is een maat voor gezondheidsverlies en is opgebouwd uit twee componenten: • de jaren verloren door vroegtijdige sterfte. • de jaren geleefd met ziekte. Hoe worden ‘verloren levensjaren’ berekend? De verloren levensjaren worden berekend door het aantal ziektespecifieke sterfgevallen per jaar te vermenigvuldigen met de resterende levensverwachting op de betreffende leeftijd. Hoe worden ‘jaren geleefd met de ziekte’ berekend? De jaren geleefd met de ziekte worden uitgedrukt in ziektejaarequivalenten ('Years Lived with Disability'). De ziektejaarequivalenten worden berekend door de prevalentie van de ziekte te vermenigvuldigen met de wegingsfactor voor de ernst van de ziekte. Een wegingsfactor voor een ziekte is een maat voor de ernst van de gevolgen van ziekte voor het fysiek, psychisch en sociaal functioneren van patiënten (kwaliteit van leven).
Op een schaal van 0 ('helemaal geen nadelige gevolgen') tot 1 ('zeer ernstige nadelige gevolgen') zou 'verkoudheid' bijvoorbeeld een wegingsfactor van 0,01 kunnen krijgen, en 'multiple sclerose' een veel hogere, bijvoorbeeld 0,7. Doordat de jaren met ziekte, met behulp van wegingsfactoren, worden 'gewogen' voor de ernst van de ziekte, worden ze vergelijkbaar met de door sterfte verloren levensjaren. Als bijvoorbeeld een ziekte een wegingsfactor van 0,5 heeft, betekent dit dat een jaar leven met deze ziekte equivalent wordt beschouwd aan een half jaar verloren door vroegtijdige sterfte. Hoe wordt ziektelast berekend? De verloren levensjaren en de ziektejaarequivalenten worden opgeteld tot DALY's (Hoeymans & Poos, 2010).
Coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie en Diabetes mellitus zijn de ziekten die de meeste ziektelast veroorzaken In de VTV-2010 zijn nieuwe cijfers gepubliceerd over ziektelast. Coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie en Diabetes mellitus zijn de vijf aandoeningen en ziekten die de meeste ziektelast veroorzaken in Nederland. Deze ziekten worden gevolgd door longkanker, COPD, artrose, privé ongevallen en dementie. Coronaire hartziekten en beroerte leiden tot veel verlies in levensjaren en relatief veel verlies in kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressie staan hoog in de top tien, omdat ze vaak voorkomen en leiden tot veel verlies in kwaliteit van leven (zie tabel 3.12). Tabel 3.12: Top tien van ziekten met het grootste verlies aan DALY's in Nederland in 2007 (percentage van de 56 geselecteerde ziekten en geschatte percentage van alle ziekten) (Gommer, Hoeymans & Poos, 2010).
coronaire hartziekten beroerte angststoornissen depressie Diabetes mellitus longkanker COPD artrose ongevalsletsel privé dementie
verloren levensjaren
ziektejaarequivalenten
DALY’s
DALY’s
% van selectie
% van selectie
% van selectie
% van totaal
12,7 8,7 0,0 0,0 3,4 14,7 5,9 0,1
9,5 6,3 10,3 8,6 6,7 0,5 4,4 6,3
10,6 7,1 6,8 5,7 5,6 5,3 4,9 4,2
6,9 4,6 4,4 3,7 3,6 3,5 3,2 2,7
3,1 4,4
3,9 2,9
3,6 3,4
2,3 2,2
* De VTV-selectie van ziekten is verantwoordelijk voor ongeveer 65% van de totale ziektelast.
Verschillen in ziektelast tussen mannen en vrouwen In tabel 3.13 en 3.14 staat de top tien van belangrijkste ziekten voor mannen en vrouwen. Zowel voor mannen als vrouwen geldt dat coronaire hartziekten, angststoornissen, depressie, COPD, beroerte, Diabetes mellitus, artrose en longkanker de meeste ziektelast veroorzaken. Voor mannen zijn daarnaast suïcide (poging) en privéongevallen belangrijke
39
bronnen van ziektelast, terwijl voor vrouwen borstkanker en dementie de top tien volmaken (Gommer, Hoeymans & Poos, 2010). Tabel 3.13: Top tien ziekten met hoogste ziektelast bij mannen in 2007 (Gommer, Hoeymans & Poos, 2010).
DALY’s mannen coronaire hartziekten beroerte longkanker Diabetes mellitus COPD angststoornissen depressie suicide(poging) ongevallen privé artrose
13,7 6,8 6,3 5,7 5,4 5,3 4,1 3,5 3,4 3,1
Tabel 3.14: Top tien ziekten met hoogste ziektelast bij vrouwen in 2007 (Gommer, Hoeymans & Poos, 2010).
angststoornissen coronaire hartziekten beroerte depressie Diabetes mellitus borstkanker artrose dementie COPD longkanker
40
DALY’s vrouwen 8,2 7,7 7,4 7,1 5,5 5,3 5,1 4,7 4,5 4,4
4 Leefstijl Twentenaar legt veel gewicht in de schaal Het aantal mensen met overgewicht is de afgelopen 30 jaar behoorlijk gestegen. In 1981 had één op de drie volwassen overgewicht; dit is gestegen tot bijna de helft van de volwassenen in recente jaren. De toename lijkt de laatste jaren af te vlakken. In Twente is bijna een op de vijf kinderen te zwaar (18%). Er zijn kleine schommelingen per leeftijdsgroep en tussen jongens en meisjes. Van de Twentse bevolking heeft gemiddeld 52% overgewicht wat siginificant hoger is dan landelijk (48%). Zowel bij de volwassenen als ouderen hebben meer mannen dan vrouwen overgewicht. Bij ouderen hebben vrouwen echter vaker ernstig overgewicht. Voedingsgewoonten kunnen beter Veel Twentenaren eten te weinig groente en fruit. Dit geldt zowel voor de jeugd, als voor volwassenen en ouderen. Slechts ruim een derde van de jongeren (39%) eet elke dag groente en een derde eet elke dag fruit. Tweederde van de volwassenen eet niet elke dag groente en fruit. Ouderen laten wat groente- en fruitconsumptie betreft nog de meest gunstige cijfers zien: tweederde van de ouderen eet dagelijks groente en fruit. Ook ontbijtgewoonten laten bij de jeugd en jong volwassenen te wensen over. De meeste ouderen ontbijten dagelijks. Twentenaren zijn actief Tweederde van de Twentenaren voldoet aan de beweegnorm. Mannen bewegen wat meer dan vrouwen. Twentenaren scoren net wat beter dan de gemiddelde Nederlander m.b.t. bewegen.
Ouderen zijn vooral actief door te wandelen en te fietsen. Tweeënzeventig procent van de jongeren is lid van een sportvereniging. Bij een lager opleidingsniveau is lidmaatschap van een sportvereniging lager. Aantal rokers daalt en het drugsgebruik is laag Eén op de vijf jongeren (14-16 jaar) rookt (wel eens), waarvan de helft dagelijks. Op het vmbo wordt twee maal meer gerookt dan op havo/vwo. Op dit moment rookt 24% van de volwassenen in Twente. In Nederland is dit gemiddeld 23%. In de oudere leeftijdscategorieën neemt het aantal rokers af. Zowel het aantal rokende jongeren, als het aantal rokende volwassenen lijkt de laatste jaren niet verder af te nemen. Het actuele drugsgebruik in Twente is lager dan landelijk. In de afgelopen vier weken heeft 6% van de jongeren (14-16) wiet gebruikt (landelijk 8%). Twee procent heeft recent harddrugs gebruikt. Het gebruik van hard- en softdrugs onder volwassenen is nagenoeg nihil. Alcoholgebruik ligt hoog Alcohol consumptie zeer wijd verbreid in Twente; meer dan 80% van de volwassenen is gebruiker. Het gebruik neemt af in de oudere leeftijdsgroepen. Overmatig drankgebruik komt in de jongste leeftijdsgroep het meest voor zowel wat betreft het aantal drankjes per keer als het aantal drankmomenten per week. De Twentse volwassen scoren met name bij het zware drinken slechter als Nederland. Onder jongeren lijkt in Twente een kentering op te treden; sinds 2003 is zowel het alcoholgebruik, als het binge-drinken significant gedaald. Ruim de helft (54%) van de jongeren (14-16 jaar) heeft ooit alcohol gedronken. In de afgelopen vier weken heeft 44% alcohol gehad. Binge-drinken (5 of meer drankjes bij een gelegenheid) doet 32% van de jongeren. gemiddeld op minder dagen per week dan oudere volwassenen, maar zij drinken per keer meer glazen. Overmatig en zwaar alcohol gebruik komt in deze categorie het meest voor.
41
4. Leefstijl Der wödt gin vretters geboor’n, mar vretters emaakt Uit rapporten van het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu ( RIVM) en de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) komt naar voren dat veel mensen er een leefstijl op na houden met negatieve gevolgen voor de eigen gezondheid. Nederlanders zijn te zwaar, eten ongezond, bewegen te weinig, roken en drinken teveel. Veel gezondheidsproblemen lijken bovendien te clusteren binnen de groep laag opgeleiden. In dit hoofdstuk wordt per paragraaf aandacht besteed aan de belangrijkste leefstijlfactoren van dit moment: In paragraaf 4.1 wordt overgewicht beschreven, voeding en beweging komen respectievelijk in paragraaf 4.2 en 4.3 aanbod. In paragraaf 4.4 wordt roken beschreven, alcohol gebruik komt in paragraaf 4.5 aan bod, drugs in paragraaf 4.6 en seksualiteit in paragraaf 4.7. 4.1 Overgewicht IX.: Overgewicht. Wat is overgewicht? Op basis van de Body Mass Index (BMI) kan bepaald worden of men een gezond gewicht heeft. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht (in kilo’s) te delen door het kwadraat van de lengte (in meters). Op basis van de BMI worden voor gewicht vier klassen onderscheiden: • ondergewicht: BMI < 18,5 • gezond gewicht: BMI 18,5–25 • licht tot matig overgewicht: BMI 25–30 • ernstig overgewicht (obesitas): BMI > 30 Voor het bepalen van overgewicht bij kinderen is een landelijk signaleringsprotocol opgesteld. In dit protocol wordt gebruik gemaakt van de groeidiagrammen uit 1997. Bij sterk afwijkende waarden van gewicht ten opzichte van de lengte wordt de BMI bepaald. Hiervoor worden internationaal erkende afkappunten gebruikt om vast te stellen of een kind een gezond gewicht of overgewicht heeft. Bij het bepalen van de BMI bij ouderen dient rekening te worden gehouden met krimp (afnemende lengte) en een veranderende lichaamssamenstelling (meer vetweefsel en minder spieren). Naast de BMI wordt daarom bij ouderen vaak ook de middelomtrek gemeten om een nauwkeuriger referentie te hebben voor overgewicht. Wat zijn de oorzaken van overgewicht? Overgewicht ontstaat, wanneer het lichaam gedurende langere tijd meer energie binnen krijgt dan het verbruikt en wanneer het teveel aan energie wordt opgeslagen als lichaamsvet. De energiebalans is dan verstoord. Factoren die samenhangen met een verstoorde energie-
balans zijn: lichamelijke inactiviteit (bijvoorbeeld veel televisie kijken, veel achter de computer zitten), ongezonde voeding, een obese omgeving, beïnvloeding door reclame en gewenning aan grote porties voedsel. Daarnaast zijn er situaties die het risico op overgewicht verhogen, zoals: • na de zwangerschap, • na stoppen met roken, • na ingrijpende gebeurtenissen, • lange tijd bepaalde medicijnen gebruiken, Ook erfelijke factoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van overgewicht. Overgewicht komt vaker voor bij mensen met een lage opleiding en laag inkomen. Tevens speelt etniciteit een rol. Wat zijn de gevolgen van overgewicht? Overgewicht en vooral ernstig overgewicht brengen gezondheidsrisico’s met zich mee. Mensen met overgewicht hebben meer kans op ernstige ziekten, zoals diabetes, harten vaatziekten, rug- en gewrichtsklachten en bepaalde soorten kanker. Overgewicht gaat vaak samen met een hoge(re) bloeddruk en hogere cholesterolwaarden. Ernstig overgewicht verhoogt de kans op ademhalingsproblemen, slaapapneu, jicht, onvruchtbaarheid, menstruatiestoornissen, geboorteafwijkingen, psychische en sociale problemen en beperkt het lichamelijk functioneren. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Mensen met obesitas leven korter en verkeren vooral langer (meer jaren) in een slechtere gezondheid.
Overgewicht sterk gestegen in de afgelopen 30 jaar Het aantal Nederlanders met overgewicht stijgt snel. In 1981 had één op de drie volwassen Nederlanders overgewicht. Sindsdien is het aantal Nederlanders met overgewicht sterk gestegen tot bijna de helft van alle volwassenen in recente jaren (zie figuur 4.1).
42
Figuur 4.1: Ontwikkeling overgewicht per provincie 1981-2007(www.zorgatlas.n, 2010l).
Toename van overgewicht lijkt de laatste jaren af te vlakken Over een langere periode bezien is het overgewicht in alle leeftijdsgroepen van de Nederlandse bevolking toegenomen. Sinds 2000 schommelt het percentage mensen (van 20 jaar en ouder) met overgewicht echter rond de 40% voor vrouwen en 50% voor mannen. De grote stijging in het percentage van mensen met overgewicht in de afgelopen 30 jaar lijkt af te vlakken. Een uitzondering vormt het percentage mannen met ernstig overgewicht, dat blijft toenemen. Bij vrouwen is het percentage ernstig overgewicht sinds 2006 vrij stabiel (CBS, 2010). Bijna één op de zes kinderen heeft (ernstig) overgewicht in Twente In Nederland is het aantal jongeren van 2–25 jaar met overgewicht gestegen van 12,5% in 2000 naar 15,1% in 2009. Meisjes hebben iets vaker overgewicht dan jongens. Overgewicht komt meer voor bij jongeren boven de 18 jaar, dan bij jonge kinderen (Jeugdmonitor CBS, jaarrapport 2009).
43
In Twente heeft 11% van de 5- en 6 jarige kinderen licht tot matig overgewicht en 3% heeft ernstig overgewicht. Op deze leeftijd heeft een hoger percentage van de meisjes overgewicht dan jongens. Op 10- en 11-jarige leeftijd heeft 14% van de kinderen licht tot matig overgewicht; 2% heeft ernstig overgewicht. Op 13- en 14-jarige leeftijd is het percentage licht tot matig overgewicht 13% en ernstig overgewicht 3% (zie onderstaande tabel). Tabel 4.1: Overgewicht bij jeugd in Twente naar leeftijdscategorie (Preventieve gezondheidsonderzoeken JGZ, 2011).
mate van overgewicht licht en matig overgewicht
leeftijdsgroep
meisjes (%)
jongens (%)
totaal (%)
5- en 6-jarigen 10- en 11-jarigen 13- en 14-jarigen
13 14 13
10 13 14
11 14 13
ernstig overgewicht
5- en 6-jarigen 10- en 11-jarigen 13- en 14-jarigen
3 2 3
2 2 3
3 2 3
Kijk voor meer informatie over overgewicht bij jongeren ook op de website van Twente in Balans. Bijna de helft van de volwassenen heeft overgewicht In Twente heeft de helft van de volwassenen overgewicht (zie figuur 4.2). Het gemiddelde percentage van 52% ligt hoger dan het Nederlandse gemiddelde (48%). Meer mannen dan vrouwen hebben overgewicht. Naarmate men ouder wordt, neemt het overgewicht verder toe. In Twente heeft 13% van de volwassenen ernstig overgewicht. Dit is vergelijkbaar met het Nederlands percentage.
60%
65%
60%
53%
52%
48%
33%
19-35 jaar 35-50 jaar 50-65 jaar 65 - 75 jaar
75 en ouder
Twente
Nederland
Figuur 4.2: Overgewicht volwassenen (Haitsma & Visser, 2011)
Overgewicht komt vooral voor onder mannen. 58% van de mannen en 46% van de vrouwen heeft overgewicht. Dit geldt zowel voor volwassenen, als voor ouderen, alleen is het verschil tussen mannen en vrouwen bij ouderen wat minder groot. Mannen hebben vaker licht tot matig overgewicht in verhouding tot de vrouwen. Vrouwen hebben vaker ernstig overgewicht in verhouding tot de mannen.
44
100 95 90
Percentage
85 80 75 70 65 60 55
Bo rn e in ke l la nd En sc he H de aa ks be rg en H el le nd oo rn H H en of ge va lo n Tw en te Lo ss er O ld en R za ij s al se nH ol te Tu n bb er g Tw en en te ra nd W ie rd en D
Al m el o
50
Figuur 4.3: Overgewicht bij volwassenen naar gemeente (Haitsma & Visser, 2010).
Uit figuur 4.3 blijkt dat er verschillen zijn in het percentage overgewicht tussen de Twentse gemeenten. 4.2 Voeding X.: Gezonde voeding. Wat is gezonde voeding? Een gezonde voeding bestaat uit een ruime hoeveelheid brood, aardappelen, rijst, pasta, peulvruchten, groente en fruit en twee keer per week vis. Dit wordt aangevuld met zuivel en vlees, eieren of vleesvervangers en margarine of bak- en braadproducten. Verder is voldoende vocht belangrijk. Vis is gezond vanwege de omega 3-vetzuren. Dit vet zit vrijwel alleen in vis en ander zeevoedsel zoals schaal- en schelpdieren. Het vermindert de kans op hart- en vaatziekten. Om te profiteren van het speciale vet in vis wordt aangeraden minstens één keer per week vis te eten. Groente en fruit zijn belangrijk in de dagelijkse voeding, omdat ze een grote leverancier zijn van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur, mineralen en voedingsvezels. Er zijn aanwijzingen dat het eten van voldoende groente en fruit het risico op chronische ziekten zoals hart- en vaatziekten en op diverse vormen van kanker verlaagt. Het
risico op hart- en vaatziekten wordt verkleind als dagelijks twee ons groente en twee keer fruit wordt gegeten (de groente- en fruitnorm). Gezond eten betekent bewuste keuzes maken. Het Voedingscentrum adviseert daarom: • eet gevarieerd • eet niet teveel en beweeg voldoende • eet minder verzadigd vet • eet veel groente, fruit en brood. Een hulpmiddel bij het maken van gezonde keuzes is de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Deze schijf bevat vijf groepen voedingsmiddelen. Een gevarieerde keus uit elk vak levert een gezond dagmenu op, waarbij het lichaam voldoende voedingsstoffen binnen krijgt.
Groente en fruit gebruik in Nederland onvoldoende Landelijke cijfers over groente- en fruitconsumptie worden verkregen uit voedselconsumptiepeilingen van het RIVM. In opdracht van het ministerie van VWS verzamelt het RIVM gegevens over de voedselconsumptie en de voedingstoestand van de Nederlandse bevolking als geheel en van afzonderlijke bevolkingsgroepen in het bijzonder. Uit de voedselconsumptiepeiling onder peuters en kleuters (2-6 jarigen) van 2006 blijkt dat veel jonge kinderen te weinig groente en fruit eten. De aanbeveling voor groente bedraagt 50-100 gram per dag voor kinderen van 1-3 jaar en 100-150 gram voor kinderen van 4-8 jaar. Uitgaande van de ondergrens van deze richtlijn komt slechts 19% van de 2-3 jarigen en 1% van de 4-6 jarigen hieraan toe. De bovengrens wordt door geen van de kinderen gehaald. De fruitconsumptie bij jonge kinderen is gunstiger dan de groenteconsumptie maar
45
blijft eveneens achter bij de richtlijnen voor gezonde voeding. De aanbeveling om meer dan 150 gram fruit per dag te eten, wordt slechts door 21-30% van de kinderen gehaald. Uit de peiling van het RIVM onder jong volwassenen (19–30 jaar) van 2003 komt naar voren dat slechts 2% minstens 150 gram groente per dag eet. Niemand haalt de aanbevolen hoeveelheid van 200 gram. Ook de fruitconsumptie laat zeer te wensen over; 7-8% van de jong volwassenen eet dagelijks de aanbevolen hoeveelheid van 200 gram fruit. Recente cijfers uit de voedselconsumptiepeilingen over voedingstoestand en voedselgebruik van de totale groep volwassenen en ouderen zijn (nog) niet voorhanden. Veel Twentenaren eten te weinig groente en fruit Ook het voedingsgedrag van Twentse jongeren, volwassenen en ouderen kan beter. Van de Twentse jongeren in de leeftijd van 14-16 jaar eet 44% elke dag groente en slechts een kwart haalt de fruitnorm van 2 stuks fruit per dag. Dagelijks eet slechts 45% van de Twentenaren groente en 37% fruit (zie tabel 4.2). Ouderen hebben een beter eetpatroon, dagelijks eet 62% van de hen groente. Bij volwassenen is dit aanzienlijk lager, namelijk 41%. Bij fruit eten is het verschil tussen ouderen en volwassenen nog groter. 60% van de ouderen eet dagelijks fruit tegenover 30% van de volwassenen. Een ruime meerderheid van de volwassenen eet dagelijks niet voldoende groente en fruit. Ouderen (65 plus) voldoen vaker aan de richtlijnen voor groente en fruit dan jongeren en volwassenen. Tabel 4.2: Groente en fruit eten volwassenen (Haitsma & Visser, 2008).
19-35 jaar (%)
35-50 jaar (%)
50-65 jaar (%)
65-75 jaar (%)
75+ jaar (%)
34 19
39 30
49 41
61 58
63 63
Eet dagelijks groente Eet dagelijks fruit
totaal jaar (%) 45 37
Ontbijtgewoonten bij Twentse jongeren worden beter Een goed dagmenu bestaat uit drie hoofdmaaltijden en niet meer dan drie à vier tussendoortjes. Het advies is om geen ontbijt, lunch of warme maaltijd over te slaan. Een goed ontbijt levert de brandstof om naar school te gaan en aan het werk te kunnen. Wie niet ontbijt, compenseert een flauw gevoel later op de dag al gauw met snoep en snacks. Zestien procent van de jongeren slaat minstens twee keer per week het ontbijt over. Landelijk geldt dat 30% van de 15-jarigen door de week niet elke dag ontbijt. Twentse vmboleerlingen ontbijten minder vaak dan havo/vwo-leerlingen (zie tabel 4.4). Verder blijkt uit EMOVO onderzoek dat tweedeklassers vaker ontbijten dan vierdeklassers. Ten opzichte van 2003 is het ontbijten verbeterd. Het percentage jongeren dat minstens 5 dagen per week ontbijt is toegenomen van 81% in 2003 naar 84% in 2011. Tabel 4.3: Ontbijten jeugd (E-Movo, 2011).
ontbijt ten minste 5 dagen per week
jongen (%)
meisje (%)
klas 2 (%)
klas 4 (%)
vmbo (%)
havo/vwo (%)
Twente (%)
88
82
87
83
79
89
84
Eén op de vijf volwassenen ontbijt niet elke morgen Een flinke groep volwassenen (een op de vijf) ontbijt niet elke morgen. Vrouwen ontbijten vaker dan mannen en in de groep 19-35 jaar wordt duidelijk minder ontbeten dan in de groep van 50-65 jaar. Vijf procent van de volwassenen ontbijt nooit. Ouderen ontbijten vrijwel elke dag. Er zijn bij ouderen nauwelijks verschillen naar leeftijd of geslacht.
46
4.3. Beweging XI.: Bewegen. Wat is voldoende beweging? Voor volwassenen en ouderen is de Nederlandse Norm Gezond Bewegen vastgesteld op minimaal een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste 5 dagen, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Het half uur mag eventueel verdeeld worden in een aantal kortere periodes. Matig intensieve lichamelijke activiteiten zijn bijvoorbeeld wandelen, fietsen en tuinieren. De beweegnorm voor jongeren ligt hoger en is gesteld op minimaal 1 uur per dag matig intensief bewegen gedurende alle dagen van de week. Factoren die samenhangen met onvoldoende beweging. Inactiviteit neemt sterk toe met leeftijd en hangt vaak samen met andere risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals roken, cholesterol, bloeddruk en overgewicht. Wat zijn de gevolgen van onvoldoende beweging? Inactiviteit heeft direct gevolgen voor de gezondheid, doordat het de kans op chronische ziekten en aandoeningen
verhoogt. Het risico op coronaire hartziekten en diabetes neemt toe en mogelijk ook de kans op astma, COPD (chronische longziekten), osteoporose, beroerte en chronische gewrichtsreuma. Ook zijn er steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende beweging op dementie en depressie. Minstens even belangrijk zijn de indirecte gevolgen van te weinig bewegen, omdat inactiviteit vaak leidt tot overgewicht. Voldoende lichamelijke beweging zorgt behalve voor behoud van gezondheid ook voor een gunstiger verloop van ziekten en een spoediger herstel. Lichamelijke fitheid heeft een positieve invloed op de zelfredzaamheid van ouderen en vermindert de kans op valongelukken. Deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten buitenshuis vergroot bovendien de maatschappelijke participatie en kan gevoelens van eenzaamheid verminderen of voorkomen.
Van de Nederlandse bevolking voldoet bijna 60% aan de beweegnorm In Nederland voldoet bijna 60% van de volwassenen aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Mannen voldoen vaker aan deze norm in de leeftijdsklassen 19-35 jaar terwijl vrouwen juist vaker aan deze norm voldoen in de leeftijdsklassen 35-65 jaar. Ouderen bewegen meer dan volwassen (70% voldoet aan de norm) maar dit neemt af bij de 75+-groep (Wendel-Vos, 2008). Bijna driekwart van de jongeren beweegt meer dan 7 uur per week 71% van de Twentse jongeren beweegt meer dan 7 uur per week (E-MOVO 2010. Dit percentage wordt weerspiegeld in het aantal lidmaatschappen van een sportvereniging: 72% van de jongeren is lid. Jongens zijn iets vaker lid dan meisjes (74 versus 71%). Jongeren met en zonder overgewicht in de leeftijdsgroepen van 12 tot 18 jaar en van 18 tot 25 jaar voldoen in gelijke mate aan de voor hen geldende beweegnorm. Driekwart van de volwassenen voldoet aan de beweegnorm Tweederde van de Twentenaren voldoet aan de beweegnorm. Mannen bewegen wat meer dan vrouwen. Twentenaren scoren net wat beter dan de gemiddelde Nederlander m.b.t. bewegen. Ouderen zijn vooral actief door te wandelen en te fietsen. Volwassenen zijn veel minder vaak lid van een sportclub dan jongeren (42 versus 72%). Mannen zijn iets vaker lid dan vrouwen. Het lidmaatschap neemt af met het toenemen van de leeftijd (Haitsma & Visser, 2008). Veel ouderen fietsen en wandelen Uit tabel 4.5 blijkt dat veel ouderen fietsen en wandelen. Mannen wandelen en fietsen veel meer dan vrouwen terwijl vrouwen juist weer vaker meedoen aan een georganiseerde ouderensport zoals MBvO (Meer Bewegen voor Ouderen). Oudere mannen en vrouwen doen even vaak aan overige sporten, al dan niet in clubverband.
47
Tabel 4.4: Sport- en beweegactiviteiten ouderen (Haitsma & Visser, 2010).
man (%) Wandelen Fietsen Meedoen met ouderensport/ beweegactiviteiten Reguliere sport
vrouw 65-75 (%) jaar (%)
75-85 jaar (%)
85-plus Twente (%) (%)
61 67
54 54
64 72
50 50
37 26
57 60
10 19
23 19
16 25
20 14
13 2
17 19
4.4 Roken XII.: Roken. Waarom gaan jongeren roken? Diverse factoren zijn van invloed op de kans dat jongeren (gaan) roken. Deze factoren zijn onder te verdelen in: • omgevingsfactoren zoals de verkrijgbaarheid van tabak, tabaksreclame, het rookgedrag van ouders en leeftijdsgenoten en de acceptatie van roken; • persoonsgebonden factoren zoals de houding ten aanzien van roken, persoonlijkheidskenmerken, genetische aanleg en vaardigheden (bijvoorbeeld weerbaarheid).
Wat zijn de gevolgen van roken? Roken is ongezond, omdat tabaksrook een groot aantal schadelijke stoffen bevat, waarvan een deel kankerverwekkend is. De meest bekende stoffen in tabaksrook zijn nicotine, koolmonoxide en teer. Nicotine heeft een sterk verslavend effect, koolmonoxide zorgt voor een slechtere lichamelijke conditie en teer veroorzaakt de rokershoest. Rokers hebben een verhoogde kans op allerlei ziektes en aandoeningen, zoals longkanker, astma of COPD, oog- en mondziekten en hart- en vaatziekten. De sterftekans van rokers is aanzienlijk hoger dan van niet-rokers.
Aantal rokende jongeren daalt Uit landelijke gegevens blijkt dat op 12-jarige leeftijd minder dan 1% van de basisschoolleerlingen rookt. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal Nederlandse jongeren dat dagelijks rookt toe van 9% op 14-jarige leeftijd tot 21% bij 16-jarigen. Deze dalende trend is ook in Twente vastgesteld. Zie nationaal kompas. Ongeveer één op de vijf jongeren in de leeftijd van 14-16 jaar in Twente (19%) geeft aan (wel eens) te roken, waarvan bijna de helft dit dagelijks doet. Ten opzichte van 2003 is het aantal jongeren dat dagelijks rookt afgenomen. Het rookgedrag hangt samen met het opleidingsniveau. Van de Twentse vmbo’ers rookt 16% dagelijks sigaretten; bij havo/vwo’ers ligt dit percentage op 5% (zie figuur 4.5). Het dagelijks roken neemt toe met de leeftijd. Vier keer zoveel vierdeklassers (16%) als tweedeklassers (4%) geven aan dagelijks te roken. Het toenemen van het aantal rokers zet zich door bij de jong volwassenen en gaat daarna pas dalen (Volwassenenmonitor Twente, 2008). In Twente zijn kleine verschillen tussen jongens en meisjes; 10% van de jongens en 8% van de meisjes rookt dagelijks. De jongeren die roken geven aan dit in de discotheek te doen (8%), op school (10%) of op straat (7%). Relatief weinig jongeren roken thuis. Volgens een aanzienlijke groep jongeren weten hun ouders niet dat ze roken (37%) of keuren ze het rookgedrag af (37%).
48
20
percentage
15
10
5
0 jongens
meisjes
klas 2
klas 4
vmbo
havo/vwo
Twente gemiddeld
Figuur 4.5: Dagelijks roken jeugd (E-MOVO, 2011)
Steeds minder volwassen roken Over een langere periode bezien, is er in Nederland sprake van een dalende trend in het aantal volwassen rokers. In 1958 rookte 60% van de volwassenen; in 2012 is dit percentage gedaald naar 23%. Het verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen wordt ook steeds kleiner. Rookte in 1958 nog 90% van de mannen en 29% van de vrouwen, in 2008 is het verschil nog maar 6%: 30% van de mannen en 24% van de vrouwen rookt. De afname van het aantal rokers is het sterkst onder oudere (65+) mannen (Stivoro, 2008). Van de volwassenen in Twente rookt 24% (dagelijks of wel eens). Dit percentage is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het aantal rokers af. Conform het landelijke beeld zijn ook in Twente de verschillen in rookgedrag tussen mannen en vrouwen niet zo groot (zie tabel 4.6). Roken hangt samen met opleidingsniveau. Van de volwassenen met een laag opleidingsniveau rookt 27%; van de volwassenen met en hoog opleidingsniveau rookt 18%. Tabel 4.5: Roken bij volwassenen (Haitsma & Visser, 2013).
ja, ik rook (wel eens) ik rook niet, maar vroeger wel ik heb nooit gerookt
man (%) 28 36 35
vrouw (%) 20 33 45
19-65 jaar (%) 27 29 43
65 plus jaar (%) 12 58 29
totaal (%) 24 35 40
49
Het percentage volwassen rokers verschilt per gemeente (zie figuur 4.6. In Almelo wonen de meeste rokers (28%); in Dinkelland en Rijssen-Holten de minste (19%). 30 25
Percentage
20 15 10 5
Al m el
o Bo rn Di e nk el la nd En sc he Ha de ak sb er ge He n lle nd oo r He n Ho ng fv el o an Tw en te Lo ss er O ld en Ri za js se al nHo l Tu ten bb e Tw rg e n en te ra nd W ie rd en
0
gemeenten
Twente
Figuur 4.6: Percentage volwassen rokers per gemeente (Haitsma & Visser, 2013).
4.5 Alcoholgebruik XIII.: Alcoholgebruik. Wat is aanvaardbaar alcoholgebruik? Het NIGZ adviseert om kinderen onder de 16 jaar geen alcohol te laten drinken. In november 2008 is de Gezondheidsraad met een nieuw alcoholadvies gekomen. De term ‘verantwoord’ alcoholgebruik komt te vervallen en wordt vervangen door ‘aanvaardbaar’ alcoholgebruik. Het nieuwe advies luidt voor mannen: maximaal 2 glazen alcohol per dag, voor vrouwen: maximaal 1 glas per dag. Wat is onaanvaardbaar alcoholgebruik? Er zijn verschillende maten voor onaanvaardbaar alcoholgebruik. • Overmatig alcoholgebruik: 21 glazen of meer per week bij mannen en 14 glazen of meer per week bij vrouwen. • Zwaar alcoholgebruik: bij minstens 1 dag per week 6 glazen of meer per keer voor mannen en 4 glazen of meer per keer voor vrouwen. • Binge drinken: het achter elkaar nuttigen van vijf of meer drankjes bij één gelegenheid. Welke factoren beïnvloeden alcoholgebruik? Hoeveel iemand drinkt en hoe vaak hangt samen met een aantal omgevingsfactoren en met persoonsgebonden kenmerken. Tot de omgevingsfactoren behoort de sociale omgeving, variërend van media, tot cultuur, religie, vriendengroep en gezin. Onderzoek heeft aangetoond, dat duidelijke en strikte regels van ouders over alcohol het beginnend gebruik van kinderen beneden de 15 jaar beïnvloedt.
De betaalbaarheid van alcohol heeft invloed op het gebruik, evenals de verkrijgbaarheid. Naast omgevingsfactoren zijn er ook persoonsgebonden factoren die het alcoholgebruik beïnvloeden, zoals erfelijkheid, zwangerschap, roken en psychische stoornissen. Ook sociaal economische factoren hebben invloed op het alcoholgebruik. Wat zijn de gevolgen van alcoholgebruik? Jongeren verdragen alcohol slechter, omdat ze nog in de groei zijn, minder wegen en kleiner zijn. De effecten van alcohol voelen ze daardoor sneller en heviger. Met name de hersenen, maar ook andere organen zijn extra vatbaar voor de schadelijke gevolgen van alcohol. Regelmatig alcoholgebruik kan de groei vertragen. Ook kan gebruik van teveel alcohol resulteren in verkeersongevallen, agressie en ongeplande en/of onbeschermde seks. Alcohol schaadt bij volwassenen de gezondheid niet, wanneer het met mate wordt gedronken. Dagelijks drinken verhoogt echter wel de kans op gewenning. Of alcoholgebruik schadelijk is, hangt mede af van: • de hoeveelheid per keer, • hoe vaak er gedronken wordt, • door wie (man of vrouw), • in welke situatie. Risicovolle situaties hebben bijvoorbeeld te maken met verkeersveiligheid en met alcohol drinken tijdens de zwangerschap en op het werk. Alcohol heeft een verslavende werking.
Alcoholgebruik bij jongeren in Twente gedaald Tussen 1999 en 2003 zijn Nederlandse jongeren meer gaan drinken, met name jonge scholieren (12 tot en met 14 jaar). Sinds 2003 is het aantal drinkende jongeren stabiel. Onder 12- tot en met 14-jarigen is het alcoholgebruik tussen 2003 en 2007 zelfs gedaald. Landelijk ligt het percentage 15-jarigen dat ooit alcohol heeft gedronken op 69% (2008).
50
Het aantal jongeren met schadelijk alcoholgebruik is in Nederland gestegen. Nederlandse jongeren staan in de top drie van Europese landen wat betreft het binge-drinken. Landelijk is 36% van de scholieren 12-18 jaar een binge-drinker (VTV, 2010). In Twente heeft de helft (54%) van de jongeren in de leeftijd van 14-16 jaar ooit alcohol gedronken. In de afgelopen vier weken heeft 44% alcohol gebruikt. In de vierde klas ligt het alcoholgebruik aanzienlijk hoger (3-4 maal hoger) dan in de tweede klas. Het alcoholgebruik in Twente was in 2007 significant gedaald ten opzichte van 2003. In 2003 heeft 74% van de jongeren ooit alcohol gebruikt, dit percentage daalt naar 65% in 2007, tot 54% in 2011. Ook het achter elkaar nuttigen van vijf of meer drankjes bij één gelegenheid (het bingedrinken) is significant afgenomen sinds 2003. In figuur 4.7 wordt duidelijk dat binge-drinken vaker voorkomt in het vmbo (39%) dan bij leerlingen van havo/vwo (23%). In Twente is 32% van de 14-16 jarigen een binge-drinker. Eén op de vijf (21%) is zich in de afgelopen vier weken meer dan twee keer te buiten gegaan aan binge-drinken. Daarbij zijn jongens in de meerderheid. 60
percentage
50 40 30 20 10 0
jon
n ge
e isj me
kla
s2
kla
s4
1 keer binge-drinken
o bo / vw vm vo a h
en Tw
te
2 keer of vaker binge-drinken
Figuur 4.7: Binge-drinken onder jongeren (E-MOVO, 2011).
Meer jongeren drinken in voor het uitgaan Steeds vaker drinken jongeren in, voordat zij uitgaan. Van de Twentse jongeren drinkt een kwart wel eens alcohol voor het stappen. Dit ‘indrinken’ gebeurt meestal bij vrienden of thuis. Veel leerlingen (21%) zeggen dat hun ouders het goed vinden dat ze alcohol drinken. Opvallend is dat in tegenstelling tot 2003 meer ouders hun kinderen alcohol afraden: 10 versus 14% (Olthof-Pal, 2007). Groot aantal volwassenen drinkt alcohol Het merendeel (81%) van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder drinkt (wel eens) alcohol. Onder vrouwen komen meer niet-drinkers voor, dan onder mannen; 23% van de vrouwen geeft aan geen alcohol te gebruiken tegenover 14% van de mannen (VTV, 2010). Tabel 4.7 Alcohol gebruik (Haitsma & Visser, 2013).
Alcohol gebruiker Zware drinker Overmatige drinker
man (%)
vrouw (%)
19-65 jaar (%)
65 plus jaar (%)
90 19 12
75 6 6
84 14 10
79 7 6
totaal (%) 83
12 9
51
De Twentse cijfers weerspiegelen het landelijk beeld al ligt het percentage alcoholdrinkers iets hoger (83%) dan het landelijk gemiddelde (82%). Het landelijk cijfer is echter gebaseerd op een ruimere leeftijdscategorie, vanaf 12 jaar. Het Twentse gemiddelde geldt vanaf 19 jaar. Het aantal vrouwen dat drinkt, is lager dan het aantal drinkende mannen (zie tabel 4.7).
100 95 90 Percentage
85 80 75 70 65 60 55
Al
m el
o Bo rn Di nk e el la nd En sc Ha he d ak sb e er He g lle en nd oo rn Ho He f v nge an lo Tw en te Lo ss er O ld en Ri js za se n - al Ho Tu lten bb e Tw rg e n en te ra nd W ie rd en
50
gemeenten
Twente
Figuur 4.8: Alcoholgebruik bij volwassenen per gemeente (Haitsma & Visser, 2013).
Het alcohol gebruik verschilt per gemeente, Enschede scoort het laagst en Tubbergen het hoogst. Meer schadelijk alcoholgebruik in Twente Een zware drinker is voor mannen iemand die minstens 6 glazen per dag consumeert, voor vrouwen zijn dat 4 glazen per dag. Een overmatige drinker is een man die 21 of meer glazen per week drinkt, voor de vrouw zijn dat 14 glazen per week. Rond 10% van de Twentenaren drink te veel (zie tabel 4.7). Bij mannen komt dat ruim twee maal meer voor dan bij vrouwen, datzelfde geld voor volwassenen in vergelijking met ouderen. De Twentse volwassen scoren met name bij het zware drinken slechter als Nederland. In de leeftijdscategorie van 19-35 jaar bevinden zich de meeste respondenten die de alcoholnorm per dag of per week overschrijden. Het aantal drinkdagen is echter beperkt. Jong volwassenen drinken het meest in het weekend. In de oudste leeftijdscategorie wordt het aantal alcoholconsumpties meer over de week gespreid. Schadelijk alcoholgebruik komt het meest voor onder jong volwassen mannen. In nagenoeg alle gemeenten in Twente ligt het percentage overmatig alcoholgebruik hoger dan het landelijk gemiddelde van 10%. Enschede is de uitzondering met 9% (zie figuur 4.8). In Dinkelland is dit percentage het hoogst: 21%. Ruim de helft van de Twentse volwassenen (53%) drinkt op een verantwoorde manier, dat wil zeggen niet teveel per keer of per week en niet vaker dan 5 dagen per week (Haitsma & Visser, 2008).
52
4.6 Drugs XIV.: Drugs. Wat zijn drugs? Een drug is een middel dat de hersenen prikkelt, waardoor er lichamelijke en geestelijke effecten optreden. De effecten kunnen stimulerend zijn, verdovend of bewustzijnsveranderend. Bij een stimulerend effect heeft de gebruiker het gevoel meer energie te hebben. Een aantal harddrugs, zoals cocaïne en amfetamine, hebben dit effect, maar bijvoorbeeld ook koffie en tabak. Bij verdovende effecten komt de gebruiker in een slaperige roes. Van het middel gaat een kalmerende, ontspannende werking uit. Voorbeelden zijn heroïne, maar ook alcohol en slaap- en kalmeringsmiddelen. Wie een bewustzijnsverruimend middel gebruikt, gaat de wereld heel anders zien en beleven. Voorbeelden zijn hasj en wiet, LSD, paddo’s en andere tripmiddelen. Een aantal drugs heeft een gecombineerde werking, zoals XTC.
Wat zijn de gevolgen van drugsgebruik? Het gebruik van drugs is extra gevaarlijk voor mensen die geestelijk kwetsbaar zijn, voor mensen met hart- en vaatziekten en voor zwangere vrouwen. Een overdosering of combinatie van verschillende drugs kan fataal zijn. Bij langdurig gebruik van drugs is er vaak sprake van verslaving (geestelijke en/of lichamelijke afhankelijkheid). Dit vergroot de kans op lichamelijke en geestelijke schade. Jongeren die beginnen met het gebruik van softdrugs hebben een grotere kans om later harddrugs te gaan gebruiken. Regelmatig gebruik van harddrugs kan oververmoeidheid, trillingen, bewegingsstoornissen, slapeloosheid, gebrek aan eetlust, afnemende weerstand en een hersenbeschadiging veroorzaken.
Drugsgebruik in Twente laag Zie voor drugsgebruik : http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/druggebruik/hoeveel-mensen-gebruiken-drugs/
In Twente heeft 3% van de jongeren (14-16 jaar) de afgelopen vier weken wiet gebruikt. In vmbo klassen is het gebruik iets hoger (4%) dan in havo/vwo klassen (3%). Jongens gebruiken vaker (4%) dan meisjes (2%). Een veel kleinere groep jongeren komt in aanraking met harddrugs. Een procent van de jongeren heeft de afgelopen 4 weken harddrugs gebruikt (E-MOVO, 2011). Het softdruggebruik is teruggelopen m.n. onder vmbo’ers is het gehalveerd sinds 2007. Het actuele drugsgebruik, dat wil zeggen het gebruik in de afgelopen 4 weken, onder volwassenen in Twente is nagenoeg nihil. Het actuele gebruik van softdrugs staat op 1%. Niemand heeft in de afgelopen weken harddrugs gebruikt. Mannen rapporteren iets vaker drugsgebruik dan vrouwen en er is een duidelijke afname met het toenemen van de leeftijd (Haitsma & Visser, 2008). 4.7 Seksualiteit Jongeren vrijen vaak onveilig In de puberteit doen veel jongeren hun eerste seksuele ervaringen op. Onveilig vrijen vergroot het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s), zoals aids, chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes, maar kan ook leiden tot ongewenste zwangerschappen. Uit onderzoek van de Rutgers Nisso groep komt naar voren, dat bij de 15-16 jarigen 25% van de jongens en 33% van de meisjes ervaring heeft met geslachtsgemeenschap. Lager opgeleide meisjes hebben vaker ervaring met geslachtsgemeenschap dan hoger opgeleide meisjes. Van de jongeren heeft 18% geen condoom gebruikt bij de laatste keer geslachtsgemeenschap.
53
Veertien procent van de 14- tot en met 16-jarigen zijn seksueel actief In Twente blijkt dat 14% van de jongeren in de leeftijd van 14-16 jaar wel eens met iemand naar bed is geweest (zie figuur 4.9). Jongens geven vaker aan seksueel actief te zijn dan meisjes wat afwijkt van het landelijke beeld. Er is een duidelijk verschil te zien tussen klas 2 en klas 4. In klas 4 zijn ongeveer zes keer zoveel jongeren seksueel actief. Van de vmboleerlingen heeft 19% wel eens geslachtsgemeenschap gehad, terwijl dit bij de havo/vwoleerlingen 9% is. Deze cijfers zijn iets lager dan in 2007. Van de jongeren die seksueel actief zijn, geeft bijna de helft aan dat zij met verschillende personen seksueel contact hebben gehad. De helft van de seksueel actieve jongeren, gebruikt altijd condooms tijdens het vrijen (E-MOVO, 2011). 35
percentage
30 25 20 15 10 5 0 Klas 2
Klas 4 Vmbo
Klas 2
Klas 4
Havo/vw o
Man
Vrouw
Tw ente gemiddeld
Figuur 4.9 Wel eens geslachtsgemeenschap gehad (E-MOVO, 2011)
Eén op de zes jongeren vindt homoseksualiteit verkeerd In de puberteit gaan jongeren op zoek naar hun identiteit en ontdekken ze ook hun seksuele geaardheid. Uit landelijk onderzoek komt naar voren dat van de jongeren (12 tot 25 jaar) 2% van de jongens en 1% van de meisjes uitsluitend of vooral valt op het eigen geslacht. Zeventien procent van de jongeren in Twente vindt het erg raar of verkeerd als twee vrouwen of twee mannen op elkaar verliefd zijn. Meer jongens (24%) dan meisjes (8%) vinden dit (EMOVO, 2011).
54
5 Fysieke omgeving Het binnenmilieu in Twente kan beter Mensen brengen een groot deel van de tijd binnenshuis door waar schadelijke stoffen, schimmel, vocht en blootstelling aan rook een negatief effect op de gezondheid kunnen hebben. De negatieve effecten worden versterkt wanneer men de woning slecht ventileert. In Twente wordt in één op de vijf woningen voldoende gelucht. Bij natuurlijke ventilatie wordt slechts 3% van de woningen goed geventileerd. Dit percentage schiet omhoog naar 56% wanneer een continue mechanisch ventilatiesysteem in de woning aanwezig is. Uit onderzoeken op verschillende GGD-en blijkt dat er ook bij scholen en kinderdagverblijven onvoldoende wordt geventileerd. Slechte ventilatie heeft een negatief effect op de leerprestaties van kinderen. In het buitenmilieu veroorzaakt met name wegverkeer hinder In het buitenmilieu kunnen geluids- en geurhinder tot verhoogde stressreacties leiden. Landelijk zijn wegverkeer (29%) en burenoverlast (11%) de belangrijkste bronnen van geluidshinder. In Twente geeft wegverkeer ook de grootste overlast, gevolgd door hinder van buren. Geluidshinder komt vaker voor in de stedelijke gebieden. Oorzaken van geurhinder in Twente zijn de open haard, rioolwaterzuivering, landbouw, en industrie. Veel Twentenaren tevreden over woning en woonomgeving Veruit de meeste Twentenaren zijn tevreden over hun woning en de omgeving waarin zij leven. Zij geven gemiddeld een 8,1 voor hun woning en een 7,9 voor de woonomgeving. In Twente zijn kopers meer tevreden over hun woning dan huurders. Op dit moment heeft 76% van de volwassenen in Twente een eigen woning. In de oudere leeftijdscategorieën neemt het huizenbezit weer af. Ouderen geven aan zeer tevreden te zijn over de buurt waarin zij leven (94%). Het liefst willen zij daar zelfstandig blijven wonen. In 2005 woonde tweederde van de ouderen in een huis zonder aanpassingen. Naarmate men ouder wordt, zijn aanpassingen in douche en toilet het meest gewenst. Jongeren voelen zich onveiliger dan volwassenen en ouderen Het blijkt dat in Nederland 19% van de mensen zich wel eens of vaak onveilig voelt in zijn of haar eigen buurt. In Twente ligt dit percentage op 14%. Als het gaat om de plekken waar men zich onveilig voelt, is er weinig verschil; hangplekken van jongeren, treinstations, uitgaansgelegenheden, het centrum en het openbaar vervoer worden als onveilig ervaren. Opvallend is dat jongeren zich minder veilig voelen dan volwassenen. Meer dan een derde van de jongeren komt liever niet ’s avonds of ’s nachts op bepaalde plekken in de buurt (Olthof-Pal, 2007). Meisjes hebben dat sterker dan jongens. Dat geldt ook voor volwassen vrouwen waarvan een derde aangeeft in het donker bepaalde plekken te vermijden. Ouderen voelen zich ’s avonds veiliger dan volwassenen. Wellicht hangt dit samen met het uitgaansgedrag; ouderen komen minder buiten de deur waardoor zij zich veilig voelen. Bekendheid en bereikbaarheid van voorzieningen speciaal voor ouderen kunnen beter Voor ouderen geldt dat zij goed op de hoogte zijn van basisvoorzieningen als een huisarts of apotheek maar dat zij niet altijd bekend zijn met voorzieningen die speciaal voor hen zijn opgezet, zoals het eettafel, activiteiten- of dienstencentrum of het zorgloket. Bijna één op de vijf ouderen weet niet wat of waar het zorgloket is. Tevens vindt 40% van de ouderen de afstand tot het zorgloket te ver. Ouderen in de hogere leeftijdscategorie en vrouwen zijn het beste op de hoogte van voorzieningen in de eigen gemeente. Vrouwen oordelen minder gunstig over de bereikbaarheid van voorzieningen dan mannen. Eén op de zeven ouderen geeft aan niet zelfstadig met het openbaar vervoer te kunnen reizen.
55
5. Fysieke omgeving van jonge leu en oale groond Fysieke omgeving wordt bepaald door het milieu en de inrichting van de leefomgeving (Platform Gezondheid en Milieu, 2010). Milieufactoren dragen twee tot vijf procent bij aan de ziektelast in Nederland. Het gaat daarbij om uiteenlopende effecten van luchtverontreiniging, geluidsoverlast, radon, UV-straling en tabaksrook of vocht in het binnenmilieu. Luchtverontreiniging door fijnstof levert veruit de belangrijkste bijdrage, gevolgd door geluidshinder. In dit hoofdstuk worden milieufactoren uitgesplitst in factoren in het binnenmilieu en factoren uit het buitenmilieu. In paragraaf 5.1 worden de factoren in het binnenmilieu beschreven. In paragraaf 5.2 komen de factoren uit het buitenmilieu aan bod. Naast milieufactoren is de leefomgeving een belangrijk onderdeel van fysieke omgeving. Bij leefomgeving gaat het om o.a. de woonsituatie, gevoelens van veiligheid en de toegankelijkheid van voorzieningen. Het is gezonder wonen in een veilige, groene omgeving met recreatiemogelijkheden dan in een anonieme woonwijk pal naast een snelweg. In paragraaf 5.3 wordt hier op ingegaan. 5.1 Binnenmilieu Mensen verblijven gemiddeld 85% van de tijd binnenshuis, waarvan 70% in de eigen woning (Milieuportaal RIVM, 2010). Allerlei stoffen die in het binnenmilieu vrijkomen, kunnen zich bij onvoldoende ventilatie ophopen. De concentraties stoffen binnen zijn vaak hoger dan buiten en kunnen gezondheidseffecten veroorzaken (zie voor uitleg tekstblok XV). Schimmel, vocht en tabaksrook zijn schadelijke stoffen waar relatief eenvoudig invloed op kan worden uitgeoefend. Een goede ventilatie doet in dat geval al wonderen. XV.: Schadelijke stoffen in het binnenmilieu. Radon Radon is een radioactief edelgas dat van nature overal voorkomt (Milieuportaal RIVM, 2010). De radioactieve vervalproducten van radon hechten zich aan stofdeeltjes en kunnen bij inademing achterblijven in de luchtwegen en daar straling afgeven. Radon komt voor in steenachtige bouwmaterialen zoals beton, waardoor mensen vooral binnenshuis aan radon worden blootgesteld. Nieuwbouwwoningen bevatten over het algemeen meer radon dan oudere woningen door goede isolatie en meer gebruik van beton. In Nederland is de blootstelling aan radon binnenshuis ongeveer 25 Bq/m3 (Jongeneel et al., 2009). Dit is een van de laagste blootstellingen in Europa. In Europees verband geldt de aanbeveling bij nieuwbouw radonconcentraties hoger dan 200 Bq/m3 en bij bestaande woningen concentraties van hoger dan 400 Bq/m3 te voorkomen (Blaauboer & Dekkers, 2008). Ondanks het feit dat Nederland een relatief lage blootstelling aan radon heeft, krijgen ongeveer 230 mensen per jaar longkanker als gevolg van radon. Patiënten zijn vooral rokers (Leenhouts & Brugmans, 2001). Koolmonoxide (CO) Koolmonoxide is een reukloos gas dat ontstaat door onvolledige verbranding (Milieuportaal RIVM, 2010). Koolmonoxide wordt na inademing opgenomen in het bloed, waardoor het bloed minder goed zuurstof kan opnemen uit de longen. Koolmonoxide is een reukloos gas, waardoor mensen niet door hebben dat ze eraan blootgesteld worden.
56
Open verbrandingsinstallaties zoals afvoerloze geisers, open haarden, gaskachels en gasfornuizen of oude en niet goed onderhouden cv-ketels kunnen tot risicosituaties leiden. In Nederland heeft 12% van de woningen een afvoerloze geiser (Jongeneel et al., 2009). Een lage concentratie ingeademde koolmonoxide kan zich uiten in hoofdpijn, vermoeidheid en duizeligheid. Een hoge concentratie kan leiden tot bewusteloosheid en de dood. Jaarlijks worden 150 mensen in het ziekenhuis opgenomen ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging. Tien mensen overlijden aan koolmonoxidevergiftiging (Consument en Veiligheid, 2010). Stikstofdioxide (NO2) Afvoerloze geisers stoten in belangrijke mate stikstofoxide (NO2) uit. Voor stikstofdioxide geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 voor langdurige blootstelling in het binnenmilieu. Blootstelling aan stikstofdioxide kan mogelijk luchtwegklachten en –aandoeningen verergeren en veroorzaken (Milieuportaal RIVM, 2010). Resultaten van studies naar de gezondheidseffecten van NO2 in het binnenmilieu zijn echter inconsistent.
5.1.1 Schimmel en vocht Van de woningen in Nederland is 16% te vochtig Vochtproblemen in een woning ontstaan wanneer vochtige lucht door onvoldoende ventilatie blijft hangen (Milieuportaal RIVM, 2010). In Nederland is 6-16% van de woningen te vochtig (Jongeneel et al., 2009). Dit vocht kan afkomstig zijn van bijvoorbeeld koken, douchen of afwassen. Sommige woningen hebben door een bouwkundig gebrek vochtproblemen. Mensen kunnen gezondheidsklachten ondervinden door vocht in de woning, zoals luchtwegaandoeningen (Milieuportaal RIVM, 2010). Het is niet duidelijk welke specifieke factoren in een vochtige woning hiervoor verantwoordelijk zijn. Waarschijnlijk spelen huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol. Ook kan vocht ervoor zorgen dat chemische stoffen zoals formaldehyde uit bouwmaterialen vrijkomen. Door verbeteringen in de bouw is het vochtprobleem in woningen de afgelopen jaren afgenomen (Jongeneel et al., 2009). Overigens kan ook een te droge woning tot gezondheidsklachten leiden, zoals een droge huid en droge ogen. In Nederland is 5% van de woningen te droog in het stookseizoen (Hall & Dusseldorp, 2008). De omvang van dit probleem in Twente is niet bekend. 5.1.2 Blootstelling aan rook Van de Twentse jongeren wordt een derde blootgesteld aan passief roken Door roken komen veel schadelijke stoffen in de binnenlucht. In tabaksrook bevinden zich duizenden chemische stoffen, zoals PAK’s, benzeen, koolstofmonoxide, formaldehyde, roetdeeltjes en fijn stof. Van deze stoffen zijn er (minstens) 40 kankerverwekkend. Passief roken kan leiden tot longkanker en sterfgevallen door hartaandoeningen. Ouders die roken in het bijzijn van de kinderen, laten hun kinderen passief meeroken. Kinderen hebben echter meer last van rook dan volwassenen. Kinderen van rokende ouders zijn eerder ziek. Tevens is rook slecht voor hun oren, ogen, neus, keel en longen. Tabaksrook is vooral voor jonge kinderen en baby ’s gevaarlijk en kan leiden tot wiegendood. In bijna de helft van de woningen in Nederland wordt gerookt. Tabaksrook is aanwezig in 4048% van de woningen (Jongeneel et al., 2009) en 18-40% van niet-rokers wordt aan tabaksrook blootgesteld. Het is onbekend in hoeveel woningen in Twente tabaksrook aanwezig is. Wel blijkt uit het E-MOVO onderzoek van 2011 dat in Twente bij 34% van de jongeren in huis wordt gerookt waar ze bij zijn (zie tabel 5.1). Per gemeente varieert dit percentage (zie figuur 5.1). 40 35
percentage
30 25 20 15 10 5 0 elo rne and ede gen orn gelo nte sser zaal lten gen and den Alm Bo kell sch sber ndo Hen Twe Lo lden -Ho bber nter Wier n ll e O En aak an Din Tu Twe se He fv ij s H o R H
Twente gemiddeld Figuur 5.1: Blootstelling jongeren aan passief roken in Twente naar gemeente (E-Movo2011).
57
Tabel 5.1: Omvang en gevolgen van blootstelling aan rook (Jongeneel et al., 2009; E-MOVO,2011; Gezondheidsraad, 2000).
factor blootstelling aan rook
omvang van het probleem in Nederland tabaksrook aanwezig in 40-49% van de woningen 18-40% van niet-rokers aan tabaksrook blootgesteld
omvang van het probleem in Twente bij 34% van de jongeren in Twente wordt in huis gerookt waar ze bij zijn.
gezondheidseffecten passief roken leidt per jaar tot enkele honderden gevallen van longkanker, enkele duizenden sterfgevallen door hartaandoeningen, een tiental gevallen van wiegendood en vele tienduizenden gevallen van luchtwegaandoeningen bij kinderen.
5.1.3 Onvoldoende ventilatie Ventilatie is het proces waarbij ‘verse’ lucht van buiten naar binnen wordt gevoerd en ‘gebruikte’ lucht van binnen naar buiten wordt gevoerd. Ventileren kan door middel van ramen, roosters of mechanische ventilatie. Op deze wijze wordt voorkomen dat hinderlijke en schadelijke stoffen en gassen zich in de woning ophopen. Huizen worden steeds beter geïsoleerd, maar er komen geen nieuwe ventilatiemogelijkheden bij. Hierdoor is er minder natuurlijke ventilatie. In veel onderzoeken naar ventilatie wordt CO2 als indicator gebruikt voor de mate van ventilatie (Jongeneel et al., 2009). Een hoge CO2 concentratie wijst op een ophoping van allerlei stoffen in het binnenmilieu. Op basis van CO2 metingen blijkt dat zomers in 16% van de Nederlandse woningen onvoldoende wordt geventileerd. ’s Winters is dit in 48% van de woningen het geval. In slaapvertrekken wordt in 96% van de gevallen onvoldoende geventileerd. Naast de hantering van de richtlijn voor voldoende ventileren op basis van een CO2 bepaling kunnen ook de volgende richtlijnen gehanteerd worden: Bij natuurlijke ventilatie: Woonkamer bij 1 persoon 1-8 uur. Bij meer personen > 8 uur. Slaapkamer > 8 uur. Badkamer 1-8 uur. Bij mechanische ventilatie: Woonkamer > 8 uur. Slaapkamer > 8 uur. Badkamer 1-8 uur. Keuken > 8 uur (Haitsma & Visser, 2008). Ongeveer helft Twentse woonkamers, badkamers en keukens te weinig geventileerd In de volwassenenmonitor (2008) is gevraagd naar de mate van ventileren, op basis van zelfrapportage. Dit kan leiden tot overschatting. In bijna de helft van de woonkamers, badkamers en keukens en een kwart van de slaapkamers in Twente wordt te weinig geventileerd (zie tabel 5.2). Tabel 5.2: Onvoldoende ventileren per ruimte (Haitsma & Visser, 2008).
man (%) ventileert woonkamer onvoldoende ventileert slaapkamer onvoldoende ventileert badkamer onvoldoende ventileert keuken onvoldoende
58
47 27 55 45
vrouw (%) 51 33 52 50
19-35 jaar (%) 53 32 57 53
35-50 jaar (%) 48 23 51 46
565 jaar (%) 46 21 55 45
totaal (%) 49 25 54 48
Huizen met natuurlijke ventilatie worden het slechtst geventileerd In Twente wordt bij één op de vijf woningen in alle ruimtes voldoende geventileerd. Van de huurwoningen ventileert 14% voldoende; van de koopwoningen ventileert 23% voldoende (= 4 ruimtes). Bij een vergelijk van voldoende ventileren en het soort ventilatiesysteem blijkt dat slechts in 3% van de woningen met natuurlijke ventilatie voldoende wordt gelucht. In woningen met een continue mechanische ventilatie is dat 56%. Tabel 5.3: Omvang van onvoldoende ventilatie (Jongeneel et al., 2009; Haitsma & Visser, 2008).
factor
omvang van het probleem in Nederland
onvoldoende ventilatie
overschrijding grenswaarde in 16% van de woonkamers in zomer en in 48% in winter. overschrijding grenswaarde in 96% van de slaapkamers.
omvang van het probleem in Twente 49% ventileert de woonkamer onvoldoende en 25% ventileert de slaapkamer onvoldoende
Gezondheidseffecten
-
Uit landelijke studies blijkt ook een groot gebrek aan ventilatie van scholen (80-88%) en kinderdagverblijven (69%) In Twente is daarom in 2009 het project “Frisse scholen” van start gegaan om het binnenmilieu op scholen te verbeteren (zie tekstblok XVI) XVI.: Project frisse scholen. GGD IJsselland en GGD Twente gaan met het project ‘Frisse Scholen in Overijssel’ de binnenlucht op basisscholen verbeteren (Regio Twente, 2010). Tot nu toe heeft het Team Milieu en Gezondheid van GGD IJsselland en GGD Twente 181 scholen in heel Overijssel bezocht en heeft het team inmiddels een advies opgesteld voor 1578 lokalen. Hieruit bleek dat slechts op 11% van de scholen in alle lokalen voldoende geventileerd kan worden. Veelal zijn slechts eenvoudige aanpassingen nodig om wel voldoende te kunnen ventileren. De luchtkwaliteit op scholen met voldoende ventilatiecapaciteit is echter in 50% van de scholen onvoldoende. Hierbij speelt het ventilatiegedrag van de leerkracht een grote rol. Een aangename temperatuur ligt tussen de 18 en 22 graden Celsius (o C).
Uit metingen blijkt dat het in 35% van de lokalen tijdens lestijd gemiddeld warmer is dan 22 o C. Er zijn veel problemen op het gebied van zomerse warmte en het inregelen van de verwarming. Verder zijn op 50% van de scholen welzijnsen/of gezondheidsklachten gemeld. Deze klachten variëren van droge ogen, verergering van astmaklachten en hoofdpijnklachten tot geurhinder. Scholen hebben een boekje met informatie over ventileren ontvangen en zijn op de hoogte gebracht van de subsidieregeling binnenmilieu en energie van het ministerie van OCW. Verwacht wordt dat begin 2012 alle basisscholen in Overijssel met natuurlijke ventilatie zijn bezocht. Scholen in de gemeenten Twenterand en Rijssen-Holten participeren niet in het project, maar organiseren zelf onderzoek naar binnenmilieu op scholen.
5.2 Buitenmilieu 5.2.1 Geluids- en geurhinder Geluidshinder vormt een belangrijk probleem voor de volksgezondheid in Nederland (Paschier-Vermeer, 2005). De huidige geluidsniveaus veroorzaken vooral hinder en slaapverstoring. Daarnaast kan blootstelling aan geluid leiden tot een verminderd prestatievermogen. Blootstelling aan geluid kan via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en daarmee tot hart- en vaatziekten. Daarnaast kan een te hoge geluidsbelasting op het werk een permanente vermindering van de gehoorscherpte en een verhoogde bloeddruk veroorzaken. Zie nationaal kompas.
Geluidshinder in Twente voornamelijk door verkeer, brommers en scooters en buren De meest recente landelijke gegevens over ervaren geluidshinder zijn afkomstig van de jaarlijkse peiling van het CBS (CBS-StatLine, 2010). Het blijkt dat wegverkeer (29%) en buren (17%) het meest als bronnen van geluidshinder worden genoemd, zie tabel 5.4. Deze cijfers lijken in Twente lager te liggen. Uit het volwassenenonderzoek van de GGD Twente (Haitsma & Visser, 2008) blijkt dat 11% van de volwassenen in Twente ernstige geluidshinder door verkeer (50 km/u of >50 km/u)
59
ervaart. Geluidshinder door brommers en scooters scoort eveneens 11%. Daarnaast ervaart 8% ernstige geluidshinder door buren, 3% door treinen, 3% door vliegtuigen en 2% door bedrijven en industrie (zie tabel 5.4). Tabel 5.4: Omvang en gevolgen van hinder door geluid (CBS-Statline, 2010; Haitsma & Visser, 2013; PasschierVermeer, 2005).
factor geluidshinder
omvang van het probleem in Nederland % gehinderd door: wegverkeer: 29% buren: 19% vliegverkeer: 17% railverkeer: 7% industrie: 3%
omvang van het probleem in Twente % ernstig geluid gehinderd door: Buren 5% verkeer < 50 km/uur 4% verkeer > 50 km/uur 3% treinen 1% vliegtuigen 0,3% bedrijven/industrie 1%.
gezondheidseffecten blootstelling aan geluid kan leiden tot: slaapverstoring verminderd prestatievermogen. via lichamelijke stressreacties tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten. gehoorschade
Zie voor een overzicht van geluidsoverlast in Twente en Nederland tevens de zorgatlas. Meer geluidshinder in stedelijk gebied In stedelijke gemeenten wordt meer geluidshinder gerapporteerd dan in landelijke gemeenten. Met name in Almelo, Hengelo en Enschede rapporteren mensen meer geluidshinder (zie figuur 5.2). Verkeer scoort hoog in Twente: 33%, dit betreft zowel langzaam als snelverkeer. Treinverkeer zorgt voor meer overlast in kleinere gemeenten. 35% 30%
Percentage
25% 20% 15% 10% 5%
Bo rn e D in ke l la nd En sc he H de aa ks be rg en H el le nd oo rn H H e ng of el va o n Tw en te Lo ss er O ld en R za ij s al se nH ol te Tu n bb er ge Tw n en te ra nd W ie rd en
Al m el o
0%
Trein
Wegverkeer<50km
Buren
Figuur 5.2: geluidshinder onder volwassenen in Twente naar gemeente (Haitsma & Visser, 2013).
Wegverkeer, landbouw, industrie en buren veroorzaken meeste geurhinder in Twente Blootstelling aan geurstoffen in de buitenlucht kan leiden tot hinder. In hoeverre een geurwaarneming als hinderlijk wordt ervaren, hangt af van diverse factoren, zoals de concentratie, duur en frequentie, aard en karakter van de geur en persoonskenmerken van de waarnemer (GGD Nederland, 2002).
60
Uit de jaarlijkse enquête van het CBS naar de waardering van de leefomgeving, blijkt dat 11% van de Nederlandse bevolking in 2009 werd gehinderd door geur van openhaarden of allesbranders, 8% door de geur van landbouw, 6% door de geur van industrie en 5% door de geur van wegverkeer (CBS-StatLine, 2010). Bij de peiling Milieuhinder (Provincie Overijssel, 2007) is gevraagd naar geurhinder. Bij dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen Twente Stedelijk (TS) en Twente Landelijk (TL). Onder Twente Stedelijk vallen de gemeenten Almelo, Hengelo, Enschede en Oldenzaal. Onder Twente Landelijk vallen de overige gemeenten. Het blijkt dat bijna één op de tien inwoners van Twente Stedelijk regelmatig last heeft van geurhinder (9%) en voor Twente Landelijk is dit 8%. Mensen ondervinden de meeste geurhinder van wegverkeer, landbouw, industrie en buren. Twente Stedelijk heeft in dit kader vooral last van verkeer en buren, Twente Landelijk heeft meer last van geurhinder door industrie en landbouw (zie tabel 5.5). Tabel 5.5: Omvang van hinder door geur (CBS-StatLine, 2010; Haitsma & Visser, 2013).
factor geurhinder
omvang van het probleem in Nederland heeft (soms) last van: openhaard/alles brander 11% landbouw 8% industrie 6% wegverkeer 5%
omvang van het probleem in Twente hinder in en om de woning: 14% ernstige hinder in en om de woning: 3% bronnen: -open haard / allesbrander 8% -landbouw / veeteelt 4,5% -bedrijven / industrie 2% -rioolwaterzuivering 6%
5.3 Leefomgeving 5.3.1 Woningen Veel Twentenaren zijn tevreden met woning, kopers zijn meer tevreden dan huurders Van de volwassenen in Twente heeft 76% een koopwoning. In 2002 was dit 73%. Het eigen woning bezit neemt vooral toe in de middelste leeftijdsgroep en neemt met het ouder worden weer enigszins af. Deze tendens zet zich door bij de ouderen; 58% van de 65-plus ouderen bezit een eigen woning. Bij 85-plussers zakt dit terug naar 39%. Slechts een klein percentage volwassenen geeft een onvoldoende voor de woning (5%) en de woonomgeving (7%). Het gemiddelde cijfer voor de woning is een 8,1 en voor de woonomgeving een 7,9. Dit is vergelijkbaar met het oordeel in 2002. Van de eigenwoningbezitters geeft 3% een onvoldoende voor de eigen woning terwijl 13% van de huurders ontevreden is over de woning. Een ruime meerderheid van de volwassenen (69%) blijft wonen in de streek waar men is geboren. Dat wil niet zeggen dat men een heel leven lang in hetzelfde huis blijft wonen, maar wel in dezelfde wijk of buurt. Hoger opgeleiden zijn meer tevreden met woning Het eigenwoningbezit onder hoger opgeleiden is groter; het oordeel over woning en woonomgeving is positiever. Dit is niet verwonderlijk, omdat een hogere opleiding veelal samengaat met een hoger inkomen en er dus ook meer financiële mogelijkheden zijn voor het kopen van een eigen woning op een plek die men wenst. Ook de mobiliteit onder hoger opgeleiden is groter, dan bij de lager en midden groepen. Hoger opgeleiden gaan vaker buiten de eigen geboortestreek wonen (zie tabel 5.6).
61
Tabel 5.6: Gegevens op het gebied van wonen onder Twentse volwassenen naar opleidingsniveau (Haitsma & Visser, 2008).
koopwoning huurwoning geeft onvoldoende voor woning geeft onvoldoende voor woonomgeving woont hele leven al in deze streek
laag (%) 70 30 7
middel (%) 79 21 5
hoog (%) 83 17 4
totaal (%) 76 24 5
9
7
5
7
76
75
53
69
Meeste ouderen willen blijven wonen waar ze wonen Achtenvijftig procent van de ouderen heeft een koopwoning. Ouderen in de oudere leeftijdscategorie bezitten minder vaak een eigen woning. Vrouwen wonen vaker in een huurwoning (46%). Van de ouderen geeft 82% aan in de toekomst niet te willen verhuizen. De meeste ouderen zijn waarschijnlijk tevreden met waar ze wonen. De soort woning waar ouderen volgens het onderzoek in 2010 naar toe willen verhuizen zijn; 7% naar een zelfstandige ouderen woning, 6% naar een flat, appartement en 4% naar een aanleun woning (Haitsma & Visser, 2010). 5.3.2 Gevoelens van veiligheid Uit gegevens van CBS-StatLine uit 2009 blijkt dat van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder 19% zich wel eens of vaak onveilig in zijn of haar eigen buurt voelt. In Twente ligt dit percentage op 14%. De meest genoemde plekken waar men zich onveilig voelt, zijn plekken waar jongeren rond hangen (46%), het treinstation (26%), rondom uitgaansgelegenheden (25%), in het centrum (23%) en in het openbaar vervoer (19%). Dit komt overeen met plekken waar Twentenaren zich veelal onveilig voelen. Van de Nederlanders geeft 4% aan dat ze weleens omrijden of omlopen vanwege onveiligheidsgevoelens. Ook dit percentage is vergelijkbaar met Twente (3%). Twentse jongeren voelen zich vaker onveilig dan volwassenen of ouderen Jongeren voelen zich vaker onveilig dan volwassenen en ouderen. Van de jongeren ervaart 37% onveilige plekken in de wijk of buurt, bij volwassen en ouderen is dat respectievelijk 19% en 12% (zie tabel 5.7, 5.8 en 5.9). Vijf procent van de jongeren voelt zich soms of vaak onveilig overdag en één op de vijf jongeren ’s avonds of ’s nachts. Meer dan een derde van de jongeren (37%) ervaart onveilige plekken in de wijk of buurt waar men ’s avonds en ’s nachts liever niet alleen komt. Als onveilige plek wordt vaak de straat buiten de eigen buurt genoemd en het station. Meisjes voelen zich over het algemeen vaker onveilig dan jongens (zie tabel 5.7). Tabel 5.7: Gevoelens van onveiligheid bij Twentse jongeren (Olthof-Pal, 2007).
voelt zich onveilig overdag voelt zich onveilig in avond/nacht ervaart onveilige plekken in wijk of buurt
62
jongens (%) 5
meisjes (%) 6
vmbo (%) 7
12
28
21
19
20
27
46
37
37
37
havo/vwo(%) Totaal(%) 4 5
Vrouwen ervaren meer onveiligheid dan mannen Veiligheid kan een aspect zijn waardoor men minder tevreden is over de woonomgeving. Tevens kan een gevoel van onveiligheid een belemmering zijn bij sociale bezigheden. In Twente voelt 3% van de volwassenen zich overdag wel eens onveilig. Het percentage voor ’s avonds en ’s nachts is duidelijk hoger namelijk 11%. Vrouwen voelen zich met name ’s avonds en ’s nachts vaker onveilig dan mannen. Bijna een derde van de vrouwen ervaart onveilige plekken in de wijk of buurt waar men ’s avonds en ’s nachts liever niet alleen komt. Ook de jongere leeftijdsgroep ervaart tamelijk veel onveilige plekken. Misschien hangt dit samen met een bepaald uitgaansgedrag en verklaart dat ook deels de onveiligheidsgevoelens bij jongeren (zie tabel 5.8). Tabel 5.8: Gevoelens van onveiligheid bij volwassenen in Twente (Haitsma & Visser, 2008).
voelt zich onveilig overdag voelt zich onveilig in avond/nacht ervaart onveilige plekken in wijk of buurt
man (%) 2 5
vrouw (%) 4 17
19-35 jaar (%) 3 13
35-50 jaar (%) 3 10
50-65 jaar (%) 4 10
totaal (%) 3 11
8
31
22
18
18
19
Hoger opgeleiden en landelijke gemeenten minder gevoelens van onveiligheid Ervan uitgaande dat een lage ses vaak samenhangt met een lager opleidingsniveau en een minder prettige woonomgeving, is bekeken of lageropgeleiden zich minder veilig voelen. De verschillen in sociale veiligheid tussen laag en middelbaar niveau zijn echter zeer gering; ten opzichte van het hogere opleidingsniveau is een lichte trend waarneembaar. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder onveiligheidsgevoelens (zie tabel 5.9). Tabel 5.9: Gevoelens van onveiligheid naar opleidingsniveau bij volwassenen in Twente (Haitsma & Visser, 2008).
voelt zich onveilig overdag voelt zich onveilig in avond/nacht ervaart onveilige plekken in wijk of buurt
laag(%) 5 12 20
middel (%) 3 12 20
hoog (%) 1 9 17
totaal (%) 3 11 19
Gevoelens van onveiligheid ’s avonds blijken in het stedelijk gebied hoger dan in het landelijk gebied (zie figuur 5.4).
63
Al m el o Bo rn e D in ke l la nd En sc he H aa de ks be rg H en el le nd oo rn H H en of ge va lo n Tw en te Lo ss er O ld e nz R ij s aa se l nH ol te Tu n bb er ge Tw n en te ra nd W ie rd en
percentage 16
14
12
64 10
8
6
4
2
0
Tw ente
Figuur 5.3: Gevoelens van onveiligheid ’s avonds en ’s nachts bij Twentse volwassenen (Haitsma & Visser, 2008).
Weinig verschil veiligheidsbeleving volwassenen en ouderen Uit het ouderenonderzoek van 2010 blijkt dat 5% van de ouderen (65+) zich overdag wel eens onveilig voelt. De meesten voelen zich vooral ‘s avonds en/of ’s nachts onveilig (14%). Deze cijfers verschillen erg weinig met die van volwassenen. Wel voelen oudere vrouwen zich over het algemeen minder veilig dan oudere mannen (zie tabel 5.8 en 5.10). Tabel 5.10: Gevoelens van onveiligheid bij ouderen in Twente (Haitsma & Visser, 2010).
Voelt zich onveilig overdag Voelt zich onveilig in avond/nacht
man (%) 2 9
vrouw 65-75 (%) jaar (%) 6 3 18 13
75-85 jaar (%) 4 14
85-plus Twente (%) (%) 6 5 16 14
5.3.3 Voorzieningen De behoefte aan voorzieningen verschillen weinig tussen mannen en vrouwen, maar wel per leeftijdscategorie. Hoog scoort een voorziening voor administratieve en financiële activiteiten. Bij 50 plussers heeft de helft daar behoefte aan, of maakt er gebruik van. Sport en bewegingsactiviteiten scoren ook hoog (zie tabel 5.11). Tabel 5.11: Gebruik en behoefte aan voorzieningen in Twente (Haitsma & Visser, 2013).
Stoppen met roken Afvallen Opvoeden van kinderen Spanningen of stress Problemen met relaties of seksualiteit Schulden Administratieve of financiële activiteiten (belastingaangifte, aanvragen van voorzieningen/toeslagen) Huishouden Sport- bewegingsactiviteiten in de gemeente Activiteiten van een buurthuis of dienstencentrum Vervoersvoorzieningen (regiotaxi, vervoersdienst, boodschappentaxi)
man (%) 9 17 5 13 8 6
vrouw (%) 7 23 5 18 6 4
19-65 jaar (%) 9 21 6 17 8 6
65 plus jaar (%) 4 14 1 8 3 1
totaal (%) 8 20 5 15 7 5
31
33
26
51
32
14
24
15
35
19
44
44
48
31
44
25
25
25
26
25
20
20
16
34
20
Basisvoorzieningen bij ouderen goed bekend, speciale oudervoorzieningen minder goed bekend Om zelfstandig te kunnen blijven functioneren, zijn naast adequate huisvesting, goede basisvoorzieningen nodig. Bovendien is het belangrijk dat men weet waar alle voorzieningen zijn. Het blijkt dat een zeer klein percentage van de ouderen niet weet waar een basisvoorziening als een geldautomaat te vinden is. Alle ouderen weten de huisarts en de apotheek te vinden. Opvallend is de onbekendheid met voorzieningen die juist voor ouderen zijn ingericht. Van de ouderen is 47% onbekend met de eettafel, 30% kent het activiteiten of dienstencentrum niet, 18% is onbekend met het zorgloket en 16% weet niet wat een verpleeghuis- of verzorgingshuis is (zie figuur 5.5).
65
Bank Gemeenteloket Postkantoor Polikliniek Fysiotherapeut Tandarts Bibliotheek Verpleeghuis/verzorgingshuis Zorgloket/WMO loket Activiteiten/diesntencentrum Eettafel 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
percentage Ouderen onbekend met voorziening
Figuur 5.4: Onbekendheid voorzieningen bij ouderen in Twente (Haitsma & Visser, 2010).
Ouderen en vrouwen beoordelen bereikbaarheid van voorzieningen ongunstiger Naast bekendheid van de voorzieningen is de bereikbaarheid van deze voorzieningen ook van belang. De afstand tot de verschillende voorzieningen is weergegeven in tabel 5.12. Gemiddeld is 90% van de ouderen tevreden over de bereikbaarheid van huisarts, apotheek, fysiotherapeut, geldautomaat en winkels. Uit het ouderenonderzoek van de GGD blijkt dat 40% van de ouderen het zorgloket en een kwart het gemeenteloket te ver weg vindt. Tevens wordt de afstand tot de huisarts (10%), en het postkantoor (16%) als te groot ervaren. Met het stijgen van de leeftijd oordeelt men minder positief over de bereikbaarheid van voorzieningen. Vrouwen oordelen minder gunstig over de bereikbaarheid dan mannen. Tabel 5.12: Afstand tot verschillende voorzieningen (CB Statline, 2010).
afstand tot huisartsenpraktijk afstand tot huisartsenpost afstand tot ziekenhuis (incl. buitenpolikliniek) afstand tot ziekenhuis (excl. buitenpolikliniek) afstand tot bibliotheek
Twente
Nederland
(km) 1,0 7,1 5,1 7,0 1,6
(km) 0,9 6,0 5,3 6,4 1,7
5.3.4 Openbaar groen De aanwezigheid van groen in de directe omgeving van een woning heeft een positief effect op de ervaren gezondheid van mensen (Maas & Verheij, 2006). In gebieden waar meer dan 90% van de omgeving van een huis groen is, voelt 10% van de inwoners zich ongezond. In gebieden waar maar 10% van de omgeving groen is, blijkt 15% van de inwoners zich ongezond te voelen (Maas & Verheij, 2006). Niet alleen bos- en natuurgebieden hebben een positieve invloed op de gezondheid, ook de als minder natuurlijk beschouwde stadsparken en agrarische gebieden dragen daar aan bij. Hellendoorn, Rijssen-Holten, Hof van Twente en Dinkelland bevatten veel openbaar groen Figuur 5.6 toont per woning de beschikbaarheid van openbaar groen binnen 500 meter van de woning (nationaal kompas volksgezondheid, 2010). Een groot aantal gemeenten, met name in het westen van het land, voldoet niet aan het richtgetal uit de Nota Ruimte van 75
66
50
vierkante meter groen per woning. De gemeenten Hellendoorn, Rijssen-Holten, Hof van Twente en Dinkelland zitten ruim boven de gestelde groennorm. De gemeenten Tubbergen, Borne en Enschede zitten boven de gestelde norm. Enschede is daarmee de enige stedelijke gemeente die boven de groennorm zit. De andere Twentse gemeenten halen de norm niet (Deurning, 2003).
Figuur 5.5: beschikbaarheid openbaar groen naar gemeente (zorgatlas, 2012).
Mannen mobieler dan vrouwen Naarmate men ouder wordt neemt het gebruik van de auto en de fiets af. Ook landelijk is dit het geval (CBS-StatLine, 2007). Een kwart van de Twentse ouderen heeft soms problemen met vervoer Van de ouderen in Twente geeft 11% aan met enige moeite zelf gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer. Vijftien procent van de 65 plussers geeft aan alleen met hulp het openbaar vervoer te kunnen gebruiken, voor 75 plussers is dat een derde van de oudere. (Haitsma & Visser, 2013)
5.3.6 Wandel- en fietspaden De aanwezigheid van goede fiets- en wandelpaden draagt bij aan een goede leefomgeving. Het kan mensen stimuleren om meer te bewegen. Matig intensieve lichamelijke activiteit, zoals fietsen of stevig wandelen, heeft een gunstig effect op de gezondheid, mits deze activiteiten regelmatig worden verricht. Het kan (in)direct het risico verlagen op het ontstaan van ziekten en tevens een positief effect hebben op de kwaliteit van leven (Wandel-Vos, 2010). Om het fietsen en wandelen in Twente te stimuleren zijn fiets- en wandel netwerken ingericht.
67
XVII.: Fiets- en wandelnetwerk in Twente. Fietsnetwerk Het fietsroutenetwerk is op 25 april 2007 officieel in gebruik genomen. Het doel is om het vergroten van de mogelijkheden om de Twentse steden, het landschap en de natuur te beleven evenals het tot stand brengen van een verbinding tussen stad en platteland. Het fietsroutenetwerk is een kwalitatief hoogwaardig netwerk van fietsmogelijkheden met de daarbij behorende voorzieningen. Dit fietsknooppuntensysteem maakt onderdeel uit van een compleet netwerk in Twente met een totale lengte van 1.481 kilometer. De bewegwijzering bestaat uit 6800 routeborden en 380 informatiepanelen. De Provincie Overijssel is initiatiefnemer en uitvoering geschiedt per regio onder verantwoordelijkheid, voor Twente valt deze verantwoordelijkheid onder Regio Twente.
68
Wandelnetwerk Op woensdag 19 november 2008 is het Wandelnetwerk Twente in gebruik genomen. Het biedt een veelvoud aan bestaande en nieuwe wandelroutes en voor alle doelgroepen, variërend van mensen die een ommetje maken tot lange-afstandwandelaars. Het netwerk kent een uniforme bewegwijzering die knooppunten met elkaar verbindt. Het wandelnetwerk heeft 423 rondwandelingen. Het doel is om de wandelmogelijkheden in het landelijk gebied van Twente te ontsluiten door het aanbrengen van meer structuur in het wandelaanbod. Het Wandelnetwerk Twente heeft een totale lengte van circa 3.000 km (Regio Twente, 2010).
6 Sociale omgeving Twentenaar tevreden over sociale contacten Sociaal contact heeft een gunstige invloed op de gezondheid. Dat geldt voor jong en oud. Voor jongeren zijn contacten met vrienden en kennissen het allerbelangrijkst. Een groot deel van deze contacten verloopt via mobiele telefoon en internet. Een derde van de Twentse jongeren is meer dan 15 uur per week online (Olthof-Pal, 2007). De sport is naast school, internet en uitgaansgelegenheden een belangrijke bron voor sociaal contact. Naarmate de leeftijd toeneemt, krijgen familie en buren een steeds groter aandeel in de sociale contacten. Met name voor ouderen zijn goede buren en familie dichtbij van belang. Ouderen zijn sociaal behoorlijk actief. Regelmatig gaat men op bezoek en ontvangt bezoek, maar ook andere sociale bezigheden, zoals verenigingsactiviteiten, passen op de kleinkinderen en vrijwilligerswerk scoren redelijk hoog. Zowel volwassenen als ouderen in Twente zijn (zeer) tevreden over hun sociale contacten. Veel inzet voor vrijwilligerswerk Volwassenen zijn in vergelijking tot jongeren en ouderen het meest actief als vrijwilliger. Van de volwassenen doet 34% aan vrijwilligerswerk, tegenover 12% van de jongeren en 13% van de ouderen. Uit landelijke gegevens komt naar voren, dat volwassenen in plattelandsgemeenten meer aan vrijwilligerswerk doen, dan volwassenen in stedelijke gebieden. Dit beeld wordt in Twente bevestigd: in de plattelandsgebieden is 39% van de volwassenen actief als vrijwilliger; in het stedelijk gebied ligt dit percentage op 29%. Mantelzorg een toenemende zorg Mantelzorg is zorg, die gegeven wordt aan een bekende uit de eigen omgeving, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden, wanneer deze voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Van de volwassenen heeft 16% het afgelopen jaar mantelzorg gegeven; 11% voldoet aan de norm ‘mantelzorger’. Bij de ouderen heeft ook 16% mantelzorg gegeven en is 13% ‘mantelzorger’. Bij de volwassenen en ouderen geven vrouwen vaker mantelzorg dan mannen. Ruim de helft van de mantelzorgers voelt zich niet of nauwelijks belast. Dit geldt zowel voor volwassenen, als ouderen. Een kwart van de ouderen voelt zich tamelijk zwaar belast. Naar verwachting zal in de komende jaren een groter beroep op mantelzorg worden gedaan, met name in de oudste leeftijdscategorie. Huiselijk geweld in Twente vergelijkbaar met landelijke problematiek Het aantal meldingen van kindermishandeling is in Twente nagenoeg gelijk aan het landelijke percentage. In de grote steden ligt het percentage hoger dan in de kleinere gemeenten. De indruk bestaat dat door het samengaan van de Bureaus Jeugdzorg en de Steunpunten voor Kindermishandeling problemen eerder gesignaleerd en effectiever aangepakt worden. Het percentage meldingen van kindermishandeling ligt in Twente gemiddeld op minder dan 1% van het totaal aantal kinderen van 0-17 jaar. Van de volwassenen en ouderen in Twente is 7% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Vrouwen zijn drie keer zo vaak slachtoffer geweest, dan mannen. Psychisch of emotioneel geweld wordt het meest gemeld, gevolgd door lichamelijk geweld. Het meeste huiselijk geweld heeft meer dan 5 jaar geleden plaats gevonden. Het percentage volwassenen dat huiselijk geweld in het afgelopen jaar rapporteert, is 1%. Van de ouderen heeft 3% in het afgelopen jaar een vorm van huiselijk geweld ervaren. Ook bij ouderen gaat het in verreweg de meeste gevallen om psychisch of emotioneel geweld.
69
6. Sociale omgeving Ie leeft mer veur de helft a’j alleen veur oezelf leeft De sociale omgeving is een verzamelnaam voor de deelname, betrokkenheid en binding van mensen met het sociale leven. Het hebben van voldoende en goede sociale relaties gaat gepaard met een gunstige lichamelijke en psychische gezondheid (Onderzoek & Statistiek, 2008) Sociale relaties hebben enerzijds invloed op de gezondheid, vooral als het gaat om de psychische gezondheid en het verloop van ziekten. Anderzijds speelt de gezondheid een rol bij het aangaan en het onderhouden van sociale relaties. In dit hoofdstuk worden de aard en de kwaliteit van de sociale omgeving beschreven voor zover zij invloed heeft op de gezondheid. In paragraaf 6.1 wordt de vrijetijdsbesteding beschreven. De wijze waarop mensen in hun directe omgeving contacten onderhouden met anderen (familie, vrienden, buren) en het aantal contacten, kan worden beschouwd als een aanwijzing voor een prettige sociale omgeving. Paragraaf 6.2 gaat over de aard en frequentie van sociale contacten, waarbij pesten ook aan bod komt. Een grotere betrokkenheid bij de buurt of wijk gaat veelal gepaard met een grotere inzet voor vrijwilligerswerk en mantelzorg (Pouwels, 2007). Paragraaf 6.3 en 6.4 gaan respectievelijk in op vrijwilligerswerk en mantelzorg. Het hoofdstuk wordt afgesloten met paragraaf 6.5 over huiselijk geweld. 6.1 Vrije tijd XVIII.: Vrije tijd. Een van de factoren die de mate van maatschappelijke participatie beïnvloedt, is de beschikbare hoeveelheid vrije tijd. Wie veel vrije tijd heeft kan in principe veel tijd besteden aan hobby’s, verenigingen en sociale contacten. Wie fulltime werkt heeft aanzienlijk minder vrije tijd, dan een parttimer. Uit het tijdsbestedingsonderzoek van het SCP (Breedveld, 2006) blijkt dat Nederlanders (>12 jaar) gemiddeld per week 45 uur vrije tijd hebben. 40% van deze tijd (ongeveer 19 uur) wordt gevuld met mediagebruik met name televisie en computer. Het onderhouden van sociale contacten vormt met 9 uur per week de tweede vorm van vrijetijdsbesteding.
Aan hobby’s wordt ruim 6 uur per week besteed. Sport en bewegen 2,6 uur, uitgaan 2,7 uur, vrijwilligerswerk, mantelzorg en kerkgang 1,8 uur. Het lijkt erop, dat er ten opzichte van 2000 meer tijd besteed wordt aan sport en bewegen en minder tijd aan sociale contacten en hobby’s.
Veel passieve tijdsbesteding bij jongeren Buiten de schooltijd hebben jongeren gemiddeld 40 uur per week vrij te besteden. Uit het Twentse E-MOVO onderzoek 2011 blijkt dat de meeste jongeren veel tijd ‘passief’ doorbrengen achter de (spel)computer of tv (59% meer dan 2 uur/dag). Ook wordt vrije tijd vaak doorgebracht in gezelschap van vrienden. Het lezen van krant of boek is veel minder populair (zie figuur 6.1). De helft van de jongeren (51%) leest nooit een krant en 41% leest nooit een boek.
70
krant lezen muziek maken boek lezen met vrienden thuis computerspelletjes spelen mobiel bellen of sms-en tv, dvd of video kijken e-mailen, chatten surfen op internet 0
10
20
30
40
50
60
70
80
Figuur 6.1: Passieve vrijetijdsbesteding bij jongeren (Olthof-Pal, 2007).
Jongens besteden veel meer tijd aan computerspelletjes dan meisjes. Meisjes besteden veel meer tijd aan mailen, chatten, mobiel bellen en een boek lezen. Zeven procent van de jongeren zegt zich heel vaak te vervelen (Olthof-Pal, 2007). De tijd die Twentse jongeren doorbrengen op het internet neemt nog altijd toe. Bijna een derde van de jongeren (32%) is meer dan 15 uur per week online voor privédoeleinden. Vijf procent geeft aan dat ze verslaafd zijn aan internet en langer doorgaan dan ze eigenlijk zouden willen. Hierbij is geen verschil tussen jongens en meisjes. Veel jongeren hebben positieve ervaringen met internet. In het afgelopen half jaar kreeg 84% een complimentje, 77% had een open gesprek en 75% voelde zich gesteund. Verder is het aantal jongeren dat minimaal 1 keer per maand via internet een nieuwe vriendschap of een nieuwe verkering opdoet, erg hoog; respectievelijk 49% en 26%. Café en snackbar populaire uitgaansgelegenheden onder Twentse jongeren Buiten school ontmoeten jongeren elkaar in diverse uitgaansgelegenheden. Het café en de snackbar zijn daarbij favoriet. De helft van de jongeren komt daar een paar keer per maand. Ook de sportkantine (46%) en discotheek (37%) worden vaak bezocht (Olthof-Pal, 2007. Bijna driekwart van de jongeren lid van een sportclub Deelname aan het maatschappelijk leven is zowel voor het individu als voor de maatschappij als geheel zinvol. Er zijn talloze manieren om maatschappelijk actief te zijn, bijvoorbeeld door actief lid te zijn van een vereniging of door vrijwilligerswerk te doen. Uit de Jeugdmonitor van het CBS (SCP & CBS, 2008) komt naar voren dat ongeveer driekwart van de jongeren tussen de 6 en 18 jaar lid is van een vereniging. Dit percentage is de afgelopen tien jaar nagenoeg constant gebleven. Verreweg het populairst zijn sportverenigingen. Landelijk is ruim 60% van de jongeren lid van een sportvereniging. Op de tweede plaats komen verenigingen op het gebied van zang, muziek en dans met 13%. Verenigingen voor natuur en milieu staan met 10% op een derde plaats, gevolgd door jeugdclubs en scouting met 9%. Van de Twentse jongeren is 72% lid van een sportvereniging. Jongens zijn vaker lid dan meisjes, 74% van de jongens en 71% van de meisjes is lid. De sportvereniging is daarmee voor jongeren een belangrijke bron voor sociale contacten (E-MOVO, 2011).
71
Ruim helft van de volwassenen lid van een vereniging Van de Twentse volwassenen is 56% lid van een vereniging (Haitsma & Visser, 2008). De meeste volwassenen zijn lid van een sportvereniging (39%) wat overeenkomt met de landelijke cijfers (37%). Het percentage volwassenen dat lid is van een sportvereniging is aanzienlijk lager dan het percentage jongeren. Plezier hebben in het samen sporten of samen een hobby beoefenen, is een goede indicator voor de tevredenheid over de sociale contacten. Naarmate mensen ouder worden, neemt het lidmaatschap van sportverenigingen af. Er zijn behoorlijke verschillen, wanneer naar opleidingsniveau wordt gekeken; hoger opgeleiden zijn vaker lid van een sportvereniging, dan lager opgeleiden. Mensen met een lage opleiding zijn niet alleen minder vaak lid van een sportvereniging; zij zijn ook minder vaak lid van andere verenigingen. Sinds 2002 is het aantal mensen dat is verbonden aan een vereniging in Twente gedaald, alleen het lidmaatschap van sportverenigingen is iets toegenomen. Veel ouderen actief Ouderen beschikken in principe over meer vrije tijd, dan mensen die nog werken of hun kinderen opvoeden. De pensioengerechtigde leeftijd biedt vele kansen voor hobby, verenigingsleven, vrijwilligerswerk of andere activiteiten. Dit kan zin geven aan het bestaan en leiden tot meer sociale contacten. In figuur 6.2 is weergegeven wat volwassene en ouderen zoal doen in hun vrije tijd. Naar bibliotheek Recreatieve of culturele activiteiten (bezoek dierentuin, park, museum,
19-65 jaar
65 plus
Klusjes doen Op kleinkinderen passen vrijw illigersw erk Verenigingsactiviteiten doen Hobby uitvoeren of cursus volgen Op bezoek gaan / bezoek ontvangen Informatie opzoeken via internet Contacten via telefoon of internet Bijhouden nieuw s en actualiteiten 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Percentag e
Figuur 6.2: Activiteiten van volwassenen en ouderen in vrije tijd naar geslacht (Haitsma & Visser, 2013).
Bij alle activiteiten in de vrije tijd zijn meer of minder verschillen tussen mannen en vrouwen. Grotere verschillen worden gevonden tussen volwassene en ouderen. De verschillen zijn het grootst bij het gebruik van internet, hobby en op kleinkinderen passen. Met het stijgen van de leeftijd lijkt de maatschappelijke participatie niet meteen af te nemen. Het bijhouden van de actualiteit, op bezoek gaan en verenigingsactiviteiten zijn vergelijkbaar tussen de 2 groepen. Op de kleinkinderen passen wordt door een kwart van de 65 plussers gedaan. Ouderen fietsen en wandelen graag; 60% fietst en 57% wandelt dagelijks of wekelijks (Haitsma & Visser, 2008). Sporten, zowel specifieke ouderensport of beweegactiviteiten als reguliere sporten, scoren aanmerkelijk lager, dan fietsen of wandelen. De uitoefening van een hobby scoort gemiddeld 35%. Bij ouderen is de computer duidelijk in opkomst als nieuwe bezigheid. De computer kan een nieuw medium zijn voor sociale
72
contacten. In 2010 was 42% van de Twentse ouderen actief op het internet. Bij het ouderenonderzoek in 2005 had 18% van de 55+ het internet bezocht. Bij computeren bestaan er grote verschillen tussen geslacht en leeftijd. Mannen zitten vaker achter de computer dan vrouwen (55% versus 32%). Van de jongere ouderen (65-75 jaar) is 54% actief op internet tegen 13% van de 85+ groep (Haitsma & Visser, 2010). 6.2 Sociale contacten Jongeren hebben het meest contact met vrienden en kennissen Uit landelijke cijfers blijkt dat jongeren verreweg het meeste contact hebben met vrienden en kennissen. Van de jongeren (12-18 jaar) heeft 99% een keer of vaker per week contact met vrienden of kennissen. Voor het contact met familie en buren zijn de percentages respectievelijk 75% en 56% (CBS, 2008). Minstens één op de tien jongeren slachtoffer van pesten Sociale contacten kunnen bij jongeren ook een negatief verloop hebben. Dit uit zich bijvoorbeeld in pestgedrag op school. Volgens cijfers van het CBS uit 2003 wordt 19% van de jongens (12–17 jaar) en 13% van de meisjes (12–17 jaar) weleens gepest. Van deze leeftijdsgroep wordt zowel 2% van de jongens als 2% van de meisjes vaak gepest. Uit het Twentse E-MOVO onderzoek komt naar voren dat ruim één op de tien jongeren (13%) in de afgelopen drie maanden wel eens gepest is op school. Hiervan wordt de helft meerdere keren per maand gepest. Zeventien procent geeft aan zelf wel eens medescholieren te hebben gepest in de afgelopen drie maanden. Pesten komt vaker voor op het vmbo dan op havo/vwo. Eén op de drie Twentse jongeren is beledigd, gepest of getreiterd via internet, msn, chatbox of sms. Digitaal pesten of online pesten, is pesten via internet. Het wordt soms gezien als een verschijnsel dat nu eenmaal bij deze tijd hoort. Het is echter niets anders dan gewoon pesten, maar dan in een nieuw jasje. Het verschil met ‘gewoon pesten’ is dat bij digitaal pesten de pester vaak onbekend is. Onder digitaal pesten wordt onder andere verstaan: • het versturen van een gemene e-mail of sms • iemand uitschelden of belachelijk maken per e-mail, op msn, in een chatbox of per sms • iemand een dreigmailtje of dreigsms sturen • foto’s van iemand op internet zetten. Van de Nederlandse kinderen (11–15 jaar) surft 98% op internet; 90% msn’t en 55% sms’t dagelijks (Eijnden, 2006). Uit dit onderzoek komt verder naar voren dat 12% wel eens gepest wordt via internet. Meisjes worden vaker digitaal gepest dan jongens. Uit het Twentse E-MOVO, onderzoek 2011 blijkt, dat één op de drie jongeren het afgelopen half jaar is beledigd, en een kwart belachelijk gemaakt via internet. Volwassenen tevreden over sociale contacten Naarmate men ouder wordt, verschuiven de sociale contacten met familie, vrienden en buren. Bij jongeren verlopen de meeste sociale contacten met vrienden en kennissen, voor volwassenen is dat de familie. Volgens landelijke cijfers heeft 87% van de volwassenen (20– 65 jaar) één of meer keer per week contact met familie; 81% heeft een of meer keer per week contact met vrienden en de buren staan op 69% (CBS, 2008). Er is sprake van een hoge mate van tevredenheid over de sociale contacten die men heeft. Uit de volwassenenmonitor in Twente blijkt dat 87% van de volwassenen (zeer) tevreden is. Het percentage zeer ontevreden respondenten is nihil. Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn er nauwelijks. Bij een vergelijk van deze cijfers met de cijfers over eenzaamheid, wordt duidelijk dat men ondanks een hoge mate van tevredenheid over
73
sociale contacten toch eenzaam kan zijn. Van de volwassenen rapporteert 38% matige tot (zeer) ernstige gevoelens van eenzaamheid (Haitsma & Visser, 2008). Veel sociale contacten bij ouderen Terug treden uit het arbeidsproces, verlies van dierbaren en gebondenheid aan huis door ziekte of handicap, leiden bij ouderen tot een kleiner sociaal netwerk. Tevens neemt de frequentie van het contact over het algemeen af naarmate mensen ouder worden. Het aandeel van sociale contacten met familieleden neemt toe, terwijl het aandeel van vrienden afneemt. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, treedt niet noodzakelijkerwijs meer sociaal isolement op naarmate mensen ouder worden (RIVM, 2002). Uit landelijke cijfers blijkt, dat 88% van de ouderen één of meer keer per week contact met familie. Het contact met buren staat op 77%, contacten met vrienden of kennissen op 65% (CBS, 2008). 6.3 Vrijwilligerswerk XIX.: Vrijwilligerswerk. Zo’n 3 miljoen Nederlanders doen vrijwilligerswerk, dat wil zeggen onbetaald werk ten behoeve van maatschappelijke organisaties met een algemeen belang. Vrijwilligerswerk wordt omschreven als: ‘Onbetaald werk dat in georganiseerd verband wordt uitgevoerd.’ Er zijn allerlei redenen om aan vrijwilligerswerk te gaan doen. Het kan zijn om maatschappelijke betrokkenheid, iets voor anderen willen doen, maar ook om allerlei talenten en vaardigheden te benutten.
Persoonlijke ontwikkeling, het verbreden van de horizon en het opdoen van (nieuwe) sociale contacten kunnen ook een rol spelen. De meeste vrijwilligers zijn actief bij sportclubs, bij kerkelijke en levensbeschouwelijke organisaties, organisaties voor vorming en ontwikkeling, de verpleging en de zorg.
Bijna één op de acht jongeren heeft wel eens vrijwilligerswerk gedaan Van de jongeren tussen de 12 en 16 jaar heeft 12% wel eens vrijwilligerswerk gedaan in het kader van een vak op school of een maatschappelijke stage. Het zijn met name leerlingen van de bovenbouw van het vmbo die dit doen: één op de drie in de bovenbouw van het vmbo tegenover één op de zeven bij havo/vwo leerlingen. De activiteiten worden verricht op school zelf, bij zorginstellingen en bedrijven en juist weinig bij vrijwilligers- of non-profitorganisaties. Maatschappelijke stages en vrijwilligerswerk komen in de onderbouw nauwelijks voor (SCP & CBS, 2008). Veel volwassenen actief als vrijwilliger Veel maatschappelijke organisaties zouden niet kunnen bestaan zonder de inzet van vrijwilligers. Ook in Twente zijn veel volwassenen actief. Van de volwassenen voert een derde vrijwilligerswerk uit. Het aantal volwassenen dat vrijwilligerswerk doet, neemt toe met de leeftijd. Er zijn nauwelijks verschillen tussen mannen en vrouwen. Ouderen doen even vaak vrijwilligerswerk als volwassenen (zie Figuur 6.2). Van de 75 plussers doe nog een vijfde vrijwilligerswerk. In kleinere gemeenten wordt meer vrijwilligerswerk gedaan De cijfers over vrijwilligerswerk in Twente vormen een afspiegeling van het landelijke beeld (Ministerie van VWS, 2001). Uit de landelijke gegevens komt ook naar voren dat in kleinere gemeenten (< 20.000 inwoners) meer vrijwilligerswerk wordt gedaan dan in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. De cijfers uit de monitor in Twente bevestigen dit beeld (zie figuur 6.4). Gemiddeld doet 39% van de volwassenen en ouderen in plattelandsgemeenten aan vrijwilligerswerk. In de verstedelijkte gebieden (Almelo, Hengelo, Oldenzaal en Enschede) is dat percentage 29% (zie figuur 6.4).
74
50% 45% 40% Percentage
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
ed Ha e ak sb er ge He n lle nd oo rn He Ho ng el fv o an Tw en te Lo ss er O ld en Ri za js al se nHo lte n Tu bb er ge Tw n en te ra nd W ie rd en
En sc h
rn e ke l la nd Di n
Bo
Al
m el
o
0%
gemeenten
Twente
Figuur 6.3: Vrijwilligerswerk door volwassenen per gemeente (Haitsma & Visser, 2013).
Er zijn duidelijk verschillen in het doen van vrijwilligerswerk naar opleidingsniveau; hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger het percentage respondenten dat aan vrijwilligerswerk doet. Van de Twentenaren is tweederde niet actief in het vrijwilligerswerk. In tabel 6.2 wordt duidelijk wat de redenen voor de groep volwassenen daarvoor zijn. Vooral tijd is een beperkende factor, met name in de jongste leeftijdscategorie (19-35 jaar). Tabel 6.1: Redenen voor volwassenen om niet aan vrijwilligerswerk te doen (Haitsma & Visser, 2008).
de mogelijkheid heeft zich nog niet voorgedaan onbekendheid ik kan er geen tijd voor vrijmaken ik besteed mijn tijd liever aan andere zaken ik wil me niet vastleggen ik heb als vrijwilliger niks te bieden anders
man (%)
vrouw (%)
19-35 jaar (%)
35-50 jaar (%)
50-65 jaar (%)
totaal (%)
7 3 25
7 1 27
9 2 30
7 2 25
6 2 21
7 2 26
12 10 1 6
6 10 1 10
12 6 1 8
10 9 0 6
7 15 1 10
9 10 1 8
6.4 Mantelzorg Mantelzorg, een toenemende zorg In de huidige maatschappij van toenemende individualisering wordt de onderlinge steun die mensen elkaar bieden steeds belangrijker. Vroeger was zorg en aandacht voor elkaar een vanzelfsprekendheid, nu moet dat meer en meer geregeld worden (Witte, 2002). Door het toenemend aantal ouderen en de wens om langer thuis te blijven wonen, is mantelzorg is een voorbeeld van zorg, waar steeds meer behoefte aan zal zijn.
75
XX.: Mantelzorg. Mantelzorg is zorg, die gegeven wordt aan een bekende uit de eigen omgeving, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden, als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. De zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoort. Mantelzorgers geven deze zorg, omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie zij zorgen. In tegenstelling tot vrijwilligerswerk is mantelzorg vaak geen bewuste keus. Naar verwachting zal in de komende jaren een groter beroep op mantelzorgers worden gedaan, omdat het aantal ouderen zowel absoluut als relatief toeneemt. De meeste ouderen willen zelfstandig blijven wonen, maar dan is vaak de inzet van mantelzorg onontbeerlijk
Schattingen over het aantal mantelzorgers in Nederland lopen sterk uiteen, afhankelijk van de gekozen definitie en de duur en intensiteit van de hulp. Het percentage volwassenen dat mantelzorg geeft, lag in 2004 rond de 13%. Dit percentage lijkt de laatste jaren tamelijk stabiel, ondanks de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. Dit betekent dat mantelzorg steeds vaker wordt gecombineerd met een vaste baan. Door extramuralisering van de zorg en aanscherping van criteria voor zorg, blijven meer mensen met een hulpbehoefte thuis wonen. Dit betekent dat mantelzorgers nogal eens worden geconfronteerd met ‘zwaardere gevallen’. Ongeveer 7% van de mantelzorgers is volgens landelijke cijfers zeer zwaar of zelfs overbelast (Boer, 2005)
Jonge mantelzorgers Jonge mantelzorgers zijn kinderen of jongeren die thuis langdurig zorgen voor een ziek gezinslid: vader, moeder, broer of zus met een lichamelijke of psychische ziekte, handicap of verslaving. Geschat wordt dat het percentage jeugdigen (12-20 jaar), dat thuis mantelzorg verricht, tussen de 10 en 20% ligt. Goed onderzoek naar prevalentie en de gevolgen ontbreekt echter. De cijfers zijn schattingen op basis van gegevens van het CBS over het voorkomen van chronische ziekten en aandoeningen bij ouders, het aantal ouders met een psychiatrische diagnose, het aantal ouders met een verslaving en het voorkomen van chronische ziektes of handicaps bij broers of zussen (RIVM, 2008). Jonge mantelzorgers hebben vaak taken en verantwoordelijkheden die niet bij hun ontwikkelingsfase passen. De gevolgen van een langdurige en grote belasting kunnen verstrekkend zijn en leiden tot schooluitval, lastig gedrag of emotionele problemen. Een signalerende taak is in deze weggelegd voor de Jeugdgezondheidszorg. Ruim 10% van de volwassen geeft mantelzorg In tabel 6.3 wordt het percentage volwassenen weergegeven dat mantelzorg geeft, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Tabel 6.2: Mantelzorg geven (Haitsma & Visser, 2013).
mantelzorg in afgelopen 12 mnd mantelzorger (minstens 3 maanden of minstens 8 uur per week)
man (%) 12
vrouw (%) 21
8
15
19-65 65 plus jaar (%) (%) 16 16 11
13
totaal (%) 16 11
Totaal heeft 16% van de volwassenen en ouderen heeft het afgelopen jaar mantelzorg gegeven. Elf procent voldoet aan het criterium: ‘mantelzorger’. Mantelzorg geven bij volwassene en ouderen is gelijk. Tabel 6.3: Belasting mantelzorgers (Haitsma & Visser, 2013).
niet belast enigszins belast tamelijk zwaar belast
man (%) 58 29 13
vrouw (%) 49 34 16
19-65 65 plus jaar (%) (%) 52 53 36 24 12 23
totaal (%) 52 33 15
Ruim de helft van de volwassen mantelzorgers voelt zich niet belast; een derde voelt zich enigszins belast. Een kwart van de 65 plussers voelt zich tamelijk zwaar belast.
76
Mantelzorg kan verschillende activiteiten omvatten: huishoudelijke activiteiten, persoonlijke verzorging en overige hulp zoals boodschappen doen, regelmatig vervoer, onderhoud van de tuin, enzovoort. Figuur 6.5 geeft weer welk type mantelzorg door ouderen wordt gegeven, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. 35 30
percentage
25 20 15 10 5 0 man
vrouw huishoudelijk w erk
65-75
75-85
persoonlijke verzorging
85+
totaal
overige hulp
Figuur 6.4: Mantelzorgactiviteiten benoemd door gevers (Haitsma & Visser, 2010).
De meeste mantelzorg valt in de categorie ‘overige hulp’ (19%). Huishoudelijk werk komt op de tweede plaats met 8% en de minste tijd wordt aan persoonlijke verzorging besteed (4%). 6.5 Huiselijk geweld Kindermishandeling blijft een punt van aandacht Een veilig thuis is de basis voor een gezonde ontwikkeling van kinderen tot zelfstandige volwassen burgers. Vele duizenden kinderen in Nederland leven echter dagelijks in angst, omdat ze worden geslagen, verwaarloosd, misbruikt, vernederd of moeten toekijken als één van hun ouders geweld wordt aangedaan. XXI.: Kindermishandeling. Onduidelijk is nog steeds hoeveel kinderen daadwerkelijk slachtoffer zijn van mishandeling. De schattingen liggen tussen 100.000 en 160.000 kinderen per jaar. Het aantal meldingen bij de AMK’s (Advies- en Meldpunten Kindermishandeling) lag in 2008 op 24.962 gemelde mishandelde kinderen, oftewel 0,70% van het totaal aantal kinderen tussen de 0 en 17 jaar. In de periode 2003-2007 was duidelijk sprake van een stijging van het aantal meldingen. In 2003 was het percentage nog 0,30% terwijl het in 2007 was opgelopen tot 0,72% (Steketee, 2010). De kinderrechtenorganisaties pleiten al jaren voor een meldplicht bij professionals, naast een meldcode. Deze meldcode is een stappenplan waarin staat hoe de professional behoort om te gaan met het signaleren en het melden van huiselijk geweld of kindermishandeling. De Nederlandse overheid is voornemens om eind 2010 een wet in werking te laten treden die alle beroepskrachten die te maken hebben met slachtoffers van huiselijk geweld,
kindermishandeling, vrouwelijke genitale verminking en/of eergerelateerd geweld verplicht te werken met een meldcode. Kinderen in Tel pleit er voor om de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling beter toe te rusten om op een verantwoorde en deskundige manier te reageren op de meldingen van omstanders en professionals, omdat er geen sprake is van een meldingsplicht, alleen een meldcode. Elke melding moet een vervolg krijgen. Er mogen geen wachtlijsten zijn voor hulp aan kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling. Iedereen die met en voor kinderen werkt behoort voldoende deskundigheid te hebben om te weten hoe te reageren bij (vermoedens van) kindermishandeling. De preventie van kindermishandeling, vooral in de vorm van opvoedingsondersteuning, dient fors te worden ontwikkeld, aldus de samenwerkende organisaties bij Kinderen in Tel.
Gegevens over kindermishandeling zijn gebaseerd op de meldingen van het aantal mishandelde kinderen bij de AMK’s, afgezet tegen het totaal aantal 0 tot en met 17 jarigen in
77
een gemeente. Het is niet per definitie slecht, wanneer een gemeente een hoge score heeft. Dit geeft ook aan dat men de weg naar het AMK heeft gevonden en dat men bereid is de mishandeling te melden. Het percentage kinderen waarover mishandeling is gemeld, bedraagt in Overijssel 0,7% in 2008, dit is hetzelfde als landelijk. In de gemeente Enschede is dat 1,4%. Voor Almelo en Hengelo zijn dat respectievelijk 1,4% en 0,9%. De overige Twentse gemeenten scoren alle lager (Steketee, 2010). De AMK’s zijn inmiddels samengegaan met de Bureaus Jeugdzorg. Nauwere samenwerking en afstemming beoogt een eerdere signalering van kindermishandeling en een effectievere aanpak, voordat problemen verergeren. XXII.: Huiselijk geweld. Huiselijk geweld is geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer. Met het begrip geweld wordt elke vorm van aantasting van de persoonlijke integriteit bedoeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen lichamelijk geweld (mishandeling, schoppen, slaan), psychisch of emotioneel geweld (bedreiging, treiteren, kleineren, schelden, stalking of belaging), ongewenste seksuele toenadering (seksueel getinte opmerkingen, ongewenste aanraking) en seksueel misbruik (aanranding, verkrachting). Huiselijk geweld kenmerkt zich door een machtsverschil tussen pleger en dader. Plegers van huiselijk geweld kiezen de meest kwetsbare slachtoffers. Met huiselijke kring worden (ex-)partners, gezinsleden, familieleden, huisvrienden, buren en verzorgers bedoeld. Plegers van huiselijk geweld zijn strafbaar. Het kader voor de aanpak van huiselijk geweld is neergelegd in de kabinetsnota ‘Privé Geweld – Publieke Zaak’ (2002).
De taak voor de overheid ligt met name op het vlak van wet- en regelgeving. De verantwoordelijkheid voor de regie over de feitelijke aanpak van huiselijk geweld wordt bij de gemeenten neergelegd (Janssen, 2006). Recentelijk is de regeling in werking getreden, waarbij een huisverbod kan worden afgegeven voor de dader. Gezien het aantal huisverboden in Twente lijkt dit een goede (tijdelijke) bescherming te bieden voor de slachtoffers. Ingrediënten voor een goede aanpak zijn verder: • preventie en vroegsignalering • hulp, opvang en crisisinterventie • nazorg. De partners van de gemeente, die met elkaar een sluitende aanpak voor huiselijk geweld kunnen realiseren zijn: politie, openbaar ministerie, reclassering, vrouwenopvang, jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming, maatschappelijk werk, geestelijke gezondheidszorg, GGD en ASHG (Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld).
Meer inzicht in omvang huiselijk geweld Inzicht in de aard en omvang van huiselijk geweld wordt steeds duidelijker (Movisie, 2008). Pas sinds 2004 houdt de politie landelijk een registratie bij van het aantal meldingen van huiselijk geweld. In 2008 zijn meer dan 60.000 aangiften gedaan van geweld in huiselijke kring. Het kan onder andere gaan om: • kindermishandeling • seksueel misbruik • (ex)partnergeweld • eergerelateerd geweld en huwelijksdwang • mishandeling van ouders door kinderen • mishandeling of verwaarlozing van ouderen. In Twente heeft de politie in 2008 ruim 1.400 slachtoffers geregistreerd en bijna even zoveel daders. Zowel het aantal slachtoffers, als het aantal daders vertoont een lichte stijging ten opzichte van eerdere jaren (Bieleman, 2009). Vrouwen in Twente vaker slachtoffer van huiselijk geweld Uit de monitor komt naar voren, dat 7% van de Twentse volwassenen ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld (zie tabel 6.7). Psychisch of emotioneel geweld wordt het meest gerapporteerd. Er is een fors verschil tussen het aantal mannen en vrouwen dat ooit slachtoffer is geweest. Uit landelijk onderzoek (Dijk, 1997) komt naar voren, dat mannen en vrouwen in gelijke mate slachtoffer zijn van huiselijk geweld. In Twente zijn vrouwen echter bijna drie keer zo vaak slachtoffer geweest, dan mannen (Haitsma & Visser, 2013). Huiselijk geweld wordt in de leeftijdscategorie van 19-65 jaar 3 maal zo vaak genoemd als bij de 65 plus groep, terwijl de vraag was ‘ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Vaak is er sprake van een combinatie van verschillende vormen van geweld. 78
Tabel 6.4: Huiselijk geweld volwassenen (Haitsma & Visser, 2013).
ooit slachtoffer geweest psychisch of emotioneel geweld lichamelijk geweld ongewenste seksuele toenadering seksueel misbruik
man (%) 4
vrouw (%) 11
19-65 jaar (%) 9
3 2
8 5
6 4
2 2
5 4
0
2
2
0
1
0
2
1
0
1
65 plus (%) 3
totaal (%) 7
De meest gerapporteerde dader zijn de ex-partner en de (stief)ouder. Voor de meesten is het huiselijk geweld langer dan 5 jaar geleden. Dit neemt niet weg dat huiselijk geweld een flinke impact op slachtoffers heeft. Zij kunnen zowel op fysiek, seksueel als op emotioneel gebied klachten ontwikkelen. De levenskwaliteit daalt over het algemeen naarmate er meer geweldvormen zijn ondervonden (Movisie, 2008). Meest gerapporteerde huiselijk geweld bij ouderen is psychisch geweld Ook ouderen kunnen het slachtoffer worden van huiselijk geweld. Het verschijnsel is bekend bij politie en ouderenhulpverleners. Wat voorheen echter als een situatie van onmacht werd gezien, is men nu van mening dat huiselijk geweld bij ouderen net zo laakbaar is als bij kinderen en volwassenen. XXIII.: Ouderenmishandeling. Ouderenmishandeling kampt wat bekendheid betreft met een grote achterstand. Een integrale aanpak van huiselijk geweld wordt voorgestaan, waarbij een afgestemd zorgaanbod van belang is, evenals registratie, preventie en vroegsignalering. Volgens onderzoek van Comijs (1996) is 5,6 % van de zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar of ouder slachtoffer (geweest) van enigerlei vorm van huiselijk geweld. Ouderenmishandeling komt voor in gezins- en familierelaties, maar ook in relaties met beroepskrachten. Vaak zijn de mishandelingen moedwillig en weten de daders goed wat ze doen. Behalve de eerder genoemde vormen van huiselijk
geweld, wordt onder ouderenmishandeling ook financiële uitbuiting en beperking van de persoonlijke vrijheid verstaan. Vaak is het slachtoffer geheel of gedeeltelijk afhankelijk van degene die mishandelt. Soms is de mishandeling het gevolg van overbelasting van de mantelzorger. Men spreekt in dit verband van ontspoorde zorg. Door het slechts fragmentarisch beschikbaar zijn van regionale cijfers en het ontbreken van recente landelijke gegevens is het heel moeilijk om een inschatting te maken van de werkelijke omvang van het probleem ouderenmishandeling.
Het feit dat een flink aantal ouderen te kennen geeft het slachtoffer te zijn van huiselijk geweld betekent dat het hier om een door ouderen zelf (h)erkend probleem gaat. Dit is een belangrijke stap vooruit. Verondersteld wordt immers dat veel problematiek op dit terrein wordt toegedekt en niet bespreekbaar is. Een zekere mate van openheid is een eerste stap om iets te kunnen doen aan de vergaande gevolgen op psychisch en sociaal gebied voor de slachtoffers van huiselijk geweld.
79
7 Preventie en zorg Lokaal gezondheidsbeleid wordt regionaal aangepakt In mei 2011 verscheen de nieuwe preventienota van VWS, ‘Gezondheid dichtbij’. In deze nota wordt ten behoeve van de noodzakelijke continuïteit vastgehouden aan de bestaande speerpunten: overgewicht, diabetes, depressie, roken en schadelijk alcoholgebruik. Daarbij wordt aan spelen, bewegen en sporten extra aandacht geschonken, ook omdat deze grote raakvlakken met de andere speerpunten hebben. Met uitzondering van de speerpunt diabetes zijn deze speerpunten overgenomen door de Twentse gemeenten. Gezamenlijk is door hen de regionale nota: ‘‘Vitale Coalities’’ opgesteld. Deze nota dient als richtlijn voor het opstellen van lokale nota’s gezondheidsbeleid. Onder druk van de vergrijzing zal in de komende jaren het accent meer op de doelgroep ouderen worden gelegd. Hoge vaccinatiegraad bij kinderen Evenals in de rest van Nederland is er in Twente sprake van een hoge vaccinatiegraad: ruim 95% van de kinderen heeft de essentiële vaccinaties van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) gehad. In Twente ligt de vaccinatiegraad voor zuigelingen, kleuters en schoolkinderen boven de Nederlandse gemiddelden. De vaccinatiegraad varieert per gemeente. Opkomst bij bevolkingsonderzoek hoger dan landelijk gemiddelde In Nederland worden bevolkingsonderzoek uitgevoerd naar baarmoederhalskanker en borstkanker. Het opkomstpercentage voor de screening op baarmoederhalskanker lag in 2009 in Twente op ruim 74%. Het opkomstpercentage voor de screening op borstkanker is in Twente de laatste jaren toegenomen en lag in 2009 op 84%. Beide percentages liggen hoger dan het landelijk gemiddelde. Jeugdgezondheidszorg bereikt bijna alle kinderen Jeugdgezondheidszorg is preventieve zorg, waarbij vroegsignalering, preventie en opvoedingsondersteuning centraal staan. De zorg voor 0-4 jarigen vindt plaats op de consultatiebureaus voor baby en peuter. In het basis- en voortgezet onderwijs worden preventieve gezondheidsonderzoeken (pgo’s) uitgevoerd. Het opkomstpercentage voor deze pgo’s ligt ruim boven de 90% en is het hoogst in het voortgezet onderwijs. Op weg naar preventieve ouderengezondheidszorg Gemeenten hebben vanaf juli 2010 de verantwoordelijkheid voor het uivoeren van taken op het gebied van de preventieve ouderengezondheidszorg. Het gaat hierbij om collectieve preventie gericht op de doelgroep van 65 jaar en ouder. Aan gemeenten wordt gevraagd de gezondheid van ouderen te monitoren, behoefteramingen te maken en lokaal gezondheidsbeleid voor ouderen te ontwikkelen, passend in de preventiecyclus. In de gezondheidsnota van VWS worden ook ook speerpunten voor ouderenbeleid geformuleerd. Huisarts belangrijke spil in gezondheidszorg Vrijwel iedereen in Twente heeft een huisarts. Van de Nederlandse bevolking heeft gemiddeld 73% jaarlijks minstens één keer contact met de huisarts. Ouderen hebben het vaakst contact. Van de Twentse ouderen had 87% in 2005 een of meerdere keren contact met de huisarts gehad. Op de tweede plaats stond contacten met een specialist en op de derde plaats contacten met de tandarts. Ouderen hadden relatief weinig contacten met het maatschappelijk werk en de geestelijke gezondheidszorg. Slaap- en kalmeringsmiddelen worden veel geslikt Het totale geneesmiddelen gebruik, zowel het aantal verstrekkingen als de hoeveelheid liggen in Twente lager dan het landelijk gemiddelde. Specifiek voor slaap- en kalmeringsmiddelen ligt het gebruik echter hoger dan het landelijk gemiddelde. Zeventien procent van de Twentse ouderen gebruikt wel eens slaap- of kalmeringsmiddelen, tegen 11% onder Twentse volwassenen.
80
7. Preventie en zorg Ie könt et mer better veur wen’n In het conceptuele basismodel voor de VTV (zie figuur 1.2) is weergegeven welke factoren van invloed zijn op de gezondheidssituatie en hoe deze factoren onderling samenhangen. In de voorgaande hoofdstukken zijn de determinanten van gezondheid omschreven, zoals de fysieke en sociale omgeving, leefstijl en persoonsgebonden factoren. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan preventie en zorg. In paragraaf 7.1 wordt ingegaan op preventie en de preventiecyclus en wordt een samenvatting gegeven van het landelijk preventiebeleid, zoals neergelegd in de preventie nota ‘Gezondheid dichtbij’ en de regionale invulling daarvan in Twente. Paragraaf 7.2 beschrijft een aantal grootschalige preventie activiteiten gericht op gezondheidsbescherming (vaccinaties en screening). Paragraaf 7.3 en 7.4 beschrijven de jeugdgezondheidszorg en de ouderengezondheidszorg. In paragraaf 7.5 komt het aanbod en gebruik van de eerste lijn aan de orde, waarbij het accent ligt op ouderen. Paragraaf 7.6 gaat in op het medicijngebruik in Twente, in het bijzonder het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen. 7.1 Preventie In deze paragraaf worden de verschillende vormen van preventie besproken en de door de overheid ingezette preventiecyclus. Vervolgens worden het landelijk gezondheidsbeleid en de speerpunten voor preventie benoemd plus de Twentse invulling daarvan. Een aantal voorbeelden van concrete preventie activiteiten en projecten worden beschreven. Wat is preventie? Preventie heeft als doel de gezondheid van de hele bevolking te handhaven en te verbeteren. Dit betekent niet alleen het voorkomen van ziekten, maar ook bevorderen dat mensen gezond zijn en gezond blijven (Witte, 2007). Preventie kan direct gericht zijn op het voorkomen van een ziekte of aandoening. Preventie kan zich ook richten op de factoren in het gedrag of de omgeving die een risico zijn voor de gezondheid of deze juist bevorderen (gezondheidsdeterminanten). Er kunnen drie vormen van preventie worden onderscheiden: gezondheidsbescherming (zoals veilige drinkwatervoorziening, riolering, rookverbod in openbare ruimtes), gezondheidsbevordering (zoals voorlichting over gezonde voeding of het stimuleren van bewegingsactiviteiten) en ziektepreventie (zoals vaccinaties en screening). Preventie activiteiten kunnen als volgt ingedeeld worden naar doelgroep: • Universele preventie richt zich op de hele bevolking of op algemene groepen zoals kinderen, volwassenen en ouderen. • Selectieve preventie is preventie die zich richt op bepaalde risicogroepen, zoals kinderen met overgewicht of kwetsbare ouderen. • Bij geïndiceerde preventie richt men zich op mensen die een ziekte of aandoening nog niet hebben, maar wel een verhoogd risico lopen. • Zorggerelateerde preventie bestaat uit activiteiten voor mensen met een ziekte of aandoening met als doel de ziektelast te verlagen en verergering van de ziekte te voorkomen. Het effect van preventie wordt verhoogd door een integrale benadering, zowel inhoudelijk als organisatorisch, door samenwerking met meerdere partijen en door een multimediale aanpak. Een en ander kan worden vorm gegeven in een integraal gezondheidsbeleid.
81
Preventiecyclus De Wet publieke gezondheid (Wpg) regelt de taken en verantwoordelijkheden, die elke gemeente heeft op het terrein van de publieke gezondheidszorg. Volgens deze wet draagt de gemeente zorg voor het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking en het op basis hiervan het opstellen van een nota lokaal gezondheidsbeleid (LGB). Elke vier jaar dient een nieuwe LGB-nota te verschijnen, waarmee de preventiecyclus van de rijksoverheid wordt gevolgd. In de handreiking Gezonde Gemeente worden de verschillende fasen van de vierjaarlijkse beleidscyclus beschreven (www.loketgezondleven.nl, 2010). Kort samengevat komt de cyclus op het volgende neer: • Op basis van landelijk beschikbare epidemiologische gegevens brengt het RIVM elke vier jaar de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) uit. Deze verkenning geeft een beeld van de volksgezondheid. • Aan de hand van dat beeld stelt het ministerie van VWS een landelijke nota gezondheidsbeleid (voorheen ‘preventienota’) vast, met landelijke prioriteiten op het gebied van publieke gezondheidszorg. • Deze landelijke prioriteiten bieden gemeenten aanknopingspunten voor lokaal beleid, dat wordt verwoord in een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid. Dit gebeurt vaak na advies van de GGD, op basis van lokale en regionale epidemiologische gegevens. Het is aan gemeenten zelf welke prioriteiten zij kiezen. • De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de vormgeving van het gemeentelijk gezondheidsbeleid.
Figuur 7.1: Preventiecyclus (www.loketgezondleven.nl, 2010).
Landelijk gezondheidsbeleid In mei 2011 verscheen de nieuwe preventienota van VWS, ‘Gezondheid dichtbij’. In deze nota wordt ten behoeve van de noodzakelijke continuiteit vastgehouden aan de bestaande speerpunten: overgewicht, diabetes, depressie, roken en schadelijk alcoholgebruik. Daarbij wordt aan spelen, bewegen en sporten extra aandacht geschonken, ook omdat deze grote raakvlakken met de andere speerpunten hebben. Preventie en basiszorg dienen zo dicht mogelijk bij de burger aangeboden te worden en dienen goed op elkaar afgestemd te zijn. Het tijdig signaleren en aanpakken van gezondheidsrisico’s, onder andere door voorlichting en leefstijladvies, is daarbij van groot belang. Het makkelijk maken van gezonde keuzes en het leggen van verbindingen tussen verschillende
82
beleidsterreinen en gezondheid, alsook het stimuleren van publiek-private samenwerking als instrument voor gezondheidswinst zijn thema’s die in de nota aan de orde komen. Omdat er naast de aandacht voor ouderen extra aandacht wordt geschonken aan jeugd, komen thema’s als rol ouders en professionele zorgstructuur (onder andere CJG/JGZ) aan bod. Daarnaast wordt ook specifieke aandacht gevraagd voor een viertal gezondheidsvraagstukken: • • • •
gezondheidsrisico's in de omgeving/gezondheidsbescherming (onder andere infectieziekten, vaccinatiebeleid, product- en voedselveiligheid) perinatale sterfte toename chronische ziekten psychische aandoeningen (onder andere angst en suicide)
Er wordt gestopt met massamediale campagnes en fundamenteel onderzoek. Aandacht voor darmkanker, in de zin van de invoering van bevolkingsonderzoek, is recent toegevoegd.
Lokaal gezondheidsbeleid In 2012 verscheen de regionale nota ‘Vitale coalities’ als vervolg op de landelijke preventienota. In de regionale nota wordt een kader geschetst voor de ontwikkeling en vormgeving van lokaal gezondheidsbeleid. De nota gaat uit van samenhang tussen gezondheidsbeleid en andere beleidsterreinen binnen de gemeente, zoals jeugdbeleid, maatschappelijke ondersteuning, sport, integrale veiligheidszorg, groen en ruimtelijke ordening.. Een viertal invalshoeken is vastgesteld, namelijk: e e • Verbinden gezondheidszorg 0 en 1 lijn • Doegroen • Collectieve preventie ggz (weerbaarheid) • Bewegen en voeding Rekening houdend met decentralisatietrajecten (AWBZ en Jeugdzorg) en de transformaties die hierdoor ontstaan, wordt gestreefd naar meer zelfredzaamheid, meer eigen kracht en meer participatie van de Twentse burgers. De gewenste focus ligt op het bevorderen van gezondheid en vitaliteit, opdat optimaal kan worden deelgenomen aan de samenleving. De inzet bij gezondheidsbeleid moet zijn ‘slim verbinden’, het bundelen en verbinden van gemeentelijke beleidsterreinen. Bovendien is het de bedoeling om publieke gezondheid meer te laten aansluiten op bestuurlijke wensen. De nota beschrijft hoe vitale coalities lokaal kunnen worden vorm gegeven, vanuit de voorbeelden, die al in Twente voorhanden zijn. Gezondheid wordt daarbij niet als doel gezien, maar als middel om tot samenwerking te komen.
Preventie overgewicht algemeen De preventie van overgewicht is gericht op minder en gezonder eten en op het stimuleren van een actieve leefstijl. Uit verschillende studies blijkt, dat een integrale aanpak op zowel nationaal, als lokaal niveau nodig is om overgewicht tegen te gaan. Beleid op het gebied van overgewicht dient niet alleen een onderdeel te zijn van de publieke gezondheidszorg, maar zou zich uit moeten strekken over verschillende sectoren, zoals sport, onderwijs, welzijn, jeugd en ruimtelijke ordening. Het nationale Convenant Gezond Gewicht heeft stappen gezet in deze richting, maar tegelijkertijd moet geconcludeerd worden, dat een dergelijke integrale aanpak complex is en een lange adem vergt. Lokaal zijn er vele kansen om aandacht te besteden aan vermindering van overgewicht, zoals door het inrichten van een gezonde schoolomgeving (een aangepast aanbod in schoolkantines of het beweegvriendelijker maken van schoolpleinen), het aanleggen van aantrekkelijke wandel- en fietspaden en het verbeteren van het gebruik van sportfaciliteiten (VWS, 2006). Preventie overgewicht in Twente De preventie van overgewicht in Twente richt zich met name op de jeugd. De doelgroepen volwassenen en ouderen worden niet actief benaderd vanuit de GGD, maar wel vanuit andere reguliere voorzieningen, zoals dieetadvisering via de thuiszorg en speciale
83
beweegprogramma’s bij sportscholen. Vanuit de thuiszorg worden bovendien cursussen en themabijeenkomsten aangeboden over gezonde voeding en afvallen. Gezien de omvang van het aantal volwassenen en ouderen met overgewicht (47% van de volwassenen en 61% van de ouderen in Twente is te zwaar) zou van deze producten en diensten veel meer gebruik moeten worden gemaakt. XXIV.: Twente in Balans. Twente in Balans is een initiatief van de veertien Twentse gemeenten en de GGD. Twente in Balans stimuleert integraal gezondheidsbeleid toegepast op de preventie van overgewicht bij de jeugd. Het project richt zich op het faciliteren van gemeenten, organisaties en burgers om praktische oplossingen en verbeteringen te realiseren. In de 'Twentse Aanpak' staan integrale samenwerking, het betrekken van omgevingsfactoren en een langdurige inzet centraal. In de praktijk blijkt het vaak heel lastig om integraal gezondheidsbeleid vorm te geven. Om gemeenten ondersteuning te geven bij het vormgeven van integraal gezondheidsbeleid is de handreiking 'De preventie van overgewicht bij de jeugd. Van beleid naar activiteit: de Twentse ervaringen' opgesteld. Vanuit het project Twente in Balans is een regionaal steunpunt ingericht met een eigen website: www.twenteinbalans.nl. Het steunpunt adviseert de Twentse gemeenten bij de integrale aanpak van overgewicht bij de jeugd door de volgende producten
•
• •
• •
Bijhouden sociale kaart gegevens: wat gebeurt er allemaal op het gebied van overgewicht rondom de jeugd in Twente. Monitoring van overgewichtcijfers. Randvoorwaarden regelen voor het organiseren van activiteiten. Bijvoorbeeld het schrijven van een regionale subsidieaanvraag. Handreiking: De preventie van overgewicht. Van beleid naar activiteit: De Twentse ervaringen. Verbeteren van de samenwerking tussen preventie en eerste lijn. Diëtisten, orthopedagogen, kinderpsychologen en kinderfysiotherapeuten werken samen aan de behandeling van overgewicht. Samen met Roset en eerstelijnsprofessionals in Twente wordt er één methodiek ontwikkeld rondom de multidisciplinaire aanpak van kinderen met overgewicht. Daarbij is naast de inhoud ook aandacht voor eenduidig onderzoek, communicatie en verwijzingsafspraken met ketenpartners.
XXV.: Signaleringsprotocol en overbruggingsplan overgewicht in de jeugdgezondheidszorg. Voor de JGZ is een protocol ontwikkeld om overgewicht bij kinderen te signaleren. Doktersassistenten, verpleegkundigen en artsen bepalen volgens het signaleringsprotocol of er sprake is van licht tot matig overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) en gaan daarna volgens een overbruggingplan te werk om ouders en kinderen te adviseren en door te verwijzen. Knelpunten in deze aanpak waren: • Het motiveren van ouders om een vervolgtraject in te gaan. • Onderdelen van het overbruggingsplan konden in de praktijk niet goed toegepast worden. • Onduidelijke afspraken met de netwerkpartners wat betreft doorverwijzing van kinderen met overgewicht. Bovenstaande was voor de gemeenten Enschede en Almelo reden om de pilot-projecten 'Integrale aanpak van kinderen met overgewicht' te starten met de volgende doelen:
Het meer motiveren van ouders om een vervolgtraject in te gaan rondom het overgewicht van hun kind. • Andere inzet van het overbruggingsplan waarbij meer ruimte is voor opvoedingsondersteuning in het gezin. • Betere afstemming met netwerkpartners als huisartsen en kinderartsen en eerstelijnsprofessionals. Om deze doelen te bereiken is een tweetal strategieën ingezet: • Het inzetten van specifieke verpleegkundigen gezond gewicht. Via huisbezoeken proberen zij meer ouders te motiveren en wordt het overbruggingsplan op een andere wijze toegepast. • Ook zijn zij spin in het web als het gaat om het (door)verwijzen van kinderen naar huisartsen, kinderartsen en andere ketenpartners, daarbij blijven zij de kinderen met overgewicht volgen. De pilot projecten zijn positief geëvalueerd en worden regiobreed uitgezet. •
Preventie alcohol algemeen Matig alcoholgebruik is in veel kringen een sociaal geaccepteerde norm. Overmatig alcoholgebruik en alcoholgebruik in het verkeer zijn dat zeker niet. Ook is vastgesteld, dat alcohol de ontwikkeling van de hersenen bij jongeren belemmert. Verschillende instrumenten worden ingezet om ongewenst alcoholgebruik tegen te gaan, zoals voorlichting, wet- en regelgeving, accijnsheffing en zelfregulering door de horecabranche. Preventie van alcoholgebruik bij jongeren is met name gericht op het uitstellen van de leeftijd, waarop gestart wordt met drinken van alcohol, het voorkomen van binge-drinken en het ontwikkelen van een verantwoord drinkpatroon voor het latere leven. De jongeren worden bereikt via ouders, de school en massamediale campagnes. Instellingen voor verslavingszorg bieden uitgebreide digitale informatie voor jongeren, maar ook voor volwassenen en professionals. Via internet worden verschillende zelfhulpprogramma’s aangeboden.
84
De effectiviteit van interventies om overmatig en vroegtijdig alcoholgebruik te voorkomen is wisselend. Alcoholmatigingsbeleid dient zich daarom te richten op het creëren van publiek draagvlak, regelgeving, handhaving en vroegsignalering. De Voedsel en Waren Autoriteit heeft daarvoor de ‘Handleiding Lokaal alcoholbeleid’ ontwikkeld, waarmee gemeenten hun eigen alcoholbeleid vorm kunnen geven. Idealiter omvat gemeentelijk beleid een mix van maatregelen en interventies voor verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën. Reclamebeperking behoort eveneens tot de mogelijkheden, evenals een actief vergunningen beleid en naleving van het verkoopverbod van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar (VWS, 2006). Preventie alcohol in Twente Het regionale preventiebeleid richt zich voornamelijk op jongeren onder de 16 jaar, zoals het project Happy Fris. Ook veel gemeenten sluiten met hun lokale alcoholbeleid aan op regionale activiteiten. In heel Twente wordt door Tactus, afdeling preventie en consultancy, voorlichting en ondersteuning aangeboden bij projecten en themabijeenkomsten in het basis- en voortgezet onderwijs. Hierbij worden ouders ook actief betrokken. Zij zijn immers de eerst verantwoordelijke voor de opvoeding van hun kinderen. Het is daarom van belang dat zij informatie krijgen over genotmiddelen en weten hoe zij ermee om moeten gaan in de opvoeding. Dit gebeurt in de vorm van een ouderavond of homeparty. XXVI.: Gezonde school en genotmiddelen. De Gezonde School en Genotmiddelen is een preventieprogramma over alcohol, roken en drugs. Het programma is ontwikkeld door het Trimbos Instituut en richt zich op het basis- en voortgezet onderwijs. Het is een integraal programma, dat zelfstandig door scholen kan worden uitgevoerd. Lessen over alcohol, roken en drugs zijn een belangrijk onderdeel, maar daarnaast is er ook aandacht voor ouderactiviteiten, het opstellen van een genotmiddelenreglement en het signaleren en begeleiden van leerlingen met problematisch middelengebruik.
In het voortgezet onderwijs is er ook aandacht voor het onderwerp gokken. Tijdens de lessen krijgen leerlingen informatie over genotmiddelen en de risico’s. Ook houdingsaspecten en sociale vaardigheden komen aan bod, zoals omgaan met groepsdruk en weerbaarheid. Tactus kan het project ondersteunen met een gastles over drugs en een informatieavond voor ouders.
XXVII.: Happy Fris. Eind 2006 is door het regionaal college in Twente een stuurgroep jeugd en alcohol in het leven geroepen. Directe aanleiding waren verontrustende signalen over de toename van het alcoholgebruik door (zeer) jeugdigen en het inzicht hoe schadelijk alcoholgebruik op jeugdige leeftijd is. De stuurgroep wil komen tot een integrale aanpak van het probleem jeugd en alcohol. De jeugd drinkt te veel, te vaak en begint er te vroeg mee. Dit geldt niet alleen voor de Twentse jeugd, maar alle jeugd. In Twente liggen de cijfers echter boven gemiddeld. Veel kinderen beginnen op de basisschool al met het drinken van alcohol. De gevolgen hiervan zijn onder andere merkbaar in de gezondheidzorg en bij de veiligheid tijdens het uitgaan.
In Twente gebeurt al veel op het terrein van preventie, maar dit levert (nog) niet het gewenste resultaat op. Er moet met name meer gebeuren op het gebied van de wet- en regelgeving en de ondersteuning van ouders. Hiervoor is in Twente het project Happy Fris opgezet. In Happy Fris werken alle 14 Twentse gemeenten samen om te komen tot een integraal alcoholmatigingsbeleid voor de jeugd. Verder werken mee: Tactus Instelling voor verslavingszorg, politie, horeca, Sportservice Overijssel, het Openbaar Ministerie, Voedsel en Waren Autoriteit en de GGD Twente. Voor de samenwerkende partijen is een website opgezet.
Preventie roken algemeen Het aantal rokers is zowel onder volwassenen, als onder jongeren de afgelopen jaren gedaald. Landelijk zijn hiervoor verschillende instrumenten ingezet, zoals wet- en regelgeving (rookverboden), accijnsverhoging, voorlichting, zelfregulering en behandeling van tabaksverslaving. Het meeste effect heeft een combinatie van voornoemde maatregelen. Prijsverhoging vermindert de consumptie van tabakswaren, maar het effect is groter, door een verbod op tabaksreclame, beperking van het aantal verkooppunten, het invoeren van rookverboden en voorlichting in combinatie met massamediale campagnes (VWS, 2006).
85
Per 1 juli 2008 zijn de sectoren horeca, kunst/cultuur en sport rookvrij. Tegelijk is de accijns verhoogd. Beide maatregelen hebben een gunstig effect op het aantal mensen dat gestopt is met roken. De toepassing van de wet is versoepeld door een uitzondering te maken voor eenmansbedrijven in de horeca. Per 1 januari 2011 kunnen gecertificeerde stoppen-met-roken behandelingen vergoed worden uit het basispakket van de ziektekostenverzekering. Er valt echter nog meer gezondheidswinst te behalen bij specifieke doelgroepen, zoals mensen met een lage ses, leerlingen van het vmbo en allochtonen, terwijl ook werkplekinterventies bij bepaalde beroepsgroepen kansrijk zijn. Ook kan de aandacht voor rookpreventie in het lokale gezondheidsbeleid verbeterd worden. Preventie roken in Twente Lesprogramma’s, zoals ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’ en ‘Op tijd voorbereid’ bieden scholen in Twente de mogelijkheid om aandacht te besteden aan rookpreventie. Stoppen met roken cursussen worden onder andere aangeboden vanuit thuiszorginstellingen, terwijl ook Tactus verschillende mogelijkheden biedt, ook digitaal, om van het roken af te komen. XXVIII.: De rookvrije school. De Rookvrije School is een project dat STIVORO heeft ontwikkeld voor iedereen die zich in het basis- of voortgezet onderwijs bezig houdt met het rookbeleid. Scholen die voldoen aan de wettelijke eisen en aan de aanvullende eisen die STIVORO stelt, krijgen het predicaat ‘Rookvrije School’. In het basisonderwijs zijn twee van de drie scholen rookvrij; in het voortgezet onderwijs is dat een op de drie. Het doel van de Rookvrije School is voorkomen dat leerlingen gaan roken. In onderwijsgebouwen mag volgens de Tabakswet niet gerookt worden. Alleen in afsluitbare rookruimten is het roken toegestaan. Op schoolpleinen geldt geen wettelijk rookverbod. Scholen kunnen zelf bepalen of hier gerookt mag worden.
Vaak wordt een speciale rookplek aangewezen. STIVORO is van mening, dat zowel in het basis-, als in het voortgezet onderwijs het schoolplein rookvrij moet zijn. Een Rookvrije School houdt zich niet alleen aan de voorschriften van de Tabakswet, maar zorgt ook voor een rookvrij schoolplein, geeft structureel lessen over roken, heeft het onderwerp roken opgenomen in het schoolreglement, stimuleert leerlingen en leerkrachten om te stoppen met roken, doet mee aan landelijke niet-roken campagnes, zoals de Actie Tegengif, en brengt het onderwerp roken ook bij ouders onder de aandacht. STIVORO brengt voor dit project een nieuwsbrief en informatiebladen uit.
Preventie depressie algemeen Preventie van depressie richt zich vooral op het opsporen en behandelen van milde depressies en depressieve klachten. Hiermee wil men voorkomen dat deze klachten chronisch worden en/of verergeren tot een depressieve stoornis. Een belangrijk aandachtspunt bij het inzetten van preventie activiteiten is het bereiken van de doelgroep. Het bereik van veel depressie interventies is klein. Eén van de manieren om het bereik te vergroten, is het aanbieden van interventies via internet. Vroege opsporing en vroegtijdige behandeling van depressie is vooral een taak van de eerstelijnszorg met de huisarts als centrale figuur. Depressieve klachten zijn echter vaak moeilijk te herkennen, vooral bij ouderen. Samenwerking tussen de eerstelijnszorg, de geestelijke gezondheidszorg, welzijnswerk en thuiszorg bevordert een vroegtijdige signalering en een effectieve doorverwijzing en behandeling (VWS, 2006). In 2007 heeft het Trimbos Instituut de ‘Handleiding preventie van depressie in het lokaal gezondheidsbeleid’ uitgegeven. Deze handleiding bevat een overzicht van interventies en aanbevelingen voor beleid
Preventie depressie in Twente In Twente zijn op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg twee organisaties werkzaam: Dimence en Mediant. Beide organisaties richten zich op preventie en op hulpverlening. Er is een ruim cursusaanbod, zowel voor jeugd, als volwassenen en ouderen. 86
Naast cursussen, zoals ‘Grip op je dip’ en ‘Het verhaal van je leven’ worden ook themabijeenkomsten en workshops aangeboden en is er ruimte voor individueel advies en ondersteuning. XXIX.: Grip op je dip, zelf je somberheid overwinnen Grip op je dip is een cursus voor jongeren met depressieve klachten. Veel jongeren hebben last van depressieve gevoelens. Deze horen voor een deel bij de adolescentie. Jongeren voelen zich onzeker en kunnen last hebben van een gedrukte stemming. Veel jongeren praten met niemand over hun sombere gevoelens en denken dat zij de enigen zijn die er last van hebben. De cursus bestaat uit 10 bijeenkomsten. Deelnemers krijgen praktische handvatten aangereikt om depressieve klachten in duur en ernst te beperken. In de groep praten jongeren met leeftijdsgenoten en ontdekken dat ze er niet alleen voor staan. Ook leren ze om zelf hun klachten aan te pakken. De cursus kan ook online gevolgd worden. Het hoofddoel blijft het verhelpen of verminderen van depressieve klachten, zodat daarmee een depressie wordt voorkomen
De online groepscursus bestaat uit acht wekelijkse online bijeenkomsten gegeven in een beveiligde chatbox en begeleid door een ervaren professional. Jongeren leren in de cursus op een gestructureerde wijze om negatieve denkpatronen te achterhalen en om te zetten in reële en positieve manieren van denken en leren leuke activiteiten in te plannen. Verder is er aandacht voor assertiviteit, het omgaan met conflicten en het plannen van de (nabije) toekomst. Na elke bijeenkomst ontvangen de deelnemers een huiswerkmap met opdrachten en lesstof voor de volgende keer. De effecten van de echte en de online cursus zijn positief. Jongeren die de cursus gevolgd hebben lopen significant minder kans op een depressie
XXX.: Het verhaal van je leven. Het verhaal van je leven is een cursus voor ouderen vanaf 55 jaar met lichte depressieve klachten. De cursus bestaat uit 7 bijeenkomsten en een terugkombijeenkomst. In deze gespreksgroep staat het eigen levensverhaal van de deelnemers centraal. De deelnemers evalueren hun eigen leven volgens een bepaalde methode en bespreken thema’s, zoals keerpunten in hun leven, hun jeugd, werk en zorg en de betekenis van hun leven. De bijeenkomsten zijn gericht op
het versterken van de greep op het eigen leven en toenemen van het gevoel van eigenwaarde. Ze werken aan het zin geven van hun eigen leven, verzoening met hun levensloop, verwerking van verlieservaringen en het ontwikkelen van een nieuw toekomstperspectief. De resultaten van de cursus zijn veelbelovend. Deelnemers hebben na afloop minder depressieve klachten en meer greep op hun leven
Overige speerpunten voor preventie In de Bestuursagenda Openbare Gezondheidszorg 2008-2011 (GGD, 2008) wordt de missie van de GGD omschreven als het bewaken, bevorderen en beschermen van een gezonde Twentse samenleving. Ten aanzien van het bevorderen van de gezondheid worden voor de komende 10 jaar de volgende ambities genoemd: 1. Minimaal net zo lang gezond leven als het landelijk gemiddelde. 2. Bevorderen van gelijke kansen op gezondheid in Twente. 3. Bevorderen van de gezondheid van ouderen. Deze ambities zijn gebaseerd op onderzoek naar en beschrijving van de gezondheidssituatie en leefstijl van de Twentse bevolking. Ad 1: De gezondheid van de Twentse burgers blijft op een aantal terreinen achter bij het Nederlandse gemiddelde. De gezonde levensverwachting ligt iets lager en er komen meer hart- en vaatziekten voor. Er is veel gezondheidswinst te boeken door het nemen van (effectieve) preventieve maatregelen. Interventies op het gebied van overgewicht, alcohol, roken en depressie zullen zeker bijdragen aan een gezondere samenleving. Het nastreven van meer gezonde levensjaren staat hierbij centraal. Ad 2: Gezondheidsverschillen zijn een hardnekkig probleem zowel landelijk als in Twente. De sociaal economische positie van burgers bepaalt op tal van wijzen de kansen op een gezond leven. Naast de samenhang van de sociaal economische status met tal van risicofactoren, blijken burgers met een sociale achterstand in veel mindere mate te profiteren van veel interventies die worden aangeboden.
87
Ouderen vormen een belangrijke doelgroep. In de eerste plaats vormen ouderen een omvangrijke en nog steeds groeiende groep. Bovendien blijkt dat deze groep veel gezondheidsproblemen kent die met preventie en bevorderen van gezond gedrag kunnen worden beïnvloed. Lokaal en regionaal worden er diverse initiatieven en maatregelen genomen om gezondheidsverschillen te verkleinen. Voorbeelden hiervan zijn financiële vergoedingen voor het lidmaatschap van een sportvereniging, spreek- en adviesuren in de eigen taal om vroegtijdig achterstanden in groei en ontwikkeling bij allochtone kinderen te signaleren en het aanbieden van laagdrempelige beweegcursussen. De GGD besteedt met name vanuit de jeugdgezondheidszorg aandacht aan gezondheidsachterstanden, bijvoorbeeld door het aanbieden van kortdurende opvoedingsondersteuning aan ouders met een lage ses of in specifieke wijken. Ad 3: Het bevorderen van de gezondheid van ouderen is een taak die met name is weggelegd voor de eerstelijnszorg, de thuiszorg, de geestelijke gezondheidszorg en het welzijnswerk en bij voorkeur in samenwerking met elkaar. De GGD speelt hier vooral een ondersteunende en stimulerende rol. Steeds meer wordt duidelijk, dat ook ouderen gebaat zijn bij preventieve maatregelen en activiteiten. Meer gezonde levensjaren, betekent minder of in ieder geval uitgestelde en minder zware zorg. Door de toename van het aantal ouderen zal de zorgvraag stijgen. Van preventie kan echter een dempende werking uit gaan, zeker wanneer er sprake is van vroegsignalering en vroegtijdige behandeling. Voorbeelden van interventies gericht vroegsignalering van gezondheidsproblemen zijn de preventieve huisbezoeken 75+ uitgevoerd door het welzijnswerk ouderen en de gezondheidsconsulten voor senioren uitgevoerd door de thuiszorg.
7.2 Vaccinaties en screening Naast lokale en regionale preventie activiteiten worden ook grootschalige, landelijke campagnes gevoerd. Het gaat onder andere om de preventie van infectieziekten en het bevolkingsonderzoek. Via vaccinatie kan een groot aantal infectieziekten worden teruggedrongen. Door de bevolkingsonderzoeken naar borst- en baarmoederhalskanker kan kanker in een vroegtijdig stadium worden opgespoord. Hoge vaccinatiegraad bij Rijksvaccinatieprogramma (RVP) in Twente Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) biedt bescherming tegen elf infectieziekten. Ziekten, zoals difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor. Het blijft echter belangrijk om kinderen te vaccineren tegen deze ziektes anders steken ze onvermijdelijk weer de kop op. In Nederland is sprake van een hoge vaccinatiegraad: 95% van de kinderen is ingeënt. Deelname aan het RVP is vrijwillig. De vaccinatiegraad wordt bepaald door de bereidheid van ouders om hun kinderen te laten vaccineren. Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover vaccineren. Het gaat hier deels om mensen die vaccinaties weigeren vanuit geloofsovertuiging. Onzekerheid over de effectiviteit en de bijwerkingen, maar ook een toegenomen mondigheid van het Nederlandse publiek zijn eveneens factoren die van invloed zijn op de opkomst bij vaccinaties. Het vergroten en behouden van draagvlak bij ouders is één van de belangrijkste uitdagingen voor het RVP. Uit tabel 7.1 blijkt dat in Twente de vaccinatiegraad voor zuigelingen boven het Nederlandse gemiddelde ligt. De gemeente met de hoogste vaccinatiegraad is Hellendoorn; de gemeente met de laagste vaccinatiegraad is Rijssen-Holten. Zuigelingencohort 2009.
88
Tabel 7.1: Zuigelingen 2009, vaccinatietoestand op 2-jarige leeftijd (zorgatlas, 2012).
DKTP-vaccinaties Hib-vaccinaties BMR-vaccinaties Meningokokken C vaccinaties Pneumokokkenvaccinaties
Twente (%) 97,4 97,4 96,8 96,9
Nederland (%) 95,4 96,0 95,9 95,9
hoogste waarde (%)
laagste waarde (%)
99,5 (Hellendoorn) 99,7 (Hellendoorn) 97,9 (Hellendoorn) 97,9 (Hellendoorn)
88,6 (Rijssen-Holten) 88,8 (Rijssen-Holten) 87,6 (Rijssen-Holten) 87,8 (Rijssen-Holten)
96,8
94,8
99,2 (Hellendoorn)
88,4 (Rijssen-Holten)
Ook de vaccinatiegraad bij kleuters en schoolkinderen ligt in Twente iets boven het Nederlandse gemiddelde (tabel 7.2 en 7.3). Tabel 7.2: Kleuters 2006 , vaccinatietoestand op 5-jarige leeftijd (www.zorgatlas.nl, 2012).
D(K)TPvaccinatie
Twente (%) 94,1
Nederland (%) 92,3
hoogste waarde (%) 98,0 (Tubbergen)
laagste waarde (%) 85,5 (Rijssen-Holten)
Tabel 7.3: Schoolkinderen 2001, vaccinatietoestand op 11-jarige leeftijd (www.zorgatlas.nl, 2012).
DTP-vaccinatie BMR-vaccinatie
Twente (%) 94,1 98,2
Nederland (%) 93,0 92,6
hoogste waarde (%) 98,0 (Dinkelland) 99,4 (Tubbergen)
laagste waarde (%) 89,2 (Rijssen-Holten) 86,2 (Rijssen-Holten)
Lage deelname aan HPV-vaccinatie in Twente Baarmoederhalskanker is een virale vorm van kanker. Erfelijkheid speelt geen rol bij het ontstaan van deze kankersoort. Het Humaan Papilloma Virus (HPV) is één van de belangrijkste veroorzakers van baarmoederhalskanker. HPV is seksueel overdraagbaar. Baarmoederhalskanker openbaart zich veelal pas 10 tot 15 jaar, nadat een besmetting heeft plaats gevonden. Op advies van de Gezondheidsraad is het HPV-vaccin sinds 2009 opgenomen in het Rijks Vaccinatie Programma (RVP) voor twaalfjarige meisjes. Verreweg de meeste meisjes hebben op die leeftijd nog geen seksueel contact. De HPV-vaccinatie bestaat uit een serie van drie vaccinaties, die worden uitgevoerd door de GGD. In 2009 is de landelijke campagne voor HPV-vaccinaties van start gegaan. De HPV-vaccinatie beschermt niet volledig, maar tegen twee varianten van het HPV-virus. Samen zijn deze varianten verantwoordelijk voor 70% van alle gevallen van baarmoederhalskanker. Het blijft daarom noodzakelijk om op latere leeftijd een uitstrijkje te laten maken bij de huisarts, omdat een vaccinatie niet volledig beschermt. De opkomst bij de eerste vaccinatieronde in maart en april 2009 was lager dan verwacht. Landelijk lag de opkomst op 56%. In Twente was dit 49%. In tabel 7.4 worden de opkomstpercentages voor de eerste ronde HPV-vaccinaties per gemeente gegeven.
89
Figuur 7.2: Opkomstpercentages HPV-vaccinatie 12-jarige meisjes per gemeene (zorgatlas, 2013)
Griepvaccinaties in Twente en Nederland vergelijkbaar De jaarlijkse griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie (NGP) uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Het in 1997 gestarte NGP is bedoeld voor risicogroepen. Bij gezonde mensen is griep een kortdurende luchtweginfectie, die vanzelf weer over gaat. De risicogroepen (mensen met longziekten, met hart- of nieraandoeningen of met diabetes en alle ouderen van 60 jaar en ouder) hebben echter een verhoogde kans op complicaties, die tot ernstige ziekte en sterfte kunnen leiden. Sinds 2008 wordt de griepprik gratis aangeboden aan alle mensen van 60 jaar en ouder. Tot die tijd werden alleen de mensen van 65 jaar en ouder opgeroepen. In tabel 7.4 is het percentage 60-plussers weergegeven, dat de griepprik via de huisarts heeft gehad. Het percentage is berekend door het aantal griepprikken te delen door het aantal 60-plussers in een gemeente. Doordat huisartsen ook patiënten buiten de eigen gemeente in hun praktijk kunnen hebben is een kleine afwijking naar boven of onder mogelijk. Tabel 7.4: Vaccinatiegraad bij ouderen voor de griepprik 2011-12 (zorgatlas, 2012).
Twente (%)
Griepvaccinatie
Nederland (%)
hoogste waarde (%)
laagste waarde (%)
66
78 (Twenterand)
57 (Wierden)
In 2011-12 heeft 66% van de 60-plussers in Nederland een griepvaccinatie gehaald. Deze percentages zijn ten opzichte van voorgaande jaren iets gedaald. Helaas zijn er geen gegevens beschikbaar over deelname aan de griepvaccinaties door andere risicogroepen.
90
Opkomstpercentage bij bevolkingsonderzoek borstkanker in Twente hoger dan landelijk In Nederland wordt per jaar bij circa 13.000 mensen borstkanker vastgesteld. Een vrouw heeft in Nederland de kans van een op acht om ooit in haar hele leven borstkanker te krijgen. Daarmee is het de meest voorkomende soort kanker bij vrouwen. Borstkanker kan tegenwoordig goed behandeld worden, al biedt dit geen zekerheid voor volledige genezing. Om de kans op vroege ontdekking van borstkanker te vergroten, krijgen vrouwen tussen de 50 en 75 jaar elke twee jaar een uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek borstkanker, waarbij een mammografie (röntgenfoto van de borst) wordt gemaakt. In tabel 7.5 worden de opkomstpercentages gegeven voor het bevolkingsonderzoek in Twente naar borstkanker (mammografie). Het landelijk opkomstpercentage staat op 77%. In 2009 zijn acht van de veertien gemeenten onderzocht. De opkomst in deze acht gemeenten was 84%. In de periode 2005-2008 is in Twente 79% van de vrouwen onderzocht. De percentages van 2009 liggen hoger. Tabel 7.5: Opkomstpercentages bij bevolkingsonderzoek borstkanker 2009 (Bevolkingsonderzoek Oost, 2010)
Almelo Enschede Hellendoorn Hengelo Tubbergen Wierden Twenterand Hof van Twente Totaal
uitnodigingen 1709 12644 5559 2445 2811 3533 4674 3643
onderzocht 1379 10053 4921 1937 2433 3084 3948 3154
opkomst (%) 81 80 89 79 87 87 85 87
37018
30909
84
Er zijn verschillen in opkomstpercentages tussen de Twentse gemeenten. Hengelo heeft de laagste opkomst; Hellendoorn de hoogste. De opkomst verschilt ook naar leeftijd. Hoe ouder de vrouwen, hoe lager het opkomstpercentage. Opkomstpercentage bij bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker hoger dan landelijk Baarmoederhalskanker is goed te behandelen, wanneer het vroegtijdig wordt ontdekt. Elk jaar wordt in Nederland bij ongeveer 700 vrouwen baarmoederhalskanker vastgesteld. Meestal bij vrouwen tussen de 30 en 55 jaar. Daarom krijgen vrouwen in deze leeftijdsgroep eens in de vijf jaar een uitnodiging voor deelname aan het bevolkingsonderzoek om vroegtijdig verschijnselen van baarmoederhalskanker op te kunnen sporen. In tabel 7.6 worden de opkomstpercentages voor het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker per gemeente gegeven. Tabel 7.6: opkomstpercentages bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker per gemeente in 2009 (Bevolkingsonderzoek Oost, 2010).
Almelo Borne Enschede Dinkelland Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal
uitnodigingen 3409 1042 7021 1119 1120 1695 3983 1204 1087 1488
onderzoeken 2429 769 4914 872 871 1367 2937 909 774 1122
opkomst (%) 71 74 70 78 78 81 74 76 71 75
91
Rijssen-Holten Tubbergen Twenterand Wierden Twente
1150 939 1544 1099
899 722 1234 924
78 77 80 84
27967
20774
74
In Twente is bij 20.774 vrouwen van 30 jaar en ouder in 2009 tenminste één uitstrijkje gemaakt. Het landelijk opkomstpercentage voor 2009 staat op 67%. In Twente is dat 74%. De verschillen in deelname aan de screening per gemeente zijn groot. De gemeente met het hoogste opkomstpercentage is Wierden; de gemeente met het laagste opkomstpercentage is Enschede. Het opkomstpercentage in Twente is gestegen ten opzichte van het gemiddelde van 70% over de periode 2005-2008.
7.3 Jeugdgezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is preventieve zorg voor 0-19 jarigen, waarbij vroegsignalering, opvoedingsondersteuning en preventie centraal staan. Het doel van de JGZ is het bevorderen van een gezonde groei en ontwikkeling van kinderen vanaf de zwangerschap tot de leeftijd van 19 jaar. De JGZ volgt de fysieke, sociale, psychische en cognitieve ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Deze taak wordt uitgevoerd door de consultatiebureaus voor baby en peuter, door het uitvoeren van preventief gezondheidsonderzoek (pgo) in het basis- en voortgezet onderwijs en door onderzoeken op indicatie. Eens in de vier jaar wordt een grootschalig digitaal onderzoek uitgevoerd in klas 2 en klas 4 van het voortgezet onderwijs, het E-MOVO (elektronische monitoring en voorlichting). De JGZ onderzoekt àlle kinderen. Het doel is om gezonde kinderen gezond te houden, problemen in de ontwikkeling, opvoeding en gedrag vroegtijdig te signaleren en te zorgen dat kinderen die extra zorg nodig hebben die zorg ook krijgen. Een belangrijke ontwikkeling in dit verband is de inrichting van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s). Het Centrum voor Jeugd en Gezin is een inlooppunt voor gezinnen. Ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals kunnen hier terecht met alle vragen over opvoeden en opgroeien. Elk CJG biedt in ieder geval: • Jeugdgezondheidszorg • Deskundig advies en ondersteuning bij vragen over opvoeden en opgroeien XXXI.: CJG. Eind 2011 dienen alle gemeenten in Nederland Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) gerealiseerd te hebben. In Twente wordt door de 14 gemeenten nauw samengewerkt in de totstandkoming van CJG. Daartoe is een Integraal Realisatieprogramma CJG Twente vastgesteld dat momenteel geïmplementeerd wordt. In dit IRP worden negen uitgangspunten geformuleerd die leidend zijn in het werken aan het projectdoel dat de 14 gemeenten voor ogen staat: “In 2011 kunnen kinderen en ouders in hun eigen gemeente binnen Twente terecht bij een Centrum voor Jeugd en Gezin voor informatie, advies en hulp bij opgroei- en opvoedproblemen”. De jeugdgezondheidszorg is kernpartner in het CJG en vormt met haar werkzaamheden èn die van ketenpartners, onder regie van de gemeenten, samen het CJG. Partners in het CJG zijn in ieder geval het Bureau Jeugdzorg en het maatschappelijk werk. Er wordt samengewerkt met de zorgen adviesteams (ZAT’s) van scholen en de meldpunten voor kindermishandeling. Lokaal kan binnen het CJG het aantal samenwerkende instanties, maar ook het aantal basistaken verschillen
92
De jeugdgezondheidszorg verricht als kernpartner in het CJG taken op de volgende vier deelgebieden: • Informatie en advies: voorlichting, advies, instructie en begeleiding wordt uitgevoerd vanuit het wettelijk verplicht basistakenpakket (uniform- en maatwerkdeel ). • Pedagogische praktijk: het preventief aanbieden van producten t.a.v. opvoedingsondersteuning vanuit de voorliggende keten in relatie tot de geïndiceerde jeugdzorg. • Coördinatie van zorg: proactief halen, brengen en vastleggen van informatie met betrokken hulpverleners in relatie tot het signaleren c.q. vaststellen van de zorgbehoefte, op-/afschalen en evalueren. • Signalering en toeleiding: middels monitoring, signalering, inschatten van de zorgbehoefte, voorlichting, advies, instructie, begeleiding, netwerken, overleg en samenwerking wordt uitvoering gegeven aan deze wettelijk verplichte taken.
Naast signalering en toeleiding naar zorg, bestaan de werkzaamheden van de JGZ in belangrijke mate uit het informeren en adviseren van ouders/opvoeders en organisaties zoals peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en onderwijsorganisaties. Groepsgerichte voorlichting aan ouders door middel van cursussen en themabijeenkomsten worden aangeboden door het cursusbureau JGZ. Op het vlak van opvoedingsondersteuning en pedagogische begeleiding voert de JGZ lichte begeleidingstrajecten uit. De afdeling logopedie richt zich op het vroegtijdig onderkennen van spraak- en taalproblemen bij kinderen. XXXII.: Kortdurende Pedagogische Gezinsbegeleiding (KPG). Kortdurende Pedagogische Gezinsbegeleiding (KPG) is een vorm van licht pedagogische hulpverlening voor gezinnen met kinderen in de leeftijd van 0 tot 19 jaar. De hulp vindt plaats bij gezinnen thuis en is bedoeld voor enkelvoudige opvoedingsproblematiek, in situaties waar eerdere opvoedingsadviezen niet voldoende effect hadden. Tegelijkertijd zijn de problemen niet ‘zwaar genoeg’ om in aanmerking te komen voor (door bureau Jeugdzorg) geïndiceerde jeugdzorg. De hulp is kortdurend, dat wil zeggen maximaal 10 huisbezoeken. KPG heeft tot doel om in een vroegtijdig stadium, samen met ouders een oplossing te vinden voor opvoedingsproblemen.
De hulp kan ook worden ingezet om samen met ouders beter inzicht te krijgen in de aard van de opvoedingsproblematiek om toeleiding naar specifieke hulp te realiseren. Het KPG team bestaat uit pedagogisch gezinshulpverleners, een orthopedagoog en een voorlichter eigen taal en cultuur. Eventueel maken zij gebruik van een tolk of de tolkentelefoon van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland. Schriftelijke rapportage wordt indien nodig vertaald in de moedertaal van ouders. Samenwerking en afstemming is er met verwijzers (zoals de huisarts, school, maatschappelijk werk, kinderopvang). Regelmatig zijn er contacten met de pedagogisch medewerkers van het LOES-loket
XXXIII.: Logopedie. De gemeente Enschede en GGD Twente afdeling logopedie zijn in 2010 gestart met de uitvoering van het Protocol Taaldiagnostiek Enschede (PTE). Dit protocol is opgesteld om de vroegtijdige onderkenning van spraak- en taalproblemen op goede en uniforme wijze te laten plaatsvinden. Dit gebeurt met genormeerd onderzoeksmateriaal. In Enschede start PTE bij 18 maanden waar op basis van omgevingsanalyse de indicatie VVE (Vooren Vroegschoolse Educatie) afgegeven wordt. Het PTE gaat uit van drie taalscreeningsmomenten voor alle kinderen tot 4 jaar. De screening vindt plaats op het consultatiebureau tijdens de consulten op 2 en 3 jarige leeftijd en bij 3 jaar en 9 maanden. Op basis van de screening kan de arts JGZ een kind doorverwijzen naar de logopedist JGZ voor eerste fase diagnostiek. Op 4-jarige leeftijd worden alle kinderen met een VVE indicatie door de logopedie JGZ gescreend. Op 5- jarige leeftijd worden alle kinderen gescreend op spraakstoornissen. Daarnaast zijn er op 4- en 5- jarige leeftijd meerdere
momenten waarop op indicatie een taalscreening kan plaatsvinden door een logopedist JGZ. Verder kan er incidenteel logopedisch onderzoek op maat gedaan worden bij kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar. Als onderdeel van het PTE geven de logopedisten JGZ informatie en advies aan ouders, leerkrachten van basisscholen en groepsleiding van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, onder andere in de vorm van een oudercursus en scholing van groepsleiding. In de toekomst zullen mogelijk ook andere Twentse gemeente gaan werken met het Protocol Taaldiagnostiek. In Holten voert een logopedist JGZ van de GGD Twente nu nog bij alle kinderen van vijf jaar een onderzoek uit naar hun spraak/taalontwikkeling. Voorafgaand krijgen de ouders een vragenlijst waarmee zij vragen over de spraaken taalontwikkeling van hun kind beantwoorden. Na afloop bespreekt de logopedist de resultaten met de leerkracht. Daarna stelt zij de ouders schriftelijk op de hoogte. Leerlingen uit alle groepen kunnen aangemeld worden voor een logopedische screening
93
Opkomst preventief gezondheidsonderzoek (pgo) hoger dan 90% In tabel 7.7 is de opkomst voor de pgo’s van de JGZ weergegeven voor de kinderen op de basisschool en jongeren bij het voortgezet onderwijs. Tabel 7.7: Opkomstpercentages pgo’s 4-19 jaar (GGD Twente, 2012). 1
Almelo Borne Dinkelland Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal RijssenHolten Tubbergen Twenterand Wierden Twente
PGO-2 94 99,4 98,7 95 99,8 94,5 96,3
2
PGO-7 96,4 99,1 99,7 97 100 98,5 98,7
PGO-VO 96,4 97,8 99,1 96,7 99,7 98,9 99
99,5 96,3 98,4
99,6 97,8 98,5
97,9 98 99,2
98,8 96,6 98,4 98,9
97,6 98,4 99,8 99,4
97,5 98,4 99 98,3
96,5
98,2
98
3
1
Preventief onderzoek in groep 2 van de basisschool Preventief onderzoek in groep 7 van de basisschool 3 Preventief onderzoek in klas 2 van vmbo, havo en atheneum 2
De opkomstpercentages hebben uitsluitend betrekking op die kinderen die op school zitten. Kinderen die chronisch ziek zijn, buiten Twente op school gaan, in het ziekenhuis liggen of om andere redenen niet naar school gaan, zijn in deze bereikcijfers niet opgenomen. Over het geheel genomen liggen de opkomstpercentages erg hoog. Hoewel de verschillen per gemeente en per pgo klein zijn lijkt het erop, dat de opkomst in de grote steden iets lager ligt dan in de omliggende gemeenten. Het preventief gezondheidsonderzoek in het voortgezet onderwijs vindt plaats op basis van triage. Dit betekent in de praktijk, dat voor de beeldvorming over groei en ontwikkeling van het kind niet alleen het oordeel van het JGZ-team wordt meegenomen, maar ook dat van de ouders en de school. In het basisonderwijs wordt met ingang van het schooljaar 2011-2012 een vergelijkbare werkwijze gehanteerd.
7.4 Ouderengezondheidszorg Van Wpg naar lokale ouderengezondheidszorg De Wpg regelt niet alleen de taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten op het gebied van jeugdgezondheidszorg, maar ook op het gebied van de ouderengezondheidszorg. Ouderengezondheidszorg wordt in de Wpg omschreven als collectieve preventie gericht op ouderen in de leeftijd van 65 jaar en ouder. Aan gemeenten wordt gevraagd om de gezondheid van ouderen te monitoren, behoefte ramingen te maken en lokaal gezondheidsbeleid voor ouderen te formuleren. Deze activiteiten maken deel uit van het algemene gezondheidsbeleid van gemeenten, niet alleen vanuit de bepalingen van de Wpg, maar ook in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Sommige activiteiten gericht op vroegtijdige opsporing, preventie, voorlichting en advies kunnen ook gefinancierd worden uit de Zorgverzekerings wet (Zvw) of de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz).
94
Gemeenten hebben vanuit de Wpg de wettelijke taak om de afstemming tussen de publieke gezondheidszorg en de curatieve zorg te bevorderen. Het beleid op het gebied van ouderengezondheidszorg komt evenals het algemene gezondheidsbeleid tot stand binnen de landelijke preventiecyclus. In de nota gezondheidsbeleid (de preventienota) van VWS, die in mei 2011 is verschenen, wordt aan de doelgroep ouderen specifiek aandacht besteed. Het gaat in de nota niet alleen om de noodzakelijke verbeteringen in de ouderenzorg maar ook om ouderen in staat te stellen zolang mogelijk zelfstandig te leven. Gemeenten kunnen sectoren als wonen, welzijn, vervoer en (preventieve) zorg in hun aanpak aan elkaar koppelen om tot maatwerk te komen. Beter gebruik van de sociale netwerken van ouderen en de mogelijkheden van mantelzorg en vrijwilligerswerk, zowel om te doen als om te ontvangen, staan voorop. Zo kunnen ouderen met gerichte ondersteuning langer zelfstandig leven en actief participeren. Gezondheid krijgt aandacht via goede zorgvoorzieningen in de buurt die aandacht hebben voor preventieve activiteiten. Bevorderen van sport en bewegen is daar onderdeel van.
In Twente is ervoor gekozen om op dit terrein allereerst tot een beschrijving en uitwisseling van concrete preventieprojecten en -activiteiten te komen. Dit is gebeurd in de vorm van een ideeënboek om gemeenten handreikingen te geven voor mogelijke taken op het gebied van de ouderengezondheidszorg. Uitgangspunten In de nota worden een aantal aandachtspunten genoemd: • Tijdig opsporen van gezondheidsproblemen Door een meer integrale benadering van hun lichamelijke, psychische en sociale problemen kan hun mate van kwetsbaarheid en hun behoefte aan ondersteuning beter gesignaleerd worden zodat ze eerder en beter kunnen worden geholpen. • Eenzaamheid en sociale steun Sociale steun heeft ook preventieve gevolgen voor de gezondheid. Zo beschermt sociale steun tegen het ontstaan van hart- en vaatziekten. De Gezondheidsraad doet op verzoek van het ministerie van VWS onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop sociale steun de zelfredzaamheid en gezondheid van mensen bevordert. Het rapport wordt begin 2012 verwacht. • Mantelzorg Goede ondersteuning is dan ook van groot belang. Gemeenten zijn hiervoor, vanuit van de Wmo, verantwoordelijk. Het ministerie van VWS ondersteunt gemeenten bij het versterken van de positie van mantelzorger. • Bewegen Ook voor ouderen is bewegen belangrijk. Sport en bewegen dragen bij aan zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en gezondheid. Beweegmogelijkheden in de buurt die aansluiten bij de wensen van ouderen, moeten worden gestimuleerd.
Preventie gericht op ouderen Bij gezond en succesvol ouder worden gaat het niet alleen om het voorkomen en uitstellen van ziekte en het bevorderen van een gezonde leefstijl, maar ook om preventie van beperkingen in het functioneren, het voorkomen van verlies aan zelfredzaamheid en het terugdringen van afhankelijkheid van de zorg (functioneringsgerichte preventie). Een deel van de ziektegerichte en functioneringsgerichte preventie wordt uitgevoerd binnen de curatieve zorg. Hierbij valt te denken aan signalering van kwetsbaarheid bij de oudere patiënt door de huisarts, revalidatieprogramma’s of decubituspreventie. Ook beweegprogramma’s van ergo- of fysiotherapeuten, voorlichtingsbijeenkomsten door praktijkverpleegkundigen en dieetvoorlichting kunnen hiertoe gerekend worden. Een niet onbelangrijk deel van de preventie voor ouderen wordt uitgevoerd door het welzijnswerk ouderen. Hierbij kan gedacht worden aan progamma’s gericht op sociale activering, het voorkomen van eenzaamheid, rouwverwerking en zingeving, maar ook aan
95
bezoekdiensten, themabijeenkomsten, beweegprogramma’s, valpreventie en mantelzorgondersteuning. Al met al is er sprake van een breed preventieaanbod voor ouderen, waarbij er op lokaal niveau grote verschillen kunnen zijn. De uitvoering ligt veelal in handen van verschillende organisaties. Meer afstemming, samenhang en samenwerking zijn op dit terrein gewenst. Wil de ouderengezondheidszorg inderdaad een bijdrage leveren aan gezond ouder worden, dan is vroegsignalering een belangrijk thema. Hoe eerder risicofactoren voor leefstijl, kwetsbaarheid, beperkingen of ziekte gesignaleerd worden, hoe eerder interventies ingezet kunnen worden en hoe groter de kans op geen of een uitgestelde zorgvraag. Voorbeelden van interventies die op dit terrein worden uitgevoerd in Twente zijn de preventieve huisbezoeken bij 75+ (uitgevoerd door het welzijnswerk ouderen) en de preventieve gezondheidsconsulten voor senioren (uitgevoerd door de thuiszorg) XXXIV.: SOEK, preventieve huisbezoeken 75+. SOEK staat voor Senioren Op Eigen Kracht. In een aantal Twentse gemeenten (Tubbergen, Wierden en Hellendoorn) worden preventieve huisbezoeken bij 75-plussers uitgevoerd volgens de SOEK-methode. SOEK heeft tot doel zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te stimuleren, eenzaamheid bespreekbaar te maken en de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid te versterken. Ouderen krijgen geen kant-en-klare oplossingen voor hun problemen of vragen, maar worden gestimuleerd om eerst zelf naar oplossingen te zoeken. Zo nodig wordt een steuntje in de rug gegeven, maar dat is niet de eerste optie
SOEK wordt uitgevoerd door het welzijnswerk ouderen. Voor het afleggen van de huisbezoeken is een team van vrijwilligers getraind. Begeleidend onderzoek wordt uitgevoerd door de GGD. Op deze wijze wordt inzicht verkregen het bereik van deze interventie, de kenmerken van de doelgroep, de gezondheidssituatie van de bezochte ouderen en de vragen en behoeften die men heeft. Tevens wordt de werkwijze geëvalueerd en zo nodig aangepast. In de betrokken gemeenten bereikt SOEK ongeveer de helft van de 75-plussers. De respons varieert per gemeente. SOEK is ontleend aan de Eigen Kracht werkwijze die in het jeugdwelzijnswerk wordt gehanteerd.
7.5 Eerstelijnszorg in Twente Eerstelijnszorg is zorg die rechtstreeks toegankelijk is, dus zonder verwijzing van een huisarts. De belangrijkste vertegenwoordigers van de eerstelijn zijn de huisarts, tandarts, thuiszorg, apotheek, verloskundige en fysiotherapeut. Tweedelijnszorg is zorg die alleen geconsulteerd kan worden na verwijzing door een huisarts. De specialistische zorg in ziekenhuizen behoort tot deze sector, evenals het grootste deel van de geestelijke gezondheidszorg. Gegevens over het gebruik van voorzieningen in de eerstelijn in Twente zijn voornamelijk afkomstig uit de ouderenmonitor van 2006. In de volwassenenmonitor van 2008 is dit onderwerp niet aan de orde geweest. Toegankelijkheid zorg Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening. Een toegankelijke zorg draagt bij aan gezond gedrag en verbetering van de gezondheidssituatie (VNG, 2007). Gemeenten kunnen de toegankelijkheid van de zorg door middel van hun gezondheidsbeleid beïnvloeden op de volgende terreinen: • Keuzevrijheid Keuzevrijheid in de zorg betekent, dat en die zorg kan kiezen, die het beste bij de zorgbehoefte past. Een voorbeeld in dit verband is het Persoons Gebonden Budget, waarbij men zelf bepaalt waar en bij wie zorg wordt ingekocht. • Bereikbaarheid van acute zorg Goede aanrijroutes en parkeermogelijkheden vergroten de bereikbaarheid van deze zorg en daarmee de snelheid waarmee men geholpen wordt. • Wachten op reguliere zorg
96
•
•
Te lang moeten wachten op zorg kan grote gevolgen hebben voor de gezondheid van de cliënt/patiënt. Gemeenten kunnen voorkomen dat wachtlijsten ontstaan voor die voorzieningen die zij financieren, zoals het Algemeen Maatschappelijk Werk. Geografische bereikbaarheid Hierbij gaat het om de nabijheid van voorzieningen en de spreiding ervan. Hoe meer voorzieningen in een bepaald gebied, hoe beter deze zorg voor haar inwoners bereikbaar is. Gemeenten kunnen op dit terrein een faciliterende rol spelen, bijvoorbeeld door een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Financiële, culturele en sociale toegankelijkheid Financiële toegankelijkheid is een basisvoorwaarde voor het functioneren van het zorgsysteem. De omvang van de eigen bijdrage, bijvoorbeeld voor allerlei Wmo voorzieningen, is van invloed op het gebruik ervan. Culturele belemmeringen, zoals een andere ziektebeleving, uiting van klachten en andere verwachtingen, maken dat de zorgvraag van allochtonen vaak slecht aansluit op het (Nederlandse) zorgaanbod. Interculturalisatie van de zorg kan voor deze groepen de toegankelijkheid vergroten. Sociale toegankelijkheid wordt vergroot door rekening te houden bij het aanbod van zorg met verschillen in gezondheidssituatie en vooral gezondheidsrisico’s tussen groepen met een hoge en een lage sociale status. Er dient extra aandacht gegeven te worden aan kwetsbare groepen in de samenleving om voor hen ook zorg bereikbaar te maken.
Huisartsen in Twente goed bereikbaar Uit gegevens van de zorgatlas blijkt dat de huisartsen in Nederland goed bereikbaar zijn. In figuur 7.3 is de reistijd met de auto naar de dichtstbijzijnde huisarts vanaf het woonadres weergegeven. Met betrekking tot de toegankelijkheid geldt als vuistregel een reistijd van hooguit 15 minuten, waarbinnen de huisarts bereikbaar moet zijn. Bijna iedereen in Nederland heeft een huisarts binnen 15 minuten van het woonadres. Twente vormt geen uitzondering op deze regel.
Figuur 7.3: Reistijd tot dichtstbijzijnde huisarts in 2011 (zorgatlas, 2012).
97
Geen grote regionale verschillen in huisartsendichtheid Figuur 7.3 toont de huisartsendichtheid, ofwel het gemiddeld aantal inwoners per fte huisarts per ROS-regio. De gemiddelde huisartsendichtheid in 2009 is 2.351 inwoners per fte huisarts. De regionale verschillen zijn niet groot. Twente behoort tot de regio’s met een lage huisartsendichtheid. Dit betekent dat relatief meer inwoners één huisarts delen.
Figuur 7.4: Huisartsendichtheid in 2009 per ROS regio (zorgatlas, 2012).
Contact met huisarts in Twente vergelijkbaar met Nederlands gemiddelde Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen over gezondheid en ziekte. In figuur 7.4 is over de periode 2005-2008 het gemiddeld aantal contacten per jaar met de huisarts weergegeven. Het gaat in figuur 7.4 om de totale bevolking per GGD regio.
98
Figuur 7.5: Jaarlijks contact met huisarts 2005-2008 (zorgatlas, 2012).
In de periode 2005-2008 heeft gemiddeld 73% van de bevolking minstens één keer per jaar contact gehad met de huisarts. Twente is vergelijkbaar met het landelijke gemiddelde. Tandartsbezoek in Twente vergelijkbaar met Nederlands gemiddelde In figuur 7.5 is het gemiddeld percentage van de totale bevolking weergegeven, dat jaarlijkse contact met de tandarts voor de periode 2005-2008. Het tandartsbezoek in Twente is vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde.
Figuur 7.6: Gemiddeld contact met de tandarts 2012 (zorgatlas,2012).
99
Eén op de vijf Twentenaren bezoekt fysiotherapeut Gemiddeld bezoekt 18% van de totale Nederlandse bevolking tenminste één keer per jaar een fysiotherapeut. In figuur 7.6 is het gemiddeld jaarlijks contact met een fysiotherapeut weergegeven over de periode 2005-2008. De cijfers hebben betrekking op de totale bevolking en zijn uitgesplitst naar GGD regio. Twente scoort met 20% duidelijk hoger dan het Nederlandse gemiddelde.
Figuur 7.7: Jaarlijkse contacten met fysiotherapeut 2005-2008 (zorgatlas, 2012).
100
7.6 Medicijngebruik De Zorgverzekeringswet verplicht iedere Nederlander zich te verzekeren. Het geneesmiddelengebruik varieert per regio, zowel wat betreft het aantal geneesmiddelen, als de voorgeschreven hoeveelheden. Twente wijkt niet af van het Nederlandse gemiddelde als het gaat om geneesmiddelengebruik per Zvw verzekerde. In figuur 7.7 is vindt u daarvan een overzicht.
Figuur 7.8: Medicijngebruik 2011 (zorgatlas, 2012)
101
Figuur 7.9: medicijngebruik per gemeente 2011 (zorgatlas,2012).
Het medicijngebruik verschilt per gemeente, een overzicht vindt u figuur 7.8, voorbehoedsmiddelen vallen ook onder medicijngebruik. Gebruik (slaap- en kalmeringsmiddelen hoog Benzodiazepines zijn geneesmiddelen die hoofdzakelijk worden voorgeschreven bij slaap- en angststoornissen. In Twente is in de monitoren bij volwassenen en ouderen specifiek gevraagd naar het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen. In figuur 7.9 is het gebruik per 1000 verzekerden aangegeven. Vergeleken met Nederland scoort Twente onder het gemiddelde.
Figuur 7.10: Gebruik slaap en kalmeringsmiddelen 2011 (zorgatlas, 2012)
102
Gebruik slaap- en kalmeringsmiddelen bij vrouwen hoger In de volwassen monitor van 2012 is gevraagd naar het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen in de afgelopen twee weken (zie tabel 7.8). Tabel 7.8: Gebruik slaap- en kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift (Haitsma & Visser, 2013).
Gebruik afgelopen 2 weken
man (%)
vrouw (%)
19-65 jaar (%)
65 plus (%)
totaal (%)
4
10
5
14
7
Vrouwen gebruiken 2 tot 3 maal meer slaap- en kalmeringsmiddelen dan mannen. Met het toenemen van de leeftijd neemt het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen enigszins toe. Een kwart van de Twentse ouderen gebruikt slaap- en kalmeringsmiddelen Ouderen gebruiken vaker slaap- en kalmeringsmiddelen dan volwassenen. Veertien procent van de ouderen slikt slaap- en kalmeringsmiddelen tegenover 5% van de volwassenen (Haitsma&Visser, 2013). In tabel 7.9 is het percentage ouderen dat slaap- en kalmeringsmiddelen gebruikt weergegeven, uitgesplitst naar frequentie. Deze informatie is afkomstig van de ouderenmonitor 2010. Tabel 7.9: Percentages gebruikers en frequentie van gebruik slaap- en kalmeringsmiddelen bij ouderen (Haitsma & Visser 2010).
man (%)
vrouw 65-75 (%) jaar (%)
75-85 jaar (%)
85-plus Twente (%) (%)
Heeft afgelopen 2 weken slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt
9
23
12
22
29
17
Gebruik in afgelopen 2 weken: 5-7 keer per week 3-4 keer per week 1-2 keer per week 1 keer per week
5 1 1 2
12 2 4 4
6 1 2 2
11 2 4 4
18 4 4 4
9 2 3 3
Het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen neemt toe met de leeftijd. Evenals bij volwassenen is het gebruik onder vrouwen hoger dan onder mannen. In 2010 was de verwachting dat in de komende jaren het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen, zowel onder volwassenen, als onder ouderen zou dalen. Dit had te maken met het besluit om deze geneesmiddelen uit het basispakket te halen. De hoge kosten van slaap- en kalmeringsmiddelen zouden velen ervan weerhouden ze te gebruiken, wanneer men deze middelen zelf moet betalen. Zoals uit tabel 7.8 blijkt is het gebruik enigszins afgenomen van 17% in 2010 naar 14% in 2012.
103
Bijlagen Literatuur en websites Bieleman B., Zwieten M. van, Huiselijk geweld in Twente. Metingen 2004-2008, Groningen-Rotterdam, Intraval, 2009 Blaauboer RO, Dekkers SAJ, Slaper H, Bader S. Stralingsbelasting in nieuwbouwwoningen - voorlopige resultaten. VERA-survey 2006. Bilthoven: RIVM, 2008. Boer AH de, Klerk, MMY de, Informele zorg, Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas, Bilthoven, RIVM, 2005 Breedveld K., Tijdsbestedingsonderzoek, SCP, 2006 Centraal Bureau voor de Statistiek. Jaarrapport 2008, Landelijke Jeugdmonitor. Den Haag/Heerlen: CBS, 2008. Comijs HC, Jonker C, Pot AMl. Agressie tegen en benadeling van ouderen. Een onderzoek naar ouderenmishandeling. Amsterdam: VU, instituut voor extramuraal onderzoek vakgroep psychiatrie,1996. Deuning CM. Beschikbaarheid openbaar groen 2003. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 23 juni 2009. Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Den Haag, Intomart, sociaal wetenschappelijk onderzoek in opdracht van Ministerie van Justitie, 1997. Eenheid BA. Rapportage luchtkwaliteit 2006 De luchtkwaliteit in Overijssel. Zwolle: Provincie Overijssel, 2007. E-MOVO, 2011 Gezondheid, welzijn en leefstijl van jongeren in 2001. Enschede: GGD Twente, 2012.
104
Eysink PED, Hoeymans N. Lichamelijk functioneren. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit regionale VTV. Bilthoven: RIVM, 5 augustus 2010. Eysink PED, Poos MJJC, Schrijvers CTM. Wat is levensverwachting en hoe berekenen we die? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit regionale VTV. Bilthoven: RIVM, 25 februari 2010. Eysink PED, Poos MJJC, Schrijvers CTM. Verschillende sterftematen. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit regionale VTV. Bilthoven: RIVM, 25 februari 2010b. Eysink PED, Poos MJJC. Ziekten en aandoeningen. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit regionale VTV. Bilthoven: RIVM, 31 juli 2008. Eijnden R van den, Verhulst A, Rooy T van, Meerkerk GJ. Pesten op Internet en het psychosociaal welbevinden van jongeren. Rotterdam: Instituut voor Onderzoek naar leefwijzen en Verslaving (IVO), 2006. Gezondheidsraad. Radon: toetsing rapport ‘BEIR VI'. Den Haag: Gezondheidsraad, 2000. Gezondheidsraad. Volksgezondheidsschade door passief roken. Den Haag: Gezondheidsraad, 2003. GGD Nederland. GGD Richtlijn geurhinder. Utrecht: GGD Nederland, 2002. GGD Twente, Bestuursagenda Openbare Gezondheidszorg 2008-2011. Enschede, 2008. GGD Twente, Twente kiest voor gezond leven en werkt aan gezondheid. Nota. Enschede, 2008.
Gommer AM, Hoeymans N, Poos MJJC. Wat is de ziektelast in Nederland? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 22 maart 2010. Haitsma O, Visser J. Monitor 2013 (in voorbereiding) Enschede: GGD Twente, 2013. Haitsma O, Visser J. Hoe gezond bent u? Volwassenenmonitor Twente 2008. Enschede: GGD Twente, 2008. Hall EF, Dusseldorp A. Gezondheidseffecten van een lage relatieve luchtvochtigheid in woningen. Een literatuurstudie. Bilthoven: RIVM, 2008. Hoeymans N, Poos MJJC, Gommer AM. Wat is de ziektelast en hoe wordt deze berekend? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 22 maart 2010. Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ. Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM-rapport nr. 270061003. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2006. Hondshorst B. Staat van Overijssel 2008. Zwolle: Provincie Overijssel, 2008. IJzermans CJ, Dirkzwager AJE, Kerssens JJ, Cohen-Bendahan CCC, ten Veen PMH. Gevolgen van de Vuurwerkramp Enschede voor de Gezondheid. Eindrapport van de monitoring in de huisartspraktijken. Utrecht: NIVEL, 2006. Inspectie voor de gezondheidszorg. Staat van de gezondheidszorg 2010. Meer effect mogelijk van publieke gezondheidszorg. Utrecht: Inspectie voor de gezondheidszorg (VWS), 2010. Jabben J, Potma C, Lutter S. Milieuaandachtsgebieden Een inventarisatie van milieubelasting in het stedelijk gebied. Bilthoven: RIVM, 2007.
Janssen H. Geweld achter de voordeur. Aanpak van huiselijk geweld. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2006. Jongeneel WP, Balen EC van, Koudijs EA, Staatsen BAM, Houweling DA. Binnenmilieu. Recente wetenschappelijke ontwikkelingen en beleid op een rij. Bilthoven: RIVM, 2009. Leenhouts HP, Brugmans MJP. Berekening van de longkankerincidentie in Nederland door roken en blootstelling aan radon: implicaties voor het effect van radon. Bilthoven: RIVM, 2001. Lucht F van der, Polder JJ. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Van gezond naar beter. Bilthoven: RIVM, 2010. Maas J, Verheij RA et al. Green space, urbanity and health; how strong is her relation? Journal of epidemiology and community health. Utrecht, 2006, p 587592. Movisie. Huiselijk geweld, cijfers en feiten. Utrecht: Movisie, 2008. Olthof-Pal J. Gezondheid, welzijn en leefstijl van jongeren in 2007. Enschede: GGD Twente, 2007. Onderzoek & Statistiek. Sociale omgeving, gemeente Nijmegen. Nijmegen: O&S, 2008. Passchier-Vermeer W. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van geluid? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2005. Pon B du, Versluijs K, Wijnen H van, Wesseling J, Kooi E, Vries L de, Boasson W, Melse C, Jabben J. Milieuaandachtsgebieden in Nederland. Een landsdekkende inventarisatie van milieubelasting op woongebieden. Bilthoven: RIVM, 2008. Poos MJJC. Neemt de levensverwachting toe of af? Bilthoven: RIVM, 22 september 2008.
105
Pouwels L., Gestel A van. Sociale omgeving. Infokaart volwassenen 19-64 jarigen 2005. Eindhoven: GGD Eindhoven, april 2007. Provincie Overijssel, Team 4. Milieubelevingsonderzoek Overijssel 2007: Een kwantitatief telefonisch onderzoek onder de inwoners van de provincie Overijssel. Amstelveen: Provincie Overijssel, 2007. Steketee M, Mak J, Tierolf B. Kinderen in Tel. Databoek 2010. Utrecht: VerweyJonker Instituut, 2010. Surgeon General. Mental health: a report of the Surgeon General. http://www.surgeongeneral.gov/library/ment alhealth/home.html. Surgeon General, 1999. VNG, Gezondheidszorg, Infoblad VNG, 2007. Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Gezondheidsdeterminanten en sociale omgeving. Bilthoven: RIVM, 2006. VTV-2006. Bilthoven: RIVM, 2006. VWS. Kiezen voor gezond leven 2007-2010. Den Haag, 2006. VWS. Vrijwilligerswerk. Cijfers en trends. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, 2001. Witte KE, Houweling DA, Lucht F van der. Sociale relaties samengevat. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2002. Witte KE, Wat is preventie? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2007 Wendel-Vos GCW. Hoeveel mensen zijn voldoende lichamelijk actief? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 23 september 2008.
106
Wendel-Vos GCW. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 24 maart 2010. Websites CBS-StatLine. (www.cbs.nl/StatLine.nl) De elektronische databank van CBS. www.compendiumvoordeleefomgeving.nl; Alle feiten en cijfers over het milieu, natuur en ruimte in Nederland overzichtelijk bij elkaar gebracht (Planbureau voor de leefomgeving, Centraal Bureau voor de Statistiek & Wageningen Universiteit). www.gezondheidenmilieu.nl; Waarom aandacht besteden aan gezondheid en milieu? (Platform Gezondheid en Milieu). www.twentsegezondheidsverkenning.nl Informatie over gezondheid, gezondheidsbeleid en interventies in Twente. www.milieuloket.nl; Informatie over milieu en milieu gerelateerde onderwerpen (PDC). www.nationaalkompas.nl ; Nationaal Kompas Volksgezondheid (RIVM). www.regiotwente.nl ; Informatie over de Regio Twente + recreatie en toerisme in Twente. www.rivm.nl/milieuportaal; Milieuportaal (RIVM). www.rng.nl; Rutgers Nisso Groep, kenniscentrum seksualiteit (RNG). www.stivoro.nl; Expertisecentrum voor tabakspreventie. Feiten en cijfers (Stivoro). www.tijdsbesteding.nl www.veiligheid.nl; Factsheet koolmonoxidevergiftigingen (Consument en Veiligheid). www.vng-login.nl; Fysieke omgeving (Vereniging van Nederlandse Gemeente).
www.zorgatlas.nl; Nationale Atlas Volksgezondheid (RIVM).
107
108
Gegevensbronnen TGV en monitoren De Twentse Gezondheidsverkenning (TGV) is ontstaan door het samenvoegen van de meest actuele gegevens over gezondheid en leefstijl van Twentse jongeren, volwassenen en ouderen. Deze gegevens zijn afkomstig uit de jaarlijkse monitoren van de GGD en worden gerelateerd aan landelijke cijfers van het RIVM, het CBS en andere bronnen. In het verlengde van verplichtingen voortvloeiend uit de Wet publieke gezondheid (Wpg) voert de GGD onderzoek uit om de gezondheidssituatie van de Twentse bevolking in beeld te brengen. Om de vier jaar wordt een jongeren- , volwassenen- of ouderenmonitor uitgevoerd. Voor al deze onderzoeken wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van landelijk gestandaardiseerde vragen van het project Lokale en Nationale Monitor. De standaardvraagstellingen zijn opgesteld door vakexperts en garanderen een hoge kwaliteit van het onderzoek In de (nabije) toekomst zullen landelijke referentiecijfers opgesteld worden en kunnen de resultaten van de eigen gemeente vergeleken worden met andere gemeenten in Nederland. E-MOVO E-MOVO staat voor elektronische monitoring en voorlichting. Dit jongerenonderzoek vindt plaats in klas 2 en klas 4 van het voortgezet onderwijs. Op school wordt klassikaal een vragenlijst via internet ingevuld. Op basis van de antwoorden krijgen de jongeren een persoonlijk gezondheidsprofiel. In 2003 is het E-MOVO onderzoek voor het eerst uitgevoerd en in 2007 voor de tweede en in 2011 voor de derde keer. Dit maakt het mogelijk om te kijken naar trends. Alle scholen die deelnemen, krijgen een eigen schoolrapport. Per gemeente zijn de gegevens van jongeren uit de betreffende gemeente in een gemeenterapport verwerkt. In 2011 hebben in totaal 39 schoollocaties deelgenomen aan het onderzoek. Drieënnegentig honderd jongeren hebben de vragenlijst ingevuld. Door het klassikaal invullen wordt een hogere respons verkregen. Bijna alle leerlingen doen mee. Monitor volwassenen en ouderen Een maal in de 4 jaar voert de GGD grootschalig uit onder volwassene en ouderen. Doel is het inzicht krijgen in de gezondheidssituatie, leefstijl en zorg bij zelfstandig wonende Twentenaren. Het eerste grootschalige onderzoek onder volwassenen is door de GGD in 2000 uitgevoerd onder ouderen. Daarna zijn in 2005 en 2010 ouderen, en in 2002 en 2008 volwassen onderzocht. In 2012 is voor het eerst een gezamenlijk monitor voor volwassenen en ouderen uitgevoerd. Deze monitor is voor ouderen op Twentse schaal en voor volwassen op gemeentelijke schaal (14 gemeenten) uitgevoerd. De doelgroep bestond uit zelfstandig wonende volwassenen en ouderen vanaf 18 jaar. In het totaal zijn ruim 7000 vragenlijsten uitgezet. De digitale respons was 23%, de schriftelijk 22%. De meeste informatie is verwerkt in de Twentse Gezondheids Verkenning, daarnaast in de gemeentelijke rapportages: ‘gezondheid op de rails’. Naast een beschrijving van gezondheidssituatie leefstijl en zorg worden ook aanbevelingen gegeven voor preventief gezondheidsbeleid. Regionale samenwerking en afstemming Sinds 2004 wordt in KON (=Kring Oost Nederland) verband samengewerkt bij de voorbereiding en uitvoering van monitoren. In de praktijk betekent dit, dat de vragenlijsten voor de verschillende monitoren grotendeels overeenkomen en dat de onderzoeken op dezelfde tijdstippen worden uitgevoerd. Alle GGD’en in Overijssel en Gelderland werken mee aan de uitvoering van de monitoren. Dit betekent een zeer hoog bereik van respondenten en een hoge mate van betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van gegevens
109
Aanvullende regionale en lokale informatie Alle lokale en regionale rapporten van de monitoren in de afgelopen jaren zijn te vinden op de onderzoekssite van de GGD: www.gezondheidsatlastwente.nl. Op deze site zijn ook de uitgebreide tabellenboeken te raadplegen. Deze gedetailleerde gegevens kunnen als extra naslag dienen voor de lokale nota’s gezondheidsbeleid. Een uitzondering vormen de schoolrapporten in het kader van het E-MOVO onderzoek. Deze rapporten zijn vanwege de privacy niet opgenomen in de gezondheidsatlas van Twente, wel de gemeentelijke rapportages. Een gevisualiseerde presentatie van de meeste demografische gegevens uit de TGV is te vinden in de databank van SVWO-Arcon (www.arcon.databank.nl). Arcon beheert een databank met gegevens over bevolking, ouderen, vrijwilligerswerk en informele zorg in Overijssel. Veel gegevens uit de recente volwassenen- en ouderenmonitor van de GGD zijn opgenomen in de databank van Arcon. Arcon en de GGD hebben hiertoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Landelijke gegevensbronnen Naast door de GGD verzamelde lokale en regionale gegevens wordt gebruik gemaakt van diverse landelijke gegevensbronnen. Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) Het Nationaal Kompas Volksgezondheid is een website van het RIVM over de Nederlandse volksgezondheid. De website richt zich op professionals, die zich bezig houden met inhoud en organisatie van volksgezondheid en zorg. De website biedt onder andere informatie over gezondheid en ziekte, gezondheidsdeterminanten, preventie, zorg, bevolking, gezondheidsachterstanden en ouderen. Naast eigen onderzoek maakt het RIVM gebruik van veel andere gegevensbronnen, zoals het CBS, SCP, Nivel, Trimbos-Instituut en andere onderzoeksinstellingen. CBS-StatLine Het CBS voert sinds 1997 Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) uit. POLS is continu onderzoek naar verschillende onderwerpen betreffende de leefsituatie, zoals gezondheid, arbeidsomstandigheden, rechtsbescherming, veiligheid, tijdsbesteding en wonen. POLS kent een basisvragenlijst, waarin voor elk onderwerp per groep demografische en sociaal economische kenmerken worden verzameld. De module gezondheid en arbeid wordt jaarlijks uitgevoerd. Doel van deze module is het schetsen van een zo volledig mogelijk overzicht van de ontwikkelingen in de gezondheidstoestand, het gebruik van medische en maatschappelijke voorzieningen, de leefstijl en het preventie gedrag van de Nederlandse bevolking. De gegevens van de POLS-onderzoeken zijn te vinden op CBS-Statline.nl VTV 2010 (www.vtv2010.nl) Het RIVM brengt om de vier jaar de landelijke Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV) uit. In 2010 verscheen de VTV 2010, ‘Van gezond naar beter’. Dit rapport bevat en analyseert gegevens over de gezondheid van Nederlanders en de inspanningen om die te bevorderen. Het zet op een rij wat is bereikt en wat dankzij lopend beleid de komende jaren verwacht mag worden. Naast het kernrapport ‘Van gezond naar beter’ zijn vier deelrapporten verschenen: Tijd en toekomst, Gezondheid en determinanten, Effecten van preventie en Maatschappelijke baten. Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl), De Nationale Atlas Volksgezondheid is een website van het RIVM. De atlas geeft een geografisch beeld van de volksgezondheid en gezondheidszorg in Nederland. Centrum Gezond Leven (www.centrumgezondleven.nl) In 2007 is het Centrum Gezond Leven (CGL) bij het RIVM opgericht. Het CGL versterkt doelmatige, samenhangende en effectieve gezondheidsbevordering. Het centrum bevordert het gebruik van de best passende leefstijlinterventies. Onder het motto ‘voor en door professionals’ werkt het CGL samen met lokale en landelijke partners. Deze partners zijn:
110
Consument en Veiligheid, het NISB, Pharos, de Rutgers Nisso Groep, SOA Aids Nederland, de Schorer stichting, Stivoro, het Trimbos-instituut en het Voedingscentrum. In het kader van VWS Kennisprogramma Jeugd werkt CGL samen met het NJI (Nederlands Jeugd Instituut). Verder participeren in het CGL: GGD’en, thuiszorg, GGZ-instellingen, gezondheidsfondsen, onderwijsbegeleidingsdiensten, sportserviceorganisaties, academische werkplaatsen, diverse RIVM-centra en organisaties, zoals TNO, ZonMw en NIGZ. Eén van de taken van het CGL is het onderhouden van een website, www.loketgezondleven.nl, dè website voor en door professionals die werken aan gezondheidsbevordering en preventie. De website biedt toolkits voor publiekscommunicatie, interventies voor gezondheidsbevordering en instrumenten voor planmatig werken, zoals de handreiking voor lokaal gezondheidsbeleid. Een belangrijk onderdeel van het Loket Gezond Leven is de I-database Dit is een database, waarin informatie is opgenomen over leefstijl interventies in Nederland. Hiermee is één centrale plek gecreëerd, waarin gegevens over interventies zijn opgeslagen. In de I-database kan gezocht worden op diverse criteria, zoals doelgroep, gemeente, gezondheidsthema en beoordeling. De interventies zijn uitgebreid beschreven met contactgegevens van de aanbieder. Interventies worden niet alleen inzichtelijk gepresenteerd, maar ook beoordeeld op kwaliteit, effectiviteit en samenhang. Voorbeelden van interventies, die in Twente worden uitgevoerd en in de I-database zijn beschreven, zijn: Beweegkriebels, Bewegen valt goed, Doe mij maar fris, Ik moet nog vrijen en Preventie van eetstoornissen.
111
112
Met dank aan …. De Twentse GezondheidsVerkenning (TGV) is ontstaan onder verantwoordelijkheid van de bestuurscommissie OGZ en dankzij bijdragen van: Projectteam C. Boom-Hammers, projectleider GGD Twente W. Deinum, secretariële ondersteuning GGD Twente J. Olthof-Pal, epidemioloog GGD Twente J. Roorda, senior adviseur Openbare Gezondheidszorg, GGD Twente J. Visser, adviseur gezondheidsbevordering GGD Twente Interne klankbordgroep C. Boom-Hammers, epidemioloog stafafdeling GGD Twente M. Cerneus, adviseur gezondheidsbevordering stafbureau JGZ GGD Twente J. Koster, beleidsadviseur JGZ stafbureau JGZ GGD Twente A. Meijvogel, teamleider AGZ GGD Twente J. Olthof-Pal, epidemioloog AGZ GGD Twente J. Roorda, senior adviseur Openbare Gezondheidszorg stafafdeling GGD Twente R. Staijen, senior adviseur Relatiebeheer GGD Twente J. Visser, adviseur gezondheidsbevordering stafafdeling GGD Twente Adviseurs K. Bugajski, adviseur KB projecten. N. van den Brink, stagiair Universiteit Twente M. Brouwer, onderzoeker gemeente Hengelo. J. van Klingeren, epidemioloog Stafafdeling GGD Twente Ambtenaren OGZ van de 14 Twentse gemeenten en in het bijzonder: H. Dannenberg, beleidsadviseur gemeente Hellendoorn T. Hoff, beleidsadviseur gemeente Hengelo R. Stekelenburg, beleidsadviseur gemeente Hengelo Auteurs C. Boom-Hammers, epidemioloog GGD Twente J. Olthof-Pal, epidemioloog GGD Twente E. Poort, epidemioloog Onderzoekerij J. Roorda, senior adviseur Openbare Gezondheidszorg GGD Twente A. Venemans, epidemioloog Onderzoekerij J. Visser, adviseur gezondheidsbevordering GGD Twente Redactie C. Boom-Hammers, adviseur gezondheidsbevordering GGD Twente W. Deinum, secretariële ondersteuning GGD Twente E. Overkamp, Uit de pen van Els Overkamp J. Olthof-Pal, epidemioloog GGD Twente J. Roorda, senior adviseur Openbare Gezondheidszorg GGD Twente J. Visser, adviseur gezondheidsbevordering GGD Twente Kaarten S. Bouwsma, Arcon
113
114
Lijst van afkortingen ABS ADHD ADL AMK ASHG BMI CARA CBS CMF COPD DALY DB DDD E-MOVO GGD Havo Hbo HDA HPV IGZ IVO
JGZ K10 Lbo Lo LGB LSD MBvO MDI msn NIVEL OCW OGZ PAK Pgo POLS RIVM ROS RVP soa SCP ses SMR sms Stivoro TIA TL TS
Affect Balance Scale Attention Deficit Hyperactivity Disorder Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen Advies- en Meldpunten Kindermishandeling Advies -en Steunpunten Huiselijk Geweld Body Mass Index Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen Centraal Bureau voor de Statistiek Comparative Mortality Figure Chronic Obstructive Pulmonary Disease Disability-Adjusted Life-Years Decibel Standaarddagdosering Electronische Monitor en Voorlichting Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Hoger algemeen voortgezet onderwijs Hoger beroepsonderwijs Huishoudelijke Dagelijkse Activiteiten Humaan papilloma Virus Inspectie voor de Gezondheidszorg Wetenschappelijk bureau voor onderzoek, expertise en advies op het gebied van leefwijzen, verslaving en daaraan gerelateerde maatschappelijke ontwikkelingen Jeugdgezondheidszorg Kessler psychological distress scale Lager beroepsonderwijs Lager onderwijs Lokaal gezondheidsbeleid Lyserginezuurdiëthylamide Meer Bewegen voor Ouderen Major Depression Inventory Microsoft network Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Onderwijs, cultuur en wetenschap Openbare Gezondheidszorg Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Preventieve gezondheidsonderzoeken Permanent Onderzoek Leefsituatie Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionale Ondersteuningsstructuur Rijksvaccinatieprogramma seksueel overdraagbare aandoeningen Sociaal en Cultureel Planbureau sociaal economische status Standarised Mortality Ratio short message service Stichting Volksgezondheid en Roken Transient Ischaemic Attack Twente landelijk Twente stedelijk
115
UV vmbo VNG VO VTV Wmo Vwo VWS Wpg XTC ZAT
116
Ultra Violet Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Vereniging Nederlandse Gemeenten Voortgezet onderwijs Volksgezondheid Toekomst Verkenning Wet maatschappelijke ondersteuning Voortgezet wetenschappelijk onderwijs Volksgezondheid, welzijn en sport Wet publieke gezondheid Ecstacy Zorg en adviesteam